Augustus
JAARGANG 3 NR. 3 / 2008 VERSCHIJNT 4X PER JAAR (FEB/MEI/AUG/NOV) AFGIFTEKANTOOR BRUGGE X P608073
15
2008
Tax Audit & Accountancy
De installatie van de nieuwe ondernemingsraden
B&E
Business & Economics
PUBLISHING GROUP
IBR
IAB
BIBF
Inhoud
De gedragslijnen met betrekking tot de zakelijke relaties tussen de leden van het IBR, het IAB en het BIBF
1 Een papierloze wereld: inventaris, beperkingen en kansen ...
2 De onafhankelijke deskundige bij openbare uitkoopbiedingen
8 De installatie van de nieuw verkozen ondernemingsraad
14 Laatste berichtgeving van de IASB 1 april 2008 – 31 mei 2008
19 Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
23
TAX AUDIT & ACCOUNTANCY Tweemaandelijks tijdschrift van het IAB, het IBR en het BIBF Aanbevolen citeerwijze: T.A.A. Afgiftekantoor: Brugge REDACTIECOMITÉ P.P. Berger A. Bert M. Claes P. Colaert (†) D. De Decker M. De Wolf (Hoofdredacteur) C. Fischer S. Mercier C. Van der Elst REDACTIESECRETARIAAT S. Massagé Directeur-Uitgever NV die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge T (050) 47 12 72 F (050) 33 51 54 E
[email protected] VERANTWOORDELIJKE UITGEVERS A. Bert Voorzitter IAB Livornostraat 41 1050 Brussel T (02) 543 74 90 F (02) 543 74 91 P.P. Berger Voorzitter IBR Arenbergstraat 13 1000 Brussel T (02) 512 51 36 F (02) 512 78 86 R. Smets Voorzitter BIBF Legrandlaan 45 1050 Brussel T (02) 626 03 80 F (02) 626 03 90
De gedragslijnen met betrekking tot de zakelijke relaties tussen de leden van het IBR, het IAB en het BIBF
Editoriaal Op 21 maart, 11 april en 5 mei 2008 hebben de raden van het BIBF, het IBR en het IAB ingestemd met gemeenschappelijke gedragslijnen voor de zakelijke relaties tussen hun leden. Deze gedragslijnen kaderen in de continuïteit en vervangen de deontologische aanbeveling die door het IBR en het IAB in 1997 werd goedgekeurd met betrekking tot de relaties tussen de leden van deze twee Instituten bij de uitoefening van het beroep1. Ze komen tevens in de plaats van het akkoord uit 1998 tussen het IAB en het BIBF over de gemeenschappelijke toepassing van de deontologische regels2. Al verschillende jaren geven de drie Instituten aan dat zij willen komen tot harmonische interprofessionele contacten tussen hun leden en tot een coherente en systematische toepassing van de principes van confraterniteit. De goedgekeurde gedragslijnen omvatten zes beginselen die van toepassing moeten zijn op de relaties tussen de leden van de drie Instituten op het gebied van accountancy (intern en/of extern), boekhouding en fiscaliteit, alsook – voor zover er geen wettelijk bezwaar is – op de opdrachten van wettelijke controle. Deze zes principes zijn de volgende:
schriftelijk, vóór elk bericht aan de entiteit, de punten mee waarover hij van mening verschilt. Het lid van het andere Instituut wiens werkzaamheden of attesten in twijfel worden getrokken, moet de geformuleerde opmerkingen meteen onderzoeken en een zorgvuldig en omzichtig opgesteld antwoord geven. Beiden winnen zo nodig het advies in van een confrater of van een raadgever. 4. Contacten met de voorganger Het lid van een Instituut moet, alvorens een opdracht aan te nemen, de entiteit ondervragen over het feit dat iemand van een ander Instituut deze opdracht vervult of tijdens de afgelopen twaalf maanden heeft vervuld. Ongeacht de wettelijke opdrachten die zijn voorbehouden aan de commissaris, heeft het lid van een Instituut die binnen twaalf maanden iemand van een ander Instituut moet opvolgen in dezelfde opdracht, de plicht om vooraf contact op te nemen met zijn voorganger, zelfs wanneer de opvolging niet onmiddellijk heeft plaatsgevonden. Het lid van het andere Instituut is verplicht om, voor zover het beroepsgeheim het toelaat, zijn opvolger op de hoogte brengen van alle elementen die, als deze opvolger ze zou kennen, hem ertoe zouden kunnen aanzetten de opdracht te weigeren. 5. Onbetaalde erelonen
1. Aanvaarding van een controleopdracht Alvorens een niet-permanente controleopdracht te aanvaarden, mag de bedrijfsrevisor of de externe accountant niet in een situatie verkeren, of verkeerd hebben tijdens de twee voorafgaande jaren, die afbreuk doet aan zijn onafhankelijkheid in de entiteit waarop de controleopdracht betrekking heeft. 2. Aanvaarding van een adviesopdracht Na een niet-permanente controleopdracht te hebben uitgevoerd in een entiteit waarvan een lid van een ander Instituut de vaste adviseur is, moet de bedrijfsrevisor of de externe accountant die de controle heeft verricht, afzien van de opvolging van het lid van het andere Instituut in zijn functie van vaste adviseur in deze entiteit, en dit gedurende een periode van twee jaar na de datum van de ondertekening van het verslag. Hij mag wel een nieuwe controleopdracht aannemen. 3. Verschil van mening Wanneer een lid van een Instituut, zonder een mandaat van commissaris, de werkzaamheden of het attest van een lid van een ander Instituut ernstig in twijfel trekt, moet hij altijd zorgvuldig en voorzichtig handelen. Hij deelt aan de betrokkene bij voorkeur
Zonder afbreuk te doen aan de striktere deontologische bepalingen die specifiek zijn voor elk beroep, dient de opvolger te informeren naar de betaling van de erelonen van zijn voorganger, die verschuldigd en niet betwist zijn. Desgevallend moet de opvolger bij de entiteit aandringen op de betaling van deze erelonen. 6. Overdracht van het dossier Ongeacht de bepalingen inzake beroepsgeheim moet de voorganger, onmiddellijk en los van de betaling van zijn erelonen, aan de entiteit of het lid van een ander Instituut dat hem opvolgt, alle documenten ter beschikking stellen die nodig zijn voor de uitoefening van zijn opdracht.
1 De aanbeveling met als titel “Relaties tussen de leden van het IBR en het IAB in het kader van de uitoefening van het beroep” werd op 5 september 1997 goedgekeurd door de Raad van het IBR en op 29 september 1997 door de Raad van het IAB. 2 “Relaties tussen de leden van het BIBF en het IAB in het kader van de uitoefening van het beroep”. beroep”. Dit akkoord werd op 27 oktober 1997 goedgekeurd door de Raad van het IAB en op 30 januari 1998 door de Raad van het BIBF.
ANDRÉ BERT
PIERRE P. BERGER
ROLAND SMETS
Voorzitter IAB
Voorzitter IBR
Voorzitter BIBF
2-3
>
Een papierloze wereld: inventaris, beperkingen en kansen ...
ROGER LASSAUX Belastingconsulent, raadgever van de directie van het IAB, lid van de informaticacommissie van het IAB, lid van de ICT-commissie die de verschillende Instituten ( IAB-IBR-BIBF) overkoepelt
We stellen u hieronder een kleine trip voor in een wereld die enerzijds heel wat interessante kansen biedt, maar die anderzijds ook een aantal remmende factoren omvat waar we rekening moeten mee houden. Het is een wereld vol bits en bytes, die niets te maken heeft met het toekomstbeeld dat Orwell schetste, noch met de wereld van Alice in Wonderland. Centraal erin staat “Q.”, het koosnaampje voor de heer Vincent Van Quickenborne, de nieuwe minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, die verantwoordelijk is voor ICT, economie, innovatie, administratieve vereenvoudiging en telecommunicatie. Het samenvoegen en de complementariteit van zijn bevoegdheden, die tot nu toe verspreid waren, opent vandaag de weg naar een coherente en integrale visie op alles wat met de elektronische aangifte te maken heeft.
TOW, Vensoc, BOW, Intervat, FinProf… Stuk voor stuk zijn het afkortingen waaraan we de jongste jaren gewoon zijn geraakt. Achter die letterwoorden gaan toepassingen schuil van de elektronische belastingaangifte, die velen al bekend in de oren klinken. De letterwoorden DIMONA, DMFA en DRS/ ASR geven aan dat ook de sociale zekerheid ondertussen al grotendeels in het elektronische tijdperk is getreden. Noties zoals de digitale handtekening en het klasse 3-certificaat brengen ons dan weer meteen op het terrein van de authenticatie, die aangeeft dat vertrouwelijke gegevens niet zomaar aan om het even wie mogen worden doorgegeven. OCR (Optical Character Recognition) en GED zijn van hun kant letterwoorden die verwijzen naar de scanning en automatische herkenning van lettertekens. We leven steeds meer in een digitale wereld en heel wat ondernemingen zijn al volop met die toepassingen bezig. Hetzelfde geldt, zij het in mindere mate, voor het elektronische beheer van documenten, dat vaak nog wordt verrijkt met specifieke functies en de daarmee in verband staande oplossingen rond geïntegreerd beheer (Entreprise ressources planning). Concreet gezien gaat het om een hele reeks antwoorden die op een coherente manier inspelen op de steeds prangender wordende nood bij de ondernemingen om informatie op een flexibele manier te delen en ter beschikking te stellen van iedereen die ze nodig heeft. Het lijstje met afkortingen uit de informatieen communicatietechnologie is trouwens nog langer. We geven grif toe dat UMTS, GPRS en HSDPA, WIFI, HOTSPOT, WIMAX en 3G nog niet bij iedereen een belletje doen rinkelen, maar stilaan breken ook die termen toch door. Ze horen allemaal thuis in de wereld van de mobiele communicatietechnologie, die er ook voor gezorgd heeft dat onze kantoren vol staan met GSM’s, PDA’s en laptops, instrumenten die we trouwens ook voortdurend overal met ons meedragen. De allerbelangrijkste exponent van de uitwisseling van informatie langs elektronische weg is natuurlijk e-mail. Wie e-mail zegt, zegt echter ook spam – deze plaag van de niet gevraagde mails die elke dag in onze elektronische postbus terechtkomen en die onlangs de dertigste verjaardag vierden van de schade die ze aanrichten, is zo groot dat spamberichten
80 % tot 85 % van het totale elektronische mailverkeer zouden uitmaken – en spim, de spam die ons bereikt via “instant messaging”. En dan hebben we het nog niet eens over virussen gehad. Sommige ervan zoals het bekende Mydoom stonden recent in het brandpunt van de belangstelling, net als een aantal “Trojan horses”, phishing en verklikkersoftware. Stuk voor stuk tasten die fenomenen de prestaties van onze PC’s aan. Nog veel erger is dat ze eigenlijk in verband moeten worden gebracht met diefstal, manipulatie, de verspreiding van vertrouwelijke gegevens, en zelfs met het ontvreemden van software die eigendom is van anderen. Het gaat hoe dan ook om gevaarlijke wolven in schapenvacht, waartegen een efficiënte, correct gebruikte en regelmatig up-to-date gehouden firewallantivirus meestal een efficiënt wapen is dat in staat is om proactief een aantal rampscenario’s te vermijden. Als we ook nog even termen als XBRL (Extensible Business Reporting Language), XML (Extenible Markup Language) en PDF te berde brengen, die verband houden met de verschillende formaten waarin digitale gegevens worden uitgegeven, kan men zich de vraag stellen of al die digitale gegevens wel compatibel zijn en of de toepassingen door elkaar gebruikt kunnen worden. Hoe dan ook, e-commerce bestaat al 25 jaar en is in België in volle ontwikkeling, wat leidt tot een grote behoefte aan pertinent advies, met name op het gebied van de btw. De hierboven genoemde nieuwe termen uit de informatie- en communicatietechnologie vormen samen al een behoorlijk lange lijst, maar die zou nog veel verder kunnen worden uitgebreid. Een en ander opent uiteraard nieuwe perspectieven, maakt de weg vrij voor nieuwe denkpistes en legt andere opportuniteiten bloot. Ook voor KMO’s, want de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën zijn al lang niet meer het exclusieve domein van de grote ondernemingen. In verschillende aspecten en in uiteenlopende omstandigheden van de bedrijfsvoering en de wereld rondom ons zien we steeds vaker een wereld zonder papier. Onder de gemeenschappelijke noemer ICT bestaan er immers heel wat informatie- en communicatietechno-
JUNI 2008
logieën die aan de noden van de verschillende afdelingen van een onderneming (boekhouding, voorraadbeheer, planning en financieel beheer) kunnen voldoen. Voor de bedrijven vormen de meest aangewezen instrumenten en programma’s van die technologieën ongetwijfeld een belangrijke concurrentiefactor, maar net zo goed zijn ze een doorslaggevend argument in het kader van de administratieve vereenvoudiging. De overheid is bij de vaststelling dat de technologische ontwikkeling razendsnel verloopt, evenmin bij de pakken blijven zitten. Onder de koepel “e-gov” en in de voetsporen van de grote werkzaamheden inzake administratieve modernisering die enkele jaren geleden werden opgestart, verdringen ook op overheidsniveau de elektronische toepassingen elkaar. Zowel op boekhoudkundig als op sociaal en fiscaal vlak worden ze almaar vaker gebruikt. Niet alleen voor de aangiftes (vennootschapsbelasting, personenbelasting, btw, bedrijfsvoorheffing, sociale zekerheid), maar ook voor fiches, uittreksels en jaarrekeningen, wordt steeds meer via de elektronische weg gewerkt.
Nomadisme: een andere manier om informatie in te winnen, te communiceren en zich te organiseren… Professionals uit de accountancy- en boekhoudsector zijn enerzijds bevoorrechte adviseurs van de ondernemingen en spelen anderzijds ten behoeve van de overheid de rol van “verzamelaars” van informatie en andere documenten. Van het belang van de ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologieën moeten zij niet meer worden overtuigd. Wie even bij die ontwikkelingen stilstaat, kan trouwens snel de argumenten van de sceptici van tafel vegen. Hoewel het concept van een papierloze wereld door de meeste mensen in onze sector meteen wordt geassocieerd met de elektronische aangifte, is dat aspect evenwel slechts het topje van de digitale ijsberg waar we met onze professionele activiteiten rond moeten varen. De toegenomen mobiliteit, de manier om zich te informeren en te communiceren, alsook onze werkwijze zijn de dagelijkse uitingen van processen in ons beroepsleven
die rechtstreeks worden beïnvloed door de zogenaamde “dematerialisering” die er elke dag met rasse schreden op vooruitgaat. Bovendien moet men geen bolleboos zijn om te kunnen vaststellen, dat de technologische hulpmiddelen die we hier ter sprake brengen, weliswaar in ruime mate door iedereen kunnen worden gebruikt, maar dat de specifieke kenmerken van onze activiteiten die allemaal rond service draaien, de impact ervan enorm ondersteunen en ons beroep ook een modern imago geven. Fiscale en boekhoudkundige advieskantoren moeten dan ook uit de ruime waaier informatie- en communicatietechnologieën diegene kiezen die aangepast zijn aan hun noden rond het verwerven, het produceren en het vrijgeven van informatie. Tegelijk moeten die technologieën ook passen binnen hun budget en aangepast zijn aan hun vereisten inzake veiligheid. a) Nomadisme. In dienstenberoepen zetten de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën de deur wagenwijd open voor het zogenaamde professionele nomadisme. Met onze laptops, die qua prestaties niet meer moeten onderdoen voor de vaste PC’s op kantoor, en met onze PDA of onze smartphone, waarmee we via WIFI overal verbinding hebben – een technologie die vandaag niet alleen al goed ingeburgerd is, maar ook betrouwbaar en financieel haalbaar – kunnen we bij wijze van spreken eigenlijk heel ons kantoor meenemen tot bij de klanten. We beschikken zo over interactieve kalenders, we worden verwittigd als er een sms of e-mail binnenkomt, en we hebben documenten, nota’s over vergaderingen en technische informatie altijd binnen handbereik. Kortom, waar we ons ook bevinden, we hebben dankzij internet, een eenvoudige navigator en wat aanvullende software rechtstreeks een beveiligde toegang tot dadelijk geactualiseerde informatie. Iets dat we gelukkig dagelijks met zijn allen kunnen ervaren… b) Manier om zich te informeren! Vereenvoudigen, betrouwbaarder maken, de toegang tot de informatie delen, dat zijn de ordewoorden die we moeten respecteren en de uitdagingen waar we voor staan. Dankzij waakinstrumenten, het gebruik van meer uitgebreide en beter gerichte zoekmotoren, en het aansluiten
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
4-5
op de RSS-stromen (Really Simple Syndication) – het is niet langer nodig om onze favoriete sites één voor één te raadplegen om geinformeerd te worden over de nieuwigheden – kunnen we alle mogelijke informatie snel ophalen via onze smartphone, Palm of Pocket PC die via Bluetooth verbonden zijn met een mobiele GPRS. Op die manier krijgen we een synthetisch overzicht van de informatie waarop we dadelijk kunnen reageren. We hoeven ook niets te missen van de overvloedige informatiestroom die vereist is bij het correct uitvoeren van onze professionele activiteiten. Voor het ter beschikking stellen van geactualiseerde professionele informatie zijn ook videoconferenties een nuttige oplossing. Wellicht ten overvloede onderstrepen we voorts nog eens hoe belangrijk het is om regelmatig Europese, nationale en regionale portaalsites te raadplegen, evenals databanken (fisconet, … ), andere gespecialiseerde fiscale sites waarop heel veel doelgerichte informatie is terug te vinden, (bijvoorbeeld: www. gemeentebelastingen.irisnet.be), en de vele elektronische nieuwsbrieven die meestal dagelijks via een abonnementsformule focussen op een aantal aandachtspunten en die meteen de verbinding maken met hyperlinks, wat zo de deuren opent voor verdere reflectie.
tel voor een grotere efficiëntie en een vlotte en performante circulatie van de beschikbare informatie ligt in een verdere verfijning van de integratie ervan in het hart van de processen en vakgebonden activiteiten. Het meest aangewezen vehikel daarvoor is de website, die niet alleen de etalage is van het advieskantoor voor de klanten, maar via het intranetportaal ook een platform voor de beveiligde uitwisseling van gegevens met diezelfde klanten. De communicatie gebeurt immers steeds meer op een interactieve manier, ze is meer reactief en gericht, en het nutteloze werk om bestaande gegevens nog eens opnieuw in te geven, verdwijnt. Dat vermindert uiteraard de tijd die verloopt tussen het verzamelen van de informatie, de verwerking ervan en de bekendmaking ervan aan de medewerkers of aan de betrokken klanten. Deze vaststelling geldt uiteraard ook voor de relaties met de overheid: formulieren, fiscale en sociale aangiftes, neerleggen van de rekeningen, online toegang tot verschillende databanken, elektronische toepassingen, die volop operationeel zijn, maken tegenwoordig volwaardig deel uit van onze dagelijkse activiteiten, ook al leidt dat in de dagelijkse praktijk soms nog tot tandengeknars!
Het volstaat nochtans niet om via de nieuwe informatietechnologieën snel en accuraat over betrouwbare en up-to-date gehouden bronnen te kunnen beschikken. Het is even noodzakelijk dat deze bronnen binnen een gespecialiseerd fiscaal of boekhoudkundig adviesbureau en/of naar de klanten op een optimale manier kunnen worden geraadpleegd en dat het beheer van de workflow van de documenten wordt verbeterd. Gelukkig is dat vandaag technisch perfect mogelijk. Een voorbeeld is alvast de recente integratie van de XLL-taal in de “PDF”-documenten. Dat vergroot de mogelijkheden om elementen met elkaar te verbinden en om uitwisselingen te doen tussen de verschillende toepassingen, waardoor er een fijnere afstelling mogelijk is van het beheer van de toegestane rechten op de inhoud van het document. De verwerking en de beveiliging van het document worden op die manier dus verbeterd, terwijl de traditionele kwaliteiten van het PDF-formaat – het zoeken in de tekst en de automatische indexering – toch behouden blijven.
d) Werkmethodes. Naast de al genoemde aspecten bij het aansnijden van de problematiek van het professionele nomadisme, kadert via het gebruik van de meest aangewezen instrumenten vanzelfsprekend ook telewerk in de opimalisering van het tijdbeheer. De operationele efficiëntie van de medewerkers hangt vandaag immers steeds meer samen met de mobiliteit en telewerk is in veel gespecialiseerde fiscale en boekhoudkundige adviesbureaus die steeds meer werken volgens het principe van de “paperless office”, dan ook al goed ingeburgerd. Hetzelfde geldt voor de automatisering of de outsourcing van opdrachten met beperkte toegevoegde waarde, de toenemende digitaliserig van gegevens via scanning en het daarmee gepaard gaande gebruik van software voor optische herkenning, de ingebruikname van software voor het opstellen van een taakverdeling tussen de klant en het advieskantoor, het afleveren van boekhoudkundige afschriften, het doorsturen van bestanden vanop afstand, het delen van werkingsmiddelen en het door elkaar mengen van uitrustingsgoederen. In mindere mate zijn ook de boekhouding, de facturatie en de archivering stuk voor stuk voorbeelden van processen die al grotendeels zijn gedematerialiseerd en die zodoende niet alleen beantwoorden aan de behoefte aan een hogere productiviteit, maar ook ingaan op de steeds luider klinkende vraag van de klanten naar een hogere reactiesnelheid en naar een onmiddellijke en beveiligde toegang tot de gegevens die in handen zijn van het adviesbureau.
c) Manier van communiceren. Eén van de verdiensten van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën is ongetwijfeld ook het optimaliseren van de communicatie en het tot stand brengen van een betere samenwerking. Het aantal communicatietoepassingen, al dan niet in real time – telefonie, voice mail, videoconferenties, e-mail – en het aantal interfaces dat die toepassingen mogelijk maakt – PC, voice over IP, GSM, PDA – mag dan nog bijzonder groot zijn, de sleu-
JUNI 2008
e) Nieuwe opportuniteiten. Het staat buiten kijf dat de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën voor de gespecialiseerde boekhoudkundige en fiscale advieskantoren ook een enorme hoeveelheid “adviezen aan de KMO” impliceren : sensibilisering voor de uitdagingen en de risico’s, identificatie van hun noden en begeleiding bij hun integratieprojecten om voordeel te halen uit deze nieuwe instrumenten. Hoewel de overgrote meerderheid van de kleine en middelgrote ondernemingen de voordelen van ICT inziet, roept een en ander immers op lokale schaal bij kleinere organisaties toch nog vaak de vraag op of al die nieuwste technologieën wel absoluut noodzakelijk zijn. Nieuwe technologieën kunnen immers weliswaar doorslaggevende technologische hefbomen in werking stellen en zo het delen van kennis, de mobiliteit, de reactiesnelheid en de produceerbaarheid van informatie naar een hoger niveau tillen, maar voor de kleine onderneming blijft het er wel op aankomen dat de return on investment echt rendabel is en ook dadelijk zichtbaar. Even hard naar de inschakeling van die nieuwe technologieën op zoek gaan als naar de Heilige Graal is voor die ondernemingen dus een stap te ver. Dat kunnen ze echter vermijden door een diepgaande analyse van de bestaande processen, en door onderzoek naar de mate waarin de oplossingen voor de bestaande processen al geïmplementeerd zijn en naar de mate waarin de medewerkers er vertrouwd mee zijn: voor de verschillende gebruikers van de technologieën zijn er immers ook gediversifieerde en op maat gesneden oplossingen nodig, waarbij natuurlijk echter de kanttekening geldt dat de prijs van de gekozen oplossing in ieder geval rekening moet houden met de kosten voor de ingebruikname ervan, met name in termen van de reorganisatie van de vakgebonden activiteiten, het onderhoud, de verdere evolutie van die oplossing, de bewakingsoperaties, de initiatieven om de processen te bewaken, de updates en de correcties.
Tegenover nieuwe kansen staan ook beperkingen en problemen… In het gebruik van de nieuwe informatie- en communicatietechnologie kan men een zeer uitgebreide bron van nieuwe kansen zien die niet snel zal opdrogen. In de praktijk omvatten die kansen heel veel scenario’s en het staat buiten kijf dat de invloed daarvan op onze manier van werken, op onze manier om ons te informeren, te communiceren en het werk te organiseren, nieuwe risico’s inhoudt, waartegen we ons in onze dagelijkse omgeving vanzelfsprekend moeten wapenen. Temeer omdat die invloed ook tot heel wat vragen leidt, waarop binnen de krijtlijnen van de specifieke kenmerken van onze beroepen passende antwoorden moeten worden gegeven.
De beveiliging van de gegevens en van de processen enerzijds, via een aangewezen beleid van back-ups en een efficiënte strijd tegen malware, en anderzijds het respecteren van de wettelijke voorschriften, die met name verband houden met de fiscale dematerialisering, zijn van cruciaal belang. Hetzelfde geldt voor de modaliteiten en de beperkingen rond de onderzoeksrechten van de fiscale administratie in digitale omgevingen. Het spreekt voor zich dat het hier draait om sleutelbegrippen waar geen enkele fiscale en boekhoudkundige professional nog omheen kan, aangezien we in ons vak steeds vaker “gematerialiseerde” documenten en procedures moeten gebruiken die aan bepaalde wettelijke verplichtingen moeten beantwoorden. Laten we er geen doekjes om winden: de belangrijkste uitdagingen voor ons vak, met name de afschaffing van papieren documenten in een “dematerialiseringsproces” en het overstappen van een documentenflow en van de verschillende manieren om die te verwerken naar een digitale flow en digitale verwerking, kunnen we enkel aangaan in de context van een “fiscale dematerialisering”. We willen dat illustreren aan de hand van het voorbeeld van de factuur. De notie “gedematerialiseerde factuur” verwijst weliswaar naar alle mogelijkheden waarover de bedrijven beschikken om facturen te verwerken via de elektronische weg, zodat er in de operationele processen geen papier meer aan te pas komt, maar zolang er geen wettelijk kader is voor de fiscale dematerialisering, moet een leverancier nog altijd een papieren versie van de factuur versturen naar zijn klant, omdat die nodig is als basis voor de btw-controles. Uiteindelijk moet het document dat fiscaal als origineel document geldt van bij de ontvangst worden opgeslagen met het oog op deze controles. Als er echter, zoals in ons land, sprake is van fiscale dematerialisering rond de elektronische facturatie, verdwijnt het papieren exemplaar en zal de belastingadministratie de controles op de elektronische facturen, die ze dan als originele facturen beschouwt, uitvoeren op het scherm. Zoals we zien, heeft deze dematerialisering dus een impact op de notie “bewijsstuk”, die in het boekhoudkundige en fiscale recht centraal staat en bijgevolg ook op de notie “origineel”. Het gaat hierbij om een belangrijke nuance! Een en ander geeft in ieder geval aan dat er een reflectie nodig is over de modaliteiten rond het opslaan van gedigitaliseerde documenten, en meer bepaald rond de plaats waar dat moet gebeuren, de manier waarop en de daarvoor voorziene tijdsspanne. Verdere reflectie is trouwens ook nodig rond de integriteit van de inhoud, de opvolging en de opspoorbaarheid van de wijzigingen en de voorwaarden rond de authenticiteit, waarbij welbepaalde handelingen aan welbepaalde personen moeten kunnen worden toegewezen. Dat is allemaal minstens even belangrijk
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
L
aten we er geen doekjes om winden: de belangrijkste uitdagingen voor ons vak, met name de afschaffing van papieren documenten kunnen we enkel aangaan in de context van een “fiscale dematerialisering”.
6-7
W
e moeten immers vaststellen dat wat vroeger eigenlijk niet meer dan een mogelijkheid was om aangiftes en andere documenten langs elektronische weg in te dienen, geleidelijk aan veranderd is in een verplichting. Die trend zal zich ongetwijfeld ook de komende jaren doorzetten, ook al gaat dat trapsgewijs.
als de optimalisering van de manier waarop de informatie circuleert, de optimale integratie van de gegevens in de toepassingen en het gebruik van essentiële data in elektronische documenten. De sleutel in deze materie is uiteraard het kunnen plaatsen van een erkende elektronische handtekening.
Laat ons de zaken duidelijk stellen! In het beperkte kader van dit artikel is het niet onze bedoeling om al deze centrale vragen in detail te behandelen. Ze zijn immers in de papieren wereld al erg belangrijk, zodat ze op zijn minst ook een brede commentaar verdienen in een digitale omgeving, waarvan de beperkingen duidelijk moeten worden omschreven, en met name de beperkingen die het gevolg zijn van de wettelijke bepalingen rond het boekhoudkundig en fiscaal recht. Later zullen we onze reflectie voortzetten en omstandige antwoorden brengen rond de artikelen 56 en 57 van het wetsontwerp dat betrekking heeft op diverse bepalingen (1) die in het kader van de regeringsinspanningen om de archiveringstijd in te korten, de boekhoudkundige periode die daarvoor is toegestaan, heeft vastgelegd op 7 jaar, zoals ook al het geval is voor alles wat met de btw te maken heeft. Volgens minister Laruelle zal een en ander een besparing opleveren van 9 miljoen euro aangezien het bewaren van een papieren factuur de onderneming 0,3 eurocent kost. Een eenvoudig rekensommetje leert dan dat aan de zowat 11 miljard “inkomende” facturen in onze bedrijven jaarlijks een kostenplaatje hangt van 33 miljoen euro. Later zal deze materie ongetwijfeld in detail worden besproken in de verwachte omzendbrief rond de elektronische facturatie, maar we kunnen u nu al aanbevelen om heel aandachtig de recente omzendbrief AFER 16/2008 (EN 112.081) van 13 mei 2008 te lezen, die handelt over het bijhouden van facturen, omdat deze al duidelijke verschillen aangeeft in de modaliteiten voor het bijhouden van en het verstrekken van informatie over papieren en elektronische facturen. De bijlage van de betrokken omzendbrief bevat daarover trouwens een interessante synoptische tabel. Nu we dit even in herinnering hebben gebracht, is het tijd voor conclusies. Daarbij willen we een viertal puntjes onder uw aandacht brengen die vooral draaien rond de elektronische aangiftes. Omdat we er met zijn allen al ruimschoots gebruik van hebben gemaakt, kennen we allemaal de voordelen die men logisch gezien verbindt met de elektronische aangiftes. Het gaat om een gebruiksvriendelijke toepassing – het is niet nodig om specifieke software
aan te kopen – die in principe 24 uur op 24 beschikbaar is, hoewel de ervaring ons geleerd heeft dat het beter is om zoveel mogelijk te vermijden de elektronische aangifte op het laatste ogenblik te doen, omdat er dan toegangsproblemen kunnen optreden. In de TOW-aangifte kan ook heel wat informatie vooraf worden ingevuld en dit via de gegevens die worden opgehaald in BOW en My Min Fin. Er is een online helpfunctie en er is nog veel meer mogelijk: de opsporing van de meest courante fouten, controles op de coherentie, soms een directe ingave in de server van de FOD … vanaf de boekhoudsoftware, bewijs van ontvangst, beveiligde transfer van gegevens en in verband met de directe belastingen, ook de toestemming voor het automatische uitstel tot 30 oktober, die tot nu toe enkel kon worden bekomen als daar door de minister van Financiën een perscommuniqué werd over gepubliceerd (TOW, afgelopen boekjaar 2 oktober voor de vennootschapsbelasting). De objectiviteit gebiedt ons om ook nog op een ander element te wijzen: het gezamenlijke overleg tussen belastingadministratie en de boekhoudkundige en fiscale professionals, dat trouwens logisch en wenselijk is, omdat zij nu eenmaal de belangrijkste spelers op het terrein zijn. Het gezamenlijke overleg wordt georganiseerd in het kader van het protocol “Jamar” naar de naam van de vroegere staatssecretaris voor Financiën en voor de strijd tegen de fiscale fraude. Het wil in de eerste plaats een forum zijn voor de uitwisseling van informatie rond nieuwigheden, deadlines, enzovoort en op een constructieve manier ideeën uitwisselen rond de op het terrein ervaren moeilijkheden en rond de desiderata die de mensen uit de praktijk kunnen formuleren voor de toekomst. Het gezamenlijke overleg houdt ook de verzekering in dat onze beroepssector betrokken wordt bij het debat rond bepaalde wetteksten in verband met boekhoudkundige en fiscale aspecten. Nochtans is niet alles rozengeur en maneschijn en de innovaties komen niet zomaar uit de lucht vallen. We moeten immers vaststellen dat wat vroeger eigenlijk niet meer dan een mogelijkheid was om aangiftes en andere documenten langs elektronische weg in te dienen, geleidelijk aan veranderd is in een verplichting. Die trend zal zich ongetwijfeld ook de komende jaren doorzetten, ook al gaat dat trapsgewijs en zijn de veranderingen gespreid in de tijd. Oordeel zelf maar! Sinds 1 juli 2007 geldt voor “grote” ondernemingen (btw-plichtig waarvan de jaarlijkse omzet exclusief btw in het jaar 2005 minstens 50 miljoen euro bedroeg voor het globale pakket van hun activiteiten, met inbegrip van de activiteiten die vrijgesteld zijn van de taks en die conform
JUNI 2008
artikel 44 W.B.T.W. geen recht geven op een aftrek van de btw), de verplichting om de periodieke aangifte elektronisch in te dienen. Deze verplichting zal geleidelijk aan worden uitgebreid en veralgemeend. Sinds 1 februari 2008 is ze ook van kracht voor de “middelgrote ondernemingen” (btw-plichtigen die verplicht zijn om maandelijks een aangifte in te dienen en btw-plichtigen die uitgesloten zijn van de driemaandelijkse aangifte omdat hun jaaromzet exclusief btw voor de levering van brandstof, GSM-apparaten en computers en randapparatuur, accessoires en componenten, of voor voertuigen meer dan 20.000 euro bedraagt); op 1 april 2009 wordt ze dan van kracht voor de btw-plichtigen die driemaandelijks een aangifte moeten doen. Vanaf 1 juli 2008 wordt ook het elektronisch neerleggen van de jaarlijkse listing van btw-plichtige klanten en van het intracommunautaire uittreksel verplicht voor de btw-plichtigen die een driemaandelijkse aangifte moeten indienen. Vanaf 1 juli 2008 wordt ook het elektronisch indienen van de jaarlijkse listing van btw-plichtige klanten verplicht voor de btw-plichtigen die een maandelijkse aangifte moeten doen en één jaar later ook voor de btw-plichtigen die een driemaandelijkse aangifte moeten doen. Alleen de btw-plichtigen die niet onderworpen zijn aan het neerleggen van een periodieke aangifte zullen niet worden gedwongen om de betrokken documenten neer te leggen langs elektronische weg. Deze documenten kunnen nu al worden ingevoerd via Intervat. Vanaf 1 juli 2008 wordt voorts voor alle btw-plichtigen de mogelijkheid afgeschaft om de listing van de btw-plichtige klanten in te dienen via een magnetische drager. De elektronische aangifte, die momenteel verplicht is voor diegenen die een bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het voorgaande jaar moeten betalen van meer dan 100.000 euro, zal vanaf de invoering van de fiches en de uittreksels voor 2008 (aanslagjaar 2009) verplicht worden voor alle debiteuren. De verplichting om de aangifte rond de betaalde of toegekende belastbare inkomsten aan de bedrijfsvoorheffing te doen via FinProf geldt al sinds 1 januari 2008 voor dezelfde “grote belastingplichtigen”. Alle debiteuren zullen voor het eerst dezelfde elektronische procedure moeten volgen vanaf de kwartaalaangifte van april 2009. De staat wil hier kennelijk volop zijn ambitie waarmaken om consequent de nieuwe technologie te gebruiken en om de oplossingen die technisch als verouderd worden beschouwd (Technologie X 400 en buiten werking stellen van EDIVAT, VAT INTRA en VAT LIST tegen eind 2008) aan de kant te schuiven en te vervangen door nieuwe XML-standaarden, die nu al gepland zijn voor 2009 voor de aangifte van de vennootschapsbelasting.
• Hoewel er heel wat elektronische toepassingen zijn, die ongetwijfeld reële voordelen bieden in vergelijking met een aangifte op papier, is het nog altijd zo dat de aangifteplatforms verschillend zijn, zodat de gebruiker voor elke toepassing over de toegangscode en over de verschillende mandaten moet beschikken, die desgevallend moeten worden neergelegd bij de regionale directie (TOW) of worden geharmoniseerd in het permanente dossier van de klant (elektronische btw). Bovendien is het zo dat de op de particuliere personen gerichte visie om de elektronische identiteitskaart als sleutel te gebruiken voor het indienen van een aangifte de fiscale en boekhoudkundige adviseurs voor problemen stelt, omdat ze daardoor de historiek van de aangiftes die op die manier door medewerkers zijn ingediend, niet meer zullen kunnen raadplegen. Meer fundamenteel gezien zou er voor alle fiscale aangiftes één platform ter beschikking moeten worden gesteld met één code en één mandaat en zou het mogelijk moeten zijn om online sommige databanken zoals het kadaster te raadplegen, evenals sommige klantengegevens die op My Minfin staan, maar die nu enkel toegankelijk zijn voor de titularis ervan. Dat zou in ieder geval het logische uitvloeisel zijn van een strategische reflectie die in de nabije toekomst noodzakelijk of toch op zijn minst wenselijk is. • Zonder te willen eindigen op een pessimistische noot is er in fine natuurlijk ook wat sommigen soms de keerzijde van de medaille noemen. Iedereen weet immers dat de overheid sinds een aantal jaar voor de controles niet op een inspanning meer of minder heeft gekeken om ook technologisch aan de weg te timmeren. Via scanning en elektronische aangiftes beschikt de overheid over een massa digitale gegevens die haar beter in staat stelt om die gegevens met elkaar te verbinden en haar de mogelijkheid biedt, om aan de hand van “datamining”, het bekende informaticasysteem met punten, te wijzen op het frauderisico en om een efficiëntere selectie te maken van de te controleren dossiers van vennootschappen, vzw’s en natuurlijke personen. De minister van Financiën herhaalde onlangs dat de FOD Financiën gebruikmaakt van een risicobeheerssysteem waardoor het voor die dienst mogelijk is om de inzet van menselijke en materiële middelen te optimaliseren. Het is immers een utopie om alles te willen controleren. Een aanzienlijk gedeelte van het jaarlijkse controleprogramma (45 %) wordt lokaal geselecteerd door de bevoegde ambtenaren van de controlecentra van AFER, waarbij ze onder andere gebruikmaken van een analyseprogramma “Preselectie” dat gebaseerd is op de risicofactoren, zowel in
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
verband met de directe belastingen als de btw. Een ander gedeelte (40 % van het controleprogramma) van de selectie wordt gecentraliseerd en vloeit voort uit datamining. Ook deze selectie is gebaseerd op variabele factoren, maar ze wordt toegepast op alle btw-plichtigen. De selectiecriteria van de datamining zijn gebaseerd op btw-criteria omdat datamining werkt met historische gegevens. De btw-aangifte en de historiek van de btw-gegevens zijn in dit verband meer stabiele en meer eenvoudige gegevens voor het opmaken van een dataminingmodel. Wat dat betreft kan men rekenen op een grote en snelle beschikbaarheid van de btw-gegevens, wat trouwens noodzakelijk is voor het toepassen van een statistische methode zoals datamining (Vraag nr. 81 van de heer Carl Devlies van 15 januari 2008 aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen: gelijke verdeling van de fiscale onderzoeken tussen alle belastingplichtigen, Vr. en Antw., Kamer 18 maart 2008).
8-9
>
De onafhankelijke deskundige bij openbare uitkoopbiedingen
C H R I S T O P H VA N D E R E L S T Universiteit van Tilburg en Gent
1. Inleiding
In 1994 stuurde het Verbond van Belgische Ondernemingen aan op een wetswijziging om kleine minderheidsaandeelhouders uit een vennootschap te kunnen drijven. De wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 19351 laste artikel 190quinquies in en bood aldus aan iedere persoon die 95 % van de stemrechtverlenende effecten van een naamloze vennootschap beschikt het recht om het geheel van de stemrechtverlenende effecten middels een bod te verkrijgen2. Bij vennootschappen die geen publiek op het spaarwezen doen of hebben gedaan, kregen de minderheidsaandeelhouders in 1998 het recht zich tegen de gedwongen uitkoop te verzetten. Dit recht bestaat niet voor de minderheidsaandeelhouders van vennootschappen die een publiek beroep op het spaarwezen doen of hebben gedaan. Na beëindiging van het bod gaan hun effecten van rechtswege over op de bieder.
1. Het spreekt voor zich dat deze private vorm van onteigening slechts mag geschieden met inachtname van de bescherming van de (financiële) rechten van de minderheidsaandeelhouders. Een van de beschermingsmaatregelen is de aanstelling van een onafhankelijke deskundige die zijn oordeel geeft over de waardering door de bieder-meerderheidsaandeelhouder. 2. Naar aanleiding van de omzetting van de overnamerichtlijn3 heeft de Belgische wetgever van de gelegenheid gebruikgemaakt om belangrijke delen van het overnamerecht met inbegrip van het uitkoopbod te moderniseren4. Ook de positie en de rol van de deskundige die het uitkoopbod moet beoordelen, kreeg een andere invulling. Deze bijdrage gaat in op het toepassingsgebied van de nieuwe regeling inzake de tussenkomst van de deskundige, zijn onafhankelijkheid, zijn deskundigheid en zijn taak.
2. Toepassingsgebied 3. De positie van de deskundige die betrokken wordt bij een openbaar uitkoopbod van een vennootschap die een publiek beroep op het spaarwezen doet of heeft gedaan in de zin van artikel 438 W. Venn. en waarbij het uitkoopbod plaatsvindt na afloop van een termijn van drie maanden na een overnamebod, komt in deze bijdrage aan bod. Immers, er zijn naast het bovenvermelde geval nog twee andere situaties van uitkoopbiedingen mogelijk. De eerste betreft de uitkoop bij vennootschappen die geen publiek beroep op het spaarwezen doen of hebben gedaan, de tweede het geval waarbij een overnamebod onmiddellijk gevolgd wordt door een uitkoopbod. De regeling voor vennootschappen die geen publiek beroep op het spaarwezen doen of hebben gedaan – de “besloten” vennootschappen – en waarbij de grootaandeelhouder over een gelijkaardig recht beschikt, werd niet gewijzigd. Ter zake mag worden verwezen naar de bestaande rechtsleer5. Inzake de
beoordeling van het uitkoopbod vergt artikel 213 koninklijk besluit 30 januari tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen een schriftelijk verslag van een bedrijfsrevisor of van een externe accountant. Dit schriftelijk verslag moet de relevantie duiden van de waarderingsmethode(s) die de bieder hanteert om de vennootschap te waarderen en de prijs te rechtvaardigen. Tevens moet de bedrijfsrevisor of externe accountant zijn oordeel vellen of de prijs de belangen van de eigenaars van de geviseerde effecten veilig stelt. Evenmin gaat deze bijdrage in op uitkoopbiedingen die aansluiten op een openbaar overnamebod. Het uitkoopbod dat volgt op een openbaar overnamebod wordt beschouwd als een heropening van het bod6. Hieruit volgt dat bij het uitkoopbod dezelfde voorwaarden van het overnamebod gelden en de uitkoop plaatsvindt tegen de biedprijs, zijnde de tegenwaarde voorgesteld aan de houders van de effecten waarop het bod betrekking heeft7. Een dergelijk uitkoopbod moet plaatsvinden binnen een termijn van drie maanden na het verstrijken van de aanvaardingsperiode van het vrijwillig of verplicht overnamebod. Aangezien het overnamebod de bieder een belang opleverde van meer 95 % van het kapitaal waaraan stemrechten zijn verbonden alsook 95 % van de effecten met stemrecht en in geval van een vrijwillig overnamebod hem toeliet effecten te verwerven die 90 % vertegenwoordigen van het kapitaal waaraan stemrechten zijn verworven en waarop het bod sloeg, zijn alle voorwaarden tegen dewelke het bod geschiedde als aanvaardbaar te beschouwen en mag de bieder tegen dezelfde voorwaarden het uitkoopbod uitvoeren. Derhalve is er geen tussenkomst van een deskundige bij een dergelijk uitkoopbod vereist.
3. De onafhankelijke en professionele deskundige bij openbare uitkoopbiedingen 3.1. Van een circulaire CBFA naar een koninklijk besluit 4. Het oude recht inzake openbare uitkoopbiedingen vereiste van een onafhankelijke deskundige een verslag met de relevantie
JUNI 2008
van de gebruikte waarderingsmethode(s) om de vennootschap te waarderen en de prijs te rechtvaardigen en het oordeel of de prijs de belangen van de effectenhouders veilig stelt, zoals bij de uitkoopbiedingen van vennootschappen die geen beroep op het spaarwezen doen of hebben gedaan. Anders dan bij de “besloten” vennootschappen schreef artikel 47 koninklijk besluit 8 november 1989 de minimale inhoud van het verslag van de deskundige voor. Een tweede belangrijk onderscheid betreft de identiteit van de beoordelaar. Bij openbare uitkoopbiedingen moest het verslag worden verstrekt door een “onafhankelijke expert”, daar waar de andere uitkoopbiedingen de tussenkomst van een bedrijfsrevisor of een externe accountant vergen. Krachtens een breed uitgelegd artikel 15, §3 Wet 2 maart 1989 achtte de CBFA zich bevoegd om het begrip “onafhankelijk expert” te interpreteren. Dit geschiedde middels een circulaire van 19 december 20008. Onder dit stelsel oordeelde de CBFA dat de onafhankelijkheid in het gedrang is wanneer de deskundige een financieel belang heeft, “wanneer hij een contract heeft ondertekend met, een vordering bezit op of een schuld heeft aan de bieder (waardoor zij economisch afhankelijk worden van elkaar) of wanneer er tussen bieder en expert een kapitaalband bestaat”. De onafhankelijkheid is ook in het gedrang wanneer de deskundige een bestuursfunctie uitoefent bij de bieder of omgekeerd. Een financiële bemiddelaar komt slechts in aanmerking als onafhankelijke deskundige wanneer noch hij, noch een met hem verbonden onderneming op een andere manier bij de transactie betrokken is. Te denken viel aan de positie van loketinstelling. De CBFA aanvaardde evenmin dat de commissaris van de doelvennootschap of de bieder als onafhankelijk expert zou optreden. Immers zou er, luidens de visie van de CBFA, een schijn van belangenverstrengeling kunnen bestaan omdat de wet voor deze taak de commissaris geen onafhankelijkheidsstatuut verleent. Het Instituut van de Bedrijfsrevisoren bepleitte ter zake de onafhankelijkheid van de commissaris van de bieder9. Het IBR argumenteerde dat een vergelijkbare opdracht, met name het opstellen van een verslag in het kader van een kapitaalverhoging met inbren-
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
gen die niet in geld bestaan, moet verricht worden door een commissaris of bij ontstentenis ervan een bedrijfsrevisor10. Ook stelde het IBR vast dat dergelijke “waarderingsopdrachten” de onafhankelijkheid luidens de op dat ogenblik voorgestelde Europese aanbeveling inzake onafhankelijkheid niet in het gedrang brengt11. Ook de “accountant van de bieder of van de doelvennootschap” kwam voor deze opdracht niet in aanmerking. Hiervoor steunde de CBFA op dezelfde argumenten van financieel belang en onafhankelijkheid. De CBFA verduidelijkte niet wie de accountant “van” een vennootschap is12. Gelet op de nieuwe reglementaire bepalingen in het koninklijk besluit op de openbare uitkoopbiedingen zijn wij van oordeel dat de circulaire van de CBFA niet meer van toepassing is.
3 Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openopenbaar overnamebod, Pb. L nr. 142, 30 april 2004, 12. 4 Wet 1 april 2007 op de openbare overnamebiedinovernamebiedingen, B.S. 26 april 2007; koninklijk besluit 27 april 2007 op de overnamebiedingen, B.S. 23 mei 2007 en koninklijk besluit 27 april 2007 op de openbare uitkoopbiedingen, B.S. 23 mei 2007. Voor een bebespreking van deze wet zie bv. H. DE WULF en C. VAN DER ELST (eds.), De Belgische overnamewetgeving na de hervorming van 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, ter perse. 5 Voor een omstandige analyse van dergelijke uituitkoopbiedingen zie bv. T. VERHOEST, “De uitgeholde squeeze-out procedure in besloten vennootschapvennootschappen”, T.R.V. 1999, 297-322. 6 Zie expliciet artikel 43 koninklijk besluit op de openbare overnamebiedingen. 7 Artikel 3, 31º van de Wet op de openbare overovernamebiedingen.
1 B.S. 17 juni 1995. 2 Een onvolledige greep uit de rechtsleer die deze uitkoopregeling bespreekt : H. BRAECKMANS, “Ge“Gedwongen overdracht en overneming, uitkoopregeuitkoopregeling, gedwongen ontbinding van niet meer actieve vennootschappen en vereffening”, in E. WYMEERSCH EN H. BRAECKMANS (eds.), Het nieuwe vennootschapsvennootschapsrecht 1995, 1995, Antwerpen, Maklu, 1996, 329-333; I. CORBISIER, “La société et ses associés”, in CENTRE D’ETUDES JEAN RENAULD (eds.), Droit des sociétés: les lois des 7 et 13 avril 1995, 1995, Brussel, Bruylant, 1995, 204-245; H.-P. LEMAITRE, “Les offres de reprise de titres de sociétés anonymes”, in Mélanges offerts à Pierre Van Ommeslaghe, Ommeslaghe, Brussel, Bruylant, 2000, 587-629; J. WILLEMEN EN A. FRANÇOIS, “Commentaar bij artikel 513 W. Venn.”, Comm. Venn. R., R., Kluwer, Antwerpen, losbladig, september 2002, 36 p.
8 De CBFA steunde hierbij op haar circulaire D2/ F/2000/5 over de onafhankelijke expert (terug te vinden op de website van de CBFA, laatst geconsulgeconsulteerd op 3 april 2008). 9 IBR, Jaarverslag 2001, 128-129 en Jaarverslag 2000, 142-143. 10 Artikel 602 W. Venn. 11 Zoals daarna ook terug te vinden in de Europese aanbeveling 2002/590/EG van de Commissie van 16 mei 2002 – Onafhankelijkheid van de met de wettelijke controle belaste accountant in de EU: basisbeginselen, Pb L nr. 191, 19 juli 2002, 7.2.3. 12 Cf. infra randnr. 8.
10-11
N
och de commissaris noch de accountant van de bieder, de doelvennootschap of de met hen verbonden vennootschappen mag als onafhankelijke deskundige optreden.
3.2. Een “onafhankelijk” deskundige 5. Het koninklijk besluit van 27 april 2007 op de openbare uitkoopbiedingen13 vergt van de bieder de overlegging van een verslag van een “deskundige” aan de CBFA. Deze deskundige, vaak ook aangeduid in het koninklijk besluit als “expert”, moet “professioneel” en “onafhankelijk” zijn. Anders dan het koninklijk besluit 8 november 1989 gaat het huidige koninklijk besluit uitgebreid in op het onafhankelijkheidscriterium waaraan de deskundige moet beantwoorden.
3.2.1. Onafhankelijkheidseisen 6. Het huidige koninklijk besluit openbare uitkoopbiedingen onderwerpt de deskundige aan een rist van criteria en verplicht ook in zijn verslag toelichting te verstrekken over deze onafhankelijkheid. Deze criteria zijn dezelfde als de criteria die gelden voor de deskundige die een verslag moet uitbrengen wanneer een overnamebod wordt uitgebracht door een bieder die de doelvennootschap controleert14. Zoals reeds het geval was, mag noch de commissaris noch de accountant van de bieder, de doelvennootschap of de met hen verbonden vennootschappen als onafhankelijke deskundige optreden. Waar een algemene vergadering een bedrijfsrevisor tot commissaris benoemt en het aldus duidelijk is wie de geviseerde personen zijn, is dit voor een accountant minder het geval. 7. Er is geen onderscheid gemaakt tussen externe en interne accountants. Het kan nooit de bedoeling zijn een interne accountant die in dienstverband werkt van een van de geviseerde entiteiten als onafhankelijk te beschouwen. Uit artikel 5, § 2, 1º koninklijk besluit volgt bovendien ook dat de interne accountant van een als raadgever verbonden entiteit niet onafhankelijk is. Voor andere interne accountants geldt deze beperking niet, doch het valt te betwijfelen of de onafhankelijkheidsvereiste die de Koning hier betracht, gelijk te stellen is met de onafhankelijke houding die de interne accountant moet hebben jegens zijn werkgever. 13 B.S. 23 mei 2007. 14 Zie artikel 22 koninklijk besluit op de openbare overnamebiedingen. 15 Cf. infra randnr. 14. 16 Artikel 133, §4 W. Venn. is een bepaling waarmee in de eerste plaats commissarissen vertrouwd zijn. Het koninklijk besluit breidt dit, wat betreft de ononafhankelijkheid om een deskundigenverslag bij een uitkoopbod op te stellen, uit tot de accountants.
8. De vraag rijst wanneer een externe accountant “van de bieder, de doelvennootschap en hun verbonden vennootschappen” te beschouwen is. Wellicht kan de oplossing worden gevonden in het standaardformulier dat voor de jaarrekening moet worden gebruikt en door de Nationale Bank van België overeenkomstig artikel 175, §1 koninklijk besluit 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen ter beschikking wordt gesteld. In dit stuk moet de vennootschap in de sectie VOL 1.2 melding maken van de externe accountant of bedrijfs-
revisor die niet de commissaris is en die de boekhouding van de onderneming heeft gevoerd, of de jaarrekening heeft opgesteld, of de jaarrekening heeft geverifieerd dan wel de jaarrekening heeft gecorrigeerd. Externe accountants die dergelijke opdrachten hebben vervuld, kunnen derhalve niet optreden als onafhankelijke deskundige. 9. Uit dit standaardformulier volgt ook dat bepaalde van deze taken kunnen worden verricht door een erkende boekhouder of erkende boekhouder-fiscalist. Luidens artikel 5, §1 koninklijk besluit op de openbare uitkoopbiedingen zijn zij niet geviseerd als de iure afhankelijke deskundigen. Het kan nochtans niet de bedoeling zijn deze deskundigen die prestaties, vermeld in het standaardformulier van de jaarrekening, hebben verstrekt als onafhankelijk te beschouwen. Evenwel kan voor deze categorieën van deskundigen een wettelijk vermoeden van afhankelijkheid worden gevonden. Artikel 5, §2, 3º van het koninklijk besluit stelt dat deskundigen die in de loop van twee jaar voor de kennisgeving van het uitkoopbod opdrachten voor de bieder, de doelvennootschap of de met hun verbonden vennootschappen hebben verricht worden vermoed geen onafhankelijke deskundigen te zijn15. 10. Personen waarmee de commissaris of de accountant een band heeft in de zin van artikel 133, §4 W. Venn. zijn de iure niet onafhankelijk16. Het betreft personen waarmee de commissairs of de accountant een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat of op de met de commissaris of accountant verbonden vennootschappen of personen zoals bepaald in artikel 11 W. Venn. Wat een beroepshalve samenwerkingsverband is, licht artikel 183quinquies K.B. W.Venn. toe. Voor de beoordeling of zij als onafhankelijke deskundige in aanmerking komen, zullen de met de accountant beroepshalve samenwerkende personen ook die criteria moeten gebruiken. Dit zal niet steeds evident zijn omdat artikel 183quinquies K.B. W.Venn. op zijn beurt verwijst naar de wet 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren waarmee sommige personen die beroepshalve samenwerken met accountants wellicht veel minder vertrouwd zijn. 11. Een derde categorie van “afhankelijke” deskundigen zijn zij die voor de bieder, de doelvennootschap of de met hen verbonden vennootschappen een andere opdracht in het kader van het uitkoopbod verrichten waarvoor ze worden vergoed. Kosteloze prestaties tasten derhalve de onafhankelijkheid niet aan, mits hierdoor geen door artikel 5, §2, 1º koninklijk besluit geviseerde juridische band ontstaat.
JUNI 2008
3.2.2. Weerlegbare vermoedens van afhankelijkheid 12. De Koning voegt aan bovenstaande criteria ook vermoedens van afhankelijkheid of belangenconflict toe. Een eerste vermoeden betreft het bestaan van een juridische of kapitaalband tussen de deskundige en de doelvennootschap, de bieder of de met hen verbonden vennootschappen of raadgevers. Geen van de in deze bepaling opgenomen begrippen wordt nader toegelicht. Een “juridische band” komt onder meer ook voor in de deontologische code van de vastgoedmakelaars, in de voorwaarden tot erkenning tot orgaan voor de geautomatiseerde stemsystemen en -software als voor de verkiezingssoftware voor de stemopneming en de verdeling van de zetels, in de collectieve vertegenwoordigingskantoren ter bevordering van de buitenlandse handel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, doch geen van deze reglementeringen definieert het begrip. De “kapitaalband” komt voor in het koninklijk besluit 19 april 2002 dat het reglement van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen met betrekking tot de uitoefening van externe functies door leiders van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen goedkeurt. Dit begrip is eenvoudiger te duiden dan het begrip juridische band. Ieder belang in het kapitaal van de bieder, de doelvennootschap of een met hen verbonden vennootschap brengt de onafhankelijkheid van de deskundige in het gedrang. Tot slot brengen deze banden met een “raadgever” ook de onafhankelijkheid in het gedrang. Het hoeft geen betoog dat dit verstrekkend is en soms ook moeilijk te controleren. Zo zijn vele raadslieden gehouden een beroepsgeheim te eerbiedigen waardoor de deskundige niet noodzakelijk op de hoogte zal zijn van de juridische band die de raadsman heeft met de bieder, de doelvennootschap of een verbonden vennootschap. 13. Wanneer de deskundige een financieel belang heeft bij het welslagen van de verrichting tot uitkoop, is zijn onafhankelijkheid in het gedrang. Wellicht is deze beperking terug te voeren tot het houden van effecten in de doelvennootschap of, meer waarschijnlijk, wanneer de bezoldiging van de deskundige gerelateerd is aan het welslagen van het uitkoopbod. 14. Het voltooien van een andere opdracht in de loop van de twee jaar voor de kennisgeving van het bod, ten gunste van de bieder, de doelvennootschap of een met hun verbonden vennootschap brengt ook de onafhankelijkheid in het gedrang. Wanneer de deskundige een opdracht uitvoert en ook aangezocht wordt in het kader van een uitkoopbod zijn diensten te verstrekken lopende deze opdracht, is de regeling minder duidelijk. Op grond van de Franse en Nederlandse tekst – “accomplissement” en “verwezenlij-
ken” – zijn wij de mening toegedaan dat het de bedoeling van de regelgever is om ook in die gevallen zijn onafhankelijkheid in vraag te stellen. 15. Tot slot mag de deskundige geen schuld of vordering hebben op de bieder, de doelvennootschap of een met hun verbonden vennootschap die een economische afhankelijkheid creëert. De deskundige zal moeten oordelen of een vordering of schuld van aard is een “economische afhankelijkheid” te scheppen. Enige aanwijzing vanaf wanneer deze afhankelijkheid ontstaat, is niet voorhanden. Dit oordeel wordt overgelaten aan de markt die hierover dient geïnformeerd. 16. Enigszins verwarrend is artikel 4, §2, lid 1 koninklijk besluit. Dit lid stelt dat de deskundige de opdracht moet weigeren wanneer hij zich in een situatie van afhankelijkheid of belangenconflict bevindt. Nochtans is hij alsnog gerechtigd als deskundige op te treden wanneer hij in zijn verslag de omstandigheden beschrijft en pertinent aantoont dat de onafhankelijkheid niet in het gedrang is. De vraag rijst of er in dat geval nog sprake kan zijn van een “situatie van afhankelijkheid”. Logischer zou zijn te stellen dat wanneer de deskundige zich in een situatie van afhankelijkheid bevindt hij te allen tijde de opdracht moet weigeren. Wanneer hij zich in een situatie bevindt die de schijn opwekt dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang is, moet hij dit weerleggen in zijn verslag. 17. De onafhankelijkheidsvereiste wordt op bijna identieke wijze benaderd voor de deskundige die een verslag moet opstellen bij een overnamebod door een bieder die de doelvennootschap reeds controleert. Het verslag aan de Koning licht toe dat de deskundige de in het besluit opgesomde vermoedens van afhankelijkheid of belangenconflict kan weerleggen. Die vermoedens kunnen voortvloeien uit de in het tweede lid van het koninklijk besluit opgesomde gevallen zoals de kapitaalband of juridische band. Wanneer de deskundige aantoont dat deze band niet betekenisvol is of de organisatie van de deskundige de onafhankelijkheid garandeert, mag hij de opdracht uitvoeren. In het licht van deze toelichting mag besloten worden dat het probleem slechts schuilt in de minder gelukkige redactie van het koninklijk besluit. 18. Wellicht moet ook op analoge wijze de problematiek van het belangenconflict worden benaderd. Het koninklijk besluit moet daarvoor wel worden verduidelijkt. In de huidige redactie moet de deskundige die een belangenconflict heeft de opdracht niet weigeren indien hij in zijn verslag melding maakt van de betrokken omstandigheden en op pertinente wijze aantoont dat zijn
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
L
ogischer zou zijn te stellen dat wanneer de deskundige zich in een situatie van afhankelijkheid bevindt hij te allen tijde de opdracht moet weigeren.
12-13
onafhankelijkheid niet in het gedrang is. De gelijkschakeling van het belangenconflict met de onafhankelijkheid in de tweede zin van dit lid maakt het mogelijk dat het verslag de gerede twijfel over het bestaan van het belangenconflict niet wegneemt. 19. Kortom, vooraleer zijn werkzaamheden te starten dient de deskundige de volgende afwegingen te maken: 1) Bevindt hij zich in een van de gevallen van artikel 5, §1 koninklijk besluit, dan is hij niet onafhankelijk en moet hij de opdracht weigeren; 2) Bevindt hij zich (schijnbaar) in een van de vermoede gevallen van afhankelijkheid luidens artikel 5, §2, lid 2 koninklijk besluit, dan moet hij de opdracht weigeren tenzij hij in zijn verslag beschrijft en op pertinente wijze aantoont dat hij niet afhankelijk is noch een belangenconflict heeft; 3) Bevindt hij zich niet in een van de vermoede gevallen van afhankelijkheid luidens artikel 5, §2, lid 2 koninklijk besluit, doch is er een andere reden waarom zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen zijn of er zich schijnbaar een belangenconflict voordoet dan moet hij de opdracht weigeren tenzij hij in zijn verslag beschrijft en op pertinente wijze aantoont dat hij niet afhankelijk is. 3.3. Openbaarmaking
17 Artikel 9, §2 koninklijk besluit op de openbare uitkoopbiedingen. 18 In het koninklijk besluit van 8 november 1989 bebestond de waarderingsevaluatie uit twee stappen, met name de duiding van de waardering door de bieder met verantwoording van de prijs en de opopgave van de gehanteerde waarderingsmethoden. 19 De Europese aanbeveling stelt immers onder meer uitdrukkelijk dat “de “de verantwoordelijkheid voor de aan een waardebepaling ten grondslag liggende ververonderstellingen en de toe te passen methoden steeds berust bij de gecontroleerde cliënt of het managemanagement ervan”. ervan”. De deskundige moet bij het uitkoopuitkoopbod tevens een waarderingstaak verrichten.
20. De deskundige is verplicht in zijn verslag een passende verantwoording te verstrekken over zijn onafhankelijkheid. Andere expliciete controle- of sanctiemechanismen legt het koninklijk besluit niet vast. Officieel dient de CBFA pas op het ogenblik van de kennisgeving van het uitkoopbod op de hoogte gesteld te worden van de identiteit van de deskundige en zijn verslag. Op de CBFA rust de plicht de volgende werkdag de kennisgeving openbaar te maken. Dit biedt weinig mogelijkheden om op te treden. Evenwel beschikt de CBFA over de bevoegdheid om op kosten van de bieder een bijkomende deskundige aan te duiden17. Daarnaast kunnen alle effectenhouders bezwaren uiten en de CBFA kan opmerkingen geven aan de bieder. Deze opmerkingen en bezwaren moeten betrekking hebben op “het bod” doch wij zijn de mening toegedaan dat de opmerkingen en bezwaren ook kunnen slaan op de onafhankelijkheid van de deskundige. 3.4. Een professionele deskundige 21. Het koninklijk besluit gaat uitvoerig in op de onafhankelijkheidscriteria van de des-
kundige, maar laat na vast te stellen waaruit de “professionaliteit” moet bestaan. Er moet zelfs geen melding worden gemaakt in het verslag over welke professionele ervaring de deskundige moet beschikken. Theoretisch komt iedere meerderjarige in aanmerking mits hij onafhankelijk is en desgevallend kan aantonen over de nodige professionaliteit te beschikken.
4. Taak van de deskundige 22. De deskundige moet een verslag opstellen waarvan het koninklijk besluit de inhoud vaststelt. Hierbij werd in belangrijke mate beroep gedaan op het opgeheven artikel 47, 2° koninklijk besluit 8 november 1989. Zoals voorheen moet de deskundige de doelvennootschap gedetailleerd identificeren, de (geconsolideerde) jaarrekening opnemen, de effecten waarop het bod slaat duiden en adviseren of de prijs de belangen van de effectenhouders vrijwaart. De regelgever heeft de taken van de deskundige wel verder verduidelijkt. Er is een gedegen onderscheid gemaakt tussen de waarderingstaak die de deskundige zelf moet verrichten en de beoordeling van de waarderingswerkzaamheden van de bieder18. Dit onderscheid, waarbij de deskundige ook een waarderingsopdracht moet verrichten beantwoordt in belangrijke mate de bezwaren van het IBR tegen de circulaire van de CBFA. Immers valt een dergelijke opdracht nu onder de diensten op het gebied van waardebepaling in de Europese aanbeveling die de onafhankelijkheid kunnen aantasten19 en wijkt deze taak af van de opdracht die de commissaris of bedrijfsrevisor verricht in het kader van een inbreng in natura. Bovendien vertegenwoordigen de effecten waarop het bod slaat een deel van het kapitaal van de vennootschap. Luidens artikel 183ter koninklijk besluit 30 januari 2001 mag een commissaris zich niet onafhankelijk verklaren wanneer hij of iemand waarmee hij beroepshalve samenwerkt “instaat voor het waarderen van de elementen van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening van de gecontroleerde vennootschap indien deze een belangrijk element vormen van de jaarrekening”. Het koninklijk besluit vergt uitdrukkelijk dat de deskundige de effecten waardeert op basis van de methodes die zijns inziens relevant zijn. De door hem gebruikte methodes moeten worden toegelicht. Voortaan is het ook vereist om de vergoeding die de deskundige ontvangt voor zijn werkzaamheden openbaar te maken in het verslag naast de tijd- en personeelsbesteding, de verrichte werkzaamheden en de gecontacteerde personen. Dit versterkt de plicht van de deskundige om
JUNI 2008
zijn onafhankelijkheid ten aanzien van de bieder, de doelvennootschap en de met hen verbonden vennootschappen passend te verantwoorden. Het verslag dient naast de laatste (geconsolideerde) jaarrekening ook een recentere boekhoudkundige staat te bevatten indien zich sinds afsluitingsdatum van deze jaarrekeningen belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan of meer dan 9 maanden zijn verstreken20. Het besluit licht niet nader toe wanneer sprake is van een “boekhoudkundige staat” noch of deze moet gepaard gaan met het voorafgaandelijk opmaken van een inventaris. Te denken valt bv. aan de boekhoudkundige staat die het bestuur ten minste ieder halfjaar aan de commissaris moet verstrekken, luidens artikel 137, §2 in fine W. Venn. Wij zijn de mening toegedaan dat voor zover zich op dit stuk geen belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan, geen inventaris moet opgemaakt worden. De verdere beoordeling wordt overgelaten aan de deskundige, met dien verstande dat hij deze staat niet zelf dient op te stellen doch wel moet oordelen of hem dergelijke staat moet worden bezorgd gelet op de belangrijke wijzigingen die zich hebben voorgedaan dan wel het verstrijken van meer dan 9 maanden na de vorige afsluitdatum.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
houder beter in staat zal zijn een vergelijking te maken van en een oordeel te vellen over de waardering door de belanghebbende bieder en deze van de “onafhankelijke” deskundige. Anderzijds is het jammer te moeten vaststellen dat de doorgedreven aandacht van de regelgever voor de onafhankelijkheidsvereisten een aantal nieuwe onduidelijkheden creëerde.
Evenmin bestaat duidelijkheid over de wijze waarop moet ingeschat worden of er zich “belangrijke wijzigingen” hebben voorgedaan die nopen tot de toevoeging van de recentere boekhoudkundige staat. Het behoort tot de taak van de deskundige dit te beoordelen en in voorkomend geval te vereisen dat een nieuwe boekhoudkundige staat wordt opgesteld. Uit het koninklijk besluit kan niet worden afgeleid dat de deskundige de taak heeft eventuele tekorten in deze boekhoudkundige staat te doen rechtzetten, doch hij zal er uiteraard rekening mee houden bij de waardering.
5. Besluit 23. Het koninklijk besluit 27 april 2007 op de openbare uitkoopbiedingen scherpt de regels aan waaraan de deskundige moet voldoen die een verslag moet geven over de waardering van de vennootschap en de prijs van de effecten die minderheidsaandeelhouders in een openbaar uitkoopbod verkrijgen. De regeling dient toegejuicht in die mate dat minderheidsaandeelhouders slechts beperkte bescherming krijgen en een onteigening moeten ondergaan. Ook de verduidelijking van de werkzaamheden van de deskundige verdient goedkeuring. Zijn werkzaamheden situeren zich voortaan meer op het stuk van de eigen analyse dan op de beoordeling van de werkzaamheden van de bieder. Hierdoor mag worden verwacht dat de minderheidsaandeel-
20 Artikel 6, 2º koninklijk besluit op de openbare uituitkoopbiedingen.
14-15
>
De installatie van de nieuw verkozen ondernemingsraad
PA U L VA N G E Y T Adviseur FOD Economie Dr Juris
1. Wettelijk kader De reglementering betreffende de sociale verkiezingen1 bepaalt dat de eerste vergadering voor de ondernemingsraad na de sociale verkiezingen de installatie zal omvatten van de nieuw verkozen raad, waarbij niet alleen de nieuwe leden worden bevestigd maar waarop de eerste beslissingen zullen moeten getroffen worden en de nodige afspraken zullen worden gemaakt over de werking van de raad. Vooraleer de installatievergadering gepland zal worden, moet het ondernemingshoofd van de betrokken onderneming twee punten onderzoeken. Men moet zeker zijn dat de ondernemingsraad geldig werd verkozen. Het is inderdaad mogelijk dat de resultaten van de sociale verkiezingen betwist worden! Immers elke partij die aan deze verkiezingen deelneemt (de werkgever, de werknemers, de betrokken vakbonden en organisaties van kaderleden) kan binnen de 13 dagen na de aanplakking van de resultaten beroep instellen bij de arbeidsrechtbank teneinde de uitslag te betwisten, te verbeteren en/of zelfs volledig nietig te laten verklaren. De rechtbank zal dan uitspraak doen over de geldigheid van de verkiezingen. Merk op dat een vordering tot nietigverklaring niet kan steunen op grieven die betrekking hebben op handelingen die plaatsgegrepen hebben vóór de kiesverichtingen. In het algemeen kan gesteld worden dat sociale verkiezingen slechts zullen vernietigd kunnen worden op grond van onregelmatigheden die een invloed hebben gehad op de uitslag van de verkiezingen. Het is ook mogelijk om aan de rechtbank te vragen enkel de uitslag van de sociale verkiezingen te verbeteren, nogal veel voorkomend bij het vaststellen van materiële vergissingen. In elk geval moeten ook hier de door de wet opgelegde termijnen nageleefd worden. De uitspraak van de rechtbank wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de werkgever en van alle gewone en plaatsvervangende gekozen leden.
Volledigheidshalve moet vermeld worden dat beroep instellen tegen de beslissing van de arbeidsrechtbank mogelijk is binnen de 15 dagen na de kennisgeving van het vonnis van laatstgenoemde. Het Arbeidshof doet uitspraak uiterlijk binnen 75 dagen na het datum van het vonnis. Het arrest moet aan dezelfde personen en instanties worden meegedeeld. Bij nietigverklaring van de sociale verkiezingen moet wettelijk de nieuwe verkiezingsprocedure opgestart worden binnen de drie maanden na de definitieve uitspraak! Eens de vaststelling gemaakt dat de verkiezing tot een geldige ondernemingsraad heeft geleid, zal het ondernemingshoofd de installatievergadering kunnen bijeenroepen en dit binnen de 30 dagen na de uitspraak of, indien er geen beroep werd ingesteld, na het verstrijken van de beroepstermijn.
2. Wie roept de installatievergadering samen? Om vast te stellen wie na de sociale verkiezingen de ondernemingsraad voor het eerst moet samenroepen moet er onderscheid gemaakt worden naargelang er in de betrokken onderneming al dan niet reeds een ondernemingsraad bestaat. Was er nog geen ondernemingsraad dan is de algemene regel van toepassing die bepaalt dat de installatie moet plaatsvinden binnen de 30 dagen na het verstrijken van de beroepstermijn. Aangezien er in dat geval nog geen voorzitter van de ondernemingsraad bestaat zal het ondernemingshoofd belast zijn met de samenroeping. Indien er echter wel reeds een ondernemingsraad was verkozen bij een vorige sociale verkiezing, dan zal de Voorzitter van die raad deze eerste vergadering moeten bijeenroepen. In dit geval is de termijn afhankelijk van een eventuele bepaling in het huishoudelijk reglement van de bestaande ondernemingsraad. Zijn er wel degelijk bepalingen die een termijn bepalen voor het houden van de installatievergadering, dan zullen deze verplichtend moeten gevolgd worden.
JUNI 2008
Het huishoudelijk reglement regelt de praktische werking van de ondernemingsraad en is verplichtend voor elke raad. Er zijn eveneens sectorale modellen uitgewerkt die als basis kunnen dienen maar natuurlijk aangepast moeten worden aan de specifieke kenmerken en wensen van elke onderneming. Voor de nieuwe ondernemingsraden die nog geen huishoudelijk reglement hebben wordt bepaald dat, indien men in de raad niet tot een overeenkomst zou komen over een tekst, de sectorale modellen gebruikt moeten worden tot deze tekst aan eventuele wijzigingen wordt onderworpen. Bestaan er meerdere modellen, dan moet dat van het paritair orgaan, waartoe het grootste aantal werknemers behoort die deel uitmaken van de onderneming, gebruikt worden.
3. Wie moet opgeroepen worden? Vooraleer te bepalen wie een uitnodiging zal moeten ontvangen voor de installatievergadering dient in de ondernemingen die reeds een ondernemingsraad hadden nagegaan te worden of het huishoudelijk reglement eventueel in dit verband bepalingen bevat. Is dit het geval, dan zullen deze bepalingen gevolgd worden. Is dit niet het geval, alsmede wanneer voor het eerst een ondernemingsraad wordt verkozen, dan zullen alle verkozen werknemersafgevaardigden alsmede de aangeduide (of verkozen) werkgeversafgevaardigden een uitnodiging moet krijgen. Voor de plaatsvervangers bepaalt de wet niet dat zij moeten opgeroepen worden, maar het ondernemingshoofd (of de voorzitter) kan hen wel laten deelnemen indien hij dit wil, echter zonder wettelijke verplichting! Met andere woorden: plaatsvervangers zullen enkel kunnen worden opgeroepen en aanwezig zijn indien het huishoudelijk reglement dit bepaalt of indien de werkgever daartoe beslist en in laatste instantie wanneer zij inderdaad de plaats moeten innemen van een verhinderd effectief lid.
4. Waar gaat de installatievergadering door? Als algemene regel geldt dat de ondernemingsraad vergadert op de zetel van de betrokken onderneming2. Een afwijking op deze regel zou in het huishoudelijk reglement kunnen zijn ingeschreven zodat het aangewezen is om deze tekst in elk geval te raadplegen. Indien de ondernemingsraad werd opgericht voor verschillende ondernemingen kan het voorkomen dat andere vergaderplaatsen zouden vooropgesteld worden. Zelfs het gebruik van gemeenschappelijke vergaderingen kan overwogen worden wanneer er verschillende ondernemingsraden opgericht werden in één enkele onderneming. Verschillende vergaderplaatsen of één enkele gecentraliseerde vergaderplaats kan dan gekozen worden. Bij een eerste ondernemingsraad zal men tijdens de installatievergadering die op de zetel wordt gehouden eventueel kunnen afspreken om op andere plaatsen te vergaderen.
5. De installatievergadering zelf Eenmaal de vergaderplaats vastgelegd, de uit te nodigen personen vastgesteld en datum, uur en agenda van de installatievergadering opgesteld, kunnen de uitnodigingen worden verstuurd of overhandigd. De agenda van de installatievergadering bevat minimum de volgende punten: • de verwelkoming, presentatie van de voorzitter en de leden en de bevestiging in hun mandaat; • aanduiding van de voorzitter (= eerste ondernemingsraad); • aanduiding van de secretaris; • het huishoudelijk reglement; • de economische en financiële informatie (EFI); • data van de vergaderingen; • varia (bv. voorstelling van de commissaris, praktische afspraken met betrekking tot de taak van de secretaris, de notulering, enz.).
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Informatie en raadpleging van werknemers in ondernemingen zonder ondernemingsraad: de wet van 23 april 2008 vernieuwt! Op basis van de onderhandelingen tussen de sociale partners vormt de wet van 23 april een aanvulling op de omzetting van de Europese richtlijn 2002/14 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van werknemers in de Europese Gemeenschap. Concreet werden verschillende bepalingen opgenomen in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Wanneer er geen ondernemingsraad is, verstrekt de werkgever aan het Comité voor preventie en bescherming op het werk (CPBW) economische en financiële basisinformatie, evenals een jaarlijkse voorlichting. Het gaat slechts om een deel van de economische en financiële inlichtingen die moeten worden verstrekt aan de vertegenwoordigers van de werknemers in ondernemingen die over een ondernemingsraad beschikken (KB van 27 november 1973). Er wordt niet bepaald dat de aan het CPBW verstrekte informatie moet worden gecertificeerd door een bedrijfsrevisor. De leden van de Comités hebben echter de mogelijkheid om de aanwezigheid van deskundigen te vorderen (art. 67 van de wet van 4 augustus 1996). MDW
1 Artikel 81 Wet van 4 december 2007 betreffende de sociale verkiezingen van 2008 (Sociale verkiezingsverkiezingswet 2008). 2 Art. 22, § 1, al. 1 Wet van 20 september 1948 houhoudende organisatie van het bedrijfsleven. Artikel 81 Sociale Verkiezingswet 2008.
16-17
E
nkel en alleen een werknemersafgevaardigde mag secretaris worden. Niemand van de werkgeversdelegatie noch een persoon buiten de raad mag tot secretaris worden gekozen.
We overlopen even op summiere wijze de verschillende punten. a) De verwelkoming en voorstelling van alle leden kan gebeuren door de Voorzitter (reeds bestaande ondernemingsraad) of door het ondernemingshoofd (nieuwe ondernemingsraad), waarbij elk lid dat verkozen werd voorgesteld wordt en bevestigd wordt in zijn mandaat. b) De aanduiding van de Voorzitter is wettelijk geregeld. De bedrijfsorganisatiewet stelt immers dat de ondernemingsraad wordt voorgezeten door het ondernemingshoofd of door zijn gemachtigde voor het voorzitterschap. Men bedoelt hier eigenlijk het hoofd van de technische bedrijfseenheid waarvoor de ondernemingsraad werd opgericht. Het begrip “gemachtigde” voor het voorzitterschap is hierbij van groot belang. Uit de tekst van het koninklijk besluit van 27 november 1973 houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden vloeit duidelijk voort dat deze “gemachtigde” over de nodige kennis, macht en informatie moet beschikken om de plaats in te nemen van de eigenlijke voorzitter-ondernemingshoofd. De vervanger moet dermate voldoende met bevoegdheid en macht zijn bekleed dat hij de voorzitter kan binden. Hij moet dus namens zijn ondernemingshoofd kunnen spreken! Wanneer gesteld wordt dat de voorzitter bij de installatievergadering moet bevestigd worden betekent dit natuurlijk niet dat er hierover moet gestemd worden. Enkel het ondernemingshoofd zelf is immers wettelijk bevoegd om de voorzitter en zijn vervanger aan te duiden. In dezelfde zin is de bevestiging van de werknemers en de werkgeversafgevaardigden eveneens slechts een formele vaststelling aangezien eerstgenoemden wettelijk via de sociale verkiezingen gekozen zijn en de tweede categorie door de werkgever werden aangeduid via de lijst van de leidinggevenden. c) De aanduiding van de secretaris.
3 Artikel 22, § 1 Wet van 20 september 1948 houhoudende organisatie van het bedrijfsleven. 4 Artikel 22, § 3, 5° Wet 20 september 1948.
De bedrijfsorganisatiewet bepaalt dat het secretariaat van de ondernemingsraad moet worden waargenomen door een lid van de werknemersvertegenwoordiging3. Enkel en alleen een werknemersafgevaardigde mag secretaris worden. Niemand van de werkgeversdelegatie noch een persoon buiten de raad mag tot secretaris worden gekozen. Een dergelijke keuze is gewoon onwettelijk en daar deze wetgeving van openbare orde is kan er niet van afgeweken worden. Bovendien moet men in eerste instantie rekening houden met de bepalingen van het huishoudelijk reglement (zie verder punt d)). Is er niets voorzien dan zal men in de ondernemingsraad moeten trachten tot een
overeenkomst te komen over de persoon van de secretaris. Bij gebrek aan overeenstemming wordt de secretaris aangeduid door de vakbond of de representatieve organisatie van kaderleden met het grootste aantal zetels. Bij gelijk aantal zetels duidt de organisatie waarvan de lijst het grootste aantal stemmen heeft behaald bij de sociale verkiezingen de secretaris aan. Ten slotte is het laatste alternatief dat de werknemersafgevaardigde met de meeste stemmen de functie van secretaris opneemt. Wat als er niemand van de werkgeversafgevaardigden kandidaat is om secretaris te worden? Dit probleem is moeilijker op te lossen dan gedacht, meer bepaald wegens het eerder genoemde karakter van openbare orde van de wet. Er kan dus niet afgeweken worden van het voorschrift dat het secretariaat door iemand van de werknemersafgevaardigden moet worden waargenomen. Met andere woorden: iemand van de werknemers zal zich moeten opofferen! Het voorzien van assistentie zou tot een oplossing kunnen leiden op voorwaarde dat de secretaris zelf te allen tijde de verantwoordelijkheid opneemt voor alle taken die hem wordt toebedeeld. Bedenk echter dat gezien het feit dat dergelijke oplossingen geen wettelijke basis hebben, de uitgedokterde formule steeds kan herroepen worden door één van de leden van de ondernemingsraad die zou eisen dat de wettelijke bepalingen strikt moeten worden nageleefd. Hoewel de wet enkel de aanduiding van een secretaris-werknemersafgevaardigde oplegt kunnen in het huishoudelijk reglement de modaliteiten voor de vervanging van de secretaris worden voorzien. Om op voorhand mogelijke problemen bij verhindering van de secretaris te vermijden zou er kunnen aan gedacht worden een plaatsvervangend secretaris aan te duiden. Het is echter duidelijk dat dezelfde voorwaarden als deze die gelden voor de secretaris van toepassing zijn. Dit kan in het huishoudelijk reglement worden ingeschreven of gewoon steunen op een unaniem akkoord tussen de leden van de ondernemingsraad. Wanneer de plaatsvervangende secretaris op een bepaald ogenblik zou geroepen worden om de eigenlijke secretaris te vervangen is het aan te raden om dit door de volledige ondernemingsraad te laten bevestigen. De wet4 verlangt van de secretaris het volgende: • het opstellen en verzenden van de uitnodigingen; • het verzenden van de agenda; • het opstellen van het verslag van de vergadering; • het verzenden van het verslag aan de leden; • het ondertekenen van het goedgekeurde verslag; • het verdelen van de notulen van de vergadering;
JUNI 2008
• het archiveren van de notulen en documentatie (EFI, e.a.) • eventueel het vertegenwoordigen van de raad in de contacten met de overheid (inspecties, e.a.). Verdere precisering en uitwerking kan in het huishoudelijk reglement gebeuren rekening houdende met de specifieke kenmerken en wensen van de onderneming. Om zijn taak in de beste omstandigheden te kunnen uitvoeren dient de werkgever ervoor te zorgen dat hij niet alleen voldoende materiële middelen maar ook voldoende tijd zal krijgen. Gezien de uitgebreidheid van het takenpakket worden er met de werkgever best zo duidelijk mogelijke afspraken gemaakt. Aangezien de administratie van de ondernemingsraad volledig op zijn persoon berust en zijn invloed, contacten en tussenkomsten eveneens heel wat tijd vergen, zijn onmiddellijke afspraken over het tijdsgebruik van de secretaris een echte must teneinde latere betwistingen en misverstanden te voorkomen. d) Het huishoudelijk reglement. Zoals vermeld kunnen we het huishoudelijk reglement omschrijven als het geheel van regels die de praktische werking van de ondernemingsraad regelen. Goede afspraken maken goede vrienden en in het samenspel tussen werkgevers- en werknemersafgevaardigden zijn dergelijke afspraken en regels van groot belang. De sectorale modellen zijn meestal oud een voorbijgestreefd en moeten hoe dan ook aangepast worden aan de specifieke kenmerken van elke betrokken onderneming. Maar bij gebrek aan overeenstemming over deze specifieke bepalingen blijft het sectorale model als basisdocument van kracht. De wet voorziet 10 verplicht op te nemen punten: • de termijn voor de inschrijving van een agendapunt voor de volgende vergadering; • de termijn voor oproeping van de vergadering; • de inhoud van de oproeping; • de taak van de voorzitter en de modaliteiten van zijn vervanging; • de taak van de secretaris en de modaliteiten van zijn vervanging; • de regels voor het verloop van de vergadering; • de modaliteiten voor het opstellen en goedkeuren van de notulen en van de mededeling aan elk lid; • de wijze van informatie van het personeel; • de bewaring van het archief en de modaliteiten ter inzage ervan door de leden van de ondernemingsraad; • de procedure voor de wijziging van het huishoudelijk reglement.
Er zijn natuurlijk ook facultatief op te nemen bepalingen die de goede werking van de raad kunnen bevorderen zoals de regeling van de plaats en datum van de vergaderingen, van dringende vergaderingen, voorbereidende vergaderingen. Bij het oprichten van een eerste ondernemingsraad kan men vertrekken van het sectorale model en dit punt per punt aanpassen, eventueel gespreid over verschillende vergaderingen. e) De eerste economische en financiële informatie. Het koninklijk besluit van 27 november 19735 stelt duidelijk dat het ‘basisdossier’ moet opgesteld en overhandigd worden binnen de twee maanden na de sociale verkiezingsdatum. Hoewel dit niet wettelijk verplicht is, lijkt het aangewezen om het basisdossier op de installatievergadering te overhandigen en terzelfdetijd een datum voor de bijzondere ondernemingsraad ter bespreking van het basisdossier vast te leggen. Indien de opstelling van de basisinformatie wat meer tijd vraagt is het aan te raden om op de installatievergadering ter zake duidelijke afspraken te maken. Herinneren we aan de wettelijke bepalingen die stellen dat de effectieve leden van de ondernemingsraad het basisdossier moeten ontvangen waarover zij moeten kunnen beschikken. Wanneer aan elk lid dit dossier wordt overhandigd mag men niet vergeten om één exemplaar te voorzien voor de commissaris (bedrijfsrevisor) en voor het archief dat door de secretaris wordt bewaard.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
A
angezien de administratie van de ondernemingsraad volledig op zijn persoon berust en zijn invloed, contacten en tussenkomsten eveneens heel wat tijd vergen, zijn onmiddellijke afspraken over het tijdsgebruik van de secretaris een echte must.
De inhoud van het basidossier is omstandig voorgeschreven in het genoemde koninklijk besluit van 1973. Men voorziet een tiental hoofdstukken die elk een bepaalde informatie minimum moeten bevatten. Dit betekent dat de werkgever, indien hij dit wenst, bepaalde hoofdstukken meer kan benadrukken en uitwerken dan andere, op voorwaarde dat de minimuminlichtingen die in het besluit zijn voorgeschreven in elk hoofstuk voorkomen. De inlichtingen met betrekking tot het statuut van de onderneming, de financiële structuur en het organogram dienen te worden opgenomen in specifieke documenten die in alle ondernemingen wel aanwezig zijn en dus gemakkelijk kunnen worden overgenomen. De andere informatie van het basisdossier, zijnde inlichtingen over de concurrentiepositie, de productie en de productiviteit, de budgetteringsmethode en de methode van kostprijsberekening, de personeelskosten, de toekomstverwachtingen, de research en de overheidssteun, zullen in een schriftelijk verslag worden opgenomen.
5 K.B. van 27 november 1973 houdende reglementereglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden.
18-19
Laat ons op meer praktische wijze stellen dat de gegevens van het basisdossier best als een dossier worden opgesteld met de tien verschillende hoofdstukken eventueel gerangschikt volgens de volgorde opgenomen in het K.B. van 1973 maar tevens zo opgesteld dat de jaarlijks verplichte actualisering gemakkelijk kan uitgevoerd worden. Het is natuurlijk de keuze van de werkgever om de vorm van het basisdossier te kiezen in functie van zijn eigen smaak en voorkeur. Het opnieuw maken elk jaar van een geactualiseerd basisdossier is eveneens mogelijk. In elk geval vormt, gezien de praktische mogelijkheden van de huidige tekstverwerkingprogramma’s, de actualisering van de basisinformatie niet echt een probleem. De eerste ‘periodieke informatie’ kan ook op de installatievergadering reeds overhandigd en besproken worden of er kunnen reeds afspraken gemaakt worden om dit type van informatie te overhandigen en te bespreken. Hierbij is het van belang te weten dat deze minstens driemaandelijkse informatie de ondernemingsraad moet in staat stellen om de gang van zaken in de betrokken onderneming te kunnen opvolgen, en dit dan eerder op korte termijn. Daarom ook schrijft het K.B. van 1973 voor dat de periodieke inlichtingen op een dergelijke wijze moeten gegeven worden dat een vergelijking met de basis- en jaarlijkse informatie mogelijk is. De structuur van deze inlichtingen zal dus enigszins op deze van de basisinformatie moeten afgestemd zijn, natuurlijk enkel voor de inlichtingen die ook in de twee types voorkomen. Tevens zal men een vergelijking moeten maken met een vorige periode en zal de realisatie van het budget moeten aangegeven worden daar waar met budgetbeheer (dus praktisch overal) wordt gewerkt. De inhoud van de periodieke informatie wordt beschreven in artikel 24 van het K.B. van 1973. Eigenlijk kan men als vuistregel nemen dat de activiteit en het resultaat van het voorbije kwartaal, in vergelijking met het vorige kwartaal en met de budgetvoorzieningen, worden verstrekt en dit op economisch, financieel en sociaal vlak. f ) Data van de vergaderingen. Het is duidelijk dat de wettelijke verplichting geldt om minstens éénmaal per maand een gewone vergadering van de ondernemingsraad te beleggen. Daarbovenop komen natuurlijk de speciale vergaderingen voor de economische en financiële informatie en eventuele bijzondere vergaderingen. Men kan eventueel in het huishoudelijk reglement reeds een vaste vergaderdatum of dag inschrijven of bij de start van de ondernemingsraad een vergaderkalender goedkeuren, wat als voordeel heeft dat elke deelnemer zich op voorhand kan schikken naar de voorziene data.
g) Variapunten. Bij het installeren van een nieuwe ondernemingsraad zal de reeds in functie zijnde commissaris (bedrijfsrevisor) zich aan de ondernemingsraad moeten voorstellen. Deze heeft een fundamentele rol naar de ondernemingsraad toe. Hij moet zorgen voor de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie en zal als gekwalificeerde deskundige een onafhankelijke controle uitvoeren van de gegevens en hiervan een certificering afleveren. Hij heeft ook wat de wet noemt een pedagogische opdracht tegenover de leden van de ondernemingsraad. Hij zal de verstrekte informatie toelichten en verduidelijken daar waar het gaat over de financiële gegevens. Maar bij het uitvoeren van die opdracht zal hij zich niet in de plaats mogen stellen van de werkgever. Immers het is nog steeds de Voorzitter van de ondernemingsraad die als afgevaardigde van de werkgever de verantwoordelijkheid draagt voor het uitleggen en verdedigen van de keuzes die daarontrent worden gemaakt. Indien de onderneming nog geen commissaris heeft op het ogenblik van de start van de nieuwe ondernemingsraad zal er een kandidaat-commissaris moeten aangezocht worden die door de directie zal voorgesteld worden op de ondernemingsraad. De eerste taak van deze bedrijfsrevisor zal zijn de basisinformatie certificeren via een certificeringsverslag dat zal afgegeven worden aan de leden van de ondernemingsraad en uitgelegd door de commissaris zelf op de vergadering ter bespreking van het basisdossier. Andere variapunten zullen hoogstwaarschijnlijk verbonden zijn aan de verdere praktische werking van de raad en kunnen zelfs betrekking hebben op de wijze van het nemen van beslissingen over bepaalde specifieke materies.
6. Conclusie Voor de ondernemingen die voor de eerste maal een ondernemingsraad installeren is het van het grootste belang om de installatievergadering goed voor te bereiden. Hierbij moet gelet worden op de verschillende noodzakelijke agendapunten (zie hoger punt 5.) die feitelijk, indien ze goed voorbereid en uitgevoerd werden, de start van de werking van de raad zullen vergemakkelijken en de samenwerking tussen werknemers- en werkgeversafgevaardigden vanaf het begin positief zullen beïnvloeden. Belangrijk is dat de bepalingen van het huishoudelijk reglement, als motor van de praktische werking van de raad, grondig doorgenomen worden en dat men poogt over de voornaamste punten een overeenkomst te
bereiken die aangepast is aan de eigen specifieke kenmerken van de onderneming. Verder is het een absoluut pluspunt indien de werkgever reeds op de installatievergadering de basisinformatie kan afgeven of minstens kan aankondigen wanneer (binnen de twee maanden na de sociale verkiezingen) het basisdossier zal worden overhandigd en wanneer de bespreking ervan zal plaatsvinden. Dezelfde redenering geldt voor de periodieke informatie. Bij nieuwe ondernemingsraden is het eveneens psychologisch van groot belang dat de commissaris (bedrijfsrevisor) zich op de installatievergadering zou voorstellen. Gezien zijn wettelijke certificeringsplicht zal de aankondiging van of zelfs de afgifte van het certificeringsverslag op de eerste vergadering van de ondernemingsraad een teken van vertrouwen moeten zijn. Bedenk dat vertrouwen winnen inderdaad een werk van lange adem is maar dat een goede start met een bewijs van goede wil om de wettelijke bepalingen na te leven en de ondernemingsraad werkelijk als een overlegorgaan te gebruiken de onderneming alleen maar kan ten goede komen.
>
Laatste berichtgeving van de IASB 1 april 2008 – 31 mei 20081
VERONIQUE WEETS & THOMAS CARLIER
Senior Manager Zaakvoerder Cethys IFRS Training & Consulting IFRS Advice & Assurance Docent aan de VUB en de Deloitte Bedrijfsrevisoren Universiteit Antwerpen
De IASB heeft twee discussiedocumenten en twee finale standaarden gepubliceerd in het voorbije trimester. De discussiedocumenten gaan over de vereenvoudiging van de financiële verslaggeving over financiële instrumenten en over personeelsbeloningen. Twee standaarden die door veel toepassers als complex aanzien worden. Daarnaast heeft de IASB IFRS 1 aangepast met betrekking tot de verwerking van investeringen in de individuele jaarrekeningen en werd de eerste standaard in het kader van de jaarlijkse herzieningen gepubliceerd. 20 standaarden werden hierdoor aangepast.
IASB 22/05/2008: Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, entiteit onder gezamenlijke zeggenschap of geassocieerde deelneming De IASB heeft zowel IFRS 1 - Eerste toepassing van IFRS als IAS 27 - De geconsolideerde en de individuele jaarrekening aangepast om de verwerking van een investering in de individuele jaarrekening bij een eerste toepassing van IFRS te verbeteren. Deze veranderingen komen er omdat in bepaalde gevallen het toepassen van de kostprijsmethode in overeenstemming met IAS 27 niet mogelijk is zonder onverantwoord hoge kosten (undue cost or effort).
De aanpassingen van IFRS 1 en IAS 27 zijn de volgende: • Eerste toepassers mogen een “veronderstelde kostprijs (deemed cost)” gebruiken die overeenstemt met de reële waarde of met de voormalige verwerkingsprincipes om de initiële kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit onder gezamenlijke zeggenschap of een geassocieerde deelneming te waarderen in de individuele jaarrekening; • Verwijdering van de definitie van de kostprijsmethode uit IAS 27 en verplichting om dividenden als opbrengst op te nemen in de individuele jaarrekening van de investeerder; • Indien een nieuwe moedermaatschappij wordt opgericht in het kader van een reorganisatie, moet de nieuwe moedermaatschappij de kostprijs van haar investering in de voormalige moedermaatschappij waarderen tegen de boekwaarde van haar aandeel in het eigen vermogen van de voormalige moedermaatschappij op de datum van de reorganisatie.
vanaf 1 januari 2009. Eerdere toepassing is toegelaten. 22/05/2008: Jaarlijkse herzieningen 2007 Het jaarlijks verbeteringsproject van de IASB is een middel om niet dringende maar noodzakelijke kleine wijzigingen door te voeren aan IFRS. Op 22 mei 2008 heeft de IASB in het kader van dit project dan ook haar eerste standaard gepubliceerd waardoor 20 IFRSs worden gewijzigd. Deze aanpassingen zijn gebaseerd op het voorstel van standaard dat in oktober 2007 werd gepubliceerd. De toepassingsdatum is 1 januari 2009 voor de meeste wijzigingen. Er zijn twee soorten van veranderingen: • Veranderingen in presentatie, opname of waardering (zie onderstaande tabel) • Wijzigingen aan terminologie met een beperkte invloed op de administratieve verwerking (IFRS 7, IAS 8, IAS 10, IAS 18, IAS 20, IAS 29, IAS 34, IAS 40 en IAS 41).
Deze aanpassingen zijn van toepassing Wijzigingen met betrekking tot presentatie, opname of waardering Standaard
Onderwerp van de verandering
IFRS 5
• Plan om een (deel van) een investering in een dochteronderneming te bekomen waardoor de entiteit de zeggenschap verliest
IAS 1
• Vlottende (kortlopende)/vaste (langlopende) classificatie van afgeleide instrumenten
IAS 16
• Realiseerbare waarde • Verkoop van activa aangehouden voor verhuur
IAS 19
• • • •
IAS 20
• Overheidsleningen tegen een interestvoet die lager is dan de marktrente
IAS 23
• Componenten van financieringskosten
IAS 27
• Waardering van een dochteronderneming aangehouden voor verkoop in de individuele jaarrekening
Inperkingen en negatieve kost van verstreken diensttijd Administratiekosten van het plan Vervanging van de term “volledig betaalbaar” (fall due) Richtlijnen met betrekking tot voorwaardelijke verplichtingen
1 Voor meer informatie kunt u ook terecht op TaxToday van Kluwer: www.taxtoday.be.
20-21
IAS 28
• Informatieverschaffing indien een geassocieerde deelneming wordt gewaardeerd tegen reële waarde met wijzigingen in de winst- en verliesrekening • Bijzondere waardevermindering van een geassocieerde deelneming
IAS 29
• Beschrijving van de waarderingsbasis in de jaarrekening
IAS 31
• Informatieverschaffing indien een joint venture wordt gewaardeerd tegen reële waarde met wijzigingen in de winst- en verliesrekening
IAS 36
• Informatieverschaffing over de schattingen die worden gebruikt voor het bepalen van de realiseerbare waarde
IAS 38
• Promotie en advertentieactiviteiten • Afschrijving op basis van het aantal geproduceerde eenheden
IAS 39
• Herclassificatie van derivaten buiten en in de categorie van financiële instrumenten tegen reële waarde met verwerking van winsten en verliezen in de resultatenrekening • Aanduiding en documentatie van afdekkingen op het segmentniveau • Toe te passen effectieve interestvoet bij het einde van de fair value hedge accounting
IAS 40
• Activa in aanbouw of in ontwikkeling voor later gebruik als vastgoedbelegging
IAS 41
• Verdisconteringsvoet voor reële waardeberekeningen • Bijkomende biologische transformatie
31/05/2008: Voorstel van standaard met betrekking tot het raamwerk Dit voorstel van standaard behandelt de doelstelling van financiële verslaggeving; de kwalitatieve eigenschappen van informatie in de financiële verslaggeving en de beperkingen in verband met deze informatieverschaffing. Het document houdt rekening met de commentaren die werden gegeven op het discussiedocument dat werd gepubliceerd in juli 2006. Het document stelt voor om de doelstelling van financiële verslaggeving als volgt te omschrijven: het verstrekken van financiële informatie over de verslaggevende entiteit die nuttig is voor huidige en potentiële investeerders, financiers en andere crediteuren bij het nemen van beslissingen in het kader van hun functie als kapitaalverstrekker. Kapitaalverstrekkers zijn de belangrijkste gebruikers van financiële verslaggeving. Om deze doelstelling te behalen moeten de financiële rapporten informatie geven over de economische bronnen van de entiteit, de rechten op deze bronnen en de transacties en andere gebeurtenissen die deze bronnen beïnvloeden. De mate waarin financiële informatie nuttig is, zal afhangen van haar kwalitatieve eigenschappen. Het voorstel van standaard bevat ook een verbeterde omschrijving van het begrip “getrouwe weergave” (faithful representation) – één van de kwalitatieve eigenschappen die financiële informatie moet hebben om een nuttige basis te vormen voor economische beslissingen: om nuttig te zijn moet informatie een getrouwe weergave geven van de economische gebeurtenissen
en omstandigheden die het wil voorstellen. Getrouwe weergave wordt bereikt door de gebeurtenis en/of de omstandigheid volledig, neutraal en zonder significante fouten te omschrijven. Dit houdt in dat rekening wordt gehouden met de economische werkelijkheid, welke niet noodzakelijk overeenkomt met de juridische vorm. Commentaren op dit voorstel van standaard worden verwacht tegen 29 september 2008. 31/05/2008: Discussiedocument met betrekking tot het concept “verslaggevende entiteit” en gerelateerde onderwerpen Naast een voorstel van standaard met betrekking tot het raamwerk voor financiële verslaggeving heeft de IASB ook een discussiedocument gepubliceerd met als titel Preliminary views on the reporting entity concept and related issues. Alhoewel de definitie van de verslaggevende entiteit belangrijk is voor de financiële verslaggeving, behandelen de raamwerken van de IASB en de FASB dit concept niet. Volgende voorlopige standpunten worden in het discussiedocument uiteengezet: • Een verslaggevende entiteit is een welomschreven domein van bedrijfsactiviteit waarvoor de presentatie interessant is voor investeerders, kredietverstrekkers en andere kapitaalverstrekkers • Zeggenschap is de basis voor het bepalen van de samenstelling van een verslaggevende entiteit voor een groep van entiteiten.
Commentaren op dit voorstel van standaard worden verwacht tegen 29 september 2008.
Europa Rapport van de Europese Commissie over gelijkwaardigheid aan IFRS De Europese Commissie heeft een werkdocument gepubliceerd met betrekking tot het elimineren van aansluitingsvereisten voor entiteiten die verslaggevingsprincipes gebruiken van landen die hun richtlijnen convergeren met IFRS. • Japan, de Verenigde Staten, China, Canada, Korea: De verslaggevingsprincipes in Japan en in de Verenigde Staten voldoen aan de criteria voor gelijkwaardigheid. Jaarrekeningen in overeenstemming met Chinese GAAP zullen aanvaard blijven, maar vermits er werd overgegaan naar IFRS-gelijkwaardigheid is meer informatie nodig over de implementatie van deze nieuwe standaarden. De EC zal haar mening over de Chinese implementatie herzien. Voor Canada en Zuid-Korea wordt een uitzondering toegestaan tot 2011 in het kader van hun voortdurende inspanningen om naar IFRS over te stappen in de nabije toekomst. • Voor een beperkt aantal Europese entiteiten die gebruikmaken van de carveout in IAS 39, eisen de Verenigde Staten een aansluiting met IFRS zoals gepubliceerd door de IASB. Het is de bedoeling van de EC om te streven naar een eliminatie van deze vereiste. Er wordt aangedrongen op inspanningen van de IASB. • Australië, Hong Kong, Nieuw Zeeland, Singapore en Zuid-Afrika passen al regels toe die gelijkwaardig zijn aan IFRS. In Israël is IFRS vanaf januari 2008 verplicht voor alle beursgenoteerde entiteiten behalve banken en entiteiten die op twee beurzen genoteerd zijn. De EU vraagt een expliciete verklaring zonder voorbehoud van overeenstemming met IFRS in de geauditeerde jaarrekening.
Toepassing van IFRS in Europa De Europese Commissie heeft een rapport over de toepassing van IFRS in Europa afgeleverd aan de Europese Raad en het Europees Parlement. Het rapport bevat een tabel waarin per Lidstaat wordt aangegeven in welke mate gebruik gemaakt wordt van de opties om IFRS toe te passen op nietbeursgenoteerde en niet-geconsolideerde
JUNI 2008
jaarrekeningen. De conclusies met betrekking tot de consistente toepassing van de goedgekeurde standaarden en interpretaties zijn als volgt: • In het algemeen was de toepassing van IFRS een uitdaging voor de stakeholders, maar toepassing werd bereikt zonder ontwrichting van de markten of verslaggevingscycli. • Opstellers, investeerders, auditors en regelgevers hebben de indruk dat IFRS de kwaliteit en de transparantie van de financiële verslaggeving verbeterde. • De meeste stakeholders hebben de indruk dat de begrijpbaarheid van de jaarrekening verbeterde, behalve voor bepaalde onderwerpen waar er ruimte is voor verbetering (met name, financiële instrumenten bedrijfscombinaties en op aandelen gebaseerde betalingen). • IFRS jaarrekeningen ondergaan nog steeds een invloed van de nationale gewoontes in verband met financiële verslaggeving. • De opname en waarderingsregels lijken meer consistent en duidelijk toegepast te zijn dan de vereisten inzake informatieverschaffing. • Entiteiten maakten gebruik van de verschillende opties die worden toegestaan door IFRSs, zoals deze in verband met personeelsbeloningen, financieringskosten en joint ventures. Ook de mogelijkheid om IFRSs vervroegd toe te passen werd veel gebruikt. Van de “fair value”optie en de carve-out in IAS 39 werd daarentegen slechts in zeer beperkte mate gebruik gemaakt door een aantal banken. Regelgevers hebben aangegeven dat zij in de toekomst een daling van het aantal opties in IFRS wensen.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
IASB-PUBLICATIES DIE OP 31 MEI 2008 NOG NIET ZIJN GOEDGEKEURD DOOR DE EU Positief advies van EFRAG?
Stemming van ARC?
Finale goedkeuring?
Verwacht in Q3 2008
Verwacht in oktober 2008
In Q1 2009
IFRIC 12 – Dienstverlening uit hoofde van concessie-overeenkomsten (gepubliceerd op 30 november 2006)
✔
Verwacht in oktober 2008
Tegen het einde van 2008
IFRIC 13 – Klantengetrouwheidsprogramma’s (gepubliceerd op 28 juni 2007)
✔
Verwacht in juli 2008
Tegen het einde van 2008
IFRIC 14 – IAS 19 – Beperking van activa uit hoofde van toegezegd pensioenregelingen, minimale financieringsverplichtingen en hun interactie (gepubliceerd op 5 juli 2007)
✔
Verwacht in juni 2008
Tegen het einde van 2008
✔
Verwacht in juni 2008
Tegen het einde van 2008
✔
Nog niet duidelijk
Tegen het einde van 2008
Verwacht in Q3 2008
Verwacht in oktober 2008
In Q1 2009
✔
Verwacht in juli 2008
Tegen het einde van 2008
✔
Verwacht in juli 2008
In Q1 2009
Verwacht in juli 2008
Verwacht in oktober 2008
In Q1 2009
Verwacht in juli 2008
Verwacht in oktober
In Q1 2009
STANDAARDEN Herziene IFRS 3 – Bedrijfscombinaties (gepubliceerd op 10 januari 2008) INTERPRETATIES
AANPASSINGEN Aanpassing van IAS 23 – Financieringskosten (gepubliceerd op 29 maart 2007) Aanpassing van IAS 1 – Presentatie van de jaarrekening (gepubliceerd op 6 september 2007) Aanpassing van IAS 27 – De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening (gepubliceerd op 10 januari 2008) Aanpassing van IFRS 2 – Op aandelen gebaseerde betalingen: voorwaarden voor onvoorwaardelijk worden en annuleringen (gepubliceerd op 17 januari 2008) Aanpassingen aan IAS 32 en IAS 1 – Financiële instrumenten met verkoopoptie en verplichtingen die optreden bij liquidatie (gepubliceerd op 14 februari 2008) Verbeteringen aan IFRS (gepubliceerd op 22 mei 2008) Aanpassing van IFRS 1 en IAS 27 - Kost van een investering in een dochteronderneming, een joint venture of een geassocieerde deelneming (gepubliceerd op 22 mei 2008)
Voor de meest recente versie zie: http://www.efrag.org/content/default.asp?id=4090
B&E
Business & Economics
Entrepreneurship Introduction to business plans What makes one business different from another? The right business model!
‘A good hockey player plays where the puck is. A great hockey player plays where the puck is going to be.’ (Wayne Gretzky)
TECHNICAL INFO AUTHOR Alea M. Fairchild PAPERBACK 130 p. ISBN 978 90 8661 824 8 ORDER CODE 207 084 002 PRICE € 33 / € 20 (student)
PUBLISHING GROUP
Please place your order at www.bande.be or fax this order form completed at 050/33.51.54. UNDERSIGNED
B&E
Business & Economics
Name
City/Town
Postcode/zip
Country Telephone
Fax
Email
“Entrepreneurship: Introduction to business plans” (Code 202 070 001) at cost of € 33
o orders (student) ............ (Qty)
“Entrepreneurship: Introduction to business plans” (Code 202 070 001) at cost of € 20
Date
Signature
All prices are VAT and sending costs excluded. Personal data are gathered, saved and used meticulously and in a responsible manner. Your personal data will be used strictly for the purposes as set forth by the services you subscribed to and may be consulted and corrected at any time (Law of 8 December 1992). We appriciate you to pay the invoice after receiving the book(s)
F O R M
o orders ............ (Qty)
O R D E R
Address
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Algemene vergadering van het IBR van 25 april 2008
«
Tijdens de algemene vergadering van 25 april jl. heeft het IBR mevrouw LARUELLE, minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, ontvangen.
Van links naar rechts: de heren David SZAFRAN, Secretaris-generaal, Christophe HARDY, Kabinetsdirecteur, mevrouw Sabine LARUELLE, minister van KMO, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, de heren Michel DE WOLF, Ondervoorzitter en Pierre P. BERGER, Voorzitter.
Nationale Raad BIBF
IBR »
Voorzitter Pierre P. BERGER wenst Erevoorzitter André KILESSE geluk met zijn 25 jaar ervaring in het bedrijfsrevisoraat.
«
BIBF »
Foto met leden Nationale Raad (van links naar rechts): Geert Claes, Geert Lenaerts (Algemeen Directeur BIBF), Veerle Sleeuwagen, Michel Philippart, Frédéric Gagla, Leen Snels, Marie-Béatrice Hernould, Etienne Verbraeken, Jean-Marie Conter (Penningmeester BIBF), Daniëlle Van Rompaey, Maria Ploumen (Ondervoorzitter BIBF), Yves Dawant, Roland Smets (Voorzitter BIBF), Albert Wauthier (Regeringscommissaris), Fabienne Cousin, Frans Donckels, Viviane Marquet, Andy De Laet, Kurt Winkelmans en Guy Huart.
24
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Rondetafelgesprek van 8 april 2008 over de administratieve vereenvoudiging
Binnenkort De Fédération des Experts Comptables Européens (FEE) organiseert van 3 tot 5 september 2008 in Kopenhagen (Denemarken) de vierde editie van het congres SME-SMP. Dit jaar zal de ontmoeting als thema hebben “Think ahead on small and mid-sized business - Opportunities and tools for the Accountancy Profession”. Het congres zal een ruime waaier van onderwerpen voorstellen met betrekking tot de boekhoudkundige en auditberoepen die samenwerken met de kleine en middelgrote ondernemingen. Voor meer informatie kan u de website www.fee.be raadplegen. Het IBR organiseert op 17 oktober 2008 in het Crowne Plaza Hotel van Diegem een studiedag gewijd aan de “Publieke en non-profitsector, interne controle en deugdelijk bestuur: een efficiënter bestuur en meer betrouwbare financiële stromen”. Deze studiedag, onder het voorzitterschap van de heer Michel DE WOLF, Ondervoorzitter van het Instituut, zal meer bepaald tot doel hebben concrete middelen voor het toepassen van de principes van deugdelijk bestuur en interne controle in de non-profitsector voor te stellen. Er zal hierbij uiteraard bijzondere aandacht worden besteed aan de rol die de bedrijfsrevisoren in dit kader kunnen vervullen. U treft meer details over de praktische organisatie van deze gebeurtenis aan op de website van het IBR (www.ibr-ire.be). Op 24 november 2008 zal in het Auditorium van de NBB (Brussel) een studienamiddag plaatsvinden met als thema de bevestigingsbrief. Deze studienamiddag, georganiseerd door het IBR in samenspraak met de vertegenwoordigers van economische en sociale kringen, en onder het voorzitterschap van de heer Henri OLIVIER, Secretarisgeneraal van de FEE, heeft tot doel de bedrijfsrevisoren, de non-profitsector en de commerciële sector te verenigen rond de problematiek van de bevestigingsbrief. In eerste instantie zullen de Belgische norm, de internationale praktijken, de aansprakelijkheid van de commissaris en van de ondertekenaar van de bevestigingsbrief worden uiteengezet. Vervolgens zullen twee panels plaatsvinden met vertegenwoordigers van verschillende economische en sociale sectoren. Informatie met betrekking tot deze studienamiddag is beschikbaar op de website van het IBR (www.ibr-ire.be).
Het IBR, IAB en BIBF hebben op 8 april jl. actoren van de politieke, institutionele, economische en academische wereld bijeengebracht ter gelegenheid van een rondetafelgesprek gewijd aan de door de Europese Commissie voorgestelde maatregelen ter bevordering van de administratieve vereenvoudiging op het gebied van vennootschapsrecht, financiële verslaggeving en audit. De drie Instituten onderzoeken thans de gevolgen die dienen te worden gegeven aan de concrete voorstellen met betrekking tot de tussenkomst van de bedrijfsrevisoren, accountants en belastingconsulenten, erkende boekhouders en fiscalisten, die zijn voortgekomen uit dit rondetafelgesprek enerzijds, en de openbare raadpleging die over dit onderwerp plaatsvond anderzijds.
«
IBR »
«
IAB »
«
BIBF »
Audit Accountancy Tax
De toegevoegde waarde van de audit Woord vooraf door Jean-Paul Servais
Hoofdstuk 4 Dataverzameling en beschrijvende statistieken
Avant-propos par Jean-Paul Servais
Hoofdstuk 5 Resultaten van de multivariate analyses
Inhoudstafel – Table des matières – Table of contents
Hoofdstuk 6 Samenvatting en besluiten
Method (NL/FR/EN)
Bibliografie
Technische fiche
Executive Summary (NL)
PARTIE 2 – LA VALEUR AJOUTEE DE L’AUDIT (synthèse) 1. Introduction 2. Hypothèses 3. Spécification des modèles 4. Collecte des données 5. Résultats 6. Conclusions
AUTEUR:
Executive Summary (FR) Executive Summary (EN) DEEL 1 – DE TOEGEVOEGDE WAARDE VAN DE AUDIT Hoofdstuk 1 De economische rol van auditing – Theorie en empirie Hoofdstuk 2 Hypothesen aangaande het effect van auditing en auditintensiteit Hoofdstuk 3 Multivariate modellen aangaande de effecten van auditing
Marleen Willekens
VOORWOORD: Jean-Paul Servais
References
B E S T E L F O R M U L I E R
Terug te faxen (050/33 51 54) of op te sturen naar Ondergetekende,
ISBN 978 90 4860 124 0 BESTELCODE 203 081 000
Références bibliographiques PART 3 – THE ADDED VALUE OF AUDIT (summary) 1. Introduction 2. Hypotheses 3. Model specification 4. Data collection 5. Results 6. Conclusions
VOLUME XXVI + 127 p.
* Alle IBR-leden hebben deze publicatie al ontvangen via hun Instituut.
PRIJS € 35*
Uitgever
Business & Economics Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge Tel. 050/47 12 72 Fax 050/33 51 54 E-mail:
[email protected] Internet: www.diekeure.be
, Business & Economics, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge
Naam: ________________________________________________________________________________________________________ Functie: ______________________________________________________________________________________________________ Straat: ____________________________________________________ Nr.: _______________________________________________ Postnummer: ____________________________________ Stad-Gemeente: _______________________________________________ Tel.: ______________________________________________________ Fax: _______________________________________________ E-mail: _______________________________________________ Internet: _______________________________________________ bestelt ________ ex. ‘De toegevoegde waarde van de audit’ (203 081 000) tegen de prijs van € 35.
Datum: __________________________________________ Handtekening: _______________________________________________ Onze prijzen zijn inclusief btw, exclusief verzendingskosten. Uw adresgegevens worden opgenomen in ons mailingbestand. Krachtens de Wet van 8 december 1992 hebt u recht op inzage en verbetering van de door ons bewaarde gegevens. Het verschuldigde bedrag betaalt u na ontvangst van de factuur.
IBR
Instituut van de Bedrijfsrevisoren Koninklijk Instituut
B&E
IAB
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
Business & Economics
BIBF
Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
PUBLISHING GROUP