December
JAARGANG 1 NR. 6 / 2006 VERSCHIJNT 6X PER JAAR (FEB/APR/JUNI/AUG/OKT/DEC) AFGIFTEKANTOOR GENT X P608073
2006
6
Tax Audit & Accountancy
IBR
IAB
BIBF
Inhoud
COLOFON Editoriaal
1 Succesfactoren en moeilijkheden bij de implementatie van International Public Sector Accounting Standards (IPSAS)
2 De schenking en de fiscale gevolgen ervan voor de successierechten
7 Laatste berichtgeving van het IASB 15 juni 2006 - 30 november 2006
14 Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
19
TAX AUDIT & ACCOUNTANCY Tweemaandelijks tijdschrift van het IAB, het IBR en het BIBF Aanbevolen citeerwijze: T.A.A. Afgiftekantoor: Gent X REDACTIECOMITÉ P. P. Berger P. Colaert G. Delvaux M. De Wolf (Hoofdredacteur) C. Fischer S. Mercier C. Van der Elst E. Vercammen REDACTIESECRETARIAAT S. Massagé Uitgever NV die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge T (050) 47 12 72 F (050) 33 51 54 E
[email protected] VERANTWOORDELIJKE UITGEVERS G. Delvaux Voorzitter IAB Livornostraat 41 1050 Brussel T (02) 543 74 90 F (02) 543 74 91 A. Kilesse Voorzitter IBR Arenbergstraat 13 1000 Brussel T (02) 512 51 36 F (02) 512 78 86 M.-J. Paquet Voorzitter BIBF Legrandlaan 45 1050 Brussel T (02) 626 03 80 F (02) 626 03 90
Van jaarrekening tot sociaal statuut
Editoriaal
Het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten en het Instituut der Bedrijfsrevisoren blijven samenwerken met betrekking tot thema’s van gemeenschappelijk belang, met name door middel van het Interinstitutencomité dat werd opgericht door de wet van 22 april 1999. De drie Instituten hebben gezamenlijk het initiatief genomen om aan de bevoegde Ministers voor te stellen de financiële informatie doorzichtiger te maken aan de hand van de verplichte vermelding in de toelichting bij de jaarrekening en de geconsolideerde rekening van de gegevens van de beroepsbeoefenaar die heeft deelgenomen aan de voorbereiding, het voeren van de boekhouding en het opstellen van de jaarrekening. Deze gegevens betreffen de naam van een extern accountant, een erkend boekhouder(-fiscalist) of een bedrijfsrevisor, of van een stagiair van één van deze beroepscategorieën, evenals zijn inschrijvingsnummer bij respectievelijk het IAB, het BIBF, of het IBR. Deze aanpassing zou een wijziging vereisen van het artikel 100, 1° van het Wetboek van Vennootschappen. In voorkomend geval, zou de bestuurder of de zaakvoerder dienen te vermelden dat het voeren van de boekhouding of het opstellen van de jaarrekening niet werd opgedragen aan een (stagiair-) bedrijfsrevisor, een extern (stagiair-)accountant of een erkend (stagiair-) boekhouder(-fiscalist). Deze aanpassingen zouden kunnen worden uitgebreid tot de (i)vzw en de stichtingen teneinde dezelfde graad van transparantie te verzekeren.
Dit voorstel strekt ertoe de betrouwbaarheid van de boekhoudkundige en de financiële informatie van de vennootschappen te versterken, in het belang van alle betrokken partijen (aandeelhouders, andere potentiële investeerders, werknemers, kredietverleners, cliënten, leveranciers en andere stakeholders). Door deze aanpassing zouden de beroepsbeoefenaars bovendien gesensibiliseerd worden inzake hun verantwoordelijkheid betreffende de kwaliteit van de financiële staten. De Instituten hebben bovendien beslist om de gevolgen van de wet van 2 juni 2006 met betrekking tot de mandaten van vereffenaars van vennootschappen voor de economische beroepen te onderzoeken. In dit opzicht bestuderen de drie Instituten de opportuniteit om, in voorkomend geval, een model of een voorbeeld van een verslag van de vereffenaar op te stellen, dat rekening houdt met de nieuwe van kracht zijnde wetgeving. Wat de gezamenlijke activiteiten betreft, hebben de drie Instituten, op initiatief van de minister van Middenstand en Landbouw, Sabine Laruelle, een studievoormiddag georganiseerd op 28 november 2006 gewijd aan het sociaal statuut van de zelfstandige en meer specifiek de problematiek van de schijnzelfstandigen, met het oog op een uiteenzetting van de specificiteiten van de economische beroepen.
GÉRARD DELVAUX
ANDRÉ KILESSE
MARCEL-JEAN PAQUET
Voorzitter IAB
Voorzitter IBR
Voorzitter BIBF
2-3
> JOHAN CHRISTIAENS
Succesfactoren en moeilijkheden bij de implementatie van International Public Sector Accounting Standards (IPSAS)
Docent UGent, Bedrijfsrevisor Ernst & Young
Modaliteiten bij implementatieproces van IPSAS
M A N U E L A VA N D E N B E R G H E Researcher ARPS UG-EY, Consultant Ernst & Young
De laatste jaren zijn meer en meer (inter)nationale overheidsinstellingen bezig met de implementatie van de International Public Sector Accounting Standards (IPSAS) in hun boekhoudsysteem (bv. Verenigde Naties, NAVO, Europese Gemeenschap, ...). Het conversietraject verschilt vaak van instelling tot instelling. Bovendien stelt men ondanks voorafgaandelijke uitgebreide analyses regelmatig moeilijkheden vast bij de eigenlijke implementatie. Hoe de conversie kan verlopen en welke de moeilijkheden en succesfactoren zijn van een geslaagde overgang naar IPSAS, maakt het voorwerp uit van deze bijdrage. Bijkomend wordt een kritisch oog geworpen op enkele zwakheden van de IPSAS.
Voorafgaandelijke studie Met het oog op een juiste inschatting van de gevolgen van de overgang naar IPSAS is het aan te bevelen vooraf een uitgebreide analyse uit te voeren. Hierbij wordt aandacht besteed aan de verschillen tussen het huidige boekhoudsysteem en de IPSAS. Een belangrijke, verschillende krachtlijn is dat de meeste overheidsinstellingen reeds jaren gewend zijn om met het cameralistische (budgettaire) boekhoudsysteem te werken dat gericht is op het monitoren van de geautoriseerde budgetten en hun besteding, waar IPSAS een vermogensboekhouding zoals in ondernemingen introduceren. Tevens moeten belangrijke rubrieken zoals materiële activa, voorraden en voorzieningen worden onderzocht om potentiële effecten en technische problemen in te schatten. Ook de impact van de IPSAS op de presentatie van de financiële rapportering kan in deze fase worden bestudeerd. Stapsgewijze conversie of “big bang”? Eén van de strategische beslissingen die moet worden genomen, is of men stapsgewijs te werk gaat, dan wel of men kiest voor een kortstondige eenmalige overgang (“big bang”). Een IPSAS-conversie beperkt zich niet tot een louter technische oefening met een hergroepering van de financiële informatie en de herschikking van de rapportering. De omschakeling zal vaak het volledige organisatiemodel van de entiteit beïnvloeden en hierop is men niet altijd voorbereid. Bovendien zal de implementatie niet alleen de externe rapportering beïnvloeden, maar ook zijn er gevolgen in termen van interne managementrapportering. Ofschoon een overgang in de stijl “big bang” de juiste oplossing lijkt, is het aan te bevelen om gradueel over te gaan naar IPSAS gedurende een periode van twee of drie jaar. Op deze manier worden de kosten gespreid over de transitieperiode en kan men “leren” tijdens die overgang. Ondanks vele strategische en praktische redenen om te kiezen voor een graduele conversie naar IPSAS, wordt alge-
meen gesteld dat het beter is om voor een “big bang” te kiezen, waarbij men de risico’s toch onderschat … Transformationeel of transactioneel accounting Wanneer men kiest voor de geleidelijke conversie, dient men nog een keuze te maken tussen de transformationele, dan wel de transactionele aanpak. Transformationeel betekent dat men het bestaande boekhoudsysteem op zichzelf handhaaft, waarbij men a.h.w. enkel extracomptabele aanpassingen op het einde van het boekjaar (eindejaarsverrichtingen) doorvoert opdat de jaarrekening zou overeenstemmen met de IPSAS-standaarden. Men zou kunnen stellen dat deze werkwijze maakt dat men tijdens het boekjaar afwijkt van de IPSAS om dan jaarlijks een regularisatie in de financiële rapportering aan te brengen zodat de jaarrekening zelf wel in overeenstemming is met de IPSAS-voorschriften. Transactioneel verwijst naar de methode waarbij de financiële verrichtingen worden vastgesteld en gerapporteerd op “accrual basis” en steeds in overeenstemming zijn met de IPSAS. Volgens deze aanpak die een ingrijpende aanpassing van het bestaande boekhoudsysteem vergt, is de aangepaste boekhouding permanent in overeenstemming met de IPSAS. De keuze voor het gebruik van transformationeel dan wel transactioneel boekhouden is een managementbeslissing. In het kader van een geleidelijke conversie, is het best om te starten met de transformationele aanpak om dan pas na enkele jaren over te gaan naar de transactionele benadering. Gevolgen op het vlak van de audit De auditactiviteiten van een IPSAS-jaarrekening zullen verhoogde aandacht en voldoende kennis van de revisor vragen, zeker wanneer gekozen wordt voor een geleidelijke overgang. Algemeen wordt aanvaard dat de jaarrekening duidelijk moet aanduiden op basis van welke boekhoudprincipes ze is opgesteld. Dit is eveneens toepasselijk op auditrapporten die duidelijk moeten verwijzen naar de mate van overeenstemming met
DECEMBER 2006
dergelijke boekhoudprincipes. Indien de jaarrekening niet volledig overeenstemt met de IPSAS en daardoor niet kan rechtvaardigen volledig IPSAS-compliant te zijn, dan moet het auditrapport dit expliciet aanduiden om zo de lezer van de jaarrekening te informeren en om (bewuste of onbewuste) misvattingen van de jaarrekening te voorkomen.
Implementatiemoeilijkheden Ondanks een zorgvuldige en voorafgaandelijke planning, rijzen er vaak problemen bij de conversie naar IPSAS. Hierna worden enkele belangrijke elementen geanalyseerd. Definitie van overheidsentiteit Overheden bestaan vaak uit verschillende organisaties, agentschappen, satellieten, … Daarnaast hebben ze vaak ook nog een aantal verbonden partijen. Een zeer belangrijke vraag hieromtrent betreft welke entiteiten men in termen van IPSAS moet weerhouden. Het definiëren van een entiteit zorgt ervoor dat het duidelijk is welke entiteit moet rapporteren en onderworpen is aan de IPSAS. Volgens IPSAS 1 moet een “entiteit” haar jaarrekening opstellen en publiceren en moet een “economische entiteit” een geconsolideerde jaarrekening opstellen. Met betrekking tot de boekhoudentiteit onderscheiden de IPSAS volgende soorten entiteiten: entiteit, economische entiteit, segment, agentschap en verbonden partij. IPSAS 1 hanteert meermaals het begrip entiteit maar geeft daarbij geen definitie, noch verduidelijking. Er wordt dus geen antwoord gegeven op de vraag: is de entiteit de rechtspersoon, de technische bedrijfseenheid, de organisatie waarvoor de verkozenen verantwoordelijk zijn, de organisatie die de subsidies ontvangt, enz. Pas wanneer het basisbegrip entiteit wordt afgebakend, kan blijken wat een groep van entiteiten is, wat een verbonden entiteit is, wat een agentschap van die entiteit is, wat een segment van die entiteit is, e.d.
Eerste IPSAS-statement of financial position Ervan uitgaande dat de overheidsorganisatie nog geen vermogensboekhouding voerde, wat in de meeste overheden wereldwijd voorkomt, houdt de overgang naar IPSAS de voorbereiding in van een openingsbalans op de dag van de overgang. Stel dat een overheidsorganisatie haar jaarrekening op 31 december 2006 wil opstellen conform IPSAS, dan is de overgangsdatum het begin van het eerste boekjaar, met name 1 januari 2006. De openingsbalans speelt een belangrijke rol omdat deze het startpunt is voor het verdere verloop van de boekhouding onder IPSAS. In principe moeten alle IPSAS-standaarden die van kracht zijn op de rapporteringsdatum, worden toegepast voor de openingsbalans. Dit betekent dat de IPSAS-vereisten worden toegepast op de verrichtingen die in de openingsbalans worden weergegeven. De overgangsvereisten in bepaalde IPSAS voorzien in een prospectieve toepassing. Niettemin zal een entiteit in principe de verplichtingen retrospectief toepassen in haar eerste IPSAS-jaarrekening. Een voorbeeld van een uitzondering op dit algemene principe zijn de materiële vaste activa die slechts moeten worden erkend in boekjaren beginnende op een datum binnen de vijf jaar na de implementatie van IPSAS 17. De reden van deze versoepeling is het vaak optreden van moeilijkheden in het verzamelen van allesomvattende informatie over het bestaan en de waardering van activa wanneer entiteiten voor het eerst accrual accounting implementeren in overeenstemming met de IPSAS. Bij het voorbereiden van de openingsbalans zal een entiteit bedragen die het vroeger rapporteerde onder een ander boekhoudrecht, moeten aanpassen. De entiteit moet deze aanpassingen verwerken via netto-actief/eigen vermogen in plaats van via de resultatenrekening. Materiële vaste activa In de literatuur betreffende de materiële vaste activa van overheden, lijkt er een gebrek te bestaan aan onderzoek inzake de relatie tus-
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
D
e keuze voor het gebruik van transformationeel dan wel transactioneel boekhouden is een managementbeslissing.
4-5
A
mbtenaren blijven vaak denken en beslissen in termen van budgettair boekhouden, zelfs na een boekhoudhervorming.
sen de traditionele budgettaire boekhouding en het accrual boekhoudsysteem. De volgende vragen worden zelden gesteld noch beantwoord: • Is de definitie van een materieel vast actief in de budgettaire boekhouding, die een autorisatiesysteem dient, dezelfde als deze in de dubbele boekhouding, die als een waarderingsrapporteringssysteem geldt, en wat zijn de gevolgen van de mogelijke verschillen? • Hoe moet de traditionele budgettaire boekhouding technisch worden verbonden met het hervormde dubbel boekhoudsysteem met betrekking tot materiële vaste activa? Ambtenaren blijven vaak denken en beslissen in termen van budgettair boekhouden, zelfs na een boekhoudhervorming. Met betrekking tot het hervormingsproces, heeft de IPSASB Studie 14 ontwikkeld die overheden begeleidt die wensen over te schakelen naar een dubbele boekhouding in overeenstemming met IPSAS. Deze studie is evenwel opgesteld vanuit een praktisch standpunt en biedt geen conceptuele antwoorden op de vragen zoals hierboven gesteld.
Succesfactoren voor een geslaagde implementatie Tijdens de komende jaren zal er meer en meer interesse ontstaan vanuit de overheidssector om over te schakelen naar accrual accounting. Zowel de beslissingnemers als de boekhouders moeten in dat geval weten welke structurele voorwaarden er moeten bestaan voor de adoptie van het vermogensboekhouden. Er zijn ook topics waarmee de academische wereld zich kan bezighouden. Door rekening te houden met deze factoren kan het conversieproces worden verbeterd.
1 “Innovations in Governmental Accounting Systems: the Concept of a “Mega General Ledger” in Belgian Provinces”, in V. Montesinos J. Manuel Vela (eds.), Innovations in Governmental Accounting, Accounting, Kluwer Academic Publishers, Dordrecht, pp. 191-202.
Training Training is één van de belangrijkste elementen bij de overschakeling naar IPSAS. We zouden zelfs durven stellen dat het een basisvoorwaarde is om vóór de start van het project te investeren in opleiding. Zonder enige achtergrond is het immers moeilijk om te functioneren in een IPSAS-Steering Committee. Ook tijdens het conversietraject moeten bijkomende IPSAS-opleidingscursussen worden georganiseerd met gespecialiseerde updates voor het kernteam en basisopleidingen voor de medewerkers van andere betrokken departementen. Voor de rest van het departement financiën kunnen presentaties voor het managementteam, het rapporteringsteam en de controlerende financiële teams van iedere eenheid worden georganiseerd. Andere be-
trokken partijen kunnen basis-IPSAS-cursussen volgen (zoals investeerders, strategie, …). De opleidingen moeten vooral de nadruk leggen op de verschillen tussen het bestaande boekhoudsysteem en de IPSAS-standaarden en uiteenzetten hoe de jaarrekening van voorgaande jaren moet worden aangepast. Aangezien de IPSAS ook verder evolueren, moet training een continu proces zijn. Bekwaamheid, inzicht en kritische blik Vermogensboekhouden kent een totaal ander uitgangspunt dan de sinds lang ingeburgerde cameralistische boekhouding in overheden en vraagt derhalve relatief ingewikkelde beoordelingen. Het nieuwe systeem hoeft niet volledig het oude te vervangen omdat dit zo de mogelijkheid geeft tot meer inzicht en onafhankelijkheid. Deze terughoudendheid heeft zowel een politieke als een technische inslag. Het succes zal vooral afhangen van de mate waarin de overheid van een land de nood aan een uitgebreid en onafhankelijk onderzoek van de standaarden die worden toegepast en de resultaten die voortvloeien uit de toepassing van deze standaarden, zal willen aanvaarden. Cultuur van conformiteit met regels Meer dan wat het geval is bij een cameralistische boekhouding, moeten de politici en de bestuurders de boekhoudregels willen begrijpen en aanvaarden. Conformiteit met de IPSAS-standaarden moet de norm zijn en divergentie de uitzondering. Er moet een centrale en - bij voorkeur - onafhankelijke dienst bestaan die de regels specifieert die als billijk en rechtvaardig worden beschouwd. Zoniet zullen ze niet worden aanvaard. Integratie van boekhouding en budget Het is belangrijk dat de boekhouding en de begroting worden geïntegreerd. Tenzij het budgettaire systeem (cameralistische boekhouding) geënt is op dezelfde basis als het boekhoudsysteem, wordt de ruimte voor wanbeheer en een gebrek aan financiële controle immers bijzonder vergroot. In een studie van 20021 (Christiaens en Vanhee) werd een concept van integratie van cameralistische boekhouding (ook budgettaire boekhouding genaamd) en vermogensboekhouding (stijl IPSAS) voor Belgische provincies voorgesteld. Politieke betrokkenheid en continuïteit De invoering van een vermogensboekhouding en budgettering vraagt tijd. Tenzij het algemeen intellectueel en politiek aanvaard is dat er nood is aan de invoering van een hervorming, bestaat het risico dat, door politieke controle of persoonlijkheden, de hervorming niet tot een goed einde zal kunnen worden
DECEMBER 2006
gebracht. Het gevolg zou heel onbevredigend zijn en een aanzienlijk aantal investeringen zou verloren gaan. Geen winst zonder verliezen Om de verantwoordelijke ambtenaren te overtuigen van de aard van de veranderingen en de nood aan een algemene intellectuele aanvaarding moeten de voorstellen vooraf uitgebreid besproken worden. Ambtenaren zijn immers diegenen die het effectieve gebruik van het systeem zullen realiseren en verzekeren. Overwicht van boekhouding Met het oog op de invoering en het behoud van het systeem en gepaste processen voor financieel management zijn aanzienlijke boekhoudcapaciteiten vereist. Dit zal veranderingen binnen de officiële administratieve machtsstructuren en de groei van ongebruikelijke invloed van de boekhouding betekenen, wat aanvankelijk niet zal worden begrepen. Vanwaar zullen deze accountants komen en zal de publieke sector voldoende betalen en werkomstandigheden aanbieden om hen aan te trekken en te behouden? Belangrijke investeringen in opleiding van het bestaand administratief personeel zijn ook belangrijk om het begrijpen van de verschafte informatie en de nieuwe beheerscontracten te verzekeren. Dit geldt ook voor de medewerkers van de externe auditor. Informatie, technologie en bekwaamheid Zonder de nodige IT-specialisten, zal het moeilijk zijn om de nodige informatie te verzamelen voor een doelgericht beheer van de werkzaamheden. Er zullen meer complexe IT-systemen nodig zijn dan deze voor een traditionele kasboekhouding.
Zwakheden van IPSAS Gebrek aan conceptueel kader Zoals aangehaald in een eerdere bijdrage, zijn de IPSAS in ruime mate gebaseerd op de IAS/IFRS-normen voor de ondernemingen. Algemeen wordt er dan ook van uitgegaan dat het conceptueel kader dat van toepassing is op de ondernemingen, ook kan worden overgenomen door de publieke sector. Dit betekent dat men veronderstelt dat de principes voor ondernemingen zomaar kunnen worden doorgetrokken naar de overheden. Wetenschappelijk onderzoek toont evenwel aan dat een dergelijk conceptueel kader ernstige verschillen en tekortkomingen vertoont voor de publieke sector. De gebruikers en het gebruik van de jaarrekening verschillen sterk; overheden verschaffen vaak diensten die vanuit een economisch standpunt moeilijk verdedigbaar zijn en een veeleer maatschappelijke doelstelling vervullen; overheden
zijn anders georganiseerd waarbij men de politieke dimensie niet mag onderschatten; overheden zijn vertrouwd met het cameralistisch boekhouden omdat zij vaak de budgettaire aanpak hanteren; er wordt niet meteen gestreefd naar winst zoals dit in de privésfeer wel het geval is. De IPSASB onderkent de nood aan een conceptueel kader. Hopelijk komt er spoedig een speciaal kader dat rekening houdt met de verschillende gebruikersbehoeften in overheden.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
C
onformiteit met de IPSAS-standaarden moet de norm zijn en divergentie de uitzondering.
Gebrek aan macht door de IPSASB De IPSASB, noch de accountantsverenigingen hebben de bevoegdheid om de implementatie van de IPSAS op te leggen. Bijgevolg is het succes van de inspanningen van de IPSASB afhankelijk van de erkenning en steun van de verschillende belangengroepen die opereren binnen de grenzen van hun eigen jurisdictie. Met andere woorden, IPSAS zijn slechts aanbevelingen aangezien de IPSASB niet voldoende gezag heeft om de publieke entiteiten te vragen om aan de IPSAS te voldoen. Hoewel de onafhankelijkheid van de IPSASB tegenover nationale overheden ook haar verdienste heeft, kan het er derhalve toe leiden dat men de IPSAS gaat negeren of men er zich zelfs gaat tegen verzetten. Overgangsperiodes De visie van de IPSASB is dat overgangsperiodes moeten worden kort gehouden. Dit geldt zowel voor standaarden met betrekking tot de activa als voor deze met betrekking tot de verplichtingen. Historisch gezien hebben Europese landen een uitgebreide collectie aan goederen, vooral infrastructuur- en erfgoederen, ontwikkeld. Accrual accounting zal vereisen dat dergelijke activa geïdentificeerd en gewaardeerd worden (hoewel er in bepaalde gevallen uitzonderingen bestaan, bijvoorbeeld voor de erfgoederen). Het alternatief voor uitzonderingen is de verlenging van de overgangsperiode tot bijvoorbeeld tien jaar. De Fédération des Experts Comptables Européens (FEE) stelt dat dit een meer wenselijke aanpak is, omdat het een redelijke en praktische tijdslimiet voorziet en daarom de algemene implementatie van de boekhoudstandaarden aanmoedigt. Hetzelfde geldt voor de verplichtingen en het beste voorbeeld is daar de “unfunded” pensioenverplichtingen die vele Europese overheden te beurt zijn gevallen en die moeilijk te behandelen zijn in een relatief korte tijdsperiode. Een ander voordeel van langere overgangsperiodes is dat dit de politieke betrokkenheid kan aanmoedigen omdat de risico’s die gepaard gaan met de beslissing, vaak uitgesteld zijn en buiten hun legislatuur vallen. Anderzijds leiden overgangsperiodes tot uitstel en afstel van alle onmiddellijke veranderingen, wat uiteraard
D
e IPSASB, noch de accountantsverenigingen hebben de bevoegdheid om de implementatie van de IPSAS op te leggen.
6-7
minder wenselijk is. Een tussenweg kan een iets langere overgangsperiode zijn, gecombineerd met een stapsgewijze planning die strikt wordt opgevolgd. Het principe van de volledige overeenstemming Volgens IPSAS 1 kan men slechts in overeenstemming met IPSAS worden beschouwd wanneer men voldoet aan alle bepalingen van iedere toepasbare IPSAS-standaard. Volgt men niet alle IPSAS-regels, dan kan men niet als IPSAS-compliant worden beschouwd. Met andere woorden, een gedeeltelijke toepassing van IPSAS is geen toepassing. Deze vereisten zijn ontwikkeld om te vermijden dat men bewust bepaalde standaarden selectief gaat toepassen en andere niet. Enkel in bepaalde, door IPSAS vooraf gedefinieerde situaties kan men uitzonderlijk wel afwijken van de algemene IPSAS-regels, o.a. wanneer “… het management tot de conclusie komt dat de naleving van een vereiste in een standaard zo misleidend zou zijn dat dit in strijd zou zijn met het doel van de jaarrekening …” Afwezigheid van rekeningenstelsel De IPSAS zijn outputgericht en schrijven daardoor geen eenvormig rekeningenstelsel voor. De standaarden ontwikkeld door de IPSASB bevatten in de eerste plaats principes en publicatievereisten, en in mindere mate de exacte presentatie van de jaarrekening. Bijgevolg moet iedere entiteit haar eigen rekeningenstelsel ontwikkelen om de jaarrekening te kunnen publiceren in overeenstemming met de plaatselijke boekhoudregels en -richtlijnen. Budgetrapportering Betreffende budgetrapportering treden twee problemen op bij de IPSAS. Ten eerste worden budgetten en budgetrapportering stiefmoederlijk behandeld in de IPSAS. De IPSAS besteden veel aandacht aan financiële rapportering, maar dan vooral vanuit een ex post-standpunt en onvoldoende vanuit een ex ante- en autoriserend opzicht, wat precies budgettering is. Ten tweede lijkt het erop dat de IPSAS de betekenis en het doel van budgetten in overheden lijken te misvatten. Vanuit een bedrijfsstandpunt is een budget een schatting van de toekomstige cijfers, met name opbrengsten, kosten, etc. naar de komende jaren toe. In een overheidscontext is een budget een autoriserend middel waarbij het beleidsorgaan de toestemming krijgt om middelen te verzamelen en sommen uit te geven!
Een bijkomend probleem is dat men daardoor gaat streven naar accrual budgeting in overheden. Van oudsher gebruiken overheden wereldwijd cameralistisch/cash budgeting waarin de verkozenen toestemmen met de middelen die een overheid kan ontvangen, net als deze die ze kan uitgeven. Cameralistisch betekent dat een dergelijk budget geautoriseerd wordt: de overheden zullen een dergelijk bedrag uitgeven voor een dergelijke dienst. Traditioneel wordt het budget in kastermen opgesteld. De reden hiervoor is duidelijk: hoe anders kan men akkoord gaan met de activiteiten van een overheid dan door akkoord te gaan met haar ontvangsten en uitgaven in kastermen? Het is zeer moeilijk om akkoord te gaan met de opbrengsten en uitgaven van een entiteit in de overheidscontext. Daardoor kan men stellen dat kasbudgetten in de toekomst wellicht zullen behouden blijven in tegenstelling tot de oorspronkelijke bedoeling om dit ook om te zetten naar de accrual werkwijze zoals in bedrijven. Dit aspect wordt te weinig behandeld door de IPSAS. In de literatuur wordt er evenmin onderzoek verricht naar de relatie tussen de traditionele budgetboekhouding en het accrual boekhoudsysteem. De volgende vragen worden zelden onderzocht of beantwoord: • hoe moeten de budgettaire overschotten worden behandeld wanneer men overschakelt naar accrual accounting? Moeten deze budgettaire overschotten gelijk zijn aan de reserves aan de verplichtingenzijde? • Wat moet er gedaan worden met cut-off tegenstellingen (bv. in een budgettair systeem is cut-off gebaseerd op begrotingen; in accrual accounting is cut-off gebaseerd op “verdiend”) en andere conflicterende regels tussen de budgettaire boekhouding en de dubbele boekhouding? • Hoe moeten economische activiteiten behandeld worden die geboekt moeten worden in de dubbele boekhouding omdat ze de werkelijkheid weerspiegelen, maar die nog niet goedgekeurd of toegestaan waren in de budgettaire boekhouding?
>
De schenking en de fiscale gevolgen ervan voor de successierechten
ANDRÉ CULOT Adviseur in registratie- en successierechten Counsel PricewaterhouseCoopers Professor ESSF, EFP, EPHEC, CBC, FUCAM Conferentiegelastigde Master in fiscaal beheer Solvay Business School
Welke schenkingen moeten verplicht worden geregistreerd en zijn dus onderworpen aan het registratierecht dat voor schenkingen is voorzien? Ongeacht hun inhoud moeten Belgische notariële akten altijd worden geregistreerd. Deze formaliteit is eveneens verplicht voor niet authentieke akten die, zoals de schenking, betrekking hebben op de overdracht van het eigendomsrecht op een gebouw dat zich in België bevindt of op een zakelijk recht dat verband houdt met een dergelijk goed1. Aangezien conform artikel 931 van het Burgerlijk Wetboek een schenking altijd moet gebeuren via een notariële akte, zou dat impliceren dat alle schenkingen moeten worden geregistreerd en dat er dus een proportioneel recht op kan worden geïnd, dat gemeenzamer “schenkingsrecht” wordt genoemd. In de praktijk gaat het er echter helemaal anders aan toe, want er bestaan een aantal uitzonderingen rond de verplichting over de vorm van een schenkingsakte en dus ook rond het innen van de schenkingsrechten. Zo moeten handgiften en onrechtstreekse en vermomde schenkingen niet verplicht worden vastgelegd in een authentieke notariële akte. Ze moeten dus ook niet verplicht worden geregistreerd en geven geen aanleiding tot het innen van registratierechten, tenzij de partijen (of een van de partijen) ze vrijwillig onderwerpen aan de formaliteit van de registratie.
In verband met de handgift is het zo dat die enkel betrekking kan hebben op roerende goederen waarop de eigendom kan worden verworven door het loutere bezit ervan (een bezit dat zelf voortvloeit uit de overdracht). Het gaat dus om lichamelijke roerende goederen en niet-lichamelijke roerende goederen, waarin het eigendomsrecht deel uitmaakt van het effect (bankbiljetten, aandelen of obligaties aan toonder, enz.). De handgift veronderstelt dat bij diegene die de overdracht uitvoert, de duidelijke wil aanwezig is om iets weg te schenken. Die manifeste wil is een essentiële voorwaarde voor het bestaan van de handgift. De overdracht kan worden uitgevoerd, hetzij door een rechtstreekse overhandiging van de goederen door de schenker aan de begunstigde, hetzij via de tussenkomst van een derde. Opdat er sprake zou kunnen zijn van een geldige handgift, moeten de overdracht en de aanvaarding door de begunstigde in ieder geval gebeuren op het ogenblik dat de schenker nog in leven is. Een eenvoudige intentieverklaring om een schenking te doen, volstaat niet. Gewoonlijk is de aanvaarding stilzwijgend. De onrechtstreekse schenking gebeurt via een neutrale akte, dit is een akte die niet a priori de reden ervan onthult. Ze maakt het mogelijk om, afhankelijk van het geval, een kostbare operatie of een gift te realiseren. Als voorbeeld kunnen we de bankoverschrijving vermelden.
Waarom moet men dan nog de tussentussenkomst van een notaris vragen? Omdat de handgift en de onrechtstreekse schenking uitzonderingen vormen en omdat aan die uitzonderingen een aantal voorwaarden zijn verbonden.
1 Wetboek der Registratierechten, art. 19, 2°. Zo moet een schenking van roerende goederen slechts verplicht worden geregistreerd als er akte van wordt opgemaakt voor een Belgische notaris, terwijl de schenking van een gebouw dat zich in België bevindt, altijd verplicht moet worden geregistreerd.
8-9
D
ie manifeste wil om iets weg te schenken is een essentiële voorwaarde voor het bestaan van de handgift.
De handgift en de onrechtstreekse schenking vereisen dus geen specifieke vormelijke documenten. Indien de partijen toch een schriftelijk document willen opstellen, dan kan dit document enkel het (voorafgaandelijke) bestaan van de handgift of de onrechtstreekse schenking bevestigen. Dit schriftelijke document kan echter niet gelden als bewijs voor de schenking, op gevaar af de schenking nietig te maken, aangezien in dat geval niet wordt voldaan aan de vormelijke vereisten, zoals ze worden voorgeschreven in het hoger genoemde artikel 931 van het Burgerlijk Wetboek. Op burgerlijk vlak is dan ook de grootst mogelijke waakzaamheid geboden.
Hoe zit het precies met effecten van vennootschappen? Effecten aan toonder kunnen ontegensprekelijk het voorwerp uitmaken van een handgift (zie infra). Artikel 468 van het Wetboek van Vennootschappen stelt: “Het gedematerialiseerde effect wordt vertegenwoordigd door een boeking op rekening, op naam van de eigenaar of de houder, bij een vereffeningsinstelling of bij een erkende rekeninghouder […]. Het op rekening geboekte effect wordt overgedragen door overschrijving van rekening op rekening”.
2 In die zin, zie H. DU FAUX, « Over de onrechtstreekse schenking van vennootschapsaandelen op naam », Tijds. v. not., not., 2001, p. 195 tot 198, vooral p. 197-198. Compar. Gent, 31 mei 1999, Tijds. v. not., not., 2000, 456 die in deze operatie een moderne vorm ziet van traditio traditio.. 3 J. RENAULD, « Le transfert à titre gratuit des titres nominatifs des sociétés anonymes », in Liber amicorum baron Louis Fredericq, Fredericq, p. 803-804. Zie ook Ch. DE WULF, « De schenking van hand tot hand », in Liber discipulorum et amicorum Egied Spanoghe, Spanoghe, 1981, p. 50 4 Th. LHOMME, « Donations d’actions nominatives et de parts de sociétés », R.G.E.N. R.G.E.N.,, 1994, nr. 24.341, p. 150. 5 Th. LHOMME, « Donations d’actions nominatives et de parts de sociétés », R.G.E.N. R.G.E.N.,, 1994, nr. 24.341, p. 151. Aan de geciteerde referenties moet ook nog H. DU FAUX, « Over de onrechtstreekse schenking van vennootschapsaandelen op naam », Tijds. v. not.,, 2001, p. 195 tot 198, vooral p. 197, worden not. toegevoegd.
Aangezien een onrechtstreekse schenking kan gebeuren via een overschrijving van rekening op rekening, kan op deze manier een gedematerialiseerd effect worden geschonken2. Natuurlijk moet er een schriftelijk bewijs worden geleverd van de vrijwillige intentie (bijvoorbeeld brieven met de bekendmaking van de intentie en met een bedanking), net zoals er ook een schriftelijk bewijs moet zijn van de overeenkomsten die aan de schenking worden toegevoegd (side letters). De eigendom van effecten op naam wordt vastgesteld door een ad hoc inschrijving in het register van de vennootschap (Wetb. venn., art. 235 voor de B.V.B.A., art. 463 voor de NV). Men kan zich dan ook de vraag stellen of een schenking van effecten op naam niet zou kunnen gebeuren via de wijziging van de naam van de titularis in het register van de effecten op naam. Deze vraag werd grondig en diepgaand bestudeerd in een studie van M. Th. LHOMME die gepubliceerd is in Recueil général de l’enregistrement et du notariat uit 1994, op de pagina’s 137 tot 153: « Donations d’actions nominatives et de parts de sociétés ». We kunnen niet beter doen dan daarnaar te verwijzen.
Hij komt daarbij tot dezelfde conclusie als eertijds J. RENAULD3: een schenking van effecten op naam kan op een rechtsgeldige manier gebeuren via een ad hoc inschrijving van de overdracht in het register. De reden daarvoor is dat « de inschrijving bij elke overdracht de vernieuwing van het effect in werking stelt en dat diegene die het effect ontvangt, daardoor een eigen recht verwerft, dat onafhankelijk is van het recht van diegene die de overdracht doet en onafhankelijk is van de rechtsgeldigheid van de overdracht »4. « Het abstracte karakter van de juridische akte die de inschrijving eigenlijk is, vloeit voort uit het feit dat het register de reden voor de overdracht niet aangeeft »5. Het is altijd wenselijk dat in een onderhandse akte wordt opgenomen dat de operatie is uitgevoerd via een vrijwillige intentie van de schenker van de effecten. Indien die laatste het vruchtgebruik van de geschonken goederen voor zich wil vrijwaren, moet in de inschrijving in het register duidelijk worden vermeld dat de rechten op de effecten opgesplitst zijn: het vruchtgebruik op naam van de ene partij en de blote eigendom op naam van de andere partij.
Als de registratie van schenkingen van roerende waarden niet verplicht is, waarom zien we dan een stormloop naar de registratiekantoren om de schenkingen toch te laten registreren en er dus registratierechten op te bebetalen? Het antwoord is eenvoudig: de registratie van een schenking van roerende waarden tegen de gunsttarieven die door de Gewesten in gebruik zijn genomen, zorgt al dadelijk na de registratie voor een totale fiscale immuniteit in geval van overlijden.
Waarin bestaat die immuniteit? De successierechten worden geïnd volgens een progressief tarief. Om te vermijden dat op basis van toegestane giften aan de rechthebbenden, de overledene probeert om de progressieve belasting te ontwijken, heeft de wetgever een aantal specifieke regels uitgevaardigd: Eerste regel: De goederen waarover de overledene via giften gratis de beschikking had tijdens de drie jaar die voorafgingen aan zijn overlijden – en die niet onderworpen zijn aan het bestaande registratierecht voor schenkingen – worden
DECEMBER 2006
beschouwd als deel uitmakend van de erfopvolging van de overledene (Wetboek der Successierechten, art. 7, 1e lid). De goederen die door de overledene in die periode werden geschonken, worden dus beschouwd als deel uitmakend van de erfopvolging en worden op dezelfde manier belast als de goederen die in die erfopvolging zitten. Voorbeeld: De overledene had een gebouw verkocht tijdens de drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden voor een bedrag van 1.000. Op de dag van zijn overlijden en op basis van artikel 108 van het Wetboek der Successierechten wordt dit bedrag van 1.000 nog steeds geacht toe te behoren aan de overledene en het moet dus worden aangegeven in de activa van de erfopvolging, tenzij de declaranten kunnen bewijzen dat deze som zich op een andere manier bij de activa bevindt (bijvoorbeeld op een rekening) of dat ze werd uitgegeven door de overledene. Indien de declaranten beweren dat dit bedrag werd geschonken omdat de overledene vrijgevig was, is het voornoemde artikel 7, 1e lid van toepassing en het betrokken bedrag moet worden aangegeven als deel uitmakend van de activa van de erfopvolging. Tweede regel: Indien wordt vastgesteld, hetzij door de administratie, hetzij door de erfgenamen en legatarissen, dat een gift werd toegekend aan een welbepaalde persoon, dan wordt die persoon als legataris van het geschonken goed beschouwd. De successierechten worden dan ook berekend volgens de verwantschapsgraad tussen de overledene en de begunstigde van de schenking (Wetboek der Successierechten, art. 7, 2e lid). Voorbeeld: Laten we er in het voorgaande voorbeeld even vanuit gaan dat de declaranten (of de administratie) bewijzen dat dit bedrag geschonken werd aan een welbepaalde persoon, dan wordt die persoon als erfgenaam van het bedrag beschouwd en in die zin belast met de successierechten. Derde regel: Indien de overledene ten gunste van zijn erfgenamen, legatarissen of begunstigden schenkingen onder levenden heeft gedaan die in een akte zijn vastgesteld in de periode van minder dan drie jaar vóór de datum van het overlijden, en die vóór het overlijden geregi-
streerd zijn of verplicht geregistreerd moesten worden, dan komt de basis waarop de registratierechten geïnd werden of geïnd moeten worden, bij het erfdeel van de betrokkenen om zo het progressieve recht van successie of van overgang bij overlijden te bepalen dat op dit erfdeel van toepassing is (Wetboek der Successierechten, art. 66bis). Dit geval beoogt voornamelijk de schenkingen van gebouwen die zich in België bevinden. Vierde regel: De derde regel is evenwel niet van toepassing indien een schenking van roerende goederen onderworpen werd aan registratie via de betaling van een schenkingsrecht van 3, 5 of 7 %. Voor deze schenkingen sluit de betaling van het schenkingsrecht ze definitief uit van de toepassing van de artikels 7 en 66bis. Met andere woorden, op deze schenkingen is de regel van de drie jaar niet van toepassing.
In België gelden gewestelijke bijzonderheden rond de schenkingsrechten: hoe wordt het toe te passen stelsel bepaald? Het gewestelijke fiscale stelsel dat van toepassing is, wordt bepaald op basis van de fiscale residentie van de schenker. Als de schenker dus zijn fiscale verblijfplaats heeft in Wallonië, spelen de plaats waar het geschonken goed zich bevindt, of de fiscale verblijfplaats van de begunstigde, en zelfs de nationaliteit van een van de betrokken partijen geen enkele rol meer. Onder de fiscale residentie van de schenker wordt zijn gebruikelijke verblijfplaats verstaan, dit is de plaats waar de schenker effectief, gewoonlijk en permanent verblijft. Het gaat om de plaats waar zijn gezin woont, waar zich het centrum van zijn activiteiten bevindt, en de plaats van waaruit hij in de brede zin van het woord zijn patrimonium en zijn zaken beheert. De inschrijving in de bevolkingsregisters vormt daarvoor een vermoeden, dat echter kan worden weerlegd. Het gaat dus om een feitelijke vraag, waarvoor de macht om ze in te schatten bij de feitenrechter ligt. We merken nog op dat sinds 1 januari 2002 elke wijziging van het fiscale domicilie van de schenker tijdens de vijf jaar die aan de schenking voorafgaan, een impact kan hebben op het gewestelijke fiscale stelsel dat van toepassing is inzake schenkingsrechten. Indien de schenker zijn fiscale domicilie in die vijf jaar in verschillende gewesten heeft gehad, zal het fiscale recht van het gewest waarin hij tijdens deze periode het langst heeft verbleven, van
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
D
e registratie van een schenking van roerende waarden tegen de gunsttarieven zorgt al dadelijk na de registratie voor een totale fiscale immuniteit in geval van overlijden.
10-11
H
et gewestelijke fiscale stelsel dat van toepassing is, wordt bepaald op basis van de fiscale residentie van de schenker.
kracht zijn. Om te beantwoorden aan het criterium van de controle van die plaats, legt de wetgever daarover een expliciete vermelding op in de notariële akte die de schenking van de roerende goederen vastlegt. Naar analogie daarmee zal het dus voorzichtigheidshalve aangewezen zijn om een dergelijke identieke vermelding op te nemen in de onderhandse akte die de titel van de schenking omvat.
Hoe bepaalt men de belastinggrondslag in geval van registratie van een schenking? De regel is relatief eenvoudig: • Bij een schenking die wordt vastgesteld in een Belgische notariële akte, worden de proportionele rechten verrekend op de verkoopwaarde die de geschonken goederen op de dag van de schenking hebben; • Bij een schenking die op een andere manier wordt vastgesteld, worden de proportionele rechten berekend op de verkoopwaarde van de goederen op de dag van de registratie, ongeacht de datum waarop de handgift of de onrechtstreekse schenking plaatsvond. Onder de verkoopwaarde wordt de handelswaarde van een goed verstaan, met andere woorden de prijs die men zou kunnen bekomen door het goed te verkopen in een situatie met normale concurrentievoorwaarden en nadat er voldoende publiciteit werd gemaakt. Om de administratie de kans te geven de verschuldigde rechten te berekenen, moeten de partijen een brede waaier van informatie (verkoopwaarde van de geschonken goederen, verwantschapsgraad tussen de schenker en de begunstigde,…) overmaken. Dat moet gebeuren via een aanvullende verklaring die bij de akte zelf wordt gevoegd of in een voetnoot van de akte wordt opgenomen (Wetboek der Registratierechten, art. 168). De administratie kan het bewijs aanbrengen dat de raming van de partijen onvoldoende hoog is, via alle mogelijke bewijsmiddelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens (Wetboek der Registratierechten, art. 185). Indien het geschonken goed een gebouw is, kan zij gebruikmaken van de expertise die is bepaald in artikel 189 en volgende van het Wetboek der Registratierechten, om zo te laten bepalen dat de raming onvoldoende hoog is. 6 Voor meer details is het aangewezen te gaan kijken in het werk dat in de collectie Patrimoines et fiscalités door Anthemis is uitgegeven onder de titel “La fiscalité des donations et ses incidences civiles”, onder leiding van Ph. De Page en A. Culot met de medewerking van een groot aantal auteurs die in deze materie gespecialiseerd zijn.
De drie Gewesten hebben een maatregel ingevoerd die bij de schenking van onroerende goederen misbruiken moet vermijden, die erin zouden bestaan in te spelen op de tariefverschillen die afhankelijk zijn van de aard van de geschonken goederen: • indien de rechtstreekse schenking enkel betrekking heeft op onroerende goederen die onderworpen zijn aan het progressieve tarief, wordt de last (roerend goed) volledig belast volgens het tarief van de onroerende goederen; • indien de rechtstreekse schenking tegelijk betrekking heeft op roerende goederen die onderworpen zijn aan het verminderde tarief en op andere goederen, moet de last worden verdeeld over de verschillende types van goederen. De schenkingen onder opschortende voorwaarde (zoals vooroverlijden van de schenker in het Vlaamse en het Brusselse Gewest) worden van hun kant onderworpen aan specifieke regels. Er bestaan nog andere specifieke regels6.
Zijn schenkingen onder opschortende voorwaarde (zoals vooroverlijden van de schenker in het Vlaamse en het Brusselse Gewest) onderworpen aan specifieke regels? We verwijzen naar de tabel hieronder, waarbij de nadruk wordt gelegd op het verschil tussen het stelsel dat enerzijds van toepassing is in het Vlaamse Gewest en in het Brusselse Gewest en anderzijds in het Waalse Gewest.
DECEMBER 2006
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Welke tarieven zijn van toepassing?
Gewone gebouwen Voornaamste verblijfplaats
De schenker heeft zijn voornaamste verblijfplaats op de dag van de schenking al minstens vijf jaar
Waals Gewest
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Gewoon tarief
Gewoon tarief
Gewoon tarief
Verminderd tarief (art. 131ter)
Gebouw dat volledig of gedeeltelijks is bestemd om te wonen Bouwgronden
Perceel bestemd voor de bouw van woningen volgens de stedenbouwkundige voorschriften, waarvan de akte verleden is in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009
Ondernemingen Roerende waarden
Verminderd tarief (art. 131bis)
Tarief
Beoogde goederen
Verminderd tarief (art. 140nonies)
0% (Art. 140bis)
3% (Art. 140bis)
2% (Art. 140bis)
3 % rechtstreekse lijn, echtgenoot en wettelijk samenwonende 5 % ooms, tantes, neven en nichten 7 % anderen
3 % rechtstreekse lijn, echtgenoot en wettelijk samenwonende
3 % rechtstreekse lijn, echtgenoot en wettelijk samenwonende
7 % anderen
7 % anderen
Beperking indien de schenking op financiële instrumenten of aanverwante financiële instrumenten slaat, zoals bedoeld in artikel 2, 1° en 2°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Volgens die wet is het verminderde tarief slechts van toepassing indien het gaat om:
Geen beperking
Geen beperking
1° financiële instrumenten of aanverwante financiële instrumenten in de zin van de genoemde wet van 2 augustus 2002, van een vennootschap waarvan de effectieve directiezetel zich in een lidstaat van de Europese Unie bevindt, en die zelf of zelf met haar dochtermaatschappijen een industriële, commerciële, ambachtelijke, landbouw- of bosbouwactiviteit uitoefent, of een vrij beroep of een dienst op geconsolideerde basis voor de vennootschap en haar dochters, tijdens het lopende boekjaar en in elk van de twee laatste boekjaren van de vennootschap die waren afgesloten op het ogenblik van de akte;
12-13
Waals Gewest
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Geen beperking
Geen beperking
2° financiële instrumenten of aanverwante financiële instrumenten die worden toegelaten tot de verhandeling op een georganiseerde Belgische markt die erkend is als gereglementeerde markt op grond van artikel 3 van de wet van 2 augustus 2002, of op een markt van financiële instrumenten die is georganiseerd door een marktonderneming die is erkend door de staat, hetzij als markt die wordt gereglementeerd door een lidstaat van de Europese economische ruimte die niet België is, op grond van artikel 1, 13., van de Richtlijn 93/22/E.E.G van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, hetzij als daarmee gelijkgestelde markt die wordt gereglementeerd door een staat die geen lid is van de Europese economische ruimte; 3° overheidseffecten zoals bedoeld in artikel 21, III, van het Wetboek der Successierechten. Modaliteiten
Voorbehoud van vruchtgebruik
Schenking onder opschortende voorwaarde van vooroverlijden van de schenker Schenking met een opschortende termijn
Beperking: het verminderd tarief is enkel mogelijk indien de schenking betrekking heeft op financiële instrumenten of aanverwante financiële instrumenten in de zin van artikel 2, 1° en 2°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (zie hierboven).
Gewoon tarief (op de dag dat Schenking gelijkgesteld met de voorwaarde is vervuld), een gift op de dag van het tenzij de voorwaarde is vervuld overlijden van de schenker op het ogenblik van de (Wetboek der Successierechten, voorlegging ter registratie. art. 4) Toepassing van het gewone tarief, tenzij deze termijn vervallen is op het ogenblik van de voorlegging ter registratie.
Schenking onder een andere Gewoon tarief (op de dag dat opschortende voorwaarde de voorwaarde is vervuld), dan die van het voorover- tenzij de voorwaarde is vervuld lijden van de schenker op het ogenblik van de voorlegging ter registratie.
Schenking gelijkgesteld met een gift op de dag van het overlijden van de schenker (Wetboek der Successierechten, art. 4)
Verminderd tarief
Verminderd tarief
Verminderd tarief
Verminderd tarief
DECEMBER 2006
Conclusie De regionale wetgevingen hebben er zeker toe bijgedragen de schenkingen een duwtje in de rug te geven. Toch is de grootste voorzichtigheid geboden, omdat: • men nog altijd de regels van het burgerlijk recht moet respecteren, dit wil zeggen de regel die wordt bepaald door artikel 931 van het Burgerlijk Wetboek of de specifieke regels van de handgift of de onrechtstreekse schenking; • hoewel elk document ter registratie wordt aanvaard om het verminderde tarief te bekomen, mag men niet om het even wat voorleggen en zeker geen schriftelijke verklaring die geen burgerlijke rechtsgeldigheid heeft; • het is niet altijd noodzakelijk om de schenking te laten registreren; het feit van iets te schenken leidt niet automatisch tot een overlijden binnen drie jaar. Bovendien wordt een schenking vaak gebruikt in het ruimere kader van de planning van de erfopvolging. Ze zal vaak voorafgaan aan andere operaties die de overdracht van andere patrimonia bevorderen.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
D
e regionale wetgevingen hebben er zeker toe bijgedragen de schenkingen een duwtje in de rug te geven.
14-15
>
Laatste berichtgeving van het IASB 15 juni 2006 – 30 november 20061
VERONIQUE WEETS & THOMAS CARLIER
06/07/2006 Discussiedocument over het Raamwerk
Senior Manager IFRS Advice & Assurance Deloitte Bedrijfsrevisoren
Senior Manager IFRS Advice & Assurance Deloitte Bedrijfsrevisoren
Docent VUB en Universiteit Antwerpen
IASB 22/06/2006 Voorstel van standaard met betrekking tot financiële instrumenten met terugneemverplichting tegen reële waarde (puttable at fair value) en verplichtingen die ontstaan bij liquidatie De voorgestelde wijzigingen van het IASB hebben betrekking op IAS 32 – Financiële instrumenten: presentatie en IAS 1 – Presentatie van de jaarrekening gepubliceerd. In het document wordt voorgesteld om: • de verplichting om financiële instrumenten af te lossen of aan te kopen tegen reële waarde (zoals gedefinieerd in het voorstel van standaard) te classificeren als eigen vermogen indien aan bepaalde voorwaarden voldaan is; en • instrumenten die de verplichting in zich bergen om een andere entiteit een proportioneel deel van de nettoactiva van de entiteit over te dragen bij liquidatie, te classificeren als eigen vermogen, op voorwaarde dat aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dit wil zeggen dat bijvoorbeeld aandelen van een entiteit met een beperkte levensduur en aandelenbelangen in een partnership die geliquideerd worden indien een vennoot de entiteit verlaat, geclassificeerd worden als eigen vermogen. In overeenstemming met de huidige bepalingen worden deze instrumenten opgenomen als verplichtingen.
Als eerste stap in het gezamenlijke project rond het Raamwerk voor Financiële Verslaggeving hebben het FASB en het IASB hun voorlopige inzichten gepubliceerd over: • de doelstelling van financiële verslaggeving; en • de kwalitatieve kenmerken van informatie die nuttig is voor het nemen van beslissingen. Het discussiedocument betreft de eerste twee hoofdstukken van een nieuw raamwerk dat beide organisaties zullen gebruiken bij de ontwikkeling van verslaggevingstandaarden. Het voorgestelde doel van jaarrekeningen voor algemene doeleinden is in feite gelijk aan hetgeen in de bestaande raamwerken van beide organisaties staat: verschaffen van informatie die huidige en potentiële investeerders en financiers alsook andere partijen nodig kunnen hebben bij het nemen van beslissingen met betrekking tot investeringen, kredietverlening en dergelijke. Relevantie, getrouwe weergave, vergelijkbaarheid (inclusief consistentie) en begrijpelijkheid worden aangemerkt als kwalitatieve kenmerken van nuttige informatie voor het nemen van beslissingen.
langrijke wijzigingen aan bestaande IFRSs en de verplichte ingangsdatum. • Het IASB en het FASB zijn overeengekomen om discussiedocumenten te publiceren, en niet onmiddellijk over te gaan tot de publicatie van exposure drafts, met betrekking tot het project rond het raamwerk en met betrekking tot het reëlewaardeproject. Dit betekent dat het publiek minstens twee mogelijkheden heeft om commentaren te geven. • Het IASB zal publieke rondetafelgesprekken houden in de nabije toekomst over twee belangrijke onderwerpen: - de voorgestelde aanpassingen aan de opname- en waarderingsprincipes in IAS 37 in november en december 2006; en - de fase rond waardering die wordt behandeld in het project met betrekking tot het raamwerk in het eerste kwartaal van 2007.
25/07/2006 Ingangsdatum van nieuwe standaarden niet vóór 2009
In overeenstemming met voorgaande punten, zal de verplichte ingangsdatum van nieuwe IFRSs in ontwikkeling of belangrijke aanpassingen aan bestaande standaarden ten vroegste 1 januari 2009 zijn. Dit uitstel van de ingangsdatum van nieuwe standaarden verschaft 4 jaar van stabiliteit in het IFRS-platform van standaarden die entiteiten die IFRS voor het eerst toepasten in 2005, gebruikten. Deze aanpak belet niet dat nieuwe standaarden worden gepubliceerd vóór 2009 en dat entiteiten vrijwillig een gepubliceerde standaard vervroegd kunnen toepassen. Interpretaties en beperkte aanpassingen vallen niet onder dit voornemen van het IASB.
Het IASB heeft een aantal stappen aangekondigd om regelgevers en entiteiten te helpen bij de overgang naar IFRS en om het consultatieproces te verbeteren:
10/10/2006 Vorming van een werkgroep rond personeelsbeloningen
• Het IASB erkent dat de meeste landen tijd nodig hebben voor de vertaling en de implementatie van standaarden in de praktijk, en, in bepaalde gevallen, in wetten. Om deze tijd te verlenen, wil het IASB minimaal 1 jaar laten tussen de publicatie van een volledig nieuwe standaard of be-
Het IASB richt een nieuwe werkgroep op om haar bij te staan in een nieuw project rond personeelsbeloningen. Het project zal
1 Voor meer informatie kunt u ook terecht op www.taxtoday.be van Kluwer.
DECEMBER 2006
in twee fasen worden uitgevoerd, en zal een volledige herziening inhouden van de administratieve verwerking van personeelsbeloningen volgens IAS 19. De eerste fase zal herzieningen overwegen met de bedoeling significante verbeteringen aan te brengen aan de standaard op korte termijn, met als doel de publicatie van een intermediaire standaard binnen drie à vier jaar. Als eerste stap in die richting is het IASB van plan om een discussiedocument te publiceren in 2007. De administratieve verwerking van personeelsbeloningen na uitdiensttreding zal voorgesteld worden door de werkgroep vanuit het standpunt van een verscheidenheid aan experts, zoals actuarissen, auditoren, opstellers en gebruikers van jaarrekeningen, alsook regelgevers. 07/11/2006 Aanstelling van nieuwe leden aan het IASB De Trustees van het IASCF (International Accounting Standards Committee Foundation) hebben Dr. Zhang Wei Guo, Chief Accountant and Director General of the Department of International Affairs of the China Securities Regulatory Commission, en John Smith, deeltijds lid van het IASB, aangesteld als voltijds lid van het IASB voor een hernieuwbare periode van vijf jaar, te beginnen op 1 januari 2007. Dit betekent dat het IASB momenteel 15 leden, waarvan 14 voltijds, telt. 30/11/2006 Publicatie van IFRS 8 – Operationele Segmenten IFRS 8 – Operationele Segmenten (Operating Segments) legt de grondslagen voor financiële verslaggeving vast voor de presentatie van informatie over de operationele segmenten van een entiteit in de jaarrekening. Het gaat over informatie betreffende geleverde goederen en diensten, de geografische gebieden waarin de onderneming opereert, alsook de belangrijkste klanten. Ook de informatie die in het kader van IAS 34 – Tussentijdse Financiële Verslaggeving moet gegeven worden, wijzigt.
Deze nieuwe standaard is het gevolg van het wegwerken van geringe verschillen met SFAS 131 – Disclosures about Segments of an Enterprise and Related Information. IFRS 8 vervangt de huidige IAS 14 – Segmentinformatie, vanaf boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2009. De voornaamste bepalingen in deze nieuwe standaard en de verschillen met IAS 14 zijn als volgt: 1. Definitie van te presenteren operationeel segment Operationele segmenten zijn componenten van een entiteit waarover aparte financiële informatie beschikbaar is en die op regelmatige basis verstrekt en gebruikt worden door het management (chief operating decision maker) om beslissingen te nemen over het toewijzen van middelen en het beoordelen van prestaties. Te rapporteren segmenten zijn operationele segmenten of groepen van operationele segmenten die aan bepaalde criteria voldoen. De nieuwe standaard geeft geen bijkomende richtlijnen voor het bepalen van segmenten. Dit in tegenstelling tot de huidige IAS 14 die de identificatie van twee sets van segmenten vereist, enerzijds op basis van producten en diensten (zgn. bedrijfssegmenten) en anderzijds op basis van geografische segmenten. IAS 14 beschouwt één set als primaire segmentatiebasis en de andere als secundaire segmentatiebasis. 2. Verticale integratie Een component van een entiteit die voornamelijk of alleen verkoopt aan andere operationele segmenten voldoet aan de definitie van een operationeel segment in IFRS 8 als de entiteit op die manier beheerd wordt. IAS 14 beperkt de te rapporteren segmenten tot de segmenten waarvan een meerderheid van de opbrengsten bestaat uit opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten. 3. Waarderingsgrondslagen voor de segmentinformatie In het algemeen dient de vereiste informatieverschaffing bepaald te worden op basis van de informatie die het management
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
intern gebruikt om de prestaties van een segment te analyseren en om de middelen toe te wijzen aan de verschillende operationele segmenten. De standaard legt geen waarderingsgrondslagen op. Dit is in tegenstelling tot IAS 14 die verplicht om gesegmenteerde informatie op te stellen in overeenstemming met de grondslagen voor financiële verslaggeving die worden gehanteerd voor de opstelling en presentatie van de jaarrekening van de geconsolideerde groep of entiteit. Daarnaast definieert IAS 14 opbrengsten, lasten, resultaat, activa en verplichtingen van een segment. IFRS 8 doet dit niet, maar eist dat de entiteit de grondslagen verduidelijkt die werden gebruikt om de segmentinformatie op te stellen, alsook in welke mate deze verschillen van de grondslagen die worden gebruikt voor het opstellen van de jaarrekening. Bovendien verplicht IFRS 8 het geven van een aansluiting van de totale segmentopbrengsten, totale segmentwinst of -verlies, totale segmentactiva, totale segmentpassiva en andere bedragen die worden gepresenteerd voor te rapporteren segmenten met de overeenstemmende bedragen in de jaarrekening. 4. Toelichting IFRS 8 voorziet in het geven van financiële en beschrijvende informatie met betrekking tot de te presenteren segmenten. De standaard vereist bijvoorbeeld dat per segment een maatstaf van opbrengsten, activa, verplichtingen en (in tegenstelling tot IAS 14) specifieke elementen van de winst en verliesrekening worden gegeven, indien deze informatie op regelmatige basis wordt verstrekt aan het management. Daarnaast moet de entiteit bijkomende informatie geven over opbrengsten uit goederen en diensten (of groepen gelijkaardige goederen en diensten), landen waarin opbrengsten worden gegenereerd en waar activa worden aangehouden alsook informatie met betrekking tot belangrijke cliënten. Deze informatie wordt gegeven, zelfs als ze niet wordt gebruikt door het management bij het nemen van operationele
16-17
beslissingen. De standaard vereist echter niet dat de entiteit informatie geeft die niet wordt gebruikt voor interne doeleinden als deze informatie niet beschikbaar is en de kost om deze te bekomen te groot zou zijn. IFRS 8 vereist de volgende beschrijvende informatie (dit in tegenstelling tot IAS 14): • factoren gebruikt voor de identificatie van operationele segmenten van de entiteit; • types van producten en diensten waaruit elk te rapporteren segment zijn opbrengsten genereert. De nieuwe standaard vereist eveneens de presentatie van intrestopbrengsten afzonderlijk van interestlasten voor elk te rapporteren segment, tenzij een meerderheid van de opbrengsten van het segment bestaat uit intrestopbrengsten en het management zich in eerste instantie baseert op de netto-intrestopbrengst om de prestaties te beoordelen en de beslissingen te nemen over de toewijzing van productiefactoren aan het segment. Ook de belastinglast moet per segment worden gegeven. IAS 14 vereist geen segmentinformatie met betrekking tot intrestopbrengsten en -lasten en belastingen. 5. Ingangsdatum en overgangsbepalingen De standaard is van toepassing op boekjaren die ingaan op of na 1 januari 2009. Eerdere toepassing is toegelaten. Vergelijkende segmentinformatie over voorgaande jaren moet aangepast worden aan de nieuwe standaard, tenzij de nodige informatie niet beschikbaar is en de kost om deze te bekomen te groot is.
IFRIC 20/07/2006 Interpretatie over tussentijdse verslaggeving IFRIC 10 – Tussentijdse informatie en bijzondere waardeverminderingsverliezen behandelt een ogenschijnlijk conflict tussen de vereisten in IAS 34 – Tussentijdse financiële rapportering waarin wordt gesteld dat de frequentie van de verslaggeving van een entiteit (jaarlijks, halfjaarlijks of per kwartaal) geen weerslag mag hebben op de waardering van de jaarresultaten, en de bepalingen van andere normen die de terugname van bijzondere waardeverminderingsverliezen op goodwill (IAS 36 – Bijzondere waardevermindering van activa) en bepaalde financiële activa verbieden (IAS 39 – Financiële Instrumenten: Opname en waardering). In IFRIC 10 wordt besloten dat:
• een bijzonder waardeverminderingsverlies dat werd opgenomen in een voorgaande periode met betrekking tot goodwill of een investering in een eigenvermogensinstrument of een financieel actief opgenomen tegen kostprijs, niet mag worden teruggenomen; • deze conclusie niet mag doorgetrokken worden tot andere domeinen van mogelijke conflicten tussen IAS 34 en andere standaarden. IFRIC 10 is van toepassing op periodes die beginnen op of na 1 november 2006. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. 28/08/2006 Voorlopige interpretatie over “Asset Ceiling” IFRIC D19 – The Asset Ceiling: Availability of Economic Benefits and Minimum Funding Requirements verduidelijkt de interactie tussen statutaire of contractuele minimale bijdragen aan het pensioenfonds en de bepalingen in IAS 19 – Personeelsbeloningen. Het voorstel verduidelijkt hoe het maximale bedrag van de als actief opgenomen restitutierechten moet berekend worden alsook hoe de activa en verplichtingen met betrekking tot pensioenen beïnvloed worden door statutaire en contractuele minimale bijdragen. 07/09/2006 IFRIC D20 – Getrouwheidsprogramma’s Op 7 september 2006 publiceerde het IFRIC een voorstel tot interpretatie met als titel “IFRIC Draft Interpretation D20: Customer Loyalty Programmes”. Verscheidene organisaties (bv. supermarkten, reisbureaus…) gebruiken “punten” (award credits) om hun klanten te belonen voor hun trouw en voor het kopen van hun producten. Er zijn twee mogelijkheden voor de opname en waardering van de verplichting van de entiteit om kortingen of gratis producten of diensten te leveren: 1. ofwel wordt een verplichting opgenomen als een last op het moment van de initiële verkoop tegen de geschatte toekomstige kosten voor het voldoen aan de verplichting in het kader van het klantengetrouwheidsprogramma, 2. ofwel wordt het deel van de opbrengst dat verband houdt met producten/diensten die in de toekomst zullen geleverd worden in het kader van het klantengetrouwheidsprogramma, uitgesteld tot de entiteit zijn verplichting nakomt.
Het IFRIC stelt voor om deze transacties te verwerken in overeenstemming met IAS 18.13 en de toegekende punten dus als een afzonderlijke transactie te beschouwen. Met andere woorden om een deel van de opbrengst uit te stellen en geen verplichting op te nemen. De interpretatie zou retrospectief van toepassing zijn vanaf drie maanden na publicatie van de finale versie. 05/11/2006 IFRIC 11 interpreteert IFRS 2 IFRIC 11 – Group and Treasury Transactions bepaalt hoe een entiteit IFRS 2 – Op aandelen gebaseerde betalingen moet toepassen in het geval van eigenvermogensinstrumenten of vermogensinstrumenten van een andere entiteit van dezelfde groep (bv. vermogensinstrumenten van de moeder). IFRIC 11 verstrekt richtlijnen met betrekking tot: • op aandelen gebaseerde betalingen met eigenvermogensinstrumenten waarbij de entiteit kiest of verplicht is om eigen aandelen in te kopen om de op aandelen gebaseerde betalingsverplichting af te wikkelen: deze moeten altijd beschouwd worden als in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties, zoals beschreven in IFRS 2. • een moederonderneming kent rechten op haar vermogensinstrumenten toe aan werknemers van haar dochter: indien deze transactie in de geconsolideerde jaarrekening werd verwerkt als een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie, dan dient de dochter de transactie te verwerken als een in eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde transactie volgens de bepalingen van IFRS 2 en dient ze een overeenstemmende toename in het eigen vermogen op te nemen als een bijdrage van de moeder. • een dochter kent rechten op de vermogensinstrumenten van de moederonderneming toe aan haar werknemers: de dochter verwerkt de transactie als een in geldmiddelen afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransactie. Entiteiten dienen IFRIC 11 retrospectief toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 maart 2007, in overeenstemming met IAS 8 en de overgangsbepalingen van IFRS 2. Eerdere toepassing is toegelaten.
DECEMBER 2006
30/11/2006 IFRIC 12 – Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten Een interpretatie met betrekking tot concessieovereenkomsten (Service Concession Arrangements) werd gepubliceerd door het IFRIC op 30 november 2006. Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten houdt gewoonlijk in dat een entiteit uit de particuliere sector (de concessionaris) infrastructuur, nodig voor het leveren van openbare diensten, bouwt of verbetert en deze infrastructuur gedurende een specifieke periode onderhoudt en beheert (bv. wegen, bruggen, ziekenhuizen, waterzuivering…). IFRIC 12 is enkel van toepassing op concessieovereenkomsten van het type “Public to Private”. De interpretatie legt de algemene principes vast inzake opname en waardering van verplichtingen en de daarmee verband houdende rechten. De belangrijkste bepalingen van de interpretatie zijn als volgt: • verwerking van de rechten van de concessionaris over de infrastructuur: de infrastructuur wordt niet verwerkt als materiële vaste activa in de jaarrekening van de concessionaris omdat de overeenkomst per definitie de zeggenschap over het gebruik van de infrastructuur niet overdraagt aan de concessionaris; • verwerking en waardering van de vergoeding ontvangen in het kader van overeenkomst: als de concessionaris verschillende diensten (bv. de bouw en het gebruik van de infrastructuur) levert in het kader van dezelfde overeenkomst, moet de verkregen of te verkrijgen vergoeding toegewezen worden op basis van de reële waarde van de geleverde diensten. Met betrekking tot de bouw of de verbetering van de infrastructuur bepaalt de aard van de tegenpartij de uiteindelijke administratieve verwerking als financieel actief of als immaterieel actief: - De concessionaris zal een financieel actief opnemen in zoverre er een onvoorwaardelijk contractueel recht bestaat op geldmiddelen of een ander financieel actief voor het leveren van de diensten. Er is sprake van een onvoorwaardelijk recht als de concessiegever de betaling contractueel waarborgt. - Een immaterieel actief wordt opgenomen in zoverre de concessionaris een recht (een licentie) ontvangt om de gebruikers van de diensten te laten betalen voor het gebruik. Dit recht is niet onvoorwaardelijk, omdat de te ontvangen bedragen afhankelijk zijn van het gebruik van de diensten door het publiek.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Entiteiten dienen deze interpretatie toe te passen voor verslagperioden die aanvangen op of na 1 januari 2008. Eerdere toepassing wordt toegelaten. Indien een entiteit deze interpretatie toepast voor jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die aanvangen vóór 1 januari 2008, dient zij dit feit te vermelden. Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten retrospectief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8, tenzij dit praktisch niet haalbaar is. In dit laatste geval moeten de overgangsmaatregelen toegepast worden.
Europa IASB-PUBLICATIES DIE OP 30/11/2006 NOG NIET ZIJN GOEDGEKEURD Positief advies van EFRAG?
Stemming van ARC?
Verwacht in januari of februari 2007
Verwacht in maart 2007
IFRIC 10 – Tussentijdse financiële verslaggeving en bijzondere waardevermindering
Verwacht in december 2006
Verwacht in februari 2007
IFRIC 11 – Groepstransacties en eigen aandelen
Verwacht in januari of februari 2007
Verwacht in maart 2007
IFRIC 12 – Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten
Verwacht in januari of februari 2007
Verwacht in maart 2007
Finale goedkeuring?
STANDAARDEN IFRS 8 – Operationele Segmenten INTERPRETATIES
Er is nog geen tijdschema voorzien voor de goedkeuring van IFRS 8, IFRIC 11 en IFRIC 12. Dit overzicht is gebaseerd op het overzicht dat het EFRAG publiceert met betrekking tot het goedkeuringsmechanisme. Voor de meest recente versie zie: www.efrag.be. ARC beveelt uitstel van convergentiebeslissing aan Tijdens haar vergaderingen in april en juli 2006 heeft het ARC (Accounting Regulatory Committee) aanbevolen om de beslissing van de Commissie uit te stellen betreffende de equivalentie tussen Canadese, Japanse en/of US GAAP enerzijds en IFRSs anderzijds voor het opstellen van jaarrekeningen door niet-Europese entiteiten die genoteerd zijn op een Europese beurs. Bovendien stelt het ARC voor om nietEuropese entiteiten die een van deze drie grondslagen voor financiële verslaggeving gebruiken niet te verplichten om over te gaan op IFRSs vóór 31 december 2008.
Niet-Europese entiteiten die echter een andere grondslag voor financiële verslaggeving gebruiken moeten vanaf 1 januari 2007 IFRSs gebruiken – tenzij deze grondslagen equivalent zijn met IFRSs. Deze aanbeveling moet nog worden goedgekeurd door de Europese Commissie.
18-19
EU past 4de en 7de Richtlijn aan Op 16 augustus 2006 publiceerde de Europese Unie een nieuwe richtlijn m.b.t. de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde types van bedrijven, waaronder banken, verzekeringsinstellingen, en andere financiële instellingen. De nieuwe richtlijn past de Vierde en Zevende Richtlijn en ook de Boekhoudrichtlijnen voor banken en verzekeringsinstellingen aan. Het vestigt de collectieve verantwoordelijkheid voor de jaarrekeningen bij leden van de Raad van Bestuur, verbetert de transparantie van transacties tussen verwante partijen en van “off balance”-overeenkomsten, en introduceert een vereiste voor een “corporate governance”-verklaring voor beursgenoteerde ondernemingen. De drempels voor het vrijstellen van kleine en middelgrote ondernemingen van specifieke boekhoud- en auditingregels zijn eveneens verhoogd. De nieuwe richtlijn wordt opgenomen in de wet twintig dagen na publicatie in de “Official Journal of the EU”, op 16 augustus 2006. Lidstaten hebben dan twee jaar om de richtlijn om te zetten in hun nationale wetgeving. Nieuwe procedure voor het goedkeuren van IFRS in Europa Een nieuwe stap werd toegevoegd aan de goedkeuringsprocedure van standaarden (IFRS) en interpretaties (IFRIC) binnen de EU. De Europese Commissie is nu verplicht om een voorstel tot goedkeuring over te maken aan het “Regulatory Procedure with Scrutiny Committee”, een comité van het Europese Parlement. Dit comité geeft een opinie over het betreffende voorstel binnen een vooraf bepaalde tijdspanne die geval per geval wordt bepaald. Als het comité akkoord gaat met de aanbevelingen van de Europese Commissie, dan zal de aanbeveling doorgestuurd worden naar het Europese Parlement en de Raad voor goedkeuring, zoals dat nu al gebeurt. Als het comité het echter niet eens is met de aanbevelingen van de Commissie, dan zal de zaak onmiddellijk worden doorgestuurd naar de Raad. Als de Raad akkoord gaat met de Commissie, dan zal de standaard in kwestie naar het Parlement gaan voor stemming. Als de Raad niet akkoord gaat met de Commissie, dan zal de Commissie gevraagd worden om haar mening te herzien en een nieuwe aanbeveling in te dienen.
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Zevende driejaarlijks Forum “Bedrijfsrevisoraat: nieuwe verwachtingen, nieuwe eisen”, 19 en 20 oktober in Louvain-la-Neuve Op 19 en 20 oktober heeft het IBR in Louvain-la-Neuve zijn zevende driejaarlijks Forum gehouden met als thema: “Bedrijfsrevisoraat: nieuwe verwachtingen, nieuwe eisen”. Bij deze gelegenheid hebben de bedrijfsrevisoren verschillende vragen gesteld ten aanzien van de wetgever, met name een snelle omzettting van de nieuwe Europese richtlijn inzake audit, een herziening van de code inzake plichtenleer van de bedrijfsrevisoren, de invoering van een alarmbelprocedure voor de vzw’s in moeilijkheden, en een herziening van de wet van 2 juni 2006 inzake vereffening van vennootschappen. De minister van Financiën, Didier Reynders, aanwezig op het Forum, heeft er op gewezen dat zijn departement vragende partij is voor een versterking van de samenwerking met de economische beroepen in de strijd tegen de fiscale fraude. De adjunct-directeur van het kabinet van de minister van Economie, Piet Van Baeveghem, heeft
«
onderstreept dat wat de omzetting van de nieuwe richtlijn inzake audit betreft, minister Verwilghen vanwege het Parlement een delegatie aan de Koning heeft bekomen waarvan hij in de komende maanden goed gebruik wenst te maken.
Op de foto’s herkent men achtereenvolgens de journalist D. Delafontaine (RTBF), het hoofd van de unit audit van de Europese Commissie J. Tiedje en de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel A. Spiritus; adjunctdirecteur van het kabinet van de minister van Economie P. Van Baeveghem, de voorzitter van het IBR en de minister van Financiën.
IBR »
20
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Financial Business Days, 15 en 16 november in Flanders Expo van Gent
«
Forum boekhouden en financiële beroepen, 30 november in de expo te Charleroi
IAB »
Ook dit jaar was het IAB standhouder op de Financial Business Days, die plaatsvonden op 15 en 16 november in Flanders Expo van Gent. Tevens gaf Erwin Vercammen, Ondervoorzitter van het IAB, er een zeer verhelderende uiteenzetting over e-accounting in de praktijk.
Het IAB hield een stand op het forum boekhouden en financiële beroepen dat op 30 november werd gehouden in de expo te Charleroi. Gérard Delvaux, Voorzitter van het IAB, gaf er een boeiende uiteenzetting over de overdracht van ondernemingen. Erwin Vercammen, Ondervoorzitter van het Instituut, besteedde samen met Roger Lassaux, Directieadviseur van het IAB, uitgebreid aandacht aan het elektronische kantoor en de elektronische aangiftes en archivering.
Van links naar rechts: Fanny Lietaer, Erwin Vercammen, Rutger Van Boven en Filip Bellemans.
Van links naar rechts: Alain Marbehant, Voorzitter Sowacces, Gérard Delvaux, Voorzitter IAB en Jean-Pierre di Bartolomeo, M&A Manager ING.
Financial Business Days, 15 en 16 november in Flanders Expo van Gent
« Het BIBF was aanwezig op het Salon Financial Business Days te Gent op 15 en 16 november. De heer Pattyn, ondervoorzitter BIBF, hield er een uiteenzetting over “het financieel plan”. Naast hem Stéphanie Lievin, communicatieverantwoordelijke BIBF.
Studievoormiddag “werknemer of (schijn)zelfstandige” op 28 november
BIBF
»
Op 28 november jl. woonden meer dan 300 beroepsbeoefenaars de studievoormiddag bij over “werknemer of (schijn)zelfstandige” een organisatie van het BIBF, IAB en IBR in aanwezigheid van Minister van Middenstand en Landbouw S. Laruelle. Marcel-Jean Paquet, voorzitter BIBF, overhandigt haar een mooi boeket bloemen. E. Steghers, algemeen directeur IAB en A. Kilesse, voorzitter van het IBR kijken goedkeurend toe.
HANDBOEK LOKALE EN REGIONALE BELASTINGEN
Dit boek biedt een overzicht van de basisbegrippen inzake lokale en regionale belastingen. Het boek is al aan zijn derde editie toe en verscheen voor de eerste maal in 1998. De twee vorige edities werden gepubliceerd in de reeks Fiscale basisbegrippen uitgegeven bij die Keure. Deze reeks werd overgeheveld naar de in 2004 opgestarte nieuwe reeks AUDIT/ACCOUNTANCY/TAX. De huidige
BUSINESS & ECONOMICS
Kleine Pathoekeweg 3 8000 Brugge T 050 47 12 72 F 050 33 51 54 E
[email protected] www.diekeure.be
TECHNISCHE F ICHE
U I T G E V E R
editie van het handboek kreeg dan ook een nieuwe lay-out.
Auteurs M. DE JONCKHEERE en N. PLETS Volume: XII + 314 p. ISBN: 90 8661 357 8 Bestelnummer: 203 061 002 Prijs: € 65
IBR
Instituut der Bedrijfsrevisoren Koninklijk Instituut
IAB
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
BIBF
Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten