Taalwerkvorm vertellen
Taalronde Algemeen: De taalronde is een samenhang van vertellen, luisteren, schrijven en lezen. Een leerkracht die wil zien, hoe kinderen op eigen kracht taal leren, kan beginnen met zich te oefenen in de begeleiding van taalrondes. Een taalronde is een voor iedereen herkenbare werkeenheid, die gemakkelijk in de tijd gepland kan worden. Het neemt minimaal anderhalf uur in beslag. Weekendkringen, themagesprekken en stelopdrachten kunnen door taalrondes vervangen worden. Hoe regelmatiger met taalrondes en met de daaruit voortkomende teksten gewerkt wordt, hoe meer kinderen en leerkracht er aan zullen wennen, en hoe duidelijker de opbrengst wordt. Wij pleiten voor het structureel opnemen van taalrondes en tekstbesprekingen in de taalprogramma's van alle groepen. Het is de snelste manier om inzichten uit de theorie over taal leren in praktijk te brengen. Het gaat om de vaardigheden die een leerkracht nodig heeft om een taalronde te begeleiden. Diezelfde vaardigheden kan hij of zij gebruiken in andere taallessen, tijdens de aardrijkskunde- of rekenles, op de speelplaats, bij individuele gesprekjes met een kind. In alle situaties dus waar kinderen hun taal kunnen ontwikkelen. Zo kunnen leerkrachten geleidelijk zelf merken, dat taalvorming meer is dan af en toe een taalronde uitvoeren Specifiek: Hoewel taalvorming een visie is op taal leren, die je op allerlei momenten in de klas kunt inzetten, hoort er ook een vaste basispraktijk bij. En dat is de taalronde. Bij een taalronde zitten kinderen en leerkracht voornamelijk in de kring. Maar een taalronde is niet hetzelfde als een kringgesprek. Het is een doordachte opbouw van taalwerkvormen, waarbij in een korte tijdsspanne alle taaldomeinen aan bod komen, terwijl de inhoud van het taalgebruik voorop blijft staan. Anders gezegd: in een taalronde wordt verteld, geluisterd, geschreven en voorgelezen, over dingen die kinderen zelf waarnemen, denken en meemaken Achtergrond: Een taalronde is eigenlijk geen les te noemen. Bij 'les' denk je gauw aan het bekende model van instructie-oefenen-verwerken, aan een leerkracht die kennis overdraagt en die begint met te zeggen:'Zo jongens en meisjes, we gaan beginnen, sla je boek open op bladzijde 34, het gaat vandaag over ….' Een taalronde begint met het pure plezier van ervaringen uitwisselen, je verbeelding gebruiken, nadenken, associëren. En het plezier om dat in taal te doen. Vaak hebben de kinderen nauwelijks door dat de 'les', de taalronde dus, al begonnen is. Terwijl de stoelen in een kring worden gezet, de kinderen hun plaats zoeken en met elkaar praten over van alles, de juf er bij zit en meepraat, is het proces al begonnen. Bij een taalronde weten de kinderen, dat er iets interessants gaat komen, een verhaal, een gedicht, voorwerpen, een vertelde ervaring van de meester of van een van hen. Ze hoeven niet van tevoren te weten wat er precies komen gaat. Ze laten zich meevoeren in een proces, zoals kinderen zich laten meevoeren in een voorleesverhaal zonder te weten waar het heen gaat. En ook: zonder alles precies te hoeven begrijpen. Een taalronde doet een beroep op het affectieve deel van hun bewustzijn, daar waar het gaat om emoties, associaties en persoonlijke beleving. Ze haken ergens bij aan, bij iets wat hen persoonlijk raakt, wat ze herkennen of wat hen ergens aan doet denken. Door dat te doen beïnvloeden ze de richting van het proces. De juf geeft daarvoor ruimte, maar houdt ook in de gaten dat het voor iedereen te volgen blijft. Een taalronde lijkt op met zijn allen in een bootje zitten: de leerkracht zit aan het roer, maar alle kinderen roeien en bepalen mee waar het heen gaat. Zonder de roeiers gaat de boot niet vooruit, zonder de roerganger belanden ze al gauw ergens in het riet. Praktijk: Er is een vaste basisstructuur in een taalronde. De volgende elementen komen in elke taalronde voor. De volgorde kan wisselen en er kunnen onverwachte werkvormen aan toegevoegd worden: · keuze van een onderwerp, vooraf of in de loop van de taalronde · toespitsen van het onderwerp · mogelijkheid voor elk kind om kort iets te zeggen
· mogelijkheid voor enkele kinderen om uitgebreid te vertellen over een eigen ervaring · mogelijkheid voor kinderen om vragen te stellen naar aanleiding van verhalen · interactie tussen kinderen en leerkracht gericht op verrijking van het vertellen · lijstjes maken om ervaringen te inventariseren · tweetalgesprekken om veilig en in korte tijd je verhaal kwijt te kunnen · een tekst schrijven of tekening maken naar aanleiding van wat je in de kring hebt verteld of bedacht · teksten en in de kring voorlezen en tekeningen laten zien De volgorde van werkvormen in een taalronde is gebaseerd op jarenlange ervaring met de resultaten. Eerst moet er een goede sfeer komen, waarin elk kind zin krijgt om te vertellen. Daarna zijn de werkvormen gericht op het oproepen van ervaringen en associaties. Op het moment dat het borrelt van de verhalen en ook de stille kinderen genoeg in hun hoofd hebben om over te schrijven, gaat het collectieve mondelinge deel van de taalronde over in een individueel schriftelijk deel. Lijstjes maken van je ervaringen, daaruit kiezen, nog eens vertellen in een tweetalgesprek, dat is de intensieve voorbereiding op het individueel schrijven van een tekst. Over een ervaring is eerst verteld, er zijn al woorden voor gevonden. Die woorden hoeven alleen maar opgeschreven te worden. Daarom hebben kinderen in een taalronde zelden moeite met schrijven. Ze hoeven nooit te piekeren waarover het moet gaan. Terwijl ze al schrijven, ontmoeten ze de specifieke problemen van schrijftaal: Wat van mijn verhaal zal ik nu opschrijven? Staat het er zo wel duidelijk? Ben ik een woord vergeten, of een komma of een punt? Moet dit er bij of is het overbodig? Hoe zal ik mijn tekst beëindigen? Het spontane schrijven wordt altijd gevolgd door reflectie op de tekst, en wijzigingen. Vaak gebeurt dat al in de kring, als kinderen hun eerste versie overlezen en er dingen aan veranderen. Maar altijd wordt er na een taalronde met de teksten verder gewerkt. Zo gaat in een taalronde de ene werkvorm vloeiend in de volgende over.Hetzelfde geldt voor de verschillende taaldomeinen: naar het vertellen wordt geluisterd, het vertelde wordt opgeschreven, wat is opgeschreven wordt voorgelezen, daarnaar wordt weer geluisterd, naar aanleiding van de voorgelezen teksten worden vragen gesteld en nieuwe verhalen verteld. Dwars door alles heen komt taalbeschouwing: de aandacht voor de manier waarop ervaringen onder woorden gebracht zijn, het bijbehorende nadenken over taal. De volgorde van werken bij een taalronde Vooraf: Kies het onderwerp, waar je met de kinderen over wilt praten. Bedenk de beginvraag en een aantal vragen die je tussendoor kunt stellen. Of: kies bewust geen onderwerp, maar besluit dat je het onderwerp laat voortkomen uit de inbreng van de kinderen en van jouzelf, in de loop van het proces in de kring. Stap 1. Het maken van een kring. Dat kan zoals het altijd gebeurt, maar ook op een bepaalde volgorde, bijvoorbeeld op verjaardagsdatum, op huisnummer, op haarlengte Stap 2. Introduceren van het onderwerp, door middel van a) kiezen uit inbreng van de kinderen of de leerkracht b) laten zien van voorwerpen c) verhaal of gedicht voorlezen Stap 3. Vertelronde (op de rij af en/of met beurten) Stap 4. Lijstjes tekenen en/of schrijven (voor kleuters evt. over te slaan) Stap 5. Tweetalgesprekken over 1 ding van het lijstje Stap 6.
De tekst schrijven: Bij groep drie tot en met acht: een stukje opschrijven van wat je verteld hebt in het tweetalgesprek. Bij kleuters en beginnende groep drie: iets tekenen van wat je vertelde, de leerkracht schrijft bij (taaltekening) Stap 7. Voorlezen van (enkele) teksten of tekeningen, eventueel met vragen stellen Stap 8. Tekenopdracht bij de teksten, kan ook later (niet bij kleuters)
Een taalronde is een manier van werken die in betrekkelijk korte tijd laat zien wat het oplevert, als technische taalvaardigheden niet losgemaakt worden van de inhoud van taal. En ook, hoe kinderen op taalgebied geactiveerd worden, als het gaat over dingen die ze zelf willen vertellen, weten, horen, opschrijven, voorlezen. Het laat zien, dat mondelinge en schriftelijke taal in elkaars verlengde liggen en elkaar verrijken. En tenslotte laat het zien dat eigen ervaringen in het centrum staan van alle vormen van leren, verwoorden en verbeelden. Praktijkvoorbeeld: Ik heb me voorgenomen dat we deze keer in groep 4 gaan werken met geschreven lijstjes en dat ik vooraf geen onderwerp bedenk. Ik heb dan ook helemaal niet over een onderwerp nagedacht; alleen heb ik toch nog snel mijn Kikker en Pad-bundel in mijn tas gestopt vanochtend. Dat doe ik geloof ik omdat ik nog steeds bang ben dat we met zijn allen met onze mond vol tanden naar elkaar gaan zitten staren - en dan kan ik altijd nog die bundel pakken en gaan voorlezen. Denk ik dan. Maar eigenlijk weet ik wel dat het nooit zo gaat. Ook nu niet. Ik ben als eerste in de klas en de kinderen druppelen binnen. Er ontstaan allerlei gesprekjes en daar ben ik heel alert op. Jousra zegt dat ze me in de bus zag. Damla heeft een trui met strikjes en aardbeitjes erop. Melissa zegt dat ze jarig wordt en we praten over wat ze zou kunnen gaan uitdelen. Drie kinderen helpen me met potloden slijpen. We hebben het erover of je een potlood wel eens helemaal op gemaakt hebt. Nee, zeggen ze. Alicia zegt dat ze nog haar potlood uit groep 3 heeft, ze pakt hem, het is zo'n driehoekig potlood om de pengreep te leren.Ineens begint Fulya over de stoelen, ik weet niet meer waarom. Er zijn stoelen met gele knopjes en met rode knopjes. De rode zijn hoger. Ik begin ze te vragen hoe dat nu zit met die stoelen. Andere kinderen bemoeien zich ermee, ze willen allemaal uitleggen dat het bij de kleuters begint met roze stoelen, en dan paarse, dan gele, dan rode. En zo gaat het verder. Ik zie dat de tafels ook gekleurde knopjes hebben. Sarah zegt dat het bij zwemmen ook met kleuren gaat: je gaat van de ene naar de andere kleur als je iets kan. Ik vraag hoe je die kleuren dan kan zien. Die staan op je kaart, zegt ze. In mijn hoofd begint iets te rijpen van: kleuren of tekens die aangeven dat je gegroeid bent of iets geleerd hebt. Zoals altijd gaan de meeste kinderen zitten en beginnen braaf aan iets te werken, tot juf Caroline zegt dat ze gaan bidden. Het is daarna heel stil als we gaan beginnen met de taalronde. Ik zeg dat ik net gehoord heb van die rode en gele stoelen.Kunnen we in de kring gaan zitten met om en om een rode en een gele stoel? Gelijk is het uit met de stilte. Eerst komen alle rode stoelen, en die houden een tussenruimte. Dan de gele daartussenin. Het is een gesleep en gezoek, iedereen is ermee bezig hoe we moeten zitten. Ik heb een groene stoel, juf Caroline pakt een rode. Als iedereen zit doen we een snel namenrondje, waarbij je je kleur zegt. Het blijkt dat er nog drie gele stoelen naast elkaar zitten. Dat kan niet anders. Ik vertel dat ik hoorde van Fulya over die stoelen en vraag: hoe weet je dat je naar een nieuwe kleur stoel mag? Er komen veel vingers en meerdere kinderen leggen uit hoe de juf een stok pakt met kleuren erop, en dan word je gemeten. Ik vertel dat wij thuis een muurtje hebben waar streepjes op staan voor hoe groot mijn kinderen zijn. Ze gaan tegen de muur staan op hun sokken, ik leg een boek op hun hoofd. Dan moeten ze eronder uit lopen en ik zet een streepje en schrijf de datum erbij. We zien precies hoe ze gegroeid zijn. Ik vraag wie ook iets heeft waaraan hij kan zien hoe hij of zij gegroeid is. Jennifer vertelt dat ze thuis een giraffe tegen de muur heeft waar je jezelf kan meten. Bryan heeft thuis een plek waar een spijkertje in de muur zit en zijn moeder meet daaraan hoe hij en zijn zus groeien.Ik vraag of iemand iets anders heeft waaraan hij merkt dat hij gegroeid is. Dustin zegt dat hij savond in bed gaat bidden dat hij groeit en dat het dan de volgende dag ook gebeurd is. Ik vraag waar hij dan zelf aan merkt dat het gebeurd is. Hij vertelt dat hij toen hij klein was niet zelf de trap af kon en gedragen moest worden. Toen kon hij het zelf. Een paar kinderen vertellen over hoe ze vroeger de trap af gingen, zittend of vallend. Ik vertel dat ik nog weet hoe ik niet over de vensterbank in het raam kon kijken vanaf de straat. En dat ik ineens merkte dat ik eroverheen kon kijken. Er gaan meteen vingers omhoog, het wordt herkend. Yasin
vertelt dat hij niet over de bank heen kon kijken. Kimberly dat ze vroeger het snoep op een hoge plank niet kon pakken, nu wel. Ze heeft nu trouwens een eigen snoepvoorraad. Er komen verhalen over manieren waarop je toch ergens bij kunt: door op een stoel of het aanrecht te gaan staan. Naim vertelt dat zijn moeder expres een speelgoedje ergens hoog had neergelegd, en hoe hij er toen toch bij kon door op het aanrecht te klimmen.Sara vertelt dat ze in het oude huis niet bij de bel kon. En dat ze ernaar moest springen. Ik vraag wie nog meer wel eens moet springen om ergens bij te komen. Ja, met keepen, zegt Giovanni, als je naar de bal springt. Ik vraag hierna naar dingen die je eerst niet mocht van je vader of moeder, en nu omdat je groter bent wel. Ik mocht eerst niet op het bovenbed, zegt Xavier, en toen mocht ik het wel, en nu mag ik het weer niet omdat mijn broertje het dan ook gaat doen en dan valt hij eraf. Hij is er een keer af gevallen. Er is geroezemoes in de kring, ik merk dat bij iedereen dingen opkomen. Ik wil iets doen met dat gemeenschappelijke en doe een vingers-opsteek-spelletje: ik noem steeds iets moeilijks of gevaarlijks en vraag wie dat nu mag en wie niet. Iets uit de ijskast halen. Alleen oversteken. Alleen buitenspelen. Alleen fietsen. Snijden met een mes. Zelf het gas of een kaars aansteken. Ze vinden het leuk om vingers op te steken en te kijken wie wat wel of niet mag. Er is precies de goede, borrelende sfeer om te gaan schrijven. Dus op dit moment zeg ik: we gaan een lijstje maken van dingen die je eerst niet mocht of kon, en die je nu wel mag of kan. Ik deel onderleggers, pennen en schriften uit. De kinderen nemen een lege bladzijde in hun taalschrift voor zich. Ik vraag wie kan uitleggen wat een lijstje is. Naim zegt: als je spullen moet kopen. Pooja zegt: iets wat je om een foto doet. Ja, dat is ook een lijstje juf Caroline zoekt een fotolijstje in haar la en laat het zien. Maar nu bedoel ik dat andere lijstje. We hebben het over boodschappenlijstjes en verlanglijstjes. Ik leg uit dat je bij een lijstje alleen korte dingen onder elkaar schrijft, met zo'n liggend streepje ervoor. Ik maak een voorbeeldlijstje op het bord, van dingen die je eerst niet kon of mocht en nu wel. We bedenken samen dingen die er op kunnen en hoe je die dan opschrijft. Ik veeg het weer uit om te voorkomen dat ze het gaan overschrijven, en iedereen gaat aan het werk. Bryan schrijft op het lijstje: * ik kon niet van de trap af * ik kon niet van het bed * ik kon niet raar kijken Kimberly schrijft: * ik mag niet alleen buiten fietsen * Ik mag niet alleen fruit pakken * ik mag niet alleen snoep pakken * ik mag nu oversteken * ik mag niet alleen naar school * ik mag alleen fietsen * bij de bel Uit hun lijstje kiezen ze 1 onderwerp om in tweetallen over te vertellen. Die beperking maakt dat ze hun keus heel goed overwegen. Er klinkt daarna een prettig geroezemoes, als elk kind aan zijn of haar buur zit te vertellen. In de meteen daarop volgende stilte worden, zonder aarzeling, de teksten in de kring geschreven. ik kon eerst niet bij de koek en toen wel maar toen zij me zusje kan er tog niet bij maar ik kon er wel bij terwijl me zus er niet bij kon me broertje zij ik kan er niet bij en toen gin ik hem mee helpen en toen kon hij er wel bij Kimberly Ik kon niet van de bed af ik was nog te klijn maar ik rol wan de bed de heel dag af maar toen kon ik op het bed maar ik heb de fogel kir een andere verhaal. Bryan irst mogt ik niet aleen vietsen toen mocht ik aleen fietsen toen gin ik met mij vrienden fietsen toen ging ik met mij vrienden naar de winkelsentrem gaa we in de winkel loopen. Jouad © Suzanne van Norden
www.taalvormingentaaldrukken.nl
Suzanne van Norden, Taal leren op eigen kracht Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum in Assen ISBN 90 232 4020 0 Suzanne van Norden, Dingen in de kring uitgegeven door SW P, 1994 ISBN 90 6665 323 X