Wat veteranen vertellen
Wat veteranen vertellen Verschillende perspectieven op biografische interviews over ervaringen tijdens militaire operaties
Onder redactie van Harry van den Berg, Stef Scagliola en Fred Wester
Pallas Publications
Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt dankzij de ondersteuning door DANS (Data Archiving & Networked Services), zowel in financieel-organisatorische zin als in personele zin (in het bijzonder dankzij Paula Witkamp en Rene van Horik). De digitale ‘verrijkte ’publicatie is mede gefinancierd door SURF.
Omslagontwerp: Studio Jan de Boer, Amsterdam Vormgeving binnenwerk: Het Steen Typografie, Maarssen isbn e-isbn nur
978 90 8555 034 1 978 90 4851 327 7 689
© Harry van den Berg, Stef Scagliola, Fred Wester / Pallas Publications – Amsterdam University Press, Amsterdam 2010 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jº het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Inhoudsopgave Voorwoord 7 Peter Doorn Ten geleide ‘Wat veteranen vertellen’ als verrijkte publicatie 9 René van Horik 1 Inleiding 13 Fred Wester 2 Het interviewproject Nederlandse Veteranen Een initiatief van het Veteraneninstituut
29 Stef Scagliola 3 Beeldvorming bij Nederlandse militairen over andere militairen in uitzendsituaties 57 Rudy Richardson & René Moelker 4 Frames, metaforen en vertelposities in verhalen van Nederlandse veteranen over militaire gevechtsacties 85 Harry van den Berg & Susan Woelders 5 ‘Hoe kom ik hier ongeschonden uit?’ Morele complexiteit in herinneringen van veteranen
127 Ellen Hijmans
6 Spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen 171 Karlijn Demasure 7 Schieten op de maan Veteranen over schokkende gebeurtenissen tijdens uitzending
203 Hennie Boeije & Sarah Drost 8 Veteranen en de alledaagsheid van culturen: een onbevredigend antwoord 233 Hans Marks & Inge Melchior 9 Interviews met veteranen als historische bron De meerwaarde van oral history in de context van de krijgsmacht
253 Stef Scagliola 10 Over het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata 297 Harry van den Berg, Hennie Boeije, Stef Scagliola, Fred Wester & Susan Woelders Over de auteurs 313 Namenregister 317 Trefwoordenregister 321
Voorwoord Peter Doorn, directeur DANS
In maart 2008 organiseerde DANS in samenwerking met het Veteraneninstituut en de Universiteit Twente het symposium ‘Interviews uit de kast’ dat aandacht schonk aan de belemmeringen bij het hergebruik van kwalitatieve onderzoeksdata, zoals interviewcollecties. Het bleek dat er behoorlijk wat voetangels en klemmen zijn die de secundaire analyse van interviewdata belemmeren. DANS – Data Archiving & Networked Services – is een initiatief van KNAW en NWO en richt zich op de duurzame toegang tot onderzoeksdata. Hergebruik van bestaande onderzoeksdata is een belangrijk aspect van duurzame toegang. De tijd was rijp voor vervolgstappen. Op basis van interviews afkomstig van het ‘Interviewproject Nederlandse Veteranen’ van het Veteraneninstituut is praktijkervaring opgedaan met het hergebruik van kwalitatieve data en de uitkomsten van dit traject komen uitgebreid aan bod in dit boek. Het project ‘Veteran Tapes’ heeft veel kennis opgeleverd op het gebied van de secundaire analyse van kwalitatieve data. Naast deze publicatie die de wetenschappelijke uitkomsten bevat is ervaring opgedaan met het duurzaam archiveren van interviews, het regelen van de juridische randvoorwaarden (bescherming privacy en gebruikslicenties) en het toepassen van geavanceerde ICT-technieken, zoals automatische spraakverwerking en het koppelen van onderzoeksdata aan de wetenschappelijke publicatie. Het pionierswerk van het project Veteran Tapes is in vruchtbare bodem gevallen. Verschillende vervolginitiatieven zijn van start gegaan. Zo worden de interviews afkomstig van het landelijke project ‘Getuigenverhalen’ duurzaam gearchiveerd door DANS en wordt er gewerkt aan de portal ‘Verteld Verleden’ die oral history-collecties van verschillende instituten toegankelijk zal maken. Ongetwijfeld zullen meer initiatieven op het gebeid van secundaire analyse van kwalitatieve data volgen. Van groot belang hierbij is dat onderzoekers, data repositories en uitgevers intensief samenwerken. In 2006 constateerde de KNAW-verkenningscommissie Sociologie dat er een uitdaging ligt voor de data-infrastructurele voorzieningen van de sociale wetenschappen in ons land waar het gaat om de archivering en beschikbaarstelling van primaire kwalitatieve gegevens voor secundaire analyse.1 Het doet me deugd te mogen vaststellen dat sindsdien de situatie aanmerkelijk is verbeterd en dat de activiteiten die ten grondslag liggen aan dit boek hier een grote rol bij hebben gespeeld. 7
Ik hoop dat de trend wordt doorgezet en dat er nog meer succesvolle initiatieven van secundaire analyse van kwalitatief onderzoeksmateriaal mogen volgen.
Noot 1 Samenleven en samenwerken. Een toekomst voor de Nederlandse Sociologie. (Amsterdam, 2006), Zie:
.
8
peter doorn
Ten geleide: Wat veteranen vertellen als verrijkte publicatie René van Horik, programmamanager DANS
Het boek Wat veteranen vertellen is ook digitaal als verrijkte publicatie verschenen.1 Hierdoor is het mogelijk de interviewfragmenten die gebruikt zijn door de onderzoekers en als citaten in de betreffende hoofdstukken gepresenteerd worden, ook te beluisteren. Het horen van de stem, de intonatie en het accent van de geïnterviewde, biedt een meerwaarde boven de tekstuele transcripties die opgenomen zijn in het artikel uit deze bundel. Biografische interviews van Nederlandse veteranen vormen een vruchtbare bron voor multidisciplinair onderzoek. Maar het wetenschappelijke artikel vormt slechts het topje van de ijsberg aan informatie waarmee de onderzoeker redeneert. De gebruikte interviews en de contextinformatie die daarbij relevant is, zijn belangrijke onderliggende bronnen die door middel van informatietechnologie beschikbaar komen om het artikel te verrijken, nader onderzoek mogelijk te maken of de uitkomsten van het onderzoek te verifiëren. Het begrip ‘verrijkte publicatie’ of enhanced publication is enige jaren geleden ontstaan.2 Recentelijk zijn er initiatieven genomen om het concept in de praktijk te brengen. Een verrijkte publicatie is online beschikbaar en brengt gerelateerde wetenschappelijke gegevens gestructureerd samen. Deze gegevens kunnen verschillend van aard zijn: databases, modellen die daarop betrekking hebben, commentaren van onderzoekers, et cetera. De digitale objecten zijn met elkaar verbonden door links die de functionele relatie tussen die objecten aangeven. De objecten – die op verschillende locaties beschikbaar zijn – en de links vormen als geheel de verrijkte publicatie. Er bestaat nog geen consensus over hoe een verrijkte publicatie eruit dient te zien. Tijdens het onderzoekstraject dat heeft geleid tot het boek Wat veteranen vertellen is praktijkervaring opgedaan met het koppelen van onderliggende onderzoeksdata aan een ‘gewoon’ wetenschappelijk artikel.3 Ten behoeve van het multidisciplinair onderzoek waar deze bundel het resultaat van is, is een digitaal onderzoekscorpus van interviews samengesteld en opgenomen in de ‘Trusted Digital Repository’ van DANS.4 De interviews zijn onderdeel van de IPNV-collectie (interviewproject Nederlandse Veteranen5) en bestaan uit transcripties en geluidsbestanden. De interviews zijn elk voorzien van een zogenoemde persistent identifier, zodat ze voor onbepaalde tijd als authentiek geadresseerd kunnen worden.6 Tevens zijn de interviews van gebruikslicenties voor9
zien om het gebruik en toekomstig hergebruik te faciliteren. De onderzoekers gebruiken verschillende kwalitatieve methoden en technieken al dan niet met behulp van bestaande kwalitatieve analysesoftware. Om de onderzoeker de mogelijkheid te bieden een specifiek fragment te selecteren uit een interview en te koppelen aan het artikel, is de ‘fragmentknipper’ ontwikkeld.7 Met dit web-based programma kan de onderzoeker aan de hand van een aan het geluid gerelateerde transcriptie een stukje van het interview markeren dat relevant is voor het betoog. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de tijdcodes die opgenomen zijn in deze transcripties. De bijbehorende audio kan worden beluisterd en de onderzoeker kan de geselecteerde tekst van annotaties voorzien. Dit is vooral bedoeld om eventuele privacyproblemen te voorkomen. Namen van mensen kunnen door de onderzoeker met behulp van de fragmentknipper verwijderd worden uit de transcriptie. Het bijbehorende geluidsfragment is in dat geval niet meer in de verrijkte publicatie te beluisteren. De verantwoordelijkheid voor het toegankelijk maken van het onderzoeksmateriaal voor derden zonder inbreuk te maken op privacyrichtlijnen ligt dus bij de onderzoeker.8 De fragmentknipper levert twee belangrijke componenten die nodig zijn om een link tussen een artikel en het onderzoekscorpus aan te brengen. Het betreft een bibliografische referentie die opgenomen wordt in het notenapparaat van het artikel en een ‘machineleesbare’ referentie naar het geluidsfragment en de bijbehorende contextinformatie. Deze laatste referentie bevat de eerdergenoemde persistent identifier, waarmee een robuuste verbinding naar het digitale onderzoekscorpus kan worden aangebracht. Hieronder staan voorbeelden van verwijzingen naar een specifiek fragment, zoals deze door de fragmentknipper worden gegenereerd. Veteraneninstituut (2008), Veteran Tapes, IPNV interview 488, 0:50:53-0:51:24, cited 12-1-2010. Persistent Identifier: http://persistent-identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl: ui:136wy-inw&localID=0:50:53:370-0:51:24:330
De eerste verwijzing betreft de bibliografische verwijzing naar de verrijkte publicatie en bevat de naam van de uitgever, het jaar waarin het materiaal gepubliceerd is, de naam van het digitale corpus, een referentie naar een specifiek interview, een begin- en eindtijdcode van het fragment en de dag waarop de onderzoeker het fragment heeft gebruikt in het onderzoek.9 De tweede verwijzing bevat de persistent identifier in de vorm van een webadres. Door het adres, dat bestaat uit een willekeurig gegenereerde unieke code, op te nemen in een webbrowser kan altijd het gebruikte interview gevonden worden.10 De verwijzingen tussen het wetenschappelijk artikel en de onderliggende onderzoeksdata vormen een belangrijke component van de verrijkte publicatie. Het wetenschappelijke artikel is zowel op papier (als bijdrage in dit boek) als digi10
rené van horik
taal beschikbaar (in het momenteel veelgebruikte pdf-formaat). Beide instanties van het artikel bevatten de bibliografische referentie, zoals hierboven in het voorbeeld is te zien. Leest iemand het artikel van papier en wil men het fragment horen of achtergrondgegevens van het interview te weten komen, dan zal het specifieke interview opgevraagd moeten worden bij het data-archief van DANS. Dit kan arbeidsintensief zijn, omdat niet alle interviews als ‘open access’-bestand beschikbaar zijn. De digitale versie van het artikel, echter, bevat online links naar het geluidsfragment en deze zijn wel snel en gemakkelijk bereikbaar. Voor deze vorm van beschikbaarstelling is toestemming gevraagd en verkregen van de meeste rechthebbenden. Er is geëxperimenteerd met twee manieren om de digitale artikelen als verrijkte publicatie te realiseren. Allereerst door de fragmenten en de contextinformatie op internet te plaatsen en de persistent identifier naar deze informatie op te nemen in het artikel. Men moet dus online zijn om deze links te kunnen openen. Een alternatief is om de geluidsfragmenten op te nemen in de pdf-versie van het artikel. Er is dan geen internetverbinding nodig, maar uiteraard wel een computer met de juiste software en hardware om het pdf-bestand te tonen en het geluid af te spelen. Dit pdf-bestand kan geprint worden, waardoor er een grote overeenkomst ontstaat tussen het artikel op papier en het digitale artikel, waarbij alleen het digitale artikel als een verrijkte publicatie kan worden beschouwd. Het tekstuele wetenschappelijke artikel heeft een lange traditie en een verworven plaats binnen het wetenschapsbedrijf. De opkomst van internet biedt nieuwe mogelijkheden om het artikel te verbinden met de onderliggende onderzoeksdata. De digitale versies van de bijdragen die verschenen zijn in het boek Wat veteranen vertellen beogen een voorbeeld te zijn van de manier waarop secundaire analyse van bestaand kwalitatief onderzoeksmateriaal kan resulteren in zowel een wetenschappelijke publicatie op papier als digitale verrijkte publicatie. De ervaringen in het project maken duidelijk dat onderzoekers, uitgevers en data-archieven moeten samenwerken om het gebruik van verrijkte publicaties gemeengoed te maken en de kwaliteit ervan te verhogen.
Noten 1 Zie: . [Geciteerd 8 september 2010.] 2 Voor achtergrondinformatie over de huidige stand van zaken, zie: L. Van der Vaart, K. Russell en L. Busink, Verrijkte publicaties. Onderzoeksresultaten in samenhang Stichting SURF, Utrecht (2010). Ook online beschikbaar op: . [Geciteerd 8 juni 2010.] 3 Het project ‘Veteran Tapes Verrijkte Publicatie’ heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de tools en methoden om een verrijkte publicatie te implementeren/ Zie:
11
veteran-tapes-veteran-tapes-verrijkte-publicatie>. [Geciteerd 8 juni 2010.] Het project is mede gefinancierd door het SURFshare-programma. Zie: . [Geciteerd 8 juni 2010.] 4 Het data-archief van DANS is bereikbaar via . [Geciteerd 8 juni 2010.] De gebruikte interviews zijn door middel van een persistent identifier te lokaliseren in het data-archief. Elders in deze bijdrage wordt uitgelegd hoe dit mechanisme werkt. 5 Zie: . [Geciteerd 8 juni 2010.] 6 Zie: . [Geciteerd 8 juni 2010.] 7 Achtergrondinformatie over de fragmentknipper en andere tools ontwikkeld in het kader van het project ‘Veteran Tapes Verrijkte Publicatie’ kan gevonden worden in: Henk van den Heuvel, René van Horik, Stef Scagliola, Eric Sanders and Paula Witkamp, The VeteranTapes: Research Corpus, Fragment Processing Tool, and Enhanced Publications for the e-Humanities, in: Proceedings of the Seventh conference on International Language Resources and Evaluation (LREC’10) European Language Resrouces Association (ELRA) (2010). Online beschikbaar op: . [Geciteerd 8 juni 2010.] 8 Dit principe sluit aan bij de richtlijnen voor kwaliteit van onderzoeksdata, opgesteld door een Europese groep van data-archieven. Deze richtlijnen zijn bekend als het ‘Data Seal of Approval’, zie: . [Geciteerd 8 juni 2010.] 9 De bibliografische verwijzing is gebaseerd op ISO Standaard 690-2 (1997) Information and documentation – Bibliographic references – Part 2: Electronic documents or parts thereof. [Geciteerd 8 juni 2010.] 10 De persistent identifier in het voorbeeld bevat de parameter ‘localID’ die aangeeft welk specifiek stukje uit het interview gebruikt is. Er is nog geen consensus of deze wijze van verwijzing naar een fragment van een interview de aangewezen manier is om een verrijkte publicatie te realiseren. Een alternatief is om de fragmenten als aparte kleine digitale objecten te knippen uit het totale interview en deze fragmenten uniek te adresseren door middel van een persistent identifier.
12
rené van horik
1 Inleiding Fred Wester
1 Achtergrond Sociaal-wetenschappelijk onderzoek wordt al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw gearchiveerd met als doel data beschikbaar te stellen voor secundaire analyse door andere onderzoekers. Vooral de databestanden van grootschalig kwantitatief survey-onderzoek werden volgens standaardprocedures opgenomen in bijvoorbeeld het archief van het Steinmetz-instituut, en werden daarmee toegankelijk gemaakt voor onderzoekers. De achtergrond daarvan is dat het verzamelen van dit soort onderzoeksmateriaal meestal met overheidsgeld werd gefinancierd vanuit de gedachte dat zij kengetallen met betrekking tot maatschappelijke ontwikkelingen opleveren, die voor het beleid van meerdere instanties relevant kunnen zijn. Omdat de data in computerbestanden konden worden bewaard en via tapes konden worden gekopieerd en er gebruik werd gemaakt van een standaard databewerkingssysteem als SPSS was hergebruik ook in praktische zin goed mogelijk geworden. Ook andere instituten als het CBS en het SCP hebben gedurende de laatste decennia van de vorige eeuw in toenemende mate hun onderzoeksdata gesystematiseerd en voor onderzoekers beschikbaar gesteld. Een voorbeeld daarvan zijn de jaarlijkse doorstromingscijfers in het onderwijssysteem, waarmee voor allerlei sociale groepen en categorieën veranderingen in de laatste decennia wat betreft de deelname aan schooltypen kan worden geïllustreerd. De verschillende specialistische instituten (als het Nederlands Historisch Data Archief, het Wetenschappelijk Statistisch Agentschap, het Steinmetz-archief ) zijn sinds de jaren negentig allemaal voor de vraag komen te staan hoe de mogelijkheden van ICT voor archivering en gebruik in te zetten. In 2004 werd een nationale organisatie voor de wetenschappelijke data-infrastructuur in de sociale en geesteswetenschappen opgericht, om de versnippering op het gebied van het produceren, verzamelen, opslaan, verrijken en beschikbaar stellen van onderzoeksdata tegen te gaan. Dit instituut DANS (Data Archiving & Networked Services) maakt gebruik van de mogelijkheden die digitalisering en internet bieden om de data-infrastructuur te verbeteren en te vernieuwen. Door dit initiatief van KNAW en NWO komen allerlei bestaande archieven als dataprogramma’s via een instituut beschikbaar, terwijl ook initiatieven worden opgezet om nieuwe dataprogramma’s op te zetten (zie website DANS). 13
Een van de initiatieven van DANS betreft een pilot ‘kwalitatieve gegevens’, welke is gericht op de inventarisering van de mogelijkheden en problemen met betrekking tot de archivering van de data van kwalitatief onderzoek. De archivering van kwalitatief onderzoek en met name sociaal-wetenschappelijk interviewmateriaal is altijd beperkt gebleven, omdat de opslag van de interviewtapes veel ruimte beslaat. Door technologische ontwikkelingen zoals digitalisering is dit bezwaar grotendeels verdwenen. Het hergebruik van onderzoeksmateriaal door andere onderzoekers kent beperkingen, bijvoorbeeld vanwege de bescherming van de privacy van de geïnterviewden en van hen die in het interview worden genoemd. Daarnaast ontbreekt er een traditie in de onderzoekspraktijk (zoals SPSS bij het materiaal van surveyonderzoek), waardoor er een grote variatie is in de manieren waarop in kwalitatief onderzoek gesprekken worden gevoerd en in data worden omgezet. Juist nu kunnen door de ontwikkelingen in techniek condities geschapen worden om op een veilige en controleerbare manier hergebruik mogelijk te maken van interviews, de belangrijkste kwalitatieve bron. Verschillende disciplines maken gebruik van interviews als bron voor wetenschappelijk onderzoek. Maar hoe men in de analyse, bewerking en archivering omgaat met dit gespreksmateriaal loopt tussen de verschillende onderzoekstradities nogal uiteen. Dat hangt samen met de specifieke doelstellingen achter het verzamelen van gegevens via interviews: bijvoorbeeld, gaat het om getuigenverslagen die aanvullingen of correcties opleveren op schriftelijke bronnen (zoals bij historisch onderzoek en bij sommige vormen van oral history), of gaat het om verschillen in opvattingen en gezichtspunten van groepen respondenten (wat in veel sociaal-wetenschappelijk onderzoek een doelstelling is), dan wel om de taalrepertoires van groepen zoals verschillen tussen generaties (een doelstelling in taalwetenschappelijk onderzoek). Dergelijke verschillen in doelstellingen en invalshoeken hebben ook consequenties voor de wijze waarop de interviews door de onderzoeker worden opgezet, georganiseerd, vastgelegd, bewerkt en geanalyseerd. Hiermee hangt samen dat onderzoekers eigen eisen stellen aan de kwaliteiten van de gesprekken, zoals bijvoorbeeld de wijze van doorvragen en de manier waarop het materiaal in een transcriptie wordt omgezet. Dit heeft tot gevolg dat het interviewmateriaal dat met zorg is verzameld en bewerkt, na gebruikt te zijn voor een publicatie meestal in de kast van de onderzoeker verdwijnt. Bij de opzet van DANS was dan ook een pilot ‘kwalitatieve gegevens’ voorzien om de mogelijkheid van hergebruik te onderzoeken (zie KNAW, 2004: p. 21). De opbrengst van de verkenningen binnen de pilot ‘kwalitatieve gegevens’ was aanleiding voor DANS om een studiedag te organiseren (maart 2008) voor onderzoekers uit verschillende disciplines onder de titel ‘Interviews uit de kast’. Het doel van de studiedag was om het spanningsveld tussen de eisen van de eigen onderzoekstraditie en het hergebruik van interviewdata te onderzoeken. Welke moge14
fred wester
lijkheden zijn er om te bevorderen dat interviews niet verloren gaan? En kan dit soort materiaal op een uniforme manier vastgelegd en toegankelijk gemaakt worden, zodat het beschikbaar blijft voor andere onderzoekers? Naast een kennismaking met de verschillende manieren waarop onderzoekers bij de analyse van het materiaal te werk gaan, was er aandacht voor methodologische aspecten van het hergebruik van interviewmateriaal door andere onderzoekers en voor de mogelijkheden van ICT om het analyseproces te ondersteunen. Bovendien werd in een forumdiscussie aandacht geschonken aan de condities om de onderzoeksinfrastructuur met betrekking tot interviews te verbeteren. Er zijn verschillende redenen om het hergebruik van interviewmateriaal te stimuleren. Ten eerste gaat er zeer kostbaar materiaal verloren als het eenmaal wordt opgeruimd, terwijl onderzoekers alleen al als oriëntatiemiddel gebaat zouden zijn bij het beluisteren van dit materiaal. Daarnaast wordt de controleerbaarheid van kwalitatief onderzoek sterk vergoot als de analyse door anderen op het interviewmateriaal kan worden gereproduceerd. Bovendien kunnen andere invalshoeken op hetzelfde materiaal worden toegepast, hetgeen niet alleen een stimulans is voor multidisciplinair onderzoek, maar ook allerlei aanvullingen op de geformuleerde bevindingen kan opleveren. Als men daarnaast bedenkt dat de technische mogelijkheden om het materiaal vast te leggen en te transcriberen door de digitalisering sterk zijn toegenomen, dan is de conclusie niet ver dat de tijd daar is om mogelijkheden van hergebruik in de praktijk uit te proberen. Op initiatief van DANS zijn naar aanleiding van deze studiedag vertegenwoordigers van Kwalon (het platform voor Kwalitatief Onderzoek: zie www.kwalon.nl) en deelnemers aan de studiedag bij elkaar gekomen om te inventariseren welke mogelijkheden er zijn op het gebied van de archivering, de beschikbaarstelling en het hergebruik van kwalitatieve onderzoeksdata. Gedacht werd aan het bij elkaar brengen van het onderzoeksmateriaal van klassieke onderzoeksstudies, en deze als collectie onder te brengen in een voor onderzoekers toegankelijk data-archief, zoals dat ook in Groot-Brittannië is gebeurd (Corti & Thomson, 1997). Ook zou door NWO en door andere financiers voorwaarden gesteld moeten worden aan de opzet van gefinancierde onderzoeksbestanden, zodat deze beschikbaar kunnen komen voor andere onderzoekers. En dat zou ook moeten betekenen dat bijvoorbeeld medisch-ethische commissies niet meer moeten eisen, zoals dat nu standaard is, dat interviewbestanden na afloop van het onderzoek vernietigd worden. Ten slotte werd het voorstel gedaan om een voorbeeldproject te starten waarbij bestaand materiaal vanuit verschillende disciplines wordt geanalyseerd en waarvan de resultaten in een workshop worden gepresenteerd. Deze laatste suggestie kon makkelijk worden opgepikt, omdat de aanwezige inleiding
15
vertegenwoordiger van het Veteraneninstituut toegang had tot een groot aantal interviews met veteranen en diverse aanwezigen wel mogelijkheden zagen om vanuit een eigen invalshoek daar een analyse op uit te voeren. Besloten werd een proefproject te starten, waarvan dit boek een van de resultaten is.
2 Opzet en doelstellingen van het project Hoewel de studiedag ‘Interviews uit de kast’ opgezet was vanuit de gedachte dat het waardevol voor de wetenschap zou zijn als de toegang tot en het hergebruik van kwalitatieve databestanden zou worden bevorderd, zijn er door de verschillende sprekers ook kanttekeningen, bezwaren en problemen naar voren gebracht. Zo zijn er vragen met betrekking tot de toestemming van respondenten voor gebruik buiten de onderzoekscontext waarin het materiaal wordt verzameld, en over de privacy van de respondenten of van de sociale omgeving die in het materiaal worden genoemd. Daarnaast zijn er vragen met betrekking tot de kwaliteit van het interviewmateriaal. Die kwaliteit heeft vele kanten afhankelijk van de informatie die wordt beoogd, bijvoorbeeld in termen van beschrijvingen van situaties, dan wel getuigenissen van gebeurtenissen, dan wel de gedragingen, opvattingen of het wereldbeeld van de respondent of wellicht het taalgebruik en spreekgedrag van een persoon. Het is duidelijk dat hergebruik van het materiaal inhoudt dat er beperkingen zijn aan het informatiegehalte omdat bij de productie van het materiaal alleen systematisch vanuit een bepaalde invalshoek is doorgevraagd. Ten slotte zou men vragen kunnen stellen wat betreft de toegankelijkheid van het materiaal dat wordt gearchiveerd, zoals aan welke criteria dat materiaal moet voldoen en wat dat betekent voor de eisen die gesteld moeten worden alvorens een interviewbestand in het archief toegelaten kan worden. Er zijn vele technische ontwikkelingen op het gebied van de bewerking en de omgang met digitale taal- of tekstbestanden, die het mogelijk maken gangbare praktijken van het omgaan met interviewmateriaal bij de verslaglegging van onderzoek radicaal te veranderen. De doelstelling van het voorbeeldproject dat in dit boek wordt verslagen is eenvoudigweg te laten zien wat een heranalyse van kwalitatief interviewmateriaal vanuit verschillende wetenschappelijke invalshoeken oplevert. Het gaat er hierbij in eerste instantie niet om dat de verschillende analyses elkaar corrigeren of aanvullen, de nadruk ligt erop de ruimere gebruiksmogelijkheden van het interviewmateriaal te demonstreren door vanuit verschillende invalshoeken het materiaal te ontleden. Een nevendoelstelling is om in de praktijk te ervaren welke problemen en beperkingen men daarbij tegenkomt en mogelijke oplossingen voor die problemen te formuleren. Men kan hierbij denken aan de inzet van digitale technieken voor de toegang, bescherming, ontsluiting en verrijking van het onderzoeksmateriaal. In een terugblik in het discussiehoofdstuk van de bundel zullen deze 16
fred wester
ervaringen, problemen en beperkingen besproken worden. Concreet werd gekozen voor heranalyse van interviewmateriaal dat in het kader van het Interviewproject Nederlandse Veteranen door het Veteraneninstituut wordt verzameld (voor meer informatie over dit interviewproject en de aard van de interviews zie hoofdstuk 2). Een derde doelstelling die in de loop van het project werd gedefinieerd heeft betrekking op het eindproduct. Het project startte met het idee dat verschillende onderzoekers met het materiaal aan de slag zouden gaan en daar op een studiedag verslag van zouden doen. Vervolgens is die doelstelling uitgebreid tot de productie van een bundel, waarin deze verschillende analyses zouden worden gepresenteerd. Dit boek is daarvan de neerslag. In de loop van het project is subsidie aangevraagd bij SURF-net om een zogenoemde Verrijkte Publicatie (VP) te realiseren. Doel van de verrijkte publicatie is een koppeling aan te brengen tussen elk artikel waarin een analyse wordt gepresenteerd en alle voor dat artikel relevante fragmenten uit het interviewmateriaal. Voor de realisering van de verrijkte publicatie is samenwerking gezocht met onderzoekers van CLST/SPEX van de faculteit Letteren van de Radboud Universiteit te Nijmegen. Een verrijkte publicatie bevat verwijzingen naar de oorspronkelijke interviews die als illustratie van het betoog in het artikel worden gebruikt. Een VP maakt het mogelijk te verwijzen naar meer en grotere fragmenten dan in een standaardpublicatie gebruikelijk is. Bovendien gaat het niet alleen om transcripties, maar de betreffende fragmenten kunnen dan ook als gesproken tekst worden afgespeeld. Ook is het mogelijk metadata aan de fragmenten te koppelen, die betrekking hebben op de achtergrond van de respondent of de context van de militaire missie waarover wordt gesproken. Om deze vormen van verrijking te realiseren werd gedacht aan de ontwikkeling van een onderzoekstool waarmee de onderzoeker zijn analyse in het artikel kan voorzien van citaten en verwijzingen door relevante passages uit de interviews en uit de metadata aan de tekst van het artikel te koppelen. De verrijkte publicatie vraagt daarnaast ook aandacht voor de privacybescherming van de betrokkenen die in dat materiaal worden genoemd. Bij het realiseren van de verrijkte publicatie zullen de criteria die een rol moeten spelen bij het toegankelijk maken van interviewmateriaal nauwkeurig worden geformuleerd.
3 Werkwijzen Een van de vereisten voor een project met meerdere analyses van hetzelfde interviewmateriaal is dat de onderzoekers vanuit verschillende invalshoeken vertrekken en de beschikking hebben over kwalitatief goede bewerkingen van dit interviewmateriaal. inleiding
17
Het eerste punt, het uitnodigen van de onderzoekers, is via de netwerken van de initiatiefnemers in gang gezet. Ook werd er gebruikgemaakt van berichtgeving op websites en in het tijdschrift van het platform Kwalon. Dat leverde een twintigtal namen van potentieel interessante onderzoekers uit diverse disciplinaire achtergronden op. Een vijftiental was geïnteresseerd, maar niet iedereen kon de noodzakelijke tijd vrijmaken voor de onmiddellijke start in september 2008. Sommige onderzoekers waren wel in brede zin geïnteresseerd in het project, maar hadden zelf geen specifieke invalshoek waarmee zij het materiaal wilden doorvorsen. Uiteindelijk hebben zeven onderzoekers (enkelen geassisteerd door een assistent) hun analyse uitgewerkt. De onderwerpen variëren van een oral historyvraag, een analyse van het discours rond geweldhandelingen, een vraag naar morele dilemma’s, een vraag naar culturele beelden, een vraag naar stereotypering van ‘de anderen’, een vraag naar kenmerken van verhalen over traumatische gebeurtenissen. De invalshoeken verschillen daar van elkaar in dat zij geïnspireerd zijn op werk uit de filosofie en ethiek, sociologie, antropologie, geschiedenis, psychologie, geneeskunde en/of taalkunde. Het tweede punt betreft het interviewmateriaal zoals dat voor de onderzoekers beschikbaar is gemaakt. Alle onderzoekers kregen toegang tot de website van het Interviewproject Nederlandse Veteranen om kennis te kunnen maken met het interviewmateriaal dat wordt verzameld. Die kennismaking leverde ook inzichten op wat betreft de soort respondenten die men in het onderzoek centraal wilde stellen. De ene onderzoeker was meer geïnteresseerd in de ervaringen in Indonesië, de andere wilde Cambodja vergelijken met andere missies, een derde stelde culturele vreemdheid centraal, een vierde wilde beroepsmilitairen vergelijken met dienstplichtigen. Uit het in oktober 2008 beschikbare interviewmateriaal is een sample van interviews samengesteld, zodanig dat de door de onderzoekers gewenste vergelijkingsmogelijkheden in dit proefproject in principe aanwezig zijn. De keuze van het aantal interviews dat onderdeel uitmaakt van het sample hangt samen met de omvang van het budget dat voor het proefproject beschikbaar was gesteld door DANS in de vorm van een KDP (Klein Data Project). De omvang hiervan (ongeveer 10.000 euro) was toereikend voor de transcriptie van maximaal 3500 minuten interviewmateriaal. In eerste instantie is een verdeling gemaakt tussen oude conflicten en nieuwe militaire uitzendingen, bovendien is gekozen voor vertegenwoordigers van zowel kader als manschappen (zie hoofdstuk 3 voor een uitgebreide beschrijving van de missies). Bij de oude conflicten gaat het om: – WO II (traditionele oorlogsvoering op eigen grondgebied, dienstplicht); – Nederlands-Indië (deels waarneming, deels guerrillastrijd, andere cultuur maar wel kolonie, dienstplicht); – Nieuw-Guinea (veel waarneming, andere cultuur maar wel kolonie, patrouilles in moeilijk toegankelijk gebied, dienstplicht) 18
fred wester
Bij de nieuwe typen missies gaat het om: – UNIFIL (vredeshandhaving in Zuid-Libanon, andere cultuur, relatieve machteloosheid, dienstplichtigen kunnen kiezen); – UNTAC (opbouwmissie Cambodja, andere cultuur, voornamelijk mariniers, geen dienstplichtigen); – ex-Joegoslavië (verschillende missies, burgeroorlog in Europa, laatste kleine groep dienstplichtigen); – een aantal kleine waarnemings- of humanitaire missies. In principe werden twaalf kandidaten betrokken bij oude conflicten gekozen, en twaalf van nieuwe missies, en bij beide soorten werd de verhouding aangehouden tussen vier leden van het kader en acht manschappen. Int.
Duur ca.
Oude conflicten
Rang
374
1.53 uur
Indië
kader
508
2.57
WOII
kader
488
2.54
Indië
m
428
1.57
Korea
m
366
2.10
Indië
kader
348
2.05
Indië
m
549
1.44
WOII
m
554
1.50
Indië
kader
230
1.50
Indië
m
519
1.38
WOII
m
490
1.12
Nieuw-Guinea
m
208
2.10
Nieuw-Guinea
m
Nieuwe Missies 408
2.42
Unprofor
kader
516
3.30
Unprofor
kader
274
1.54
Kfor
m
309
1.24
Unifil
kader
266
2.06
Unifil
m
418
2.00
Untac
m
310
1.35
Untac/ISAF
m
207
1.46
Untac
m
52
2.22
Untac
m
248
1.57
Untac
kader
547
1.50
Golfoorlog
m
456
1.41
Unmo, Unifil
m
335
2.15
Rwanda/Oeganda
m
316
1.40
Unamic/Untac
kader
inleiding
19
Uit het bestand van bij het Veteraneninstituut reeds afgenomen interviews werden in eerste instantie interviews volgens genoemde criteria willekeurig gekozen, maar als een geselecteerd interview inhoudelijk tekortschoot wat betreft de voor de onderzoekers interessante onderwerpen, werd uit de lijst naar een vergelijkbaar alternatief gezocht. Daarbij werd op basis van de onderwerpen die de onderzoekers hadden aangegeven de trefwoordenlijst doorlopen bij de samenvattingen van de interviews op de besloten website van het interviewproject. Dat leverde een overzicht op van voorlopig geselecteerde interviews en onderwerpen die daarin wel of niet voldoende aan bod kwamen. Enkele interviews waarin weinig aandacht bleek te zijn voor meerdere onderwerpen zijn toen vervangen door alternatieven uit dezelfde categorie missies, waarin dergelijke onderwerpen wel aan de orde kwamen. In totaal zijn 26 interviews uitgewerkt, waaronder één dubbelinterview (nr. 516, duur 3,5 uur). Bij de transcriptie van het interviewmateriaal werden de geluidsbanden woordelijk uitgeschreven, met aanduidingen voor interviewer of respondent als spreker, pauzes, overlap van de tekst uitgesproken door interviewer en respondent, verbale uitingen als lachen, huilen of kreten als ‘oh’. Zowel interviewer als respondent moesten integraal worden getranscribeerd. In het Wordbestand is de tellerstand van de recorder opgenomen. De transcripten zijn nagelopen op fouten wat betreft afkortingen, namen en bijzondere aanduidingen die met de missie of het militaire bedrijf te maken hebben (zie de toelichting bij de weergaven van fragmenten in de bijlage bij dit hoofdstuk). De onderzoekers werden voorzien van een cd met geluidsweergave van de geselecteerde interviews en de transcripten die volgens bovenstaande regels werden geproduceerd. In eerste instantie hebben de onderzoekers het materiaal doorlopen om na te gaan of hun oorspronkelijke idee omtrent de invalshoek en aanpak werkbaar was en of het materiaal geschikt was om voor die vraagstellingen als gegeven te dienen. Vervolgens werd nagegaan of de onderzoekers bijzondere analyseprogramma’s gebruikten ter ondersteuning van hun werk, en wat dat zou betekenen voor de koppeling die in de gewone en de verrijkte publicatie gemaakt moest worden naar citaten uit het interviewmateriaal. Daartoe werden alle onderzoekers door een vertegenwoordiger van CLST ondervraagd over de technische kanten van hun analyse. De conclusie was dat voor de analyse geen speciale annotatietool ontwikkeld hoefde te worden, maar dat dit wel voor de verrijkte publicatie moest gebeuren. Bovendien kwam naar voren dat de wijze waarop de interviewcitaten in het verslag van de analyses zullen worden opgenomen pas vastgesteld konden worden als de analyses waren afgerond. Dan blijkt welke bewerkingen de citaten nodig hebben om als illustratie bij een specifieke analyse te kunnen dienen. Dat hangt samen met de verschillen in de werkwijzen die de onderzoekers hanteren in hun analyse, waardoor op heel verschillende manieren met het verwijzen naar de interviews wordt omgesprongen. Afgesproken werd daarom dat iedereen eerst een 20
fred wester
conceptversie van zijn of haar analyse zou presenteren en dat op grond daarvan nagegaan zou worden welke criteria bij het citeren uit interviewmateriaal voor de publicatie zouden gelden. In begin 2009 hebben de onderzoekers hun verschillende invalshoeken aan elkaar gepresenteerd en aangegeven welke interviews zij daarbij gebruiken. Dat gaf de mogelijkheid om de eigen invalshoek ten opzichte van elkaar specifieker uit te werken, thema’s aan te geven waar de analyses elkaar zouden kunnen raken, en na te gaan welk interviewmateriaal door meerdere onderzoekers zou worden gebruikt. Op grond van de conceptverslagen kon worden vastgesteld hoe dwarsverbindingen tussen de verschillende analyses konden worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door vergelijkbare delen van de interviews aan de orde te stellen. Vanwege de verschillen in de wijze van analyseren werd afgesproken dat elk verslag zou ingaan op het onderwerp van onderzoek, de invalshoek waarmee het onderwerp wordt benaderd, de vraagstelling die centraal staat, de werkwijze die men volgt de beschrijving van de resultaten van de analyse, de conclusie over de vraagstelling en tot slot een discussie van de bevindingen en werkwijze. Uit het overleg kwam naar voren dat sommige analyses op een specifiek gekozen deel van de interviews betrekking hadden, dat andere onderzoekers al het interviewmateriaal hebben gebruikt en dat in één geval de analyse werd toegespitst op enkele van de interviews. Op grond daarvan konden afspraken worden gemaakt over het deel van het materiaal dat in meerdere analyses aan bod komt.
4 De beperkingen van secundaire interviewanalyse De gangbare praktijk in interviewonderzoek is dat de onderzoeker een gefaseerd proces volgt waarbij men al interviewend en analyserend thuis raakt in het onderwerp en de wijze waarop het onderwerp aan de orde kan worden gesteld, de verschillende manieren waarop in de interviews over elk onderwerp kan worden doorgevraagd, de thema’s die door de respondenten naar voren worden gebracht en de patronen die kunnen worden gevonden (vgl. Wester & Peters, 2005). In feite is zo’n kwalitatief interviewonderzoek een leerproces waarin de onderzoeker thuis raakt in de onderwerpen, de manieren van praten daarover en de mogelijkheden voor het doorvragen. Deze achtergrondkennis gebruikt de onderzoeker vervolgens voor de analyse van zijn of haar interviewmateriaal (Hijmans & Wester, 2006: 510). Bij het onderhavige project is de situatie echter nogal anders. De interviews zijn uitgevoerd op grond van doelstellingen en instructies die de onderzoekers niet zelf hebben geformuleerd. De onderzoekers moeten het in principe doen met de geinleiding
21
spreksteksten zoals die door anderen tot stand zijn gebracht. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat over de onderwerpen waarin de onderzoeker geïnteresseerd is, niet expliciet is doorgevraagd. Het hergebruik van interviewmateriaal dat door anderen is geproduceerd wijkt dus af van het gangbare interviewonderzoek, waarbij de onderzoeker erop gericht is geweest om teksten tot stand te brengen die passen in zijn of haar vraagstelling. De analyse van dit opnieuw gebruikte interviewmateriaal krijgt daardoor meer het karakter van een inhoudsanalyse van documenten die buiten de onderzoeker om tot stand zijn gekomen. Dit heeft gevolgen voor de wijze van analyseren. Net zoals dat bij documentenonderzoek het geval is, waar de documenten zijn geproduceerd in een context die niet door de onderzoeker is georganiseerd, heeft men in de secundaire interviewanalyse te maken met betekeniskaders die niet rechtstreeks aansluiten op de vraagstelling van de onderzoeker (zie figuur 1). Het rechterdeel van figuur 1 schematiseert de totstandkoming van de documenten, het linkerdeel geeft de onderzoeksopzet aan op grond waarvan documenten zijn geselecteerd, bewerkt en geanalyseerd. Figuur 1.1
Document en context
Sociaal-culturele context taal, institutionele vormen, sociale praktijken
Onderzoekscontext probleemstelling + invalshoek
documentproductie context c o n c l u s i e s
instrument
data §
+ relaties
§
+ technieken
§
d o c u m e n t e n
doc
§
s e l e c t i e
§
l i t e r a t u u r
d o c u m e n t e n
§
r e g i s t r a t i e
v e r t e l l e r
o o g g e t u i g e
processen gebeurtenissen §
opvattingen betekeniskaders handelingen
In ‘normaal’ interviewonderzoek is alleen de linkerkant van het schema van belang: de interviews worden opgezet, bewerkt en geanalyseerd vanuit de invalshoek en probleemstelling van de onderzoeker. De interviewdata worden geanalyseerd met als voornaamste context het interpretatiekader van de onderzoeker. Natuurlijk heeft de onderzoeker in het interview te maken met een respondent die vanuit een eigen perspectief het een en ander verwoordt, maar tijdens het interview wordt deze eigen context van de respondent afgestemd op het interpretatiekader van de onderzoeker. In de analyse kan de onderzoeker zich dan beperken tot het interpretatiekader dat bij de probleemstelling hoort. 22
fred wester
In het documentenonderzoek echter is het interpretatiekader van de onderzoeker niet de voornaamste context voor de betekenis van de teksten. De documenten zijn tot stand gekomen buiten de onderzoeker om. Het gaat om materiaal dat onafhankelijk van de onderzoeker door een institutionele praktijk is geproduceerd, en dus verwijst naar die productiecontext als alledaagse praktijk. Als voorbeeld kan men denken aan rechtbankverslagen of nieuwsberichten in kranten. De rechtbank dan wel de krant vormt de institutionele praktijk waarbinnen het document is geproduceerd. Die productiecontext bepaalt allerlei formele en inhoudelijke kenmerken van de documenttekst, maar de inhoud van het document verwijst ook naar een situatie of gebeurtenis, die buiten die productiecontext heeft plaatsgevonden. Voor de analyse van het document zijn dus naast het interpretatiekader van de onderzoeker ook nog twee andere contexten relevant: die van de documentproductie en die van de situatie waarover wordt verhaald in het document. Voor de analyses die in dit boek worden gepresenteerd is de documentproductiecontext die van het interviewproject Nederlandse Veteranen en zijn de situaties waarover wordt verhaald situaties uit het leven van de geïnterviewde veteraan en de missies waaraan hij of zij heeft geparticipeerd. Dit betekent dat om de aard van het materiaal te kunnen begrijpen er eerst een uitgebreide beschrijving noodzakelijk is van de achtergronden van de documenten, dat wil zeggen van de interviews zoals die door het Veteraneninstituut zijn opgezet en uitgevoerd. In hoofdstuk 2 wordt daar uitgebreid verslag van gedaan, zodat onderwerpen en doelstellingen van de interviews duidelijk zijn. Die achtergrond is een context waarmee de onderzoekers rekening moeten houden, als zij hun eigen analyse van de interviewteksten presenteren. Gezien de aard van de interviews (verhalen over gebeurtenissen in missies) is de relatie tussen verhaal en werkelijkheid hier relevant (zie rechterkant schema). De interviewinstructie is hier van belang, zodat tijdens de interviews controles zijn ingebouwd (vgl. hoofdstuk 2). Dat de realiteitswaarde van de verhalen niet vanzelfsprekend is kan goed worden gethematiseerd door vragen over de plaats en rol van de getuige, de werking van het geheugen en de verhouding tussen deelnemersverhaal en het verloop van de missie (vgl. Crombag, Van Koppen & Wagenaar, 1994). De meeste onderzoekers hanteren invalshoeken die maar in beperkte mate uitgaan van de realiteitswaarde van de verhalen voor de beschrijving van situaties buiten het interview. De tweede conclusie is dat wij op grond van bovenstaande analyse kunnen verwachten dat de onderzoekers maar in beperkte mate de geldigheid van hun bevindingen kunnen funderen, omdat het materiaal vanuit een ander perspectief is geproduceerd dan zij voor hun specifieke vraagstellingen nodig hebben. Vanuit de specifieke invalshoek van deze onderzoekers is niet doorgevraagd, zodat niet altijd zekerheid wordt verkregen wat het materiaal over die onderwerpen inhoudt. Hier ligt de voornaamste uitdaging van dit proefproject: zijn de analyses volinleiding
23
doende uitgewerkt en onderbouwd om uitspraken te doen over deze onderwerpen. In het laatste hoofdstuk van dit boek zullen wij op deze vragen terugkomen.
5 Opzet van het boek Het hoofdonderwerp van dit boek zijn de zeven verschillende analyses die op het bovengenoemde corpus zijn uitgevoerd. Voordat die worden gepresenteerd zal in het volgende hoofdstuk een beschrijving worden gegeven van de achtergronden van het interviewmateriaal dat is verzameld door het Veteraneninstituut in het kader van het Interviewproject Nederlandse Veteranen. In de hoofdstukken 3 tot en met 9 komen achtereenvolgens de zeven inhoudelijke onderzoeksverslagen aan de orde. In hoofdstuk 3 gaan Rudy Richardson en René Moelker na hoe het wereldbeeld er uitziet dat de militair hanteert om de dagelijkse werkelijkheid te beschrijven waarin hij of zij door de betreffende missie terecht is gekomen. De culturele beelden die de Nederlandse militairen in de praktijk hanteren, zijn erg belangrijk voor het slagen van de missie, omdat zij ook een beeld inhouden van de collega’s en van de tegenstanders of vijanden waar zij tegenover staan. Die beelden worden in de loop van de missie gevormd, uitgewisseld en veranderd. Men start met relatief positieve verwachtingen die gevoed zijn door de opleiding die men voorafgaand aan de missie over de situatie heeft gekregen. Dergelijke verwachtingen worden soms bevestigd, maar leiden meestal ook tot tegenvallers en teleurstellingen, omdat de praktijk van de dagelijks ervaringen maar deels bij de verwachtingen aansluit, vooral wat betreft de ideeën over samenwerking met militairen van een andere achtergrond en ideeën over de tegenstander of vijand en diens culturele achtergrond. In dit hoofdstuk wordt gebruikgemaakt van het interviewmateriaal van alle cases. Het onderwerp van Harry van den Berg en Susan Woelders in hoofdstuk 4 betreft het taalgebruik dat de veteranen hanteren om militaire gevechtshandelingen en potentiële gevechtssituaties te beschrijven. Dat taalgebruik is niet alleen relevant voor de uitwisseling van ervaringen, maar is tegelijkertijd relevant voor de wijze waarop die ervaringen en gebeurtenissen worden geïnterpreteerd, herinnerd en beoordeeld. Daarmee zijn dergelijke beschrijvingen specifieke constructies van een werkelijkheid die op zeer verschillende manieren worden gestructureerd. Het gaat daarbij onder meer om de metaforen die de veteranen gebruiken in hun verhalen over gevechtshandelingen en gevechtssituaties. De keuze van een bepaalde metafoor impliceert een specifiek perspectief waardoor sommige aspecten van de betreffende gebeurtenissen worden benadrukt en andere gemarginaliseerd of geëlimineerd. Daarnaast maakt de 24
fred wester
vertelpositie duidelijk op welke manier de verteller bij de gebeurtenis betrokken is en in hoeverre men daarbij een distantie creëert ten opzichte van die gebeurtenissen. Ook actieve of juist passieve zinsconstructies zeggen iets over het toeschrijven van gevechtshandelingen aan actoren en vooral over de rol die de verteller zichzelf daarbij toeschrijft. Uit de analyse blijkt onder meer dat de eigen rol als actor van gevechtshandelingen in het algemeen geminimaliseerd wordt. In hoofdstuk 5 analyseert Ellen Hijmans situaties die op enigerlei wijze verband houden met het morele domein, zoals morele problemen of keuzesituaties waar de geïnterviewden mee geworsteld hebben. Moraal is een onderdeel van het militaire beroep en de dagelijkse militaire handelingspraktijk. De vraag is welke aspecten daarvan in de interviews naar voren komen en hoe de verhouding tussen persoonlijke en militaire ethiek er uitziet. Het doel van de analyse is de complexiteit van de moraal te reconstrueren, zoals die tot uitdrukking komt in de combinatie van mens en militair. De resultaten illustreren met behulp van een heuristisch schema de morele complexiteit van de situatie van militairen op uitzending, aan de hand van twee hoofdthema’s: omgaan met geweld en omgaan met een vreemde cultuur. In een aparte deelanalyse wordt de toegevoegde waarde van de zogenoemde morele instinctenbenadering besproken. Daarin wordt duidelijk dat verschillende uitspraken en schijnbare tegenspraken in het materiaal begrijpelijk zijn binnen de eigen logica van het morele instinct, zoals dat evolutionair is ontwikkeld en overgeleverd. In hoofdstuk 6 zal Karlijn Demasure aandacht besteden aan de rol van religie en spiritualiteit in de verhalen. Zij vertrekt vanuit de praktijk van de geestelijke verzorging en stelt zich de vraag of de interviews aanleiding geven tot aandacht vanuit de geestelijke begeleiding. Uitgaande van de verhaaltheoretische invalshoek van Ricoeur onderwerpt zij de interviews aan een narratieve analyse, waarbij naast een reconstructie van de verhaalde gebeurtenis in termen van de betrokken actieve en passieve actoren, ook een analyse van het verhaalplot in termen van doelen en motieven plaatsvindt en waarna vervolgens de retorische structuur wordt gereconstrueerd. Zij past dit toe op twee cases die opvallende spirituele respectievelijk religieuze elementen blijken te bevatten, waarbij wordt nagegaan of zij wijzen op problematieken die aandacht horen te krijgen vanuit de geestelijke verzorging. In hoofdstuk 7 beschrijven Hennie Boeije en Sarah Drost hoe militairen omgaan met de schokkende en soms traumatische gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. In vorig onderzoek bij Cambodja-veteranen werden getraumatiseerde militairen vergeleken met niet-getraumatiseerde militairen. In hun beschrijvingen verschilden ze op zes hoofdthema’s. Het gaat daarbij om het verschil tussen een vanzelfsprekende of juist buitengewone werkelijkheid, tussen controle hebben en inleiding
25
hulpeloosheid, over voorbereiding en training, over geloof in de missie, over vertrouwen in het professionalisme en over binding versus isolatie. De vraag die de onderzoekers zich stellen is in hoeverre in de interviews van de veteranen dergelijke verschillen terugkeren als zij vertellen over schokkende gebeurtenissen. Vervolgens gaan de onderzoekers na welke relaties er gelegd kunnen worden tussen de verschillende thema’s en wat dat eventueel betekent voor de theorievorming over de beleving van traumatische gebeurtenissen. In hoofdstuk 8 hebben Hans Marks en Inge Melchior het praten over ‘de ander’ centraal gezet. Het gaat hen om die stukken uit de verhalen van de veteranen waar onderscheid gemaakt wordt tussen ‘wij’ en ‘zij’. De geïnterviewden vertellen vooral over militaire loopbanen en het verloop van de missies, maar in deze verhalen komen anderen op vele manieren voor, waarbij de onderzoekers dan vooral gericht zijn op beelden over de lokale bevolking. De vraag is daarbij in welke verhaallijnen over zo’n soort ander gesproken wordt. Het gaat er niet zozeer om over wie ze het dan concreet hebben, maar vooral hoe ze over een bepaald soort Ander praten en in welke context dat gebeurt. Dat moet duidelijk maken waarom het verschil met de ander gemaakt wordt, dus wat kenmerkend is in het verhaal of de gebeurtenis waardoor (een groepering uit) de bevolking als ‘anders’ wordt aangeduid. In hoofdstuk 9 stelt Stef Scagliola een ander soort analyse aan de orde, waarin de bijdrage van de interviews voor de geschiedschrijving over gebeurtenissen centraal staat. De invalshoek is hier de bijdrage van de verhalen van de veteranen aan ons beeld van een missie of van specifieke gebeurtenissen daarbinnen. Binnen het militaire bedrijf waarin heldere doelen, strakke regels en geheimhouding een rol spelen in briefings en schriftelijke rapportages kan de specifieke meerwaarde van oral history zijn dat zij oog heeft voor de rol van toeval en improvisatie bij de gang van zaken in de dagelijkse praktijk. Dat wordt nagegaan door drie interviews waarin een controversieel onderwerp aan de orde komt centraal te stellen. De beschrijving van de gebeurtenis in elke case wordt vergeleken met de officiële en publieke versie zoals die in schriftelijke bronnen is vastgelegd. Daarmee kan worden nagegaan of de persoonlijke invalshoek in de interviews een meerwaarde heeft ten opzichte van de formele verhalen en wat die meerwaarde zou kunnen zijn. In hoofdstuk 10 wordt de balans opgemaakt met aandacht voor zowel de meerwaarde van de secundaire analyse van interviews als de problemen en beperkingen waar onderzoekers mee te maken kregen. Hier keren wij ook terug naar de onderwerpen die in paragraaf 4 zijn behandeld (vgl. ook Hammersley, 1997; Moore, 2007; Heaton, 2008). Daarnaast zal aandacht geschonken worden aan het belang van een systematische archivering van kwalitatieve onderzoeksgegevens en de regeling van privacyaspecten die daarmee samenhangen.
26
fred wester
Literatuur Corti, L. & P. Thompson (1997) Latest news from the ESRC Qualitative data resource centre. British Journal of Social Work, vol 27: 131-135. Crombag, H.F.M., P.J. van Koppen & W.A. Wagenaar (1994) Dubieuze zaken. De psychologie van strafrechterlijk bewijs. Amsterdam: Contact. Hammersley, M. (1997) Qualitative data archiving. Some reflections on its prospects and problems. Sociology, 31: 131-142. Heaton, J. (2008) Secondary analysis of qualitative data. An Overview. Historical Social Research, vol. 33: 33-45. Hijmans, E. & F. Wester (2006) De kwalitatieve interviewstudie, in: F. Wester, K. Renckstorf en P. Scheepers (red.) Onderzoekstypen in de Communicatiewetenschap (p. 507-532). Alphen aan den Rijn: Kluwer. KNAW (2004) Ontwerp DANS, nationale organisatie voor de wetenschappelijke data-infrastructuur in de Sociale en Geesteswetenschappen. (website DANS). Moore, N. (2007) (Re)Using Qualitative Data. Sociological Research online, vol. 12, issue 3, 1-13. Wester, F. & V. Peters (2004) Kwalitatieve analyse: uitgangspunten en procedures. Bussum: Coutinho.
inleiding
27
Bijlage Toelichting bij de weergave van fragmenten uit de transcripties van de geluidsopnamen van de interviews (1) In de fragmentkop wordt de volgende informatie weergegeven na het fragmentnummer: (interviewnummer, startmoment van het geluidsfragment stopmoment van het geluidsfragment) [identificatiecode om het tekstuele fragment te kunnen koppelen aan het geluidsfragment] (2) Legenda van de gebruikte notaties in de transcripties: Int. Interviewer Resp. Respondent …. ongebruikelijk lange stilte in het gesprek [term] vermoeden dat de spreker deze term gebruikt [?] niet duidelijk welke term de spreker gebruikt [*] onverstaanbaar [commentaar] beschrijving van handelingen of gebeurtenissen tijdens het gesprek zoals: [telefoonstop] [binnenkomen van partner] [overlap van sprekers] etc. [NAAM] persoonsnaam die vanwege privacyredenen niet vermeld wordt [….] deel van fragment dat door de onderzoeker om redactionele redenen is weggelaten
2 Het interviewproject Nederlandse Veteranen Een initiatief van het Veteraneninstituut Stef Scagliola
1 Inleiding Om de context waaruit het interviewproject Nederlandse Veteranen is voortgekomen inzichtelijk te maken volgt eerst een korte toelichting op de geschiedenis en de taakstelling van het Veteraneninstituut. Daarop volgt een uitleg over de discipline oral history met bijzondere aandacht voor die aspecten waarin deze zich onderscheidt van andere sociaal-wetenschappelijke disciplines. Oog voor deze verschillen is van belang om de opbouw en ontsluiting van de collectie waar mogelijk aan te laten sluiten bij de onderzoekspraktijken van de verschillende sociale wetenschappen. In deze paragraaf wordt verder ingegaan op de procedure, de topiclist, de rol van de interviewers en de juridische aspecten zoals copyright en privacy. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een blik op de beoogde toekomst als de collectie voor een breed publiek toegankelijk zal zijn.
2 Oorlogsveteranen in Nederland krijgen een instituut Niet betrokken worden bij een wereldoorlog heeft vele voordelen, maar voor generaties veteranen van latere, minder grootschalige conflicten zijn er ook negatieve gevolgen te noemen. Voor Nederland bijvoorbeeld betekende de neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog en de relatief marginale militaire rol in de daaropvolgende grote oorlog dat hier een grootschalige ervaring met het fenomeen oorlogsveteranen ontbrak.1 De veteranen van de impopulaire dekolonisatieoorlog met Indonesië tussen 1945 en 1949 waren hier de dupe van en kampten vele jaren met de gevolgen van het gebrek aan psychosociale zorg en het onbekend blijven van hun ervaringen. Dankzij hun protesten en een aantal publieke discussies in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw2 kwam dit onderwerp eindelijk op de politieke agenda te staan. Onder leiding van D66-politica Marie Louise Tiesinga verscheen in 1997 een advies over de ontwikkelingen in de zorgbehoefte van veteranen en hun gezinsleden.3 Een van de aanbevelingen voor het beleid van het ministerie van Defensie was het oprichten van een instituut voor veteranenzorg. Dit was de stimu29
lans voor de belangrijkste spelers in het veld, te weten het ministerie van Defensie, de Bond voor Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers, de Stichting BNMO-centrum, de Stichting Dienstverlening Veteranen en de Stichting het Veteranenplatform4 om hun activiteiten op het gebied van zorg, erkenning en onderzoek te bundelen. Op 10 mei 2000, toen de nieuwe vleugel die aan het BNMO-complex in Doorn was toegevoegd officieel werd geopend door ministerpresident Wim Kok, was het Veteraneninstituut een feit. Deze bundeling van kennis op één plek was uitdrukkelijk bedoeld voor verschillende generaties ex-militairen. De Nederlandse militaire bijdrage aan internationale vredesoperaties was immers geïntensiveerd na het einde van de Koude Oorlog in 1989. Hetzelfde geldt voor de periode na 2001, toen Nederland in het kader van dewar on terror deelnam aan ISAF in Afghanistan en aan de handhaving van de openbare orde in Irak (SFIR). Daar komt nog bij dat sinds de opschorting van de dienstplicht in 1997 militairen niet langer op basis van hun burgerplicht aan de krijgsmacht zijn verbonden, maar op basis van een bewuste keuze voor een beroep. Al zijn hun ervaringen anders, zij konden en kunnen terugvallen op de expertise die inmiddels in Doorn is opgebouwd. Bij het instituut zorgt de afdeling communicatie en maatschappelijke erkenning voor voorlichting en het initiëren van publicitaire en educatieve activiteiten. Zij monitoren de beeldvorming over veteranen, staan de pers te woord en organiseren onder andere het onderwijsproject ‘Veteranen voor de klas’. Alles wat te maken heeft met service en diensten aan veteranen, zoals het toezenden van vrij-vervoerbewijzen en het bijhouden van het adressenbestand, valt onder de afdeling Dienstverlening. Veteranen met hulpvragen kunnen terecht bij het Centraal Aanmeldingspunt, waar ze vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week door maatschappelijk werkers die bekend zijn met de verscheidenheid aan hulpverleningstrajecten op regionaal en lokaal niveau, kunnen worden doorverwezen. Ook de geestelijke verzorging van veteranen wordt vanuit het Veteraneninstituut gecoördineerd. Het uitvoeren en initiëren van wetenschappelijk onderzoek is de taak van het Kennis- en onderzoekscentrum (verder: KOC). Hier wordt informatie en kennis die gerelateerd is aan zorg en maatschappelijke erkenning verzameld, bewerkt en verspreid in de vorm van journalistieke en wetenschappelijke artikelen, voorlichting aan hulpverleners, factsheets en onderzoekswijzers, expertmeetings, proefschriften en scripties. Dit is ook, samen met de afdeling communicatie en maatschappelijke erkenning, de afdeling waar de zwijgende meerderheid van de veteranen die geen medische of psychische zorg nodig heeft maar wel maatschappelijke erkenning wenst, in beeld komt. Door de vanzelfsprekende focus van politiek, pers en hulpverlening op die groep die kwetsbaar is, dreigt de grote groep die doorgaans probleemloos door het leven gaat, ook met problemen geassocieerd te worden. 30
stef scagliola
In het recent verschenen proefschrift van KOC-medewerkster en psychologe Michaela Schok, Meaning as a mission, making sense of war and peacekeeping, is dan ook de aard en structuur van positieve betekenisgeving door veteranen onderzocht (Schok, 2009). Ook het onderzoek van sociologe Natasja Rietveld naar schaamteen schuldbeleving bij jonge veteranen, brengt de grote diversiteit aan gevoelens en gemoedstoestanden in beeld zonder deze als pathologisch te bestempelen. Dit perspectief reduceert veteranen niet tot potentiële patiënten en dus ook niet tot bedrijfsrisico’s (Rietveld, 2009). Het is deze behoefte om de grote diversiteit aan referentiekaders in beeld te brengen die ten grondslag lag aan het initiatief om bij het KOC vanaf 1 januari 2007 een Oral History-archief aan te leggen met ervaringen van Nederlandse veteranen dat interessant materiaal oplevert voor verschillende soorten gebruikers. Alvorens in te gaan op de specifieke opzet van het project, volgt eerst een uitleg over de uitgangspunten van oral history. Dit is van belang, omdat de werkwijze bepalend is voor de meerwaarde en beperkingen van dit type bron.
3 Een typering van het beoogde materiaal: een Oral Historyarchief Wat is oral history?
Het Interviewproject Nederlandse Veteranen heeft de ambitie verschillende disciplines te bedienen, maar het uitgangspunt is het bijeenbrengen van mondelinge historische bronnen. Onder mondelinge historische bronnen wordt verstaan het bevragen van een betrokkene bij een bepaalde situatie met de bedoeling zijn of haar herinneringen vast te leggen zodat dit kan dienen als historische bron. Anders dan bij schriftelijke bronnen is de kwaliteit van de informatie afhankelijk van de interactie tussen twee partijen, de bronpersoon en de interviewer. Daarom zijn een goede voorbereiding en een juiste attitude van de interviewer cruciaal voor het slagen van een interview (Leydesdorff, 2004, 80; Raleigh Yow, 2005, 3-4; Perks and Thomson, 2007, ix). Hiervan is sprake als het resultaat rijk is aan thema’s en details. Juist door de interactie tussen interviewer en bronpersoon moet deze gestimuleerd worden zijn of haar herinneringen gedetailleerd te verwoorden. Het belangrijkste kenmerk van dit soort bronnen is dat ze toegang verschaffen tot de ervaringen van sociale groepen die meestal ondervertegenwoordigd zijn in schriftelijke bronnen. Door verhalen vast te leggen over feiten en ervaringen van groepen met relatief weinig macht, in het verleden waren dat bijvoorbeeld arbeiders, vrouwen en homoseksuelen, ontstaan bronnen die tegenwicht kunnen bieden aan het dominante discours van de ‘machtigen’(Thompson, 1988; Leydesdorff, 2004, 23-42). Maar oral history levert niet alleen onbekende feiten of onbekende aspecten het inter viewproject nederlandse veteranen
31
van bekende feiten op. Ze geeft ook inzicht in de wijze waarop mensen betekenis toekennen aan hun omgeving en algemene sociale processen beleven en vormgeven. Door zich te richten op het microniveau dat betrekking heeft op de gang van zaken in het dagelijks leven met zijn emoties en gevoelens, gedragspatronen, materiële cultuur, familie en kleinschalige gemeenschappen, biedt oral history inzicht in menselijke relaties. Dat gebeurt niet alleen door wat mensen vertellen, de inhoud, maar ook door de manier waarop zij dat vertellen, de vorm (Portelli, 1991). Het is juist de gelaagdheid van dit soort materiaal die dit soort verslagen relevant maakt voor onderzoek vanuit verschillende disciplines. Oral history-interviews in vergelijking met andere gespreksvormen
Het gaat bij oral history-materiaal zowel om retrospectieve getuigenissen, beschrijvingen van ervaringen waar de tijd invloed op heeft gehad als om de plaats en de betekenis van die ervaringen in het verhaal over het eigen leven. Voor de historicus die niet alleen interesse heeft in de ervaren werkelijkheid, maar ook de feitelijke werkelijkheid wil reconstrueren, kan de wijze waarop het geheugen telkens weer constructies uit het verleden produceert problematisch zijn. Hij moet de context goed kennen om in het verhaal dat hem wordt gepresenteerd feit van verdichting te kunnen onderscheiden (Raleigh Yow, 2005, 8-9). Daarnaast is voor oral history-materiaal de identiteit van de informatieverstrekker belangrijk. Veteranen die een bijdrage leveren aan het interviewproject Nederlandse Veteranen kunnen niet anoniem blijven, want het principe van een oral history-archief is juist om de persoon en zijn of haar ervaringen uit de anonimiteit te halen. Juist de authenticiteit en status van de verhalen moeten worden benadrukt. Door kenbaar te maken om wie het gaat en waar de gebeurtenis zich afspeelde, kunnen andere onderzoekers het verhaal koppelen en vergelijken met andere bronnen. Dit uiteraard binnen de grenzen van de archiefwet, die de beheerder van de bronnen verplicht toe te zien op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bron. Deze openheid met betrekking tot de bron wijkt sterk af van de situatie van bijvoorbeeld een journalist of socioloog, die zijn respondent juist anonimiteit moet garanderen om hem over te halen iets te vertellen wat anders verborgen zou blijven (Janoviceck 2006; Ni Laoire, 2007; Freund 2009). Een laatste punt waardoor een oral history-archief wordt gekenmerkt is de beschikbaarheid van het verzamelde materiaal voor derden. Hoewel de term oral history een containerbegrip is dat zowel in het academische, educatieve als journalistieke circuit gangbaar is, zijn de meeste gezaghebbende spelers in het veld het erover eens dat er alleen sprake is van oral history als de data ook voor derden beschikbaar zijn en blijven (zie bijv. Ni Laoire, 2007; Freund, 2009). De term ‘oral history’ wordt echter ook gebruikt als aanduiding voor de academische discipline waarbij het verzamelde materiaal zuiver dient voor de beantwoording van een specifieke onderzoeksvraag van een individuele onderzoeker. Omdat archiefvorming 32
stef scagliola
hier niet centraal staat en niet meegenomen wordt in de onderzoeksopzet, raakt dit materiaal helaas vaak in de vergetelheid. Het interviewproject Nederlandse Veteranen volgt nadrukkelijk de eerste opzet. De beloften en beperkingen van oral history-materiaal
Zoals eerder gesteld is een orale bron geen directe weergave van een gebeurtenis zoals die in alle details heeft plaatsgevonden. Het is een interpretatie van een betrokkene die kenmerken vertoont die het aannemelijk maken dat hij informatie te bieden heeft die relevant of uniek is. Bij het verwoorden van de gebeurtenissen spelen de eigenschappen van het menselijk geheugen een rol. Naarmate de gebeurtenis zich verder terug in de tijd heeft afgespeeld, is de kans groter dat zaken door elkaar gehaald worden, dat bepaalde aspecten meer nadruk krijgen of dat de herinnering ‘besmet’ is geraakt met wat men later gehoord of gelezen heeft. Als het verhaal al meerdere keren is verteld, kan het ‘versteend’ raken, waardoor de bron niet meer in staat is nieuwe aspecten te benoemen als de interviewer andere vragen stelt. Dat betekent niet dat daarmee dit soort materiaal per definitie waardeloos is. De kans op vertekening bij orale bronnen doet immers niet onder voor die bij geschreven bronnen die de versie van een autoriteit uitdragen. Ook is het niet per definitie zo dat de waarde van een interview minder is als het over iets gaat wat lang geleden is gebeurd. Iemand die niet meer weet wat er gisteren of een week geleden gebeurde, kan een zeer scherpe herinnering hebben aan iets wat dertig jaar geleden is gebeurd. Zeker als de gebeurtenis een existentiële ervaring betreft die met het gevaar voor het eigen leven of dat van anderen is verbonden. Dit soort herinneringen is sterker in het geheugen geprent (Raleigh Yow, 2005, 35-50; Draaisma, 2008). Andere aspecten die meegenomen moeten worden bij de weging van de waarde van mondelinge bronnen zijn de universele neiging tot zelfrechtvaardiging en de neiging om een verhaal coherent en consistent te maken, terwijl in werkelijkheid een leven veel meer door een samenloop van omstandigheden bepaald wordt. Bij een orale bron lopen dus feitenrelaas, betekenisgeving, verdichting en verbeelding door elkaar heen als verschillende aspecten van dezelfde verhaalde herinnering. Het vastgelegde relaas is het product van een dynamisch proces tussen interviewer en bron (Portelli, 1991; Leydesdorff, 2004, 9-20). Die brengen samen een ‘onderhandelingsproces’ op gang bij de geïnterviewde tussen heden en verleden, tussen officiële en persoonlijke geschiedenis, tussen normen en waarden uit de krijgsmacht en die in het burgerleven, tussen overlevingsgedrag tijdens oorlogsomstandigheden en sociaal wenselijk gedrag in vredestijd en vooral tussen waar men de hoop op had gevestigd en wat haalbaar is gebleken. Als gevolg daarvan bevatten biografische interviews een rijkdom aan informatie die niet alleen voor oral history, maar ook voor andere sociaal-wetenschappelijke disciplines interessant kan zijn.
het inter viewproject nederlandse veteranen
33
4 Doelstelling en opzet van het interviewproject Nederlandse Veteranen Doelstelling Het concrete doel van het interviewproject Nederlandse Veteranen is om in vier jaar tijd duizend interviews te verzamelen met een representatieve groep veteranen van alle conflicten en missies waar Nederland bij betrokken is geweest. De aanname was daarbij dat het bevragen van een grote groep opeenvolgende generaties veteranen de beste manier is om de wisselwerking tussen krijgsmacht en maatschappij door de tijd heen in kaart te brengen. Behalve inzicht in de conjunctuur tussen deze twee domeinen zou een dergelijk archief ook veel kennis kunnen opleveren over de bedrijfspraktijk van de krijgsmacht. De stroom aan praktijkgerichte kennis, ervaringen, opvattingen en reflecties van individuele (oud-)militairen die het project tot nu toe heeft opgeleverd, bevestigt de aanname dat dit archief een rijke informatiebron kan vormen voor belangstellenden en diverse soorten onderzoekers. Na de afronding van de interviews eind 2010 wordt de collectie bij een publieksvriendelijk instituut ondergebracht waar deze via gecontroleerde toegang raadpleegbaar zal zijn voor onderzoekers, beleidsmakers, journalisten en onderwijzers. De interviews en de bijbehorende persoonlijke gegevens en samenvattingen worden meteen in digitale vorm vastgelegd, wat de noodzakelijke bewerking om de informatie doorzoekbaar te maken aanzienlijk vergemakkelijkt. Coördinatie, uitvoering en samenwerking
De organisatie van het project is in handen van een coördinator en een assistent op het Veteraneninstituut. Zij zorgen voor de werving van te interviewen veteranen, voor de koppeling tussen hen en een van de interviewers en voor de logistiek van interviewtraining, dataverzameling, verwerking en archivering. De vijftien interviewers, van wie het merendeel freelancer is met een academische of journalistieke achtergrond, krijgen drie keer per jaar een bijscholing over de methodologie van het oral history-interview en de historische en militair-logistieke aspecten van de verschillende conflicten en militaire missies. Daarnaast wordt regelmatig individueel feedback gegeven met betrekking tot interviewtechniek. Vaste medewerkers van het KOC maken ook deel uit van de interviewploeg en worden ingezet bij veteranen uit het hogere kader waarbij meer militaire achtergrondkennis is vereist. Om de band met andere organisaties die gelieerd zijn aan de krijgsmacht te versterken en om het toekomstige gebruik van de collectie te stimuleren, zijn verschillende samenwerkingsverbanden aangegaan. Zo lopen twee promovendi van de Nederlandse Defensie Academie mee met de interviewploeg en verzamelen binnen het project een deel van de gegevens voor hun eigen promotieonderzoek. 34
stef scagliola
Ook met een aantal militaire musea is samengewerkt, daar de interviews ook bruikbare thema’s en verhalen leveren voor tentoonstellingen en andere vormen van publieke presentaties. Voorwerpen en persoonlijke documenten die door respondenten aan de interviewers worden meegegeven, worden met instemming van de betrokkene doorgegeven naar een passende erfgoedinstelling die borg kan staan voor het langetermijnbeheer. Een derde groep die betrokken is bij het interviewproject Nederlandse Veteranen is een begeleidingscommissie waarin vertegenwoordigers zitten van organisaties die gelieerd zijn aan de krijgsmacht of affiniteit hebben met de thematiek, zoals het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, de Nederlandse Defensie Academie en de faculteit Internationale Betrekkingen van de Universiteit Utrecht. De commissie komt driemaal per jaar bijeen en wordt geïnformeerd over de voortgang van het proces. Registratie en archivering
De interviews worden in WAV-formaat opgenomen met een digitale geluidsrecorder zonder aparte microfoon. Na verschillende testen is hiertoe besloten, omdat de kwaliteit van de opname met ingebouwde microfoon als voldoende is beoordeeld door een specialist op het gebied van geluid. Afgezien van het feit dat de aanschaf van kwalitatief goede microfoons om onafhankelijk van elkaar zowel de spraak van de geïnterviewde als die van de interviewer op te nemen een grote financiële belasting zou hebben gevormd voor het project, is ook de afweging gemaakt dat de voordelen van bewegingsvrijheid voor respondent en interviewer opwogen tegen de nadelen van eventueel omgevingsgeluid. Een soortgelijke overweging speelde mee bij het besluit om geen video-interviews af te nemen. Voor het bedrag van één video-interview kunnen immers vier audio-interviews gerealiseerd worden. Ook hier biedt de beperking weer voordelen: een één-op-één situatie met een vrijwel onopvallend klein opnameapparaat op tafel is minder ingrijpend dan een cameraopstelling met vaak ook een aparte cameraman of -vrouw en geluidstechnicus. Na afloop van het interview maakt de interviewer thuis een kopie van het geluidsdocument op zijn pc om uit te werken en stuurt de digitale geluidskaart naar het Veteraneninstituut. Daar komt het document op een aparte harde disk te staan en worden van elk interview twee soorten back-ups gemaakt die elders worden bewaard. Dit in verband met de vereisten voor langdurige conservering en beveiliging van de collectie. De interviewer kan thuis inloggen op een afgesloten website met database en volgens vaste richtlijnen de gegevens over de respondent en het interview uitwerken. Eerst worden persoonlijke gegevens en zaken die de militaire loopbaan betreffen genoteerd, dan wordt het interview zelf in de vorm van een samenvatting per 10 min uitgewerkt. het inter viewproject nederlandse veteranen
35
Ook worden vreemde woorden (afkortingen, jargon) en trefwoorden in aparte velden genoteerd. Dit met het oog op toekomstige toepassing van spraakherkenning. Dan zijn er nog velden waar informatie vastgelegd kan worden over de wijze waarop de respondent invulling geeft aan zijn status van veteraan, en of de persoon nog documenten en/of foto’s in zijn bezit heeft. Deze informatie biedt de mogelijkheid aan latere onderzoekers om aanvullende bronnen te traceren. De respondenten worden namelijk bewust gemaakt van de noodzaak hun historische materiaal te zijner tijd bij een erfgoedinstelling onder te brengen. Het gegeven dat al deze informatie meteen in digitale vorm wordt vastgelegd biedt vele mogelijkheden voor het doorzoekbaar maken van het archief.
5 De wijze waarop het materiaal is verzameld Werving: beperkingen en verschillen in ‘verteldrang’
De ambitie van dit project is om een collectie samen te stellen die representatief is voor de verscheidenheid aan missies, en binnen die missies, voor de diversiteit aan ervaringen. Dat betekent dat er gestreefd wordt naar een spreiding in krijgsmachtdelen, rangen en functies en niet te vergeten geslacht. Want of vrouwelijke exmilitairen een vergelijkbare of andere kijk hebben op hun ervaringen dan hun mannelijke collega’s is ook een onderzoeksvraag die in deze thematiek thuishoort. Ook binnen een conflict of missie wordt rekening gehouden met verschillen in geografische en temporele zin. Legeringen op verschillende tijdstippen of in verschillende delen van een land kunnen immers qua omstandigheden en gebeurtenissen hemelsbreed van elkaar verschillen. De keuze om uit de totale groep van circa 120.000 Nederlandse veteranen, duizend kandidaten te selecteren is deels gebaseerd op de magie van het getal, deels op de overtuiging dat dit aantal de gewenste diversiteit mogelijk zal maken. De eis van representativiteit betekent ook dat de keuze voor respondenten en thema’s te herleiden moet zijn tot een bepaalde logica. Maar wat wenselijk is, is niet altijd mogelijk. Van de totale veteranenpopulatie is immers slechts tweederde ingeschreven bij het Veteraneninstituut en ontvangt maandelijks het blad Checkpoint. Deze groep is dus bereikbaar via gerichte mailings, oproepen en artikelen in dit maandblad.5 Daarnaast worden netwerken aangesproken van interviewers met een defensieachtergrond en van collega’s binnen het KOC van het instituut. Ook reageren veteranen op artikelen in reünie- en vakbladen, op mediaoptredens, lezingen en oproepen via Hyves. De specifieke werving van voormalig kader is deels in handen van een generaal buiten dienst, die als ambassadeur van het project optreedt. Een van de uitdagingen van het project is om via advertenties in onder andere beroepsbladen en via sites van beroepen waarin veel jonge veteranen doorstromen na af36
stef scagliola
loop van hun tijdelijke contract, die 40.000 veteranen te bereiken die nog niet bij het Veteraneninstituut zijn ingeschreven, Checkpoint dus niet lezen en wellicht andere referentiekaders hebben ontwikkeld. Behalve het bereiken van potentiële respondenten onder de manschappen speelt bij representativiteit ook het probleem van gebrek aan motivatie of beschikbaarheid bij voormalig kader. De indruk tot nu toe is dat de motivatie voor een interview in de onderste lagen van de militaire hiërarchie groter is dan in de hogere, hoewel het juist logisch zou zijn te beginnen met de groep die het overzicht heeft op de gehele missie, de commandanten. Deze zijn echter tijdens en na hun militaire carrière zo vaak bevraagd over hun ervaringen dat de motivatie om nogmaals het verhaal te vertellen minder sterk is. Bovendien bestaat bij deze groep de neiging om de dominante thema’s te reproduceren die al in de schriftelijke documentatie te vinden zijn. Hun status, kennis, vaardigheden, inzichten en waarden zijn er immers aan verbonden. Bovendien zijn zij begrijpelijkerwijs jarenlang getraind om gebeurtenissen vanuit het politiek en militair wenselijke perspectief te duiden. De counter-narratives zijn eerder te vinden bij militaire leiders die met afstand in tijd terugblikken, of bij een dissident die afstand heeft genomen van de organisatie. Tegenover deze beperkingen bij het kader staat de sterkere ‘verteldrang’ van de lageren in rang, waarop nog geen beroep is gedaan en die in de burgermaatschappij minder de gelegenheid krijgen hun ervaringen met hun peer group te delen. Naast dit verschil in motivatie speelt ook het probleem dat bij recentere missies het kader nog actief is in de krijgsmacht en het betrekken van ‘actieven’ bij onderzoek formeel niet tot de competentie van het Veteraneninstituut behoort. Geheimhoudingsplicht speelt daarbij soms een rol. Een andere factor die van invloed kan zijn op de ‘verteldrang’ van een kandidaat is de behoefte om een grief of zorg te uiten in de richting van Defensie. Een goed evenwicht bewaren tussen relatief ‘onbevangen’ terugblikken en sterk politieke of emotionele ‘verborgen agenda’s’ is van groot belang voor de representativiteit van de collectie. Het maakt voor het karakter van een interview nogal veel uit of iemand zichzelf meldt als kandidaat, omdat hem of haar iets dwars zit, of dat iemand besluit mee te doen na veel aandringen en uit loyaliteit met het initiatief. Er is hier dus sprake van gedeeltelijke zelfselectie. Ten slotte moet rekening worden gehouden met het verschil in ‘verteldrang’ tussen oude en jonge veteranen. Bij de eerste groep gaat het om een terugblik op een heel leven, terwijl de tweede groep weliswaar uit de krijgsmacht is gestapt, maar nog een heel leven voor zich heeft. Dit hangt weer samen met het verschil tussen de oudere generaties die tijdens de Tweede Wereldoorlog, het dekolonisatieconflict met Indonesië en tijdens de eerste Nederlandse VN-missie in Libanon nog als burger in de krijgsmacht hebben gediend, en de jongere ex-beroepskrachten, die sinds de overgang naar een beroepsleger in 1996 op het niveau van manschappen veelal een tijdelijk contract aangaan. Als zij uit het leger stappen beginnen ze aan een nieuw leven, maar zijn ze formeel wel al veteraan. het inter viewproject nederlandse veteranen
37
Procedure: aanmelden en afspraken maken
Als een veteraan zich aan heeft gemeld – dat kan door telefonisch, per e-mail of per post te reageren op een mailing, artikel of oproep – dan wordt een koppeling gemaakt met een interviewer die bij haar of hem in de buurt woont. De interviewers zijn dan ook met opzet geworven uit verschillende regio’s in Nederland met de bedoeling de veteranen in hun eigen omgeving te kunnen interviewen, waar de grootste kans is op een ontspannen sfeer en een goed ‘rapport’. Veteranen die liever niet thuis worden geïnterviewd kunnen een afspraak maken op het Veteraneninstituut in Doorn. Alle veteranen ontvangen een introductiepakket met een introductiebrief, een formulier voor persoonlijke gegevens en een toestemmingsformulier in tweevoud (zie bijlagen 1, 2 en 3). In de introductiebrief staan in het kort de doelstelling van het project en de procedure van het interview beschreven. De naam van de interviewer wordt genoemd, zodat men niet een totaal onbekende aan de telefoon krijgt als de interviewer daarna belt om een afspraak te maken. De thema’s die in het ongeveer twee uur durende interview aan de orde komen, worden ook genoemd: de ervaringen voor de uitzending, tijdens de uitzending, de terugkeer naar Nederland en de overgang naar de burgermaatschappij. Daarnaast wordt aandacht geschonken aan de wijze waarop het materiaal later geraadpleegd zal worden en de functie van het toestemmingsformulier voor de overdracht van het copyright. Dit dient door hen in tweevoud getekend te worden. De kandidaat wordt verzocht het formulier met persoonlijke gegevens in te vullen en op te sturen naar de interviewer, zodat deze zich kan voorbereiden op het interview. Op dit formulier worden de gegevens genoteerd die later door de interviewer in de database met achtergrondgegevens van de respondenten worden verwerkt. Ook is er de mogelijkheid te vermelden dat men persoonlijke documenten en of publicaties in het bezit heeft. De interviewer kan daar tijdens het telefoongesprek naar vragen en soms kan het materiaal opgestuurd worden ter voorbereiding op het interview. Er heeft dus al voor het interview gaat plaatsvinden minstens driemaal informatieoverdracht/uitwisseling plaatsgevonden: een uitleg bij de oproep, een uitleg bij het introductiepakket en een aanvullende uitleg bij het telefoongesprek met de interviewer.6 Dit laatste is vooral van belang om de beschikbare tijd en mentale en fysieke gesteldheid van de kandidaat af te stemmen op het potentieel aan thema’s dat behandeld kan worden. Als iemand aan meerdere conflicten en/of missies heeft deelgenomen is er namelijk de mogelijkheid voor een of meerdere vervolginterviews. Bij de oudere kandidaten was het van belang om in te kunnen schatten in hoeverre de inspanning belastend was voor de kandidaat.7
38
stef scagliola
Topiclist; een semigestructureerde biografische vragenlijst
Tijdens het interview van ongeveer twee uur komen de verschillende fasen van het leven aan bod: de gezinssituatie als kind, de schoolloopbaan, de intrede in de krijgsmacht, de voorbereiding op het conflict/de uitzending, de ervaringen tijdens de uitzending, de terugkeer naar Nederland en tot slot de overgang naar de huidige situatie in de burgermaatschappij. De focus van het interview ligt op de periode tijdens de uitzending en de periode erna. Deze thema’s omvatten de meeste subitems waarop wordt doorgevraagd: eerste indruk van de legering en aanpassing, invulling van de functie, sociale aspecten, band met thuisfront, ingrijpende ervaringen, aanpassing in Nederland, terugblik en balans in termen van trots en spijt (zie bijlage 4). De biografische opzet van de interviews is essentieel om inzicht te krijgen in wie de persoon is voordat hij de krijgsmacht binnentreedt en hoe hij of zij zich ontwikkelt na terugkeer in de burgerwereld. De meerwaarde ten opzichte van traditionele militaire bronnen die zich puur op de militaire inzet richten, is dat er zo sprake is van continuïteit op het microniveau. Dat biedt ook de mogelijkheid voor reflectie op de transities van het militaire domein naar het burgerdomein. De vaste structuur biedt ook de mogelijkheid om een vergelijking te maken van een thema bij verschillende generaties veteranen. Maar de topiclist is geen keurslijf, deze is semigestructureerd en geeft de geïnterviewde ook de kans een niet van tevoren bepaald thema in te brengen. Dat is ook de meerwaarde van levende getuigen in vergelijking met bronnen zoals notulen, foto’s en brieven, ze praten terug en kunnen een interview soms een onverwachte wending geven. Als bijvoorbeeld iemand een bijzondere jeugd heeft gehad, omdat zowel vader als grootvader gediend hebben in de krijgsmacht en dit van invloed is geweest op de ontwikkeling, is het ook mogelijk extra lang bij de jeugd stil te staan. Soms wordt tijdens een koffiepauze contact opgenomen met de coördinator om hierover overleg te plegen. Ook wordt in enkele gevallen, waarbij samenwerking met een onderzoeker of museum een meerwaarde heeft voor beide partijen, de topiclist aangepast en kunnen specifiekere vragen worden toegevoegd. Deze wendbaarheid is mogelijk, omdat het materiaal niet verzameld wordt om een specifieke onderzoeksvraag te beantwoorden, maar met de intentie van brede archiefvorming. De interviewers: instructie
Bovenstaande uitgangspunten vragen om een specifieke instructie aan de interviewers. Aan hen is gevraagd het interview de vorm te geven van een gestuurde monoloog met in gedachte een afwezige, toekomstige luisteraar. Het verhaal van de respondent is dus leidend. Bij de beschrijving van gebeurtenissen en ervaringen tijdens het conflict of de missie is de instructie om gericht door te vragen naar een het inter viewproject nederlandse veteranen
39
duiding van tijd en plaats. Het gaat hier immers om het scheppen van historische bronnen die gekoppeld moeten kunnen worden aan andere bronnen. Omdat de interviewers een verschillende achtergrond hebben, is tijdens de trainingsdagen onderstaand ideaaltypische schema gepresenteerd over typen vragen die men kan stellen. Figuur 2.1
Verschillen tussen disciplines m.b.t. interviewtechniek
Psycholoog (individuele werking van de geest) –––––––––––––––––––––––– - Hoe voelde dat? - Hoe ging u ermee om? - Wat deed dat met u? - Hoe kijkt u erop terug? - Wat bracht dat teweeg?
Antropoloog (sociale betekenis omgeving) –––––––––––––––––––––––– - Wat betekende dat voor u? - Met wie deelde u die informatie? - Hoe reageerden anderen daarop? - Wat voor gevolgen had dat voor u? - Hoe ziet u zichzelf? - Hoe ziet u de anderen?
Historicus (waarheidsvinding, kennis van en visies op het verleden) –––––––––––––––––––––––– - Waar was u? - Hoe zag u eruit? - Wanneer was dat? - Kunt u een voorb. geven? - Kunt u me uitleggen hoe dat ging? - Met wie was u op dat moment? - Wat had dat tot gevolg?
§ Koppeling andere bronnen
De vragen in de rechterkolom zijn de meest wenselijke als het gaat om gebeurtenissen tijdens de uitzending of missie. Maar dat betekent niet dat vragen die over beleving en betekenisgeving gaan, zoals in de linker- en middenkolom, niet wenselijk zouden zijn.8 In de praktijk is de aard van de antwoorden die gegeven worden zeer afhankelijk van de verteltrant en persoonlijkheid van de respondent. De interviewer is gevraagd het interview zo veel mogelijk in de richting van de rechter kolom te sturen. Een andere aanwijzing voor de interviewers betreft de te volgen structuur van het interview (zie bijlage 4). Hierbij is uitgegaan van de ideale interactie tussen interviewer en geïnterviewde zoals in onderstaand schema is weergegeven. De topics en subtopics worden stuk voor stuk afgewerkt, waarbij gelet wordt op de vermelding van plaats en tijd, en wordt doorgevraagd naar details. Dit leidt soms tot spontane nieuwe herinneringen en uitweidingen. Deze toevoegingen kunnen worden gevolgd als ze in de sfeer blijven van de persoonlijke ervaring gerelateerd aan de rol van militair en veteraan. Als iemand zich in algemene termen en in de ‘wij’-vorm over een conflict of missie uitlaat, of vooral zijn mening over politieke 40
stef scagliola
Figuur 2.2
Ideale verteller
Interviewer
Respondent
1e vraag uit topiclijst 1 Mogelijkheid tot interactie/doorvragen
Handeling, ervaring, plaats, tijd, details
Nadere duiding
Spontane herinnering
¦
Terugleiden topiclijst vraag 2
Mogelijkheid tot interactie/doorvragen
Uitweiding deels relevant
Handeling, ervaring, plaats, tijd, details
¦
2
⊃
Nadere duiding
of maatschappelijke kwesties wil geven, is het de bedoeling dat de interviewer de kandidaat terugleidt naar de lijn van de topiclijst. Uiteraard is de praktijk soms anders, vooral bij respondenten die zich moeilijk laten leiden door de topiclist. Wat specifiek speelt bij de groep oudere veteranen, is soms het falend geheugen. Doorgaans zijn met de meeste oudere respondenten vooraf telefonische gesprekken gevoerd om een beeld te krijgen van de geschiktheid van de kandidaat. In de meeste gevallen geeft dat wel inzicht in de mate waarin iemand zich details uit het verleden kan herinneren. Als het toch blijkt tegen te vallen is de aanwijzing gegeven om de persoon zelf de agenda te laten bepalen aan de hand van wat sterk in zijn of haar beleving een rol speelt. De interviews die voor het project Veteran Tapes zijn geselecteerd, behoren overigens niet tot deze categorie. Bij deze selectie is gelet op een zekere rijkheid aan thema’s en details. Een ander aspect dat speelt bij de interviews is de neiging van respondenten die tot het kader horen om zich in het interview sterk te identificeren met de formele uitgangspunten van de organisatie en groep. Dat komt soms neer op het reproduceren van feiten en beleidsvoornemens die ook in andere bronnen terug te vinden zijn. De interviewers is aan de hand van onderstaand schema verzocht om deze respondenten te sturen in de richting van persoonlijke herinneringen en reflecties, dus in de richting van de linkerkolom, die wat aard betreft meer overeenkomt met wat in persoonlijke documenten zou worden genoteerd.
het inter viewproject nederlandse veteranen
41
Figuur 3.1
Vaste patronen
Manschappen –––––––––––––––––––––––– Ik Plaats van handeling Mijn naasten Cdt Collega’s Dagboeken Brieven Memoires
Familie
Kader –––––––––––––––––––––––– We De VN De missie De krijgsmacht Nederland Het mandaat
Kritiek
Geschreven bronnen Publicaties
Reflectie
Meer in het algemeen is het belangrijk dat interviewers ervaring opdoen met het afwegen van tijdsinvestering tegenover mogelijk resultaat. Zij moeten telkens de balans opmaken tussen de noodzaak tot sturing of ruimte voor ‘uitweiding’. Dat betekent dat men over genoeg achtergrondkennis moet beschikken om de relevantie van bepaalde uitweidingen te kunnen inschatten. Het vraagt ook om snelle en intensieve feedback van de leiding van het project op het gedrag van de interviewers. Overdracht van copyright, privacy en afronding
Na afloop van het interview tekent de respondent een toestemmingsformulier in tweevoud en draagt daarbij het copyright van het interview over aan het Veteraneninstituut. Zonder deze wettelijke toestemming mag het materiaal niet aan derden ter inzage worden gegeven. Het Veteraneninstituut verplicht zich hierbij te waken over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de respondent. Dat houdt in dat raadplegers een archiefverklaring moeten tekenen waarin zij zich verplichten het eindresultaat waarin de bronnen zijn verwerkt aan de beheerder voor te leggen. Gebruikers van het archief dienen, indien er geen aparte toestemming is gegeven om de identiteit kenbaar te maken, de respondenten in de publicaties te anonimiseren. Deze aparte toestemming is van belang bij museale toepassingen van het materiaal of bij audiovisuele producties. De interviewers wordt opgedragen een korte briefing van het interview per mail te sturen, waarin eventuele passages die privacygevoelig zijn en in aanmerking komen voor een embargo kunnen worden aangegeven. De beheerder beoordeelt dan 42
stef scagliola
in overleg met een militair jurist die deel uitmaakt van de begeleidingscommissie of er een embargo op de passage moet komen. Voor dit soort gevallen is er een protocol gevoelige informatie samengesteld dat als leidraad dient voor de interviewers. De veteraan ontvangt als het toestemmingsformulier voor de overdracht van het copyright is getekend, als dank voor zijn bijdrage een audiokopie van zijn interview met een bedankbrief. Deze wordt, zeker bij oudere veteranen, vaak toegevoegd aan andere persoonlijke documenten en gaat zo deel uitmaken van het historische erfgoed van de familie. Opvallend vaak zijn de ervaringen van grootvader/moeder, vader/moeder, partner of zoon/dochter niet eerder op zo’n persoonlijke en intensieve manier in gesproken taal vastgelegd.
6 De toekomst van het project Na de afronding van de dataverzameling eind 2010 wordt het archief geschikt gemaakt voor raadpleging. Gezien de persoonlijke aard van het materiaal zal dat gebeuren via gecontroleerde toegang en zo mogelijk op verschillende plekken in Nederland bij instituten die affiniteit hebben met de krijgsmacht en de omgang met oorlogsgeweld. Een beheerder kan dan het gebruik van de collectie en de omgang met de privacy van de respondenten monitoren. De digitale collectie zal dan met een verfijnde zoekmachine doorzoekbaar zijn op een aantal computers voorzien van koptelefoons. Die interviews uit de collectie waar veteranen expliciet toestemming voor hebben gegeven, zullen zonder controle online via een website te raadplegen zijn. Behalve voor onderzoeksdoeleinden zal de collectie door het Veteraneninstituut ook gebruikt worden voor educatieve en journalistieke projecten. De publicatie van dit boek Wat veteranen vertellen in zowel papieren als digitale verrijkte versie kan dus beschouwd worden als een primeur en voorloper van het toekomstige gebruik van de rijkdom van mondelinge verhalen en geschiedenissen die door het Veteraneninstituut verzameld zijn.
Noten 1 De deelname van de Nederlandse krijgsmacht aan de Tweede Wereldoorlog leverde weliswaar in 1945 ruim 300.000 veteranen op, maar hun inzet bleef beperkt tot de meidagen, de koopvaardij en een klein aandeel in de bevrijding van Nederland. 2 In 1987 resulteerde een paragraaf getiteld ‘oorlogsmisdrijven’ in Loe de Jongs deel 12 van het Koninkrijk der Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog dat over de strijd in Nederlands-Indië ging, tot een mediarel en vele protesten. De Jong werd, mede door interventie van prof. Bastiaanse, in die tijd de expert op het gehet inter viewproject nederlandse veteranen
43
3
4
5
6 7
8
44
bied van oorlogstrauma’s, onder druk gezet om het hoofdstuk te herschrijven en gaf hieraan gehoor. In 1993 vergeleek auteur Graa Boomsma de door Nederlandse militairen gepleegde oorlogsmisdaden in Indonesië met wandaden van de SS. Dit kwam hem op een proces te staan wegens smaad. Ook de toekenning van een visum om Nederland te bezoeken aan voormalig deserteur Poncke Princen in 1994 leidde tot felle protesten en bedreigingen aan zijn adres. Het sluitstuk van de protesten kwam in 1995, toen door druk van de Indische gemeenschap en Indië-veteranen koningin Beatrix niet inging op de uitnodiging van president Soeharto om op de dag van de viering van vijftig jaar onafhankelijkheid, op 17 augustus 1995, zijn gast in Indonesië te zijn. S. Scagliola, Last van de Oorlog, de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking, (Amsterdam, 2002) blz. 221, 355, 356. Dit advies greep terug op het advies van de commissie-Thoenes uit 1991, waarin de contouren van een toekomstig veteraneninstituut al waren geschetst. Rapport van de commissie maatschappelijke erkenning veteranen, Ministerie van Defensie (Den Haag, 1991). De huidige naam voor de Bond voor Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers is De Basis, de Stichting Dienstverlening Veteranen is opgegaan in de stichting het Veteraneninstituut, en Stichting het Veteranenplatform, de vertegenwoordiging van alle particuliere veteranenverenigingen, opereert tegenwoordig zelfstandig. Sinds 2009 heeft het Veteraneninstituut ook incidenteel toegang tot het Veteranen Registratie Systeem, dat gekoppeld is aan de Gemeentelijke Basisadministratie. Dit geeft in theorie toegang tot alle bij Defensie geregistreerde veteranen. Maar van dit bestand mag uit overwegingen van privacy alleen in bijzondere gevallen gebruikgemaakt worden. Bij de meeste oudere WOII- en Indië-kandidaten en bij kandidaten die spontaan bellen, is er ook een telefonisch intakegesprek geweest met de coördinator van het project. Het is denkbaar dat daarbij aarzelingen aan beide kanten overboord zijn gezet, vanuit de wetenschap dat het Veteraneninstituut over de voorzieningen beschikt om als dat nodig is veteranen op allerlei gebieden bij te staan. In een aantal gevallen zijn veteranen ook doorverwezen naar andere afdelingen. Deze schema’s zijn conform de aanwijzingen die aan het begin van het project in juni 2007 zijn gegeven, maar zijn als zodanig pas bij een training in maart 2008 gepresenteerd. Bij de 26 interviews die voor de studie The Veteran Tapes zijn geselecteerd is niet als strikt criterium gehanteerd de mate waarin de interviewer deze richtlijnen heeft gevolgd.
stef scagliola
Literatuur Commissie-Thoenes (1991) Rapport van de commissie maatschappelijke erkenning veteranen. Den Haag: Ministerie van Defensie. Draaisma, D. (2008) De heimweefabriek. Groningen: Historische Uitgeverij. Freund, A. (2009) Oral History as process-generated data, in: Historical Social Research, http://www.britannica.com/bps/additionalcontent/18/36633726/% C2%AAOral-History-as-prozessgenerierte-Daten Janovicek, N. (2006) Oral History and Ethical Practices: Towards Effective Policies and Procedures. Journal of Academic Ethics (4): 157-174. Leydersdorff, S. (2004) De mensen en de woorden. Amsterdam: Meulenhoff. Ni Laoire, C. (2007) To name or not to name: Reflections on the use of anonimity in an oral archive of migrant life narratives. Social and Cultural Geography, Vol. 8 (3): 373-390. Perks, R. & A. Thomson (eds.) (2007), The Oral History Reader. Londen: Routledge. Portelli, A. What makes oral history different (1991), in: A. Portelli, The Death of Luigi Trastulli and Other Stories; form and meaning in oral history’. New York: University of New York Press. Raleigh Yow, V. (2005) Recording Oral History. Oxford: Altamira Press. Rietveld, N. (2009) De gewetensvolle veteraan. Schuld en schaamtebeleving bij veteranen van vredesmissies. Oisterwijk: Uitgeverij Boxpress. Scagliola, S. (2007) Het belang van de verhalen van Mars voor de kennis van Clio; over de plaats van oral history in het (post) militaire bedrijf, in: J. Evers (eds.) Kwalitatief interviewen, kunst en kunde. Hoofddorp: Uitgeverij Lemma: 185199. Scagliola, S. (2002) Last van de oorlog, de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking. Amsterdam: Balans. Schok, M. L. (2009) Meaning as a mission, making sense of war and peacekeeping. Delft: Uitgeverij Eburon. Thompson, P. (1998) The Voice of the Past. Oxford: Oxford University Press.
het inter viewproject nederlandse veteranen
45
Bijlage 1
Introductiebrief
De heer ………………………........ ……………………………………. ……………………………………. Betreft: Procedure deelname Doorn, 14 december 2009 Geachte heer ……………………., Hartelijk dank voor uw bereidheid om mee te willen werken aan het interviewproject Nederlandse Veteranen. Het plan is om in de komende jaren een groot aantal interviews te verzamelen die gehouden zijn met een representatieve groep Nederlandse veteranen. Het gaat daarbij om veteranen van alle oorlogen, vredesmissies en internationale militaire operaties waar Nederland sinds 1940 aan deel heeft genomen. Zo ontstaat een archief met verhalen van Nederlandse veteranen, dat toegankelijk zal zijn voor media, beleidsmakers, onderzoekers, onderwijspersoneel en anderen. De uiteindelijke bedoeling is om bij publiek, onderzoekers en media kennis en inzicht te vergroten met betrekking tot de ervaringen van Nederlandse veteranen. De procedure voor deelname aan het project is als volgt. De interviewer, mevrouw/de heer …………, zal in de komende weken contact met u opnemen om een afspraak met u te maken. Deze afspraak vindt plaats bij u aan huis. Het interview zal ongeveer twee uur duren en het zal gaan over de tijd voor uw uitzending, de ervaringen tijdens de uitzending, de terugkeer en de overgang naar de burgermaatschappij. Het interview zal met een digitale recorder worden opgenomen. De interviews en de gegevens van de geïnterviewde veteranen blijven voorlopig in het bezit van het Veteraneninstituut. In een later stadium zullen ze worden ondergebracht bij een onderzoeksinstituut met een publieksfunctie. Via een internetsite kan men dan samenvattingen van de interviews bekijken. Wie het volledige interview wil horen, moet dit instituut bezoeken en akkoord gaan met de voorwaarden voor het gebruik van de collectie. De belangrijkste voorwaarde is dat bij het gebruik van citaten uit het interview de geïnterviewde geanonimiseerd wordt. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk beperkende voorwaarden te stellen voor de toegang tot het interview. Om het interview goed voor te kunnen bereiden heeft de interviewer enkele persoonlijke gegevens van u nodig. Daarom vragen we u om op het bijgevoegde formulier uw persoonlijke gegevens te noteren en deze naar de interviewer te sturen in de (gefrankeerde) envelop.
47
Om als instituut gebruik te mogen maken van uw interview hebben wij uw officiële toestemming nodig. Daarom vragen wij uw handtekening op de twee ‘toestemmingsformulieren’ die bijgesloten zijn. Als de interviewer bij u op bezoek komt, kunnen beide formulieren door u en de interviewer ondertekend worden. Een exemplaar kunt u zelf houden, het andere is bestemd voor ons archief en zal na afloop van het interview door de interviewer worden meegenomen. Nogmaals onze dank voor uw bereidheid een bijdrage te willen leveren aan een belangrijk stuk Nederlandse militaire geschiedenis. Mocht u een indruk willen krijgen van een dergelijk archief met interviews, dan verwijzen wij u naar de website van het Koninklijk Instituut voor Taal, Land en Volkenkunde in Leiden (www.kitlv.nl). Daar vindt u onder de link Special Collections een link naar Interview Collection van de Stichting Mondelinge Geschiedenis Indonesië. Wanneer u zich inschrijft op deze pagina, ontvangt u een wachtwoord dat u toegang geeft tot de catalogus met samenvattingen. Hebt u vragen over deze procedure, dan kunt u contact met ons opnemen via onderstaande gegevens. Met vriendelijke groet,
Mevrouw dr. S. Scagliola coördinator interviewproject Nederlandse Veteranen (IPNV) Kennis- en Onderzoekcentrum Veteraneninstituut Willem van Lanschotplein 2 Postbus 125 3940 AC Doorn Tel. bereikbaar: 0343-474259/0343-474182
7
48
bijlage 1
Bijlage 2
VRAGENLIJST PERSOONLIJKE GEGEVENS _____________________________ __________________________________________________________
U kunt deze vragenlijst tevens digitaal naar het Veteraneninstituut versturen via de volgende site: http://interview.veteraneninstituut.nl (klik op ‘aanmelden’). *Indien er meer keuzes zijn, a.u.b. één antwoordmogelijkheid omcirkelen Algemeen Achtergrond: (hier kunt u een beschrijving geven van uw persoonlijke achtergrond en uw motivatie toelichten voor deelname aan het Interviewproject Nederlandse Veteranen) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ Registratienummer: (indien van toepassing) ___________________________ Persoonsgegevens Geslacht: man/vrouw Voornaam: ______________________________________________________________ Initialen: ________________________________________________________________ Achternaam: _____________________________________________________________ Adres: __________________________________________________________________ Postcode: ____________Woonplaats: _________________________________________ Telefoon prive: ____________________________________________________________ Telefoon werk: ____________________________________________________________ Telefoon mobiel: __________________________________________________________ e-mailadres: ______________________________________________________________ Geboorteplaats: _________________________ Geboorteplaats: ____________________
49
Overige kenmerken A Activiteiten rondom veteranen: (hier kunt u aangeven of en hoe u zich actief inzet als veteraan zoals b.v. reunies bezoeken, hulp bieden aan andere veteranen, veteranenspeld dragen, veteranendag bezoeken) ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ B Opleidingsniveau*: lager / middel / hoger Naam opleiding: ___________________________________________________________ Burgerlijke staat*: getrouwd / heeft partner / alleenstaand / gescheiden / weduwe(naar) Aantal kinderen: ___________________________________________________________ Status werk*: werkzaam, werkloos, gepensioneerd, arbeidsongeschikt, anders, nl ________________________________________________________________________ Beroep: __________________________________________________________________ Zorg en welzijn (geestelijke of lichamelijke klachten): ________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________
Documentatie Heeft u nog documentatiemateriaal of persoonlijke documenten m.b.t. uw uitzending in uw bezit? Of heeft u een publicatie uitgebracht? Kunt u daar een beschrijving van geven? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________
Militaire Opleidingen Welke Militaire opleidingen heeft u gevolgd? (volledig uitschrijven svp) 1. ______________________________________________________________________ 2. ______________________________________________________________________ 3. ______________________________________________________________________ 4. ______________________________________________________________________
50
bijlage 2
Uitzendingen/conflicten (waarbij u betrokken bent geweest) 1. Naam missie/conflict : ______________________________________________________ Land: ___________ _________________________________________________________ Periode missie/conflict : _____________________________________________________ Begindatum uitzending (dd-mm-jjjj): __________________________________________ Einddatum uitzending (dd-mm-jjjj): ___________________________________________ Dienstverband: ____________________________________________________________ (Hoogste) rang: ____________________________________________________________ Eenheid (eenheden) + krijgmachtdeel: _________________________________________ Functie: __________________________________________________________________ Legering(en): _____________________________________________________________ 2. Naam missie/conflict : ______________________________________________________ Land: ___________ _________________________________________________________ Periode missie/conflict : _____________________________________________________ Begindatum uitzending (dd-mm-jjjj): __________________________________________ Einddatum uitzending (dd-mm-jjjj): ___________________________________________ Dienstverband: ____________________________________________________________ (Hoogste) rang: ____________________________________________________________ Eenheid (eenheden) + krijgmachtdeel: _________________________________________ Functie: __________________________________________________________________ Legering(en): _____________________________________________________________ 3. Naam missie/conflict : ______________________________________________________ Land: ___________ _________________________________________________________ Periode missie/conflict : _____________________________________________________ Begindatum uitzending (dd-mm-jjjj): __________________________________________ Einddatum uitzending (dd-mm-jjjj): ___________________________________________ Dienstverband: ____________________________________________________________ (Hoogste) rang: ____________________________________________________________ Eenheid (eenheden) + krijgmachtdeel: _________________________________________ Functie: __________________________________________________________________ Legering(en): _____________________________________________________________ 4. Naam missie/conflict : ______________________________________________________ Land: ___________ _________________________________________________________ Periode missie/conflict : _____________________________________________________ Begindatum uitzending (dd-mm-jjjj): __________________________________________ Einddatum uitzending (dd-mm-jjjj): ___________________________________________ Dienstverband: ____________________________________________________________ (Hoogste) rang: ____________________________________________________________ Eenheid (eenheden) + krijgmachtdeel: _________________________________________ Functie: __________________________________________________________________ Legering(en): _____________________________________________________________
bijlage 2
51
Kunt u een korte omschrijving geven van de belangrijkste ervaringen en indrukken tijdens uw uitzending(en)? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________
Zijn uw ervaringen eerder vastgelegd (bijvoorbeeld) in een artikel of interview? Ja, in: : ________________________________________________________________ Nee Ruimte voor extra commentaar (indien gewenst kunt u hiervoor tevens de achterzijde van dit formulier gebruiken): ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________
Hartelijk dank voor het invullen van de vragenlijst. Wij vragen u de ingevulde lijst naar de interviewer te sturen in bijgevoegde envelop.
11
52
bijlage 2
Bijlage 3
TOESTEMMINGSFORMULIER INTERVIEW Doelstelling interviewproject Nederlandse Veteranen Dit project heeft tot doel het wetenschappelijk onderzoek en de publieke belangstelling naar de ervaringen van veteranen te stimuleren. Dit gebeurt door interviews te verzamelen met een representatieve groep Nederlandse veteranen en deze toegankelijk te maken voor betrokkenen, onderzoekers, media en een breed publiek. De verantwoordelijkheid voor de collectie en het auteursrecht liggen bij het Veteraneninstituut. In een later stadium zal de collectie ondergebracht worden bij een onderzoeksinstituut met een bredere publieksfunctie. Daar kan het materiaal geraadpleegd worden en onder bepaalde voorwaarden gebruikt worden voor publicaties. De collectie zal ook deels toegankelijk zijn via een internetsite. _____________________________ __________________________________________________________
Toestemming voor de overdracht van het interview Ik geef het Veteraneninstituut en een daarmee verbonden onderzoeksinstituut toestemming om het interview dat met mij gehouden is op te nemen in de interviewcollectie Nederlandse Veteranen. Deze collectie is publiek toegankelijk en informatie daaruit kan onder de volgende voorwaarden gebruikt worden: 1. Bij publicatie dient men de bron te vermelden – Veteraneninstituut (VI) – interviewproject Nederlandse Veteranen (IPNV) – nummer van het interview 2. De persoonlijke levenssfeer van respondenten in woord en geschrift dient eerbiedigd te worden. Dat houdt in dat namen in publicaties geanonimiseerd moeten worden en dat de tekst voor publicatie voorgelegd dient te worden aan de beheerder van de collectie. 3. Informatie uit de collectie mag niet gebruikt worden voor commerciële exploitatie. 4. De gebruiker van de collectie vrijwaart het Veteraneninstituut en het interviewproject Nederlandse Veteranen van alle aansprakelijkheid voortvloeiend uit aan de collectie ontleende gegevens. Naam geïnterviewde: Adres:
Handtekening Mevr. Dr. S.I. Scagliola Projectleider:
Postcode /woonplaats: E-mail: Handtekening interviewer: Handtekening geïnterviewde: Naam interviewer: Datum interview / data interviews: (1.) (2.) (3.)
53
Bijlage 4
TOPIC LIJST versie maart 2009 In voorgesprek – Controleren of persoonlijke gegevens volledig zijn ingevuld. – In het kort aangeven waar gesprek over gaat, procedure uitleggen – (niet al de band opzetten in deze fase, is uiterst vermoeiend voor luisteraar). – Aangeven dat zoals al in de brief staat vermeld het interview in principe vrij toegankelijk zal zijn voor onderzoekers, maar dat het VI verantwoordelijkheid is voor de privacy van de respondenten. Informatie mag alleen gebruikt worden als de betreffende persoon niet herkenbaar is. – Vragen of de persoon al eerder zijn ervaringen heeft vastgelegd in interview, egodocument of publicatie. – Controleer of het geluid hard genoeg staat met je koptelefoon. Intro bij interview – datum, – naam interviewer, – naam geïnterviewde, – plaats van het interview, – doel van het interview, – (uitgebreide carrière geïnterviewde hoeft niet, nummer van code hoeft niet, laat geïnterviewde zelf vertellen over geboorteplaats en tijd, bedanken van geïnterviewde voor interview mag wel). In Nederland Persoonlijke achtergronden – geboortedatum en plaats, – achtergronden over het gezin waarin iemand is opgegroeid (gezinssamenstelling, beroep vader/moeder, religieuze/politieke overtuiging, kenschets jeugd), – schoolloopbaan. Militaire opleiding – motivatie om in het leger te gaan, – eerdere uitzendingen meegemaakt, – opleiding, onderdeel en legering, – houding t.a.v. uitzending, – voorbereiding op uitzending, – aspecten van de specifieke functie: wat voor soort werk doe je, welke specifieke vaardigheid vereist dat? Tijdens de uitzending Locatie en aanpassing – eerste indrukken bij aankomst: klimaat, landschap, mensen, taal, – eerste legering, waar en welke functie? – dagindeling en dagelijkse verzorging: slapen, opstaan, wassen, kleding, eten, vrije tijd.
54
Invulling van taak – formele taak, mogelijkheid om uit te voeren? Zo niet, wat is alternatief? – prettige versus vervelende aspecten van taak/positie, – gevechtservaring, – contacten met lokale bevolking, met lokaal personeel, sociale verbanden, loyaliteit, – eventuele tweede legering. Sociale aspecten – omgang met de eigen eenheid: kameraadschap, onenigheid, onderlinge sfeer, humor, pesten, – ontspanning: uitgaan, sport, verlof, seks, drank, drugs, – contacten met meerderen, – contacten met hulpverleners tijdens missie, de rol van het geloof, – contacten met eenheden uit andere landen. Band met Nederland – contacten met het thuisfront: hoe is de post, het mailen, het bellen, het verlof geregeld? – nieuwsvoorziening uit Nederland, – veranderingen in beeldvorming t.a.v. Nederland, politiek en media in het bijzonder. Ingrijpende ervaringen – ervaringen met agressie, angst, heimwee, twijfel, schaamte, – ervaring met onregelmatigheden: weigering van bevel, falen commandant, eigen falen, – momenten van voldoening, momenten van frustratie, – meest indringende herinnering. Terug in Nederland Aanpassing – ontvangst door gezin/familie/partner/vrienden, – gewenning aan thuissituatie, gezin, dagelijks leven, – lichamelijke en geestelijke gezondheid. Toekomstperspectief – overweging: bijtekenen of demobiliseren, – mogelijkheden voor banen, ervaringen met solliciteren, hulp van Defensie? Terugblik – invloed van uitzendervaring, – contacten met andere veteranen, – ervaren waardering, – belang van veteranenstatus en uitingen daarvan, – is er iets waarover u trots bent? – is er iets waar u met spijt op terugkijkt?
bijlage 4
55
Na afsluiten interview Ga categorisch in het veld bijzonderheden de volgende punten na die ingevuld dienen te worden op de site.
Bijzonderheden Algemeen
Zorg en welzijn Activiteiten rondom veteranen Publicaties Egodocumenten
Vul in ieder geval in: - Wie zijn bij het interview aanwezig? - Waar vindt het interview plaats? - Heeft respondent eerder zijn ervaringen vastgelegd in interview, egodocument of publicatie?
Indien van toepassing: Titel noteren! Indien van toepassing: Titel noteren!
Vergeet niet het toestemmingsformulier te laten tekenen en mee te nemen!
56
bijlage 4
3 Beeldvorming bij Nederlandse militairen over andere militairen in uitzendsituaties Rudy Richardson & René Moelker
1 Inleiding Militairen zijn en worden ingezet in verschillende contexten en met verschillende doelen. Zij worden ingezet om de eigen landsgrenzen te verdedigen, om nationale en internationale belangen te verdedigen in oorlogssituaties in het buitenland, om deel te nemen aan internationale vredesoperaties en om bijstand te verlenen tijdens rampen en aanslagen in eigen land (Klep en Van Gils, 2005). De inzet van Nederlandse militairen in die verschillende contexten heeft telkens andere kenmerken en mandaten. Behalve operationele en logistieke problemen is gebleken dat de inzet van Nederlandse militairen ook problemen van sociaal-culturele aard met zich meebrengt. Zo worden militairen geconfronteerd met militairen uit andere culturen in een voor hen vooraf onbekende setting. Die confrontatie met militairen uit andere culturen zou in de eerste plaats kunnen plaatsvinden in het kader van de samenwerking van Nederlandse militairen met andere landen in NAVO- of VN-verband. In de tweede plaats worden Nederlandse militairen mogelijk geconfronteerd met militairen uit andere culturen, omdat zij in oorlog met de ander zijn. Een derde mogelijke confrontatie is die waarbij Nederlandse militairen als ‘neutrale partij’ optreden in een conflictgebied waarin verschillende andere landen of groeperingen met elkaar in conflict zijn geraakt. Hoe dan ook, de omgang met culturele verschillen tijdens een uitzending is voor de militair een extra factor waar rekening mee gehouden moet worden. Het thema culture in conflict is dan ook van groot belang en verdient diepgaande bestudering (Avruch en Black, 1993; LeBaron, 2003; Selmeski, 2007; Soeters, Tanercan, Varoglu & Sigri, 2004; Soeters en Manigart, 2008). In deze bijdrage gaat het om de culturele beelden van Nederlandse militairen ten opzichte van andere militairen in het uitzendgebied. Het culturele beeld dat de Nederlandse militair heeft van de andere militair is het resultaat van de interpretatie vanuit de eigen cultuur (culturele zelfbeeld) in relatie tot het beeld over de cultuur van de ander. Het culturele beeld van de Nederlandse militair wordt vooral op het intergroepsniveau (tussen verschillende pelotons), het intragroepsniveau (binnen een peloton) en het niveau van het contact beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
57
tussen individuen (individueel contact met ‘de ander’) ge(re)produceerd. Het is van belang dat die culturele beelden het functioneren van de militair niet in de weg staan. Zo is het van groot belang bij een peace-keeping-missie zoals UNPROFOR waarbij men directe onderhandeling met partijen als de Servische en moslimmilities voert, het eigen beeld over die partijen tussen haakjes te plaatsen om de eigen positie niet in gevaar te brengen. De focus van de militair die zich bevindt in een andere culturele setting zou dan ook moeten zijn: ‘the ability to function effectively despite cultural differences’ (Selmeski, 2007, p. 4). De aard van de uitzending, en dan specifiek de ervaren dreiging van de kant van de ander, is van invloed op het beeld (cultural image) dat men heeft van de andere militair. In sommige missies is de ervaren dreiging voor de Nederlandse militair veel groter dan in andere missies. Zo zal bijvoorbeeld de ervaren dreiging tijdens de Politionele Acties in voormalig Nederlands-Indië in de periode 1945-1949 veel groter zijn geweest dan tijdens een opbouwmissie zoals in Cambodja in 1992-1993. In de context van een ‘hevig ervaren dreiging van de kant van de andere militair’ zal de Nederlandse militair zich waarschijnlijk een ander cultureel beeld vormen van de andere militair dan in een context van ‘samenwerken met andere militairen’. In deze bijdrage wordt het beeld dat de Nederlandse militair heeft over andere militaire groepen dan ook beschreven vanuit de context van de militaire dreiging die hij ervaart. Uiteindelijk heeft het beeld dat de Nederlandse militair heeft van de andere militair waarschijnlijk ook consequenties voor zijn of haar ervaren voldoening over de missie. Heeft de Nederlandse militair bijvoorbeeld slecht kunnen samenwerken met militairen uit andere landen tijdens een opbouwmissie als gevolg van negatief stereotyperen over en weer, dan zal hij of zij met een minder voldaan gevoel terugkeren dan als de onderlinge verstandhouding uitstekend is geweest. In deze bijdrage gaan we in op de aard van de culturele beelden die Nederlandse militairen zich vormen van andere militairen tijdens missies in een andere culturele setting. Dit wordt bestudeerd in relatie tot de door de Nederlandse militair ervaren dreiging tijdens die missie. Uiteindelijk willen we aan de hand van een analyse van het culturele beeld en de ervaren dreiging achterhalen welk gevoel van voldoening de Nederlandse militair heeft overgehouden aan de betreffende missie.
2 Theoretische achtergronden Het theoretische uitgangspunt bij ‘culturele beelden’ is dat cultuur functioneert als: ‘the perception-shaping lens or grammar for the production and structuring of meaningful action’ (Avruch en Black, 1993). Door middel van cultuur vormt de Nederlandse militair zijn beelden van de andere militair in een dynamisch interactief proces met die ander. In dat dynamisch interactieve proces wordt de eigen cultuur en de eigen samenleving in een centrale positie geplaatst zijnde het meest 58
rudy richardson & rené moelker
waardevol en het hoogste goed, en wordt de cultuur van de andere militair geïnterpreteerd op basis van de definities van de ‘eigen’ cultuur. Het resulterende culturele beeld over de andere militair is gerelateerd aan vooroordelen en stereotyperingen omtrent die andere militaire groep. Dat proces verloopt grotendeels onbewust (Blumer, 1961; Avruch en Black, 1993). De wijze waarop men zich een cultureel beeld vormt van de andere militair, gebaseerd op het ‘waardevolle’ beeld van de eigen cultuur en het ‘vooroordeel’ over de ander, kan verklaard worden door de sociale identiteitstheorie en de dreigingstheorie. De eerste theorie heeft vooral te maken met de vorming van het culturele beeld zelf, terwijl de dreigingstheorie uitgaat van het belang van de culturele setting van de missie als context voor beeldvorming. De sociale identiteitstheorie
Volgens Allport (1954, 9) is een vooroordeel een ‘antipathy based on a faulty and inflexible generalization. It may be felt or expressed. It may be directed toward a group or toward an individual because he (or she) is a member of that group’. Stereotypen zijn gegeneraliseerde beelden van een groep mensen tegenover een andere groep mensen. Die beelden worden toegepast op alle leden van die groep en kunnen positief of negatief zijn. De sociale identiteitstheorie stelt dat leden van een bepaalde groep zich goed willen voelen door een sociale vergelijking met mensen uit een andere groep te maken (Van Oudenhoven, 2000a). De leden van de in-groep worden daarom positiever beoordeeld dan de leden van de andere groep. De culturele beelden van de leden van de in-groep zijn dan gekoppeld aan de identiteit van de andere groep. Tajfel (1981, 255) maakt die koppeling expliciet door sociale identiteit te definiëren als: ‘that part of individuals’ self concept which derives from knowledge of their membership in a social group (or groups) together with the value and emotional significance attached to that membership.’ Vanuit de attributietheorie is tevens bekend dat positieve eigenschappen aan de eigen groep toegeschreven worden, terwijl negatieve eigenschappen in de regel aan de andere groep toegeschreven worden. Verder stelt Fält (2008, 318) dat de culturele beelden over de ander persistent en moeilijk te veranderen zijn: ‘… it is often difficult to reject, even though it proves to be false. In other words, it is difficult for people to take into consideration information that does not support their schemas.’ Met dit citaat stelt Fält (2008) tegelijkertijd vast dat: ‘people tend to accept messages that support the images they have created earlier.’ Een voorbeeld van de wijze waarop de sociale identiteitstheorie werkt in de onderlinge relatie tussen militairen en hoe diep verankerd, resistent en persistent de culturele beelden van de andere militair kunnen zijn, komt uit het onderzoek van Moelker et al. (2007) naar de samenwerking tussen Duitse en Nederlandse militairen in het Duits-Nederlandse legerkorps. Het culturele beeld van Nederlandse militairen over Duitsers (gründlich, correct maar ook formeel en stijf, professioneel) bleek over een periode van tien jaar constant. Hetzelfde vonden de beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
59
onderzoekers met betrekking tot het culturele beeld van Duitsers over Nederlanders (flexibel en losjes, informeel, soms ongedisciplineerd en onbeleefd, professioneel). De houdingen waren echter wel veranderd (Nederlandse militairen waren de Duitsers aardiger gaan vinden), vooral omdat de wijdere Nederlandse samenleving ook positiever over Duitsers is gaan denken. De dreigingstheorie
De vorming van het culturele beeld dat men heeft van de andere militair is ook afhankelijk van de culturele context van de missie waarin men elkaar ontmoet. Zo worden volgens de Terror Management Theory de culturele waarden van de eigen groep versterkt als de leden van die groep bedreigd worden in hun basale veiligheidsgevoel (Greenberg, Solomon & Pyszczynsky, 1997). Deze theorie veronderstelt dat mensen geboren zijn met een basisinstinct om te overleven, maar weten zij tegelijkertijd dat het leven niet oneindig is. Experimenten hebben aangetoond dat de introductie van ‘dreiging’ de waarde van de eigen culturele normen en waarden verhoogt, terwijl de tolerantie naar normen en waarden van andere culturele groepen vermindert: ‘Under threatening circumstances individuals strongly need the protection of their own culture in order to retain a positive sense of self and the world around them. Under such circumstances, individuals will react less positively to things that deviate from their cultural norms and, as a result, their positive reactions to intercultural situations may decline’ (Van der Zee, Van Oudenhoven & De Grijs, 2004, 1074). Het proces van nationalistische of etnische beeldvorming is dus extremer naarmate de dreiging groter wordt. Men heeft immers sterker de neiging om dan steun bij de in-groep te zoeken en zich tegelijkertijd sterker af te zetten tegen de out-group. De aard van de dreiging is afhankelijk van de aard van de missie, de gebeurtenissen die tijdens die missie plaatsvinden en van de taak die de betreffende militair dan dient uit te oefenen. Zo is het voorstelbaar dat een soldaat aan het front in de Tweede Wereldoorlog een sterkere dreiging ervaart dan een waarnemer in Zagreb tijdens de UNPROFOR-missie in voormalig Joegoslavië. In vele missies is er echter sprake van gebeurtenissen die in korte tijd sterk wisselen als het gaat om dreiging en dramatiek en waarin de militair heen en weer geslingerd wordt tussen tegengestelde emoties (liefde, haat, hoop, teleurstelling, (on)geloof, woede, herinneringen). Deze ervaringen worden verwerkt in het algemene culturele beeld van de militair en vormen of modificeren zo het culturele beeld over de andere militair. Een voorbeeld van de wijze waarop de aard van de dreiging van invloed is op het culturele beeld over andere militairen komt ook voort uit het onderzoek van Moelker et al. (2007). Hun algemene onderzoek toonde aan dat de wederzijdse beeldvorming tussen Duitse en Nederlandse militairen constant bleef over een periode van tien jaar samenwerken, maar dat de houdingen verbeterd waren en dat de Nederlanders over deze periode de Duitsers zelfs als sympathiek beoordeelden. 60
rudy richardson & rené moelker
Echter, binnen de samenwerkingsmissie tussen Duitsers en Nederlanders in Afghanistan (ISAF) vielen de Nederlanders na een aanslag op een bus in Kabul in 2001 weer snel terug op de eigen in-groep voor emotionele steun en werden oude negatieve culturele beelden over de Duitsers gerevitaliseerd door Nederlanders die de Duitse reactiepatronen niet goed konden plaatsen en waarderen. Duitsers werden in deze specifieke missie als bijzonder onsympathiek gezien. Een enkele Nederlander werd zelfs in krantenartikelen geciteerd met ‘de grootste vijand in Kabul, dat zijn de Duitsers’. Dreigingssituaties kunnen aldus verantwoordelijk zijn voor regressie in de attitudes ten opzichte van een andere groep militairen. Voldoening over de missie
De wijze waarop (de verandering in) het culturele beeld over andere militairen van invloed is op het gevoel van voldoening omtrent de missie, kan het best geïllustreerd worden aan de hand van het onderzoek van Miller en Moskos (1995) naar het Amerikaanse optreden in Somalië. Operation Restore Hope in Somalië was een verwarrende missie voor Amerikaanse soldaten. Aanvankelijk startten de militairen vanuit de verwachting dat ze voedsel zouden verdelen onder dankbare Somaliërs, maar ze werden in de loop van de tijd juist steeds vaker aangevallen door clankrijgers uit de lokale bevolking waardoor ze zich uiteindelijk moesten beperken tot het beveiligen en bewaken van hun eigen compound. Als gevolg van deze situatie veranderde de houding van de Amerikaanse soldaten. Volgens hen verliep dat in drie fasen: 1 hoge verwachtingen waarmee de militairen aan hun missie begonnen, 2 teleurstelling na de afwijzende reactie van de lokale bevolking, 3 heroverweging van houding en gedrag. In de laatste fase, de fase van de heroverweging, namen de soldaten het waardenstelsel van de ‘krijger’ of het waardenstelsel van de ‘humanitarian’ aan om met de onduidelijkheid van de missie om te kunnen gaan. Het waardenstelsel van de krijger kwam vooral voor bij blanke mannen die gevechtsfuncties vervulden. Zij hadden het stereotype beeld van de Somaliërs als clankrijgers, en waren er dan ook voor om geweld tegenover hun geweld in te zetten. Het mandaat van de missie gaf hen daar echter geen ruimte voor. Afro-Amerikanen, vrouwen en soldaten uit ondersteunende eenheden maakten een onderscheid tussen clankrijgers en hulpbehoevende vluchtelingen, zochten verklaringen voor de Somalische acties en waren dan ook eerder geneigd om de humanitaire waarden te ondersteunen. Vanuit het hier ontwikkelde perspectief zullen wij de beelden omtrent andere militairen onderzoeken zoals die in de selectie interviews uit het IPNV naar voren komen.
beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
61
3 Methode van onderzoek Aan de analyse die wij hebben uitgevoerd op de veteraneninterviews ligt de volgende centrale vraag ten grondslag: welke culturele beelden vormen Nederlandse militairen over andere militairen op uitzending in een andere (niet-Nederlande) culturele setting en welke invloed hebben die culturele beelden op het gevoel van ‘voldoening’ die de Nederlandse militairen hebben overgehouden aan de betreffende missie? De volgende vragen staan in de analyse centraal: – Wat is de aard van de missies waarin Nederlandse militairen hebben deelgenomen? – Wat is het culturele beeld dat Nederlandse militairen hebben over de andere militair in die missies? – In hoeverre kunnen die beelden verklaard worden door de ervaren dreiging tijdens de missie? – Wat is de relatie tussen die culturele beelden, de ervaren dreiging en het gevoel van ‘voldoening’ van de Nederlandse militair over de missie? Het onderzoek behelst een kwalitatieve analyse van 25 bestaande interviews van Nederlandse militairen die op uitzending zijn geweest (secundaire analyse). In tabel 3.1 wordt het globale profiel van de geïnterviewde militairen geschetst. De interviews zijn geanalyseerd aan de hand van de centrale begrippen die uit het theoretisch kader voortkomen. De belangrijkste centrale begrippen zijn: het culturele beeld over de andere militair(en), de dreiging die wordt ervaren tijdens de missie en de voldoening die men heeft omtrent de missie. De analyse heeft aan de hand van de principes van abductive reasoning plaatsgevonden: ‘a type of inference to be distinguished from both induction and deduction, and focused at finding explanations for observed facts’ (Richardson & Kramer, 2006, 499). Het betreft hier: ‘a type of inference that operates “bottom up”: individual facts are collected and connected together in order to develop hypotheses’ (Richardson & Kramer, 2006, 500). In dat proces is ‘theorie’ een bruikbaar heuristisch instrument om patronen in de gegevens te kunnen vinden. Het resultaat van de analyse is een set van ‘hypothesen’, waarmee nadere analyse aan de hand van het gebruikte theoretische perspectief kan plaatsvinden. De analyse heeft zo veel mogelijk plaatsgevonden aan de hand van de procedures van Maso (1987). Tevens hebben we gebruikgemaakt van de verschillende mogelijkheden voor datarepresentatie die Miles en Huberman (2004) aanreiken. Maso (1987) heeft de analyse verdeeld in drie fasen, de preanalytische fase, de fase van de analyse-in-eerste-instantie en de fase van de analyse-in-tweede-instantie. De preanalytische fase is erop gericht om theoretische kennis over de probleemstelling en de ervaringen opgedaan tijdens de toegang tot het onderzoeksveld, te inventariseren en met elkaar in verband te brengen. In het onderzoek hebben we vooral aan 62
rudy richardson & rené moelker
Tabel 3.1
Globaal profiel respondenten
Respondent
Missie
Defensie-
Taak
onderdeel 374
Indië
KL
Inlichtingenofficier
508
WOII
KM
Onderzeedienst
488
Indië
KM
Infanterist (marinier)
428
Korea
KL
Infanterist
366
Indië
KL
Infanterist
348
Indië
KL
Verschillende
549
WOII
KLu
Grensbewaking, pelotonscommandant
554
Indië
KL
Inlichtingenofficier
230
Indië
KL
Pelotonssergeant
519
WOII
KL
Genist
490
Nieuw-Guinea
KL
Chauffeur
208
Nieuw-Guinea
KM
Marinier
408
Unprofor
KL
VN Observer
516
Unprofor
KL
Diverse o.a. souschef personeel
274
Kfor
KL
Chauffeur / fotograaf
309
Unifil
KL
Militair arts
266
Unifil
KL
Helper Carl Gustav TLV
418
Untac
KM
Ziekenverpleger / Infanterie
310
Untac/ISAF
KM
Opvolgend geweergroepscdt.
207
Untac
KM
Chef technische dienst
52
Untac
KM
Infanteriepionier, chauffeur
248
Untac
KM
Chef plannen militaire component
547
Golfoorlog
KM
Hoofd verbindingsdienst Noord-Irak
456
Unmo, Unifil
KM
Observer
335
Rwanda/Oeganda
KL
Cartograaf
het eerste aspect van de preanalytische fase aandacht besteed. Op basis van bestaande kennis en ervaringen en op basis van een literatuurstudie zijn de belangrijkste begrippen en relaties vastgelegd vooraf aan de analyse van het interviewmateriaal (zie paragraaf 2). Aan het tweede aspect van de preanalytische fase, reflectie op de ervaringen in het onderzoeksveld, is in dit onderzoek geen aandacht besteed, omdat het in dit onderzoek gaat om een analyse van door anderen verzameld interviewmateriaal. De analyse-in-eerste instantie is erop gericht om de (interview)gegevens te gaan zien als een betekenisvol geheel. De volgende stappen zijn daarbij van belang (Maso, 1987): – Het lezen van de interviewverslagen en het constateren van de verschijnselen. – Het onderzoeken van de details van de verschijnselen (uiterlijke kenmerken, beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
63
verbaal en non-verbaal, interactiekenmerken): ‘wat valt op’? – Het leggen van verbanden tussen de verschijnselen (verklaren). – Op zoek gaan naar thema’s (patronen) en centrale onderwerpen. – Aangeven van precieze betekenissen, bijvoorbeeld door middel van het nalezen en doorlopen van het materiaal met een collega-onderzoeker. – Het bestuderen van de gegevens in het licht van de probleemstelling: voorlopige antwoorden en mogelijke aanpassing van de probleemstelling. De interviews zijn verdeeld onder de twee onderzoekers. De ene onderzoeker heeft zich toegelegd op de interviews over Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea en de andere onderzoeker op ‘de andere missies’. De stappen 1 tot en met 4 zijn door de onderzoekers afzonderlijk doorgelopen. Daarbij is intensief gebruikgemaakt van memo’s en schema’s om patronen aan te duiden. Een voorbeeld van een memo over het beeld van een van de respondenten ten aanzien van andere militairen waarmee hij geconfronteerd is geweest tijdens zijn uitzending, is hieronder weergegeven. Respondent geeft aan dat de oorlog vooral een kwestie is van strijdende politieke elites die het volk tegen elkaar opzet. Dat bleek uit twee zaken. Ten eerste noemden de moslims alles wat ze hadden ‘leger’ en soms stond dan aan het hoofd een professor van de universiteit (61.20 e.v.). Ten tweede bleek dat uit een ontmoeting die hij heeft gehad met Mladic. Daar werd respondent duidelijk dat het Mladic bij het beleg van Sarajevo vooral om persoonlijke belangen ging (vader daar gestorven, zelf daar geboren). Mladic gaf aan best te willen praten met de moslims, maar op hoger politiek niveau werd dat dan weer afgekapt, waardoor de situatie in Sarajevo verergerde.
Het vijfde aspect, het aangeven van precieze betekenissen, bijvoorbeeld door middel van nalezen en het doorlopen van het materiaal met een collega-onderzoeker, is ook afzonderlijk uitgevoerd. Pas later in het onderzoek zijn de onderzoekers hun resultaten gaan vergelijken. De reden is vooral een praktische: de aard van de werkzaamheden van de onderzoekers heeft ertoe geleid dat het contact niet zo veelvuldig is geweest als gehoopt. Het zesde aspect waarbij de voorlopige resultaten zijn bezien in het licht van de probleemstelling, is vooral tot stand gekomen door middel van terugkoppeling met de onderzoeksgroep. Deze is twee keer bij elkaar geweest waarbij de verschillende stukken zijn gepresenteerd en besproken. Ook is er individuele feedback geweest van de verschillende onderzoekers. Dit heeft er onder andere toe geleid dat de probleemstelling van dit onderzoek is verscherpt en bijgesteld. De analyse-in-tweede-instantie is gericht op het uitdiepen van datgene wat in de analyse-in-eerste-instantie aan betekenissen is gevonden door middel van meningen, begrippen en theorieën. Het gaat daarbij om de volgende stappen (Maso, 1987): 64
rudy richardson & rené moelker
– Het onderzoeken van de waarde van meningen door deze te noteren, te waarderen en in verband te brengen met theoretische begrippen en de probleemstelling. – Het verbinden van de theoretische begrippen met bestaande (andere) theorieën met behulp van algemene aanduidingen, metaforen of ideaaltypen, of deze begrippen te beschouwen als bouwstenen van nieuwe theorieën. – Confrontatie van gelegde theoretische relaties met de gegevens: op zoek naar positieve en negatieve gevallen. In deze stap kunnen bestaande theorieën worden ontkend, bevestigd, uitgebreid of beperkt, of nieuwe theorieën worden ontwikkeld. – Het leggen van de relatie van de resultaten uit stap 3 met de probleemstelling. De eerste stap heeft onder andere plaatsgevonden ten aanzien van het aspect van de ‘ervaren dreiging’ van de missies. Het gaat dan om een totaalbeeld dat de geïnterviewde militair geeft van de ervaren dreiging tijdens de missie. Vaak worden namelijk minder dreigende situaties afgewisseld met dreigende situaties. Een ‘hoog ervaren dreiging’ vindt plaats als de geïnterviewde militairen daadwerkelijk, persoonlijk en gedurende langere tijd tijdens de missie met oorlogsgeweld geconfronteerd werden. Een ‘middel ervaren dreiging’ is van toepassing als die militairen persoonlijk en af en toe tijdens de missie met oorlogsgeweld geconfronteerd werden, terwijl zoiets bij een ‘laag ervaren dreiging’ niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden. Dreiging is natuurlijk een relatief begrip waarbij het om gradaties van meer naar minder gaat. Ook tijdens missies die hier als laag getypeerd worden, hebben zich (zeer) bedreigende situaties voorgedaan. Nadere uitwerking van deze indeling vindt plaats in de volgende paragraaf. Op basis van de interviews zijn de waarderingen van de dreiging tijdens de onderzochte missies als volgt globaal getypeerd. De resultaten van stap 2 tot en met 4 zijn verwerkt in de onderzoeksresultaten. Deze worden in de twee volgende paragrafen beschreven, om te beginnen met een beschrijving van de aard van de missies (onderzoeksvraag 2). Vervolgens zullen in de resultatenparagraaf onderzoeksvragen 3, 4 en 5 beantwoord worden.
Tabel 3.2
Hoog Midden
De door de geïnterviewde militairen ervaren dreiging in missies WO II
NL- Indië
NieuwGuinea
×
×
×
UNTAC
UNIFIL
UNPROFOR
× ×
Golfoorlog
× ×
Laag
beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
65
4 De aard van de missies De aard van vredesmissies is nauw verbonden met de ervaren dreiging in die missies. Dat hoeft niemand te verbazen en deze relatie is vooral in historisch onderzoek onderwerp van studie geweest. In Nederland heeft Binnenveld daartoe in 1995 een aanzet gegeven in zijn boek Om de geest van Jan Soldaat. Navolging vond dit onderzoek in het werk van Van Bergen (1999) naar de Eerste Wereldoorlog. Onderzoek naar psychische gezondheid werd in Nederland echter niet heel vaak in een historische context geplaatst. In de Angelsaksische literatuur is binnen deze historisch-comparatieve traditie veel meer gepubliceerd zoals recentelijk nog door Wessely (2006). Michaela Schok koppelt in haar proefschrift uit 2009 de psychische gezondheid van veteranen aan zingevingsprocessen, maar ook dit onderzoek beperkt zich tot psychisch welzijn. Het beeld van de ‘ander’ bij vredesoperaties, ook een fenomeen dat uitgaat van de persoonlijke zingeving en beleving van veteranen, is in geen ander onderzoek in zijn historische context bestudeerd. Het lijkt eenvoudig om in retrospectief de Tweede Wereldoorlog en de Politionele Acties te karakteriseren als oorlogssituaties en op het eerste gezicht zou men de missie in Korea daaraan gelijk kunnen schakelen. Voor wat betreft de Tweede Wereldoorlog is daar geen discussie over mogelijk. Ook de twee andere missies lijken oppervlakkig gezien op oorlogssituaties en men kan zich voorstellen dat het beeld van de ander daarom bij alle drie vooral een vijandbeeld zal zijn geweest, een situatie waarbij men de ander overwinnen moest,. In de Politionele Acties ging het echter om een dekolonisatieoorlog die in de beleving werd gepercipieerd als een interne aangelegenheid. Voor de betekenisverlening aan de acties was het een binnenlands conflict. Veteranen zullen daar achteraf genuanceerder over gedacht hebben, zoals ook Jacques van Doorn (1970) deed in zijn eigen reflectie op de Ontsporing van geweld. Wat Van Doorn over de Politionele Acties schreef, maakt duidelijk dat het ging om wat tegenwoordig ongeregelde oorlogvoering, ofwel Counter Insurgency Operations wordt genoemd. Voor de constructie van het beeld van de ander door de veteraan die terugblikt op zijn leven, is het van belang in hoeverre hij de strijd in Indonesië als een onafhankelijkheidsstrijd heeft geherdefinieerd, dan wel is blijven persisteren in de opvatting die destijds algemeen aanvaard werd: ‘Indië verloren, rampspoed geboren’. In Korea werd in het begin van de jaren vijftig door meer dan vijfduizend Nederlandse militairen gevochten onder auspiciën van de Verenigde Naties: ‘de Algemene Vergadering bepaalde … dat het politieke doel van de VN-operatie in Korea het tot stand brengen van een onafhankelijke soevereine eenheidsstaat onder een democratisch bewind was’ (Klep & Van Gils, 2005, 198). Hoewel Korea dus een VN-missie was, kwam het er in de praktijk op neer dat men in een klassieke oorlogssituatie verzeild was geraakt (waarvoor de op zich correcte benaming peace enforcing eigenlijk een eufemisme is), met dit verschil dat het klimaat en de tegenstander totaal verschilden van voorgaande ervaringen in de Nederlandse militaire 66
rudy richardson & rené moelker
geschiedenis. De Nederlandse combattanten waren veelal oorlogsvrijwilligers, die in veel gevallen ervaring hadden opgedaan in Nederlands-Indië. De militaire kwaliteiten van deze soldaten werden hoog aangeslagen, en dat is psychologisch van belang, omdat zij aldus in tegenstelling tot sommige typen peacekeepers in latere missies een hoge mate van locus of control ervoeren. De militairen participeerden actief op het strijdtoneel en konden binnen de grenzen van het militaire mandaat professioneel optreden. De strijd was geen bewegingsoorlog zoals de Tweede Wereldoorlog, maar al zeker geen statische loopgravenoorlog. Als wij Binnenvelds (1995) hypotheses volgen, verwachten wij daarom eerder battle fatigue en combat stress reactions dan de shell shock die typerend was voor de Eerste Wereldoorlog. Deze stressreacties en ook de latere posttraumatische stressreacties zullen zeker van invloed zijn op de vorming van het ‘vijandbeeld’. Vredesoperaties zijn net zoals oorlogsmissies divers en uniek. Geen enkele missie is hetzelfde, maar in elk geval zijn zij van oorlogsmissies te onderscheiden doordat de militairen derde partij zijn. Peacekeepers zijn een interveniërende partij bij conflicten tussen twee groepen combattanten. Steeds vaker gaat het daarbij om burgeroorlogen of binnenlandse conflicten binnen zwakke of falende staten en heeft de peacekeeper van doen met civiele strijders, kindsoldaten, rebellen of zelfs met criminele groeperingen en warlords. De peacekeeper heeft niet het beeld van een ‘reguliere tegenstander’ voor ogen. Zelden zijn professionele gedisciplineerde staatstroepen de opponent, wat de beeldvorming zeer zeker kleurt. De probleemeigenaars zijn de strijdende partijen, maar interventie wordt gerechtvaardigd, omdat de internationale gemeenschap ook haar belangen heeft. Dat hoeven geen zogenaamde ‘vitale belangen’ als grondstoffen te zijn, want ook schending van mensenrechten is een legitieme grond voor interventie, zelfs als dat betekent dat daarvoor de soevereiniteit van een land geschonden moet worden (zoals de interventies in Somalië en Kosovo). Als peacekeepers hun status als derde partij verliezen, verandert vaak ook de perceptie van de ‘ander’, omdat men zich identificeert met een van de partijen. Maar onpartijdigheid blijkt net zo goed een problematisch concept, omdat ‘niets doen’ en ‘neutraal blijven’ vaak een keuze in het voordeel van de sterkste strijdende factie is. Het beeld van de ander onder de conditie van ‘neutraliteit’ kan perfide consequenties hebben: ‘Tijdens een persconferentie in Zagreb deed Dutchbat-commandant luitenant-kolonel Thom Karremans enkele uitspraken die menig wenkbrauw deden fronsen. Hij typeerde generaal Mladic als een zeer kundige bevelhebber en leek de moslims gelijk te stellen met de Bosnische Serviërs door op te merken dat er, naar zijn mening, in Srebrenica “no good guys en no bad guys” waren geweest’ (Klep, 2009, 83). Deze uitspraak was door een defensievoorlichter aan de perstoespraak van Karremans toegevoegd, maar ontmaskerde wel een zekere anti-moslimhouding onder de Dutchbatters die verscholen ging onder de officieel beleden onpartijdigheid. Of het nu om de daders of om de geslachtofferde partij ging, de uitspraak, opgetekend uit Karremans mond, gaf aan dat de partij die tot taak had neutraal op te treden beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
67
op zijn minst alle strijdende partijen even erg, even verfoeilijk, vond. Het culturele beeld over de ander wordt mede bepaald door de positie en de rol van de militairen in een vredesoperatie. Het type vredesoperatie is, zo verwachten we, van invloed op de manier waarop de peacekeeper de ‘anderen’ in het crisisgebied percipieert en aangezien de aard van de vredesmissies veranderen, veranderen ook de gepercipieerde beelden. Klassieke of traditionele vredesoperaties worden gekenmerkt door instemming, onpartijdigheid en een minimaal gebruik van geweld (Bellamy et al., 2004, 96). Als twee strijdende partijen op bijvoorbeeld Cyprus (UNFICYP) of in het grensgebied tussen Ethiopië en Eritrea (UNMEE) een bestand sluiten en het wenselijk vinden dat een derde partij gelegitimeerd door een VN-mandaat intervenieert, dan is het goed mogelijk dat ‘blauwhelmen’ het bestand bewaken zonder terug te hoeven vallen op geweldsmiddelen. De militaire doctrine schrijft in deze situatie interpositie voor, dat wil zeggen dat VN-troepen de strijdende partijen fysiek scheiden. Bij UNIFIL, de vredesoperatie waarin Nederlandse militairen in de vroege jaren tachtig in Libanon deelnamen op basis van de principes van klassieke peacekeeping, werd het bataljonsvak dat Dutchbat bezet moest houden, regelmatig geïnfiltreerd door de strijdende partijen (Klep en Van Gils, 2005, 243). Het was niet alleen gevaarlijk, maar ook frustrerend werk voor de peacekeepers. Zonder geweld te mogen gebruiken was het niet mogelijk een inval van Israël in 1982 af te slaan (ibid, 245). De interpositie kon feitelijk niet uitgevoerd worden. Wanneer aan de drie vereisten van instemming, onpartijdigheid en minimaal gebruik van geweld voldaan is, kunnen klassieke vredesoperaties heel efficiënt zijn. Ze zullen conflicten eerder bevriezen dan oplossen, maar in ieder geval wordt geweld dan wel ingedamd. Echter, wanneer een van de strijdende partijen een spelbederver (of zoals men in het Engels zegt een spoiler) is, dan werkt de klassieke vredesreceptuur niet meer. Na het einde van de Koude Oorlog zag de wereld een toename van interstatelijke conflicten met vele conflictpartijen. Een overeenkomst tussen twee of meer warlords werd niet bindend geacht door weer een andere warlord, die vervolgens het conflict weer deed oplaaien. Klassieke peacekeeping wordt dan onmogelijk zoals de internationale gemeenschap in de eerste helft van de jaren negentig tot haar schade en schande mocht ervaren in voormalig Joegoslavië. Het bij de klassieke peacekeeping-traditie passende concept van safe havens en de ermee samenhangende beslissing van de politiek om licht bewapende troepen uit te zenden, pakten desastreus uit. Srebrenica werd een humanitaire ramp. Klep (2009) noemt deze missie, samen met de Canadese missie in Somalië en de gebeurtenissen in Rwanda beleidsfiasco’s, omdat het mandaat waarmee militairen door de politiek op pad gestuurd werden, simpelweg niet werkbaar was (in Somalië strekten de mandaten overigens wel verder dan in voormalig Joegoslavië, maar ook dat mocht niet helpen; in Rwanda kwam interventie pas in de vorm van noodhulp ten behoeve van de vluchtelingenstromen nadat de genocide al had plaatsgevonden). Alle militairen die aan deze missies hebben deelgenomen voelden zich 68
rudy richardson & rené moelker
vernederd door de situatie, omdat ze niet in staat waren om ook maar enige veiligheid aan de slachtoffers van de conflicten te bieden. Vanwege de gevoelens van onmacht sprak Schoeman (1996) over een nieuw type stress: ‘peacekeepers stress syndrome’. Binnenveld (1995) stelt dat de peacekeepers in de getuigenrol gedwongen werden zonder over de mogelijkheid tot ingrijpen te beschikken. Psychische consequenties daarvan waren gevoelens van machteloosheid, schuld en frustratie. Het kabinet-Kok heeft haar deel van de schuld op zich genomen door in 2002 in zijn geheel af te treden, maar dat zal de beeldvorming van Nederlandse veteranen ten opzichte van de ‘ander’ in voormalig Joegoslavië nauwelijks verzacht hebben. Dat beeld kan niet anders dan verwrongen zijn door de bittere ervaringen. De internationale gemeenschap heeft uit het Brahimi-rapport (2000) de les getrokken dat peacekeeping-missies altijd robuust moeten zijn. Vredesmissies mogen niet meer zweven tussen hoofdstuk 6 en 7 van het VN-Handvest, dat wil zeggen dat ambivalente missies die geen klassieke peacekeeping zijn (hoofdstuk 6: vreedzame conflictoplossing) en die ook geen duidelijke geweldssituaties impliceren (hoofdstuk 7: artikel 42 biedt de mogelijkheid tot dwangacties), vermeden moeten worden. Als gevolg van al deze ontwikkelingen vermijdt Nederland de ‘echte’ VN-operaties en werkt liever samen met NAVO-partners (al is een VN-resolutie als legitimatie wel zeer wenselijk, zelfs als deze, zoals in het geval van de Irak-missie, achteraf verstrekt wordt; men spreekt dan over door de VN gemandateerde operaties). Nederland participeert op dit moment dus in operaties die bekend staan als peace enforcement-operaties. Met behulp van het geweldsinstrument wordt vrede afgedwongen, ook bij partijen die zich als spoilers gedragen. Irak (SFIR) kan heel duidelijk in deze context geplaatst worden. De missie Task Force Uruzgan in Afghanistan is een heel bijzondere vorm van peace enforcement, want deze neemt de gedaante van counter insurgency aan en daarmee, hoewel men de missies niet één op één moet vergelijken, zijn wij weer terug bij de Politionele Acties. Een groot probleem voor de beeldvorming is dat de missie in 2005/6 in Nederland politiek gelegitimeerd werd als een wederopbouwmissie (Brinkel et al. 2009), met als voor de hand liggend gevolg een discrepantie tussen de gewekte verwachtingen en de realiteit. In de beeldvorming van de veteranen van deze missies zal dientengevolge een zekere mate van cognitieve dissonantiereductie te verwachten zijn.
5 Resultaten In deze paragraaf zal de aard van de missies en vooral de daarin ervaren dreiging gekoppeld worden aan het culturele beeld dat de Nederlandse militair heeft van de andere militair. Tevens wordt daarbij een verband gelegd met de mate van voldoening over de missie. Dat heeft vier typen beelden over de andere militairen opgeleverd. beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
69
5.1 De andere militair als vijand
De respondenten die aan de Tweede Wereldoorlog hebben deelgenomen hebben allen een hoog ervaren dreiging; zij zijn voortdurend geconfronteerd met concrete en gevaarlijke oorlogshandelingen van de binnenvallende militaire troepen. Er is eigenlijk continu sprake van een complete chaos met daarin een aaneenschakeling van situaties van dreiging die de respondenten meemaken. Fragment 3.1 (Int. 519, 00.43:58 – 00:45:40) [519_2638.74_2740.52] Resp. Nou dan komen we zo langzamerhand aan een ander niveau, de oorlog. Int. Ja want, nog even heel klein stapje terug, u heeft geholpen met het aanleggen van van allemaal bunkers en kazematten en zo langs de langs de Maas waarschijnlijk, of.. Resp. Nee, nee, diezelfde weg waar wij langs lagen, he, eh… bent u wel eens in Gulpen geweest? Int. Ja. Resp. Op de Gulpenerberg met dat grote Mariabeeld. Int. Ja, ja, Resp. (hoest). Daar was een zandweg naartoe, Resp. Dat is nou een autoweg geworden, en die zandweg liep langs onze boerderij. Daar lag onder andere ook een brug bij die we ondermijnd hadden. … en, daarboven, had de infanterie z’n stellingen liggen. Die moest dat onder vuur nemen en die kazematten lagen dus langs die snelwegen. En die hadden muren van zestig centimeter dik, en daar zaten drie schietgaten in met een mitrailleur, dat was alles. Resp. Toen zeiden we, zo die zitten daar veilig. Zestig centimeter muren weet u dat [ze] allemaal omgekomen zijn? Int. Ja, zal best. Resp. Weet u hoe? Int. Voltreffers? Resp. Nee. De Duitsers die hadden tanks met vlammenwerpers. Daar konden zij met de mitrailleur op schieten wat ze wilden, dat deed niks. Ze reden gewoon tot aan een schietgat Resp. En dan zetten die vlammenwerpers op en dan verbrandden ze die drie mensen daar binnen. Int. Hm. Resp. En zo zijn praktisch al die jongens die in die bunkers zaten omgekomen.
De oorlogshandelingen die de hoge mate van dreiging veroorzaken, zijn vooral ingezet door de andere militairen, in dit geval de Duitsers. Er bestaat bij de Nederlandse militair geen misverstand over ‘the good’ (de geallieerden en de Nederlan70
rudy richardson & rené moelker
ders) en ‘the bad’” (de Duitsers). De andere militairen (de Duitsers) worden vooral gezien als ‘de vijand’. Dit vijandbeeld is doorspekt met dehumaniserende uitingen over de andere militairen. Het doel daarvan is vooral de eigen gelederen mentaal versterken. Fragment 3.2 (Int. 519, 00:58:59 – 00:59:30) [519_3539_3570] Resp. Dan bent u toch geen Jezus die zegt, sla me dan aan de andere kant ook maar hè, dan geef je hem wel een klap terug. Maar op dat moment wilde je... het liefst een paar Duitsers vermoorden hè want die hadden ons overvallen. Int. Ja, ja. En was, was… Resp. En wij zeggen, en nou zeg ik netjes Duitsers hoor ik gebruik het mof niet toe maar dat moet niet. Int. Moffen, ja ja. Resp. Ja nou nog liefst die kolere moffen hè. Ja, oh… Int. Maar voelde iedereen dat, was iedereen. Resp. Ja, nee allemaal waren we boos.
Deze dehumanisering vond overigens niet alleen ten opzichte van Duitsers plaats, maar ook NSB’ers pasten in het vijandbeeld als medestanders van de Duitsers. Zo werd ook wraak genomen op mensen van wie men slechts vermoedde dat zij medestanders van de vijand waren. Indië-veteranen geven aan dat hun gevechtssituatie complex en chaotisch was. Maar ook spreekt sympathie voor de locale bevolking uit de interviews. Men is vaak vriendelijk en gastvrij bejegend. De chaos komt gedeeltelijk door het inherent chaotische van een dekolonisatieoorlog, het vechten in een junglegebied tegen een tegenstander die de guerrillatechniek hanteert, gedeeltelijk door het counter-insurgentie karakter waarbij de sympathie van de bevolking gewonnen moet worden en wederopbouw wordt nagestreefd. In Indonesië is die wederopbouw in het belang van de koloniale mogendheid, want het gaat om planters die hun plantages weer rendabel pogen te maken. Een van de veteranen beschrijft de chaos als gevolg van het moeilijke onderscheid tussen combattanten en non-combattanten. Fragment 3.3 (Int. 374, 00:31:32 – 00:32:04) [374_1892.93_1924] Int. Ja. En was die demarcatielijn eh zeg maar was dat gebied dan ontruimd. Of lagen daar gewoon wel dorpen in die nog doorfunctioneerden? Resp. Oh ja dat het was helemaal bevolkt hoor, ik heb wel een, dat was natuurlijk ook eh het probleem de tegenstander die die was vaak niet te herkennen omdat zij in burgerkleren opereerden en dus niet eh te onderkennen waren van de gewone burgerlijke bevolking.
beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
71
Een nuance op het dehumaniserende vijandsbeeld met betrekking tot de andere militair is te vinden bij deze respondenten die in voormalig Nederlands-Indië zijn geweest. Ook zij hebben een hoge mate van dreiging ervaren, maar het verschil met de respondenten uit de Tweede Wereldoorlog is dat de Nederlandse militair in voormalig Nederlands-Indië zelf de agressor is. Dat heeft waarschijnlijk achteraf het beeld van de ander positief bijgesteld. Kenmerkend zijn twee ideaaltypische betekenisvolle beelden van de ander gevat in de aanduidingen ‘plopper’ en ‘rampokker’. Door de bank genomen wordt de tegenstander neutraal en in een technisch jargon beschreven, vaak met als aanduiding ‘Indonesiërs’, waarbij het woord ‘plopper’ voor de tegenstander in het narratief met dit neutrale en technische jargon geassocieerd wordt en waar geen negatieve connotatie aan kleeft. Het gebruik van dit woord depersonaliseert wellicht, maar het lijkt niet dehumaniserend bedoeld. En dat lijkt algemeen voor de Indië-veteranen, want ook de boven geciteerde veteraan geeft aan geen negatieve gevoelens aan het vijandbeeld te verbinden: Fragment 3.4 (Int. 374, 01:15:40-01:16:09) [374_4540.59_4569.07] Int. Dat lijkt me wel wat raar. Je hebt daar zo hard gevochten met z’n allen, om dan te zeggen nu besluit de politiek wat anders of nou de politiek. Resp. [erdoorheen] Ja, maar… dan blijkt toch dat je… ja, precies maar dan blijkt toch dat dat eh de professionele opvatting en zo is dat je geen eh vijanden van mekaar bent, dat je mekaar niet haat of zo dat gebeurde allemaal heel professioneel: je waardeert hun inzet zij waarderen onze inzet en eh ja, dat eh…
Waar het woord ‘rampokker’ gebezigd wordt is de betekenis altijd negatief en dehumaniserend. Het krijgt niet alleen de betekenis van tegenstander, maar ook van crimineel, de warlord die uit is op persoonlijk gewin ten koste van de autochtone bevolking. Het zijn boeven. Als zij geëlimineerd kunnen worden, dan wordt de lokale bevolking een grote dienst verleend. Zoals het politieke doel van de ‘ploppers’ in retrospectief positief gewaardeerd kan worden, ontmoet de ‘rampokker’ verachting en is duidelijk dat diens dood door alle partijen gewenst is. Fragment 3.5 (Int. 366, 00:42.09-00:43.03) [366_2529.42_2583.5] Resp. Ja dat waren de vechtersbazen in Indië. Int. Ja. Resp. Ambonezen, Medanonezen. Wat dat betreft was ik wel blij dat ik bij zo’n compagnie terecht kwam, want die kerels wisten van wanten en er waren nog een aantal bendes daar zo die actief waren en waar Westerling ook zo achteraan gezeten heb maar Westerling had een paar mensen verloren door die bendes. Eh Moessakkar heette die naam, wij hebben ook nog op ’m zitten jagen als een gek. Maar die dat was een best eh ja een eh echt een vieze bende, 72
rudy richardson & rené moelker
Int. Resp. Int. Resp.
Ja Die roofde en rampokte eh en of het nou Hollanders waren of Indiers. Rovers. Maar dat waren gewoon rovers. En Moessakkar heette die vent. Maar dat was een hele gladde jongen en… Westerling met zijn para commando’s heeft ’m niet kunnen pakken. Ze hebben wel wat mensen natuurlijk eh… neergelegd van eh van die groep maar het was een eh het was een hele grote groep.
Van dehumanisering was ook gezien de achtergronden van de respondenten minder het geval. De Nederlandse militairen hadden zelf de Duitse bezetting meegemaakt, sommigen waren van Indische afkomst en/of hadden Japanse krijgsgevangenschap meegemaakt en allen hadden hun beeld over de politieke achtergronden van het conflict naderhand bijgesteld. De politionele acties waren dekolonisatieoorlogen en achteraf konden de respondenten de vrijheidsstrijd daarom ook niet afkeuren. Maar ook gedurende het conflict wordt de menselijkheid van de tegenstander niet altijd uit het oog verloren. Een van de respondenten die zelf in Japanse krijgsgevangenschap heeft gezeten, weet veel respect voor zijn gewonde en Nederlandssprekende tegenstander op te brengen, zodanig zelfs dat deze tegenstander een kans op overleven wordt gegeven. De tegenstander is militair immers al uitgeschakeld en dan past het om deze met respect te behandelen. Fragment 3.6 (Int. 488, 02:46.31-01:47.26) [488_9991.73_10046.5] Resp. Hij zegt en eh als ie verbonden is breng m maar hier en leg m maar hier aan de kant van de weg dan zien zijn makkers hem wel straks. Ik zeg nou je hebt gehoord, je verstaat alles niet en hij knikte hij zegt dank u wel meneer. Nou en toen hebben wij hem dus opgetild en heeft Wim Dekkers dus eh… dat eh… ding weg en ’t verband eh omgelegd Int. ... Verband om z’n linker bovenbeen gelegd, afbinden. Resp. Ja.. afbinden enzo dus ja dat wist hij als ziekenverpleger natuurlijk. hij zegt nou ik heb eh… hij zegt eh ik kan ’m ook nog even een morfine injectie geven tegen de pijn zegt ie dus eh dan eh dan slaapt ie en tegen die tijd dat ie wakker is dan zijn zijn makkers eh dus wij hebben hem toen op de weg gelegd.
Vele veteranen van de Politionele Acties kijken met voldoening op hun tijd in Indonesië terug; de meesten spreken over de bevolking als vriendelijk en hartelijk, sommigen zijn later het land wezen bezoeken. Van rancune is geen sprake. Als er onvrede is, dan richt die zich eerder op de eigen bovengeschikten die men niet altijd ethisch op een hoog voetstuk plaatst. De moed en trouw van de Indische en Molukse collega-soldaten wordt geroemd. Meestal wordt over de tegenstander in een relatief ‘technisch’ vocabulaire, vrij van vijanddenken gesproken, terwijl een beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
73
enkeling ook een sterke overeenkomst ziet met de opstandelingen in het huidige Afghanistan. 5.2 De andere militair als ‘onbetrouwbare partij’
Dit patroon komt voor in missies met een hoog (UNIFIL) tot gemiddeld (UNPROFOR) ervaren dreigingsspectrum. Bovendien is de Nederlandse militair in de missie betrokken als interpositie tussen twee of meerdere groeperingen die in het missiegebied op gespannen voet met elkaar staan. Juist de rol van interpositie tussen verschillende rivaliserende groeperingen maakt de Nederlandse militair in zijn beleving erg kwetsbaar in zijn mogelijkheden op te kunnen treden. De ervaren dreiging is sterk afwisselend; de ene twee weken gebeurt er niets, maar ineens vliegt de vlam in de pan en ervaart de Nederlandse militair continu dreiging waarin hij zelf met handen en voeten gebonden is aan mandaten en regels. Fragment 3.7 (Int. 266, 00:24:03-00:25.29) [266_1443.67_1529.54] Resp. Ja, de falangisten. Ehm… constant dreigen met wat ze hadden ook die controlepost eh in de weg. Hadden ze pantserwagens en ze hadden een ook een tank, zo’n Sherman tank, waar ze dan mee rond reden. Pantserwagens, met jeeps, en ze ze reden langs en en dreigen, en en soms schieten, over je heen. Resp. Dus er was eigenlijk elke keer, en die die luitenant die wilde dan ook altijd als er omdat die controlepost steil aan die weg lag, ze hoefden maar een granaat konden ze zo die eettent binnengooien, daar zat misschien een metertje of vijf tussen. Dus als je hier de weg had bij het raam had je had je de tent. Daar zat dan, oh misschien nog wel dichterbij, bij de tafel, en daar zat een rol met een prikkeldraad tussen. Dus eh de de dreiging dat ze wat zouden proberen maar ook dreigen met die tanken en dan richten op ons en, we gaan jullie eh vannacht beschieten met kanons want ze hadden daar ook mortieren of kanons staan, Resp. En dan schoten ze zo’n mortier eens en dan hoorden wij die eh die die ja die kogels overkomen zeg maar die eh granaten. En… dat ging eigenlijk de hele dag door. Ik ben ook wel eens aan het sporten geweest dan ging je van zeven drie langs de controlepost naar zeven vijf en dan liep je langs eh langs die controlepost en dan schoten ze gewoon over je hoofd en dan hoorde je knal en dan hoorde je wat fluiten en dat was gewoon pesten eh er werd nooit gericht, maar altijd net, net niet zeg maar. Of net niet, doen alsof.
74
rudy richardson & rené moelker
Fragment 3.8 (Int. 266, 00:28:20-00:29:19) [266_1700_1759.29] Resp. Stel dat ik schiet en ik schiet een van die falangisten dood, of gewond. Wat, wat is dan, de de, de de ke, de reactie wat erop volgt. Er wordt teruggeschoten en ze schieten die mannetjes dood ehh noem maar dan ben ik daar in feite verantwoordelijk voor want ik ben begonnen. Dus in feite zit je daar met een stuk [*] weiger, je mag niks, maar eh van de ene kant durf je niks omdat je bang bent voor de gevolgen. Van als je wel wat doet. Dus dat, daar zit je eigenlijk zes maanden eh tussen te schipperen van eh in die situatie. Resp. Zij, zij bepaalden nu het spel. Int. Ja, je loopt met een wapen op scherp maar je mag er niks mee doen. Resp. Nee dreigen, bluffen, laten zien dat je niet als het erop aan komt eh dat je niet over je heen laat lopen dat is het enigste. Maar ergens durf je ook niet, tenminste ik ik durf je ook niet die grens net over te gaan om wel wat te doen. Int. Ja ja en schoten jullie wel eens terug eh over of zo? Resp. Nee nee. Int. Nee helemaal niets, nee.
In deze situatie heeft de Nederlandse militair het beeld van de andere militair als volstrekt onbetrouwbaar waarvoor geen respect voor elkaar aanwezig was. Fragment 3.9 (Int. 266, 00:34:17-00:34:49) [266_2057.75_2089.86] Int. Maar er was dus echt nul komma nul respect voor de VN troepen daar, onder, onder die eh falangisten. Resp. Eh nou ja ze probeerden het ze probeerden het toch uit. Resp. Zij waren natuurlijk de de heer en meester in dat gebied; wij waren natuurlijk maar de indringers en eh ja ze hebben bij ons wat dat betreft niks gedaan alleen maar gedreigd ik heb een andere lichting wel gehoord dat er mensen gegijzeld zijn, en wapens afgenomen en en en..
Dit beeld leidt tot een soort schizofrenie van de Nederlandse militair waarbij het eigenlijk bij elke beslissing van de Nederlandse militair mogelijk is dat het tegenovergestelde bereikt wordt. De Nederlandse militair leeft als het ware continu in een stressvolle en frustrerende situatie, ook wel bekend als het peace-keeper stress syndrome (Schoeman,1996). Hoewel de Nederlandse militair uiteindelijk een bepaald gevoel van voldoening aan de missie overhoudt, overheerst toch het beeld van een mislukte missie; overigens niet alleen vanwege de onbetrouwbaarheid die men de lokale bewoners of strijdgroepen toeschrijft, maar ook vanwege de corruptie die men ervaren heeft.
beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
75
Fragment 3.10 (Int. 408, 00:33:23-00:34.54) [408_2003.89_2094.74] Resp. Het werkt niet. Het staat gewoon voor UN, United Nonsens. Int. Kunt u dat uitleggen wat u daar precies mee bedoelt? Resp. Ja. Eh er wordt, eh ja… eh ik wil niet racistisch zijn, ’t klinkt misschien wel zo. Maar… er… zijn bataljons, die… arriveren met blote kont, koppel en speer zoals wij dat zeggen. Ze hebben niks, ze kunnen niks en de commandant zit er alleen om zich te verrijken. Eh.. de Oekraïners handelden in diesel. Er is een Oekraïense overste is opgeblazen, die is op een mijn gelopen he, dat was gewoon het geintje wat wij maakten. Ja een overste zonder jerrycans kan nog over de mijn maar een overste met in iedere hand een jerrycan diesel om te verkopen aan de lokale Serven die wordt opgeblazen. Int. Mm. Resp. Je ziet de structuren veranderen. Eh een pelotonscommandant is een luitenant. Een compagnies commandant is een kapitein. En je ziet ineens dat onderhand de groepscommandanten luitenanten worden en de pelotonscommandanten al kapitein zijn en de compagniescommandanten al overste en dat ze bataljonscommandanten al de kolonelsrang geven want het betaalt zo goed. Int. Mm. Resp. Hé de Russen verdienden in een maand tijd een jaarsalaris aan die toelages. En dat werkt corruptie in de hand. 5.3 De andere militair als ‘moeilijk te begrijpen partner’
Dit patroon komt vooral voor in missies waarin de dreiging gemiddeld is zoals bij UNPROFOR of UNTAC. Bovendien is in dit patroon de andere militair gedefinieerd als de partner met wie de Nederlandse militair samenwerkt om een bepaalde taak in het missiegebied uit te oefenen. Zoals bekend zijn VN- en NAVOmissies altijd missies waarin de Nederlandse militair gezamenlijk optreedt met militairen uit andere landen, daarbij vaak een deel van het totale missiegebied voor zijn verantwoording neemt, maar daarin ook vaak de verschillende taken met andere landen deelt. In het gemiddelde geweldsspectrum heeft de Nederlandse militair toch regelmatig te maken met reële dreigingen, hetzij door de andere militair mondeling aangekondigd, hetzij daadwerkelijk ervaren: Fragment 3.11 (Int. 516, 1.22.13-1.23.30) [516_4933_5010.82] Resp. Maar eh maar dat was eind mei nog niet. [hoest]. En eh nou toen hebben we voor het eerst luchtaanvallen uitgevoerd, met eh dramatische gevolgen overigens want eh overal ook op Servisch gebied bevonden zich nog VN functionarissen bij hoofdkwartieren maar ja ook hulpverleners, mensen van UNHCR, waarnemers. Ja als represaille voor die 76
rudy richardson & rené moelker
luchtaanvallen werden dus onmiddellijk een paar honderd man gegijzeld. Int. Dit speelt 25 26 mei. Resp. Ja. ja. En vastgebonden aan bruggen en eh… Int. Ja… Resp. Bedreigd met van alles en nog wat met ’t gevolg dat wij vrij snel genoodzaakt waren om die luchtaanvallen te staken Int. Ja Resp. En ja op dat moment eigenlijk al helemaal aan handen en voeten gebonden waren figuurlijk ja die gijzelaars letterlijk maar wij figuurlijk eh in ons optreden omdat zij dreigden eh… die gijzelaars van alles aan te doen, en nou ja… dat hebben we eigenlijk lam gelegd en toen is er een periode gevolgd van van allerlei onderhandelingen om van die gijzelaars weer eh gegijzelden vrij te krijgen. Dus dat was eh ja buitengewoon eh slechte periode in feite.
In dit soort omstandigheden is de Nederlandse militair vaak aangewezen op de kennis en kunde van en communicatie met de andere militair. In veel gevallen heeft dat culturele botsingen opgeleverd, waarin de Nederlandse militair de andere militair ziet als iemand met ‘te weinig kennis, kunde, materiaal en werkervaring’ en zichzelf ziet als ‘geavanceerde en moderne militair die weet waar hij voor staat’. Fragment 3.12 (Int. 408, 36.08 – 39.02) [408_2168.95_2342.61] Resp. En je ziet een ander bataljon waar eh wij riepen in de Sinaï destijds van ’s nachts moet je niet eh hè ’s nachts zie je geen, dan zaten er Ghanezen, ’s nachts zie je geen Ghanees buiten want dan is de [gin outside] dan zijn de beesten buiten. Hè die zijn Int. Ja ’t is totaal andere cultuur… eh ja… Resp. ’t is een andere cultuur en ze zijn er niet eh zoals de Nederlander gedreven of begaan met het probleem, maar ze zijn daar gewoon voor de financiën. Int. Zijn dat de non westerse culturen dan die hun eh of landen die hun bataljons sturen waar u dan de twijfel bij heeft want die zijn fraude of corruptiegevoelig? Resp. Ja. Maleisiërs die eh die al eisen van we moeten zoveel sokken, winterkleding dat soort dingen, ik heb ze in Libanon binnen zien komen. De Ghanezen die kwamen met eh met eh verouderde voertuigen, [moaks] eh zonder banden in eh in de roest en die gingen terug met moaks waar door de VN van nieuwe banden voorzien waren. Ze hadden 2 zeecontainers toen ze aankwamen, ze gingen met 10 zeecontainers terug, eh... de eisen die ze aan de VN stellen eh… ja… en wij brachten onze eigen spullen mee, Nederland. De VN moet beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
77
Nederland nog steeds betalen naar aanleiding van Libanon geloof ik. Eh dat werkt niet. Ik werk graag samen met de mensen waar ik binnen de Nato ook mee samenwerk. En natuurlijk zullen de Oostbloklanden dat ook langzaam gaan overnemen hè maar het was, in die tijd was het zeker een groot verschil hè in de Libanon ook tussen de partners, de westerse opgeleide eh hoeven nog niet eens NATO partner te zijn, maar Zwitsers, Oostenrijkers, Finnen, Noren, Denen, Zweden eh Italianen, Fransen, Canadezen, Nieuw Zeelanders, Australiërs, Amerikanen, eh zelfs Argentijnen, eh.. nou ik zeg zelfs Argentijnen want we hebben daarna de Falkland gehad en ik kreeg in eh Bosnië weer een probleem dat ik een Argentijn eh plaatste bij het Engelse bataljon en dat lag toch niet zo best. Int. Dat lag ook niet meer goed, nee. Resp. En ze konden wel eh ze konden wel zaken met elkaar doen, maar gevoelig lag het nog steeds. Int. Oké. Resp. Maar daar kon je mee werken want die hadden dezelfde militaire opleiding, die hadden dezelfde ethiek en… bij de Afrikaanse bataljons of de Aziatische bataljons, ja, daar werden mensen of teruggesteld in rang omdat ze anders niet als waarnemer mochten fung... fungeren dus mensen die kolonel waren in hun eigen leger die als overste hier kwamen want er mochten maar 3 kolonels zijn en dan als waarnemer goed verdienden of mensen die de rang nog niet hadden eh van kapitein, dan maar kapitein want dan konden ze goed verdienen.
Dit levert vele onderlinge misverstanden op en uiteindelijk ook frustraties bij de Nederlandse militair. Als taken aan de andere militair zijn toegewezen, heeft de Nederlandse militair weinig zeggenschap meer over de (wijze van) uitvoering. De Nederlandse militair ziet de in zijn ogen gebrekkige uitvoering vaak met lede ogen aan en heeft tegelijkertijd het gevoel het werk beter af te kunnen. Fragment 3.13 (Int. 408, 56.11 – 57.04) [408_3371.05_3424.39] Resp. Mij niet nee. nee. maar mijn mensen wel. dat mensen eh in Gorazde Zeppa, Srebenica die 3 enclaves daar had je nauwelijks eh voeding hè want die werden uitgehongerd. Af en toe werd er met name in Gorazde werd er eh werd heb ik meegemaakt dat daar luchtdroppings kwamen van de Amerikanen. Ook zo leuk, varkensvlees droppen in een moslim enclave. Int. Echt waar, gebeurde dat? Tjonge. Resp. Gevechtsrantsoenen, daar zit varkensvlees in. Maar ik heb ook varkens geslacht zien worden in moslim gebieden hoor ik bedoel ze waren zich er niet van bewust dat ze moslim waren totdat dit gebeurde. Nee dan eh 78
rudy richardson & rené moelker
en dan konden ze bij het hoofdkwartier in eh [Kisaljac] vlees kopen, ingevroren vlees van de Denen, nou en dan werd het halverwege weer gejat. Ik bedoel dan stond er weer een checkpoint en dan werd het ingenomen of eh of ja we konden drank kopen eh...
Uiteindelijk is het gevoel van voldoening van de Nederlandse militair over de missie laag. Hij heeft het gevoel in een bureaucratisch web te hebben gewerkt met te veel belemmeringen. Terug uit missiegebied heeft hij het gevoel niet veel voor elkaar te hebben gekregen. Fragment 3.14 (Int. 516, 3:31:07-3:31:30) [516_12667.5_12690.5] Resp. … eh dat is ons niet gelukt en… eh en als je die mannen bij Dutchbat adequaat had kunnen helpen dan had je ook iets gepresteerd maar dat is ons ook niet gelukt dus in feite is de operatie in eh… voor 90 procent een mislukking geweest in de tijd dat ik er zat en ja… alleen op eh aan het staartje hebben we dan een omkeer weten te bewerkstelligen. 5.4 De andere militair als ‘onderontwikkelde ander’
Een gemiddeld dreigingsspectrum komt voor bij de respondenten uit de UNTAC-missie. De werkzaamheden stonden vooral in het kader van de wederopbouw van Cambodja na het regime van de Rode Khmer. Kampementen werden in samenwerking met de lokale bevolking opgebouwd. Dreiging ervoer men vooral in de tijd van de voorbereidingen op de verkiezingen, toen restanten van de Rode Khmer poogden de verkiezingen te dwarsbomen door intimidaties en aanvallen vanuit hun machtsbasis in de Noordwestelijke regio van Cambodja, waar een Nederlands bataljon mariniers gelegerd was. Daarnaast had men vooral last van de gewoonte van kleine groepjes voormalige Khmer-soldaten, die regelmatig met munitie speelden (meeschieten met oefeningen van Nederlanders, koffietijd aankondigen, bij volle maan als traditie). Fragment 3.15 (Int. 52, 00:46:55 -00:48:55) [52_2815.15_2935.48] Resp. Ja. Ja. Ja. Er zijn heel veel mijn eh mijnongevallen. Maar ja ook ook eh noem het een schietoefening. Je bent aan het schieten met eh met een mortier, 60 millimeter en daar hadden we natuurlijk hadden we dat ook routine hè we moesten wel blijven schieten en dat soort dingen. En dan schoot [tikt] je twee keer en dan had je 3 treffers en dan denk je er klopt iets niet. En dan nog een keer, doeng doeng, DOENG hoorde je dan achter je, schoten ze gewoon van hun leger of wie dat dan ook maar was, dat schoot ook mee. Int. En dan richting jullie. Resp. Ja die schoten over ons heen. Ja. Nou in ’t begin denk je jezus wat is dit beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
79
Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp.
Int. Resp.
dan jongen, wat een mafketels maar op een gegeven moment tien uur, keboem, zij gaven de koffietijd aan met een eh mortiergranaat. En als ’t einde koffietijd was 2 en als ’t lunch was dan [klakgeluid] ziezo, een half uur later was het, ze hadden zat van die rotzooi. Dus eh… Maar gaven ze dat aan. [door elkaar] niet… … met mortiergranaten over jullie heen? … ja soms… … in jullie richting? … wel, soms wel en dan reed je gewoon langs de weg en dan hoorde je poeh… en dan zag je ze weer, ja en in het begin schrik je je echt wezenloos. Ja. Totdat je denkt van nou ja dat hoort bij dit land en als je dat weer kunt relativeren hè dat is hetzelfde als wanneer je eh nou we zaten net weer eh ik denk een week later of eh nou maakt niet uit hoeveel en je hebt een wild west voor je, dat je ’s nachts om een uur of nou ja ’s nachts was voor ons tien uur ook al ’s nachts natuurlijk dan is het ook al pikkenacht en dan hoor je ineens kebang kebang en wordt overal geknald. Denk je oh iedereen weer in stand to, iedereen weer achter z’n wapen met eh kijkers, dan zag je licht kogels over en weer de straat voor je. Nou dat waren 2 bendes die waren mekaar aan het afschieten. En de eerste keer denk je wat is dit joh mafketels, daar komen ze allemaal aan. Nee dat hoorde er gewoon bij joh, dat was op een gewoon ach ze zijn ook weer aan het knallen. En dan liep je weer naar je putje toe en nou is ’t afgelopen [*] [maar zo] ja oké mm weer terug, da’s echt…
Deze lage dreiging en vooral ook het incidentele en verassende moment waarop de Nederlandse militair die dreiging ervoer, leverde een cultureel beeld op dat werd gedreven door het beeld van de andere militair als ‘de onderontwikkelde’ en de Nederlandse militair als ‘de ontwikkelde’. De Cambodjaanse militairen werden gezien als rare snuiters met onconventionele wapens en aanpak. Dat beeld wordt nog eens versterkt door de Cambodjanen zelf, die het materiaal en wapens van de Nederlanders zeer geavanceerd beschouwden. Fragment 3.16 (Int. 52, 00:36:13-00:36:53) [52_2173_2213.56] Resp. Om het zo maar te zeggen, ’t zijn geen militairen. ’t Zijn geen militairen zoals wij opgeleid zijn, dat is heel anders. Ze zagen ook met ontzag naar onze wapens. Want zij ja ze schieten met de AK en eh die doet ’t altijd, maar eh dat, you kill elephants zeiden ze altijd. En ja eh *[foul] had eh net wat iets grotere eh hulsjes met inhoud… Dus echt eh kill elephants. Int. Ja. 80
rudy richardson & rené moelker
Resp. Ja ja ja. Int. Dus er werd bewonderend naar jullie munitie gekeken. Resp. Ja. Nou dus wij hebben altijd wel gehad van nou als ze ook wat doen, ja dan moet je hopen dat je niet geraakt wordt en daarna is het eh dan dan lopen we over ze heen, dat hebben we altijd wel gehad. [tikt iets] Maar ja.
Uiteindelijk heeft dit culturele beeld van de Nederlandse militair vooral misverstanden opgeleverd, maar na een periode van ‘aan elkaar wennen’ heeft dat niet tot onoverkomelijke problemen geleid. De voldoening over de missie is in dit patroon dan ook vaak groot; de Nederlandse militair heeft tijdens de missie kunnen doen waarvoor hij gekomen is.
6 Conclusies Het is waarschijnlijk dat het soort missie en de ervaren dreiging invloed hebben gehad op het culturele beeld over de ander en dat zij ook de mate en de aard van de voldoening over het conflict/de missie hebben bepaald. De veteranen van de Tweede Wereldoorlog zijn zeker voldaan dat zij van ‘die rot-Duitsers’ af zijn en tegelijkertijd zijn zij uiteraard ook trots op de gevoelde overwinning. Vanuit dat perspectief dehumaniseren zij hun tegenstander, die zelfs in retrospectief ‘mof ’ blijft heten. Bij de Indië-veteranen wordt het vijandbeeld zelden of nooit dehumaniserend ingekleurd en is het beeld van de tegenstander veel meer ‘technisch’, waar ‘ploppers’ geen werkelijk denigrerende lading krijgt, in tegenstelling tot de ‘rampokkers’ die als rovers gezien worden. Voldoening is verbonden aan de als vriendelijk ervaren bevolking en het achteraf gegroeide respect voor de politieke doeleinden van de Indonesische strijdkrachten. De missies waarbij Nederlanders in een interpositie situatie terechtkwamen, waren weliswaar niet het meest bedreigend (in vergelijking met oorlogsgeweld), maar wel het meest frustrerend, omdat de militaire professionals aan handen en voeten gebonden waren door mandaat en taakstelling. Een beeld van de onbetrouwbare ander is daarbij snel gekoppeld aan een lage mate van voldoening met de missie. Dat de relatief lage dreiging bij de Cambodja-missie gekoppeld raakte aan het culturele beeld van de onderontwikkelde ander heeft wellicht te maken met het gegeven dat de Nederlandse militair juist vanwege die lage dreiging minder in een gevechtssituatie als wel in een ontwikkelingssituatie gedwongen werd. Verkiezingen moesten geregeld worden, de extra gelden van minister Pronk werden voor medische hulp aangewend, en assistentie bij de wederopbouw moest verleend worden. De militair is hier een ontwikkelingswerker die zich bij deze taak een passend beeld toegeëigend heeft. Theoretisch heeft de dreigingstheorie in de analyse als zoeklicht dienst gedaan bij het speuren naar aanwijzingen die duiden op de versterking van in-group- en beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
81
out-groep-bindingen. Onder dreiging grijpen mensen eerder terug op de culturele beelden die vaak al van tevoren meer of minder bewust aanwezig zijn en die door de ervaren dreiging eerder bevestigd dan bijgesteld worden. Hierdoor verkrijgen die culturele beelden op hun beurt weer een persistent karakter. Stereotypen kunnen dan door middel van escalatie zelfs uitmonden in dehumanisering van de ander. Ook de relatie van de ervaren dreiging met de mate en aard van voldoening die men na afloop van een missie ervaart, is niet alleen conform de theoretische verwachtingen, maar verloopt waarschijnlijk volgens het fasenmodel dat hierboven beschreven werd. Na een fase van hoge verwachtingen volgt teleurstelling en hierop volgt weer heroverweging. Het onderzoek onder veteranen heeft alleen retrospectief inzicht in deze fasen opgeleverd, maar uit alle interviews bleek dat de respondenten hun initiële verwachtingen moesten bijstellen. Alleen bij de veteranen van de Politionele Acties is een positieve heroverweging vastgesteld in het beeld van de ander, terwijl voor de overige missies het gedehumaniseerde beeld, het beeld van de onbetrouwbare, de onbegrijpelijke en de onderontwikkelde ander persisteert tot op de dag van vandaag.
Literatuur Allport, G.W. (1954) The nature of prejudice. Cambridge, MA: Addison Wesley. Avruch, K. & P.W. Black (1993) Conflict resolution in intercultural settings,. in: D.J.D. Sandole & H. van der Merwe (eds.) Conflict resolution theory and practice (p. 131-145). Manchester: Manchester University Press. Bellamy, A.J., P. Williams & S. Griffin (2004) Understanding peacekeeping. Cambridge: Polity Press. Berg, C.E. van de (2009) Soldiers under Threat: An exploration of the effect of real threat on soldiers’ perceptions, attitudes and morale. Breda: proefschrift NLDA. Bergen, L. van (1999) Zacht en Eervol. Lijden en sterven in een Grote Oorlog. Den Haag: Sdu. Blumer, H. (1969) Symbolic interactionism. Perspective and method. Princeton: University Presses of California. Binnenveld, H. (1995) Om de geest van Jan Soldaat. Beknopte geschiedenis van de militaire psychiatrie. Rotterdam: Erasmus publishing. Bitterli, U. (1989) Cultures in conflict. Encounters between European and non-European cultures. Oxford: Polity Press. Brahimi Report (2000) United Nations. General Assembly and Security Council. Report of the Panel on United Nations Peace Operations. A/55/305-S/2000/809, August 21. New York: United Nations. Brinkel, T., R. Moelker & S. Westmaas (2009) Politiek-militaire betrekkingen, in: R. Moelker, J. Noll & M. De Weger (red.), Krijgsmacht en samenleving (p. 163190). Amsterdam: Boom. 82
rudy richardson & rené moelker
Doorn, J.A.A. van & W.J. Hendrix (1970) Ontsporing van geweld. Over het Nederlands/Indisch/Indonesisch conflict. Rotterdam: Universitaire Pers Rotterdam. Fält, O.K. (2008) Global history, cross-cultural interactions and encounters and theoretical roots of the study of mental images. The Journal of International Social Research, vol. 1/5 Fall 2008: 313-325. Greenberg, J., S. Solomon & T. Pyszczynski (1997) Terror management theory of self-esteem and cultural worldviews. Empirical assessments and conceptual refinements. Advances in experimental social psychology, 29: 61-139. Haslam, S.A., J.C. Turner, P.J. Oakes et al. (1992) Context dependent variation in social stereotyping: The effects of intergroup relations as mediated by social change and frame of reference. European Journal of Social Psychology, 22: 3-20. Klep, C. & R. van Gils (2005) Van Korea tot Kabul. De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945. Den Haag: Sdu uitgevers. Klep, C. (2009) Somalië, Rwanda, Srebrenica. De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies. Amsterdam: Boom. LeBaron, M. (2003) Culture and conflict. http://www.beyondintractability.org/ essay/culture_conflict/?nid=1186 Maso, I. (1987) Kwalitatief onderzoek. Meppel: Boom. Merton, R. K. (1968) Social theory and social structure (1968 enlarged edition). New York: The Free Press. Miles, M.B. & A.M. Huberman (2003) Qualitative Data Analysis. California: Sage. Miller, L.L. & C. Moskos (1995) Humanitarians or warriors? Race, gender and combat status in Operation Restore Hope. Armed Forces and Society, 21, 4: 615637. Moelker, R., J. Soeters & U. vom Hagen (2007) Sympathy, the cement of interoperability. Findings on ten years of German-Netherlands military cooperation. Armed Forces and Society, 33, 4: 496-517. Oudenhoven, J.P. van (2001a) Ontstaan en functie van vooroordelen en stereotypen, in: J. Vis en G. Modenhauer (red.) Nederland en Duitsland. Elkaar kennen en begrijpen (p. 280-302). Assen: Van Gorcum. Oudenhoven, J.P. van (2001b) Nederlanders over Duitsers: enkele empirische gegevens, in: J. Vis en G. Modenhauer (red.) Nederland en Duitsland. Elkaar kennen en begrijpen (p. 303-312). Assen: Van Gorcum. Richardson, R. & F.H. Kramer (2003) Abduction as the type of inference that characterizes the development of a Grounded Theory. Qualitative Research, vol. 6(4): 497-513. Selmeski, B. R. (2007) Military Cross-cultural competence: core concepts and individual development. Canada: Royal Military College of Canada. Soeters, J., E. Tanercan, K. Varoglu & U. Sigri (2004) Turkish-Dutch encounters in peace operations. International Peacekeeping, 11, 2: 354-368. beeldvorming bij nederlandse militairen over andere militairen
83
Soeters, J. & P. Manigart (eds.) (2008) Military cooperation in multinational peace operations: managing cultural diversity and crisis response. Londen: Taylor & Francis. Schoeman, J.R. (1996) Peacekeeping als (non-traditionele) stressfactor, Marine blad. 106, 10 (oktober): 284-288. Schok, M. (2009) Mission as meaning. Making sense of war and peacekeeping. Delft: Uitgeverij Eburon. Stephan, W.G. & C. Stephan (1996) Predicting prejudice. International Journal of Intercultural Relations, 20 (3/4): 409-426. Smith P.B., M.H. Bond & C. Kagitcibasi (2006) Understanding social psychology across cultures: living and working in a changing world. Londen: Sage. Wessely, S. (2006) Twentieth-century theories on combat motivation and breakdown. Journal of Contemporary History, 41: 268-286. Van der Zee, K.I. van der, Oudenhoven, J.P. van & E. de Grijs (2004). Personality, threat, and cognitive and emotional reactions to stressful intercultural situations. Journal of Personality, 72 (5): 1069-1096.
84
rudy richardson & rené moelker
4 Frames, metaforen en vertelposities in verhalen van Nederlandse veteranen over militaire gevechtsacties1 Harry van den Berg & Susan Woelders
1 Wat vertellen verhalen? Het initiatief van het Veteraneninstituut om met behulp van biografische interviews vast te leggen hoe veteranen de militaire missies waaraan zij hebben meegedaan, hebben ervaren, is van onschatbare betekenis voor zowel historisch als sociologisch, (sociaal-)psychologisch en discoursanalytisch onderzoek. Verhalen die tijdens die interviews verteld worden, kunnen immers vanuit verschillende invalshoeken benaderd worden. In dit hoofdstuk gaat het om de manier waarop veteranen vertellen over hun gevechtservaringen. De focus is dus gericht op het taalgebruik in hun verhalen over gevechtsacties waarbij zij betrokken waren. Vaak wordt ‘taal’ en ‘taalgebruik’ slechts opgevat als ‘communicatiemiddel’ om een ‘boodschap’ over te dragen. Vanuit zo’n instrumentele visie is het taalgebruik op zich niet zo vreselijk interessant, maar gaat het vooral om de inhoudelijke ‘boodschap’: informatie over gebeurtenissen, ervaringen, herinneringen, ideeën en meningen. Taalgebruik is echter veel meer dan alleen een communicatiemiddel. Taalgebruik speelt ook een cruciale rol bij de vormgeving van ervaringen en herinneringen. Dat betekent dat die ervaringen en herinneringen mede geconstrueerd worden door het taalgebruik. Ervaringen en herinneringen staan immers nooit los van de interpretaties van die ervaringen en herinneringen. De vraag naar ‘hoe’ veteranen over hun ervaringen vertellen staat daarom niet los van de vraag naar ‘wat’ ze vertellen. Frames spelen een cruciale rol bij de manier waarop ervaringen en herinneringen ge(re)construeerd worden. Dat is een van de redenen waarom verhalen van verschillende personen die betrokken zijn bij eenzelfde gebeurtenis sterk kunnen variëren. Het begrip ‘frame’ heeft betrekking op de manier waarop in het dagelijkse leven ervaringen verwerkt en georganiseerd worden. Het begrip is vooral bekend door het werk van Ervin Goffman (1974) over de manier waarop mensen interactiesituaties en sociale instituties definiëren. In de voetsporen van Goffman heeft Deborah Tannen (1993) dit begrip verbreed en nader uitgewerkt als verwachtings85
patronen: ervaringen worden verwerkt op basis van verwachtingpatronen, die voor een deel sociaal-cultureel bepaald zijn. ‘Framing’ is in hoge mate routinematig, waarbij actoren zich meestal niet bewust zijn van de specifieke keuzes die ze maken. Frames zijn als het ware opgesloten in het taalgebruik en kunnen gereconstrueerd worden aan de hand van patronen van onderling met elkaar verbonden termen en uitdrukkingen die door de verteller gebruikt worden voor het categoriseren en benoemen van gebeurtenissen, handelingen en situaties (Fillmore, 1985; Lakoff, 1987; Tannen & Wallat, 1993; Van den Berg, 1996, 2003, 2004a, 2004b). Door het gebruik van een bepaald frame wordt een specifiek perspectief op de betreffende gebeurtenissen geconstrueerd. Daardoor worden bepaalde aspecten van die gebeurtenissen benadrukt ten koste van andere aspecten. De implicatie is dat verhalen altijd vooral iets vertellen over het perspectief van de verteller en dus de frames die ten tijde van de vertelling gebruikt worden om een fase uit de eigen levensgeschiedenis te reconstrueren. De frames die een verteller gebruikt, kunnen mede beïnvloed worden door de aard van de gespreksomstandigheden en door de tijdsafstand tussen de gebeurtenissen waarover verteld wordt en het moment van de vertelling. Verhalen die de veteranen tijdens de door het Veteraneninstituut georganiseerde interviews vertelden over de militaire acties en de manier waarop ze dat beleefd hebben, hoeven daarom niet overeen te komen met de verhalen die ze tijdens de missie of vlak daarna vertelden aan vrienden, kennissen en familieleden. Nog afgezien van mogelijke geheugeneffecten dragen ook veranderingen in de taal en het taalgebruik en met name veranderingen in het voor de vertellers beschikbare repertoire van frames bij aan het bekende fenomeen dat verhalen over ‘wat men werkelijk heeft meegemaakt’ in de loop van de tijd voortdurend aangepast en bijgesteld worden. In dit hoofdstuk gaat het dus om een onderzoek naar het discours dat nu gebruikt wordt om verhalen te vertellen over toen.
2 Focus van het onderzoek Bij het onderzoek naar de frames in verhalen over gevechtservaringen zal vooral aandacht worden geschonken aan een specifieke categorie van frames, namelijk metaforen. Een frame is geworteld in een bepaald ervaringsveld of sociaal domein (Taylor, 2003). Maar frames kunnen ook gebruikt worden om ervaringen, situaties en gebeurtenissen in een ander domein te interpreteren en te communiceren. In de krantenkop ‘Bloedbad op de beursvloer’ worden gebeurtenissen in het domein van financiële transacties geframed in termen die refereren aan het domein van geweldsacties. In de hedendaagse metafoortheorie – waarvan Lakoff en Johnson (1980) de grondleggers zijn – wordt voor deze manier van framen de term ‘metafoor’ gebruikt. In deze conceptualisering krijgt het begrip ‘metafoor’ dus een bete86
harry van den berg & susan woelders
kenis die ver afstaat van de manier waarop in het alledaagse leven over metaforen gesproken wordt. In die alledaagse betekenis wordt ‘metafoor’ slechts opgevat als een taalvorm met een retorische functie: het overtuigend overdragen van een ‘bedoelde boodschap’. De alledaagse betekenis is dus gebaseerd op de hiervoor genoemde instrumentele visie op taal en taalgebruik. Die traditionele visie wordt verworpen door de hedendaagse metafoortheorie en meer in het algemeen de discoursanalytische traditie binnen de cognitieve linguïstiek (Lakoff, 1987; Lee, 1992, 2001; Taylor, 2003). Metaforen spelen – zoals onder anderen Lakoff en Johnson (1980) hebben aangetoond – een fundamentele rol bij de vormgeving en verwerking van ervaringen. De essentie van een metafoor is dus het begrijpen en ervaren van iets op basis van iets anders. Vooral bij ingrijpende en complexe ervaringen spelen metaforen een cruciale rol om ‘grip’ te krijgen op wat men meemaakt. Militaire gevechtservaringen en geweldservaringen zijn bij uitstek rationeel complexe en emotioneel ingrijpende ervaringen. Daarom zal het onderzoek vooral gericht worden op de vertellingen over militaire gevechtssituaties en gevechtservaringen. Metaforen maken het mogelijk om bepaalde aspecten van die ervaringen te belichten en naar voren te halen. De keerzijde is dat andere aspecten daardoor weggelaten worden. Metaforen zijn dus zowel onthullend als verhullend. De keuze van metaforen heeft dan ook onvermijdelijk politieke en ideologische implicaties. Daarmee is niet gezegd dat die keuze altijd politiek of ideologisch gemotiveerd zou zijn. Zoals Lakoff en Johnson (1980) aangeven is het gebruik van metaforen veelal een onbewust en routineus proces (zie ook Goatly, 1997). De verhalenverteller is – zoals elke taalgebruiker – afhankelijk van het in een bepaalde cultuur beschikbare repertoire van frames en metaforen. De eerste onderzoeksvraag luidt daarom als volgt: Welke frames en met name welke metaforen worden door veteranen gebruikt bij het beschrijven van hun ervaringen met militaire gevechtshandelingen tijdens de missie(s) waaraan zij hebben deelgenomen en in hoeverre zijn er in dit opzicht verschillen tussen missies en/of de positie van veteranen in de militaire organisatie? Bij de beantwoording van die vraag zal de aandacht vooral gericht worden op de variatie in het gebruik van frames en metaforen: welke spelen een dominante rol en welke een marginale rol? Daarnaast zal worden nagegaan in hoeverre de variatie in het gebruik van frames en metaforen afhankelijk is van de aard van de missie en/of het onderdeel waartoe de verteller behoort (landmacht, korps mariniers, korps commando’s, KNIL) en/of waarover het verhaal gaat. Framing omvat meer dan alleen de metaforen die de verteller bewust of onbewust selecteert. Een ander relevant aspect van taalgebruik betreft de manier waarop gevechtshandelingen worden toegeschreven aan actoren en de wijze waarop de verframes, metaforen en vertelposities
87
teller zich positioneert ten opzichte van de gerapporteerde gevechtshandelingen. De verteller kan zich bijvoorbeeld presenteren als louter observator van die gebeurtenissen, als handelingssubject of als handelingsobject. En de handelingen zelf kunnen impliciet of expliciet worden toegeschreven aan handelingssubjecten of ze kunnen gepresenteerd worden als quasinatuurlijke processen met een eigen dynamiek. Grammaticale vormen (persoonsvorm, actief- en passiefconstructie, nominalisatie) spelen daarbij een cruciale rol zoals onder anderen Norman Fairclough (2003) heeft laten zien. Eenzelfde gebeurtenis kan door de keuze van een specifieke combinatie van grammaticale vormen op zeer verschillende manieren ge(re)construeerd worden. De tweede onderzoeksvraag is daarom gericht op de relatie tussen verteller en het vertelde. In hoeverre worden gevechtshandelingen toegeschreven aan actoren en hoe presenteert de verteller zijn eigen positie ten opzichte van die handelingen? Bij de beantwoording van deze onderzoeksvraag zijn verschillende aspecten van taalgebruik relevant: – Een eerste aspect betreft de keuze van de persoonsvorm. Als de verteller zich als louter observator presenteert, dan wordt de derde persoon enkelvoud (‘hij’) of de derde persoon meervoud (‘zij’) gehanteerd. De verhalen gaan dan kortom over wat ‘anderen’ deden of ondervonden. De verteller kan zich ook presenteren als participerende observator. In dat geval heeft de verteller nog de keuze om het verhaal vanuit de ‘ik’-positie of vanuit de collectieve ‘wij’-positie te vertellen. De verteller kan ten slotte ook de tweede persoon enkelvoud (‘je’) kiezen. De implicatie daarvan is dat de gevechtshandelingen gedesubjectiveerd worden tot datgene wat vanzelfsprekend is of wat je in zo’n situatie ‘hoort’ te doen: ‘Je vuurde dan veiligheidshalve een salvo.’ – De functie van de gekozen persoonsvorm in de vertelling hangt mede af van andere aspecten van het taalgebruik. Zo impliceert het gebruik van de eerste persoon enkelvoud (‘ik’) of eerste persoon meervoud (‘wij’) niet per definitie dat de verteller zichzelf (resp. de eigen groep) als actor presenteert. Dat hangt af van de zinsconstructies die de verteller kiest. Het gaat daarbij met name om de keuze tussen actiefconstructies en passiefconstructies. Bij passiefconstructies is het lijdend voorwerp het onderwerp van de zin: ‘De gevangene werd door hem door het hoofd geschoten.’ De nadruk ligt hierbij op degene die de handeling ondergaat. Passiefconstructies kunnen daarom ook gebruikt worden zonder de handelende actor te noemen: ‘De gevangene werd door het hoofd geschoten.’ Bij de actiefconstructie ligt de nadruk op de handelende actor: ‘Hij schoot de gevangene door het hoofd.’ De keuze van de zinsconstructie speelt dus een belangrijke rol bij het benadrukken, marginaliseren of buiten beschouwing laten van verantwoordelijkheden bij de beschrijving van gevechtshandelingen. 88
harry van den berg & susan woelders
– Een derde aspect betreft het al of niet gebruiken van nominalisatie. Bij nominalisatie worden (gevechts)handelingen niet beschreven door gebruik te maken van werkwoorden zoals ‘vechten’, ‘schieten’ en ‘aanvallen’, maar door zelfstandige naamwoorden waarin handelingen weergegeven worden als gebeurtenissen zonder actoren2: ‘Bij de gevechten vielen gelukkig weinig slachtoffers’, ‘Het schieten duurde de hele nacht’, ‘Er was sprake van een slachtpartij’, ‘Van lieverlee kwamen daar dus steeds meer infiltraties’, ‘Dan gaat de aanval beginnen’. Het effect van nominalisatie is dat het actorschap van de betreffende handelingen volledig uit het zicht verdwijnt.
3 Selectie van de interviews Bij de selectie van de te analyseren interviews uit de beschikbaar gestelde interviews is gekozen voor variatie naar missies. De belangrijkste overweging daarvoor is dat de verschillen tussen de missies groot zijn wat betreft de aard van de gevechtssituaties en gevechtshandelingen. Als gevolg daarvan zullen ook de ervaringen sterk uiteenlopen. Bij elke missie worden alle beschikbare interviews geanalyseerd. Dat biedt de mogelijkheid om ook na te gaan in hoeverre er sprake is van variatie binnen één en dezelfde missie. Gekozen is voor drie missies: 1 Nederlands-Indië/Indonesië. In totaal zijn zes interviews onderzocht (230, 348, 366, 374, 488 en 200306). Bij drie interviews gaat het om militairen die destijds tot het kader behoorden. 2 Nieuw-Guinea. In totaal zijn twee interviews onderzocht (208 en 490). Het betreft in beide gevallen manschappen. 3 Cambodja. In totaal zijn vijf interviews onderzocht (052, 207, 248, 310 en 418). Eén interview betreft kader. De verschillen tussen deze missies zijn aanzienlijk. Bij Nederlands-Indië/Indonesië ging het om een koloniale oorlog: een vergeefse poging om na de verdrijving van de Japanse bezetters de dekolonisatie tegen te houden. De oorlog kende verschillende fasen. Aanvankelijk had het Nederlandse leger inclusief het KNIL, slechts een paar steden in handen en was er relatief weinig gevechtsactiviteit. Toen men vanaf de zomer van 1947 vanuit die steden een offensief inzette en een groter gebied op het Republikeinse leger veroverde dan met de beschikbare manschappen te beheersen viel, intensiveerde de guerrillastrijd. De aard van de militaire gevechtservaringen binnen deze missie liep dus sterk uiteen. De oorlog heeft een groot aantal slachtoffers gekost. Ruim 6.000 slachtoffers aan Nederlandse kant en een veelvoud daarvan aan de Republikeinse kant. Daarnaast is er ook een groot aantal burgerslachtoffers gevallen. Ook bij Nieuw-Guinea ging het om een koloniale oorlog. Maar de verschillen met de oorlog in Nederlands-Indië zijn groot. Kenmerkend was de dreiging van frames, metaforen en vertelposities
89
een grootscheepse invasie door het Indonesische leger. Maar de feitelijke militaire acties bleven voornamelijk beperkt tot het opsporen van Indonesische verkenners die in Nieuw-Guinea werden gedropt en het zo nodig bevechten van deze verkenners in man-tot-mangevechten. Het aantal slachtoffers in deze oorlog is uiteindelijk beperkt gebleven. Bij Cambodja ging het om een internationale opbouwmissie om de verkiezingen veilig en eerlijk te laten velopen in de periode nadat het Vietnamese leger de Khmer Rouge had verjaagd en zich had teruggetrokken. De militaire gevechtsacties betroffen vooral de verdediging tegen aanvallen door restanten van de Khmer Rouge die posities probeerde te heroveren door de bevolking te intimideren en die de opbouwmissie probeerde te frustreren. Bij deze opbouwmissie was sprake van een beperkt aantal slachtoffers aan Nederlandse zijde.
4 Werkwijze De analyse van de geselecteerde interviews heeft stapsgewijze plaatsgevonden. De eerste fase betrof de selectie van fragmenten uit de interviews waarin gesproken wordt over gevechtssituaties en gevechtshandelingen. Daarnaast werd in deze fase bij elk interview relevante contextinformatie over de geïnterviewde samengevat. Het gaat daarbij om leeftijd, het militaire onderdeel waar de respondent terechtkwam, de motieven om deel te nemen aan de missie in kwestie, de opleidingen die hij daarvoor gevolgd heeft. De tweede fase betrof het markeren van de termen die in elk fragment gebruikt worden bij de beschrijving van de betreffende situatie, gevechtshandelingen en eventuele gevolgen daarvan. Uitgangspunt daarbij is dat termen niet los naast en door elkaar gebruikt worden, maar vaak een samenhangend patroon vormen welke duidt op een specifiek frame respectievelijk specifieke metafoor (Schmitt, 2005). Daarbij moest ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat in de loop van een vertelling over een militaire actie meerdere frames en metaforen gebruikt kunnen worden. Met andere woorden: mensen kunnen van perspectief switchen tijdens hun verhaal door een ander frame of een andere metafoor te introduceren (zie ook: van den Berg, 2003). De derde fase betrof een voorlopige conceptualisering van de verschillende frames en metaforen op basis van de bevindingen uit de tweede fase. Die voorlopige conceptualisering is vervolgens opnieuw getoetst aan (een selectie uit) het materiaal. Deze procedure is enkele malen herhaald. Met andere woorden: de uiteindelijk gereconstrueerde frames en metaforen zijn het resultaat van een iteratief proces. In deze fase is ook onderzocht of er naast metaforen ook andere taalvormen gebruikt worden die een vergelijkbare functie vervullen in de beschrijving. Een voorbeeld is het gebruik van verkleinwoordjes die evenals sommige metaforen kunnen functioneren als eufemisme. 90
harry van den berg & susan woelders
De vierde fase betrof het gebruik van nominalisatie, actief- en passiefconstructies in combinatie met de verschillende persoonsvormen in de vertellingen over gevechtssituaties en gevechtshandelingen. Een iteratief proces was hier niet nodig. Wel is gelet op mogelijke andere taalvormen die relevant kunnen zijn voor de manier waarop de verteller zich opstelt. Belangrijke bevinding in deze fase was dat ook hedges een belangrijke rol kunnen spelen. Bij hedges gaat het om taalconstructies (aarzelingen, relativeringen van het waarheidsgehalte, e.d.) die door de spreker worden gebruikt om zijn of haar commitment aan de betreffende uitspraak of bewering te verzwakken (zie o.a. Bloor & Bloor, 2007). In de vijfde fase werd voor elk interview een kort memo samengesteld met de belangrijkste kenmerken van het taalgebruik in dat interview. Doel daarvan is om per interview vast te stellen welke frames/metaforen dominant zijn in de verhalen van de betreffende veteraan en welke grammaticale constructies daarbij het meest gebruikt worden. In al deze fasen is – waar nodig – ook nagegaan in hoeverre de analyses betrouwbaar en geldig zijn. In alle fasen is uiteraard overleg geweest tussen beide auteurs die elk een deel van de interviews analyseerden. Met name in de eerste en in de derde fase werd besloten om enkele interviews dubbel te analyseren om in elk geval de betrouwbaarheid zo goed mogelijk te kunnen garanderen.
5 Bevindingen 5.1 Frames en metaforen
Uit onze analyse van de beschikbare interviews blijkt dat er een grote variatie is in de manier waarop de veteranen gevechtshandelingen framen. Daarbij kunnen drie typen frames worden onderscheiden al naargelang de aard van de aspecten van de ervaringen die door een frame worden belicht en naar voren gehaald. In de eerste plaats zijn er frames waarin het verloop van een militaire gevechtsactie centraal staat en waarin de achterliggende militair-politieke doelen van de gevechtsactie (zoals veiligheid, wederopbouw, herstel van het gezag,) minder relevant zijn, evenals de directe effecten van de actie (zoals de aangerichte schade aan mensen en omgeving). Dat type frames duiden we aan als proces-georiënteerde frames. In de tweede plaats zijn er frames waarin acties uitsluitend beschreven en beoordeeld worden in termen van de al dan niet gerealiseerde doelen. Zowel het verloop als de directe effecten van de actie blijven daarbij buiten het gezichtsveld. Dat type frames duiden we aan als doel-georiënteerde frames. Tenslotte zijn er frames waarin de focus vooral gericht is op de directe (gewelds)effecten van de betreffende acties ten koste van de aandacht voor zowel het verloop als de achterliggende doelen van de acties. Dat type frames duiden we aan als effect-georiënteerde frames. frames, metaforen en vertelposities
91
Uit de frameanalyse van de interviews met de veteranen blijkt daarnaast dat metaforen een zeer grote rol spelen in de manier waarop de geïnterviewde veteranen gevechtshandelingen framen. Vooral bij proces-georiënteerde frames en doelgeoriënteerde frames wordt vrijwel uitsluitend gebruikgemaakt van metaforen. 5.1.1 Proces-georiënteerde frames De sportmetafoor: oorlog als vechtsport
Proces-georiënteerde frames in de door ons onderzochte verhalen over militaire gevechtssituaties betreffen vrijwel uitsluitend metaforen. Verreweg de belangrijkste procesmetafoor die in de interviews gebruikt wordt is de sportmetafoor. Het taalgebruik dat kenmerkend is voor het domein van sport en spel is bij uitstek geschikt om alle nadruk te leggen op het verloop van militaire acties. Kenmerkend voor sport en spel is immers dat de activiteit op zich het belangrijkste doel is. Het spelen en sporten zelf is minstens zo belangrijk, zo niet belangrijker dan de nagestreefde uitkomst: het winnen. Vanuit dit perspectief kan oorlog gepresenteerd worden als een vechtsport. Het vechten, de keuzes van tactieken en strategieën en de calculaties over de door de tegenpartij gekozen tactieken en strategieën vormen daarbij het referentiekader. Het is dan ook niet toevallig dat oorlog soms beschouwd wordt als de ultieme vechtsport. Militair historicus Van Creveld (2008) is een van de meest uitgesproken aanhangers van deze visie: Unlike many other dangerous kinds of sport [...] war pits us against the most powerful, most intelligent, and most fearsome opponent of all, another man; compared to him what he can do, every other challenge simply does not count. Also, war is unique in that, alone among all games of strategy in which humans face each other, it does not have any rules that dictate what the enemy may do to us and we to him. It is the only one that permits, even requires, the mobilization not just of some human qualities but of all. (Van Creveld, 109-110)
Het zijn niet alleen bepaalde auteurs die oorlog expliciet als sport definiëren of propageren. Ook in de taal zelf is de relatie tussen oorlog en vechtsport sterk verankerd. In de Engelse taal worden vechtsporten bijvoorbeeld aangeduid als Martial Arts. De term ‘martial’ verwijst naar de oorlogsgod Mars. De innige discursieve samenhang tussen sport en oorlog komt niet alleen tot uiting in het gebruik van sporttermen bij militaire acties (‘we besloten op safe te spelen’ ), maar ook omgekeerd: het gebruik van oorlogstermen bij sportactiviteiten (‘het droomelftal werd in de finale vernietigend verslagen’ ). Het gebruik van de sportmetafoor in het militaire domein en het gebruik van de oorlogsmetafoor in het domein van sport en spel versterken het idee dat oorlog een sport is.3 De grenzen tussen de sportmetafoor en de oorlogsmetafoor worden daardoor vloeiend. 92
harry van den berg & susan woelders
Het gebruik van de sportmetafoor heeft specifieke gevolgen voor de manier waarop oorlogsverhalen verteld worden. Uit de analyse van veteraneninterviews komen vier aspecten naar voren: de aandacht voor de dynamiek van de gevechtsactie, de rol van emoties, de betekenis van spelregels en sportiviteit en de framing van geweldseffecten in termen van winst en verlies. a. Oorlogssport en sportiviteit
Als oorlog wordt geframed als ‘vechtsport’, dan betekent dat in de eerste plaats dat er spelregels zijn, hoe minimaal ook, waaraan beide partijen zich dienen te houden. Het gebruik van militair geweld tegen ongewapende tegenstanders druist in tegen de spelregels en het principe van gelijkwaardigheid en is dus ‘onsportief ’. De sportmetafoor impliceert ook altijd een bepaalde mate van respect voor de tegenstander. Dehumaniserende labels voor de tegenpartij passen niet in de metafoor van oorlog als vechtsport. Een voorbeeld van dit aspect van de sportmetafoor betreft een fragment uit een veteraneninterview over de koloniale oorlog in Nederlands Indië. (Int. 488) Het betreft een marinier die direct na zijn bevrijding uit een jappenkamp bij de Birmaspoorweg een intensieve training kreeg om in Nederlands-Indië te worden ingezet, ‘want in Indië zou rotzooi uitgebroken [zijn]’. De sportmetafoor speelt een dominante rol in het hele interview. In het betreffende interviewfragment vertelt hij dat hij niet inging op het verzoek om bij de inlichtingendienst van de mariniersbrigade te komen, een dienst die onder meer tot taak had om krijgsgevangenen te verhoren. Fragment 4.1 (Int. 488, 0:50:53-0:51:24) [488_3053.37_3084.33] Ik dacht ik voelde er niet voor om eigenlijk zo direct geconfronteerd te worden met met ondervragingen en dan moet ik mensen ondervragen, Indonesiërs ondervragen en eh ja ’t zal kunnen gebeuren, want dat wist ik ook wel, dat je misschien hardhandig doet hè en eh… ja… nee dat eh, ik wil wel vechten hè, maar eh dan maar dan gewoon als soldaat, als infanterist.
De uitdaging bij elke vechtsport is dat het gaat om het bevechten van een in principe gelijkwaardige tegenstander. Het gebruik van fysiek geweld tegen een ongewapende of zelfs geboeide tegenstander past daar niet in en wordt daarom afgekeurd. Doodschieten van ongewapende tegenstanders is vanuit dit perspectief helemaal uit den boze. Dat laatste komt bijvoorbeeld tot uiting in een fragment aan het eind van hetzelfde interview (tape 488). De respondent vertelt daar over een speurtocht naar de locatie van een guerrilla-eenheid van de tegenpartij op basis van de informatie van een gevangengenomen strijder van die groep. Hij overlegt met zijn commandant over het risico dat de gevangene vlucht of de guerrilla-eenheid vroegtijdig alarmeert:
frames, metaforen en vertelposities
93
Fragment 4.2 (Int. 488, 1:27:30-1:28:46) [488_5250.66_5326.82] Ik zeg ‘nou prima hoe hoe breng je ons daarheen? Ik zeg want het is nacht en straks trekt ie aan z’n platpoten en hè dan weten we niet waar we moeten zoeken. ‘Ja dat weten we, we hebben op de kaart alles al uitgezocht, maar we houden hem gewoon met een touw aan zijn nek vast’. Weet u wel, dus een touw, dat hij niet weg kon lopen. Dan moest ie dus verder de weg wijzen dus dat ie eh dat die niet hard weg kon lopen. Ik zeg ‘ja oké’. Ik zeg ‘maar hij moet wel zijn mond eh weer houden natuurlijk als wij in de buurt zijn; als wij dus de eerste wachtposten van die lui onschadelijk moeten maken’. Ik zeg ‘dan eh dan moet je hem wel iets eh een doek eh een prop in z’n mond steken want eh als ie als ie dan schreeuwt’. Hij zegt ‘als ie dan schreeuwt, wij hebben hem gezegd, dan wordt ie gelijk neergeknald. Als eerste. De eerste kogel is voor hem. Dus dat weten ze’. Nou ja, dan zeg ik ‘nou eh… eh… ik eh ik eh zou dat nooit kunnen doen’. Ik zeg ‘zo’n ongewapende vent gelijk doodschieten’. ‘Ja wat wil je dan?’ ‘Oké’ Ik zeg ‘maar ik zou toch eh nee kan ik niet’ Ik zeg ‘dan eh… geef die vent maar een klap met een kolf van een geweer op z’n kop; dat ie dat ie knock out gaat’zeg ik ‘Maar dan blijf je nog wel leven in ieder geval. Nee ik zou het niet kunnen’. b. Oorlogssport en de dynamiek van de actie
Het gebruik van de sportmetafoor in het militaire domein impliceert in de tweede plaats dat alle aandacht gericht wordt op de strategische keuzes en de tactische manoeuvres van beide partijen tijdens het verloop van militaire gevechtsacties en de anticipatie op keuzes en manoeuvres van de tegenpartij. Het hiervoor genoemde interview met de Indiëveteraan bevat diverse verhalen over gevechtservaringen waarin termen de boventoon voeren die verwijzen naar strategische en tactische overwegingen en manoeuvres die gepland, verwacht of uitgevoerd werden. Het onderstaande fragment komt uit een verhaal over een militaire actie die hij introduceert als ‘een actie die ik nooit zal vergeten’. Fragment 4.3 (Int. 488, 1:02:31-1:03:49) [488_3751.63_3829.38] We kwamen daar in een geweldig mitrailleurvuur terecht en geweervuur. Nou eh dat dat eh zo onverwacht en we hadden gelijk één zwaargewonde, dat wel. Maar niemand eh geen doden of zo. Dus dat was echt wel een geluk. En eh nou even plat in dekking en toen was het dus eh … onze positie niet verraden want we wisten gelijk dit was een overmacht, want eh we waren echt tegen nou en eh een hoofdstelling aan gebotst […] En toen zijn we dus weggetrokken hè, eh even eerst tegenvuur geven om onze aftocht te dekken en toen zijn we weg gegaan. Vier man aangewezen om die zwaar gewonde te dragen met een draagbaar. Dus we waren al gelijk vijf man kwijt natuurlijk hè als je één gewonde hebt en eh vier man die ’m moeten dragen om de beurt.
94
harry van den berg & susan woelders
In bovenstaand fragment zijn uitdrukkingen en termen die verwijzen naar tactische en strategische aspecten van de gevechtshandelingen cursief gedrukt. Het gaat om de gevechtssituatie (‘we kwamen in een geweldig mitrailleurvuur terecht’ ), de verliezen (‘één zwaar gewonde, geen doden’ ), de tactische manoeuvre (‘plat in dekking’ ) gericht op een tactisch doel (‘onze positie niet verraden’ ), een beoordeling van de strategische situatie (‘we waren tegen een hoofdstelling gebotst’ ) en daarop gebaseerde strategische doelen (‘wegtrekken’ ) en tactische manoeuvres (‘tegenvuur geven om aftocht af te dekken’ ) en de handicaps daarbij (‘vijf man kwijt’ ). Het algemene perspectief is dus de metafoor van de oorlog als sport. Vanuit dat perspectief worden weliswaar ook de directe effecten van de gevechtshandelingen vermeld (‘één zwaar gewonde’ ), maar uitsluitend als tactische handicap (‘vijf man kwijt’ ). De achterliggende doelen van de militaire operatie blijven in het geheel buiten beschouwing. De operatie zelf wordt beoordeeld als een nederlaag: ‘Nou en dat was dan toch wel weer even een eh ja tegenvaller dat je zegt ‘potverdorie hè, hebben ze ons even tuk gehad.’ Vanuit de sportmetafoor ligt een revanche dus voor de hand: ‘en ik weet nog goed dat onze kapitein toen zei: ‘jongens eh… nou eh maak jullie je maar niet druk; we pakken ze nog wel ’ […] Oké, prachtig.’ c. Oorlogssport en emotie
Het gebruik van de sportmetafoor in het militaire domein impliceert ook het benadrukken van de emoties die de dynamiek van de actie oproept: de spanning en opwinding van het gevecht. Het gaat vrijwel altijd om positieve emoties. Het aantrekkelijke van sport is de altijd aanwezige onzekerheid over de afloop en de daaruit voortvloeiende spanning over hoe het gevecht zal verlopen en de uiteindelijke ontlading van die spanning als het gevecht goed afloopt. Zonder die emoties zou elke sport zijn aantrekkingskracht verliezen.4 De sportmetafoor biedt daarom de mogelijkheid om een positief beeld van oorlog en militaire gevechtsacties te construeren ook al gaan die acties gepaard met dood en geweld. De rol van emoties in de sportmetafoor kan worden toegelicht aan de hand van het derde fragment uit het interview met de Indiëveteraan. Het fragment heeft betrekking op de revancheactie die ongeveer een week na de hiervoor beschreven nederlaag zou hebben plaatsgevonden. Die actie wordt beschreven in de vorm van een spannend verhaal. De termen die naar emoties verwijzen zijn in onderstaand fragment onderstreept. Fragment 4.4 (Int. 488, 1:06.28-1:15:33) [488_3988_4533.81] Wij gingen weer naar die plek waar we toen op eh hun gestoten waren. Dus eh daar wisten we dus ook daar lagen die mitrailleurs […] weet nog heel goed dat was een schitterende actie moet ik zeggen uit eh tactisch oogpunt. Eh.. heel vroeg vertrokken we dus in ’t stikke donker […] niks mocht rammelen van die dinge eh stil zo wij slopen als het ware die kampong binnen met het hele frames, metaforen en vertelposities
95
peloton. Stelden ons op aan de rand van die van die kampong als als het ware vlak met onze neus voor die, die dijk hè, voor die dijk van die. Toen dacht ik potverdorie ja die dijk daar zitten ze achter. Dus heel voorzichtig allemaal langs elkaar zo op afstand van elkaar en dan hielden we ons klaar en dan was dus ons al gezegd geworden: ‘We nemen daar stelling. Om precies zes uur ’s ochtends begint onze artillerie te schieten. En die granaten moeten precies over dat kanaal komen. Dus precies aan de andere kant van de dijk’ […] En ik weet nog wel daar lagen we dus ja stil en het was spannend, je kon de spanning voelen eh je kon die spanning snijden. ’t Was echt eh ja geweldige opwinding was het […] nou dacht ik, nou krijgen we jullie te pakken, potverdorie zoals jullie ons eh vorige week hier eh bijna in en bijna aan eh barrels geschoten hadden [….] en toen hoorden we het eh gedonder achter ons, kilometers achter ons. Nou en dan hoorden we die granaten overheen komen. ’t Was een prachtig geluid want dat dat suisde ja […] maar we hoorden ze vlak boven ons als die eerste salvo maar goed ligt, dan dan hoeven we niet bang te zijn niet, dat ze dat ze op ons schieten natuurlijk eh dat die granaten tussen ons terecht komen. […] Nou ik geloof dat we dat het vijf minuten of zes, zeven minuten geduurd heeft die salvo’s en toen was het dus commando ‘voorwaarts’. Nou ja en onder een hoop geschreeuw natuurlijk want eh om hun schrik aan te jagen degenen die daar nog aan de overkant dus onder een hoop geschreeuw stormden wij die dijk af en doen door die kali wadend, weer omhoog en eh eerst wat handgranaten even voor alle zekerheid voor lui die aan de andere kant en toen stormden we over die dijk heen, Ja… toen was het eh een kwestie van nou ja die mitrailleursposten maar dat was bijna een voltreffer geweest van een granaat. Nou ja dat alles lag al rondom stukken vlees en eh dat ding helemaal ontzet, van zijn van zijn afuit afgevallen en zo. Nou ja er lag van alles. Overal om je heen maar ze waren wel dood allemaal dus, dus je kon toen verder naar voren stormen natuurlijk hè. En toen waren dus de nog overlevenden. Die waren dus naar de kampongrand uit gevlucht en over het open veld gegaan. Dus eh nou ja, konden we nog eh toen van het open veld schoten ze nog effe terug. Nou ja, toen maar dat was voor, voor ons natuurlijk eigenlijk een, een koud kunstje om hun zo toen neer te leggen want hun waren natuurlijk open hè. Ze hadden geen dekking meer daar zo. Dus toen gingen een hoop die eh plat waren die staken toen allemaal hun handen op hè, dus dat wij konden zien van dat ze zich overgaven. […] Dat was dus een actie dat was zo verrekte goed getimed, dat was werkelijk en, en dat ging ook voor een breed front en wij rukten dus verder op en kwamen als het ware in een flank van eh… een grote eenheid van hun ook. En dat was een actie geweest waar, één van de acties waardoor hun hergroepering werd bemoeilijkt en uit elkaar geslagen eigenlijk. Want de bedoeling was namelijk dat zij met die twintig duizend man weer opnieuw een aanval op Soerabaja zouden doen. Zouden ze onze linies aanvallen, onze posten en tussen onze posten in weer zo eh doorstoten naar Soerabaja en onze 96
harry van den berg & susan woelders
posten isoleren als het ware. Dat eh maar daardoor, door die grootscheepse eh tegenaanval van ons eigenlijk eh is dat offensief al in de kiem gesmoord. En dat, dat is dus een actie wat ik me nog goed kan herinneren.
Naast emoties staat dit fragment – evenals het eerdere fragment – bol van termen die verwijzen naar strategie en tactiek. Het enthousiasme waarmee deze respondent deze militaire actie zelfs vele decennia na het echec van deze koloniale oorlogsmissie presenteert, staat volledig los van zijn opvattingen over de achterliggende politieke doeleinden van de missie. Aan het eind van het interview vertelt hij ‘en ik ik wist ook wel eh... Dit is iets dat dat eh... Nederland. Er komt toch een overdracht van eh soevereiniteit. Dus zij worden straks dejure ook vrij. Nu is het nog defacto in wezen, maar het wordt dejure’ (169.04). De ‘schitterende actie’ wordt dus eigenlijk niet gezien als een middel voor een achterliggend politiek doel, zoals het behoud van Nederlands-Indië als kolonie, maar als een activiteit die op haar eigen merites moet worden beoordeeld en dus zinvol is. Dat is nu precies de centrale functie van de sportmetafoor: oorlog als sport is een doel op zich waarbij deelnemers hun vaardigheden en kwaliteiten als competente ‘vechters’ kunnen testen. d. De framing van geweldseffecten in termen van winst/verlies
De vraag is hoe vanuit de sportmetafoor de directe geweldseffecten gepresenteerd worden. In het eerste fragment uit het interview met de Indiëveteraan wordt de ‘zwaargewonde’ uitsluitend geframed in termen van minder beschikbare mankracht: ‘we waren gelijk vijf man kwijt’. Uit het tweede fragment kan worden afgeleid dat de ‘schitterende actie’ geleid heeft tot veel slachtoffers. In het direct daarop aansluitende fragment brengt de interviewer de geweldseffecten naar voren als gespreksonderwerp. Dat leidt tot de volgende discussie tussen interviewer en respondent. Fragment 4.5 (Int. 488, 1:15:26-1:18:33) [488_4526.46_4713.34] Resp. Maar het was wel; er waren wel veel doden aan hun kant, ontzettend veel doden. Int. Ja. Resp. Die ka. Int. Was. Resp. Kali… die eh nou ja dat beetje water dat was eh zag bijna rood van het bloed hoor. Er waren toch wel veel die eh die aan deze kant van de rivier waren en naar de overkant wilden en toen door ons vuur ge, van die andere compagnie die daar meer aan de rechterflank lagen dat in dat vuur van die compagnie kwamen van ons. En eh nou ja zo de rivier in waren getuimeld of die eh dat kanaal Int. Maar wat doet dat u? Zeg maar eh [telefoonstop] frames, metaforen en vertelposities
97
Int.
Nou wat eh wat u zo tegen me zei hè? dat u doet aan zo’n actie mee. Dat veroorzaakt in feite een om het maar zo te zeggen een slachtpartij, bij een tegenstander. Het was een perfect uitge, eh getimede en uitgevoerde actie. Resp. Ja, ja. Int. Ehm... U registreert dat allemaal wat u tegenkomt tijdens die actie. Resp. Ja. Int. Ehm... maar wat doet dat met u als u dat toch eh ja die aanblik heeft gehad, uiteen gerukte tegenstanders en mensen die die eh... Resp. … Op dat... op dat moment niets. Op dat moment ben je nog ben je nog, nog in actie ben je nog druk, van we moeten naar voorwaarts we moeten verder weet je wel, we moeten nog meer opruimen of tenminste eh we hebben eh iedere tegenstand dat we nog verder komen dat moeten we neer slaan. Dus voorwaarts nog. Blijven zoeken, schieten en zo en alleen als eh voor je voeten mensen opduiken uit de greppel en zich overgeven daar moet je even op reageren natuurlijk. Dat ze dus gevangen genomen worden, hun wapens weg en hup naar achteren sturen. Je ging verder. Dus op dat moment niet eigenlijk. Als je midden in een gevecht zit eh dan voel je eigenlijk niets. Dan is het eh... het... het... ben je eh gewoon een in een staat van opwinding eigenlijk van je bent bezig je bent druk […] Maar nadat het afgelopen is [...] ja dan dan... ja dan heb je eigenlijk; dan ben je moe. Je hebt dorst en eh... eh... nee dan, dan... dan hou je je nog niet bezig met wat je meegemaakt hebt, wat je gezien hebt.
De interviewer probeert hier het perspectief dat inherent is aan de sportmetafoor als het ware open te breken door nadrukkelijk de aandacht te vestigen op het geweld waarmee de betreffende actie gepaard ging. In feite introduceert de interviewer hier het perspectief van een totaal ander frame: een frame waarin de directe geweldseffecten van militaire gevechtshandelingen centraal staan. Dat blijkt uit de termen die de interviewer introduceert in haar vragen zoals ‘slachtpartij’ en ‘uiteengerukte mensen’. Maar de respondent blijft binnen het frame van de sportmetafoor: slachtoffers aan de kant van de tegenpartij zijn vanuit dit perspectief niet meer dan uitgeschakelde tegenstanders en dus een uit strategisch oogpunt gunstige verzwakking van de tegenpartij. De hierboven aangehaalde fragmenten komen uit één interview (tape 488). Dat interview is bij uitstek een voorbeeld van de dominantie van de sportmetafoor. Voor verreweg de meeste interviews geldt dat de sportmetafoor een min of meer dominante rol speelt. Er zijn in dat opzicht geen verschillen tussen missies. Maar er zijn wel uitzonderingen. Binnen elke missie is er één of zijn er enkele interview(s) waarin de sportmetafoor niet of nauwelijks gehanteerd wordt.
98
harry van den berg & susan woelders
De jachtmetafoor: oorlog als jacht
Behalve de sportmetafoor wordt in de interviews af en toe ook een ander procesgeoriënteerd frame gebruikt waarin de dynamiek van de actie en de emoties die door deze dynamiek worden losgemaakt centraal staan. Kenmerkend voor dit frame is dat termen gebruikt worden die betrekking hebben op het domein van de jacht. Militaire gevechtsacties worden beschreven als jacht. Het gaat dus om een jachtmetafoor. In tegenstelling tot de sportmetafoor gaat het hier echter niet om een spel met in principe gelijkwaardige tegenstanders met bijbehorende spelregels. Opvallende bevinding is dat de jachtmetafoor zoals die in de verhalen over gevechtsacties functioneert, altijd gepaard gaat met sterk negatief geladen evaluatieve termen om de tegenstanders en hun activiteiten te labelen.5 Een voorbeeld daarvan is het volgende fragment uit een interview met een verzetsman die na de Tweede Wereldoorlog een officiersopleiding had gevolgd. Na afronding van die opleiding meldde hij zich als oorlogsvrijwilliger aan om ‘Indië te bevrijden’. Hij wordt in Nederlands-Indië ingedeeld bij een compagnie die voornamelijk uit Medanonezen en Ambonezen bestaat. In onderstaand fragment zijn de jachttermen en de labels voor degenen waarop gejaagd werd en voor hun activiteiten cursief gedrukt. Fragment 4.6 (Int. 366, 0:42:09-0:43:10) [366_2529.42_2590.92] Resp. Ja dat waren de vechtersbazen in Indië. Int. Ja. Resp. Ambonezen, Medanonezen. Want wat dat betreft was ik wel blij dat ik bij zo’n compagnie terecht kwam. Want die kerels wisten van wanten en er waren nog een aantal bendes die daar zo actief waren en waar Westerling ook zo achteraan gezeten heeft. Maar Westerling had een paar mensen verloren door die bendes. Eh Moekassar heette die naam. Wij hebben ook nog op ’m zitten jagen als een gek. Maar die dat was een best eh ja echt vieze bende. Int. Ja. Resp. Die roofde en rampokte eh en of het nou Hollanders waren of Indiërs. Int. Rovers. Resp. Maar dat waren gewoon rovers. En Moekassar heette die vent, maar dat was een hele gladde jongen en… Westerling met zijn para commando’s heeft ’m niet kunnen pakken. Ze hebben wel wat mensen natuurlijk eh… neergelegd van eh die groep maar het was een hele grote groep. En wij hebbe daar later ook veel op zitten jagen en wel wat te pakken gekregen maar geen Moekassar.
In hetzelfde interview worden diverse andere metaforen en frames gebruikt, maar aan het slot van het interview komt de jachtmetafoor opnieuw naar voren. frames, metaforen en vertelposities
99
Fragment 4.7 (Int. 366, 1:58:58-1:59:17) [366_7138.09_7157.35] Int. Want had je daar veel vrije tijd? Resp. Ja… ja eh redelijk ja. Eh… als je in de bush bush zat dan was eh was je soms één of twee weken was je weg eh… van de ene plek naar de andere en altijd maar sjouwen sjouwen en jagen jagen. Int. Ja. Resp. Ja zat je op wild te jagen bij wijze van spreken.
Het volgend fragment komt uit een interview met een Nieuw-Guineaveteraan. Hij vertelt over een verdwaalde Indonesische parachutist die kennelijk geen wachtposten was tegengekomen en zomaar de kampong kwam binnenlopen waar de respondent met een kleine groep was achtergebleven, terwijl de rest op patrouille was. Het fragment laat zien hoezeer de jachtmetafoor verbonden is met emoties, jachttermen en negatieve labeling van het object van de jacht (de betreffende termen zijn cursief gedrukt). Fragment 4.8 (Int. 208, 1:19:06-1:20:22) [208_4746.17_4822.83] Resp. Ja, dat gaf een enorme consternatie ja, ja. Int. En hoe merk je dat. Waar merk je dat aan? Resp. Nou ja eh mensen zijn enorm eh… en en jezelf ook je bent enorm opgewonden. Enorm opgewonden. Het is eigenlijk niet te beschrijven. Je bent verbijsterd verbaasd en je hebt er één te pakken. Gelukkig we hebben er weer één. Want het was dagenlang zoeken… naar deze bekende kapitein [Hiznoddo] [Hiro Hiznodo] Int. Deze deze. Resp. [Cisnoddo] … ja nou dit was geen. Dit was de kapitein niet, die [Cisnoddo] eh… Int. Hoe kwam het dat jullie, wisten jullie Resp. Ja… Int. … toen zijn naam of pas achteraf? Resp. Dat wist ik achteraf ja. Int. Ja. Resp. Ja. Int. Want hij werd. Resp. Hij was heel bekend. Int. Befaamd persoon. Resp. Heel befaamd ja. Hij schoot namelijk zijn eigen militairen dood. Int. Oh. Resp. Ja, als ze niet mee wilden vechten. Int. En ehm… Resp. Daar dreigde hij in ieder geval mee. Int. Ja, ja. Maar dat wisten jullie pas later dat hij daarbij was 100
harry van den berg & susan woelders
Resp. Ja, want hij heeft naderhand ook twee eh twee Papoea’s gevangen genomen en naar de kampong meegenomen. Die zijn vermoord eigenlijk.
Deze jachtmetafoor lijkt dus – evenals de sportmetafoor – gekenmerkt te worden door een systematisch patroon. In vergelijking met de sportmetafoor komt de jachtmetafoor naar verhouding slechts sporadisch voor. Het is dan ook niet mogelijk om hier harde conclusies aan te verbinden. 5.1.2 Doel-georiënteerde frames
In het voorgaande hebben we gezien dat proces-georiënteerde frames en met name de sportmetafoor een dominante rol spelen in de veteraneninterviews. Het verloop van de actie staat hierbij centraal. Naast proces-georiënteerde frames kunnen in de verhalen van de veteranen ook frames onderscheiden worden waarin het uiteindelijke doel van de actie een centrale rol speelt. Het verloop van de acties en de directe gevolgen van deze acties blijven in dit type frames buiten beschouwing. Doel-georiënteerde frames hebben een gemene deler met proces-georiënteerde frames, namelijk dat het geweldsaspect van de gevechtshandelingen niet of nauwelijks belicht wordt. De focus richt zich op het doel van gevechtsacties, niet op het effect ervan. Bovendien gaat het ook hier vrijwel altijd om metaforen. Een specifiek kenmerk van de betreffende metaforen die in de interviews door de veteranen gebruikt worden is dat ze als het ware de geweldshandelingen maskeren en verzachten. Ze hebben een verhullende rol. In de onderzochte interviews gaat het voornamelijk om twee verschillende metaforen die gebruikt worden om gevechtshandelingen te beschrijven in termen van het uiteindelijk doel: schoonmaakmetaforen en politiemetaforen. Deze zullen hierna verder worden toegelicht. De schoonmaakmetafoor: oorlog als schoonmaakbedrijf
Zoals de term al aangeeft gaat het er binnen de schoonmaakmetafoor om een bepaalde situatie te reinigen of te ruimen, dat is het uiteindelijke doel. Hierbij komen we termen tegen als ‘zuiveren’, ‘schoonvegen’ en ‘rotzooi opruimen’. Of en zo ja in welke mate dit gepaard gaat met geweld wordt verhuld door het gebruik van dergelijke termen. Een voorbeeld van de schoonmaakmetafoor treffen we aan in een interview met een militair die deelneemt aan de vredesmissie in Cambodja. Hij beschrijft de situatie in Cambodja als volgt. Fragment 4.9 (Int. 248, 0:30:02-0:30:35) [248_1802_1835.4] toen dus de, de Rode Khmer baas was en ook toen begon zeggen van ja maar die hele Mekong-delta is ooit van ons geweest, en die beginnen vervelend te frames, metaforen en vertelposities
101
doen tegen Vietnam en toen was net hier die Vietnamese oorlog was afgelopen en toen op een gegeven moment ja kreeg Vietnam daar genoeg van, en die is met een leger van een kwart miljoen man is die Cambodja binnen gerold en die heeft dus een eh ja de Rode Khmer net in die verste hoek geveegd maar daar wordt het terrein zo onherbergzaam en eh is er ook wat hoger en zo en daar zijn ze niet tot het uiterste gegaan.
Verderop in het interview zegt deze veteraan het volgende: Fragment 4.10 (Int. 248, 1:54:36-1:54:53) [248_6876_6901] Die Rode Khmer moeten we moeten we gewoon even platwalsen En toen eh... eh… want er waren ook eh in de civiele zijde van laat die militairen nou ’t even opruimen kunnen we gewoon ons werk gaan doen hè, kunnen zij naar huis zo weet je wel.
In deze passages staat het doel centraal: het gebied moet ‘schoongemaakt’ worden. De gevechtshandelingen die ingezet worden om dit doel te bereiken worden niet benoemd. ‘Opruimen’ functioneert hier als eufemisme waardoor eventuele geweldseffecten van gevechtshandelingen buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De politiemetafoor: oorlog als politieactie
Een andere doelmetafoor die we aantreffen in de veteraneninterviews is de politiemetafoor. Hierbij wordt de gevechtssituatie gepresenteerd als een situatie waar orde op zaken moet worden gesteld, waar rust en orde moeten worden nagestreefd. Omdat hierbij ook het doel centraal staat, kan het gebruiken van geweld om dit doel te bereiken buiten beeld blijven. Bovendien worden geweldsaspecten of dreiging van geweld in de situatie waarin de militair zich begeeft gepresenteerd als uitzondering op de regel. Termen als ‘incidenten’ en ‘wrijving’ duiden daarop. Een van de veteranen die gediend heeft tijdens de missie in Nieuw-Guinea vertelt als volgt: Fragment 4.11 (Int. 490, 0:21:37-0:22:01) [490_1297.97_1321.08] En eh ja eh verder zaten wij daar en ja toen begon natuurlijk die incidenten want eh ja dan kwamen er weer een paar Papoea’s, die hadden eh.. een paar [Indonesiërs] gezien en dan ging die hele groep die ging dan met [*] [….] werden ze naar de kust gebracht en met prauwen gingen ze er dan natuurlijk en eh.
Even later in het interview zegt hij het volgende: Fragment 4.12 (Int. 490, 0:37:33-0:37:59) [490_2253.51_2279] Nee ik kan me niet voorstellen ja, er is natuurlijk een tijdje geweest, met die onafhankelijkheid, dat we dus eh een beetje opstand, en ja, Papoea en Nieuw 102
harry van den berg & susan woelders
Guinea zouden onafhankelijk worden en ja dat ging dan niet door natuurlijk. En toen is er wel een beetje… beetje wrijving geweest van eh ja , ja het is eh iedereen werd beloofd je wordt onafhankelijk opeens hoor je van eh het feest gaat niet door. Ja. Ja, dan eh...
In dit fragment zien we naast de politiemetafoor ook het gebruik van verkleinwoorden: ‘een beetje opstand’ en ‘een beetje wrijving’. Het gebruik hiervan treffen we aan in het hele interviewmateriaal. Dergelijke verkleinwoorden vervullen – evenals het spreken over ‘incidenten’ – vaak een eufemistische functie en bagatelliseren daardoor militaire confrontaties. Ook in het volgende voorbeeld is sprake van een combinatie van de politiemetafoor en verkleinwoordjes. In dit fragment wordt het gooien met handgranaten op een markt beschreven met de term ‘rellen’ en het eigen optreden wordt beschreven als ‘de zaak een beetje goed in de hand houden’. Fragment 4.13 (Int. 366, 1:03:37-1:04:42) [366_3817.88_3882.72] We kregen als taak de bewaking van het huis van generaal Spoor die aan het Koningsplein woonde. De bewaking van NEFIS Netherlands Forces Intelligence Service, het hoofdkwartier van de inlichtingendienst, NEFIS. [spelt:] N E F I S en eh de bewaking van de Citadel dat was de gevangenis. Eh.. de... eh.. patrouille lopen op Pasar Baroe dat was de belangrijkste markt. Nou op die markt daar vonden de meeste rellen plaats. Eh een verzameling van mensen alle soorten mensen nou je kent dat wel op de markten en eh... daar was eh... ge..eh een paar keer waren daar handgranaten gegooid naar een Nederlandse patrouille en er was geschoten en er moest opgetreden worden er zaten te weinig troepen om om.. die zaak een beetje goed in de hand te houden vandaar dat wij daar naartoe moesten.
In het algemeen komt zowel de schoonmaakmetafoor als de politiemetafoor niet heel veel voor. Doel-georiënteerde frames spelen dus een bescheiden rol in de verhalen van de veteranen. 5.1.3 Effect-georiënteerde frames Geweldsframes: oorlog als dood en verderf
Militaire gevechtshandelingen zijn onlosmakelijk verbonden met geweld. Het gaat om het gebruiken en/of ondergaan van geweld of ten minste het ervaren van situaties waarin geweld dreigt. Geweldseffecten van militaire acties worden in proces-georiënteerde frames niet of op een zeer specifieke manier belicht. Zo worden – zoals we eerder gezien hebben – geweldseffecten van militaire acties in de sportmetafoor uitsluitend geframed in termen van winst en verlies. In doel-georiënteerframes, metaforen en vertelposities
103
de frames blijven ze helemaal buiten beschouwing. Binnen de derde categorie frames die uit dit onderzoek naar voren komt, de effect-georiënteerde frames, spelen geweldseffecten een centrale rol. In tegenstelling tot de proces-georiënteerde frames en de doel-georiënteerde frames wordt de geweldswerkelijkheid niet gemaskeerd, integendeel: de focus ligt op de directe effecten van de betreffende geweldsactie. Je zou kunnen zeggen dat de werkelijkheid van het geweld dichtbij komt, er wordt als het ware op ingezoomd. Effect-georiënteerde frames hebben daarom een onthullend karakter. Tegelijkertijd hebben deze frames ook een verhullende component. De ratio van de actie verdwijnt uit beeld, evenals het uiteindelijke doel ervan. In de veteraneninterviews treffen we effect-georiënteerde frames aan die vooral focussen op de schade (het effect) van geweld op mensen. Dat type frames kan worden aangeduid als geweldsframes. Daarnaast zouden ook effecten van geweldsacties op bijvoorbeeld gebouwen of de infrastructuur een thema kunnen vormen in verhalen over gevechtservaringen (bijvoorbeeld door het gebruik van termen als ‘verwoesting’ ), maar in de door ons onderzochte veteraneninterviews komt dat thema niet voor. Geweldsframes met betrekking tot menselijke slachtoffers komen regelmatig voor in de onderzochte interviews, maar er zijn wel verschillen, zowel binnen missies als tussen missies. In tegenstelling tot de proces-georiënteerde frames spelen geweldsframes echter geen dominante rol. Voor zover ze wel gebruikt worden, is dat vaak om de geweldsacties van de tegenstander of een andere partij te beschrijven. Het betreft dus gebeurtenissen waar de verteller niet zelf als handelingssubject bij betrokken is geweest. Er is dus letterlijk en figuurlijk sprake van distantie tot de geweldshandelingen. Zo vinden we in de interviews met de veteranen die deel hebben genomen aan de missie in Cambodja regelmatig omschrijvingen van de geweldshandelingen van de Rode Khmer. Een van de militairen vertelt het volgende: Fragment 4.14 (Int. 52, 0:56:00-0:56:20) [52_3360.25_3380.66] Ik heb op een keer eh, langs de kant van de weg ik denk wat een oproer hier. Lagen ook twee, drie man. Die hadden ze gewoon om zeep geholpen omdat ze een brommer gehad hadden. Gewoon standrechterlijk exec.. geëxecuteerd. Nekschot en een eh en een hoofdschot. Nou lagen daar op straat. Nou ja. Rij maar weer door doei.
Ook in het volgende voorbeeld van een veteraan die deelnam aan de oorlog in Nederlands-Indië, worden geweldshandelingen van andere partijen beschreven. Fragment 4.15 (Int. 230, 1:40:42-1:41:52) [230_6042.05_6112.03] Int. Ja. Heeft u eh wat u dan meegemaakt heeft, heeft dat ook uw opvattingen over eh over het leven en eh over over de mensen en wat mensen elkaar kunnen aandoen veranderd? 104
harry van den berg & susan woelders
Resp. Ja. Dat de mensen elkaar wat aan kunnen doen ja wat ik daarstraks zei dat die eh laat zeggen die TNI en die Darul Islam, dat dat ook onderling eh haat en nijd was en terwijl het toch eigenlijk eh ja van de mensen van hetzelfde volk hetzelfde land waren, die tegenstelling, ver vergelijk dat met hier laten we zeggen dat Limburgers eh Groningers af zouden maken, dat die door, dat die niet door één deur zouden kunnen, dat kan ik me gewoon niet voorstellen, dat dat niet kan…
Een geweldsframe komt eveneens voor als het gaat om de beschrijving van activiteiten van de eigen ‘partij’ zoals in het volgende voorbeeld, waarbij de veteraan vertelt over een ander peloton. Fragment 4.16 (Int. 348, 0:28:02-0:29:25) [348_1682.95_1765.3] Resp. Nou we bennen terug gegaan ’t was één regen van kogels maar die lui die schoten niet… goed. Die schoten omhoog maar ze waren zeker bang van de knallen en eh zo ’t was allemaal takkies en eh… nou ja wij bennet was donker, schemer, zo benne wij naar de post terug gegaan zeg maar en eh… nou ja dan ben je blij dat je dat je daar bent. Int. Moest u nog weer terug naar die kampong na die tijd? Resp. Ja diezelfde nacht. Die dus overdag, d’r ging een ander peloton van ons die daar op die post lag, die is naar buiten gegaan en die heeft die eh heeft die aanvallers eh nou ja getrakteerd zeg maar. Die het een dertig hebben ze er dood geschoten en die hebben ze in de loop van de middag met benzine overgoten en in de brand gestoken. Int. [even stil] Waarom was dat? Resp. Eh… ja… dat zal wel hogere strategie wezen maar ik vermoed dat er eh... kijk... mensen leggen her en der, ... dan eh hebben ze ze bij mekaar ge... laten slepen en zo hebben ze in de brand gestoken.
Geweldsframes zien we niet of nauwelijks als het gaat om het beschrijven van geweldshandelingen waar de veteranen zelf als handelingssubject bij betrokken zijn. De interviewers proberen regelmatig middels hun vraagstelling tijdens de interviews de focus te vestigen op directe geweldsaspecten, zoals in het voorgaande al is geïllustreerd (zie fragment 4.5 uit interview 488.) Opvallend is dat de veteranen ook dan veelal blijven praten vanuit de sportmetafoor. Als zij al op de vraag ingaan, zien we dat het antwoord vaak aarzelend wordt gegeven of dat er sprake is van hedging, om zodoende het antwoord af te zwakken. In het volgende fragment blikt een veteraan die deelnam aan de missie in Nieuw-Guinea terug op wat hij heeft meegemaakt. De veteraan praat hier wél over de geweldseffecten die acties met zich mee kunnen brengen. Hij spreekt aarzelend in deze passage. Blijkbaar is de confrontatie met de gevolgen van geweldshandelingen een ervaring die moeilijk te verwoorden is, zoals hij ook aangeeft. frames, metaforen en vertelposities
105
Fragment 4.17 (Int. 208, 2:04:30-2:05:28) [208_7470.9_7528] Int. Nog even terugkomen op iets wat u eerder zei, dat u in Nederland eigenlijk met niemand erover kon praten hè. Betekende dat dat u ook aan uw verloofde niet vertelde wat jullie Resp. Nee niet veel, niks. Int. En en later ook niet aan uw vrouw of aan uw kinderen? Resp. Nee. nee. Int. Waarom niet? Resp. Ja... je wilt niet, je wilt niet praten over die tijd eh met name die laatste vier maanden daar wil je eigenlijk niet over praten. Dat is iets zo persoonlijks, dat dat je geconfronteerd wordt met eh met dood. Dat je... eh... ofwel... kan doden of moet doden ofwel gedood kunt worden. Dat je daar kennelijk toch niet wil over praten. Dat, dat... je wilt ook niet eh... je op de borst kloppen van goh zie mij eens eh.. wat heb ik gepresteerd ik heb helemaal niks gepresteerd vind ik. Ik heb gewoon m’n plicht gedaan en eh en niet meer dan dat.
Ook in het volgende fragment wordt een geweldshandeling beschreven, waarbij de veteraan zelf betrokken is geweest. Hoewel gebruikgemaakt wordt van nominalisatie (waarover later meer), wordt door de laatste zin geïmpliceerd dat de verteller niet alleen waarnemer is, maar ook subject van de beschreven geweldshandeling: Fragment 4.18 (Int. 230, 1:38:58-1:39:40) [230_5938.19_5980.04] Int. Als u nu terugkijkt eh op uw eh op uw tijd daar wat is dan uw meest indringende ervaring? Resp. … ehh m’n meest indringende ervaring dat ja… het doden van mensen. Ik ga verder niet in details… Ja dat is toch wel het ehh… (lachje) eh ik zou nu bij wijze van spreken nog g g g een dier dood kunnen maken nu, meer nu nee.
Tot slot nog een laatste opmerking over hoe veteranen praten over de emotionele beleving van geweldsacties. Bij de uiteenzetting over de proces-georiënteerde frames is opgemerkt dat de nadruk die vanuit de sportmetafoor gelegd wordt op dynamiek van de actie vrijwel altijd gepaard gaat met de articulatie van positieve emoties. Met betrekking tot de geweldsframes kunnen we opmerken dat, als deze worden gebruikt, dit niet gepaard gaat met het articuleren van een positief emotionele beleving. Integendeel: het gebruik van een geweldsframe in verhalen over gevechtsacties gaat altijd gepaard met het hanteren van sterk negatief geladen emotionele termen.
106
harry van den berg & susan woelders
5.2 Presentatievormen eigen betrokkenheid
Naast de analyse van gebruikte frames en metaforen is in ons onderzoek ook aandacht besteed aan andere aspecten van taalgebruik. De focus ligt hierbij op de manier waarop de verteller zichzelf ten opzichte van de gebeurtenissen die hij in de verhalen naar voren brengt presenteert. Met andere woorden: worden handelingen toegeschreven aan actoren en zo ja: hoe? En hoe positioneert de verteller zichzelf ten opzichte van de gerapporteerde gebeurtenissen (i.c. gevechtshandelingen)? Om een antwoord te krijgen op deze vragen zal in het volgende deel worden ingegaan op diverse grammaticale constructies, waarbij we tevens een relatie zullen leggen met de diverse frames en metaforen die in het voorgaande deel aan de orde zijn geweest. Bij de grammaticale constructies gaat het om a) zinsconstructies waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen constructies waarbij de nadruk gelegd wordt op handelingssubjecten van gevechtshandelingen (actiefconstructie) en zinsconstructies waarbij dat niet het geval is (nominalisatie en passiefconstructies), en b) persoonsvormen die gebruikt worden. 5.2.1 Nominalisatie en passiefconstructies
Zoals we hebben gezien maken metaforen het mogelijk om bepaalde aspecten van ervaringen te belichten en te benadrukken door andere aspecten weg te laten of te marginaliseren. Nominalisatie is een grammaticale constructie die een vergelijkbare functie vervult. Gevechtsacties worden niet beschreven door gebruik te maken van werkwoorden zoals ‘vechten’ of ‘aanvallen’, maar door zelfstandige naamwoorden waarin handelingen weergegeven worden als gebeurtenissen zonder actoren: ‘er was een schietpartij’, ‘de aanval kwam onverwachts’ of ‘er kwamen steeds meer infiltraties’. Het effect hiervan is dat het actorschap van de betreffende handelingen volledig uit het zicht verdwijnt. De indruk wordt gewekt dat gevechtsacties iets zijn wat je gewoon overkomt, ‘het gebeurt gewoon’. In feite vervult nominalisatie als grammaticale constructie dus ook een verhullende functie. Vandaar dat nominalisatie kan worden beschouwd als een grammaticale metafoor (Fairclough, 2003; Goatly, 1997). Gevechtsacties worden voorgesteld als subjecten met een eigen dynamiek. De betrokkenheid van menselijke actoren als handelingssubjecten blijft daardoor buiten beeld. Fragment 4.19 (Int. 208, 0:57:52-0:58:02) [208_3472.51_3482.27] En toen was eigenlijk, toen begon eigenlijk de strijd. En van lieverlee kwamen daar dus steeds meer infiltraties. En eh…
frames, metaforen en vertelposities
107
Een ander voorbeeld:
Fragment 4.20 (Int. 310, 0:17:28-0:17:36) [310_1048_1056.66] De civiele politie had ook radio’s, dus via de radio kregen we de oproep dat er een schietpartij was. Nou ja het dorp is dusdanig dichtbij dat hoor je ook dat het schieten is, dus.
Ook bij de passiefconstructie staat de actor als handelingssubject niet centraal, hoewel deze wel geïmpliceerd kan worden. De nadruk ligt op degene die de handeling ondergaat. Passiefconstructies maken het mogelijk om de verantwoordelijkheid van betrokken actoren voor bepaalde handelingen te marginaliseren (in tegenstelling tot nominalisatie, waarbij de verantwoordelijkheid van actoren voor gevechtshandelingen volledig uit beeld blijft). Ook deze taalconstructie biedt dus de mogelijkheid voor de verteller om distantie te creëren ten opzichte van de (gevechts)handelingen. Dat is vooral het geval als de passiefconstructie gecombineerd wordt met de eerste persoon enkelvoud of de eerste persoon meervoud. Fragment 4.21 (Int. 418, 1:26:10-1:26:30) [418_5170.63_5190.88] De eerste dag dat ik aan kwam werden we ook beschoten. Dus we waren net de bus uit toen ging de alarm toen werden we beschoten door mortier granaten dat heeft een uur geduurd. Ik dacht eerst dat de jongens een grapje maakten, maar eh we moesten meteen de bunker in. Wapens halen, die werden snel doorgegeven we moesten meteen eh paraat zitten dus dat zal ik ook nooit meer vergeten.
Zowel nominalisatie als de passiefconstructie speelt een dominante rol in de verhalen van veteranen over gevechtssituaties en gevechtshandelingen. Nominalisatie komt in alle interviews veelvuldig voor, ongeacht de aard van de metaforen die in die verhalen gebruikt worden. Ook passiefconstructies spelen een grote rol in combinatie met alle hiervoor genoemde typen frames en metaforen. Maar de passiefconstructie is vooral kenmerkend in verhalen waarin een geweldsframe bepalend is voor het perspectief van waaruit gevechtssituaties en gevechtshandelingen beschreven worden. Opvallend is dat de passiefconstructie daarbij vrijwel altijd samen met de eerste persoon meervoud (‘wij’) gebruikt wordt. Veel minder frequent zien we het voornaamwoord ‘ik’ in combinatie met de passiefconstructie. De ik-vorm komt sowieso relatief weinig voor in verhalen over gevechtshandelingen en gevechtssituaties. 5.2.2 Actiefconstructies
Actiefconstructies treffen we eveneens aan in de verhalen over gevechtssituaties en gevechtshandelingen, maar ze zijn zelden dominant. De functie van de actiefconstructie in deze verhalen hangt sterk af van de persoonsvorm waarmee deze gecombineerd wordt. 108
harry van den berg & susan woelders
In de verhalen over gevechtshandelingen en gevechtssituaties komt de actieve vorm vaak voor in combinatie met de derde persoon enkelvoud (‘hij’) of meervoud (‘zij’). Het is een veelgebruikte vorm om het gedrag van anderen weer te geven, waarbij de verteller de rol van observator vervult. Er is hierbij sprake van distantie; de verantwoordelijkheid van de handeling ligt immers volledig bij de andere partij en niet bij de verteller zelf. Bij het gebruik van de wij-vorm identificeert de verteller zich met een bepaalde groep of met een van de partijen. De eigen verantwoordelijkheid gaat hiermee als het ware op in het collectief. Daarnaast geeft deze persoonsvorm ook iets weer over de binding met de groep. Kameraadschap en op elkaar kunnen vertrouwen spelen daarbij een grote rol. De tweede persoon enkelvoud (‘je’) is een persoonsvorm die de eigen betrokkenheid als handelingssubject volledig kan verhullen. Deze persoonsvorm biedt bij uitstek de mogelijkheid om de eigen verantwoordelijkheid buiten beschouwing te laten. Het gaat hierbij om een handeling of actie ‘die je gewoon doet’. De verteller suggereert hiermee dat ieder ander in een dergelijke situatie precies zo zou handelen (wat duidt op het ontbreken van handelingsalternatieven in de betreffende situatie) of zou moeten handelen (wat duidt op gedragsnormen als militaire professional). Uit onze analyse komt naar voren dat de persoonlijke voornaamwoorden ‘wij’ en ‘je’ het meest gebruikt worden in actiefconstructies om de eigen rol als handelingssubject van gevechtshandelingen te beschrijven. Deze vertelvorm komen we vooral tegen in combinatie met de sportmetafoor, in tegenstelling tot de combinatie met geweldsframes, waarbij het gebruik van ‘wij’ en ‘je’ in actiefconstructies relatief zeldzaam is. Hierover later meer. Bij de eerste persoon enkelvoud (‘ik’) is de verantwoordelijkheid van de verteller als handelingssubject van een bepaalde handeling het grootst. De verteller presenteert zich niet alleen als toeschouwer of als deel van een groter geheel of als uitvoerder van wat iedereen in die situatie zou doen, maar als individueel verantwoordelijk subject. Opvallend is dat juist deze vorm (het voornaamwoord ‘ik’ in combinatie met de actief constructie) heel weinig voorkomt in verhalen over gevechtshandelingen en gevechtssituaties. Nu zou je kunnen veronderstellen dat het gebruik van de actieve ik-vorm überhaupt niet vaak wordt aangetroffen in de spreektaal die we aantreffen in de interviews met de veteranen. We hebben dit nader onderzocht door de frequentie van de ik-vorm in combinatie met actiefconstructies in het totale interview te vergelijken met het gebruik van de actieve ik-vorm in de beschrijving van gevechtshandelingen. Uit deze analyse blijkt het voornaamwoord ‘ik’ in de actieve vorm veelvuldig voor te komen in interviewpassages die geen betrekking hebben op gevechtssituaties. Het is dus specifiek voor verhalen over gevechtshandelingen, dat de actieve ik-vorm zo zelden gebruikt wordt. Het hierboven beschreven patroon komt het sterkst tot uiting wanneer gebruik wordt gemaakt van geweldsframes. Bij de sportmetafoor is het gebruik van de ikframes, metaforen en vertelposities
109
vorm (evenals de wij-vorm) in combinatie met de actieve vorm minder zeldzaam. Dat is ook plausibel. De focus bij sportmetaforen ligt immers op tactische en strategische manoeuvres. Het volgende citaat is daarvan een voorbeeld: Fragment 4.22 (Int. 366, 1:14:41-1:17:12) [366_4481.76_4632.11] Resp. Dus we konden daar vrij gemakkelijk eigenlijk die brug over komen. Daar lagen wel enkele lui die lagen daar die daar achter [lepeltje tikt] die mitrailleurs weg waren geschoten. Maar eh... verder konden we zo door... en gingen we door die Anaikloof heen en op een gegeven ogenblik eh toen werd het al wat schemer, toen eh gingen we halt houden en... d’r ging een, z’n pad een landpad naar binnen toe en men compagnies [gemmel??] had gezegd van daar was een eh een kampong een kilometer of vier, vijf van de hoofdweg af, waar zich een eh een groep Peloppers had terug getrokken. Die informatie had ie gekregen. En hij stuurde mij met m’n peloton er op af. ’t Was al, al schemer dat vond ik helemaal niet fijn ik had ’t liever bij licht gedaan maar we kwamen daar aan, dat het dat het nog net een beetje schemer was en ik zocht daar een stenen huis op. Die huizen waren bijna allemaal leeg, Int. Mm. Resp. Want die hadden al in de gaten dat wij in die richting waren, dat er werd zo onderweg wat geschoten en ik heb toen een stenen huis gepakt, ik zeg we gaan in dat stenen huis zitten, als we in die *[atar] waren gaan zitten dan schieten ze er dwars doorheen. Int. Ja. Resp. Dus we gingen in een stenen huis zitten. En toen werden we ’s nachts beschoten en ik had zo’n klein twee inch mortiertje, met die kleine lekkere granaatjes, en eh ja je kon ’t eigenlijk nergens goed neerzetten. Schoot ik die ding van m’n knie af... nou ik heb een aantal dagen echt een beetje krom gelopen, Int. Dat zal best... ha… Resp. Want eh zo’n klap zeg ik wist niet dat het zo’n klap zou geven ik denk dat haal ik wel eh. Ja maar die dreun was zo hard naar beneden, ook dom van mij ik had beter op moeten letten. Maar ik moest goed richten, anders raakte ik het dak van het huis want ik had niet veel ruimte ik denk als ie daar dan gaan we er zelf aan. Int. Ja. Resp. Dus ik moest echt goed richten om aan de overkant van dat water, was ook nog water weer zo en daar vandaan werd iedere keer op ons geschoten. Nou toen heb ik een stuk of tien, misschien wel twintig granaten afgeknald daar zo links en rechts daar dat hele gebied achter dat water toen was het schieten afgelopen want… die waren die waren allang hadden de kuierlatten getrokken 110
harry van den berg & susan woelders
Het gebruik van de ik-vorm in combinatie met actiefconstructies komt vrijwel niet voor als er sprake is van een geweldsframe. Als het al wordt aangetroffen betreft het citaten of parafrases van uitspraken van ‘derden’ of de uitspraken gaan gepaard met lange pauzes, aarzelingen en vage formuleringen. Met andere woorden, de verteller maakt dan gebruik van hedges. Ook deze taalconstructie biedt de verteller de mogelijkheid tot distantie. Bij hedges gaat het om taalconstructies (aarzelingen, relativeringen van het waarheidsgehalte e.d.) die door de spreker worden gebruikt om zijn of haar commitment aan de betreffende uitspraak of bewering te verzwakken (Bloor & Bloor, 2007). In de interviews met veteranen functioneert hedging om de eigen betrokkenheid of verantwoordelijkheid bij gevechtshandelingen of potentiële gevechtssituaties af te zwakken. Hedging komt dan ook opvallend vaak voor in de zeldzame fragmenten wanneer de ik-vorm gehanteerd wordt in combinatie met een actiefconstructie bij het beschrijven van gevechtshandelingen binnen een geweldsframe. In het volgende voorbeeld zien we dit mechanisme optreden. Bovendien kunnen we hier opmerken dat de interviewer door zijn of haar manier van vragen ook van invloed is op het gebruik van de ik-vorm. Zo ook in de passage uit het interview met een Nieuw-Guineaveteraan. Nadat hij uitgebreid een gevechtssituatie beschreven heeft waarin de sportmetafoor overheerst, vraagt de interviewer op directe wijze naar het gebruik van geweld. Als de veteraan hierop antwoordt, zien we daarna gelijk het gebruik van hedges. Na het antwoord in de actieve ik-vorm, gevolgd door hedging, switcht hij vervolgens weer naar het frame van de sportmetafoor: Fragment 4.23 (Int. 208, 1:37:14-1:38:50) [208_5834_5930] En dan kwam ie in duikvlucht en toen zei ik van dekken onder wat voor, omgevallen bomen maar. Ja. en toen wij weer door als ie dus weer weg was wij weer door en dan kwam de volgende aanvalsvlucht van die Neptune maar die gooide dus God zij ge.. God zij geprezen niks. Want die had dus en dat bleek dus pas in juli dat ik dus dat bemanningslid sprak die zei van ik heb, wij hebben dus mensen zien lopen en daarom, ik zeg nou dat moeten wij zijn geweest dat kan niet anders. Int. Ja. Resp. Heel bizar. Int. Ja. plus dat je weet als eh als die Neptune daar vliegt dat er dus in de buurt eh vijandelijke troepen zijn Resp. Ja maar dat wisten wij dus wel Int. Ja Resp. Wij wisten al dus want wij gingen dus Int. [door elkaar] als ze zo dichtbij zijn .. dat als je die Neptune ziet dan weet je dat echt heel dat je midden in het gebied zit Resp. Maar wij zaten ook midden in het gebied ja. ja. frames, metaforen en vertelposities
111
Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp.
Ja. heeft u moeten doden? Wat zegt u? Heeft u mensen moeten doden? Nee. nee. ik heb wel geschoten maar ik weet niet of ik wat geraakt heb. Nee.. dat weet ik niet. En gevangenen genomen? Ja. dat wel Hoeveel ongeveer? Nou zelf dus die ene die Die u tegen het lijf liep [lacht] Ja de, de echte confrontatie en eh andere drie Tijdens één eh één confrontatie of steeds verschillende? Nee meer. Want ’t waren zij waren ook zeer verspreid, eh ze hadden ze dus ook niet allemaal bij elkaar kunnen krijgen dus eh je kwam af en toe wat eh op aangeven van kampong mensen kwamen, kwam je dus wat eh infiltranten of para’s tegen ja.
Ook in het volgende fragment vraagt de interviewer op indringende wijze door als de veteraan een geweldshandeling beschrijft. Ook hier zien we het fenomeen hedging duidelijk optreden. Fragment 4.24 (Int. 230, 0:42:58-0:46:43) [230_2578.59_2803.76] Resp. Maar dit was een pure guerrilla, je wist niet, er was geen vast front. Int. Hoe ging u daarmee om? Hoe gingen uw mannen daarmee om? Resp. Ja, nou je accepteerde het gewoon, dat dat dat, dat was nou eenmaal zo nou ja pech gehad dan dook je als je, als je laat zeggen opeens in een hinderlaag liep dan dook je de sawah in, dan zijn die sawah dat is net van die dijkjes, zo smal, dan dook je achter zo’n dijkje dan was je in ieder geval dan eh hè, dan lag je eh lag je vrij, en dan was het gewoon ja een groepje eromheen sturen met een omweg en dan proberen van de zij, van de achterkant hè, te te liquideren waardoor je onder vuur genomen werd niet dan, ja dan is er ook echt wel eens een burger gesneuveld dat zal ik echt niet ontkennen, niet, kijk als je daar dus uit een huis uit een kamp onder vuur genomen wordt, je weet oh dat huis zitten ze. Ja dan geef je daar hè joh hup met je bren dat huis. Ja daar hebben misschien ook als misschien als dekking of weet ik veel eh burgers gezeten kijk en als je die huisjes kent ja soms hadden ze zo’n zo’n stenen [*] van een meter maar ook dat het was alleen dat gevlochten bamboe, die bielikwandjes. Ja, daar ging een kogel ver vijf huisjes ehh achter mekaar door niet, dus er zullen echt wel eh door ons toedoen eh burgers gesneuveld zijn, daar ben ik zeker van. En dan zeg je wel eens achteraf hè want daar heb ik het wel eens moeilijk mee gehad 112
harry van den berg & susan woelders
Int. Resp. Int. Resp.
Int. Resp.
Int. Resp.
van ja, heb ik toen opdracht moeten geven om dat ding onder vuur te nemen? Had ik het niet anders kunnen doen? Echt Nee… Op dat moment niet hè, echt niet hoor, maar later ga je dat eh… ja. Ook een punt dat was een keer eh... Met later bedoelt u dan, later als u terug bent...[door elkaar] op Kampong, of jaren later? [door elkaar] Nee nee nee nee nu nu nu nu nu, jaren later he, ja. Ook een keer dat was dus ook een een treffer met de TNI dan, de TNI in uniform en er was er een knaap die was ja half, half open geschoten, door ons, kennelijk. nou ja we hadden zelf een gewonde en we zaten ik weet niet hoeveel dagen waren we al weg ja, wat mot je nou met zo’n man moet je die meenemen? En die trof u halverwege aan, die kwam u tegen? Die trof u aan, [door elkaar] die kwam u tegen? Ja ja ja die kwamen we tegen dat ze, ja als zwaargewonde die echt die hele buik hing dat hing, god ja j, jongens wat moet je nou doen. Ja, geef hem een genadeschot en daar heb ik het nog moeilijk mee, echt waar. Want, in feite die jongen vocht voor z’n land, ja? …hetzelfde wat hier, laat ik zeggen eh in de Tweede Wereldoorlog met de ondergrondse aan acties ondernomen werd je deed het voor Nederland, ja? Deed die die jongen het voor zijn land. En daar heb ik echt dat heb ik nu nog regelmatig god ken je zo’n jongen dat, hadden we hem toch niet mee moeten nemen? … nee. Heeft u hem dat schot gegeven of heeft u opdracht gegeven? Nee, opdracht gegeven… ja. Ja, ik kan hem natuurlijk, nee.
Uit bovenstaande analyse van de grammaticale constructies blijkt dus dat zowel het gebruik van de actief- en passiefconstructie, als het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord gevolgen heeft voor de wijze waarop de verteller zich committeert aan, of distantieert van bepaalde handelingen of situaties. Ook hedging speelt hierbij een rol. Grammaticale constructies bieden dus, evenals metaforen, de mogelijkheid tot het benadrukken of marginaliseren van de eigen betrokkenheid als handelingssubject. Tevens bestaan er patronen in de manieren waarop grammaticale constructies en metaforen gecombineerd worden. De verteller maakt dus keuzes in de manier waarop verhalen over gevechtssituaties en gevechtshandelingen verteld worden. Het is wel van belang om hierbij op te merken dat het lang niet altijd gaat om bewuste keuzes, maar veelal om onbewuste, routineuze processen. Verhalenvertellers maken gebruik van voor hen beschikbare repertoires van frames, metaforen en presentatievormen. Ze zijn dus ook afhankelijk van datgene wat in een bepaalde historisch-sociale context beschikbaar is. Van die afhankelijkheid is men zich zelden bewust. frames, metaforen en vertelposities
113
Die afhankelijkheid impliceert ook dat onze bevindingen met betrekking tot de onderzochte interviews met veteranen niet zonder meer gegeneraliseerd kunnen worden naar militaire confrontaties in andere perioden en andere omstandigheden.
6 Conclusies en discussie Het centrale thema van dit hoofdstuk betrof het taalgebruik in verhalen van veteranen over militaire gevechtsacties: hoe vertellen veteranen over hun ervaringen en hoe presenteren ze hun eigen betrokkenheid bij militaire gevechtsacties? Uitgangspunt bij het onderzoek is dat het ‘hoe’ niet losstaat van het ‘wat’. Anders gezegd, de inhoud van de vertelling wordt in hoge mate bepaald door de manier waarop het verteld wordt: de metaforen die gebruikt worden bij het framen van gevechtssituaties en gevechtshandelingen en de taalvormen die gebruikt worden om de eigen betrokkenheid bij die situaties en handelingen weer te geven. In deze slotparagraaf zullen we de belangrijkste bevindingen van het onderzoek samenvatten en – waar mogelijk – in verband brengen met relevante kenmerken van het discours in persverklaringen van voorlichters en woordvoerders van overheidsdiensten over militaire interventies en daarop gebaseerde berichten en interviews in de media. Daarnaast zullen we aandacht besteden aan de implicaties van de onderzoeksbevindingen voor meer algemene theoretische noties over de dynamiek van militaire gevechtsacties en de motivaties van daaraan deelnemende militairen. Daarbij zullen we ons vooral richten op de recentelijk door Van Creveld (2008) ontwikkelde theorie over een door hem veronderstelde ‘universele’ oorlogscultuur die deel uit zou maken van de condition humaine en dus niet tijd- of plaatsgebonden is. Behalve theoretische output biedt het onderzoek ook mogelijke aanknopingspunten voor vervolgonderzoek ten behoeve van de praktijk van opvang en begeleiding van militairen die terugkeren van missies. Dat thema zal in de laatste sectie van deze paragraaf centraal staan. 6.1 Discursieve flexibiliteit
Een belangrijke bevinding is dat in alle interviews meerdere frames, metaforen en zinsconstructies worden gebruikt. Die frames, metaforen en zinsconstructies blijken dus deel uit te maken van een min of meer algemeen in de Nederlandse cultuur beschikbaar repertoire van discursieve bronnen waaruit taalgebruikers putten om hun ervaringen te interpreteren en te communiceren naar anderen. Die flexibiliteit komt onder meer tot uiting in regelmatig switchen van frames bij het beschrijven van bepaalde aspecten van militaire gevechtsacties. In één en hetzelfde interview worden geweldseffecten van militaire gevechtsacties soms beschreven in termen van neveneffecten (kosten en baten) die nu eenmaal deel uit114
harry van den berg & susan woelders
maken van oorlog als vechtsport en dan weer in termen van dood en verderf die deel uitmaken van oorlog als tragedie. Verschillende frames en metaforen blijken dus naast elkaar te kunnen functioneren, ook al worden de geweldseffecten op een totaal verschillende manier gerepresenteerd. Het effect daarvan is dat verhalen over gevechtservaringen in één interview zo sterk van elkaar afwijken dat het lijkt alsof verschillende vertellers aan het woord zijn. Contradicties in de antwoorden op open interviews is echter geen uniek verschijnsel (zie ook Van den Berg, 2003). Het switchen van frames tijdens een gesprek of interview is een van de manieren waarop mensen omgaan met de complexiteit van hun ervaringswereld. 6.2 Dominantie van de sportmetafoor
Het gebruik van meerdere metaforen in verhalen over militaire gevechtservaringen betekent niet dat er geen verschillen zijn in de rol die de verschillende metaforen spelen in de onderzochte veteraneninterviews. In verreweg de meeste interviews is de sportmetafoor min of meer dominant. Oorlog wordt vooral geframed als vechtsport. Vanuit het perspectief van de sportmetafoor is het begrijpelijk dat gevechtssituaties en gevechtshandelingen sterk gekoppeld worden aan positieve emoties: het unieke van de gevechtservaring, de opwinding, de spanning, de uitdaging en de voldoening. Dat verklaart ook dat veteranen, als ze gevraagd worden naar hun beoordeling van deze periode in hun leven, vaak aangeven dat ze ‘het nooit hadden willen missen’. De sportmetafoor impliceert dat het proces van de gevechtshandelingen centraal staat. De directe geweldseffecten worden daarbij geframed in termen van kosten en baten. Geweld is vanuit de sportmetafoor een neveneffect van de gekozen strategieën en tactische manoeuvres. De positieve emoties hebben uitsluitend betrekking op het verloop van de gevechtsactie en niet op de daaruit voortvloeiende geweldseffecten. Een ander aspect van de sportmetafoor is het ontbreken van dehumaniserende labels voor de tegenpartij. Integendeel, uit verhalen die vanuit de sportmetafoor verteld worden, spreekt soms zelfs een zeker respect voor die tegenpartij door. Ten slotte is het opvallend dat de sportmetafoor losstaat van de beoordeling van het ‘officiële’ militair-politieke doel van de hele missie. Vanuit de sportmetafoor gaat het om het winnen of verliezen van gevechtsacties en de spanning die gepaard gaat met het strategische en tactische spel tussen de partijen. Of het militair-politieke doel zinvol is of niet, is vanuit dit perspectief secundair. In dit opzicht sluit de sportmetafoor in verhalen over gevechtsacties nauw aan bij het algemene discours over de plaats van het leger in de westerse maatschappij. Volgens dat discours is het de taak van de politiek om te beslissen over de inzet van militairen en militaire missies; het is aan de militaire professionals om die beslissingen uit te voeren.
frames, metaforen en vertelposities
115
6.3 De bescheiden rol van eufemistisch taalgebruik
Eufemistische frames – zoals de schoonmaakmetafoor en de politiemetafoor – worden wel af en toe gebruikt in verhalen over gevechtsacties, maar spelen een relatief bescheiden rol. Dat geldt ook voor andere vormen van eufemistisch taalgebruik zoals het gebruik van verkleinwoordjes. Dat is een verrassende bevinding, gelet op het vele onderzoek dat gedaan is naar taalgebruik in persverklaringen en berichten van overheidsorganen in westerse landen en meer in het algemeen mediaberichten over gevechtsacties in militaire missies (zie o.a. Chilton, 1982; Bloor & Bloor, 2007). Uit dat onderzoek blijkt dat het informatie- en communicatiebeleid van officiële instanties over oorlog en militaire gevechtsacties gekenmerkt wordt door een stelselmatig gebruik van eufemismen. Oorlog en de geweldsgevolgen worden zo veel mogelijk verbloemd. Dat geldt ook voor Nederland. Het klassieke voorbeeld in Nederland is het gebruik van de term ‘Politionele Actie’ voor de koloniale oorlog in voormalig NederlandsIndië. De politiemetafoor komt ook nu nog vaak voor in mediaberichten en perscommuniqués over bijvoorbeeld de oorlog in Afghanistan (‘In Uruzgan was het de afgelopen maanden erg onrustig’; ‘De veiligheidsituatie is sterk verslechterd’; ‘Het aantal incidenten zal nog stijgen’ (zes-kolomskop met citaat van ISAF-commandant De Kruif, de Volkskrant, 14 maart 2009). Er is dus sprake van een discrepantie tussen het taalgebruik dat kenmerkend is voor verhalen van veteranen over militaire gevechtsacties en het politieke taalgebruik in de mediaberichten en nieuwsverhalen die woordvoerders en voorlichters naar buiten brengen. 6.4 Geweldsframes in de verhalen van veteranen
Bij geweldframes is de focus gericht op de directe geweldseffecten van gevechtsacties: oorlog wordt geframed als dood en verderf. De actiedoelen (het verslaan van de tegenstander of minimaal: positieverbetering ten opzichte van de tegenstander) zijn daarbij secundair. En dat geldt nog sterker voor de uiteindelijke doelen van de gevechtsactie (vrede en veiligheid, herstel van het ‘gezag’, etc.). Met andere woorden: vanuit een geweldsframe doet de eventuele ratio van een militaire gevechtsactie er niet (meer) toe. De doden, het leed, de zwaargewonden staan centraal. Een belangrijk kenmerk van dit type frames is het ontbreken van positieve emoties. Verhalen vanuit de geweldsmetafoor gaan steevast gepaard met negatieve emoties als afschuw, wanhoop, onbegrip. Geweldsframes spelen in veel van de onderzochte interviews een rol. Met andere woorden, ook in interviews waarin de sportmetafoor domineert, komt dit type frames herhaaldelijk voor. Maar in het algemeen zijn geweldsframes niet dominant. Dat is een opmerkelijke bevinding, gelet op het feit dat geweldsframes op andere domeinen dan het militaire domein heel vaak gebruikt worden als meta116
harry van den berg & susan woelders
foor. Die populariteit moet waarschijnlijk worden toegeschreven aan het feit dat de geweldsmetafoor de mogelijkheid biedt om gebeurtenissen te dramatiseren. Een kleine greep uit krantenkoppen: ‘Bloedbad op aandelenbeurzen wereldwijd’ (zeven-kolomskop NRC Handelsblad, 10 oktober 2008); ‘President Centrale Bank pleegde monetaire zelfmoord’ (zes-kolomskop NRC Handelsblad, 11oktober 2008); ‘De kredietcrisis maakt overal ter wereld slachtoffers’ (zes-kolomskop, NRC Handelsblad , 11 oktober 2008); ‘Zeg nee tegen traumatiserend beleidsgeweld’ (vier-kolomskop NRC Handelsblad, 28 maart 2008); ‘De claims op het slagveld’ (drie-kolomskop NRC-artikel over gezondheidsclaims voor etenswaren en supplementen, 13 juni 2009). Dat staat in schril contrast met het feit dat nieuwsmedia over militaire missies uiterst terughoudend zijn in het gebruik van geweldsframes bij de berichtgeving over militaire gevechtshandelingen. Dat geldt nog sterker voor de communicatie die vanuit het ministerie van Defensie wordt verzorgd. Zoals we hiervoor al zagen gebruiken officiële woordvoerders in bijvoorbeeld de publiciteit over de missie in Afghanistan steevast termen die deel uitmaken van eufemistische frames zoals ‘veiligheidsincidenten’ waar het gaat om militaire gevechtshandelingen. Er lijkt zelfs een zeker taboe te bestaan als het gaat om het gebruik van geweldsframes bij publiciteit over militaire missies gelet op de commotie die een SP-spotje tegen de Afghanistan-missie in april 2009 teweegbracht. Daarin werd het geluid van een geweersalvo gevolgd door het vallen van bloeddruppels. Dat leidde tot heftige verontwaardiging bij diverse politici. Ook in de nieuwsmedia is het gebruik van geweldsframes in publieke uitingen over Nederlandse gevechtsacties in Afghanistan een brug te ver. Zo vond een NCRV-radiopresentatrice het SP-spotje ‘van weinig smaak getuigen’. Zoals hierboven al is aangeduid is er in de onderzochte interviews geen sprake van een taboe op het gebruik van geweldsframes. Er zijn vrijwel geen interviews waarin dit type frame ontbreekt. Maar er zijn in dit opzicht wel verschillen tussen interviews. In sommige interviews is een geweldsframe dominant, maar voor verreweg de meeste interviews geldt dat niet. Die verschillen hangen niet samen met de aard van de missie. Het gaat om verschillen binnen missies. Meer in het algemeen is het aantal onderzochte interviews te gering om verantwoorde conclusies te trekken over een mogelijk verband tussen het militaire onderdeel (beroeps of dienstplicht; mariniers of landmacht) en de dominantie van bepaalde frames of metaforen. 6.5 De overweldigende voorkeur voor nominalisatie en passiefconstructies
Verhalen over gevechtsacties staan letterlijk bol van nominalisatie en passiefconstructies. Het veelvuldig gebruik van nominalisatie leidt ertoe dat een beeld wordt frames, metaforen en vertelposities
117
gecreëerd van gevechtsacties zonder actoren. Oorlog wordt geframed als iets wat je overkomt: ‘gevechten breken uit’, ‘schietpartijen vinden plaats’. Het belangrijkste effect van nominalisatie is datgene wat Fairclough (2003) aanduidt als ‘naturalisering’ van sociaal handelen. Sociaal handelen is niet meer het product van menselijke actoren, maar wordt voorgesteld als gebeurtenis met een eigen dynamiek. Gevechtsacties krijgen op die manier het karakter van natuurverschijnselen. Nominalisatie functioneert dus als een grammaticale metafoor (Goatly, 1997) die naast de andere hierboven genoemde metaforen een belangrijke rol speelt in verhalen van veteranen. Behalve nominalisatie is ook de voorkeur voor passiefconstructies een opvallend kenmerk in de manier waarop verhalen over gevechtsacties worden verteld. Ook passiefconstructies bieden de mogelijkheid om subjecten van gevechtsacties buiten beschouwing te laten: ‘We werden beschoten.’ Passiefconstructies leggen de nadruk op het object van het handelen, i.c. degenen die de gevechtsacties ondergaan. Actiefconstructies komen daarentegen relatief weinig voor in de verhalen van veteranen. Voor zover ze wel voorkomen gaat het vooral om actiefconstructies in combinatie met de derde persoon enkelvoud (‘hij’) of de derde persoon meervoud (‘zij’). Met andere woorden, het zijn verhalen over wat ‘anderen’ doen. Daarnaast wordt in enkele interviews ook gebruikgemaakt van de actiefconstructie in combinatie met de tweede persoon enkelvoud (‘je’). Het zijn verhalen waarin de verteller als handelingssubject schuilgaat achter de formulering ‘in situatie X deed je Y’. Daardoor wordt de (gevechts)handeling voorgesteld als iets wat iedereen in die situatie zou doen of hoorde te doen. Het is een taalvorm waardoor individueel gedrag gelegitimeerd wordt door individuele keuzemogelijkheden te ontkennen. De implicatie is dat handelingsalternatieven ontbreken dan wel in strijd zijn met militair-professionele gedragsnormen. 6.6 De geringe rol van de verteller als handelingssubject
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de verteller als handelingssubject een marginale rol speelt in de verhalen over militaire gevechtsacties. Veteranen vertellen over wat hen overkomt en wat anderen doen, maar de eigen rol als actor van gevechtshandelingen staat niet centraal. Actiefconstructies in combinatie met de eerste persoon enkelvoud of de eerste persoon meervoud worden weinig gebruikt. Uitzonderingen daarop zijn interviewfragmenten waarin de sportmetafoor gebruikt wordt. In deze fragmenten speelt de actiefconstructie, veelal in combinatie met de eerste persoon meervoud, nog wel een rol: het gaat niet alleen om ‘wat er gebeurt’ en wat ‘anderen’ doen, maar ook om wat de verteller (als deel van een ‘wij’) aan acties onderneemt.
118
harry van den berg & susan woelders
De vraag is hoe het relatief geringe gebruik van de actiefconstructie in combinatie met de eerste persoon enkelvoud (‘ik’) en de eerste persoon meervoud (‘wij’) in verhalen over gevechtsacties verklaard zou kunnen worden. Daarom is onderzocht in hoeverre het hier gaat om algemene kenmerken van de spreekstijl van de betreffende veteranen. Dat blijkt niet het geval. Er zijn systematische verschillen in de taalvormen die gebruikt worden in verhalen over gevechtshandelingen en die welke gebruikt worden in verhalen over andere gebeurtenissen, zoals de voorbereiding op de missie. Als het niet gaat over gevechtssituaties presenteert de verteller zich met grote regelmaat als (individueel of collectief ) handelingssubject. 6.7 Geweldsframes en de verteller als handelingssubject
Een opvallende uitkomst van het onderzoek betreft de zinsconstructies in verhalen waarin gebruik wordt gemaakt van een geweldsframe. Als in verhalen de geweldseffecten van militaire gevechtsacties centraal staan, is de verteller vrijwel altijd afwezig als handelingssubject. Actiefconstructies in combinatie met de eerste persoon enkelvoud komen vrijwel niet voor wanneer sprake is van een geweldsframe. Zinnen als ‘Ik schoot X dood’ of varianten daarvan zijn nagenoeg afwezig in door ons onderzochte verhalen van veteranen. Voor zover verhalen over geweldseffecten van militaire acties iets laten doorschemeren over de mogelijke betrokkenheid van de verteller als handelingssubject bij de geweldsacties, gebeurt dat veelal impliciet, dat wil zeggen, op een heel indirecte manier met veel aarzelingen en hedges. Het wordt aan de interviewer/luisteraar overgelaten om daar uit af te leiden of en zo ja, in hoeverre de verteller daadwerkelijk de betreffende geweldsacties pleegde. De conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat – voor zover gevechtsacties geframed worden als dood en verderf – het expliciet verwoorden van de eigen betrokkenheid bij geweldsacties moeilijk te rijmen is met het zelfbeeld van de verteller of in elk geval het beeld dat hij over zichzelf wil presenteren aan de buitenwereld. In dit opzicht wijken de door ons onderzochte veteraneninterviews sterk af van de veteraneninterviews die met enige regelmaat in de media verschijnen. Journalisten selecteren veteranen uiteraard op totaal andere criteria dan onderzoekers plegen te doen. Het gaat in de journalistiek niet om representativiteit, maar om nieuwswaarde. Dat verklaart wellicht het verschijnsel dat in nieuwsbladen en televisieprogramma’s opvallend vaak veteranen aan het woord komen die tijdens of na afloop van de missie in de knel zijn geraakt en te kampen hebben met verschijnselen die gediagnosticeerd worden als Post Traumatisch Stress Syndroom. Kenmerkend voor dergelijke interviews is de dominantie van de geweldsmetafoor waarbij actiefconstructies gebruikt worden in combinatie met de eerste persoon enkelvoud. Een voorbeeld is het interview met een veteraan die na zijn terugkeer uit Uruzgan onder psychiatrische behandeling is (NRC Weekblad, 27 juni 2009). De frames, metaforen en vertelposities
119
kop van het interview wordt gevormd door het citaat ‘Ik heb iemand doodgeschoten’. Vergelijkbare uitspraken domineren het hele interview. Dat bevestigt onze stelling dat taalgebruik zoals dat tot uiting komt in de keuze van frames, metaforen en zinsconstructies, niet alleen maar een manier van vertellen is, maar nauw samenhangt met de manier waarop ervaringen door betrokkenen verwerkt worden. 6.8 Excurs: kanttekeningen bij de Culture of War-these
Ons onderzoek is gebaseerd op een klein aantal interviews met veteranen uit verschillende missies uit de Nederlandse krijgsgeschiedenis. Dat brengt uiteraard beperkingen met zich mee. Het is niet mogelijk om algemene uitspraken te doen over frames die gebruikt worden bij het interpreteren, verwerken en communiceren van krijgservaringen en dat was ook niet de bedoeling. Framing is immers bij uitstek afhankelijk van de specifieke sociaal-historische context van de betreffende militaire acties. Maar de onderzoeksresultaten bieden voldoende basis om kritische kanttekeningen te plaatsen bij de door de Israëlisch-Nederlandse historicus Van Creveld (2008) ontwikkelde these over wat hij aanduidt als de Culture of War. Van Creveld tracht in zijn studie een antwoord te vinden op de vraag hoe het komt dat jonge mannen door de eeuwen heen telkens weer bereid blijken hun leven te riskeren om oorlog te voeren. Vanuit een rationeel model waarbij oorlog alleen gezien wordt als een middel om een doel te bereiken, blijft het antwoord op die vraag een raadsel. Volgens Van Creveld zijn de militair-politieke doelen als motief helemaal niet zo belangrijk voor jonge mannen. Miskend wordt dat de oorlog niet alleen een middel maar ook en vooral een doel op zichzelf is. Oorlog als zodanig is naar zijn mening een bron van vreugde en ultiem genot. War exercises a powerful fascination in its own right – one that has its greatest impact on participants but is by no means limited to them. Fighting itself can be a source of joy, perhaps even the greatest joy of all. (Van Creveld, 2008, xi)
Die fascinatie is volgens Van Creveld de basis van een universele ‘oorlogscultuur’ die door de eeuwen heen een belangrijke rol heeft gespeeld, maar sinds de jaren zestig van de vorige eeuw niet altijd voldoende op haar waarde zou worden geschat. Oorlog hoort zijns inziens bij de menselijke soort en ook in de toekomst zullen er dus oorlogen gevoerd (moeten) worden. Daarom pleit Van Creveld voor een herwaardering van de ‘oorlogscultuur’: het positief ondersteunen en stimuleren van die cultuur ziet hij als een noodzakelijke voorwaarde om oorlog te kunnen voeren. Fascinatie zou dus de basis zijn van deze universeel geldende ‘oorlogscultuur’, maar de vraag blijft waarom oorlog zo fascinerend is. Volgens Van Creveld vloeit die fascinatie voort uit het feit dat oorlog in essentie een spel is, maar dan wel een heel bijzonder spel: 120
harry van den berg & susan woelders
The obvious reason why war is supremely exciting is because it is a life-and-death struggle. It is one of the very few activities in which humans, almost all of them men, deliberately court death, and the only one in which they do so while taking on an opponent who is as strong and as intelligent as themselves. (Van Creveld, 2008, 411)
Oorlog is in deze visie het meest uitdagende spel dat denkbaar is en kan daardoor ook de grootste voldoening opleveren. Oorlog heeft daarom ‘van nature’ een enorme aantrekkingkracht op vooral jonge mannen. Oppervlakkig gezien lijken onze onderzoeksbevindingen in eerste instantie de these van Van Creveld te ondersteunen. Ook uit ons onderzoek blijkt immers dat de militair-politieke doelen van de militaire missie en de beoordeling van die doelen geen grote rol spelen in de verhalen van veteranen en dat het deelnemen aan gevechtsacties als zodanig een doel op zich kan vormen. Uit ons onderzoek blijkt eveneens dat gevechtservaringen vaak geassocieerd worden met positieve emoties. Maar er is een belangrijk verschil in de manier waarop deze bevindingen geïnterpreteerd worden. Van Creveld maakt een – niet onderbouwde – speculatieve sprong waarbij dergelijke waarnemingen verklaard worden als uitingen van de menselijke natuur (ook al gebruikt hij de term ‘cultuur’). Uit onze analyse blijkt echter dat deze bevindingen deel uitmaken van een specifiek discursief patroon dat aangeduid kan worden als de sportmetafoor. Veteranen blijken daarnaast ook andere frames en metaforen te gebruiken. Bovendien worden niet alle interviews gedomineerd door de sportmetafoor. Het gaat hier dus niet om kenmerken van de ‘menselijke natuur’, maar om kenmerken van een specifiek discours. Of anders gezegd, Van Creveld ziet niet dat sport een van de metaforen is in verhalen of uitspraken over oorlogsacties, maar gaat er ten onrechte vanuit dat oorlog een sport is. Daarnaast is de Culture of War-these op cruciale onderdelen volledig in tegenspraak met onze onderzoeksbevindingen. Volgens Van Creveld is niet alleen het vechten een bron van vreugde en genot. Ook de geweldseffecten en het geweld zoals het doden van de tegenstander is ‘exciting’. Volgens Van Creveld is ook dit verschijnsel deel van de menselijke en vooral mannelijke natuur. In the face of the evidence, it is useless to pretend that most people do not, or at any rate cannot, delight in destruction independently of any practical benefits that it may bring. (Van Creveld, 2008, 112)
Volgens Van Creveld zijn er verschillende verklaringen voor het feit dat dood en verderf een bron van opwinding voor de man kunnen vormen. One reason why killing is, or at any rate can be, fun is because it involves overcoming resistance. Tearing up a living creature, drilling holes in it, breaking it to pieces, smashing frames, metaforen en vertelposities
121
it, doing away with it once and for all – speaking as a scholar whose self imposed task in life is to try to understand people and society, if a greater manifestation of power exists, I would dearly like to know where to find it. (Van Creveld, 2008, 110)
Het vermoorden van anderen bevredigt volgens Van Creveld niet alleen machtswellust, maar het kan ook een therapeutische werking hebben. Probably one reason why people so often enjoy killing is because it enables those who commit the act and watch it to come face-to-face with their fears. Since we must all face death in the end, inflicting it and seeing it inflicted could almost be called a form of psychotherapy. (Van Creveld, 2008, 111)
In de door ons onderzochte interviews met veteranen is geen enkel spoor te vinden van mogelijke positieve emoties die verbonden zouden worden aan geweldseffecten van militaire gevechtshandelingen. Vanuit de sportmetafoor krijgen die effecten alleen aandacht in termen van kosten en baten. Vanuit een geweldsframe worden uitsluitend negatieve emoties verbonden aan geweldseffecten. En vanuit andere metaforen worden die geweldseffecten niet genoemd of verbloemd. Bovendien presenteert de verteller zichzelf zelden als actor die verantwoordelijk is voor geweldseffecten. Voor zover dat wel gebeurt, blijft dat impliciet en met gebruikmaking van aarzelingen, lange pauzes en hedges. Kortom, de stelling dat geweld op zich voor militaire krijgers een bron van vreugde, extase en ultiem genot zou zijn, lijkt ons geen wet van Meden en Perzen6. De ‘evidence’ waar Van Creveld naar verwijst, betreft voornamelijk een groot aantal losse citaten uit werk van zeer uiteenlopende auteurs, politici en militaire leiders. Slechts sporadisch wordt verwezen naar gesprekken met militairen. Uit de tekst blijkt dat het hierbij voornamelijk gaat om groepsdiscussies met militairen waarvoor hij een lezing verzorgd heeft. De door Van Creveld geponeerde Culture of War-these volgens welke er een universele in de mannelijke natuur gewortelde oorlogscultuur zou bestaan, is in elk geval niet gebaseerd op enig systematisch empirisch onderzoek met behulp van uitvoerige interviews met (ex-)militairen. Het is sowieso nogal speculatief om ervan uit te gaan dat er één essentiële algemeen geldende Culture of War zou bestaan. Het lijkt ons veel vruchtbaarder om er vanuit te gaan dat oorlog en militaire confrontaties in verschillende maatschappelijke contexten, culturen en tijdperken telkens weer opnieuw worden geduid. De door ons gereconstrueerde frames en metaforen in verhalen van Nederlandse veteranen over hun ervaringen in drie verschillende oorlogssituaties maken dan ook geen aanspraak op universele geldigheid.
122
harry van den berg & susan woelders
6.9 Aanknopingspunten voor vervolgonderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat er tussen de door ons onderzochte interviews verschillen bestaan in de mate waarin bepaalde frames en metaforen domineren of juist niet. Ook in de manier waarop de verteller zichzelf als handelingssubject presenteert zijn er grote verschillen. Die verschillen hangen in elk geval niet samen met de aard van de missie. De vraag of er wel een relatie bestaat met de aard van de militaire eenheid (landmacht, luchtmacht, marine, mariniers, korps speciale troepen, KNIL) en/of de aard van de functie kan op basis van het onderzochte interviewmateriaal niet goed beantwoord worden. Er zijn indicaties dat het deel uitmaken van bijvoorbeeld het korps mariniers of een andere elite-eenheid gepaard gaat met een sterke dominantie van de sportmetafoor en het gebruik van de eerste persoon meervoud. Met andere woorden, militaire beroepstrots op de specifieke professionele competenties van de betreffende eenheid gaat wellicht gepaard met een sterk wij-gevoel en een discours waarin de sportmetafoor centraal staat. Maar het aantal onderzochte interviews en de aard van deze interviews maken het niet mogelijk om daar uitspraken over te doen. Hetzelfde geldt voor het mogelijke verband tussen functie en het discours over militaire gevechtshandelingen. De verwachting is dat de manier waarop men betrokken is bij militaire gevechtsacties van invloed is op het discours over die acties. Een militair die een functie vervult bij het veldhospitaal zal bijvoorbeeld op een andere manier geconfronteerd worden met gevechtsacties dan degene die direct aan de gevechtsacties deelneemt. Ook hierover kunnen we op basis van het onderzochte materiaal geen uitspraken doen. Om meer inzicht te krijgen in hoe een specifiek discours over militaire gevechtsacties ontwikkeld wordt en gereproduceerd wordt, is vervolgonderzoek wenselijk. Een ander belangrijk thema voor vervolgonderzoek is de relatie tussen taalgebruik en de verwerking van diepingrijpende ervaringen zoals geweldservaringen. In paragraaf 6.7 hebben we dit thema al kort aangestipt. Ook hier is het materiaal ontoereikend om daar stellige uitspraken over te doen. De manier waarop de verteller zichzelf en de eigen betrokkenheid bij gerapporteerde gebeurtenissen presenteert is nauw verweven met identiteitsconstructies. Het vermoeden is dus gewettigd dat een sterke focus op de geweldseffecten (oorlog als dood en verderf ) plus het gebruik van taalvormen waardoor de verteller zichzelf presenteert als actor van de betreffende handelingen, niet losstaat van de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit van de verteller. Dat zou betekenen dat al of niet ontstaan van eventuele identiteitsproblemen van veteranen nauw samenhangt met het discours van die veteranen. Gelet op de aantallen militairen die na terugkomst van een missie met aanpassingsproblemen en/of psychische problemen kampen, zou het aanbeveling verdienen om dit thema nader onder de loep te nemen. Een dergelijk onderzoek is frames, metaforen en vertelposities
123
niet alleen theoretisch relevant, maar kan ook van belang zijn voor zowel de praktijk van de opvang en begeleiding van teruggekeerde militairen als voor de wijze waarop militairen worden voorbereid op toekomstige missies.
Noten 1 We hebben dankbaar gebruikgemaakt van commentaren van Ottho Heldring, Fred Wester en Hennie Boeije op een conceptversie van dit hoofdstuk. 2 Handelingen worden dus geframed als entiteiten met een eigen dynamiek. Daarom kan nominalisatie worden beschouwd als een grammaticale metafoor (zie ook par. 5.2.1) 3 Dat is precies wat Van Creveld in zijn boek Culture of War (2008) betoogt. Zoals ook uit het weergegeven citaat kan worden afgeleid, ziet hij het gebruik van de sportmetafoor in verhalen over militaire operaties niet als één van de manieren waarop oorlog geframed kan worden, maar als essentie van de werkelijkheid van wat oorlog is. In paragraaf 6.8 komen we terug op de theorie van Van Creveld. 4 Van Creveld gebruikt de term joy of combat. In zijn eerder geciteerde boek The Culture of War wijdt hij zelfs een heel hoofdstuk aan dit thema. 5 De jachtmetafoor zoals die in de door ons onderzochte interviews voorkomt, wijkt dus af van de metafoor waarin de jacht wordt voorgesteld als een hoog geritualiseerde sportieve activiteit met veel regels en respect voor het object van de jacht (Heidi Dhales, 1990). 6 Dat neemt niet weg dat onder bepaalde omstandigheden wraakzucht en het genieten van geweldsuitoefening een dominante rol kunnen spelen.
Literatuur Berg, H. van den, (1996) Frame Analysis of Open Interviews on Interethnic Relations. Bulletin de Méthodologie Sociologique, No. 53, December 1996: 5-32. Berg, H. van den, (2003) Contradictions in Interview Discourse, In: H. van den Berg, M. Wetherell & H. Houtkoop-Steenstra (eds.) Analyzing Race Talk; Multidisciplinary Approaches to the Research Interview, 119-137. Cambridge: Cambridge University Press. Berg, H. van den, (2004a) Discoursanalyse en de ‘linguistic turn’ in de sociale wetenschappen. Kwalon 26, jaargang 9, nr. 2: 29-39. Berg, H. van den, (2004b) Discoursanalyse in de praktijk. De discursieve constructie van sociale categorieën. Kwalon 27, jaargang 9, nr. 3: 27-34. Bloor, M. & Th. Bloor (2007) The Practice of Critical Discourse Analysis; An introduction. Londen: Hodder Arnold. 124
harry van den berg & susan woelders
Chilton, P. (1982) Nukespeak: nuclear language, culture and propaganda, in: Aubrey, C. (ed.). Nukespeak; The media and the bomb, 94-112. Londen: Comedia Publishing Group. Chilton, P. (2004) Analyzing Political Discourse; Theory and Practice. Londen: Routledge. Creveld, M. van, (2008) The Culture of War. New York: Presidio Press, Random House, Inc. Dahles, H. (1990) Mannen in het Groen; De wereld van de jacht. Nijmegen: Uitgeverij SUN. Fairclough, N. (2003) Analyzing Discourse. Textual analysis for social research. Londen: Routledge. Fillmore, Ch. J. (1985) Frames and the semantics of understanding. Quaderni di semantica 6: 222-254. Goatly, A. (1997) The Language of Metaphors. Londen: Routledge. Goffman, E. (1974) Frame Analysis An Essay on the Organization of Experience. Boston: Northeastern University Press. Lakoff, G. & M. Johnson (1980) Metaphors We Live By. Chicago: The University of Chicago Press. Lakoff, G. (1987) Women, Fire, and Dangerous Things. What Categories Reveal about the Mind. Chicago: The University of Chicago Press. Lee, D. (1992) Competing Discourses. Perspective and Ideology in Language. Londen: Longman Group. Lee, D. (2001) Cognitive Linguistics. An introduction. Oxford: Oxford University Press. Schmitt, R. (2005) Systematic Metaphor Analysis as a Method of Qualitative Research, in: The Qualitative Report, Volume 10, Number 2 June 2005: 358-394. Tannen, D. & C. Wallat (1993) Interactive Frames and Knowledge Schema’s in Interaction, 57-77,. in: D. Tannen (ed.). Framing in Discourse. Oxford: Oxford University Press. Taylor, J.R. (2005) Linguistic Categorization (third edition). Oxford: Oxford University Press.
frames, metaforen en vertelposities
125
5 Hoe kom ik hier ongeschonden uit? Morele complexiteit in herinneringen van veteranen Ellen Hijmans
1 Inleiding: morele dilemma’s in herinneringen van veteranen Dat Nederlandse militaire missies zich kenmerken door idealisme is te lezen in de pers (Derix, 2000), maar ook in de wetenschappelijke literatuur (Verwey, 2007). De combinatie van idealisme, zichtbaar in het hogere doel van orde en veiligheid, met het realisme van een militaire praktijk die dit hogere doel bereikt door dreigen of afdwingen met geweld, zou een spannende combinatie op kunnen leveren. Spanning die zich bijvoorbeeld kan uitdrukken in de vorm van morele dilemma’s. Je zou je af kunnen vragen: hoe verhoudt dit idealisme zich tot de realiteit van een uitzending? De militair is immers niet alleen een professional, maar ook een mens met eigen opvattingen en een eigen verantwoordelijkheid. Het hogere doel van de missie kan in de dagelijkse praktijk ver weg komen te staan van de eigen doelen, die niet noodzakelijk met elkaar sporen. Omdat we in de interviews te maken hebben met verhalen van mensen die dicht op elkaar moeten overleven, ver van huis, in soms moeilijke omstandigheden, rijst de vraag hoe het dagelijkse militaire leven zich verhoudt tot het morele domein. De door mij geanalyseerde interviews zijn zonder uitzondering lang tot zeer lang na het beëindigen van de missie afgenomen. Veteranen zijn niet meer in actieve dienst, zij kijken dus terug op een voorbije levensfase. Soms met enige weemoed, maar meestal met gemengde gevoelens. Ook al spreken zij over een periode die ver achter hen ligt, variërend van bijna zestig jaar (Indië) tot veertien jaar (Cambodja), de herinneringen eraan houden velen nog steeds bezig. Ook morele aspecten spelen mee in die gedachten en herinneringen, soms pas na jaren. Zo zegt een 81-jarige terugkijkend op zijn diensttijd zestig jaar geleden in Indië het volgende. Fragment 5.1 (Int. 230, 0:44:29-0:44.55) [230_2669.86_2695.66] En dan zeg je wel eens achteraf, hè, want daar heb ik het wel eens moeilijk mee gehad, van ja, heb ik toen opdracht moeten geven om dat ding onder vuur te nemen? Had ik het niet anders kunnen doen? Echt, op dat moment niet, hè. Echt niet hoor. Maar later ga je dat eh… ja.
127
Mijn vraag is of er in de herinneringen aan de uitzendingen spontaan situaties naar voren worden gebracht die op enigerlei wijze verband houden met het morele domein. Met wat in de ogen van de vertellers deugt of niet. Met moeilijke keuzes waar men voor stond, innerlijke twijfels en emoties die men toen had of nu heeft. Moeilijkheden of steun die men heeft ondervonden in relatie tot anderen, lotgenoten, hoger geplaatsten, de bevolking of tegenstanders. De herinneringen van de veteranen worden dan een belangrijke vindplaats voor morele aspecten van de uitvoeringspraktijk. Als moraal juist een onderdeel zou moeten zijn van de dagelijkse militaire handelingspraktijk, zoals Verweij (2008) stelt in haar oratie, dan is de vraag interessant welke aspecten dan naar voren worden gebracht en hoe de verhouding tussen persoonlijke en militaire ethiek eruitziet. Hoewel militaire ethiek niet in de eerste plaats over personen gaat of over hoe je als militair met elkaar omgaat, spelen deze niveaus van ethiek een niet te onderschatten rol, aldus Van Iersel (2002, 22). Het persoonlijke bewustzijn van waarden, normen en een zekere morele sensibiliteit worden in de theorie van de militaire ethiek gezien als een van de dimensies van de professionele houding van de militair en niet als exclusief onderdeel van de privésfeer. Een militair laat zijn geweten immers niet thuis en zal ook altijd een soms intense persoonlijke beleving kennen van de dilemma’s en morele vragen die het beroep met zich meebrengt. Het zijn ook juist de persoonlijke belevingen en herinneringen die in de interviews naar voren komen en zij worden verteld door veteranen die niet meer in actieve dienst zijn. Sommige van hen waren en voelen zich nog steeds professionals en anderen waren als dienstplichtig militair slechts kort, variërend van zes maanden tot twee of drie jaar, in aanraking met het militaire bedrijf en de daarin geldende cultuur en ethische beginselen. Omdat morele kwesties geen onderdeel uitmaakten van de topiclijst, hebben we te maken met in dit opzicht ‘spontaan’ materiaal. Bovendien gaat het om uitzendingssituaties die een eigen problematiek met zich meebrengen in vergelijking met het reguliere militaire bestaan in Nederland. De voorgenomen illustratie van de manier waarop morele kwesties naar voren komen, zegt dus niets over een ‘objectieve’ kwaliteit van de militaire ethiek nu of in het verleden, maar laat vooral zien hoe verschillende ethische aspecten worden herinnerd, wat er in de beleving deugde of niet, en waar men zich ook na jaren nog druk over maakt, en wat soms een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. De interviews bevatten persoonlijke herinneringen aan kwesties die voor een deel kunnen worden beschouwd als rakend aan het domein van de militaire ethiek.
2 Invalshoek en vraagstelling De in de interviews opgehaalde herinneringen beschouw ik als verhalen waarin persoonlijke en andere ‘moralen’ door elkaar lopen. Het morele domein dat ik wil 128
ellen hijmans
reconstrueren beschouw ik als een gelaagd verschijnsel, waarin formele beroepsethiek en militaire idealen en deugden worden aangevuld met reflecties, twijfels en herinneringen aan soms ingrijpende gebeurtenissen en ervaringen van oorlogsleed en geweld. Daarnaast staat de ervaring van het dagelijks leven van het uitvoeren van militaire taken als patrouilles, observaties, bevoorrading en logistieke plannen of diplomatiek overleg. Ook daarin kan de morele dimensie van het handelen als het onderscheid tussen wezenlijke en niet-wezenlijke zaken een rol spelen. De militaire ethiek en de persoonlijke moraal bestaan beide uit meerdere niveaus. Deze zullen in de paragraaf over de werkwijze nader worden omschreven als sensitizing concepts. Daarop vooruitlopend poneer ik het idee dat de persoonlijke moraal niet alleen naar voren komt via de persoonlijke waarden en overtuigingen, maar ook via morele emoties, ofwel het morele instinct, dat aan de basis ligt van het morele oordeel. Dit instinct is anders dan de persoonlijke invalshoek een nietreflexieve benadering van het algemeen menselijke, dat mogelijk raakvlakken vertoont met wat in de militaire ethiek het ‘humane’ wordt genoemd. Dat is dan het in het denken gefundeerde morele oordeel, waarin het menselijke vermogen tot zelfreflectie en het zich kunnen verplaatsen in de standpunten van anderen centraal staan (Verweij, 2008, 9). De reconstructie van het morele domein is toegespitst op mogelijke verschillen tussen beroepsmilitairen en dienstplichtigen. De achtergrond van die vraag is een verondersteld verschil in professionaliteit, leeftijd en ervaring, dat mogelijk voor verschillende uitkomsten zou kunnen zorgen. Het doel van deze analyse is het illustreren van de complexiteit van het morele domein aan de hand van herinneringen aan missies van beroepsmilitairen en dienstplichtigen in de periode 1945-1999. De vraagstelling luidt: welke aspecten kunnen in verband gebracht worden met de professionele beroepsethiek en de persoonlijke moraal, welke verschillen treffen we aan tussen beroepsmilitairen en dienstplichtigen en wat voegt de emotionele dimensie van de (persoonlijke) moraal, ofwel de benadering van het morele instinct, toe aan een beter begrip van handelingen als behorend tot het ‘algemeen menselijke’ gebied van de moraal, dat deel dat alle mensen met elkaar delen, omdat het deel uitmaakt van de menselijke natuur. Met deze analyse wil ik de mogelijkheden laten zien van verschillende benaderingen van moraal: militair-professioneel, maar ook algemeen-menselijk, waarvan mogelijk een deel verwijst naar intuïtieve universele principes. Deze laatsten zouden wellicht bepaalde, soms tegenstrijdige gedragingen begrijpelijk kunnen maken, zowel voor buitenstaanders als voor de militairen zelf. Eigenschappen of gedragingen die nu aan karakter worden toegeschreven zouden kunnen raken aan een eigen rationaliteit, die wortelt in oerprincipes. Dat zou een ander licht kunnen werpen op de menselijke kant van het morele aspect van de missies, in de zin dat niet alleen persoonlijke afwegingen worden aangesproken, maar ook een diepere hoe kom ik hier ongeschonden uit?
129
laag van reflexmatig moreel handelen, waarvan men aanneemt dat alle mensen die met elkaar gemeen hebben.
3 Methode van onderzoek 3.1 Steekproef
Om tot een selectie van interviews te komen is eerst het hele bestand van 26 interviews gelezen en samengevat. Vervolgens is een theoretische steekproef samengesteld waarbij 7 van de 8 dienstplichtigen die het bestand rijk is, zijn geselecteerd. Eén interview met een veteraan uit de Tweede Wereldoorlog is buiten de selectie gelaten, omdat een relatief korte oorlogsmissie in eigen land een niet goed vergelijkbare situatie is met langduriger uitzendingen verder weg in Europa, of naar Zuidoost-Azië. Vervolgens is bij deze selectie van 7 interviews geprobeerd een zo goed mogelijke ‘match’ te vinden van 7 beroepsmilitairen, wat betreft land en periode van uitzending. Bij de selectie is dus niet alleen gekeken naar de inhoud, maar ook naar de vergelijkbare context om een zinnige vergelijking mogelijk te maken tussen beide groepen veteranen. Dit heeft tot gevolg gehad dat er relatief veel materiaal uit de politionele acties in voormalig Nederlands-Indië is geselecteerd, een enkel geval uit Korea, enkele uit Nieuw-Guinea, Libanon, Cambodja en Bosnië. Het totaal aantal geanalyseerde interviews bedraagt 15, omdat er van één beroepsmilitair twee interviews beschikbaar waren. 3.2 Analyseprocedures
De kwalitatieve analyse van het interviewmateriaal is te typeren als een vergelijkende cumulatieve analyse, waarin de analyse aanvangt met relatief open begrippen (sensitizing concepts) die in de loop van de analyse empirisch worden uitgewerkt. In dit geval ging het om de illustratie van een abstract begrip ‘moreel domein’, waarvoor aanwijzingen zijn geformuleerd in sensitizing concepts. De analyse zelf bestond uit het coderen van het materiaal met trefwoorden, het samenvatten en vergelijken van voorbeelden en deelbestanden en het schrijven van theoretische memo’s. 3.2.1 Sensitizing concepts
In kwalitatieve vormen van onderzoek is het niet ongebruikelijk dat onderzoekers aanvangen met een beperkt uitgewerkte invalshoek, die een of meer sensitizing concepts bevat. Deze begrippen verwijzen naar het ontdekkende en formulerende karakter van veel kwalitatief onderzoek. De exploraties van de onderzoeker hebben tot doel om het aanvankelijk open en fluïde karakter van de centrale begrip130
ellen hijmans
pen uit te werken, hier is dat ‘morele complexiteit’. De centrale begrippen moeten als het ware gevoelig gemaakt worden voor de concrete verschijnselen die in het materiaal voorkomen, zodat zij uiteindelijk passen bij dat materiaal. De term sensitizing, die in het Nederlands wel wordt aangeduid als attenderend of richtinggevend, maakt duidelijk dat het niet om definitieve begrippen gaat. Het begrip is in wording en staat als het ware tussen de empirische werkelijkheid en formele begrippen in, het vormt een brug tussen unieke eigenschappen en variaties in de onderzoekssituatie en een theoretische synthese van concepten en processen op meer abstract niveau. De ontwikkeling van concepten hoeft niet altijd van concreet naar abstract te verlopen. Het is ook mogelijk dat abstracte begrippen, zoals hier ‘morele complexiteit’, een eigen invulling krijgen voor het betreffende veld van onderzoek (vgl. Hijmans, 2006,126). De werkwijze in dit onderzoek bestaat eruit dat getracht is om het begrip ‘morele complexiteit’ in twee fasen in te vullen vanuit het interviewmateriaal. Eerst voor het domein van de militaire en persoonlijke moraal en vervolgens voor de zogenoemde morele instincten. Voorafgaand aan de presentatie van de resultaten zal ik deze voorlopige uitgangspunten toelichten, zodat duidelijk wordt dat de complexiteit van het gezochte begrip voor een deel terug te voeren is op de meerdimensionaliteit van het begrip. Het eerste sensitizing concept is militaire ethiek. Moraal en krijgsmacht: militaire ethiek
Ethiek biedt aanknopingspunten voor het handelen bij kritische incidenten. Volgens Van Iersel gaat het dan niet alleen over wat wij behoren te doen, maar ook over de wisselwerking tussen morele vrijheid en morele verantwoordelijkheid, want ethiek is net als waarden pluralistisch (2002, 20). Het betekent dat er gekozen en afgewogen moet worden en dat die keuze verantwoord moet kunnen worden. Om de morele competentie van militairen te ontwikkelen krijgen officieren in opleiding tegenwoordig zogenaamde dilemmatrainingen, toegespitst op operationele omstandigheden. In het voorwoord van het boek Militaire ethiek, morele dilemma’s in de praktijk van Van Iersel en Van Baarda (2002) schrijft chef defensiestaf luitenant-admiraal Kroon dat het militaire beroep per definitie vele dilemma’s kent, die zich in veel gedaanten kunnen voordoen. Deze zijn geconcentreerd rond het omgaan met geweld. Terwijl militairen de taak hebben het leven te beschermen, hebben zij tegelijk ook de mogelijkheid en de wapens om het te beëindigen. Bij de handhaving van de internationale rechtsorde, vrede en veiligheid kan geweld of dreiging met geweld een rol spelen. ‘Geweld is altijd omstreden’, zegt Kroon, en de vraag is wanneer welk geweld legitiem is en welke morele dilemma’s zich voordoen bij operaties. Militaire ethiek moet dus vooral gezien worden in relatie tot geweldsuitoefening, het handelen in oorlogstijd of in vredesoperaties (p. 22). Ethiek als het streven naar het goede heeft in de militaire context plaatsgemaakt voor het streven hoe kom ik hier ongeschonden uit?
131
naar wat nog geoorloofd of aanvaardbaar is (p. 21). Het gaat dan over grenssituaties, regel- en normoverschrijdingen, de proportionaliteit van geweld en morele verantwoordelijkheid en verantwoording. Deze zaken zijn inherent aan het militaire beroep en militaire machtsuitoefening, en spelen naar verwachting een rol in de herinneringen van veteranen. Hoewel de interviews slechts voor een deel raken aan het morele domein en bovendien zeer divers zijn en naar hun formulering meestal niet uit (echte) dilemma’s bestaan, zullen we ons niettemin op het ethische gebied oriënteren met behulp van het onderscheid dat Van Iersel maakt in vijf niveaus van militaire ethiek (2002, 35): 1. De persoonlijke moraal en morele sensibiliteit, 2. De beroepsethiek van het militaire beroep, inclusief externe groepen zoals Amnesty International en de militaire vakbond, 3. Het beroep met een eigen ethiek binnen het beroep, zoals artsen, geestelijke verzorgers en maatschappelijk werkers, 4. De organisatie-ethiek, de eisen die de organisatie aan zichzelf en het personeel stelt, gedragscodes, 5. De politieke ethiek van een overheidsorganisatie. Dit onderscheid laat zien dat militaire ethiek in theorie een complex verschijnsel is, dat is opgebouwd uit meerdere lagen. Deze lagen lijken niet noodzakelijk een verband met elkaar te hebben, het lijken aparte domeinen, maar ze kunnen wel eisen stellen aan elkaar en elkaar beïnvloeden en zo voor dilemma’s en spanningen zorgen (Van Iersel, 2002, 35). De beroepsethiek, hierboven door Van Iersel aangeduid als het tweede niveau, is de kern van het militaire bedrijf, dat is gegrondvest in het professioneel omgaan met geweld. Het geheel is ingebed in militaire deugden en idealen, en in specifieke omgangsregels die de dagelijkse handelingen in de organisatie reguleren. De militaire ethiek is in de context van deze analyse als praktijkethiek verbonden met het uitvoeren van de taak om vrede en veiligheid te garanderen in het gebied van uitzending. Principes en idealen kunnen in bepaalde situaties op gespannen voet komen te staan met de dagelijkse realiteit van dreiging met geweld of gevaar, of ze komen in tegenspraak met elkaar. We spreken dan van militaire of morele dilemma’s, aldus Van Iersel (2002, 47). Zuiver militaire principes kunnen in de praktijk ook concurrentie ondervinden van andere morele belangen of ethieken, zoals die van artsen, geestelijke verzorgers, maatschappelijk werkers of vakbondsvertegenwoordigers. We trekken hieruit de conclusie dat het militaire bedrijf in de dagelijkse werksituatie is gefundeerd op een gelaagd moreel systeem, dat nog verder gecompliceerd wordt door het feit dat het om een overheidsorganisatie gaat die de politieke wil van de regering uitvoert. Ook hieraan ontleent de militair de legitimiteit van zijn aanwezigheid en handelen in den vreemde, een legitimiteit die voortdurend om een politiek en maatschappelijk draagvlak vraagt. Wanneer we hier132
ellen hijmans
aan toevoegen dat de individuele militair als handelende en beslissende persoon bovendien een persoonlijke moraal met zich meedraagt, moge duidelijk zijn dat morele complexiteit een gegeven is dat elke missie doortrekt. En dat als zodanig mogelijk een van de vormende factoren kan zijn voor deelnemers aan de missie, Van Iersel duidt immers ‘karaktervorming’ aan als het hoogste niveau van moraal (2002, 32). De morele intuïtie: het morele instinct
Een tweede sensitizing concept naast militaire beroepsethiek benadert het morele domein in interviews vanuit een geheel andere, bijna diametraal tegenovergestelde invalshoek, die van het morele instinct. Het gebied van het aanvoelen, het onmiddellijke weten wat goed en kwaad is, wat verplicht is of verboden, zonder tussenkomst van de rede, wordt door nieuwe inzichten in de wetenschap wel verbonden met de evolutionair bepaalde werking van het brein. Morele oordelen dringen zich bij morele dilemma’s onontkoombaar op, vanwege een aangeboren moreel instinct. Onderzoek van onder andere de bioloog Hauser heeft uitgewezen dat het principe van ‘een ander geen kwaad doen’ een van de universele bouwstenen is van het ‘evolutionair ingebakken moralisme’. Hauser benadrukt dat het intuïtieve oordeel nog niet gelijkstaat aan handelen. Want moraal is ook afhankelijk van de omgeving, en ingebed in een cultuur waarin een ander type niet-universele morele oordelen de kern van een gemeenschap vormen. De herleiding van handelingen tot een morele intuïtie lijkt daarom nog niet zo eenvoudig. Bewust kwaad doen om een hoger doel te bereiken doen we liever niet. En bewust fysiek contact proberen we te vermijden, stelt Hauser in een interview in NRC Handelsblad (Koenen, 2009). Toch is het exact dit punt waar het ideaaltypische morele dilemma van de militair om draait. In deze analyse baseer ik mij in het bijzonder op het werk van de moraalfilosoof Verplaetse. Hij heeft een systematische studie uitgevoerd naar wat we weten over de oorsprong en ontwikkeling van moraal. In Het morele instinct (2008) tracht hij aan te tonen hoe diep in de menselijke natuur verankerde morele systemen ons gedrag en onze handelingen van binnenuit begrenzen. Hij laat zien hoe de moraal berust op een universeel menselijk (neuro)biologisch gegeven dat de gemakkelijk aanwijsbare morele (en culturele) verschillen overstijgt. Daarom worden deze morele systemen wel aangeduid als morele intuïties of emoties, of zoals blijkt uit de titel van zijn boek ook wel als morele instincten. Wat de benadering van Verplaetse interessant maakt voor deze analyse is het onderscheid in vier typen diepgewortelde morele instincten: de hechtingsmoraal, de geweldsmoraal, de reinigingsmoraal en de samenwerkingsmoraal. Daarnaast onderscheidt hij nog de rationele vorm van moraal, ofwel de ethiek of beginselenmoraal, die de nadelen van de overige moralen via regels en principes moet hoe kom ik hier ongeschonden uit?
133
zien op te heffen. Al deze moralen zetten mensen ertoe aan om dingen te doen of te laten, maar op diverse gronden en op verschillende manieren. Wat deze moralen gemeenschappelijk hebben, en waaraan zij hun morele karakter ontlenen, is dat zij ons gedrag en onze individuele vrijheid begrenzen ten gunste van het hogere belang. Mensen worden in het dagelijks samenleven geconfronteerd met allerhande conflicten en dilemma’s rond de keuze voor het eigen belang of het hogere belang waarmee zij om moeten gaan. De redenering van Verplaetse houdt in dat de mens in de loop van de evolutie vermogens heeft ontwikkeld om daarin snel en ten voordele van de instandhouding van de soort te handelen. Ethiek, en dus ook de militaire ethiek, zou volgens Verplaetse pas compleet zijn wanneer die niet alleen rekening houdt met rationele beginselen, maar ook met de vier emotiemoralen. De ethiek van de toekomst zal daarom een evenwicht moeten vinden tussen emotie en rede. Voor de hier gepresenteerde analyse beperk ik mij echter tot de empirische herkenbaarheid van deze vier emotiemoralen en hun mogelijke bijdrage aan het begrip van het morele domein in de interviews. Het meest intrigerende inzicht uit de benadering van Verplaetse is dat moraal meer kanten heeft dan de gebruikelijke positieve en optimistische kijk waarin mensenrechten, solidariteit en zorg voor elkaar een belangrijke plaats innemen. Immoraliteit, kwaad en wreedheden maken evenals griezelige reinigingsrituelen deel uit van een ander type moraal, die ver verwijderd lijkt van onze gebruikelijke opvatting van moraal. Hij noemt: liefde én haat, mededogen én geweld morele waarden. Bepalend hiervoor is de context waarin die waarden zich ontwikkelen. In een context van permanente dreiging kan het gebruik van geweld even altruïstisch zijn als het helpen van medemensen (2008, xvi). Het klassieke onderscheid tussen goed en kwaad verliest dan aan betekenis, want ‘moreel’ en ‘immoreel’ gedrag zijn uitdrukkingsvormen binnen verschillende morele systemen. Immoreel gedrag komt overal voor, ook in het interviewmateriaal. Verplaetse is uit op het verklaren van dat gedrag, als een antwoord op de vraag waarom de mens zowel goed en liefdevol, maar tegelijk ook slecht en wreed kan zijn. Samenvattend is het meest opvallende aan deze benadering dat moraal niet uitsluitend als een rationeel systeem wordt gezien, dat werkt via de innerlijke dialoog of via reflectie (vgl. Verweij, 2008), maar als de uitdrukking van biologische, automatische en emotionele processen. Daarvoor wordt in het boek veelzijdig bewijsmateriaal aangedragen, onder andere uit de neurowetenschappen. Zo heeft de vrij recente ontdekking van de spiegelneuronen duidelijk gemaakt dat empathie, het fundament van de hechtingsmoraal, een neurobiologische basis heeft. Onze vraag is dan wat deze alternatieve benadering van moraal kan toevoegen aan een analyse van het interviewmateriaal. Zijn die moralen inderdaad herkenbaar en bieden zij een interpretatiekader voor het begrijpen van nog onbegrepen gedrag?
134
ellen hijmans
3.2.2 De reconstructie van morele complexiteit als methodisch probleem
Het is tot nu toe aannemelijk gemaakt dat morele complexiteit een kenmerk is van de ervaringen van veteranen. Dat wil echter nog niet zeggen dat deze complexiteit eenvoudig te reconstrueren is in interviewmateriaal dat niet met dat doel is verzameld. De geïnterviewde vertelt zijn persoonlijke verhaal, hem is gevraagd om chronologisch verslag te doen van zijn missie, en dat vormt dan een natuurlijke context voor eventuele morele dimensies van het handelen, voor zover men zich dat spontaan herinnert. Of alle morele aspecten tot de opgehaalde herinneringen behoren is zeer de vraag. Het algemene idee van moraal is immers dat die weliswaar het handelen reguleert, en dus nooit helemaal afwezig is, maar ook dat sturing van het handelen grotendeels onbewust gebeurt, omdat moraal behoort tot de vanzelfsprekende culturele bagage van gesocialiseerde leden van een gemeenschap of professie. We zouden moraal kunnen omschrijven als het geheel van principes, regels en verplichtingen rond de kern van een gemeenschap. Zij representeren ‘het goede’, als de maatstaven die ieder hoort te kennen, waarop men aanspreekbaar is en waarover men zich dient te kunnen verantwoorden. Dit laatste geldt in toenemende mate ook voor militairen (Verweij, 2008). Maar de interviews dienden niet het doel van een verantwoording. Wat er te horen is, bevat daarom ook vooral impliciete en toevallige verwijzingen naar morele dimensies van het handelen. Het handelen wordt dus gewoonlijk niet altijd, of zelfs merendeels niet herinnerd of verwoord als expliciet moreel handelen. Dit maakt de morele dimensie van het handelen niet direct toegankelijk voor onderzoek. Om dit probleem in methodische zin op te lossen, heb ik mijn toevlucht genomen tot het reconstrueren van morele aspecten volgens het principe van de etnomethodologie van Garfinkel. Deze is in eerste instantie gericht op het niet-vanzelfsprekende, op die situaties en handelingen die als bijzonder of emotioneel worden herinnerd en naar voren gebracht. Deze uitzonderingen op de regel en doorbrekingen van het verwachtingspatroon heffen het common sense-karakter, als datgene wat iedereen weet en stilzwijgend gebruikt om gebeurtenissen begrijpelijk te maken (Maso, 1980, 52), tijdelijk op. Dit levert situaties op die op enigerlei wijze de regel van de normaliteit hebben doorbroken, die daar als het ware bovenuitsteken en die daarom ook de moeite van het vertellen waard zijn. Dat kunnen situaties zijn waarin men emotioneel geraakt werd, waarin men in een gewetens- of loyaliteitsconflict kwam, waarin de grenzen van het toelaatbare, professioneel en menselijk tastbaar werden. Het scala van dit soort situaties is heel breed: het kan gaan om onschuldige of verwarrende confrontaties met een andere wereld of cultuur, waar men andere gewoonten heeft op het gebied van hygiëne, gezondheid, relaties en kinderen, maar soms ook zijn het grimmige confrontaties met eer-gerelateerd geweld of pure onderdrukking, situaties die de grenzen van het eigen morele systeem voelbaar maken. Deze voorbeelden zijn te zien als manifestaties van de morele dimensies van het militaire leven tijdens en soms ook nog na een uitzending. Door de verhalen hoe kom ik hier ongeschonden uit?
135
vanuit verschillende kanten te benaderen is geprobeerd zicht te bieden op de complexe morele situatie die kan ontstaan tijdens uitzendingen, waarin men een professionele militaire ethiek combineert met andere vormen van persoonlijke moraal, omdat men nu eenmaal naast militair ook mens is. We tonen een mozaïek van verschillende soorten situaties en uitspraken, die een beeld schetsen van de soms indringende ervaringen die veteranen op missie opdoen, wellicht juist omdat er een morele dimensie in het spel is.
4 Analyseresultaten: verschijningsvormen van moraliteit 4.1 Typering van het materiaal
Het doel was de verschillende lagen van moraliteit te ontrafelen met het oog op morele dilemma’s. Vanuit de veronderstelling dat het militaire beroep gefundeerd is in een professionele moraal rond het omgaan met geweld om een hoger doel te realiseren lijkt deze vorm van moraliteit voor de hand te liggen. Toch worden er relatief weinig expliciete dilemma’s naar voren gebracht. Een reden daarvoor zou de introverte militaire cultuur kunnen zijn, die in meer opzichten een zwijgcultuur is of was. Onderstaand citaat van een beroepsmilitair maakt duidelijk dat de zwijgcultuur een onderdeel kan zijn van de beroepshouding, en een beschermende functie kan hebben voor het thuisfront. Fragment 5.2 (Int. 310, 0:57:29.-0:58:19) [310_3449.8_3499.41] Dus, eh, ik kan het wel helemaal gaan uitleggen, maar daar voel je helemaal niet lekker bij. Dus … dus ze weten dat je het gezien hebt. Ze weten ook dat je ongelukken gezien hebt. Ze weten ook dat je de mijnongelukken gezien hebt, zeg maar, daar heb ik wel een paar dingen van verteld maar niet tot in den treuren. Dus ja. Ik vind, eh, dat is mijn pakkie-an, dat is mijn werk. Nou, om dat helemaal gaan uit te leggen, en, neuh, heb ik helemaal geen zin in.
De volgende voorbeelden van dienstplichtigen die spreken over ervaringen in Indië en Nieuw-Guinea geven aan dat het niet spreken over het centrale dilemma van het militaire beroep ook persoonlijk kan zijn, in de zin van niet kunnen of niet willen spreken, maar dat dit niet hoeft te betekenen dat men zich niet bewust is van een dilemma, al is het achteraf. Fragment 5.3 (Int. 230, 1:39:10-1:39:40) [230_5950.87_5980.04] Ehh, m’n meest indringende ervaring, dat ja. . het doden van mensen. Ik ga verder niet in details… ja dat is toch wel het . .ehh .. (lachje) eh, ik zou nu bij wijze van spreken nog geen dier dood kunnen maken nu. 136
ellen hijmans
Fragment 5.4 (Int. 208, 2:04:46-2:05:28) [208_7486.69_7528] Je wilt niet praten over die tijd, eh, met name die laatste vier maanden, daar wil je eigenlijk niet over praten. Dat is zo iets persoonlijks, dat je geconfronteerd wordt met, eh, met dood. Dat je… eh… ofwel… kan doden of moet doden, ofwel gedood kunt worden. Dat je daar kennelijk toch niet over wil praten. Dat, dat… je wilt ook niet, eh… je op de borst kloppen van, goh, zie mij eens... wat heb ik gepresteerd. Ik heb helemaal niks gepresteerd, vind ik. Ik heb gewoon m’n plicht gedaan en, eh, niet meer dan dat.
Een andere mogelijke verklaring is de mentale verharding en aantasting van de morele sensibiliteit die kan optreden als gevolg van het uitoefenen van geweld (Van Baarda en Van Iersel, 2002, 65). Over mentale verharding wordt inderdaad wel gesproken, soms aangevuld met functioneel, want zelfbeschermend geheugenverlies. In het volgende fragment vertelt een beroepsmilitair over zijn ervaringen in Bosnië met de opdracht om een afgehakt hoofd terug te vinden. Fragment 5.5 (Int. 408, 1:25:43-1:25:59) [408_5143.54_5159.81] Int. Wat doe dat met U? Resp. Niks. Int. Nee, en later? Komen die beelden dan later een keer aan de orde? (…) Resp. Dat is echt, ja. . dat eh, dat moet je vooral niet je probleem maken.
Een laatste verklaring van het zwijgen, of niet vertellen, zou kunnen liggen in de onmiddellijkheid van het handelen in actiesituaties en de (morele) reflexen die dan worden aangesproken, beide verlenen het handelen een vanzelfsprekendheid die het keuzekarakter van een dilemma maskeert, zoals we in het vervolg nog zullen zien. 4.2 De heuristiek van morele complexiteit
Hoe dan ook, het is zichtbaar dat omgaan met geweld om een hoger doel te realiseren, een van de kerntaken is van de militaire aanwezigheid in missiegebieden. Het mogen gebruiken van wapens, al dan niet gebonden aan rules of engagement, maakt een wezenlijk verschil voor de positie van de militair. Hij heeft meer armslag in oorlogssituaties of guerrilla’s zonder vast front, waarin ‘orde handhaven’ en ‘toezicht houden’ meer dan eens neerkomt op gevechtshandelingen, dan bij vredesmissies of humanitaire interventies in landen waar mensenrechten worden geschonden. In het materiaal zien we dit onderscheid terug in de bovenstaande voorbeelden van oude conflicten in Nederlands-Indië (Eerste en Tweede Politionele Actie, in 1947 en 1948) en Nieuw-Guinea (1961 en 1962), waarin relatief meer over gevechtshandelingen en het openlijk uitoefenen van geweld wordt gesproken, terwijl er in latere missies sprake is van situaties waarin openlijk geweld niet hoe kom ik hier ongeschonden uit?
137
geoorloofd is en men geconfronteerd wordt met dreiging, uitlokking, traineren en intimidaties, en soms ook met het ondergaan van geweld zoals een gijzeling met schijnexecuties. In de latere missies is het accent verschoven van een actieve naar een passievere rol met bijbehorende handelingen, zoals het toezien bij en het voorkomen van geweld gepleegd door anderen en de dreiging van levensgevaar door de onzichtbare aanwezigheid van bermbommen. Thema’s en dimensies
Dit type kwalitatieve verschillen doet zich voor met betrekking tot diverse thema’s zoals het omgaan met geweld, het omgaan met cultuur, het dagelijkse militaire leven en wellicht nog andere thema’s, die samen de complexiteit van het morele domein uitmaken. De basis waarop deze verschillen berusten bestaat uit twee dimensies: het handelen en de positie van waaruit de spreker zijn relaas doet. De handelingsdimensie heeft betrekking op het eigen handelen of dat van anderen, en de positionele dimensie geeft aan of er vanuit een professioneel of persoonlijk perspectief wordt gesproken. Met behulp van deze dimensies is een heuristisch schema opgesteld waarmee uitspraken zijn geordend naar een specifieke laag van het morele domein. Ze zijn ingedeeld als betrekking hebbend op handelingen van de spreker zelf of handelingen van anderen, die zij bespreken en evalueren vanuit een positie als professionele militair dan wel als persoon. Wanneer we deze twee dimensies als assen met elkaar kruisen, zoals in onderstaande figuur 1, ontstaat een gebied met vier velden: A, B, C en D. Uitspraken en voorvallen uit de interviews kunnen nu met betrekking tot diverse thema’s geplaatst worden in een van de vier gebieden, die dus ofwel in meerdere of mindere mate betrekking hebben op het eigen handelen of dat van anderen, besproken als militair of als persoon. De positie van de verteller op de dimensie militair-persoon varieert tussen het uiteinde van de prototypische professionele militair, links, en het rechteruiteinde van het meest persoonlijke ‘ik’ van een persoon. Rond het
Figuur 1
Heuristisch schema morele complexiteit Handelen ik zelf A
C
Positie militair
persoon
B
D anderen
138
ellen hijmans
kruispunt van de assen bevindt zich het collectieve ‘wij’, een manier van spreken die vaak wordt afgewisseld met de ik- en de zij-vorm. ‘Ons handelen’ wordt echter weer als militair of als persoon besproken. De werkelijke complexiteit van het morele domein in een bepaalde passage uit de interviews is alleen zichtbaar in de interactie of afwisseling van opeenvolgende standpunten, posities en thema’s die de lagen vormen van het morele systeem en als het ware over elkaar heen liggen: persoon, militair, beroep, geweld, cultuur etc. Zo bevat het materiaal voorbeelden waarin diverse lagen van het morele systeem met elkaar in botsing komen. Dit kunnen klassieke dilemma’s zijn, zoals het beroep binnen het beroep, wanneer bijvoorbeeld een kapitein-arts zijn professionele medische beroepseer voorrang verleent en het militaire protocol doorbreekt door zonder toestemming gewonden te helpen tijdens een actie tussen strijdende partijen in Libanon. Een ander voorbeeld van zichtbare interactie tussen de dimensies van persoon en militair is de beroepsmilitair die zegt Mladic als militair te respecteren, maar hem als mens een misdadiger te vinden. Fragment 5.6 (Int. 408, 1:48:35 -1:49:18) [408_6515.52_6558.71] Maar, en dat is dat is wel het hele vreemde, dat ik denk dat je ondanks het feit dat je niet aan dezelfde kant van de lijn staat als militair dat je elkaar kunt waarderen op grond van je professie. Hè en dat is heel moeilijk naar buiten te verklaren, dat is ook een beetje wat, wat met Mladic het geval is, het is een schurk, en het is een oorlogsmisdadiger. Maar als je een afspraak met ’m had dan kon je er wel op rekenen dat hij die afspraak nakwam en dat is een beetje toch wel die militaire lijn. Dat je op elkaar kunt vertrouwen.
Een moreel dilemma kan dus betrekking hebben op een persoon (veld C) die ervoor kiest zijn morele integriteit te beschermen, die trouw wil blijven aan zichzelf, en die daarvoor een andere regel moet doorbreken, zoals het negeren van een bevel (veld A). Het is ook mogelijk dat zich een moeilijkheid of afweging voordoet binnen één gebied, bijvoorbeeld het militaire, waarin men geconfronteerd wordt met het gedrag van anderen (B) of een verschil van mening uitvecht met collega’s, bijvoorbeeld over de onwenselijkheid van een actieve agressieve uitstraling tijdens een vredesmissie (A). We zullen in het vervolg twee thema’s nader uitwerken: omgaan met geweld en omgaan met cultuur als context van het handelen. Geweld omdat dit tot de kerntaak behoort en cultuur omdat men is uitgezonden naar andere culturen, of in VN-verband moet omgaan met andere culturen die hun eigen gevoeligheden kennen en die de militairen confronteren met hun eigen vanzelfsprekendheden. Beide thema’s worden afgezet tegen de dubbelposities militair en persoon.
hoe kom ik hier ongeschonden uit?
139
Thema: omgaan met geweld
Figuur 2
Handelen ik zelf Uitvoeren van geweld Omgaan gevangenen gewonden A
Mislukte opdrachten, fouten schaamte onverantwoordelijkheid
C
Positie militair
persoon
Toezien
Ondergaan van geweld Gevaar Dreiging Diplomatie
shock morele walging
B
D
anderen
Een zuiver dilemma als de bewuste keuze tussen (laten) leven of doden van een tegenstander is vrijwel niet aangetroffen in het materiaal, maar wel verwante keuzes rond het uitoefenen van geweld. Bijvoorbeeld het laten leven van zwaargewonde gevangenen of het toedienen van een ‘genadeschot’ (veld A). Een voorbeeld van een moreel complexe situatie in veld D waarin een dienstplichtige soldaat in Indië werd gedwongen getuige te zijn van een standrechtelijke executie van een gevangene door zijn meerdere. Door deze gebeurtenis werd hij niet alleen als persoon geshockeerd, maar ook symbolisch medeplichtig, en zijn geweten is tot de dag van vandaag bezwaard. Hoewel hij zelf geen keuze had met betrekking tot het uitoefenen van geweld, had hij wel de keuze tussen zwijgen of aanklagen (‘rechtuit zeggen zoals het is’). Hij koos ervoor om te zwijgen en na 55 jaar tijdens een reünie een aanklacht te uiten bij de familie, een keuze die de sociale omgeving als immoreel bestempelt. Het nog langer verzwijgen van een onbegrijpelijke, immorele en walgelijke overtreding van een ander viel hem uiteindelijk zwaarder dan het belasten van de familie van de als heldhaftig bekend staande dader. Hij spreekt eerst als persoon over de bevrijdende, en eventueel zuiverende werking van de confrontatie. Fragment 5.7 (Int. 348, 1.28.54 -1:31:03) [348_5334.53_5463.06] Ja, dat luchtte me echt op. Ik ben tot vandaag de dag blij dat ik die man ontmoet heb. En nu moet u maar eens zeggen, want [NAAM] zegt, ja, dat had je niet moeten doen… moet ik dan alleen met die last lopen? Voor mij is het een last. Ik wil dat delen, en dat kan ik niet beter doen als, eh, rechtuit naar z’n broer toe. Als hij dan..eh, zo’n grote pet op wil zetten, op zijn broer zijn hoofd, nou allá, maar dan moet je weten wat die heeft gedaan. En waarom nam hij 140
ellen hijmans
twee buitenkerkelijken mee op die patrouille? Waarom nam hij niet twee van zijn eigen jongens mee, om als, laten we dat nou zo zeggen. (…) Ik vind als je van, eh, als je een religie aanhangt, dan moet je zo sterk wezen dat je dat ook eh, ...kunt plaatsen, maar om te beginnen zeg ik, dat kun je nooit plaatsen, dat moet je altijd afkeuren. Als iemand je naar het leven staat is het wat anders.
Bovenstaand fragment laat zien dat de geïnterviewde, zelf niet-kerkelijk, religie aanhaalt als bron van moraal. Hij noemt daarnaast nog het feit dat zijn luitenant van adel was als een verplichting tot voorbeeldig gedrag. Ook het militair zijn verplicht. In onderstaand fragment spreekt hij als militair (veld A en B). Fragment 5.8 (Int. 348, 0:37:55-0:38:03) [348_2275.1_2283.21] Je bent opgeleid, je bent militair, en dan zou je je toch een beetje aan de regels moeten houden. Fragment 5.9 (Int. 348,1:01:12-1:01:46) [348_3672.98_3706] Kijk het menselijke gezicht van de oorlog is natuurlijk ver te zoeken, maar zo… minieme situatie als wij daar hadden, daar was je daarvoor niet naar toe gegaan. Het ging om orde en vrede, hè, als we die woorden gebruiken moeten. Nou ver, eh… in orde verwacht je een andere aanpak als, eh, als dat hier in veel gevallen gebeurt.
Het bovenstaande fragment maakt duidelijk dat het hogere doel wel degelijk een rol speelt bij het oordelen over de morele (on)juistheid van handelingen. Juist in oorlogssituaties gelden regels voor het omgaan met geweld, waarbij uit meerdere bronnen wordt geput, met behoud van het recht op zelfverdediging. Het is overigens opvallend dat hij een medegetuige, die enkele weken later hetzelfde misdrijf pleegt wel innerlijk veroordeelt (‘Hoe kun je dat nou doen?’), maar het ook min of meer vergoelijkt met ‘Maar die jongen heeft het voorbeeld van die luitenant’, waarmee hij impliciet het gebrek aan moreel leiderschap van de luitenant aan de kaak stelt. Het omgaan met gevangenen in Indië en het gebruiken of dreigen met geweld was ook voor anderen een twijfelachtig punt. De volgende voorbeelden maken verschillende lagen van moraal zichtbaar. Onderstaande beroepsmilitair is zelf van Indische afkomst, en heeft om die reden (als persoon, veld C) een afkeer van het ondervragen van gevangenen. De angst om zelf geweld te gebruiken lijkt te overheersen. Fragment 5.10 (Int. 488, 0:50:53-0:51:13) [488_3053.37_3073.03] Ik voelde er niet voor om eigenlijk zo direct geconfronteerd te worden met ondervragingen, dan moet ik Indonesiërs ondervragen, en, eh, ja, zal kunnen gebeuren, dat, dat wist ik ook wel, dat je misschien hardhandig dat doet. hoe kom ik hier ongeschonden uit?
141
Later heeft hij zijn standpunt gewijzigd. Hij wil de gevangenen niet persoonlijk dwingen tot praten, maar hij bemoeit zich niet met de methoden van anderen om gevangenen te laten praten. Zijn verantwoordelijkheid als sergeant voor de veiligheid van zijn manschappen weegt zwaarder. Deze bewuste afzijdigheid zou ik in veld A situeren, waarbij het morele probleem in veld C van de persoonlijke verantwoordelijkheid wordt afgewenteld op anderen. Opvallend in onderstaand voorbeeld is het gebruik van het woord ‘dilemma’ om de keuzesituatie te typeren, de enige vondst in het door mij geanalyseerde deel van het materiaal. Fragment 5.11 (Int. 488, 1:33:55-1:34:20) [488_5635.14_5660.17] Ik hoef er niet bij te zijn, dat is mijn werk niet, hè. Ja, dit is Pilatus misschien, die zegt dat hij z’n handen in onschuld wast, maar ik ben verantwoordelijk voor mijn jongens, (…) dus het zijn vaak dilemma’s en afwegingen.
In het volgende voorbeeld vertelt een dienstplichtige tweede luitenant over de gebruikelijke omgang met gevangenen in Indië. In een passage benoemt hij die omgang eerst als persoon (C) en later als militair (A). In de tweede passage zien we interactie tussen de velden C, A, D en A. Fragment 5.12 (Int. 554, 0:36:56-0:37:12) [554_2216.06_2232.81] Eigenlijk heel, eh, schandalig. Eh ja, schandalig mag ik niet zeggen, maar het was toen toch de manier om inlichtingen te krijgen. Fragment 5.13 (Int. 554, 0:57:10-0:58:01) [554_3430.98_3481.06] Resp. Ik heb nooit iemand mishandeld, en ik weet ook zeker dat mijn mensen dat niet deden [C]. Nee, wij hadden andere methoden om die jongens aan ons te binden. Namelijk, door ze gevangen te zetten en ze mee te nemen op patrouille en ze op die manier te incorporeren in onze gelederen [A]. Maar mishandelin-gen, maar ik heb dat meegemaakt en ik vond het verschrikkelijk. Ja, ik kan daar helemaal niet tegen. [D] Int. En wat..wat..wat waren dan de opmerkingen, het commentaar daar omheen? Resp. Ik heb geen commentaar gegeven. Ik bedoel ik had geen verantwoordelijkheid daar. Int. Dus dat was niet iets dat off the record bekritiseerd werd of waar iets over gezegd werd of. Resp. Nou, ik heb het wel bij mijn eigen onderdeel ter sprake gebracht bij mijn eigen mensen. Ik zei: zo wil ik het in ieder geval niet. Nee. Maar dat hoefde ook niet, zoals gezegd, onze werkwijze was een andere. [A].
We zouden bovenstaande stellingname kunnen beschouwen als aanwijzing voor moreel leiderschap, waarin deze tweede luitenant aan anderen duidelijk maakt 142
ellen hijmans
waar de grenzen liggen. Het incorporeren van gevangenen, en het feitelijk samenwerken met deze mensen, loopt na de oorlog uit op een dilemma, waarin het niet kunnen handelen tot diepe persoonlijke frustratie leidt. Hij spreekt tegelijk over ‘ik’ en ‘wij’ die verantwoordelijk zijn. C en A bevinden zich hier in het centrum van de assen. Fragment 5.14 (Int. 554, 0:53:29-0:55:38) [554_3209.35_3338.19] Resp. Ik heb ook diverse brieven gekregen van medewerkers, dus jongens die we aanvankelijk gevangen hadden genomen, […] of ik ze kon helpen om naar Nieuw-Guinea te emigreren, want ze voelden zich niet meer veilig in het dorp omdat ze verraders waren. En ik kon, ja wat was ik 2e luitenant, ik kon niks voor die jongens doen. Ik moest gewoon los laten. […] dat waren smeekbrieven. […] Int. En weet u of de leiding daar nog over sprak, over wat daarmee moest gebeuren? Resp. Nee. Nee, we hebben die mensen allemaal verraden. We hebben er niks aan gedaan. Konden niks doen. Die mensen waren overgeleverd aan hun eigen jurisdictie en hun eigen mensen. En of ze dood gemaakt zijn weet ik niet (schraapt keel) nee..dat is ook een stukje schande van ons Nederlanders, van mij in ieder geval. Daar voel ik me schuldig over. Maar schuldig uit, in zekere zin… onmacht. Int. Wanneer bent u zich dat bewust geworden? Resp. Direct al. Ik kreeg die briefjes en ik wist dat ik niks kon doen.
Een voorbeeld van een situatie waarin de dreiging met geweld door anderen de grenzen van de eigen moraal tastbaar maakt, zowel voor de militair als voor de persoon (veld B en C), is het onderstaande fragment waarin een dienstplichtige in Libanon een bevel om (in de lucht) te schieten weigert uit te voeren. Fragment 5.15 (Int. 266, 0:28:06-0:29:11) [266_1686.24_1751.24] Resp. Ik heb één, één situatie meegemaakt dat ik moest ik schieten, maar toen durfde ik niet eigenlijk. Je wordt dan eigenlijk ook een beetje bang gemaakt óm te om te gaan schieten want je denkt ook verder na over de gevolgen. Resp. Stel dat ik schiet en ik schiet een van die falangisten dood, of gewond. Wat, wat is dan, de de, de de ke, de reactie wat erop volgt. Er wordt teruggeschoten en ze schieten die mannetjes dood ehh noem maar dan ben ik daar in feite verantwoordelijk voor want ik ben begonnen. Dus in feite zit je daar met een stuk [*] weiger, je mag niks, maar eh van de ene kant durf je niks omdat je bang bent voor de gevolgen. Van als je wel wat doet. Dus dat, daar zit je eigenlijk zes maanden eh tussen te schipperen van eh in die situatie. hoe kom ik hier ongeschonden uit?
143
Resp. Zij, zij bepaalden nu het spel. Int. Ja, je loopt met een wapen op scherp maar je mag er niks mee doen. Resp. Nee dreigen, bluffen, laten zien dat je niet als het erop aan komt eh dat je niet over je heen laat lopen dat is het enigste. Maar ergens durf je ook niet, tenminste ik ik durf je ook niet die grens net over te gaan om wel wat te doen.
Deze zelfde dienstplichtige tekent bij als BBT’er (Beroeps Bepaalde Tijd), en wordt enkele jaren later weer uitgezonden naar Libanon. Daar begint hij een geheime relatie met een lokaal moslimmeisje. We zouden dit kunnen zien als een regeldoorbreking van het militaire protocol, de persoonlijke moraal prevaleert boven de professionele. Dat dit niet zonder risico’s is zien we in het verhaal van een andere militair die vertelt over een rituele moordpartij op Ierse medics op verdenking van een relatie met een lokaal meisje. Dit type voorvallen brengt afschuw en onbegrip teweeg over geweld dat voortkomt uit de lokale cultuur. De confrontatie met de gevolgen van dit type cultureel geweld verwijst naar een andere laag van het morele domein, waarin de eigen en de lokale cultuur, en de militaire en de persoonlijke ethiek elkaar tegenkomen. Figuur 3
Omgaan met cultuur Handelen ik zelf Gebruiken Gidsen, gevangen tolken
A
Zin(loosheid) missie Bureaucratie VN C interesse respect
Managen culturen Positie militair
persoon fraude, corruptie cultuurshock morele walging
onderhandelingen
B
D anderen
Bij het thema ‘omgaan met cultuur’ komen uiteenlopende handelingen naar voren, die zowel getuigen van persoonlijk respect en persoonlijke belangstelling voor de cultuur van het land (veld C), waardoor men bijvoorbeeld als militair onderhandelingen op een andere, meer ‘passende’ manier voert (veld B). Militairen op uitzending zijn vaak afhankelijk van de lokale bevolking voor inlichtingen en tolken. Het daarmee omgaan en rekening houden met de lokale cultuur valt onder veld A. Een moreel schokkende ervaring van een andere cultuur is de confrontatie 144
ellen hijmans
met de geringe waarde van een mensenleven, de schending van mensenrechten en de schok van menselijk leed, zoals van mijnongelukken in Cambodja en de wreedheden begaan tegen de bevolking, marteling en eerwraak die tot een cultuurschok kunnen leiden (veld D). Een cultuurschok maakt iemand bewust van zijn eigen regels, waardoor fraude en corruptie morele verontwaardiging oproepen. Een voorbeeld van het laatste betreft de cultuurverschillen die een rol spelen in de VN-organisatie tijdens een missie van een beroepsmilitair in Bosnië, en die met behulp van regels, afspraken en inzicht gemanaged moeten worden (veld A): Fragment 5.16 (Int. 408, 0:30:41-0:36:36) [408_1841.5_2196.16] Resp. Nou en de tweede keer dat ik problemen had met nationaliteiten is geweest in Tuzla toen eh hebben ze de stupiditeit uitgehaald om een patrouille samen te stellen uit een Pool en twee Kenianen. En die twee Kenianen die spraken Swahili onderling. En die Pool sprak slecht Engels dus en die kregen een opdracht een patrouillerit uit te voeren. Maar ’t was koud en ja dan zitten Kenianen in de winter ’t liefst om de kachel heen, hè ze veranderen ook onderhand van kleur, ’t is echt die kunnen heel slecht tegen de kou plus dat ze nog eens een keer heel slecht uitgerust zijn want Int. Ja… Resp. ’t Gros, ’t gros van die mannen kochten dan lokaal bontjassen en eh ja en dat moet je dan maar toestaan want van de VN kregen ze niet, uit zo’n land hebben ze geen winterkleding dus ze liepen er ook een beetje bij als eh shabby eh zigeuners he. Blauwe jas en eh maar goed, die twee Kenianen die hadden geen zin om die patrouille te rijden dus die hebben uiteindelijk die patrouille niet gereden. Die Pool voelde zich bedreigd want dat was 2 tegen 1 en ze spraken ook nog eens Int. Ja. Resp. Een keer hun eigen taaltje onderling. En als je eh een Keniaan en een Pool samen zet dan zullen ze Engels moeten spreken, of ze ’t nou kunnen of niet. Int. Ja. Dat is ook een beetje de opzet toch geweest? Ja. Resp. Dat is de opzet ja. Eh... dus die eh hebben die patrouille niet uitgevoerd maar wel op de radio wel steeds aangegeven van dat ze het deden. Int. Ja. Resp. En daar kwamen wij achter. Dus ja we hebben eigenlijk een soort eh krijgsraad zou je ’t bijna kunnen noemen, ik heb die twee mannen ter verantwoording geroepen. En eh maar uiteindelijk was ’t, die twee mannen hebben hun taak niet uitgevoerd maar de verantwoordelijke senior military observer die daar zat in Tussla had die patrouille nooit zo mogen samenstellen. Int. Nee. hoe kom ik hier ongeschonden uit?
145
Resp. Die heeft dat ook niet gedaan, die heeft een opdracht gegeven aan één van die huizen waar zo’n patrouillebaas zat van jullie rijden nu een patrouille. Int. Hij heeft het gedelegeerd. Resp. Ja goed dat is ook zo want je zit niet bij elkaar, je geeft een opdracht van die patrouille moet gereden worden en Int. Maar goed, hij is er wel verantwoordelijk voor. Resp. Uiteindelijk is ie er verantwoordelijk voor. Eh... wat ze hebben, er zijn richtlijnen dat er nooit 2 man van dezelfde nationaliteit in een patrouille mogen zitten, niet uitgevoerd. Int. Ja. Resp. En dan krijg je dat soort toestanden, nou dan dan zie je ook de corruptie van dat me bijna een maandsalaris aangeboden wordt als ik toch maar eh ze niet voordraag voor terugsturen voor hun eigen land want ja ’t is, en dat, dat is ook een beetje de draad die ik in ’t begin zei, van eh de eerste keer heb ik gevraagd. De tweede keer ben ik eh verzocht, de derde keer ben ik aangewezen en een vierde mogelijkheid is er niet. ik zou voor de VN in die vorm niet meer uitgezonden willen worden. Int. Waarom niet? Resp. Het werkt niet. Het staat gewoon voor UN, United Nonsens. Int. Kunt u dat uitleggen wat u daar precies mee bedoelt? Resp. Ja. Eh er wordt, eh ja.. eh ik wil niet racistisch zijn, ’t klinkt misschien wel zo. Maar... er... zijn bataljons, die... arriveren met blote kont, koppel en speer zoals wij dat noemen. (…) Resp. En je ziet een ander bataljon waar eh wij riepen in de Sinaï destijds van ’s nachts moet je niet eh hè ’s nachts zie je geen, dan zaten er Ghanezen, ’s nachts zie je geen Ghanees buiten want dan is de [gin outside] dan zijn de beesten buiten. Hè die zijn Int. Ja ’t is totaal andere cultuur.. eh ja.. Resp. ’t is een andere cultuur en ze zijn er niet eh zoals de Nederlander gedreven of begaan met het probleem, maar ze zijn daar gewoon voor de financiën. Fragment 5.17 (Int 408, 1:44:44-1:45:11) [408_6284.66_6311.31] Resp. ’t Is, ’t is iedere keer eh.. Int. Rekening houden met Resp. Rekening houden met.. Int. Waar, waar kom je vandaan, wat voor taal spreekt men. Ik bedoel dan taal tussen aanhalingstekens. Ja. Resp. Tussen mensen eh kijk als Nederlanders teruggestuurd worden dan eh dan is het niet zo’n pro.. als ik een Ghanees of een Nigeriaan of een Keniaan terug zou sturen van het land van herkomst dan is ie voor z’n leven getekend en... 146
ellen hijmans
Bovenstaand voorbeeld illustreert de complexiteit van de moraal waarin men gedreven door idealen en professionele ethiek in VN-verband wordt geconfronteerd met een andere cultuur, zowel binnen als buiten de militaire organisatie. De clancultuur van Afrikaanse contingenten, de eeuwenoude conflicten op de Balkan of de pure armoede in de thuissituatie van contingenten afkomstig uit derdewereldlanden die aanleiding kan geven tot corruptie en zeker ook tot morele twijfels en ambivalenties bij veteranen (veld D). Een typerend voorbeeld van ervaringen van dezelfde respondent met de VN betreft de bureaucratie en het persoonlijk schipperen daarmee. Als militair is het moeilijk werken. Soms moet men de regels een beetje doorbreken om de tegenstander te vriend te houden. Fragment 5.18 (Int. 408, 0:39:44-040:26) [408_2384.79_2426] Int. Dus dat is in feite wat u ook bedoelt, United nonsens, het Resp. [door elkaar]..ja eh de... Int. Dat niet alle bataljons zijn op het... Resp. ... en de en de .. bevelstructuren.. Int. Ja.. zijn niet op de zelfde manier geschoold en hebben dezelfde opleiding gehad en dezelfde manier van handelen. Dat maakt het moeilijk. Resp. Dat maakt het moeilijk en ik heb dat als eh als compagniescommandant in Libanon ja dan kreeg je een opdracht maar je moest wel even verifiëren in Nederland of het mocht. Ja dat werkt niet. ik heb maar één commandant, dat is m’n militaire commandant. En ik ben door Nederland gezonden maar ik ben door Nederland ter beschikking gesteld van de VN. En toch iedere keer als er iets kwam van die ene lijn, contact opnemen met Den Haag, mag ik wel uitvoeren wat m’n commandant me op... daar word je schizofreen van. Fragment 5.19 (Int. 408, 0:55:10-0:55:42) [408_3310.24_3342] Je kwam er anders niet door dan moest je toest... en ja dan had je dat weer van hij... en dan kwam je toch weer eh... en nee ik ben nooit met m’n geweten in conflict geweest maar faxrollen, faxpapier, dat mocht je zo maar niet aan de Serven lenen. Maar als ik de Serven niet af en toe van een rolletje faxpapier voorzag dan kreeg ik geen berichten. Dus dat was altijd schipperen want ik moest aan eh een eh ...
De persoon en de militair zijn met elkaar verweven, de gedwongen passiviteit (veld B) zoekt soms een persoonlijke uitweg in het omgaan met de lokale cultuur, waaruit een zeker respect spreekt (veld C), zoals in onderstaand fragment. Fragment 5.20 (Int. 408,0:58:41-1:002:00) [408_3521.27_3720.64] Maar ik, ik ben ook door die uitzendingen gaan relativeren meer dan ik ooit, ooit gedaan heb. Wat flegmatieker geworden. hoe kom ik hier ongeschonden uit?
147
Int.
Dus op ’t moment dat u eh bij een punt langer moest wachten dan bleef u rustig en... Resp. Ja god ik krijg m nog wel en eh... ’t zou niet waar zijn als ik niet zei dat ik me af en toe wel zat op te vreten en dan ook de neiging kreeg om iets te doen maar het heeft geen zin. Je trekt aan het kortste eind. Dus... het werkt niet. Ja.. en je ja eh ja. .er zijn en komt van die rare dingen bij [?] over drank, ja... nou... je mag in, in de dienst niet drinken. Maar je gelooft toch niet dat je in Bosnië tot zaken komt als je niet eerst een borrel gedronken hebt. Nou. De [slibovitz] die ze hoe noem je dat in die periode van de oorlog maakten was de beste die ze ooit produceerden want ze konden ’t niet aanlengen met suiker, ’t was puur uit vruchten. Die smaakte goed. En af en toe dan zat je daar en dan kreeg je zo’n glas en of ’t nou een [kroeskovatz] was dus perentoestand... eh ik heb daar geen moeite mee, ik vind ’t nog eens lekker allemaal ook. Dus een half bierglas met eh slibovitz ’s ochtends bij een controle bij een checkpoint als je daar toch moest staan om zaken te doen en je zeker weet er worden geen zaken gedaan voordat je dat glas nou hup weg. Dan maar in één klap achterover, nou dan krijg je van die reacties van eh dat ze me aankijken eh either you’re a miner or you’re a good officer. […] Int. Maar heeft u dan ook het gevoel gehad dat het een zinloze missie van u is geweest toen u daar was, wat ben ik hier aan ’t doen of is dat eh... ja? Resp. Nee ik denk dat de insteek van eh helpen die rotzooi daar te laten stoppen en op te ruimen dat dat wel een goeie is maar eh... de onwil hè op alle gebieden.
Ook in onderstaand voorbeeld zien we dat de zinvolheid of zinloosheid van de missie in persoonlijke termen wordt gegoten. De respondent verplaatst zich in het standpunt van de lokale bevolking, maar neemt dat niet zonder meer over. Fragment 5.21 (Int. 274, 1:07:10-1:10:30) [274_4030.99_4230.42] Resp. Want ik al zei we zijn later ehm, blijkbaar gaven we niet de hulp die zij geho gehoopt hadden, niet zo snel, zij hoopten dat wij vrede zouden maken dat wij zouden zorgen dat alle, alles voorbij kwam of alles voorbij was de hele oorlog, en ’s nachts werden er nog wel eens hier en daar wat mensen neergeschoten er werden nog wel wat huizen in brand gestoken, Resp. Dus wij zorgden niet voor die absolute veiligheid en eh die huizen waren niet zo snel opgebouwd als zij wouden en het land was niet mijnenvrij zo snel als ze wouden en dan hadden zij een stukje asfalt zelf gerepareerd gingen wij er met de tank overheen was dat asfalt weer kapot, dus heel langzaam gingen wij van die heldenrol aan het begin naar naar het einde, ik heb nog foto’s van van van graffiti op muren van 148
ellen hijmans
Resp.
Int. Resp.
Int. Resp.
Resp.
NATO eh en een groot hakenkruis erachter, go home en op een gegeven moment werden er ook stenen gegooid naar ons, dus heel langzaam gingen we weer naar een andere rol toe. En vooral aan het einde vond ik het heel bijzonder dat wij nog steeds bij die, bij die momenten mochten komen dat wij eh eh die ellende mochten fotograferen en over die van die, misschien kwam het ook wel omdat zij gewoon wouden dat de wereld moest zien hoe slecht ze het hadden, bij al die massagraven en de herbegrafenissen en zo daar gingen we vooral aan het einde mee bezig. Dus eh eh ik ben even de draad kwijt, maar. […] Ja. Want merkte je dan in de contacten met bur burgers eh dat de stemming langzaam ook… Ja, ja, in het begin eh mocht alles, kon alles, je hoefde maar te vragen en het kon. En op een gegeven moment begonnen ze wat meer na te denken van ja is het wel slim, en, je merkte wel dat ze twijfelachtiger werden wat overleg moeten hebben met de de oude de wijzen uit het dorp dat merkte je wel steeds meer. Als we ergens foto’s wouden maken moesten we op een gegeven moment echt gaan vragen van mogen we fotograferen want anders draaiden ze zich al meteen om dus dat eh dat begon wel langzaam te veranderen. Ja. Betekende dat ook dat jullie zelf of jijzelf anders naar eh de missie ging kijken? Nee, ik zag wel wat we allemaal deden en ik zag dat het goed was (lacht). Ik bedoel eh ja je bouwt huizen eh en straten en we waren natuurlijk heel hard bezig met onze eigen eh eh basissen we hebben een hele geval gehad in Prizren dat daar asbest eh gebruikt is bij het opbouwen van het kamp ja dat kon arbo-technisch dan weer niet dus daar moest weer een duur bureau uit Nederland komen die daar dan alles asbestvrij zou gaan maken, dus we waren ook heel erg bezig met onze eigen basissen. We wisten op een gegeven moment ook dat we daar langer zouden gaan blijven dus dan ga je ook wat duurzamer bouwen, dus die die simpele vliegstrip moet verbreed worden er moeten eh goeie wasfaciliteiten komen eh goeie keuken, goed beveiligd worden. Ook tegen ongedierte, tegen de winter die er aan gaat komen dus daarom waren we ook heel erg mee bezig met ons eigen kamp te bouwen maar wat we daar verder ook gewoon met die lokale bezig waren, ik bedoel we hadden gezorgd dat daar geen, geen oorlog meer was en we gingen ervoor zorgen dat de, dat de oorlogsmisdadigers opgepakt werden, en ja dus ik had wel het idee dat we echt goed bezig waren.
hoe kom ik hier ongeschonden uit?
149
In onderstaand voorbeeld zien we dat de persoonlijke en de militaire zinvolheid vermengd zijn en tegen een culturele achtergrond worden geplaatst (veld C). Fragment 5.22 (Int.310, 0:59:58-1:00:32) [310_35.9867_6332] Int. Had u toen u daar zat het idee dat het eh zinnig was wat jullie daar deden? Resp. Nou, als, ja ik vind van wel. De de mensen zijn weer geregistreerd dus men weet weer wat er aan bevolking is eh de mensen zelf hebben ook weer een identiteitsbewijs, dus het zijn weer volwaardige mensen van, ik heb een pas dus ik besta en ik wil de rechten weer. Resp. En ja, dat kon je wel merken aan het stemmen ook want de stembureaus waren behoorlijk druk en toen kwamen er ook mensen van ja, maar ik heb geen pasje mag het nu nog? Nou ja er werden toch nog een paar foto’s gemaakt voor op een pasje en die wilden toch weer het pasje, toch weer terug in het proces. Nou als de mensen dat willen heb je nuttig werk gedaan. Int. Ja, dus u had toen u daar toen u daar bezig was wel het idee het is iets zinnigs wat ik hier doe. Resp. Ja. Int. Want je hoort soms ook wel dat Nederlandse militairen zeggen wat wat moeten wij met zo’n land dat is niet ons pakkie-an daar zijn we niet voor voor in de in dienst gegaan eh. Resp. Ja dat heb ik ook gezegd wat moet ik in Azië, ik ben van het Europese leger dus geef mij Europa. Maar ja als iedereen dat zegt dan gebeurt er ook niks en nu ik gezien heb dat die Bangladesen er eigenlijk helemaal niks aan doen zeg ik ja, dat is dat is ook de oplossing niet. Dan ben ik toch blij dat ik geweest ben.
Het laatste voorbeeld van deze paragraaf illustreert de complexiteit van het morele domein waarin spanningen tussen het medische en het militaire beroep, het persoonlijke en de culturele context van de missies in de loop van de tijd cumuleren, tot dilemma’s leiden en uiteindelijk resulteren in een machteloos en negatief gevoel over de zinvolheid van de missies op langere termijn. Dit laatste voorbeeld laat zien hoe de verschillende lagen van het morele domein voor individuele militairen in elkaar kunnen grijpen. De militaire arts uit het voorbeeld vertelt over zijn tweede missie, naar Cambodja. Deze heeft hij anders ervaren dan zijn eerste missie naar Libanon, onder andere omdat hij toen nog geen vader was. Wreedheden tegen ouders en kinderen grijpen hem als mens aan en vervullen hem met walging en machteloosheid, omdat hij ook als arts niets meer kan doen voor de mensen. Onderstaand citaat maakt duidelijk dat er minstens drie lagen van het morele domein in het geding zijn als hij vertelt over de afwikkeling van een incident waarbij een konvooi in een vrijgegeven gebied onverwacht werd aangevallen. Dit leverde een tiental zwaargewonde mariniers op, die 150
ellen hijmans
met dertig uur non-stop opereren gered konden worden. De opluchting en dankbaarheid hierover werd in de kiem gesmoord toen van hogerhand werd geëist de ware toedracht te verhullen, met oneervol ontslag als pressiemiddel: Fragment 5.23 (Int. 316, 0:58:19-1:07:50) [316_3499_4070.16] Resp. Er kwam dus een eh een lezing en dat is dan een fax die hoor je strikt vertrouwelijk te behandelen maar ik denk dat je na 5 jaar minimaal wel van je zwijgplicht ontheven bent. Waarin stond wat voor lezing we moesten geven van eh het gebeurde. Int. Ja. Resp. Ik heb net beschreven hoe het gegaan is. En de lezing die we moesten geven was dat het er op neer kwam dat het eh.. d’r op neer kwam dat het de schuld was van de mariniers zelf. Dat ze over een niet vrijgegeven weg hadden gereden. Dat is niet waar. Dat heb ik met [NAAM a] besproken die weg was wel vrij gegeven. En dat er sprake was van een toevallig conflict waarin ze verzeild waren geraakt tussen rivaliserende fracties is ook niet waar. Getuige het feit dat er gericht geschoten is in eh die auto’s, maar dit is wel de lezing die, ik heb me op de vlakte gehouden, eigenlijk niet veel over verteld, die ik verondersteld werd te geven aan [NAAM b] Int. Mm. Resp. Ik kon niet op de naam komen de vorige keer maar zo heette die Int. Ja de verslaggever. Resp. […] die daar toen verslag deed van de gebeurtenissen. Int. Ja. wat doet het met je wanneer je 30 uur hebt, hebt gevochten om de mensen in leven te houden. Resp. En je krijgt opdracht om te gaan liegen erover. Dat is overigens het enige commentaar wat ze hadden hoor. ’t Was niet van eh fijn dat het allemaal goed gegaan is of iets dergelijks. De, het enige reden waar de fax, want je krijgt dan een eh een fax van defensie, en je denkt kijk ze hebben ervan gehoord en eh eens kijken wat ze te vertellen hebben. Nou niet dus. Hou je mond dicht en lieg. En dat .. dat was één van de koude douches die eh die ik van defensie gekregen heb in de loop van de tijd. En het is ook onfatsoenlijk. Als ze hadden gezegd hou je mond erover, prima. Geen probleem. Maar niet een instructie om een bewuste onjuistheid te vertellen. En dat vond ik in zekere zin schokkend. Een opdracht, van een ministerie, een overheidsinstantie, zoals dat in militaire kringen heet, de boven ons gestelden, die je opdracht geven om iets onfatsoenlijks te doen. Om een bewuste onwaarheid te vertellen aan de media. Dat vond ik schokkend. En ’t was niet de eerste keer. En eh ja ik hoop dat dat nu beter is. Ik kan me ook voorstellen dat het een beetje afhankelijk is van de mensen die er dan zitten, zoals ik al eerder hoe kom ik hier ongeschonden uit?
151
Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp.
Int. Resp. Int. Resp.
Resp.
152
heb vermeld of eh heb gezegd, eh was de politiek er toen erg veel aan gelegen om draagvlak voor de uitzendingen zo breed mogelijk te krijgen en te houden. En dit soort berichtgevingen was ongewenst. En ik ben er van overtuigd dat er nog steeds gecensureerd wordt, misschien wel iets minder dan vroeger, maar censureren kun je ook doen door te zeggen je mag geen mededelingen doen. Dat had ik beter begrepen. Aan wie was de fax gericht? Aan mij. Aan de chirurg persoonlijk. Ja. Verder aan niemand en ik moest het ook geheim houden en dat heb ik ook gedaan 5 jaar lang. Ja. Die tijd stond er ook in. Maar.. eh ..dat was gewoon eh.. Er stond in dat die geheim was en dat er een zwijgplicht op rustte. En wat voor gevolgen zou het hebben gehad wanneer je het daar niet mee eens zou zijn geweest en je dat ook niet gedaan had? Eh je zou een ontslag kunnen krijgen met de verplichting om de afkoopsom dan te betalen. Mm. Normaal als je ontslag krijgt van defensie en er rust zo’n, zo’n afkoopsom op je contract dan betaal je die afkoopsom niet terug, want het is ’t ontslaat van zo’n overeenkomst. Maar onder die omstandigheden zou het een soort oneervol ontslag kunnen zijn in het uiterste geval en dan betaal je, heb je en je baan niet meer en je betaalt de afkoopsom terug. Dat is de sanctie die er impliciet achter ligt. Maar stond dat ook in de fax of ging men niet zo ver? Daar werd impliciet mee gedreigd. Ja ja. Dat er eh consequenties in deze zin aan zouden kunnen zitten als eh hun aanwijzing niet werd opgevolgd. Dat heeft me op zich overigens niet tegengehouden. Maar ik vind dat wanneer ja onder die omstandigheden onder oorlogsomstandigheden, als ze zeggen eh... je moet iets verkeerds zeggen tegen de pers, dan hoef je dat niet te doen maar je kunt dan wel besluiten om je mond te houden tegen de pers, dat heb ik dan maar gedaan. […] Maar het is wel zo dat sinds mijn uitzendingservaringen, mijn ervaring met defensie ik alle mededelingen die je in journaals, actualiteitenprogramma’s en dergelijke zie, alle communiqués die defensie uitgeeft, die neem ik allemaal met een korrel zout. Ik heb heel sterk de neiging om bij alles wat ze zeggen te denken is dat wel zo. En heel vaak is het niet zo. Althans in mijn ervaring. En nogmaals, de huidige situatie in Uruzgan ellen hijmans
Int. Resp. Int. Resp. Int. Resp.
Int. Resp.
Int. Resp. Int. Resp.
Int. R:
kan ik totaal niet meer beoordelen want daar weet ik niks van af. Ik kan alleen maar praten over de uitzendingen die ik heb meegemaakt. Waarvan ik kan vergelijken hoe de situatie was, wat er gebeurde en wat er in de kranten verscheen die we een paar dagen later kregen. En daar was een behoorlijke discrepantie tussen vaak, en wat er in de krant verschijnt is wat er via defensie naar buiten is gekomen hier. En dat klopt heel vaak niet met de werkelijkheid. En nogmaals, waarschijnlijk is dat overal zo, werken alle defensiesystemen zo want je kan niet alles zeggen. Maar soms wordt er van het ja... eh... het eh morele recht wat mensen min of meer aanmeten om niet in ieder geval niet de volledige waarheid te vertellen, wel een wat liberaal gebruik gemaakt. En uw gevoel daarbij wat u net al aangaf heeft te maken met eh.. Ga je nu u zeggen? Ja sorry, je. Met de steun die voor de uitzending eh ja.. Het draagvlak, het maatschappelijk draagvlak. Ja het draagvlak in, onder de Nederlandse bevolking onder andere. Ja want lang niet de hele kamer stond daar achter. Eh Libanon is ook een heel besluit geweest. Meer dan Cambodja, meer dan Bosnië, want men raakt eraan gewend en het wordt meer en meer geaccepteerd dat dat nou eenmaal de rol is van de krijgsmacht. Mm. Maar in die beginfasen, zeker toen een dienstplichtige werd uitgezonden naar Libanon, toen was dat lang geen uitgemaakte zaak dat de kamer daarmee in zou stemmen. Mm. En dat was bij Cambodja ook niet zo, dat was ook geen uitgemaakte zaak. Mm. Nu in Uruzgan, gezien de huidige eh leek het een uitgemaakte zaak maar na wat ik gisteren gelezen heb in NRC en op televisie heb gezien, komt daar ook weer wat twijfel over. Hoewel ik denk dat ze wel blijven. Maar goed, ik kan alleen maar hopen dat defensie opener en eerlijker is geworden dan de tijd dat ik ze heb meegemaakt. Ja. En deze ervaringen met defensie, toch de eh… de matige betrouwbaarheid van eh... ja toch het hele apparaat is een van de redenen geweest om mijn contacten met defensie te beëindigen. En ehm daarbij ook de uitzendingen zelf en als ik eerlijk ben ook het feit dat ik drie uitzendingen wel mooi vond.
hoe kom ik hier ongeschonden uit?
153
We zien hier dat deze respondent zich als arts miskend voelt, als mens moreel geshockeerd is, terwijl hij er als militair wel enig begrip voor heeft, dat er soms wat ‘liberaal met de waarheid wordt omgegaan’ vanwege het politieke draagvlak. Zijn uiteindelijke evaluatie van de missies wordt gekleurd door zijn negatieve ervaringen. Fragment 5.24 (Int. 316, 1:15:01-1:16:02) [316_4501.7_4562.33] Resp. Wat moet je dan doen natuurlijk, wat wat heel essentieel is, is dat ik volledig machteloos was. Het is al gebeurd. Je kunt geen hulp meer bieden. Je start niet met je pistool een vuurgevecht met zo’n Cambodjaanse eenheid. Dat heeft geen zin, ik bedoel dan is je personeel dood ben je zelf dood. Bovendien redt ’t niks meer want het is toch al gebeurd. Wat moet je dan doen, ’t geeft verwarring, machteloosheid. En ik, ja ik lig er nog steeds wakker van. Die machteloosheid is overigens een thema wat ik bij heel veel veteranen terug hoor komen, ook in die gespreksgroepen op ’t Sinaï centrum. Dit soort dingen gebeuren, je kunt niks doen. Int. Mm. Resp. Dat gevoel van machteloosheid dat breidt zich een beetje uit naar de missie als geheel. Dat is een andere factor die een rol speelt bij een besluit om ermee op te houden. ’t Idee dat die missies zinloos zijn en alleen maar schade aanrichten.
De voorlopige conclusie is dat humanitaire aspecten tegelijk onderdeel zijn van het politieke en militaire discours, maar ook van de persoonlijke zingeving en moraal. Ervaringen van zinvolheid of zinloosheid van de missies lijken hiermee samen te hangen. Bij grote teleurstelling en zinloosheid lijken persoonlijk ervaren morele problemen de hele missie en de herinnering ook lang erna nog te kleuren. Voor anderen lijken de waardering van persoonlijke contacten en de gedachte iets betekend te hebben voor de lokale bevolking, de balans in evenwicht te houden. 4.3 De morele intuïtie, of de persoonlijke moraal voorbij
In de tweede fase van de analyse is nagegaan of de benadering van het morele instinct nog iets kan toevoegen aan het begrip van morele complexiteit. De besproken emotiemoralen zijn om te beginnen alle vier aangetroffen in het interviewmateriaal. De hechtingsmoraal, de samenwerkingsmoraal en de geweldsmoraal zijn niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk te verbinden met de militaire moraal en de daarin gecultiveerde militaire deugden als moed, eer, trouw, gehoorzaamheid en opofferingsgezindheid. Tijdens uitzendingen is er een noodzaak tot samenwerking, want men is onderling afhankelijk. Coöperatie is in een duikboot, vliegtuig of tijdens een gevechtsoperatie van levensbelang. De reinigingsmoraal is een gecompliceerdere moraal, omdat deze enerzijds verbonden is 154
ellen hijmans
met de legitimatie van collectief geweld en vergelding, zoals de term zuiveringsactie aangeeft, en anderzijds is deze moraal verbonden met persoonlijke reacties van lichamelijk gevoelde walging en weerzin tegen plegers van immorele daden, waarvan men getuige was of anderszins mee besmet is geraakt en waarvan men zich probeert te zuiveren. Hechtingsmoraal
De hechtingsmoraal benoemt het handelen ten opzichte van mensen waarmee we ons verbonden voelen. Het uit zich in de militaire context in kameraadschap en opofferingsgezindheid. Zoals in het onderstaande voorbeeld van een beroepsmilitair, die kort zijn missie naar Afghanistan aanstipt. Op de vraag of hij, net zoals zijn familie, bang was antwoordt hij het volgende. Fragment 5.25 (Int. 310, 1:22:01-1:24:03) [310_4921_5043] Resp. Nee. Ik denk dat ik het weer opgezocht heb. Want eh zodra er ritten naar Konduz waren: ik rij. Int. En waarom is dat? Resp. Ja ik weet het niet, misschien heb ik het opgezocht misschien eh ik weet niet laat maar gebeuren ik had er ook geen problemen mee dat eh… Int. Maar u was vond u het wel gevaarlijk en vond u dat eigenlijk wel aantrekkelijk of had u helemaal geen gevoel van gevaar? R: Ik ik had geen gevoel, nou ik moet het andersom zeggen. R: Ik heb bewust de grote ritten naar naar Konduz heb ik zelf gepakt om één van die jongens elke keer in veiligheid thuis te laten zitten op het kamp. […] Int. En en u deed dat want dan kon iemand anders op honk blijven? Resp. Ja die kon op honk blijven. Int. En waarom moest dat? Resp. Ja omdat eh elke veertien dagen met de kleine voertuigen heb ik wel een aanslag gehad. Resp. Ik ben elke veertien dagen ben ik een auto kwijt geraakt daar. En daar hebben ook een paar jongens al ingezeten, dus had ik iets van nou, jij moest maar even deze week niet gaan of ten minste niet ver buiten de poort. In de stad mag jij rijden maar zodra we naar buiten gaan pak ik hem wel. Int. En de aanslagen dat is bermbommen Resp. Ja. Int. Niet schieten. Resp. Nee nee nee nee puur, ik heb alleen maar bermbommen gehad daar. Int. Ja. Resp. Dus ik ben er eh ik denk twaalf auto’s wel kwijtgeraakt. Ja. Dat is ideaal. hoe kom ik hier ongeschonden uit?
155
Int. Resp. Int. Resp.
Maar heeft u, bent u gewoon niet bang? Ik weet het niet. Of denkt u, als er iemand moet gaan laat mij maar gaan. Ja zoiets had ik want hun zijn nog jong genoeg en eh ja ik heb ook een soort ja steeds weer de beschermende rol van eh jij hebt hem al een keer voor je kiezen gehad eh ik pak die grote afstand wel en gaat het niet dan gaat het niet en dan zie ik het wel. Int. Ja. Resp. En dan ja dan ging ik weer. Plus dat ik even van kamp af was dat vond ik ook wel weer prettig. Int. Ja. Resp. Ja, want, lekker naar buiten, hoe groter de truck hoe mooier ik het vond. Laat maar gaan ik rij wel.
De hechtingsmoraal gebruikt de aangeboren menselijke vermogens van imitatie, hechting en empathie en zet aan tot onbaatzuchtig gedrag (Verplaetse, 2008, 7). Verplaetse noemt de basis van de empathie het mechanisme van de emotionele besmetting, waardoor een mens zich kan inleven in de gevoels- en gedachtenwereld van anderen en die gevoelens en gedachten zelf overneemt (p. 27). Het materiaal bevat talloze voorbeelden van handelen uit verantwoordelijkheidsgevoel, soms ook gepaard aan opoffering, waaruit deze moraal spreekt. Er wordt meermaals gesproken in termen van ‘vaderschap’, waarmee men een positieve en persoonlijke invulling van zijn rol als (in)formeel leider in de groep aanduidt. In het volgende fragment is sprake van een aan vaderschap verwante karaktertrek, die in het perspectief van de morele instinctbenadering verwijst naar de hechtingsmoraal. Deze is eveneens zichtbaar in het incident waarnaar de interviewer verwijst, waar zonder toestemming gewonde burgers medisch waren geholpen. Dat creëerde onbedoeld een onveilige situatie voor de manschappen, waarvoor de geïnterviewde zich primair verantwoordelijk voelde. We zien dat de hechtingsmoraal als verantwoordelijkheid voor jonge, ‘geleende jongens’ nog eens wordt versterkt door de persoonlijke belofte die aan de ouders van de dienstplichtigen is gedaan. Fragment 5.26 (Int. 408, 0:16:45-0:17:38) [408_1005.85_1058.71] Resp. Ik, ik voel me het prettigste als ik mensen om me heen heb en als ik eh ja, eh… een beetje als een kloek met kuikens. Int. Ja. Resp. He dat is eh... daar kom je daar kom je ook achter dat dat eh... Int. Maar u heeft ook heel duidelijk gezegd ’t vorige interview, dat die kloek met kuikens heeft u zich altijd heel verantwoordelijk voor gevoeld, vandaar ook misschien ook die reactie naar die jongen die dus dat mijnenveld doorkruiste dus dat geeft ook al weer aan.. 156
ellen hijmans
Resp. Ja dat... Int. … dat dat voorop stond toch? Resp. Kijk dat het dat dat die mensen gered zijn natuurlijk is dat hartstikke fijn, maar... daar denk je op dat moment niet bij na. Ik had de ouders gezegd van ik neem ze mee en ik breng ze terug. Int. Ja en… Resp. En dat flitst door je heen van... en daarna ben je er geweest.
Wat in dit citaat als karakter naar voren wordt gebracht (‘kloek’) wortelt volgens de redenering van Verplaetse in een dieper liggende emotie (‘kippendrift’) van empathie, niet voor burgerslachtoffers, maar voor het hogere doel van de veiligheid van de eigen mensen, waarop hij als leidinggevende aanspreekbaar is. Fragment 5.27 (Int.408, 0:09: 57-0:10:41) [408_597.03_641] Die eh die dokter en die gewondenverzorger natuurlijk in al hun enthousiasme en eh met de eed van Hippocrates achter zich die rijden er naartoe en die gaan hetzelfde gebied in. Eh die redden dus die vrouw, de ezel is niet meer te redden maar goed die vrouw en die kinderen er is verder geen dode bij gevallen en natuurlijk is dat lovenswaardig. Maar ik ben verantwoordelijk voor het leven en welzijn van die 158 man. Toen ze terugkwamen heb ik eigelijk in m’n kippendrift niet gezegd van dat was mooi werk, nee, jullie zijn een stelletje stomme Belgische mijnenruimers geweest. Ja hoezo Belgische mijnenruimers, ik zeg nou die stoppen de vingers in de oren en die gaan al trappend voorwaarts.
In een ander voorbeeld vinden we dat de emotionele instincten elkaar vrij plotseling kunnen afwisselen. We zien hier bovendien hoe schijnbare tegenstrijdigheden juist door de dieper liggende instinctmoralen verklaarbaar zijn. Een beroepsmarinier van Indische afkomst neemt tijdens een van de Politionele Acties in Indië deel aan een grootscheepse sweepactie, op zichzelf een aanduiding die past bij de reinigingsmoraal. Hij beschrijft wat er gebeurt als hij een gewonde tegenstander ziet. Als die hem aankijkt, overkomt hem plots een omslag van de geweldsmoraal naar de hechtingsmoraal. In plaats van een tegenstander ziet hij nu een ‘broeder’, misschien zelfs een oude klasgenoot. Zijn handelingen krijgen daarop een totaal andere oriëntatie. Fragment 5.28 (Int. 488, 2:42:09-2:48:02) [488_9729.52_10082] En we liepen door het gebladerte tussen de bomen en ineens was daar een sloot en daarachter was een rijstveld, niet bebouwd toen, een sloot en daar moesten we dus overheen springen om dus verder te gaan. Maar op dat moment dat ik dus in die sloot keek, dat was een sloot nou ja eh misschien zo diep, modderig… ja… en op dat moment zag ik iets bewegen en ik dacht dat is een helm dus gelijk mijn geweer erop gericht en eh ik wilde net schieten, want je moet natuurlijk hoe kom ik hier ongeschonden uit?
157
snel reageren van wie het eerst schiet die eh die heeft gewonnen, en gelijk dus dat ik op hem gericht had toen zag ik dus dat hij gewond was. Dat zijn been er een beetje los aan hing. En hij zo in die sloot op dat ene been zo tegenaan leunde en hij keek zo hulpeloos naar mij en eh onder zijn helm, [stoel kraakt] zo’n KNIL helm had ie nog , een TNI man dus ik schrok en ik en ik keek en gelijk was die BAR schutter van mij die kwam opdagen en en ik voelde die eh tegen mij aankwam en die loop op die man gericht had en ik dacht nou als hij aan eh aan de dinges trekt dan is die man morsdood want dat is een BAR hè een Browning automatisch geweer. Want dan geeft ie een riedel natuurlijk ja dan is ie dus ik eh.. tegenaan ik zeg niet vuren, ik zeg die vent is gewond. Godverdorie ik zeg nou ik zeg ik schrik me rot zei die die kerel in de sloot ik zeg ja maar hij is zwaar gewond, zijn been is er bijna af. Geloof ik zo zwaar gewond. Nou en toen van links ook weer eh.. .niet doen hij is gewond. Oh. Nou liggen er nog meer daar en nee niemand. Maar en toen ben ik dus naast die man gaan staan. Ik zeg eh... u bent erg gewond, ik zei toen hij is erg gewond toen zei die ja meneer. Ik zei goh jij spreekt Nederlands. Hij zei ja meneer. Potverdomme... ik zeg dat had ik niet verwacht. Ik zeg wat ben jij officier? Hij zei ja meneer. Wat voor school heb je gehad, Hollandse inlandse school, Mulo? Hij zegt mulo meneer. Ach ja ja en daarom ben je officier natuurlijk. Ik zeg ja. dat ziet er niet best uit zeg ik. Hij zegt ja... hebt u wat te drinken voor mij ik zeg ja natuurlijk. dat eh dus ik geef zo potverdorie ik heb ik heb niks meer ik zeg wie heeft er nog wat water, weet je wel die man die sterft van de dorst. Nou hebben die man wat water hij kreeg water. […] Toen ik bezig was om te zeggen jongens niet eh niks doen niet schieten hij is gewond enzo en toen liep onze waarnemend eh compagnies-commandant die liep op de weg langs, […] en zei hè wat is daar nou eh gewonden, hij zegt jongens laat ’m verder met rust, zei die mens blijven. mens blijven. ik zeg ja wat eh we schieten hem ook eh... we hebben ook niet op hem geschoten, [?] ja denk erom hoor mens blijven. ja de ziekenverpleger is al gewaarschuwd, die legt een verband aan. Hij zegt ja goed zo. Hij zegt en eh als ie verbonden is breng ’m maar hier en leg m maar hier aan de kant van de weg dan zien zijn makkers hem wel straks. Ik zeg nou je hebt gehoord, je verstaat alles niet en hij knikte hij zegt dank u wel meneer. Nou en toen hebben wij hem dus opgetild en heeft Wim Dekkers dus eh... dat eh... ding weg [?] en ’t verband eh omgelegd. […] wij hebben hem toen op de weg gelegd, aan de kant van de weg maar zodanig dus dat hij van ver al te zien is dus eh... nou... nou dat hebben we toen eh en ik kan nog eh en ik heb nog naar zijn naam gevraagd maar ja het was een lange Javaanse naam dat was ik helemaal vergeten. Nee op zo’n moment dan dan dan komt dat weer bij mij boven dan denk ik godverdorie je bent eigenlijk met een broederstrijd bezig en die jongen die heeft toen ook op de mulo gezeten, heb je met elkaar misschien op de school gezeten en en eh ja ’t is op een gegeven moment sta je nu tegenover elkaar. Maar ja ik dacht deze man hebben we in ieder geval, die overleeft het. 158
ellen hijmans
Bovenstaand citaat illustreert de bewering van Verplaetse dat het mechanisme van de hechtingsmoraal de agressie remt, hier nog versterkt door de vermaning ‘mens te blijven’, en daarmee de tegenhanger is van de geweldsmoraal. Het moge met dit voorbeeld ook duidelijk zijn dat beide moralen niet alleen evolutionair gezien essentieel waren voor de overleving van de soort, maar ook situationeel gezien essentieel kunnen zijn voor de overleving van het individu. Wat we bovendien in bovenstaand citaat kunnen zien is dat beide moralen een verschillend perspectief op de ander impliceren waartussen gependeld kan worden. Naast empathie met de eigen mensen zien we in de herinneringen aan confrontaties met geweld en menselijk leed diverse voorbeelden van de werking van de hechtingsmoraal als empathie met onschuldige burgerslachtoffers, bijvoorbeeld van mijnongelukken in Cambodja. Het zien van geweld noemt Verplaetse even traumatisch als het begaan ervan. Niet altijd is echter duidelijk wat we ons daarbij moeten voorstellen. Bijvoorbeeld in interview 230, waar een dienstplichtig sergeant, net aangekomen in Indië, in de Glodok-gevangenis executies van Japanse oorlogsmisdadigers moest bijwonen: Hij zegt: ‘Dat deed mij heel wat’, maar wat precies blijft onduidelijk. En: ‘We hebben dat gedaan’, waaruit een collectieve verantwoordelijkheid lijkt te spreken voor daden waarvoor hij persoonlijk geen verantwoording droeg. Samenvattend zien we dat de hechtingsmoraal als persoonlijk gevoelde empathie naar voren komt. Het intuïtieve karakter van de instinctbenadering vonden we terug in de opwelling van de hechtingsmoraal die geweld kan doen stoppen. De hechtingsmoraal sluit dan aan bij het besef van de kwetsbaarheid van het menselijk leven en het vermogen geraakt te worden door het leed van de ander. Dit laatste wordt in de literatuur in verband gebracht met ‘humaniteit’ (Manenschijn, 2002, 44/45). Samenwerking
Deze emotie wordt door Verplaetse ‘minder krachtig’ genoemd, nutsoverwegingen overheersen, niet zozeer de onderlinge band, maar wederzijds voordeel speelt de belangrijkste rol. Zoals blijkt uit onderstaand voorbeeld van een dienstplichtige die spreekt over zijn missie naar Nieuw-Guinea. Fragment 5.29 (Int. 490, 0:28:36-):30:20) [490_1716.82_1820.84] Int. Hoe eh hoe was het eigenlijk met eh met de verhouding met het kader hoe eh hoe gingen jullie om met eh met officieren en onderofficieren was het hoi hallo of was dat… Resp. Ja het was dat was goed ik bedoel eh ja er zaten erbij natuurlijk ook sommigen die pas nieuw wagen en nogal wat praatjes hadden in het begin die werden natuurlijk wel wat rustiger, want ik ken ook wel weet ook wel dat er gasten meegingen, een luitenant, hoe kom ik hier ongeschonden uit?
159
Resp. Die op patrouille moest en dat is eh z’n sterretjes er steeds maar af gingen en dat eh dat de korporaal [één] de leiding nam en eh ja die liep ook mee voor het eerst en die had ook eh z’n billen dicht bij mekaar denk ik want, kijk en zo leer, zo leer je natuurlijk elkaar respecteren he natuurlijk ik bedoel eh kijk je bent met z’n allen ben je daar en je probeert met z’n allen weer heelhuids thuis te komen en ja over het algemeen was dat goed dus eh... ja. Resp. Want die sergeant [NAAM] ook die had geloof ik de Willemsorde ja en die was gewoon sergeant ik bedoel die kon iedereen mee praten als je wat had ging je naar hem toe hij was van de inlichtingendienst en ja. […] Resp. Iedereen ging dus met die gast ook op patrouille natuurlijk, je was helemaal van elkaar afhankelijk he, en dan kun je wel grote praat verkopen maar dan kom je je eigen een keer tegen natuurlijk hè ik bedoel want er waren natuurlijk gasten die meer ervaring hadden als een sergeantje die later gekomen was natuurlijk hè of wat anders hè dan eh... ja. En dan de Papoea’s natuurlijk ja die hadden de leiding met het eh zoeken van eh van de wegen hè die maakten dat wel uit waar je heen moest.
Voorbeelden van deze moraal sluiten naadloos aan bij de militaire training en opleiding, waarbij het opvallend te noemen is dat deze moraal de militaire hiërarchie in een egalitair daglicht kan stellen. Om te overleven moet men blind op elkaar en op elkaars ervaring kunnen vertrouwen. Het goed aanvoelen hiervan door hoger kader wordt met name door dienstplichtigen gewaardeerd. Geweldsmoraal
Geweld heeft een eigen moreel systeem, het kent eigen regels, codes en rituelen en verdrijft angsten en vijanden. Soms is geweld de enige logische keuze om te overleven, in de zero sum games van gevechten op leven en dood, waarin er geen keuze is of tijd om te reflecteren. In een levensbedreigende omgeving is de agressieve levensstijl tegelijk een noodzaak en een opgave, aldus Verplaetse. Talloze handelingen en gebruiken dienen om de vijand te overbluffen, te verschalken en te vernietigen (p. 102). Gewelddadigheid wordt gedemonstreerd, militaire waarden worden gecultiveerd en angsten onderdrukt. Deze moraal is explosief en kan snel uitlopen op een spiraal van woede, wraak en vergelding, bloedlust en nog meer geweld. In ons materiaal komen we diverse aanduidingen van dit soort situaties tegen, zoals in de vorige paragraaf al duidelijk is geworden, met name in de oudere missies. In de meeste gevallen rapporteert men indirect over de gevoelens die daarmee gepaard gaan.
160
ellen hijmans
Fragment 5.30 (Int.208, 1:23:24-1:25:56) [208_5004.54_5156] Int. Als je nou in in werkelijkheid een confrontatie hebt is dat dan totaal anders dan wanneer je oefeningen doet? Resp. Ja, ja, ja, je denkt alleen maar aan jezelf. Hoe red ik mijn..., mijn lijf. Hoe kom ik hier zelf ongeschonden uit. Ik denk dat het... het heel menselijk is dat je eh de mens terugvalt op zichzelf. En alleen maar aan eigen lijfsbehoud denkt. Eerst de anderen en dan ik en niet andersom. Dus je bent van plan om terug te komen naar eh naar huis. Dat is eigenlijk het enige doel. Niet het doel dat de strijd voor ’t behoud van Nieuw Guinea is of voor wat dan ook, ik denk dat ’t in Afghanistan waarschijnlijk niet hetzel... niet anders zou zijn op dit moment. Eh, het is het eigen eh lijfsbehoud, dat is het enige wat telt. Dit. Int. En was dat voor u eh schrikken om dat te merken of... Resp. Ja dat was wel schrikken ja. Int. Je zit toch iets anders in mekaar dan je dacht. Resp. Ja. Je denkt toch dat je eh... je denkt dat je dat eh dat niet zal meemaken maar dat heb je dan toch meegemaakt en dan weet je dus dat je dus overleven wilt. Hè dus… Int. Maakt dat dat je een een tweede keer er anders in zit? Eh een tweede keer dat je op pad moet bij een echte infiltratie? Resp. Ja het maakt wel het maakt wel verschil Int. In welke zin? Resp. Eh verschil is dat je, dat je veel voorzichtiger wordt. Eh.. dat je eh denkt dat achter elke boom een eh een para zit of infiltrant. Maar wij hadden dan met para’s te maken in die tijd. En je weet dat je niet ver kan kijken dus je je bent ... ja je bent ongelofelijk eh gespannen. Eh je kijkt overal om te denken dat je dat je, je ziet soms schimmen. En ’s nachts natuurlijk helemaal. Je hoort alles. De geluiden die je in de jungle tegenkomt dat eh dat wil je niet weten want je denkt elke keer dat ze ook, je ziet ook alles bewegen. Bij maneschijn dan dan zie je eh.. dingen bewegen die niet eens, die niet eens bewegen maar je zie, je denkt dat ze bewegen, denkt dat er een aan komt. Je denkt dat dat er een para aan komt lopen over een pad. Dat denk je dan ineens, je ziet dan en dan ja ... da’s heel... bizar is dat eigenlijk. Ja.
Hoewel de militaire ethiek een gereguleerd omgaan met geweld voorstaat, roept geweld een natuurlijke reactie op die in het bovenstaande fragment wordt verwoord als een heftig overlevingsmechanisme, waarmee men nog niet eerder in het leven was geconfronteerd: De schrik zet de uitspraak van deze respondent in fragment 5.4, nog eens herhaald in fragment 5.31, in een ander daglicht. Wat ‘persoonlijk’ wordt genoemd is in termen van Verplaetse een universeel oerinstinct, dat de respondent in precies dezelfde termen beschrijft als Verplaetse wanneer hij spreekt over situaties waarin men moet doden ofwel gedood kan worden. hoe kom ik hier ongeschonden uit?
161
Fragment 5.31 (Int. 280, 2:04:46-2:05:28) [208_7486.69_7528] Je wilt niet praten over die tijd, eh,met name die laatste vier maanden, daar wil je eigenlijk niet over praten. Dat is zo iets persoonlijks, dat je geconfronteerd wordt met, eh, met dood. Dat je… eh… ofwel... kan doden of moet doden, ofwel gedood kunt worden. Dat je daar kennelijk toch niet over wil praten. Dat, dat… je wilt ook niet, eh… je op de borst kloppen van, goh, zie mij eens..wat heb ik gepresteerd. Ik heb helemaal niks gepresteerd, vind ik. Ik heb gewoon m’n plicht gedaan en, eh, niet meer dan dat.
Vooral voor dienstplichtigen zijn de door Verplaetse genoemde instincten nieuwe ervaringen. Het (moeten) gebruiken van geweld in een acute overlevingssituatie hebben we weinig aangetroffen in onze selectie van het materiaal. De keuze tussen persoon en professie, de twijfels die in de vorige paragraaf werden geuit over de omgang en dreigen met geweld en de grenzen van het eigen morele systeem die soms tastbaar werden, zijn bij de instinctbenadering van geweld niet aanwezig. De geweldsmoraal is geen keuze, maar een dynamische spiraal die mensen kan overkomen, en zoals uit een eerder gepresenteerd fragment (5.10) blijkt is bekendheid met de ingrijpende emotionele dynamiek van de geweldsmoraal af te leiden: (...) Dan moet ik Indonesiërs ondervragen, en, eh, ja, zal kunnen gebeuren, dat, dat wist ik ook wel, dat je misschien hardhandig dat doet. Reinigingsmoraal
Moraal en zuiverheid zijn met elkaar verbonden. Over goed en kwaad wordt opvallend vaak in hygiënische termen gesproken, aldus Verplaetse (2002, 133). Een moordenaarshand is niet onhygiënisch, maar we voelen ons wel ongemakkelijk als we een moordenaar een hand geven. De besmetting door weerzinwekkende ervaringen proberen we weer kwijt te raken door allerhande reinigingsrituelen, die paradoxaal genoeg soms ook weer het uitoefenen van zuiverend geweld betekenen, zoals genocide, maar ook vuur en bloed kunnen deze functie vervullen. Lichamelijke weerzin en morele walging zijn krachtige lichamelijk gevoelde emoties die waarschuwen tegen schadelijke inname of contact met immorele handelingen of taboes. Dode lichamen, verkrachting en moord roepen in mensen een universele weerzin op. Zuiverende handelingen kunnen dan de overtreding van het taboe weer rechtzetten (Verplaetse, 2002, 161). Als voorbeeld van dit laatste zou het kopen van een nieuwe auto na elke missie kunnen dienen om de besmetting door immorele daden waarvan men getuige was weer kwijt te raken. Een suggestie die de geïnterviewde zelf ook al doet: ‘Ik heb achteraf ook wel eens gedacht, het heeft toch iets te maken met het maken van een soort frisse start’ (Int. 316). Een ander voorbeeld van een reinigingsritueel is het verbranden van fotoboeken met foto’s van gruweldaden voor de terugkeer naar huis. Met het verbranden 162
ellen hijmans
sluit men die periode symbolisch af om de draad van het gewone leven weer op te kunnen pakken. We zien enerzijds dat militairen zich proberen af te schermen van onbegrijpelijk cultureel geweld, zoals het voetballen met afgehakte hoofden, anderzijds grijpt het hen diep aan, zoals in het onderstaande voorbeeld een arts die spreekt over een geval van eerwraak in Libanon. Fragment 5.32 (Int. 309, 1:10:56-1:14:43) [309_4256.33_4483.37] Resp. En nogmaals dit, dit zijn niet de dingen waar ik mee zit, hier zou ik nooit mee gezeten hebben als dit dit hierbij gebleven was. Bij dit soort eh soort dingen. Maar wat me v, een van de andere dingen die wel een diepe indruk op me hebben gemaakt dat is ehh op een gegeven ogenblik kreeg ik een meisje binnen en die is wel overleden, die werd alleen maar verdacht van die was uitgehuwelijkt aan eh een van de Amal-leden, die werd verdacht van contact met eh een andere man. Resp. En die is dus ook doodgeschoten en die is stervend binnen gebracht in Haris, jong meisje, wat ik al een paar keer als patiënt had gehad voor kleine dingetjes. Zeventien was ze. D, dat dat zijn dingen dat zijn is nog wel een beeld wat bij me boven komt. Int. Is dan die toedracht eh bekend op het moment dat zo’n meisje met met een schotwond binnen wordt gebracht? Resp. Ja, ja, daar maken ze geen enkel geheim van. Door de broer gedaan, dat is een erezaak, dat gebeurt hier in Nederland ook. Resp. De verdenking is genoeg. Er hoeft helemaal geen bewijs te zijn, ze hoeven niet zwanger te zijn, ze hoeven niet eens gezien te zijn. De roddel bij wijze van spreken is al genoeg. Int. De eer is aangetast. Resp. Ja. De eer is dan, de roddel tast de eer aan en de eer moet hersteld. Dat is veel belangrijker dan een mensenleven. En het cynisme is dat ik die lui die dat deden bij herhaling behandelde voor gonorroe. Resp. Als ze weer eens naar Beiroet waren geweest. Die dubbele moraal. Int. En die behandeling is ook nog geweest nadat dat meisje is gestorven? Resp. Ja hoor. Een vrouw is daar niet belangrijk, een vrouw is belangrijk voor zover ze kinderen voortbrengt en de eer van de man niet aantast en de broers en de neven. Want al die lui die hun eer aangetast kunnen zien door het gedrag van een meisje, ook een jong meisje, en een vrouw, hebben het recht, de plicht om die vrouw te doden. Resp. Een van de dingen die ik nooit heb kunnen invoelen nooit heb kunnen begrijpen en die in zekere zin ook eh eh ondanks mezelf mijn… sympathie en medegevoel en invoelend vermogen met dé streng islamitische man die deze ideeën huldigt, in de weg staat. Ik kan dat niet begrijpen. hoe kom ik hier ongeschonden uit?
163
Resp. Net zomin, ik weet niet of de vergelijking opgaat ik een nazi kan begrijpen die er van overtuigd is dat het z’n recht is om joden te vermoorden. De vergelijking gaat niet helemaal op maar overeenkomsten zijn er wel. Ik kan dat niet invoelen, ik kan de meeste emoties en gevoelens van mensen invoelen maar dit niet. Het staat volledig van me af. Int. Op het moment dat dat meisje gestorven is en u gaat weer eh de hulppost beschikbaar stellen voor de bevolking en u behandelt dus mensen wat u net zegt voor gonorroe, Resp. Nee dat heb ik niet gedaan, ik heb deze man niet behandeld, ik heb gezegd je gaat maar naar het ziekenhuis in Beiroet dat zoek je maar uit. Int. Oh want daar was ik benieuwd naar in hoeverre dat dat dan met de persoon waarvan u dit weet… Resp. Ik kon ze, ik dacht gonorroe dat is een verdomd vervelende ziektes, ziekte, als je het laat zitten kan je niet meer voortplanten, ik dacht dat is in jouw geval misschien niet eens zo erg. Ook een primitieve reactie en onjuist voor een arts maar eh als hij geen behandeling had kunnen krijgen was ik verplicht geweest. Resp. Maar hij kon ook naar Beiroet zich laten behandelen alleen was dat duur, daar zeuren ze dan ook nog over ze hebben net hun zusje vermoord en dan gaan ze zeuren dat de behandeling duur is. Ik had zo’n weerzin tegen die mensen dat ik ze ik heb ze ook niet meer gezien.
We zien in dit voorbeeld dat de persoonlijke sympathie voor de cultuur aan grenzen is gebonden en plaatsmaakt voor morele walging, waarbij deze respondent zich tevens voor een ander, medisch-ethisch dilemma geplaatst ziet. De lichamelijk gevoelde weerzin waarvan hij spreekt is een indicatie voor de reinigingsmoraal. Zoals gezegd is de reinigingsmoraal gecompliceerd, omdat deze enerzijds verbonden is met de legitimatie van collectief geweld en vergelding, zoals de term zuiveringsactie aangeeft, en anderzijds is deze moraal persoonlijk als lichamelijk gevoelde weerzin. Deze is tegelijk verbonden met culturele standaarden waarmee men is opgegroeid, waardoor de context waarin men walging voelt minder universeel is dan de ervaring zelf. 4.4 Verschillen tussen dienstplichtigen en beroepsmilitairen
De selectie van zeven dienstplichtigen bestond uit drie Indiëgangers en twee Nieuw-Guineagangers. Deze waren relatief lang op uitzending (18 maanden tot bijna 3 jaar) en vier van de vijf waren actief in gevechtsacties. De twee overige dienstplichtigen zijn BBT’ers geworden, beroeps voor bepaalde tijd. Dit maakt het aandeel in de militaire cultuur relatief sterk. Wellicht om die reden zijn deze dienstplichtigen in veel opzichten vergelijkbaar met beroepsmilitairen. Het mili164
ellen hijmans
taire trekt of juist niet, ook voor dienstplichtigen die hun diensttijd op een avontuurlijke, maar ook voor henzelf zinvolle wijze wilden doorbrengen. Fragment 5.33 (Int. 208, ):01:20-0:02:50) [208_80.23_170.58] Int. Waarom had u voor het Korps Mariniers gekozen? Resp. Ja dat is eh dat zit in het bloed. Int. Leg eens uit? Resp. Ja eh... ik las eh ooit een artikel in, in de jaren 50 had ik en ik was heel erg geïnteresseerd in eh in de marine, en eh... ik had ooit eens een mooie plaat gezien van eh… van het Korps Mariniers waarin eh... de mariniers uit zo’n grote landingsboot kwamen. En dan aan land gingen. En ik dacht ja daar moet ik meer van weten, dat is misschien wel iets voor mij. Het korps is een eh fantastisch korps. Eh... met een grote eer en met een grote kameraadschap. En toen ik dat eigenlijk allemaal onder ogen kreeg dacht ik ja, eh als er iets is als ik mijn dienstplicht moet vervullen dan wil ik dat bij het korps mariniers doen. Int. En wat trok u behalve dat u het een eh een goed korps vond en het eh de elementen die u net noemt, trok nou het reizen of zijn het de boten? Resp. Nee het was meer ik vond het een eh een eh een zeer gedisciplineerd korps. En ik wilde eigenlijk wel de uiterste uitdaging aan van eh... mijn dienstplicht. Ik wilde dus niet eh mijn achttien of eenentwintig en dat zijn bij mij er dan vierentwintig geworden, wilde ik niet verdoen. Int. 24 maanden Resp. Ik wilde, 24. Int. [door elkaar] 24 maanden Resp. Ja 24 maanden ja. die wilde ik niet verdoen ik wilde geen slappe diensttijd. Ik wilde echt ja iets meemaken.
Het militaire kan ook door dienstplichtigen min of meer geweigerd worden. Eén van de dienstplichtigen wijst alles wat militair is radicaal af. Van de zeven dienstplichtigen noemen twee personen zich ‘geen militair’ en één noemt zich nog altijd marinier, ‘eens marinier, altijd marinier’. Het omgaan met geweld en idealen tijdens een uitzending is een spannende en ingewikkelde zaak, waarbij het meest wezenlijke verschil tussen beide groepen het vermogen tot relativering door ervaring is. Al troffen we ook voorbeelden aan van wat te veel ervaring bij beroepsmilitairen gaandeweg kan aanrichten en kapot kan maken aan idealisme en motivatie. Enig verschil lijken de dienstplichtigen op enkele punten toch te maken. Zij lijken makkelijker te praten over twijfel en angst: zij leveren het meest gedetailleerde verslag daarvan. Anderen, voornamelijk beroepsmilitairen, stellen conform de militaire deugden: angst daar praat je niet over. De professionele moraal, en vooral morele keuzes en reflecties lijken voor beide groepen verbonden met een leidinghoe kom ik hier ongeschonden uit?
165
gevende functie en verantwoordelijkheden. Voor allen in die positie gold vooral trouw aan de opdracht. Zowel voor dienstplichtigen als beroepsmilitairen is een vermenging gevonden van de persoonlijke en de militaire moraal. Bijna allen zeggen veranderd te zijn door de missies. De jongere dienstplichtigen met hun weliswaar indringende maar eenmalige ervaring benadrukken het positieve vormende aspect van de missies, het opdoen van levenservaring en het openen van een ruimere blik op de wereld, vaak gevolgd door enige ‘verwildering’ en aanpassingsproblemen bij thuiskomst in het gezapige Nederland. De beroepsmilitairen noemen wel het feit dat ze veranderd zijn door de missies, ze zijn bijvoorbeeld ‘flegmatieker’ geworden, of ze zijn getroffen door een PTS-syndroom. Toch is het in het door mij geanalyseerde deel van het materiaal vaak niet echt duidelijk in welke opzichten zij zijn veranderd, omdat daarop niet verder is doorgevraagd. Beroepsmilitairen met diverse uitzendervaringen maken meer ruimte voor negatieve evaluaties van de missies. De dienstplichtigen zijn bijna zonder uitzondering positief over hun bijdrage aan vrede en veiligheid van de lokale bevolking. Hoe indringend deze ervaringen ook waren, ze hadden ze bijna zonder uitzondering niet willen missen. Al met al heeft het onderscheid minder scherpe verschillen opgeleverd dan verwacht. De dienstplichtigen staan in deze analyse vrij dicht bij de professionals, maar zijn uiteindelijk positiever over de zinvolheid van hun eigen bijdrage en over de bijdrage van de uitzending aan hun persoonlijke leven.
5 Conclusie en discussie Met globale oriëntatiepunten uit de militaire ethiek en een verhandeling over in de menselijke natuur verankerde morele instincten zijn de verschillende lagen van het morele domein ontleed. De morele complexiteit van de leef- en werksituaties van militairen op uitzending is voor een deel geïllustreerd met behulp van voorbeelden, die zowel de keuzes in het omgaan met geweld en met de gevolgen ervan, alsook de omgang met een andere cultuur lieten zien. Wat moraal complex maakt is de gelaagdheid ervan en de interacties tussen de verschillende lagen van de moraal en de verschillende posities die men kan innemen ten opzichte van het eigen en andermans handelen. Dit geheel is inzichtelijk gemaakt met behulp van een heuristisch schema waarin twee thema’s in grote lijnen in kaart zijn gebracht. De interviews waren niet gericht op de morele verantwoording van keuzes, toch zijn er in het materiaal voorbeelden gevonden waarmee de morele complexiteit van het leven tijdens een uitzending kon worden geïllustreerd. Enerzijds is dat logisch: morele principes begrenzen elk handelen. Daardoor is moraliteit in beginsel aanwezig in het interviewmateriaal. Juist vanwege de complexiteit van het militaire handelen zijn de interviews dus in principe geschikt voor heranalyse. Dat neemt niet weg dat sommige interviews relatief ongeschikt waren voor mijn analyse, van166
ellen hijmans
wege de geringe rol van reflecties of de dominantie van het militaire perspectief. Anderzijds zou een gerichte verzameling van nieuw materiaal met behulp van het heuristische schema tot een aanvulling en explicitering kunnen leiden van de inzichten die daarmee een grotere reikwijdte zouden kunnen krijgen dan nu het geval is. De analysemogelijkheden zijn dan ook nog niet uitgeput. Het materiaal dat betrekking heeft op de meer alledaagse kanten van de militaire ethiek, zoals de uitvoering van taken, de omgang met elkaar en de relatie met de defensieorganisatie als zodanig, is nog niet in kaart gebracht. In plaats daarvan is een dieper liggende intuïtieve laag onder de persoonlijke moraal verkend op mogelijkheden. Deze zijn met behulp van voorbeelden geïllustreerd. Ook hiervoor geldt dat een gerichte materiaalverzameling meer begrip op zou leveren van de diepere lagen van het menselijke gedrag in militaire situaties. Voor deze analyse heeft de morele instinctbenadering niettemin enige verdieping en meer begrip opgeleverd van schijnbaar tegenstrijdig gedrag, of persoonlijke gevoelens. De militaire situatie tijdens een uitzending vertoont de unieke mogelijkheid tot een gecombineerd optreden van alle door Verplaetse genoemde morele instincten. Hechting, samenwerking en geweld sluiten naadloos aan bij de militaire realiteit van een uitzending. Vrijwel elke militair voelt van nature aan dat deze moralen noodzakelijk zijn voor het behoud van de gemeenschap en om te overleven. Het reguleren van geweld is onderdeel van de militaire training, maar dat neemt niet weg dat de persoonlijke confrontatie met dit instinct diepe sporen kan achterlaten in de herinnering. We hebben mee kunnen leven met wat er in een crisissituatie gebeurt en hoe beslissingen onder stress worden genomen. We hebben daarnaast voorbeelden gezien van empathie en de hechtingsmoraal, die een tegenwicht vormt voor de geweldsmoraal. Hoewel de geweldsmoraal wel herkend wordt, is er geen enthousiasme voor. Wat voor de samenwerkingsmoraal en de hechtingsmoraal in de vorm van kameraadschap zeker wel het geval is, men beseft terdege dat men daarvan afhankelijk is om te overleven. De reinigingsmoraal is enerzijds verbonden met geweld in de vorm van zuiveringsacties, anderzijds is verbinding mogelijk met meer persoonlijke reinigingsrituelen zoals het verbranden van foto’s van gruwelijkheden en het kopen van een nieuwe auto om een frisse start te maken met een nieuwe episode van het leven na de uitzending. De morele instinctenbenadering draagt in die zin bij aan een beter begrip van de complexiteit van de moraal, zoals ook het voorbeeld van het switchen van de geweldsmoraal naar de hechtingsmoraal duidelijk maakt. In dat voorbeeld is minder sprake van inconsistentie of tegenspraak, als wel van een verandering van moreel register. Waar intuïtie en culturele regels en militaire skills en drills elkaar raken, zoals bij de samenwerkingsmoraal, is gedrag onmiddellijk begrijpelijk, waar dat niet zo is zou dat met behulp van de morele instinctbenadering beter mogelijk moeten zijn. Vooral de reinigingsmoraal en de geweldsmoraal zouden tot nu toe onhoe kom ik hier ongeschonden uit?
167
begrepen reacties van een kader kunnen voorzien, waarmee nog niet gezegd is dat zij dan gerechtvaardigd zijn, zoals in de onderstaande discussie duidelijk wordt. De afsluitende conclusie met betrekking tot het morele domein van de militair op uitzending luidt dat de combinatie van mens en militair tegelijkertijd een moeilijkheid alsook een oplossing is, omdat het menselijke aspect een tegenwicht kan bieden in soms moeilijke situaties. In het verlengde daarvan kunnen grote fouten van alle betrokken partijen tegen het ‘menselijke’, zoals gebrek aan respect of menswaardigheid jegens de persoon of jegens anderen, diepe sporen achterlaten in de herinneringen van veteranen. De ervaring van zinvolheid of zinloosheid van de missies is verbonden met een morele evaluatie, en die gebeurt opvallend vaak in termen van de persoonlijke beleving en moraal, waarbij een negatieve evaluatie verbonden lijkt met de ervaring van het passief moeten toezien bij geweld, en de ervaring van machteloosheid om een blijvende verandering teweeg te brengen in het land van uitzending. Gemengde gevoelens ontstaan ook vaak achteraf, door een gebrek aan maatschappelijke erkenning en nazorg. Het menselijke aspect in de vorm van erkenning van hun bijdrage is van groot belang om de ingewikkelde en soms tegenstrijdige gevoelens van onmacht, frustratie, heimwee en zinloosheid een plaats te kunnen geven. Discussie
Al met al is de ‘menselijke kant’ van de missies voor een deel in een ander licht komen te staan. Deels omdat hechting niet en samenwerking en (omgaan met) geweld slechts gedeeltelijk voorgeschreven zijn, maar wel deel uitmaken van de militaire cultuur. Wat relatief nieuw is in de benadering van militaire ethiek is dat morele intuïties niet slechts idealen zijn, maar ook reëel zijn en een plaats verdienen in de discussie over moraal. Moreel besef is in de literatuur gekoppeld aan (zelf )reflectie én emotie. Verweij (2008) lijkt te pleiten voor een reflectie op deze emoties en kiest voor een cognitieve benadering van een in het denken gefundeerd moreel oordeel, terwijl Verplaetse aan de andere kant begint en eveneens pleit voor een verbinding met de ratio, ofwel de reflectieve beginselenmoraal. Een beter begrip van onze reflexen is immers wezenlijk een cognitieve bezigheid. Morele instincten zijn niet per se goed of onfeilbaar: ze maken net als andere instincten het gedrag veeleer begrijpelijk dan moreel juist of hoogstaand. De instincten maken het eigen gedrag maar ook dat van de tegenstander begrijpelijk, aldus Verplaetse. Bij een omstreden moraal als de geweldsmoraal lijkt dat nog niet gemakkelijk. Zeker in een culturele context roept dit type geweld, dat vaak verbonden is met een vorm van reinigingsmoraal zoals eerwraak, eerder morele walging en onbegrip op bij omstanders met een andere culturele achtergrond. Zij voelen zich machteloos, hoeveel sympathie ze ook proberen op te brengen voor de lokale 168
ellen hijmans
bevolking. Cultuurrelativisme en sympathie zijn moeilijk vol te houden wanneer de grenzen van het eigen morele systeem worden geschonden. Vanuit moreel perspectief is de schok van de confrontatie met een ander type werkelijkheid en een ander type vanzelfsprekendheid van fundamenteel belang voor de persoonlijke verwerking van deze ervaringen. Dit geldt zowel voor beroepsmilitairen als voor dienstplichtigen. Zonder een filosofische discussie te willen beginnen over de filosofisch-ethische benadering van het ‘humane’, dat zowel verwijst naar wat mensen gemeenschappelijk hebben als naar wat binnen de menselijke soort als menswaardig geldt (Manenschijn, 2002, 21), valt mij op dat verwezen wordt naar de perspectivische zienswijze die de standpunten van anderen in het denken aanwezig stelt (Verweij, 2008, 8), en naar het voorstellingsvermogen een ander te zijn en geraakt te worden door het leed van de ander (Manenschijn, 2002, 45). Deze genoemde typisch menselijke vermogens zijn positief gericht op de ander en corresponderen bij uitstek met de hechtings- en samenwerkingsmoraal, met wat Verplaetse ‘empathie’ noemt. Negatieve kanten van het menselijk handelen worden door denken en oordelen beteugeld, maar daarmee nog niet begrepen. Verplaetse biedt een ruimer uitgangspunt voor dat begrip, maar ook van de afkeer die mensen vertonen van geweld, van de besmetting ermee en van de risico’s en zelfopoffering die met heldendaden gepaard gaan. Begrip zou ook kunnen leiden tot het accepteren van het weigeren van bevelen. Zijn bevelen inhumaan, dan is reflectie en het morele oordeel mogelijk in het spel voor het behoud van vrede en (eigen) veiligheid. Als zij dat niet zijn kan een besef van het bestaan van oerinstincten rond de uitoefening van geweld, samenwerking, reiniging en hechting inzicht brengen in wat mensen overkomt in dergelijke weigerachtige situaties.1
Noot 1 Een recent voorbeeld (5-11-09) is het schietincident op de Amerikaanse basis Fort Hood, waarbij een legerpsychiater die naar Irak zou worden uitgezonden een bloedbad aanrichtte waarbij 13 doden en 30 gewonden vielen. De schutter had zich tegen de oorlogen in Afghanistan en Irak gekeerd. Hij kreeg een afkeer van de oorlogen toen hij de verhalen hoorde van soldaten die terugkeerden uit Irak of Afghanistan.
Literatuur Baarda, Th. van, & A. van Iersel (2002) Militaire ethiek en het beeld van de militair, In: A. van Iersel & Th. van Baarda,(red.) Militaire ethiek. Morele dilemma’s van militairen in theorie en praktijk. (p. 53-90). Budel:Damon. hoe kom ik hier ongeschonden uit?
169
Derix, S. (2000) Nederlands idealisme. NRC Handelsblad, 30-11-2000. Hijmans, E. (2006) De rol van sensitizing concepts. Spiritualiteit in de talkshow van Oprah Winfrey, in: F. Wester (red.) Inhoudsanalyse: Theorie en praktijk. (p.121-138). Deventer: Kluwer. Iersel, A. van (2002) Militaire ethiek, overzicht van theorie en praktijk, in: A.van Iersel & Th. Van Baarda (red.) Militaire ethiek. Morele dilemma’s van militairen in theorie en praktijk. (p. 19-51). Budel: Damon. Koenen, L. (2009) De intuïtieve mensenmoraal. NRC Handelsblad, 26 en 27-92009. Manenschijn, G. (2002) Riskante humaniteit. Over de civilisatie van de gewelddadige mens. Arnhem: Terra Lannoo. Maso, I. (1980) De ethnomethodologie van Garfinkel, in: T. van den Hout, F. Wester, H. Hüttner & I. Maso. Fenomenologisch onderzoek van de samenleving. (p.42-61). Nijmegen: Sociologisch Instituut KUN. Verplaetse, J. (2008) Het morele instinct. Over de natuurlijke oorsprong van onze moraal. Amsterdam: Nieuwezijds. Verweij, D. (2007) Morele professionaliteit in de militaire praktijk, In: J. Kole & D. de Ruyter (red.) Werkzame idealen. Ethische reflecties op professionaliteit (p.126-138). Assen: Van Gorcum. Verweij, D. (2008) Denken in dialoog. Ethiek en de militaire praktijk. Oratie. Breda: NLDA.
170
ellen hijmans
6 Spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen Karlijn Demasure
1 Achtergrond Mijn bijdrage aan het project Veteran Tapes moet gesitueerd worden in het onderzoeksdomein van de praktische theologie. Deze heeft als object de religieuze en de spirituele praxis. De praxis waarvan ik hier wil uitgaan is die van de geestelijke verzorging. Geestelijke verzorgers begeleiden mensen zowel binnen als buiten de kerk. Binnen de kerk spreken we van pastoraat, buiten de kerk van geestelijke verzorging. Geestelijke verzorgers gaan mee op uitzending en worden ingeschakeld bij de opvang van de militairen bij hun terugkomst. Zij begeleiden mensen door te luisteren naar hun levensverhaal. De thema’s in het verhaal waarmee de geestelijke verzorger aan de slag gaat zijn van religieuze, spirituele en ethische aard. In een traditionele opvatting was religie een brede constructie die zowel persoonlijke als sociale, zowel subjectieve als objectieve elementen omvatte. Ze behelsde ook de ethiek, en probeerde bouwstenen aan te reiken die ‘het goede leven’ mogelijk maakten, een leven dat God welgevallig was. Vaak resulteerde dat zelfs in een uitgebreide concrete regelgeving. In onze tijd liggen religie en spiritualiteit niet langer in elkaars verlengde, maar worden ze eerder tegen elkaar uitgespeeld. Religion became bad and is something static, institutional, objective, belief-based. Spirituality is something good: it is functional, personal, subjective and experiencebased. (Pargament, 2007, 30-31).
Die tegenstelling is niet helemaal terecht, omdat een belangrijk onderdeel van religie uit spiritualiteit bestaat. Zowel religie als spiritualiteit geven betekenis aan het leven, schenken troost en verlichting en beloven intimiteit en gemeenschap. Spiritualiteit is een modewoord geworden en het is niet altijd duidelijk wat eronder verstaan wordt. We proberen hier een werkbare definitie te geven en vertrekken daarvoor van de omschrijving van K.I. Pargament, die een voortrekker is op het gebied van onderzoek naar spiritualiteit.
171
Spirituality is an extraordinary part of the ordinary lives of people. From birth to death, spirituality is manifest in life’s turning points, revealing mystery and depth during these pivotal moments in time. In crisis and catastrophe, spirituality is often intertwined in struggle to comprehend the seemingly incomprehensible and to manage the seemingly unmanageable. (Pargament, 2007, 3)
Spiritualiteit wordt dus in momenten van verdriet en verlies gesitueerd. Het zijn momenten die een opening bieden op de diepere betekenis van het leven en bijgevolg leiden tot zinvragen. Maar ook op momenten van vreugde en trots of bij een gevoel van verbondenheid kunnen we van een spirituele dimensie spreken. Vreugde kan evenzeer leiden tot een ervaring van transcendentie. Zinvragen en de ervaring van iets wat ons overstijgt kunnen dus gezien worden als spirituele kwesties. In religie gaat het echter niet alleen om de zinvragen, maar vooral om de relatie met het heilige. In verschillende religies gaat dat om een persoon: God. Die relatie kan aangegaan worden via de Schriften, zoals in het christendom, het jodendom of de islam. Er is echter ook een directe relatie mogelijk, zoals de geschriften van verschillende mystici getuigen. De transcendente realiteit, God, is het heilige en van daaruit worden vele dingen op de wereld heilig omwille van de relatie met God: de ziel, de familie, de natuur etc. In een geseculariseerde samenleving is de relatie met God, het goddelijke of het transcendente verloren gegaan, maar worden niettemin nog vele zaken als ‘heilig’ beschouwd zoals een belofte of het leven van de kameraden (Pargament, 2007, 32). Volgende onderwerpen behoren zowel tot het domein van de spiritualiteit als van de religie: vergiffenis, medelijden, beloften, deugden, hoop en mindfulness. Ze behoren tot het spirituele domein van de religie als er sprake is van een relatie met God. Als de relatie verloren gegaan is, beschouwen we ze als behorende tot het spirituele domein tout court. De spiritualiteit van een persoon ligt aan de grondslag van zijn ethische keuzes, net zoals dat voorheen bij religie het geval was. Geestelijke verzorgers sluiten in hun werk aan bij de religieuze of spirituele aspecten van de verhalen van de militairen. Meestal treden geestelijke verzorgers op bij een crisis, maar dat hoeft niet noodzakelijk zo te zijn. Ook als mensen een (tussen)balans van hun leven opmaken, kan hun begeleiding vruchten afwerpen. De globale vraagstelling voor mijn analyse van de interviews is dan ook de volgende: geven de voorliggende interviews aan dat veteranen behoefte hebben aan geestelijke begeleiding? Hebben zij te kampen met religieuze, spirituele of ethische problemen? Welke is de precieze aard van hun problemen en zijn deze problemen aan de uitzending gerelateerd? Mijn doelstelling is via een narratieve analyse van de interviews aan te tonen dat sommige veteranen kampen met problemen die tot het domein van een geestelijke verzorger behoren. Het onderzoek kan zo bijdragen tot het onderkennen van het 172
karlijn demasure
belang van de geestelijke verzorging van militairen en veteranen en zodoende tot de vermindering van het religieuze, spirituele en ethische lijden. Specifiek religieuze problemen waren in de interviews niet te vinden. Erg verwonderlijk is dat niet. In de West-Europese cultuur is het eerder zeldzaam dat mensen uit zichzelf over religie praten.1 Maar er zijn wel aanwijzingen voor problematiek waarvoor aandacht vanuit de geestelijke verzorging raadzaam zou zijn. In de onderstaande analyse wil ik die problematiek aan de hand van twee cases aan de oppervlakte brengen. In het interview nummer 348 neemt religie een belangrijke plaats in bij de perceptie van de persoon van zichzelf, de andere en de wereld, zelfs al beschouwt de veteraan zichzelf als ongelovig. Bovendien gaat het over een crisissituatie die zich voordeed nadat de veteraan op een reünie een negatief verhaal vertelde over een luitenant die algemeen geëerd werd. Ook bij de selectie van een tweede interview ben ik op zoek gegaan naar een crisissituatie in het narratieve heden, omdat dit een knooppunt vormt bij de analyse. Een crisissituatie ligt immers vaak aan de oorsprong van een contact met de geestelijke verzorger.
2 Invalshoek en werkwijze Onze narratieve analyse is gebaseerd op de hermeneutiek van Paul Ricœur, meer specifiek op zijn triple mimèsis (Ricœur, 1983, 105-162). Ricœur baseert zich op werk van Aristoteles, met name de Poetica. De auteur gaat ervan uit dat er een verband bestaat tussen de gebeurtenissen en het verhaal dat de mens daarover vertelt. Er is sprake van een representatie of een imitatie van de handeling en de ervaring. Deze representatie wordt mimèsis genoemd. Dit verhaal is niet een kopie van wat er gebeurd is, maar evenmin is de overeenkomst accidenteel. Er is een correlatie tussen beide. De plot is het centrale gegeven van een verhaal. In de plot worden doelen, oorzaken en de wisselvalligheden van het lot in de temporele eenheid van een handeling samengebracht (Ricœur, 1983, 9-10). Een verhaal is dus een mimèsis praxeos, een representatie van de handeling die zich voltrekt via de plotopbouw. Ricœur splitst de mimèsis op in drie fases die hij triple mimèsis noemt. Aan de plotopbouw die door Ricœur mimèsis 2 genoemd wordt, gaat een fase vooraf, namelijk mimèsis 1. Mimèsis 1 wordt ook prefiguratie genoemd en bestaat uit datgene wat naar de tekst wordt meegebracht. Mimèsis 2 of de configuratie is de samenstelling van het verhaal als dusdanig via de plotopbouw en Mimèsis 3 of de refiguratie is de verandering die zich voordoet bij de luisteraar nadat hij of zij het verhaal gehoord heeft. Door de wijze van vertellen gaat de luisteraar op een bepaalde manier naar de werkelijkheid kijken, beïnvloed als hij of zij is door het verhaal en dus door de interpretatie van de verteller.
spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
173
Deze methodologie wordt in de praktische theologie vaak gebruikt, zowel bij de studie van een bepaalde praxis als bij de analyse van verhalen (Demasure & Müller, 2006). Sinds kort wordt ze ook toegepast op interviews (Rochon, 2009). Aan de hand van de studie van de triple mimèsis toont Ricœur aan dat een verhaal niet zomaar een replica is van het handelen, maar dat een mens bij de constructie van het verhaal creatief omgaat met de handeling. Door deze constructie wordt zin geschapen. Men creëert immers een kader: men selecteert de feiten die men wil opnemen en laat een aantal andere buiten beschouwing. Men legt causale verbanden tussen feiten die in de tijd opeenvolgend plaatsgrijpen en schikt alles volgens het doel en het publiek dat men viseert. Inzicht in hoe deze scheppende constructie verloopt, laat ook toe er bij begeleiding verandering in te brengen (Demasure, 2004, 104-153). Bij de interviews gaan we in de eerste fase proberen na te gaan wat er gebeurd is. In de prefiguratie of in mimèsis 1 onderzoeken we dus het materiaal dat naar het verhaal meegebracht wordt. Wat is er gebeurd? En welke actoren spelen er een rol? Wie handelde actief en met wie, voor wie of tegen wie? Wie was bondgenoot, wie leed onder de actie? Het is duidelijk dat we de handeling niet helemaal interpretatieloos kunnen benaderen aangezien we ons reeds binnen de verhaalconstructie bevinden. Niettemin proberen we in deze fase zo helder mogelijk de handeling in haar prenarratieve structuur en de mensen die erbij betrokken zijn in kaart te brengen. In een tweede fase onderzoeken we de configuratie van het verhaal. We bekijken hoe het verhaal geconstrueerd is, hoe de verteller overgegaan is van feiten die zich diachroon voordoen tot een zinvol verhaal door integratie van heterogene elementen in een zekere eenheid met een begin, een midden en een slot. Het is de plotontwikkeling die deze integratieve functie vervult. In de prefiguratie worden de discursieve elementen weggelaten: de elementen worden zonder betekenisvol verband na elkaar vermeld. In de configuratie komt de zin en de betekenis tot stand. Dat betekent meteen dat verschillende mensen op basis van eenzelfde handeling een ander verhaal kunnen construeren en dus de handeling van een andere betekenis kunnen voorzien. Dat komt omdat diverse factoren zoals de personages, het doel, de motieven, en de omstandigheden met elkaar verbonden worden op een persoonlijke wijze. Niet enkel de handeling krijgt een plaats, maar ook de karakters van de personages en de gedachten worden ontwikkeld. In de configuratie wordt het thema van het verhaal alsook de hermeneutische sleutel duidelijk. Met het thema bedoelen we datgene wat de verschillende motieven met elkaar verbindt. Het thema is het onderwerp van het verhaal. De hermeneutische sleutel is het perspectief van waaruit het thema geïnterpreteerd wordt door de verteller. Twee personen kunnen een verhaal vertellen met eenzelfde thema, maar vanuit een ander perspectief. 174
karlijn demasure
De derde fase is die van de refiguratie; mimèsis 3 vormt opnieuw een intersectie tussen de wereld van de tekst en die van de lezer net zoals mimèsis 1 dat doet. Terwijl we in de prefiguratie proberen terug te gaan naar de handeling voordat die tekst werd, verlaten we in de refiguratie de wereld van de tekst om na te gaan welke het effect is dat de verteller op zijn publiek wil hebben. Het publiek bestaat hier zowel uit de interviewer als elke andere lezer van het verhaal. We onderzoeken dus het al dan niet bewust beoogde effect op de lezer/luisteraar. We gaan nu over tot de analyse van de cases. Ik heb eerst alle 26 interviews gelezen waarover we beschikten. Het werd me duidelijk dat er in meerdere gevallen behoefte was aan geestelijke begeleiding. Het was niettemin noodzakelijk een keuze te maken. Omdat geestelijke begeleiding zowel het religieuze, het spirituele als het ethische domein bestrijkt, viel mijn keuze op teksten waarin deze verschillende elementen aan bod konden komen. Ik selecteerde twee interviews waaruit blijkt dat geestelijke verzorging nodig is. Interview 348 kent een prominente plaats toe aan ethiek en religie. Interview 408 bevat danig veel indicaties die aangeven dat geestelijke begeleiding noodzakelijk is. Niettemin is een volledige ontleding binnen dit bestek onmogelijk. Er moest dus geopteerd worden voor een fragment. Aangezien de reünie van de veteranen een belangrijke rol speelt in case 348, besloot ik om in case 408 het fragment te selecteren dat eveneens verband hield met de reünie.
3 Case 408: ‘Met de eed van Hippocrates achter zich’ Inleiding
In deze eerste analyse bestuderen we een vrij lang fragment aan het begin van het interview dat na een inleiding van 7 minuten loopt tot minuut 23. We kunnen wegens de lengte van het fragment en het feit dat het een zeker geheel vormt van een deelthema spreken. We situeren nu eerst het fragment. De centrale elementen van dat verhaal zullen in onze bespreking geciteerd worden. Het thema van het interview 408 is de derde missie van een kolonel, een missie naar Bosnië (1993), waarvoor hij werd aangewezen. De respondent gaat echter van start met een verhaal over een reünie, georganiseerd door de mannen van de compagnie met wie hij eerder op uitzending was in Libanon. De reünie vond plaats in de tijdspanne tussen het vorige interview en het huidige. Wat zich op de reünie afspeelde lezen we in het fragment dat ik hier analyseer. Op deze reünie komt een arts naar de kolonel toe en vertelt hem dat een van de mannen nog steeds last heeft van een voorval dat zich tijdens deze uitzending voordeed. Het gaat over een gewondenverzorger die een vrouw en haar kinderen te hulp snelde. Bij de terugkomst op de basis bleek deze actie door de bevelhebber niet op prijs gesteld te worspiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
175
den, omdat hij het te gevaarlijk vond. Zijn reactie blijkt na twintig jaar nog steeds een probleem te vormen voor de gewondenverzorger. De vraag is: waarom? Wat liep verkeerd? Wat speelde er aan beide zijden? Het fragment geeft aan dat er behoefte aan geestelijke begeleiding is. De spirituele thema’s waar de problematiek zich rond situeert zijn: belofte en eed, de beleving van de eigen identiteit en de verhouding tot de ander. Daarna volgt het tweede deel van het interview (na 23 minuten) waarin de uitzending naar Bosnië ter sprake komt. Ook daar wordt er bijna in elke sectie opnieuw naar Libanon verwezen. Dit tweede deel zullen we hier buiten beschouwing laten. Prefiguratie
In de prefiguratie proberen we na te gaan welke handeling de centrale handeling is. We doen dat door de actoren te omschrijven en na te gaan of zij diegenen zijn die de actie ondernemen dan wel of zij diegenen zijn die het voorwerp zijn van de handeling, diegenen tegen wie of met wie gehandeld wordt. De kern van het verhaal is datgene wat in Libanon gebeurd is. Dit verhaal komt aan bod op de reünie, die het onmiddellijke kader vormt waarbinnen het verhaal verteld wordt. Verschillende actoren spelen een rol in deze sectie van het verhaal. De arts zoekt contact met de kolonel op de reünie. Hijzelf was voor zover we dat kunnen opmaken ook actief tijdens de reddingsoperatie in Libanon. De gewondenverzorger is actief in de zin dat hij de gewonde vrouw en de kinderen verzorgd heeft. Hij is passief, aangezien hij lijdt onder de toenmalige uitspraken van de bevelhebber. Hij laat ook de arts het eerste contact leggen met de bevelhebber. De kolonel is actief in de zin dat hij de handelende persoon is op het ogenblik dat het medische team terugkomt in het kamp. Passieve figuren zijn de Libanese vrouw en de kinderen die gewond en verzorgd worden en dus de actie ondergaan. Er staan dus twee actoren centraal: de bevelhebber en de gewondenverzorger. Deze laatste is echter ook degene die lijdt en dus slachtoffer is van de handelingen van de bevelhebber. Configuratie
Elke handeling wordt ook symbolisch bemiddeld. Een handeling is als een quasitekst die geïnterpreteerd kan worden. Menselijke handelingen moeten ingeschreven worden in een geheel van waarden die cultureel bepaald zijn. Elke handeling en het verhaal erover roept bijgevolg automatisch goedkeuring of afkeuring op. Dat wijst erop dat handelingen – en vervolgens diegenen die handelen – aan een ethische appreciatie onderworpen zijn. We begeven ons dus ook op het domein van de waarden. De handelingen die hier besproken worden moeten geplaatst worden in de context van de krijgsmacht op uitzending als we ze willen begrijpen. 176
karlijn demasure
De diepere waarden die uit de analyse naar voren zullen komen zijn: de eed van Hippocrates en de belofte aan de ouders. Ik werk dit uit. De verteller is de kolonel. Hij geeft eerst een beschrijving van de situatie van de vrouw en de ezel die door een onveilig domein liepen om checkpunten te vermijden. Dat het domein onveilig was, wordt onmiddellijk bewezen door de verteller: er werden namelijk meer granaten en ontstekers gevonden. Dan wordt kort de redding van de vrouw en haar kinderen door het medische team verteld, gevolgd door een langere reactie van de bevelhebber die toegeeft dat hij driftig was: de arts en de gewondenverzorger hadden wel dood kunnen zijn. Vervolgens stemt hij in met de versie van de tegenpartij dat het een goede daad was, maar hij bewijst nogmaals zijn gelijk door te vertellen over de tolk die het ontstekingsmechanisme liet afgaan. De herhaalde nadruk op het gevaar moet zijn gedrag rechtvaardigen. Maar de fundamentele oorzaak van zijn reactie moet toch gezocht worden in de belofte die hij voor het vertrek deed aan de ouders van de militairen: hij zou ze levend terugbrengen. Hij komt daar tweemaal op terug. Hij configureert zijn verhaal door rond de plot een aantal elementen te weven. Hij selecteert daarvoor: de vondst van meerdere granaten op het terrein, het spelen met het ontstekingsmechanisme door de tolk en het doen van een belofte aan de ouders van de militairen. Analyse van de configuratie: de belofte van leven
Aan het verhaal gaat de volgende scène vooraf: de respondent omschrijft de militaire missie naar Bosnië. Het is niet zijn eerste missie, maar nu gaat het om een waarnemersfunctie die een half jaar duurt. De interviewer vraagt hoe de familie daarop reageerde. De zoon van de respondent blijkt op een heel onverwachte manier te reageren. Fragment 6.1 (Int. 408, 0:05:58-0:06:27) [408_358.36_387.27] Nou ja. Ik weet alleen dat mijn zoon en dat was de eerste keer dat ik toch wel schrok, dat m’n zoon zei van die was toen wel een stuk ouder in ‘93 en eh toen was íe 20 en studeerde van nou pap dat eh daar ben ik niet bang voor dat overleef jij wel. Daar ben je handig genoeg voor daar ken je je vak voor. Maar kom niet zo verknipt terug uit eh zoals uit Libanon en ja dat heb ik nooit ervaren maar volgens mijn zoon heb ik daar een periode een beetje vreemd gereageerd.
Er doet zich hier een discrepantie voor tussen de ervaring van de militair die uitgezonden werd naar Libanon en de ervaring van zijn zoon. Zijn zoon vindt dat hij verknipt was en vreemd reageerde, maar zelf heeft hij dat niet zo ervaren. Toch geeft hij toe dat het dingen met je doet en hij geeft zelf aan dat hij achterdochtig was, kortaf en dat hij schrikreacties had.2 Vanuit het inzicht dat iedereen er iets aan overhoudt, gaat hij in op de situatie tijdens de reünie met veteranen. Daar zal zich spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
177
een gelijkaardig probleem voordoen als met zijn zoon: er zal zich eveneens een verschil in de interpretatie voordoen. Een arts komt naar de respondent toe en deelt mee dat een geneeskundige na twintig jaar nog steeds met een probleem zit. Fragment 6.2 (Int. 408, 0:09:24-0:11:41) [408_564_701] Resp. Op een bepaald moment eh liep een vrouw met een ezel en ik dacht een paar kinderen, die kwamen vanuit [Tajararava] en die gingen door de, door de wadi heen door de kloof en konden daarmee alle checkpointen omzeilen en kwamen dus in mijn gebied met eh sesamzaad [simsim] om dat naar [Kia] te brengen. En die liepen door een gebied wat gewoon niet veilig was en zijn daar op een geboobytrapte granaat gelopen. We weten dat dat zo is omdat we daarna meer granaten gevonden hebben en ook de ontstekers die daarbij waren. Die eh die dokter en die gewondenverzorger natuurlijk in al hun enthousiasme en eh met de eed van Hippocrates achter zich die rijden er naartoe en die gaan hetzelfde gebied in. Eh die redden dus die vrouw, de ezel is niet meer te redden maar goed die vrouw en die kinderen er is verder geen dode bij gevallen en natuurlijk is dat lovenswaardig. Maar ik ben verantwoordelijk voor het leven en welzijn van die 158 man. Toen ze terugkwamen heb ik eigenlijk in m’n kippendrift niet gezegd van dat was mooi werk, nee, jullie zijn een stelletje stomme Belgische mijnenruimers geweest. Ja hoezo Belgische mijnenruimers, ik zeg nou die stoppen de vingers in de oren en die gaan al trappend voorwaarts. He en als er een mijn is dan horen ze ’m wel ontploffen, dat is ook het laatste wat ze horen, ik zeg jullie, ja maar we hebben gekeken of het mijnenvrij was. Ik zeg daar ben je niet voor opgeleid. Jullie zijn daar gewoon stom bezig geweest, je had dat gebied niet in mogen gaan, voordat het eh mijnenvrij is. (…) Dus uiteindelijk is het allemaal goed afgelopen, maar voor het hetzelfde geld waren ze met hun blote platvoeten op andere boobytraps gelopen en was die vrouw doodgebloed en waren mijn mensen ook gesneuveld. Int. Ja. Dus dat is wel ’t eerste reactie wat u had niet doen. Eerst veiligheid garanderen. Resp. … eerst veiligheid. Int. … en daarna redden. Resp. En ik heb ze dus op hun flikker gegeven en nooit verwacht dat ie dat na 25 jaar... na 20 jaar. Int. Dat ie daar nog mee zat. Int. Ja.
178
karlijn demasure
Blijkbaar deden de arts en de gewondenverzorger een beroep op de eed van Hippocrates om hun daden te verantwoorden. De bevelhebber vermeldt die eed tweemaal. (Ook in 408: 11.27-11.33: Dat ie daar nog mee zat. Hij had op z’n sodemieter gekregen terwijl hij toch met Hippocrates mensen gered had). Terwijl de ‘redders’ tevreden zijn, omdat ze denken aan hun missie voldaan te hebben, krijgen ze bij hun terugkomst geen schouderklopje van de bevelhebber. Ze worden integendeel eerder uitgescholden: ze zijn even stom als Belgische mijnenvegers, ze zijn niet geschoold om na te gaan of een veld mijnenvrij is en ze zijn stom bezig geweest. Terwijl het inderdaad zo is dat het veld moet gecontroleerd worden op mijnen, moet de reactie op rekening geschreven worden van de emoties. De kolonel geeft zelf toe dat hij driftig was en de vergelijking met de Belgische mijnenvegers moeten de mannen als vernederend ervaren hebben. De emoties kunnen misschien gezien worden als een reactie vanuit opluchting, omdat alles toch goed afgelopen is. De bevelhebber vindt dat het te gevaarlijk was om deze actie te ondernemen en dat ze zelf hadden kunnen omkomen. Hij motiveert zijn uitspraken vanuit de bekommernis om het leven van de mensen die aan zijn gezag zijn toevertrouwd. Het is niet de kolonel die verwijst naar de militaire regels, maar wel degelijk de interviewer. Ze probeert daarmee de interventie van de kolonel te legitimeren. Maar als de militair enkel rustig volgens het boekje had gehandeld, dan zou er na twintig jaar geen probleem meer zijn. Zijn emotionele reactie geeft aan dat er meer aan de hand is, iets wat dieper gaat dan het boekje. In de volgende tekst wordt duidelijk waarom de kolonel zo heftig reageert. De cursiveringen in de tekst zijn van mijn hand. Fragment 6.3 (Int. 408, 0:17:10-0:18:43) [408_1030.29-1123.85] Resp. Kijk dat het dat dat die mensen gered zijn natuurlijk is dat hartstikke fijn, maar... daar denk je op dat moment niet bij na. Ik had de ouders gezegd van ik neem ze mee en ik breng ze terug. Int. Ja en... Resp. En dat flitst door je heen van... en daarna ben je er geweest en vind je inderdaad nog boobytraps en vind je een ontsteker, alleen die kleine ontsteker en dan gaat er een Libanese tolk mee zitten spelen maar en hij drukt die ontsteker af en dat is, dat is maar een heel klein pijpje wat daarin zit, nou en dat was de ruit, de voorruit kapot, ’t hele, ’t zeil van de jeep open gescheurd, een inlaatrooster, ventilatierooster eraf geblazen en die vent een geperforeerd trommelvlies. Alleen van die kleine ontsteker. Ja kun je zeggen ’t was toch maar alleen de Libanese tolk, ’t was gelukkig niet een van mijn mensen maar het was niet veilig. En… Int. Nee en die verantwoordelijkheid voelde u heel sterk. Dat kwam, dat heeft u heel duidelijk kenbaar gemaakt. Ja. Resp. Dat is, ... ik heb mezelf wel eens een keer eh ja voor m’n kop kunnen slaan dat ik ooit op dat podium in Veldhoven in [pirok] inderdaad de spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
179
ouders toegesproken heb van beste mensen ’t is, ’t is niet veilig maar ik neem ze mee en ik breng ze terug. Int. Ja. Resp. ... en dat eh... daar ja daar kun je wel eens spijt van hebben want je hebt een belofte gedaan en ja die belofte kun je niet altijd waarmaken hè maar (…).
De bevelhebber heeft de belofte gedaan de mensen heelhuids terug te brengen. Daarmee gaat hij verder dan zijn professionele verantwoordelijkheid. Hij is verantwoordelijk voor het welzijn van zijn mannen, maar het behoort niet tot zijn professionele verantwoordelijkheid te beloven dat er tijdens een militaire missie niemand zal sneuvelen. Het is merkwaardig om te zien hoe beiden, zowel de bevelhebber als het medische staflid, vanuit dezelfde motivatie reageren: beiden willen ze levens redden. Tegenover de eed van Hippocrates van de medische staf, die gebiedt levens te redden, staat de belofte van de commandant om zijn mensen levend terug te brengen. Het gaat in beide gevallen over leven en dood. Het beproeven van beider engagement op het scherp van de snee, tot het uiterste. Verder dan leven en dood kan men niet gaan. Een eed en een belofte liggen dicht bij elkaar. Ze hebben beide iets plechtigs en hebben vaak een publiek karakter.3 Denken we maar aan de huwelijksbelofte: zowel op het niveau van de burgermaatschappij als op het niveau van de kerk gaat het om een plechtige en publieke gebeurtenis. We kunnen ook denken aan de eed op de rechtbank waarbij publiekelijk gezworen wordt de waarheid te vertellen. Beloftes en eden hebben beiden iets sacraals. In de rechtbank wordt op vele plaatsen op de bijbel gezworen, vele mensen huwen in de kerk. Maar ook zonder een rechtstreekse verwijzing naar God is er een transcendentaal karakter. De eed en de belofte worden gedaan tegenover een derde. Ook zonder godsgeloof zeggen we: zweer bij alles wat je heilig is. Daardoor wordt de eed zelf ook heilig. Een belofte en een eed zijn echter ook verschillend van elkaar. Niet zelden is men verplicht een eed af te leggen, er is geen keuze. Dat is zo in de rechtbank. Ook de eed van Hippocrates is een verplichte eed voor mensen in de medische sector. Dat is niet zo met een belofte. Niemand is verplicht een belofte af te leggen. Het behoort tot de vrijheid van de mens dat te doen. Maar wanneer eenmaal de belofte is afgelegd, moet men toch rekenschap afleggen als de belofte niet gehouden wordt. Eenmaal uitgesproken krijgt een belofte de kracht van eed. Het is op basis van de belofte dat de mens ter verantwoording geroepen kan worden. Hij wordt dus ethisch aansprakelijk (Grieu & Thomasset, 2005, 59). De militaire bevelhebber verwijst ook zelf naar die verantwoordelijkheid. (Maar ik ben verantwoordelijk voor het leven en welzijn van die 158 man.) Ook al ziet hij in dat niet elke belofte gehouden kan worden, dan nog is men verplicht verantwoording af te leggen omwille van het gegeven woord. 180
karlijn demasure
Was deze belofte een onmogelijke belofte? Kan een militaire bevelhebber beloven alle troepen levend terug te brengen? Was het een roekeloze belofte? In zekere zin wel, omdat de situaties onvoorspelbaar zijn en men niet alle factoren in de hand heeft. Maar eigenlijk is dat zo voor elke belofte. Als we vergelijken met de huwelijksbelofte, dan zien we ook daar hoe mensen zichzelf garant stellen voor een toekomst die onvoorspelbaar is. Het is net omdat ze weten dat ze iets beloven dat alle menselijke capaciteiten te boven gaat dat men de zegen van God vraagt. Ook daarom heeft de belofte iets sacraals: het gaat de menselijke capaciteit te boven. Maar wat gebeurt er als een eed gebroken of een belofte niet gehouden wordt? Gebroken beloftes en eden doen afbreuk aan de identiteit van de mens (Ricœur, 1990, 140-198). Een belofte of eed brengt continuïteit of zekerheid tegenover een toekomst die onzeker en discontinu is en ons angst inboezemt. De mensen rekenen op de belofte en bezweren zo hun angst. Als de militaire bevelhebber zijn belofte niet houdt, wordt hij een onbetrouwbaar mens, iemand op wie je niet kan rekenen, met een onduidelijke identiteit, omdat woord en daad niet overeenstemmen. Voor mensen uit de medische sector geldt hetzelfde: de eed van Hippocrates vormt de kern van hun (medische) identiteit en ze kunnen die dus niet verloochenen als ze hun identiteit stabiel willen houden. Paradoxaal genoeg staan beide partijen hier weer tegenover elkaar: niet alleen handelen beiden vanuit hetzelfde ethische principe, namelijk levens redden, niet alleen weten ze zich beiden gebonden door een gedane eed of belofte, maar ook kunnen beiden geen afstand van de belofte of eed doen, zonder hun geloofwaardigheid als persoon, zonder hun identiteit ernstige schade toe te brengen. Hoe omschrijft de bevelhebber zijn identiteit dan verder? De narratieve identiteit
De identiteit van de mens is narratief. Daarmee bedoelen we dat we de mens beter leren kennen als hij of zij verhalen over zichzelf vertelt. Het is in het verhaal dat de mens de veranderingen die zich voordoen probeert te integreren. In dat verhaal komen metaforen voor en deze hebben een buitengewone kracht om de identiteit van een persoon te omschrijven. Ook de bevelhebber weet dat en hij gebruikt twee metaforen om zijn eigen identiteit te omschrijven. Een metafoor is een linguïstisch fenomeen dat twee elementen die tot een verschillend semantisch veld behoren met elkaar in verband brengt. Dat leidt tot een surplus of meaning (Ricœur, 1976, 75). Sommige metaforen zijn dood, omdat ze te vaak gebruikt zijn en we niet meer horen dat het om een metafoor gaat. Bij een levende metafoor echter kan men niet zomaar op een andere wijze hetzelfde zeggen. Hoe men ook probeert te omschrijspiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
181
ven wat de metafoor wil zeggen, er is een verlies aan diepgang (Ricœur, 1969, 300). Er is geen adequaat substituut voor een goede metafoor. Dit komt omdat bij een metafoor twee begrippen in relatie geplaatst worden die normaal gesproken niet samen horen. Ricœur spreekt van een category mistake (Ricœur, 1975, 31), waarmee hij wil aangeven dat beide termen tot een verschillend semantisch veld behoren. Letterlijk leidt de uitspraak tot absurditeit, tot semantic impertinence (Ricœur, 1976: 50). Omdat de begrippen uit een verschillend veld komen en niet op een natuurlijke wijze samengaan, botsen ze en daardoor scheppen ze iets nieuws. Ze geven een nieuw zicht op een bestaande realiteit. Een metafoor vernietigt een bestaande orde, om een nieuwe orde te scheppen:’(...) il faut dire que la métaphore porte une information, parce qu’elle “re-décrit” la réalité’ (Ricœur, 1975, 32). De begrippen worden samengebracht omdat ze iets met elkaar te maken hebben, maar tegelijkertijd is er ook verschil. Vandaar dat een metafoor altijd twee kanten heeft: het is en het is niet. Als we zeggen: God is een rots, dan betekent dat niet letterlijk dat God een rots is; het houdt wel in dat een aantal kwaliteiten dat aan een rots wordt toegeschreven ook aan God kan toegekend worden. Het is de gelijkenis die de herkenning meebrengt, het is het verschil dat de botsing of het confronterende aspect uitmaakt. Als er echter te veel negatieve analogieën zijn, dan is het geen goede metafoor en werkt ze niet. De militaire bevelhebber gebruikt twee metaforen waarmee hij zichzelf omschrijft: hij ziet zichzelf als een kloek met kuikens en als een vader. Met deze metaforen geeft hij aan hoe hij zijn professionaliteit beleeft, hoe hij die interpreteert en er bijgevolg zin aan geeft. We becommentariëren beide fragmenten. In het eerste fragment proberen we de waaier van betekenissen te ontrafelen die de metafoor van de kloek met kuikens oproept. De militair heeft net gewezen op de discrepantie tussen de mannen van het veld en de theoretici. De metafoor duikt op in het begin van het interview in de context van de situatie van de gewondenverzorger die we hierboven besproken hebben. Fragment 6.4 (Int. 408, 0:16:18-0:17:16) [408_978.33_1036.62] Resp. Ik eh... iedere keer dingen waarvan ik van overtuigd ben dat ze zo moeten weer wetenschappelijk te gaan eh verklaren. Int. Ja... Resp. Daar heb ik echt geen zin in. En daar ben ik ook niet eh... misschien ben ik daar niet intelligent genoeg voor, dat eh... he. Int. U bent meer een man van het veld toch? Resp. Ik, ik voel me het prettigste als ik mensen om me heen heb en als ik eh ja, eh... een beetje als een kloek met kuikens. Int. Ja. Resp. He dat is eh... daar kom je daar kom je ook achter dat dat eh... Int. Maar u heeft ook heel duidelijk gezegd ’t vorige interview, dat die kloek met kuikens heeft u zich altijd heel verantwoordelijk voor gevoeld, 182
karlijn demasure
vandaar ook misschien ook die reactie naar die jongen die dus dat mijnenveld doorkruiste dus dat geeft ook al weer aan.. Resp. Ja dat... Int. ... dat dat voorop stond toch?
De metafoor van de kloek met de kuikens doet vreemd aan in een militaire context. De militaire omgeving wordt traditioneel als viriel beschouwd. Het feit dat er vrouwen in dienst zijn verandert daar niets aan. De bevelhebber ziet zichzelf als een kloek. Een kloek is druk in de weer met haar kuikens. Zij houdt ze in het zicht om ze voor gevaar te behoeden en zodra ze zich te ver van haar verwijderen worden ze weer dichterbij gelokt. Ze staat in voor hun leven en leidt ze daarvoor naar voedselrijke plaatsen, schenkt ze warmte en probeert eventuele vijanden af te schrikken. De kuikens zijn hulpeloos en onervaren. Ze kunnen onder geen beding voor hun eigen veiligheid in staan. Ze zijn zelf niet in staat verantwoordelijkheid te nemen, terwijl de kloek over de nodige ervaring beschikt, groter en bijgevolg sterker is. De bevelhebber zegt dan ook: jullie zijn niet bekwaam om te oordelen of het domein mijnenvrij is. Hij veegt de mannen de mantel uit, niet in de eerste plaats omdat ze een wet zouden overtreden hebben (want zelf verwijst hij daar niet naar), maar omdat ze hun leven geriskeerd hebben en als kloek is hij verantwoordelijk voor dat leven. Het beeld van de kloek met kuikens is een liefdesmetafoor, vooral voor de liefde van een moeder voor haar kinderen. Het is een familiemetafoor, echter zonder dat een vader een belangrijke rol speelt. Het gaat dan ook om heel jonge kuikens die nog op geen enkele wijze bekwaam zijn om op eigen initiatief de wereld te verkennen of eropuit te trekken. Op dat moment speelt ook in de familie de vader vaak een wat ondergeschikte rol. In het interview worden twee aspecten van de metafoor expliciet aangegeven. Enerzijds zegt de respondent dat hij zich het beste voelt als hij mensen om zich heen heeft. In het kader van de gebruikte metafoor kunnen we zeggen dat het familiale element benadrukt wordt. Daarbij wordt het aspect van gezelschap en gemeenschap in de verf gezet. De interviewer daarentegen verwijst naar een vorig interview waar de man blijkbaar dezelfde metafoor gebruikte, maar dan eerder in de context van verantwoordelijkheid. De interviewer legt het verband tussen de zaak van de gewondenverzorger en de metafoor van de kloek waardoor ze de reactie van de bevelhebber tegenover de gewondenverzorger van betekenis voorziet. Het gaat hierbij om de verantwoordelijkheid over leven en dood, net zoals dat bij de kloek het geval is. We kunnen ons afvragen wie hier de kuikens zijn? Ook hier gaat de metafoor op. Net zoals de kloek zich enkel om de eigen kuikens bekommert, beschouwt de bespiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
183
velhebber zich enkel verantwoordelijk voor degenen die rechtstreeks aan zijn zorg zijn toevertrouwd. Het gaat om de eigen familie, met andere woorden om de Nederlanders. Voor de anderen wordt geen verantwoordelijkheid genomen. De moederlijke zorg geldt niet voor hen. Dat wordt onder andere duidelijk in een passage die we reeds geciteerd hebben, over de tolk die met het ontstekingsmechanisme speelt. Fragment 6.5 (Int. 408, 0:17:44-0:18:05) [408_1064.17_1085] nou en dat was de ruit, de voorruit kapot, ’t hele, ’t zeil van de jeep open gescheurd, een inlaatrooster, ventilatierooster eraf geblazen en die vent een geperforeerd trommelvlies. Alleen van die kleine ontsteker. Ja kun je zeggen ’t was toch maar alleen de Libanese tolk, ’t was gelukkig niet 1 van mijn mensen maar het was niet veilig.
Het was maar de tolk zegt de bevelhebber, niet een van mijn eigen mensen. Het is met andere woorden niet een van mijn kuikens. Deze man behoorde een andere ‘hen’ toe, hij behoort tot een andere familie en dat is niet zijn zorg. De metafoor is goed gekozen, omdat ze exact aangeeft hoe de bevelhebber zijn rol ziet. Niet alle tolken vallen onder de verantwoordelijkheid van de kolonel. Wel degenen die in Nederland zijn opgeleid en militair zijn en degenen die formeel ingenomen zijn. Maar al zou de kolonel geen verantwoordelijkheid hebben tegenover deze tolk en al zou hij correct volgens het boekje handelen, vanuit een ethisch oogpunt is de metafoor twijfelachtig, omdat ze toelaat het leven van de ene mens als belangrijker te beschouwen dan dat van een ander. De tweede metafoor die zich niet bevindt in het besproken fragment maar wel verder in de tekst, brengt de begrippen ‘militair bevelhebber’ en ‘vader’ samen. Ook deze metafoor behoort tot het register van de familie, maar anders dan bij de metafoor van kloek en kuiken wordt hier uitdrukkelijk het ethische domein geïntroduceerd. Fragment 6.6 (Int. 408, 1:21:21-1:22:46) [408_4881_4966.3] Resp. Dat werd af en toe gezellig. En af en toe, eh.. zoiets als toen [talid vedrana] toen Vedrana was die werd 21 nou dat kind woo… zat toen al een paar jaar in de oorlog en leefde tussen die mannen. Nou dan geef je toch eh met ons inkomen van 110 dollar per dag dan bouw je toch een feestje. Dan nodig je toch al die vriendinnen uit en eh… ja. Dat is de… Int. Heeft u daar ook van genoten? Van dat soort feestjes? Resp. Jawel jawel. Er werd eh… ik voelde… ja ze noemden me de boss, de big boss maar ik voelde me af en toe ook een beetje de vaderfiguur daar tussen eh… Int. Ja? U was ook in leeftijd veel ouder of niet? 184
karlijn demasure
Resp. Eh ja... (…) Int. Mm klopt ja. Maar u was wel een tolerante vader wat dat betreft. Resp. Ja... voor zover dat mogelijk is ik bedoel eh sommige dingen kun je niet accepteren maar om... om eh die mensen eh… ja kijk…
De metafoor van de vader verwijst in de westerse cultuur naar de wet. Hij is degene die dingen toelaat of verbiedt. We zijn dan ook niet verbaasd als de interviewer verwijst naar de tolerantie. Wet ja, maar geen strenge toepassing ervan. De vadermetafoor is eveneens een liefdesmetafoor. Het gaat om de wet, maar de wet vanuit de liefde. De militair verbetert met deze metafoor de aanspreking ‘big boss’. Ook een big boss stelt de wet, maar er wordt geen verband gelegd met de liefde in deze aanspreking. De autoriteit is als het ware naakt. Ze is eigen aan een functie. Dit is niet hoe hij de invulling van zijn professionele rol wil zien. Hij wil eerder een vader zijn. In tegenstelling tot de kloek-kuikensmetafoor doet de vadermetafoor niet vreemd aan in deze context. Ze wordt ook gebruikt in een politieke context waar de staat (vadertje staat) voor de burgers (de kinderen) zorgt. In deze context echter is de bevelhebber de vader, de militairen de kinderen. Beide metaforen, de kloek en de vader, hebben dus gemeen dat militairen als kinderen beschouwd worden. In de eerste metafoor zijn het hele kleine kinderen die traditioneel onder de bescherming van de moeder vallen. Hier zijn ze ouder en kunnen ze feestjes geven waarvoor vader de financiën regelt. Met het gebruik van familiale metaforen riskeert men dat men de familiale ethiek ook gaat toepassen op het leger. Men kan zich daarbij bepaalde vragen stellen. Het is niet zo vanzelfsprekend alle ondergeschikte militairen als kinderen te beschouwen. Daaronder gaat de vooronderstelling schuil dat militairen zelf geen enkel initiatief kunnen nemen, onbekwaam zijn tot oordelen etc. Dat klopt uiteraard niet. Er zijn genoeg situaties bekend waarbij militairen ter plaatse voor een dilemma staan en moeten kiezen tussen de opdracht uitvoeren, al zien ze dat die geen goede uitkomst kan bieden of een beslissing nemen die tegen het bevel ingaat. De ethiek van het leger kan zich dus beter niet zomaar baseren op de familiale ethiek, maar op een ethiek die haar eigenheid respecteert. Daarbij moet uiteraard rekening gehouden worden met hiërarchie en met de verschillende graad van professionaliteit. Bij het gebruik van familiale metaforen echter vergeet men vaak dat het om een metafoor gaat waarbij men ook de elementen die niet opgaan (een metafoor is ook: het is niet…) op de situatie toepast. Zo worden er verwachtingen gewekt die niet vervuld kunnen worden, omdat men van een vader vergiffenis verwacht voor het overschrijden van grenzen, terwijl dat in een militaire context eigenlijk niet kan. Bovendien gaat zo’n metafoor ook omgekeerd werken en gaat men de vaderrol in het gezin interpreteren in functie van militaire termen. Familiale en militaire ethiek kunnen beter duidelijk van elkaar worden onderscheiden. spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
185
Hoewel het door de geïnterviewde niet als dusdanig vermeld wordt en waarschijnlijk ook niet zo bedoeld is, valt het de theologische lezer op dat zowel de metafoor van de kloek (zie Matheus 23,37 en Lucas 13,34) als die van de vader (het gebed ‘onze Vader’) ook religieuze metaforen zijn. Traditioneel worden beiden in de joodschristelijke traditie met God verbonden. Het is in dit interview niet duidelijk of de man een christelijke opvoeding genoten heeft of niet. In elk geval is de context voor de generatie van de bevelhebber nog steeds doordrongen van religieuze metaforen. We zouden ons dus de vraag kunnen stellen of het hier om meer gaat dan om familiale metaforen. Beschouwt de bevelhebber zich ook een beetje als een ‘God’? Hij wil zich immers liefdevol opstellen, verantwoordelijk ook en zorgzaam en net als God is hij in zekere zin meester over leven en dood. Doet hij vanuit dit wellicht onbewust parallellisme zijn belofte? Zijn de Nederlanders dan een soort ‘uitverkoren volk’? Het volk waarmee Hij/hij een ‘verbond’ heeft aangegaan, bevestigd door een eed? We kunnen niet met zekerheid positief op deze vragen antwoorden. Maar het parallellisme is op zijn minst merkwaardig. Refiguratie
De bevelhebber wil de luisteraar ervan overtuigen dat de reddingsactie wel degelijk gevaarlijk was en dat hij in geweten handelde, trouw aan zijn belofte en dat hij bijgevolg een verantwoordelijke man is. Het is niet onmiddellijk te zien of het verhaal en het voorval op de reünie een verandering bij hem bewerkstelligd heeft. Hij wil zijn identiteit als trouw aan belofte en verantwoordelijk man duidelijk in de verf zetten.
4 Case 348: ‘Omdat ik (…) me erger aan religie’ Inleiding
De respondent van interview 348 verbleef in Nederlands-Indië van 1945 tot 1950. Ik koos voor dit interview, omdat religie er een belangrijke rol in speelt. Hij komt er telkens op terug in wel heel verschillende situaties. In tegenstelling tot het vorige interview selecteer ik nu niet enkel een kort fragment dat ik dan uitgebreid behandel, maar wil ik nagaan welke visie de persoon in verband met religie doorheen het hele interview vertolkt. Ik zal aantonen dat deze visie op religie ook structurerend is voor de omschrijving van de narratieve identiteit van de verteller. Verder ga ik ook uitgebreid in op de derde fase van de hermeneutische spiraal, de refiguratie, omdat ik van mening ben dat de invloed van de interviewer van belang is voor de lezing van het interview.
186
karlijn demasure
De prefiguratie Fragment 6.7 (Int. 348, 0:54:18-0:56:12) [348_3258.36_3372] Resp. Hij zeit we gane met 3 man. En die andere jongen die mee was, dat is [NAAM] ook eh buitenkerkelijk. En eh en een inlandse politieman. Zo wij benne daar naartoe gegaan, gevangene meegenomen. Gevangene was eh niet geboeid of wat dan ook, hij liep gewoon mee. Vandaar die inlandse politieman. En eh [schraapt keel] wij kwamen op dat punt waar die man dan wees dus eh nou graven. Graven. ’t Was een grote kerel en hij was niet gewend natuurlijk om te graven, hij zweet als een beer nou... hier eh niks. Daar niks. [kuch] en nu is het zo dat in zo’n kampong in zo’n gebied moet je je niet erg lang ophouden. Je weet de, je weet nooit wat er, wat er eh... loos is. Dus op een gegeven moment zeit ie, die luitenant die zeit eh het is genoeg eh... hij eh hij vindt niks en misschien is het ook niet waar. We gaan terug. Int. [door elkaar] Wat had ie moeten vinden? Resp. Wapens of munitie. Int. Ja. Resp. We gaan terug. We benne bij de ingang uitgang van het van de kampong. Hij stopt en pakt die man bij z’n kraag. Hij zegt aan jou heb ik ook niks. Hij pakt z’n revolver en schiet ’m dood door z’n hoofd heen. Pats. Nou. Daar sta je. Er is geen woord meer gesproken. Onderweg geen woord meer gesproken. [Even stil] Onvoorstelbaar. [Even stil]
De centrale handeling van het fragment dat we willen bespreken is het doodschieten van een gevangene die beloofde een plaats aan te wijzen waar zich wapens of munitie bevonden. Daar aangekomen blijken deze wapens of de munitie onvindbaar. De luitenant schiet daaropvolgend de man door het hoofd, terwijl hij zegt: aan jou heb ik ook niets. Dit wordt door de verteller expliciet veroordeeld. De veteraan is passief/lijdend waar het gaat om onethische daden. Dat wordt ook duidelijk in de verdere configuratie van zijn verhaal. Hij koopt geen seksblaadjes en schiet geen mensen dood. Hij is het slachtoffer van een verkeerde betaling. Hij ondergaat discriminatie, omdat hij geen katholiek is. Hij hoort verhalen aan over het onterechte doden van mensen. Hij is daarentegen actief in het aan het licht brengen van onrecht: hij vertelt het verhaal van de gevangene die door het hoofd geschoten werd; hij brengt de verkeerde betaling in het openbaar en hij publiceert in een blad zijn verhalen over Nederlands-Indië, opdat de mensen zouden weten wat er gebeurd is.
spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
187
Configuratie
Rond het centrale thema van de dood van de gevangene worden andere verhalen geweven. Het verhaal dat erop volgt handelt over een man die getuige is van de voorgaande schietpartij en die vervolgens zelf een man neerschiet die op de grond ligt en daardoor geen gevaar vormt. Dit gebeurt volgens de verteller, omdat de luitenant het voorbeeld gegeven heeft. Op een reünie van veteranen hoort de geïnterviewde verhalen waarin sprake is van gelijkaardige feiten. Daaronder bevindt zich een verhaal over een man van wie hij dat helemaal niet verwacht had. Van belang is ook het verhaal waarin hij teruggaat naar zijn jeugd. De verteller vervangt zijn vader bij werk voor de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog en hij werkt daar bij een timmerman, die op het einde van de oorlog de Duitsers zocht met de bedoeling hen te vermoorden. Deze waren echter op de hoogte gebracht en hebben de man met zijn eigen dolk omgebracht. De Duitse daders zijn daarvoor niet vervolgd na de oorlog. Het thema van het verhaal zouden we als volgt kunnen benoemen: doden zonder reden in oorlogssituaties. Maar de hermeneutische sleutel van het verhaal ligt in de religie. Met de hermeneutische sleutel bedoelen we het concept of het perspectief van waaruit het interview of het verhaal gelezen kan worden. Dat perspectief is centraal in de betekenisgeving. In vrijwel alle deelverhalen komt het geloof ter sprake. Ik geef een overzicht van de passages en geef een aantal van de fragmenten weer die ons laten kennismaken met de visie van de verteller. Andere fragmenten krijgen verder in onze bespreking een plaats. Reeds in het verhaalfragment over het begin van zijn leven wordt de toon gezet. Fragment 6.8 (Int. 348, 0:04:07-0:04:20) [348_247.96_260.68] Int. En uw ouders waren niet godsdienstig. Resp. Nee nee nee gelukkig niet. gelukkig niet. Int. Waarom gelukkig niet? Resp. Omdat ik vandaag de dag me erger aan de religie.
In een tweede fragment met een religieuze thematiek spelen zijn medemilitairen een rol. Tijdens de boottocht naar Indië komen in een haven kleine bootjes langs het schip varen, met mensen die koopwaar aanbieden. De militairen hadden toestemming om dingen te kopen, met uitzondering van de seksblaadjes. Het zijn precies de katholieke jongens die deze blaadjes lijken te kopen. Fragment 6.9 (Int. 348, 0:19:54-0:20:19) [348_1194.38_1219.93] Maar ik heb me verbaasd over die gasten uit Brabant en Limburg die die rotzooi kochten. En dan denk ik dan heb ik altijd kijk en daar begint het weer, 188
karlijn demasure
het waren katholieke mensen, jongens zeg maar en die kochten die rotzooi. Dan dacht ik jeetje nog aan toe wat moet je met die rotzooi.
Aangekomen in Indië was het zijn taak het Don Bosco-gebouw dat tot de katholieke afdeling behoorde, te bewaken. (348: 22.03). Vervolgens vertelt hij over een aanval waarbij de mensen ‘Allah El Akbar’ (sic) riepen. Het zijn fanatiekelingen, stelt hij, en hij wil ons ervoor waarschuwen. Fragment 6.10 (Int. 348, 0:26:33-0:27:16) [348_1593_1636.61] Schieten kon ik ook niet want ik zag niks, als je schiet verraad je jezelf. Ik lag in een [verlaten] situatie van de van het pad hè de weg dus maar ik kon niks doen. Ik kon niks doen. En eh die lui die hè dat was een koor aan mensen, u zalt zich erover verbazen misschien maar dat was dus in 1947 een koor van mensen die riepen Allah El Akbar. Een situatie die je vandaag de dag ook nog hoort. Ook weer hoort ook nog hoort. En ik moet er voor waarschuwen. Dat benne fanatiekelingen van de eerste orde.
De luitenant die op een ongeoorloofde wijze de man doodschoot behoorde ‘natuurlijk’ tot de ‘katholische Kirche’ (348: 38.57). Hij weigert naar de vieringen te gaan, zowel van dominee of de pastoor, want dat is toch maar je tijd verdoen. Fragment 6.11 (Int. 348, 0:39:04-0:39:42) [348_2344.4_2382.24] Resp. En vanaf de eerste dag dat wij daar in Amersfoort eh geconcentreerd waren, was er 1 keer in de week een, een eh een bijeenkomst van eh dominee en pastoor. En weet je en je hebt niet andere punten meer van vermaak. Int. Nee. Resp. Dus het waren die twee heren die daar een uur lang probeerden jou mijn tijd te verdoen. Nu ik ben dat niet gewend dus ik weigerde dat.
Militairen werden gepest, omdat ze niet katholiek waren (348: 44.19), terwijl er amicaal wordt omgegaan met katholieke jongens (348: 49.03), mensen zingen ‘gemene’ marsliederen mee, omdat ze beheerst worden door de religie (348: 48.18), de mannen die met de luitenant mee moesten om op aanwijzing van de gevangene wapens te vinden, waren buitenkerkelijk (348: 54.19), je kan echter niet alle katholieken over dezelfde kam scheren (348: 62.38). Vervolgens heeft hij het over zijn ontmoeting met de dominee (348: 67.01-72.30) en de predikant die bij hem in het dorp woont en waar hij nog nooit van gehoord heeft (348: 77.03). De dominee noemt de verteller een leugenaar in een brief aan een derde (348: 84.44). Hij komt terug op de vraag naar de reden waarom de luitenant buitenkerkelijken meenam (348: 89.12-90.50). Volgens hem straft God direct en dat is ook de reden waarom de spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
189
luitenant die de onnodige dood van de gevangene op zijn geweten had, doodgeschoten werd op een patrouille (348: 92.29). Tenslotte stelde de Duitser onder wie hij verplicht moest werken tijdens de Tweede Wereldoorlog hen vrij van werk op de katholieke zondag (348: 99.18), maar hij was wel diegene die ervoor zorgde dat de timmerman met wie hij werkte, gedood werd. Godsdienst krijgt van hem dus niet zo’n goede pers: de mensen geloven wel, maar ze leven op een onethische wijze. Godsdienst zaait tweedracht en het is iets voor fanatiekelingen. Dit laatste wordt duidelijk in het citaat over de aanval van de moslims, maar het wordt een tweede maal op een meer verborgen wijze tot uitdrukking gebracht in de fragmenten die ik nu wil analyseren. De veteraan gebruikt tweemaal kort na elkaar de uitdrukking ‘in hogere sferen’. De eerste keer gebeurt dat in verband met de zondagsviering waar hij, net zoals enkele anderen, niet naartoe wil gaan. Terwijl zij in de viering zitten en verbinding zoeken met hogere sferen krijgen zij exercitie. Fragment 6.12 (Int. 348, 0:39:34-0:40:40) [348_2374_2440] Resp. Gelukkig eh ik was niet alleen er waren nog een stuk of vier, vijf man en die zeiden nou ik ga daar niet naartoe ik heb geen behoefte en eh ik ga daar niet naartoe, je kunt er wel gaan zitten maar. . ik doe dat niet. maar gelukkig waren we met vier, vijf man en dan werden wij door de sergeant majoor die sergeant majoor.. [geluid koffiekopje?] [even stil] Resp. Die was van Noord Holland. Hij had een stem je kont ’m van hier tot de vuurtoren wel horen. Jeetje nog aan toe. . oh ’t was een goeie vent hoor. Ja. . [siestane?] ook. Hij moest ons eh exercitie geven. Dus dat uur waarin die anderen verbinding zochten met de hogere eh.. sferen, dan worden wij door die man geblaft. . hij blafte natuurlijk. nou ja dan kan je zien dat je tweedracht zaait.
Godsdienst en de zondagsviering zaaien tweedracht, omdat diegenen die er niet aan willen deelnemen, gestraft worden met een exercitie. De hogere sferen staan tegenover het feit dat de niet-gelovigen ondertussen ‘afgeblaft’ werden. Enkele minuten later vertelt hij dat de luitenant die de gevangene doodde een lied had geschreven: tekst en muziek. Fragment 6.13 (Int. 348, 0:45:42-0:46:34) [348_2742.71_2794.9] Hij was daar de man die eh die dus uit kon maken wie en hoe en wat. Wij werden 30 met man, […] en voordat we de stad in gingen werden we geformeerd eh in drie drie zeg maar he, dus achter mekaar en dan dan moet je dan moesten we zingen. Eh en marcheren natuurlijk. En en dat ging, dat was 190
karlijn demasure
jammer dat ie d’r geen muziek bij kon maken want anders had ie dat ook nog gedaan, dat ging op dezelfde manier als dat de moffen deden hier in Holland. Onvoorstelbaar. Wij hadden gelukkig geen ijzer onder die schoenen, maar dat ontbrak er nog aan dan had het helemaal compleet geweest.
Het marcheren onder het zingen roept bij de verteller de herinnering op aan het nationaal-socialisme, maar er is meer. Fragment 6.14 (Int. 348, 0:47:11-0:48:36) [348_2831.83_2916] Resp. En de tendens van dat eh lied was dat eh de.. het kapitaal eh verheerlijkt moest worden en de sociale kant eh... totaal vergeten dan wel... vertrapt zou moeten worden. Onvoorstelbaar gemeen had ie zo’n lied gemaakt Int. Heeft u dat gezongen? Resp. Ik ben gek. Ik zing dat niet. Int. Anderen wel? Resp. Ja nou en of. Want je moet nagaan dat, dat geeft een een je bent van de garde als je dat geloven wilt, dus eh... dat werk wat mij... niet zo maar anderen ik heb dat echt waar eh mevrouw dat moet u, anderen die vonden ’t prachtig. Je zet iemand op een op een eh op iemand laat zich op een in hogere sferen plaatsen. Dus je hebt je… je denkt zelf niet meer je bent een verlengstuk geworden van… van iemand en van iets wat… wat eigenlijk tegen je is. Als je nog de religie beheerst die je van huis uit meegekregen hebt.
De tekst van het lied en het zingend marcheren riepen herinneringen aan het nationaal-socialisme op. Bovendien bracht het lied je – net als de zondagsviering – in hogere sferen. Er wordt hier een parallel getrokken tussen de rite van de zondagsviering en het rituele marcheren, tussen het zingen in de kerk en het zingen van fascistische liederen. Staan achter iets wat eigenlijk tegen je is, dat is wat met je gebeurt als je religieus bent. Godsdienst en nationaal-socialisme komen in een dialectische relatie te staan. Het nationaal-socialisme krijgt religieuze trekjes en de religie krijgt fascistische trekjes. Het verband tussen beide wordt later nog versterkt door het verhaal van de Duitser die toeziet op degenen die opgeroepen zijn om voor hen te werken. De man die niet wil dat ze werken op een ‘katholieke zondag’ brengt tezelfdertijd mensen om het leven. Ook op linguïstisch vlak wordt een band gelegd tussen fascisme en katholicisme. Het gebruik van het Duitse woord ‘katholisch’ legt een verband tussen het nazibewind en de katholieke godsdienst. De anderen, dat zijn vooral de gelovigen, zongen dat lied en ze vonden het prachtig. Zelf, als ongelovige, zong hij niet mee. We zien hier de dichotomie die de verteller tot stand brengt tussen gelovigen en ongelovigen, waarbij de gelovigen in een negatief en hijzelf in een positief daglicht komt te staan.
spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
191
De narratieve identiteit
Cruciaal in het interview lijkt me de tegenstelling die de verteller creëert tussen zichzelf als ongelovige of buitenkerkelijke en de gelovigen. De gelovigen blijken zich te buiten te gaan aan allerlei overtredingen: hun geloof en hun handelingen stemmen niet overeen. Gelovigen zijn de mensen die achter het nationaal-socialisme staan. De gelovigen kopen seksblaadjes en schieten zomaar mensen neer. De verteller, de ongelovige, is iemand die niet aan dergelijke acties deelneemt. Gelovigen gaan in de fout, terwijl hij als buitenkerkelijke een ethische man is. Hij is degene die deze onrechtvaardige daden aan de kaak stelt. Hij was in Nederlands-Indië in het teken van orde en vrede. Hij vecht het onrecht aan. Dat geldt voor de dingen die in Indië gebeurden, maar ook de onrechtvaardigheden die plaatsvonden in de Tweede Wereldoorlog, de behandeling van de Indiërs door het Nederlandse gouvernement of bij een onjuiste betaling. Hij geeft ook de uitzonderingen aan: er zijn katholieken die ‘reuze mensen’ zijn, en van iemand die bij hem in het peloton zit zegt hij dat het een fidele gast is. Als de interviewer vraagt of deze man gelovig is, antwoordt hij dat hij ‘katholisch’ is (91.52). Daarnaast zien we ook de ommekeer van een man die passief is, slachtoffer van het onrecht, naar een man die actief handelt en komaf maakt met zijn status als slachtoffer. Hij wordt actief en vecht onrecht aan. De refiguratie
In dit gesprek is de interviewer heel nadrukkelijk aanwezig. Ze reageert op uitgesproken wijze op het verhaal van de man. Dit gebeurt vooral in het tweede deel. De veteraan begint het belangrijkste deel van zijn verhaal met een aantal anekdotes over de luitenant die de gevangene doodschoot. Dergelijke verhalen dienen om hem te karakteriseren. Onder die verhalen bevindt zich ook het verhaal over het zingen van het marslied dat we hierboven bespraken. De interviewer vat samen en zegt dat de veteraan duidelijk een hekel heeft aan de luitenant (348: 49.58). Daarmee geeft ze aan dat de respondent vanuit een negatief perspectief vertelt. De respondent herkent zich hier niet in. Als de interviewer de term ‘respect’ voorstelt, stemt de geïnterviewde hiermee in. Respect is een ethische categorie en vervangt de emotionele categorie die de interviewer gebruikte. Iemand kan respect verdienen omwille van zijn handelen. Deze categorie kan volgens de respondent niet aan de luitenant toegekend worden. In het volgende fragment geeft de interviewer een eerste keer aan dat ze het verhaal van de man over het door het hoofd schieten van de gevangene zonder reden, ei192
karlijn demasure
genlijk niet gelooft. Het verhaal zal gecontroleerd worden, want er zal met andere mensen gesproken worden. Fragment 6.15 (Int. 348, 1:01:46-1:02:10) [348_3706_3730.68] Int. Maar dit zijn dingen die u meegemaakt heeft. Ehm... u begrijpt dat… we ook wel met andere mensen uit uw groep zullen praten waarschijnlijk. Resp. Ja natuurlijk dat is juist goed. Int. Ja en die hebben hetzelfde verhaal denkt u? Resp. Ja met de andere nuance. Int. Ja? Resp. Ja. ja. ja…! ja.
Vervolgens gebruikt de interviewer het woord ‘katholiekenhater’ om de verteller te karakteriseren. Dit is een geladen woord om in te brengen als interviewer, als de geïnterviewde het niet zelf gebruikt. Ook al zegt ze ‘niet zomaar een katholiekenhater’, dan nog wordt de man als katholiekenhater gedefinieerd. Als je van iemand zegt dat hij niet zomaar een macho of niet zomaar een racist is, dan heb je wel gezegd dat hij macho, racist of katholiekenhater is en deze karakteriseringen kan je bezwaarlijk neutraal noemen, zelfs als houdt ‘zomaar’ in dat je misschien een reden hebt om zo te zijn. Ze typeert hem zo nadat de man gezegd heeft dat je altijd in je hoofd moet houden dat er onder de katholieken natuurlijk ook ‘reuze mensen’ zijn. De veteraan pikt het woord ‘katholiekenhater’ op. Opnieuw herkent hij zich niet in de omschrijving van de interviewer, want hij ontkent: hij zegt vijf keer neen. Fragment 6.16 (Int. 348, 1:03:29-1:04:10) [348_3809.42_3850.78] Int. U bent niet zo maar een katholiekenhater. Resp. Neeeee... maar, nee nee nee nee... Int. Maar begrijp ik u goed als u zegt als mensen staan voor hun geloof dan moeten ze ook het gedrag daarbij hebben. Resp. Nou. Ik dacht ’t. Heb je wat geleerd? Je moeder heb je dat .. ja .. Int. Voor u is dat niet te begrijpen. Resp. Nee. kan ik niet begrijpen. Int. U bent er ook heel verdrietig om hè. Resp. Ja. [even stil]
In het fragment verwijst de veteraan naar ‘je moeder’. We vinden diezelfde verwijzing wat vroeger in het interview. Als militair moet je je aan regels houden. Hij is opgegroeid en zijn moeder zei hem wat mocht en niet en daar is hij dan van uitgegaan. Bij hem is er sprake van gedrag dat aan de regels beantwoordt.
spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
193
De interviewer neemt ook in het volgende fragment een actieve rol op zich. Ze biedt een mogelijke interpretatie aan op de vraag waarom de luitenant twee buitenkerkelijken meenam op zijn tocht waarbij hij de man doodschoot die de wapens noch de munitie kon aanwijzen. Door de interviewer wordt de vraag gesteld naar het motief van zijn handelen. Waarom wil hij dat per se aan het licht brengen? Waarom vertelt hij nu dat verhaal? Ze stelt de vraag een eerste maal Maar waarom moest die broer (van de luitenant) dat van u weten? (348: 75.45) Hij antwoordt dat hij niet langer met de gedachte wil rondlopen dat hij het alleen weet. Dertien minuten later vraagt de interviewer opnieuw wat de opzet van zijn uitlatingen was? Is het opluchting vraagt ze? Fragment 6.17 (Int. 348, 1:28:54-1:29:33) [348_5534.53_5373.82] Ja... ja dat luchtte me, mevrouw dat luchtte me echt op. Ik tot vandaag de dag ben ik blij dat ik die man ontmoet heb. En nu moet u maar eens zeggen want [die persoon] zegt ja dat had je niet moeten doen… Moet ik dan alleen met die met die last lopen? Voor mij is het een last. Ik wil dat delen en dat kan ik niet beter doen als eh rechtuit naar z’n broer toe. Als hij dan eh... zo’n grote pet op wil zetten op z’n broer z’n hoofd, nou alla maar dan moet je weten wat die wat die heeft gedaan.
De respondent zegt dat hij niet alleen met die last wil blijven rondlopen. Bovendien wil hij niet dat ze zo hoog met de luitenant oplopen, omdat ze de waarheid niet weten en dat het voor hem zwaar is om dat alleen te dragen. Fragment 6.18 (Int. 348, 1:29:33-1:30:16) [348_5373.82_5416.39] Resp. En waarom nam hij twee buitenkerkelijken mee op die patrouille? Waarom nam ie niet twee van z’n eigen jongens mee, om als eh laten we dat nou zo zeggen. Waarom nam ie uitgerekend 2 mensen die... nou... Int. Daar zou ik me wel wat bij voor kunnen stellen. U hoefde niet te biecht te gaan na die tijd. Resp. Nee. nee... mooi hè. Int. Nou... Resp. Ja.. Int. Kijk maar er zijn Resp. ... mooi Int. Er zijn ja… u zit er nu nog mee. Resp. Ja. Int. Als u te biecht was gegaan misschien niet. Resp. Nou ja kijk je kan nu ja.... Int. [door elkaar] ja nee wij gaan Resp. … Ik heb daar niks mee ik heb daar niks mee.. 194
karlijn demasure
Int. … nee dus dat bedoel ik maar. Resp. … ik wil er niet aan, dat ken toch niet?
Dit is een interessante passage. De veteraan heeft voordien duidelijk aangegeven dat hij buitenkerkelijk is en dat hij geen onrecht duldt. Hij heeft eveneens duidelijk gemaakt dat de katholieken niet leven volgens hun geloof en bijgevolg onrechtvaardige daden stellen. Zowel de interviewer als de respondent gaat ervan uit dat de keuze van de buitenkerkelijken geen toeval was. De veteraan vindt er niet echt een uitleg voor. De interviewer zou hierop dieper moeten ingaan en het geduld opbrengen om te vragen welke mogelijke interpretaties hij in de loop van de jaren zelf overwogen heeft. Ze doet dat echter niet en geeft zelf een interpretatie: u hoefde niet te biecht te gaan. In eerste instantie zou men kunnen denken dat ze daarmee verwijst naar het feit dat niemand anders op de hoogte moet zijn van de zaak. Maar het biechtgeheim is heel strikt en is zowat de beste garantie voor geheimhouding. Het zou kunnen betekenen: het was voor u geen zonde, voor katholieken wel. Maar dat is gezien de interpretatie van de veteraan over de ethische ongevoeligheid van de gelovigen op zijn minst een eigenaardige verklaring van de gebeurtenis. Ze gaat associatief verder en het gegeven van de biecht verschuift. Het ‘U hoefde niet te biechten’: wordt nu: ‘U zou wellicht niet meer met het probleem zitten als u te biecht was gegaan.’ ‘U hoeft niet te biechten’ wordt nu: ‘Jammer voor u, want u zit met de zaak en als u in de biecht zou geloven, dan was dat wellicht niet meer zo, want de last zou van u schouders afgenomen zijn.’ Blijkbaar wil de interviewer een voordeel van het katholieke geloof belichten, misschien als tegenwicht voor de negatieve uitspraken van de veteraan over het katholicisme. De interviewer breekt hier voor de derde keer in in het interview en interpreteert zelf en dit opnieuw zo dat de geïnterviewde er zich niet in herkent want hij zegt: ik kan daar niets mee want ik ben niet gelovig?! Daarna vraagt ze opnieuw waarom hij het vertelde aan de broer, al is het dan via een ommetje. Ze zegt dat ze begrijpt waarom een collega van hetzelfde peloton de vraag stelt naar het waarom. Fragment 6.19 (Int. 348, 1:30:27-1:31:12) [348_5427_5472.51] Resp. Ik wou dat kwijt. Int. Ja. maar je kan je ook voorstellen aan een ouwe man die z’n broer verheerlijkt, dat dat misschien niet zo handig is. Toch? Ja eh... Resp. Ik vind juist van wel. ik vind als je van eh als je een religie aanhangt dan moet je zo sterk wezen dat je dat je dat ook eh... kunt plaatsen. Int. Ik ik snap uw redenatie Resp. Maar om te beginnen zeg ik, dat kun je nooit plaatsen. Dat moet je altijd afkeuren. Int. Tuurlijk nee... Resp. Als iemand je naar je leven staat, dan is het wat anders. spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
195
Int.
Nee het gedrag moet je afkeuren, maar ’t gaat nog even over waarom u want ze zijn nu boos op u begrijp ik hè. Resp. Ja. Int. Allemaal? Resp. Ja kun je wel zeggen.
Hierin geeft de interviewer aan dat dit niet had moeten gebeuren. De broer is oud en verheerlijkt de luitenant. De veteraan verdedigt zich en zegt dat wie gelooft die dingen moet kunnen plaatsen. Hij corrigeert zich onmiddellijk en zegt dat afkeurenswaardige zaken niet geplaatst moeten worden. De interviewer gooit het nu over een andere boeg en geeft aan dat de keuze van de respondent om de zaak met zijn broer te bespreken geleid heeft tot zijn isolement, want iedereen neemt het hem kwalijk. Hier lopen opnieuw twee registers door elkaar. Het ethische register dat de veteraan wil hanteren wordt verlaten (je mag iets dat afkeurenswaardig is niet kunnen plaatsen) en moet plaatsruimen voor het emotionele (je bent nu eenzaam) dat de interviewer hanteert. Vervolgens vraagt de interviewer het oordeel van de veteraan over een collega van hetzelfde peloton. De veteraan vindt dat een fidele gast. Ze vraagt of deze man godsdienstig is, en hij antwoordt dat hij katholiek is. Ze gaat zich nu op deze bron beroepen om aan te geven dat het verhaal van de veteraan niet geloofwaardig is. De luitenant die door de veteraan als een moordenaar wordt omschreven (348: 85.56) is volgens deze bron, die het ‘hele’ peloton als zijn getuige oproept een zorgdragende, integere meelevende, goede leidinggevende luitenant. Hij liep ook altijd voorop in de patrouille en dat heeft hem het leven gekost. De mensen hebben respect voor hem. Met deze uitspraken stelt ze een visie van de luitenant voorop die indruist tegen het beeld dat de veteraan van de luitenant schetst. Fragment 6.20 (Int. 348, 1:31:54-1:32:32) [348_5514.19_5552.9] Int. Ja want hij zegt dan ik en met mij het gehele peloton of moet ik nu zeggen bijna het gehele peloton hebben onze luiten ervaren als een integer zorgdragende voor zijn jongens. Resp. Oh oh oh [lacht wat]. Int. Meelevende, goed leiding gevende luitenant, altijd voorop lopende tijdens patrouilles wat hem ook zijn leven heeft gekost. Om maar te zwijgen over de manier waarop hij zijn sneuvelen, Resp. Ja. Int. Hij heeft nog een aantal uren geleefd, heeft zelf heeft ondergaan. Resp. Ja… Int. Ik en met mij velen denken met respect nog terug aan onze luitenant. Resp. Ja voor mij onvoorstelbaar. Echt waar.
196
karlijn demasure
De veteraan vindt de opvatting van de anderen ‘onvoorstelbaar’, een woord dat hij overigens vaak gebruikt. Opnieuw geeft de interviewer haar eigen interpretatie weg. De veteraan probeert nu de interviewer met eigen wapens te verslaan. Hij gaat een religieuze uitleg geven: ‘God straft direct’ lijkt hem een juistere interpretatie van de feiten dan de altruïstische houding die zou blijken uit het feit dat de luitenant vooropliep. Fragment 6.21 (Int. 348, 1:32:29-1:33:03) [348_5549.57_5583.73] Int. Ja. Resp. Onvoorstelbaar. Kijk hij, hij liep voorop en toen zei die ik zal de kogels voor jullie opvangen. Nou ik zeg dan God straft direct. Maar ja... ja... Int. Dat kunnen alleen maar heidenen zeggen hè. Resp. Wat dan? Int. Ik zeg dat kunnen alleen maar heidenen zeggen hè. Resp. Ja nou maar ja eh... maar... ja. eerlijker kan ik het niet zeggen. Maar ja.
De interviewer wil opnieuw aangeven dat het geen goede keuze was om het verhaal van de moord aan de broer van de (overleden) luitenant te vertellen en ze verwijst opnieuw naar zijn eenzaamheid. De veteraan die andermaal in de verdediging gedrukt wordt, zegt dat de broer van de luitenant zich nu ook wel alleen zal voelen. Waarop de interviewer het voorval op de reünie als wraak gaat bestempelen. Fragment 6.22 (Int. 348, 1:33:06-1:33:43) [348_5586.42_5623.84] Int. Maar dat betekent wel dat u nu op die ene meneer in Den Haag na dan, wel hartstikke eenzaam bent met uw verhaal. Resp. Nou... ja maar die eenzaamheid die deel ik op dit moment dus met die broer. En wat mij betreft zit die broer af en toe toch achter de geraniums te kijken die zegt potverdorie, ja... moet ik ’t dan geloven? Ik heb ’t ’m aangewezen waar het was hoor. Dus ik bedoel.. Int. Dus u bent ook een beetje wraak aan het nemen. Resp. Nou… wraak... ja... moet ik er alleen dan mee lopen? Int. Nee. Nee
De interviewer blijft de vraag stellen naar de reden waarom de veteraan het verhaal aan de broer vertelde. Het wordt daardoor duidelijk dat ze het niet eens is met deze beslissing. Ze is het ook niet eens met het beeld dat de verteller van de luitenant geeft en ze plaatst er expliciet een andere interpretatie tegenover. Zodoende zaait ze twijfel, zowel met betrekking tot de feiten als tot de interpretatie ervan. Daarmee trekt ze de geloofwaardigheid van het verhaal van de verteller in twijfel. Ze geeft aan dat de verteller een ‘katholiekenhater’ is en een hekel had aan de luitenant en dat bijgevolg zijn verhalen vanuit dat perspectief gelezen moeten worden. Verder geeft ze de verteller een antwoord op zijn vraag waarom er buitenkerkespiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
197
lijken meegegaan zijn en interpreteert daarmee de keuze van de luitenant. Ze probeert op het einde ook het gehele verhaal van betekenis te voorzien. Terwijl de veteraan eigenlijk als thema het onterechte doden in oorlogssituaties wil aankaarten, zegt de interviewer dat het doel van zijn verhaal is dat men moet blijven denken. Ze verwijst daarmee ook naar het begin van het interview, waar gezegd wordt dat men niet moet denken in het leger (348: 13.16), omdat men op de vragen toch geen antwoord krijgt. De interviewer maakt daarmee een inclusie en probeert daarmee het thema van het interview vast te leggen met name: het interview wil vooral duidelijk maken dat men moet blijven denken.4 Via de interventies heeft een interviewer altijd invloed, zowel op de respondent als op de lezer van het interview. De interviewer is er zich van bewust dat het interview gearchiveerd wordt en zal dienen voor wetenschappelijk onderzoek en dat het dus ‘altijd blijft’ (348: 94.15). Daarmee oefent ze opnieuw druk uit op de geïnterviewde. Die wordt aangeraden de waarheid te vertellen, want wat hij zegt blijft immers voor altijd bewaard. We kunnen ons de vraag stellen of ze vanuit dat besef de noodzaak ervaart haar eigen versie tegenover deze van de veteraan te stellen en zodoende een corrigerend perspectief te bieden. De verteller reageert op verschillende manieren op deze interpretaties. Hij neemt ze niet aan: hij had geen hekel aan de man, hij is geen katholiekenhater en hij wou geen wraak nemen. Verder vertoont hij ook minder expliciete strategieën om de interviewer te doen luisteren naar zijn visie op de gebeurtenissen of om haar tot zijn standpunt over te halen. Zo kunnen we verwijzen naar de herhaalde aanspreking met ‘mevrouw’ als een belangrijke reactie op wat gebeurt. Met deze nadrukkelijke aanspreking probeert hij ofwel afstand te scheppen ofwel haar tot zijn visie over te halen. Indien ‘mevrouw’ op afstand wijst, dan wenst hij zich duidelijk te distantiëren van de manier waarop de interviewer zijn verhaal interpreteert. In het tweede geval is het een poging om haar te doen luisteren naar wat hij zegt en haar over te halen zijn visie te delen. Hij gebruikt het woord 34 maal en vooral in de tweede helft van het gesprek (30 maal in het tweede deel), precies dat deel dat hijzelf als het belangrijkste beschouwt en dat tegelijkertijd het deel is waarin stilaan duidelijk wordt dat interviewer en de respondent niet op dezelfde lijn zitten. Dat beiden tegengestelde dingen zeggen en horen is eveneens duidelijk in een van de laatste dialogen. De interviewer is ervan overtuigd dat de respondent hulp zou kunnen gebruiken en ze heeft daarin gelijk, want de man kampt duidelijk met een niet verwerkt spiritueel en ethisch probleem dat handelt over leven en dood. Hij heeft ook een aantal andere behoeften die in een geestelijke begeleiding aan bod zouden kunnen komen, zoals zijn eenzaamheid en zijn overtrokken visie op het katholicisme en op religie in het algemeen. Ze stelt dan ook voor dat de humanistische raadsman eens met hem komt praten, omdat hij zoveel heeft meege198
karlijn demasure
maakt. Waarop de man antwoordt: ‘Nou. Ik geef u het initiatief en eh als die man denkt dat ie er iets aan heeft.’ De man denkt dat hij iets kan doen voor de humanistische raadsman. Dat wijst erop dat het gesprek eigenlijk vastgelopen is, want hij hoort nu niet meer wat gezegd wordt en hij toont zijn bereidheid de man tot dienst te zijn, hoewel hij eigenlijk degene is die hulp zou kunnen gebruiken.
5 Conclusie In de beide cases hebben we problemen boven tafel gehaald die van religieuze, spirituele of ethische aard zijn. In de eerste case hebben we gezien hoe na twintig jaar een gewondenverzorger nog steeds zat met een woordenwisseling met de kolonel nadat hij volgens zijn inzicht correct gehandeld had bij het redden van een vrouw en haar kinderen. De kolonel had hem echter terechtgewezen, omdat het veld niet mijnenvrij was. Belofte, eed, verantwoordelijkheid en leven en dood zijn de spirituele en ethische thema’s die uitgediept kunnen worden in een geestelijke begeleiding. In de tweede case zit de man met het probleem van het doden zonder reden in oorlogssituaties. Bovendien heeft hij een overtrokken beeld van het katholicisme. Hij legt een verband tussen het nationaal-socialisme en het katholicisme en onethische daden en katholicisme. In beide cases is geestelijke verzorging raadzaam. De begeleiding zou in staat zijn het lijden te verzachten. In de eerste case hebben we ons beperkt tot het incident met de gewondenverzorger, maar er zijn meer elementen die het voorwerp van een geestelijke begeleiding zouden kunnen zijn: de wreedheden waarmee de man te maken had, de situatie met de tolken die het huwelijk van de manschappen bedreigde etc. De overige interviews bieden een gelijkaardig beeld. Ook daar zou in verschillende gevallen de geïnterviewde baat hebben bij geestelijke verzorging. De interviews bevestigen bijgevolg onze hypothese dat er zich problemen van spirituele en ethische aard voordoen bij militairen en veteranen, zelfs lang nadat hun missie beëindigd is en dat deze problemen aan de uitzending gerelateerd zijn. Geestelijke begeleiding zou in heel wat gevallen soelaas kunnen bieden. Reünies van veteranen zouden wel eens de plaats bij uitstek kunnen zijn om deze problemen op het spoor te komen. Als interviews afgenomen worden om het levensverhaal van mensen op het spoor te komen is het belangrijk dat de interviewer neutraal blijft in die zin dat hij of zij mensen geen woorden in de mond legt of eigen interpretaties ten beste geeft. Het spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
199
is de bedoeling te ontdekken wat de veteraan bezighoudt en welk verhaal hij wil vertellen. Er moet sprake zijn van een explorerende en geïnteresseerde houding, zodat zo veel mogelijk elementen een plaats kunnen vinden in het gesprek, ook als het om een onderwerp gaat dat de interviewer minder interesseert of dat emotionele weerstand oproept. Een zekere empathie is noodzakelijk. De interviewer moet zich proberen in te leven in de situatie van de veteraan. Dat betekent dat er beter niet geconfronteerd en niet geoordeeld wordt, omdat de spreker dan gedwongen wordt in een positie van zelfrechtvaardiging. Dat leidt tot een ander verhaal dan datgene wat de geïnterviewde oorspronkelijk wou vertellen. De luisteraar dreigt dan rechter te worden en het gesprek een proces. De vragen moeten daarentegen tot doel hebben verhelderend te werken, zowel voor de geïnterviewde als voor de luisteraar en dat kan alleen als de spreker zich aanvaard weet. Een goed interview kan voor de respondent een opluchting betekenen, een slecht interview kan de problemen waarmee hij eventueel te kampen heeft vergroten.
Noten 1 Vandaar dat de geestelijke verzorging van de Nederlandse krijgsmacht een onderzoek laat uitvoeren naar uitzending en religie. Daarin wordt in de eerste plaats de band tussen religie, spiritualiteit en trauma onderzocht. In de interviews die in het kader van dat onderzoek worden afgenomen wordt de vraag naar religie dan ook expliciet gesteld. Het onderzoek is een samenwerkingsverband tussen de protestantse (hoofd: Paul van der Meulen) en de katholieke (hoofd: Jan van Lieverloo) geestelijke verzorging. Het onderzoek wordt uitgevoerd door mezelf. 2 Later in het interview gaat hij stellen dat de wreedheden hem niet meer raken, zelfs niet als er mensen voetballen met een afgehakt hoofd (408: 85.44). Dit is emotieloos zegt hij. Bovendien is een afgehakt hoofd geen mens meer. 3 Militairen, niet aalmoezeniers, leggen een eed of een belofte af: ik beloof (zweer) trouw aan de koningin, gehoorzaamheid aan de wetten en onderwerping aan de krijgstucht. Dat beloof ik. (Zo waarlijk helpe mij God Almachtig.) Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gelovigen en ongelovigen. De gelovigen leggen een eed af, ongelovigen een belofte. Het onderscheid tussen belofte en eed waarbij eed tegenover God is en een belofte niet is ongebruikelijk. Een eed kan al dan niet tegenover God afgelegd worden net zoals een belofte. 4 Het is een van de inzichten van de narratieve analyse dat het thema meestal achteraan in het verhaal aangegeven wordt. Men ziet ook vaak dat hetzelfde gegeven vooraan in het verhaal verschijnt.
200
karlijn demasure
Literatuur Demasure, K. (2004) Verdwaald tussen liefde, macht en schuld. Pastorale begeleiding bij seksueel misbruik van kinderen. Een hermeneutisch model voor pastorale begeleiding van dader en slachtoffer bij seksueel misbruik van kinderen, Leuven: Peeters. Demasure, K. & J. Müller (2006) Perspectives in Support of the Narrative Turn in Pastoral Care, Ned. Geref. Teologiese Tydskrif (NGTT), 47/3&4: 410-419. Grieu, E. & A. Thomasset (2005) La promesse à la source des relations interpersonnelles et sociales, in Revue d’éthique et de théologie morale, 236 – Hors-série n° 2, p. 55-76. Parijs: Les éditions du Cerf. Luther, H. (1992) Religion und Alltag. Bausteine zu einer Praktischen Theologie des Subjekts. Stuttgart: Radius-Verlag GmbH. Pargament, K.I. (2007) Spiritually Integrated Psychotherapy. Understanding and Addressing the Sacred. New York, Londen: The Guilford Press. Ricœur, P. (1969) Herméneutique des symboles et réflexion philosophique(I), in : P. Ricoeur, Le conflit des interprétations, 283-310. Parijs: Editions du Seuil. Ricœur, P. (1975) La métaphore vive. Parijs: Editions du Seuil. Ricœur, P. (1976) Interpretation Theory: Discourse and the Surplus of Meaning, Forth Worth: Texas Christian University Press. Ricœur, P. (1983) Temps et récit I. Parijs: Editions du Seuil. Ricœur, P. (1985) Temps et récit III. Le temps raconté. Parijs: Editions du Seuil. Ricœur, P. (1990) Soi-même comme un autre. Parijs: Editions du Seuil. Rochon, C. (2009) Abus sexuels et conversion religieuse. Une approche narrative fondée sur la triple mimèsis de Paul Ricœur. (onuitgegeven doctoraatsthesis) Montréal: Université de Montréal.
spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen
201
7 Schieten op de maan Veteranen over schokkende gebeurtenissen tijdens uitzending Hennie Boeije & Sarah Drost
1 Inleiding Soldaten worden tegenwoordig vaak naar landen uitgezonden die niet hun thuisland zijn. Zij vertrekken naar oorlogsgebieden in de wereld, ongeacht of ze op een gevechtsmissie of een vredesmissie zijn. Door de wreedheden die de militairen in oorlogssituaties meemaken, kunnen zij ernstige psychische problemen ondervinden. Enkelen van hen zullen zelfs een posttraumatische stressstoornis (PTSS) ontwikkelen wanneer zij in aanraking komen met ingrijpende situaties tijdens hun uitzending. De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR, American Psychiatric Association, 2000) omschrijft een schokkende gebeurtenis als een extreme gebeurtenis waarbij iemand ofwel direct geconfronteerd wordt met (de dreiging van) een dodelijke afloop, ernstige verwondingen of schending van de lichamelijke integriteit, ofwel hier indirect slachtoffer van is, dat wil zeggen getuige is van een dergelijke schokkende gebeurtenis of door een dergelijke gebeurtenis een dierbare verliest. Voorbeelden van traumatische gebeurtenissen zijn oorlogsgeweld, rampen en ernstige ongelukken. De bovengenoemde omschrijving van een schokkende gebeurtenis suggereert dat het duidelijk is wanneer een gebeurtenis een traumatische gebeurtenis kan worden genoemd. In de DSM is geprobeerd om een traumatische gebeurtenis objectief te kunnen onderscheiden van andere gebeurtenissen. Of een in potentie ontwrichtende gebeurtenis ook echt tot ontwrichting leidt, heeft onder meer te maken met het tweede criterium dat de DSM onderscheidt. De betrokkene ervaart intense angst, hulpeloosheid of afschuw tijdens de gebeurtenis. In dit tweede element is de beleving van de betrokkene verdisconteerd: wat de een ervaart als een incident kan de ander als een ingrijpende en angstaanjagende situatie beleven. De meerderheid van de mensen verwerkt een schokkende gebeurtenis zonder er ziek van te worden, maar een aantal mensen blijft er langere tijd mee bezig en zij kunnen een PTSS ontwikkelen. PTSS wordt gekenmerkt door de interactie tussen levendige herinneringen aan de traumatische gebeurtenis, gepaard gaande met een toename van symptomen, en de vermijding van alles 203
wat aan de gebeurtenis doet denken (zie http://www.hulpgids.nl/oud/ziektebeelden/ptsd-dsm.htm). Verschillende theoretici hebben ideeën over het verwerkingsproces van trauma ontwikkeld. De biologische psychologie richt zich op de werking van het brein en de opslag van informatie in het geheugen tijdens het trauma. Sociaal-psychologische theorieën gaan ervan uit dat het herstel van PTSS wordt gerealiseerd wanneer de trauma-gerelateerde informatie is verwerkt (Horowitz, 1986). Gedurende de verwerking zou de afwisseling van herbeleving en vermijding langzaam uitdoven. Sommigen veronderstellen dat de sociale omgeving van de persoon daarbij een belangrijke rol speelt: slachtoffers moeten zich kunnen hechten in een veilige omgeving waarin positieve overtuigingen over de wereld, de eigen persoon en anderen constant versterkt worden (Herman, 1992). Naast de negatieve aspecten van traumatische gebeurtenissen wordt recent ook gewezen op de mogelijkheid van een positieve herwaardering van het trauma en van posttraumatische groei (Brewin & Holmes, 2003; Joseph & Linley, 2006). De ervaring door militairen van schokkende gebeurtenissen tijdens een uitzending en de manier waarop veteranen achteraf zin geven aan deze gebeurtenissen waren de focus van een eerder onderzoek waarin Cambodjaveteranen participeerden (Schok, Kleber & Boeije, 2010). In die primaire studie zijn op basis van zelfrapportage twee groepen gevormd: een groep veteranen die PTSS heeft ontwikkeld en een groep zonder PTSS. De vergelijking van de beide groepen leidde tot de formulering van zes thema’s waarmee de verschillen tussen getraumatiseerde en niet-getraumatiseerde veteranen konden worden beschreven, namelijk vanzelfsprekende wereld versus buitengewone wereld, voorbereiding en training, controle versus machteloosheid, vertrouwen in professioneel optreden, binding versus eenzaamheid en het verschil maken. De bevindingen van die studie vormen het startpunt van de hier gepresenteerde secundaire analyse van een selectie van de interviews uit het interviewproject Nederlandse Veteranen. In dit hoofdstuk willen we nagaan of de gevonden thema’s een vruchtbaar kader vormen om de verschillen te beschrijven tussen veteranen wat betreft hun terugblik op de missies waaraan ze deelnamen. In de secundaire studie gaan we na of het voorlopige conceptuele kader houdbaar is en hoe het kan worden ingevuld. Dat heeft geleid tot de volgende onderzoeksvragen. – Zijn de thema’s een vruchtbaar kader om te begrijpen dat militairen op verschillende wijzen betekenis geven aan schokkende gebeurtenissen tijdens missies? – Welke verdieping, verfijning of uitbreiding is er mogelijk van de invulling van de thema’s op basis van de secundaire analyse? – Kunnen er condities worden aangewezen in de aard van de uitzending of anderszins die samenhangen met de wijze waarop militairen betekenis geven aan de schokkende gebeurtenissen die ze meemaken tijdens hun missies? Het doel van de secundaire analyse is om een theoretisch kader te ontwikkelen waarmee de betekenisgeving van veteranen aan schokkende gebeurtenissen kan 204
hennie boeije & sarah drost
worden beschreven en begrepen. Dit gebeurt op basis van interviewgegevens die betrekking hebben op verschillende militaire missies die plaatsvonden onder diverse condities en in verschillende tijdsgewrichten. Daarmee hopen wij in algemene termen te kunnen weergeven welke factoren een rol spelen in de wijze waarop de veteranen op hun missie terugkijken, zoals de duur van de missie, de mogelijkheden tot communicatie en het al dan niet omstreden karakter van de uitzending. Allereerst komen nu het ontwerp, de werkwijzen en de methoden aan bod van de secundaire analyse. Daarna worden de resultaten van de primaire studie samengevat in een beschrijving van de belangrijkste thema’s die hieruit zijn voortgekomen. Vervolgens presenteren we de resultaten van de secundaire studie. We sluiten af met een conclusie en discussie waarin de toegevoegde waarde van de inzichten uit de secundaire analyse wordt besproken.
2 Onderzoeksmethode Steekproef
Voor dit onderzoeksproject zijn in totaal 26 interviews van de Veteraneninterviews getranscribeerd (zie hoofdstuk 1). Voor dit deelproject is hieruit een steekproef geselecteerd bestaande uit zestien mannelijke veteranen (52, 207, 208, 230, 266, 274, 309, 310, 335, 366, 374, 408, 418, 456, 490, 547). Deze veteranen zijn minimaal één keer en maximaal vier keer uitgezonden. De landen waarnaar men werd uitgezonden in de belangrijkste missie in elk van de interviews zijn: Cambodja (4), Nederlands-Indië (3), Nieuw-Guinea (2), Libanon (2), Kosovo (1), Rwanda/Oeganda (1), Noord-Irak (1), Bosnië (1), en het gedeelde ‘pakket’ Israël/ Libanon/Sarajevo (1). Een uitvoerige beschrijving van de missies kan onder meer gevonden worden of op http://www.nimh.nl/korea_tot_kabul/index. html. De interviews zijn zodanig geselecteerd dat ze het doel van de secundaire analyse ondersteunen, namelijk nagaan of de concepten uit het Cambodjaonderzoek een bredere geldigheid hebben om de perspectieven van veteranen weer te geven. De veteranen die aan meer missies hebben deelgenomen, kunnen daarnaast inzicht geven in het proces waarbij men meerdere keren wordt blootgesteld aan ingrijpende gebeurtenissen. Ten tijde van de hoofduitzending was de gemiddelde leeftijd dertig jaar variërend van 19 tot 49 jaar. Er is gemiddeld dertig jaar verstreken tussen de uitzending en het interview variërend van tien tot 62 jaar. De gemiddelde leeftijd van de participanten ten tijde van het interview is 61 jaar en varieert van 31 tot 86 jaar. Van de onderzoeksgroep heeft 56 procent gewerkt bij de Koninklijke Landmacht en 44 procent bij de Koninklijke Marine. Een kwart van hen maakte deel uit van het kader, de overigen hadden een militaire rang. Van de participanten zijn geen persoonlijke gegevens beschikbaar over hun psychisch welbevinden inclusief PTSS. schieten op de maan
205
Wel blijkt uit de interviews dat er bij drie van de zestien deelnemers na de laatste of tijdens eerdere missies symptomen van PTSS zijn waargenomen dan wel dat PTSS is gediagnosticeerd. Daarnaast zijn er drie veteranen die in lichtere mate klachten hebben en zijn er tien veteranen bij wie dit niet het geval is. Dataverzameling en data-analyse
De interviews zijn zogenaamde life-story-interviews waarbij de focus ligt op de plaats van de militaire loopbaan in hun levensloop en het verloop van de uitzending (vgl. hoofdstuk 2). De interviews zijn semigestructureerd en afgenomen door speciaal geïnstrueerde medewerkers van het Veteraneninstituut. Ze vonden voornamelijk plaats bij de geïnterviewden thuis. De gemiddelde duur van de interviews in de steekproef van zestien veteranen was bijna twee uur. De interviews zijn nauwkeurig gelezen en met Maxqda2007 geanalyseerd (Boeije, 2008; Charmaz, 2006). De thema’s uit de primaire studie zijn waar mogelijk als codes gebruikt om de teksten van de secundaire analyse in zinvolle fragmenten in te delen. Bij de exploratie van het onderzoeksmateriaal werden ook nieuwe codes ontwikkeld, zoals propaganda, geuren, internationale samenwerking en gezag opbouwen. De nieuwe interviews werden telkens vergeleken met de bevindingen uit de primaire studie en ze werden ook onderling vergeleken. Bij de analyse werd in het bijzonder gelet op variatie tussen de missies en de eventuele invloed op de ervaring van de traumatische gebeurtenissen. Wanneer militairen hadden deelgenomen aan meerdere missies is erop gelet wat voor effect dit volgens hen op hun beleving van de missies en de schokkende gebeurtenissen had. In de secundaire analyse is gezocht naar betekenisgeving van veteranen zonder kennis vooraf over hun psychische toestand, maar wel aan de hand van de eerder gevonden concepten. Om vertekening te voorkomen heeft de tweede auteur, die niet was betrokken bij de primaire studie, als eerste de interviews geanalyseerd in de secundaire studie. Wel had zij de bevindingen gelezen van de eerste studie. Daarna zijn de meeste interviews ook door de eerste auteur gelezen en nogmaals geanalyseerd. Uiteindelijk hebben beide auteurs overlegd over de interpretatie en de herkenning, aanvulling en nuancering van de thema’s.
3 Hoofdthema’s van de primaire studie De belangrijkste bevindingen van de primaire studie bestaan uit een beschrijving van zes hoofdthema’s in relatie tot de ervaring van ingrijpende gebeurtenissen. Deze thema’s vatten we hieronder samen.
206
hennie boeije & sarah drost
Vanzelfsprekende wereld versus buitengewone wereld
De participanten in de primaire studie ervaren Cambodja als een buitengewone wereld die niet is zoals thuis. ‘Primitief ’ is het woord dat het best hun eerste indruk beschrijft. Echter, naast verschillen in cultuur, armoede, en ongeciviliseerdheid, wordt de buitengewone wereld ook gekenmerkt als een oorlogsgebied waarin verwarring, intens leed en gevaar niet ongewoon zijn. Gevaar kent vele gezichten, maar het meest dominante gevaar zijn de vele, onverwachte vuurgevechten. Daarnaast ervaren militairen onder andere mijnenvelden, wegversperringen, evacuaties en patrouilles als bijzonder bedreigend. De veteranen zonder PTSS leggen gevaarlijke en levensbedreigende situaties vaak anders uit dan de groep veteranen met PTSS. Wat zij om zich heen zien, zoals geweld, wreedheid en corruptie, vertalen de veteranen zonder PTSS als ‘logische’ menselijke aanpassingen ten tijde van oorlog. Verschillen tussen de culturen worden als normaal beschouwd, niet als schokkend. Veteranen met PTSS daarentegen zijn zich gaan realiseren dat een mensenleven in bepaalde delen van de wereld geen waarde heeft. Voor hen is de wereld niet langer een veilige plaats; beslissingen omtrent leven en dood zijn voor hen willekeurig en onvoorspelbaar geworden. Voorbereiding en training
Veteranen zonder PTSS zijn ervan overtuigd dat ze moeilijke operationele taken aankunnen, omdat ze hier tijdens hun militaire training op voorbereid zijn. In de interviews komt naar voren dat ze zich meermaals afvragen of een situatie echt gevaarlijk was of dat het slechts een incident betrof dat ze eenvoudig aankonden. Ze gaan gemotiveerd op uitzending; daar kunnen ze immers toepassen wat ze hebben geleerd. Een adequaat trainingsprogramma voorafgaand aan de missie reflecteert voor hen dat Defensie de missie serieus neemt. De veteranen met PTSS zijn van mening dat de militaire oefeningen en trainingen hen nooit echt hadden kunnen voorbereiden op dat wat ze aantroffen tijdens de uitzending. Ze zijn opgeleid voor de technische en fysieke aspecten en wellicht hebben ze wat extra kennis over het land en de omgeving gekregen. Maar wanneer het er werkelijk op aankomt, blijft volgens hen de voorbereiding in gebreke. Men kan zich niet voorbereiden op het ondenkbare, zoals de dood van kinderen, de angst, de chaos, de misère, de armoede en de onvoorstelbare wreedheden. Controle versus hulpeloosheid
Veteranen met PTSS beschrijven meer gevaarlijke en bedreigende gebeurtenissen dan veteranen zonder PTSS. Onvoorspelbaarheid, gebrek aan respect voor mensenlevens en het wantrouwen jegens de vijand geven aanleiding tot een gevoel van hulpeloosheid. Dit gevoel is verbonden met de aard van de vredesmissie in Camschieten op de maan
207
bodja zoals ze die ervaren. Zij voelen zich weinig beschermd en incapabel om de situatie naar hun hand te zetten en te interveniëren. Onder deze condities voelen zij zich vleugellam. Ook veteranen zonder PTSS voelen zich gefrustreerd wanneer zij bijvoorbeeld het heffen van illegale tol of het vechten van partijen niet kunnen stoppen. Als blauwhelmen kunnen zij niet altijd ingrijpen wanneer zij kwaad zien, maar ze ervaren nog altijd een behoorlijke bewegingsvrijheid. Zij laten aan de betrokken partijen zien dat zij als leger paraat staan wanneer dit nodig is en soms weten ze een escalatie van geweld tegen te gaan. Ten slotte durven zij hun meerderen aan te spreken en hun mening te verkondigen waardoor zij controle houden over de situatie waarin ze verkeren. Vertrouwen in professioneel optreden
In de interviews met veteranen zonder PTSS komt naar voren dat zij overtuigd zijn van hun eigen vaardigheden en dat ze een sterk geloof hebben in het professioneel optreden van hun team. Ze vertrouwen erop dat hun kameraden in kritische situaties de juiste beslissingen nemen. Zij ervaren collegialiteit als kameraden verantwoordelijkheid delen, elkaars inzet respecteren en van elkaar leren. Als peloton besteden ze aandacht aan onbehagen en aan sfeer. De veiligheid van de groep staat voorop, want zij realiseren zich dat ze de lokale bevolking niet tot dienst kunnen zijn wanneer ze zelf niet in orde zijn. De verhalen van de PTSS-groep bevatten veel minder verwijzingen naar een succesvolle groepsprestatie. Zij voelen zich vaker een buitenstaander, bijvoorbeeld omdat ze van een ander onderdeel van de krijgsmacht afkomstig zijn, een medische achtergrond hebben in plaats van een militaire of later arriveren in de groep. Zij praten over ongemakkelijke gevoelens in de groep en het gebrek aan een sterke groepsband. Ze zijn het er niet mee eens dat het eigen team prioriteit krijgt: volgens hen blijft het leger in kritische situaties in gebreke, omdat ze eerst de eigen huid redden en zij beschuldigen het apparaat van lafheid en van slecht functionerende superieuren. Zij voelen zich op zichzelf teruggeworpen. Binding of eenzaamheid bij thuiskomst
Wanneer de veteranen met PTSS hun communicatie met anderen beschrijven, staat voorop dat partners, familie en vrienden niet kunnen begrijpen wat zij hebben doorstaan. Zij zijn er niet geweest en kunnen dus niet snappen hoe het er daar aan toe ging. Wanneer de aandacht voor hun verhaal verslapt, of wanneer familieleden nog steeds blijk geven van onwetendheid, beschuldigen de veteranen hen van onbegrip en verwendheid. Alleen andere veteranen kunnen hun ervaringen begrijpen, maar de connectie met hen kan in de loop van de tijd verwateren. Hierdoor voelen deze veteranen zich eenzaam in hun ervaringen. 208
hennie boeije & sarah drost
Deze ervaring staat loodrecht op die van veteranen die thuis kwamen en geen PTSS ontwikkelden. Zij informeren het thuisfront gedurende hun afwezigheid. Over het algemeen staan de familieleden vanaf het begin achter de uitzending. Enkele veteranen namen jaren na de uitzending hun gezin mee naar Cambodja, om een gemeenschappelijke grond te creëren en ervaringen te delen. Toch moeten ook zij de eerste periode na terugkeer wennen. Net na de thuiskomst missen zij de kameraadschap en zijn ze nog steeds op hun hoede of hebben ze meer dan gebruikelijk conflicten met hun gezinsleden. Het verschil maken
De militairen die geen PTSS ontwikkelen zagen resultaten van hun verblijf in Cambodja. Ze hebben het land zien herleven, het gebied zien stabiliseren en de lokale bevolking voelde zich veiliger als gevolg van hun aanwezigheid. Deze resultaten dichten ze toe aan hun prestaties. Ze hebben leven teruggebracht in een gekwelde populatie. Ze vinden dat ze zinvol werk hebben gedaan, maar relativeren het tegelijkertijd ook. Ze realiseren zich dat ze niet iedereen hebben kunnen helpen en dat de onrechtvaardigheid onopgelost is. Met de tot hen ter beschikking staande middelen hebben ze gedaan wat ze konden. Aan de andere kant staan de veteranen met PTSS die het gevoel hebben dat ze niet genoeg hebben gedaan om het verschil te kunnen maken. Dit is verbonden met een gevoel van hulpeloosheid en de aard van de missie in Cambodja. Ze vinden dat ze meer hadden kunnen doen, wanneer het leger zich dapperder had opgesteld. Ze ervaren geen duurzame invloed van hun aanwezigheid: de geweldplegers lopen nog vrij rond en ze hebben niet alle slachtoffers kunnen helpen. Nu ze terugkijken vinden ze dat ze grote risico’s hebben genomen, terwijl hun optreden weinig heeft uitgehaald en sommige mensen gewoonweg geen hulp verdienden. De bevindingen van de primaire studie laten zien dat veteranen zeer verschillende betekenissen toekennen aan gelijksoortige ervaringen in Cambodja. In het vervolg gaan we na of het voorlopige conceptuele kader bruikbaar is om de ervaringen van andere veteranen te ordenen.
4 Resultaten secundaire analyse In de secundaire analyse blijken de hierboven beschreven thema’s een passend, conceptueel kader te zijn om de ervaringen met schokkende gebeurtenissen te kunnen plaatsen. Ook de inhoudelijke vulling van de concepten kent grote overeenkomsten. In het vervolg zullen we op de eerder beschreven thema’s terugkomen en ze aanvullen met inzichten uit de nieuwe dataset.
schieten op de maan
209
Buitengewone wereld
De landen waarnaar de militairen zijn uitgezonden, blijken een aantal gemeenschappelijke kenmerken te hebben die ze tot een niet-alledaagse wereld maken voor de militairen. Het blijkt een wereld te zijn die afwijkt, omdat ze als primitief wordt gezien en omdat het een oorlogsgebied is. Primitief betekent ongeciviliseerd en een slechte infrastructuur, gebrek aan medische voorzieningen, verouderd en afwezigheid van voorzieningen zoals schoon water, elektriciteit en riolering. In combinatie hiermee noemt een aantal veteranen in de dataset van de secundaire studie nadrukkelijk dat ze andere geuren ervaren dan ze gewend zijn en vreemde gewoonten zien, zoals de Nederlands-Indiëveteraan hieronder. Fragment 7.1 (Int. 230, 0:15:44-0:16:20) [230_944.96_980.32] Die geur dat ja die geuren dat is heel ja die ken je hier gewoonweg niet. En, het meest frappante vond ik dat is de Molenvliet dat is dan zo’n beetje een zeg maar een kanaal wat door de stad loopt, zaten dus die eh ja, die Inlandse vrouwen gewoon, die baboes te wassen en eh even verder op zat er een z’n tanden te poetsen en daar zat er een z’n behoefte te doen dat ja je joh dat nou. Dan voel ik me vreselijk raar he. [Nederlands-Indië, 1945-1950]
Naast de armoede en het gebrek aan voorzieningen komt men ook terecht in een oorlogsgebied met veel verwoestingen, zoals platgebrande huizen, granaatinslagen, kogelgaten, vernielingen en kapotte wegen. Fragment 7.2 (Int. 456, 0:31:00-0:31:25) [456_1860.42_1885.54] Nou en van daar af in een eh in een UN-voertuig en zijn we langs de Green line, dat is oost en west Beiroet in tweeën deelde toen, nou, daar heb ik ge om me heen gekeken denk ik nou wat is hier in godsnaam gebeurd? Vern, verwoest, gewoon de stad verwoest. Er is geen vierkante meter muur waar geen kogelgaten in zaten, ongelooflijk. [Libanon, 1979-1985]
Niet alleen de omgeving is getekend door de oorlog, ook de mensen. Op de markt kun je voor weinig geld een geweer kopen met munitie. De mensen zijn arm, gewond en bang. Fragment 7.3 (Int. 230, 0:28:37-0:28:56) [230_1717.25_1736.6] Als je ook zag hoe die bevolking, ja vooral in zesenveertig, hoe die vermagerd was nou het waren gewoon lopende skeletten en ja, eh, kleding, het was een beetje lompen die ze nog aan hadden. [Nederlands-Indië, 1945-1950] Fragment 7.4 (Int. 547, 1:10:56-1:11:26) [547_4256.54_4286.69] Je ziet mensen ehm zwak… eh... onge… ongewassen, onverzorgd. Je je kon ze 210
hennie boeije & sarah drost
op grote afstand je kon ze ruiken. Dus eh .. wat wat maar dat was eh de beginfase. [Irak, 1991-1992]
Bij vrijwel alle militairen valt de buitengewone leefwereld onmiddellijk op, maar er zijn enkele uitzonderingen. Een Molukse militair kwam aan in Thailand alvorens naar Cambodja te gaan en voelde zich juist meteen thuis, omdat alle mensen op hem leken (418). Een militair die al eerder op uitzending was geweest was niet verrast door de aanblik van de verwoestingen. Hij vertrouwde de ‘vakantiefoto’s’ en films van Defensie niet meer en had zich in de wordingsgeschiedenis van het conflict in Libanon ingelezen en had al begrepen dat er veel verwoestingen moesten zijn (309). Daarnaast was er nog een militair die zich er juist over verbaasde dat hij bij aankomst in Kosovo geen oorlogsgebied aantrof. Volgens eigen zeggen bevond hij zich in een roes van opwinding op weg naar avontuur. Pas na verloop van tijd zag hij waar hij was terechtgekomen en realiseerde zich dat er oorlog was. Fragment 7.5 (Int. 274, 0:22:25-0:22:55) [274_1345.03_1375.49] Nou we hadden een hoop geleerd natuurlijk in de opleiding en een hoop tv gezien, films, dus ja je weet wel hoe een oorlog eruit ziet met loopgraven en weet ik veel wat allemaal, en dan ga je kijken en dan zie je daar gewoon mensen gewoon boeren op het land aan het werk en ja gewoon het normale leven ging daar gewoon snelwegen vol met auto’s ik denk ja nou moe? Wat, waar ben ik, dit is geen oorlog, daar begon het eigenlijk al een beetje. [Kosovo, 1999-2000] Fragment 7.6 (Int. 274, 0:49:01-0:49:33) [274_2941.68_2973.4] Dat dat is iets wat wat me echt bijgebleven is. En dat begon je daar ook steeds meer, steeds meer te ruiken hoe verder de tijd verstreek. In die eerste weken begon je steeds meer lijkenluchten te ruiken in het in het land, en hier en daar zag je nog wel wat wat uitgebrande auto’s met nog wat wat mensen erin. En dan begon heel langzaam begon het kwartje te vallen. In het begin ben je toch met zo’n roze, roze [wolk] waar je binnenkomt dan sluit je je een beetje af voor die dingetjes, maar op een gegeven moment kwam dat vooral de eerste weken kwam dat wel een beetje binnen. [Kosovo, 1999-2000]
Naast de overgang van de burgermaatschappij naar de militaire gemeenschap maakt de overgang van de vanzelfsprekende naar de buitengewone wereld deel uit van de transitie die militairen doormaken. De primitieve en de verwoeste wereld vormen het decor van de gevaarlijke wereld. De wereld is niet alleen anders dan men gewend is, maar ook levensbedreigend. Geïnterviewden noemen regelmatig gevaarlijke situaties die dikwijls ook behoren tot de meest ingrijpende situaties die men heeft meegemaakt. Tweederde van de geïnterviewde veteranen spreekt eenmaal of meermaals over onverwachte en zeer bedreigende situaties. Zij gebruiken schieten op de maan
211
hierbij uitdrukkingen als: ‘Het had ook verkeerd kunnen gaan’, ‘Nu zijn wij aan de beurt ’ en ‘Ik had dood kunnen zijn’ of misschien had ik ‘weer eens een engeltje op m’n schouder gehad ’, zoals de Oeganda/Rwandaveteraan het uitdrukt. Fragment 7.7 (Int. 335, 1:02:35-1:03:24) [335_3755.07_3804.47] We gingen dus heen naar Kisoro de main road en toestanden maakt allemaal niet uit, en terug kon ik op een gegeven moment eh moesten we door zo’n gigantisch oerwoud heen, zo’n bamboeoerwoud met een weggetje, toen werd er aan alle kanten gigantisch geschoten. En toen zei de consul, sta stil en we stoppen hier, want... ik zeg nee we zijn geen sitting duck ik zeg we moeten dus door. Toen ben ik uitgestapt en toen ben ik voor de jeep gaan lopen en waarom weet ik, toen heb ik een heel stuk gelopen en toen werd er niet meer geschoten en dan loop je niet prettig. Ik denk hè, ieder ieder moment kan er iets gebeuren en toen ik dacht dat het veilig was ben ik weer ingestapt toen gingen we door en daarna begon het vuurgevecht weer ik denk hoe kan dit nou. Of, dat je laat zien dat je niet bang bent ik hier ben ik, door te lopen en volgen, of, ik had weer eens een engeltje op m’n schouder gehad dat weet ik niet. [Oeganda/Rwanda, 1993-1994]
Andere gevaarlijke situaties die beschreven worden zijn beschietingen, schieten in de lucht, op vogels, op de maan, eigenlijk ‘schoten ze overal op’ (Cambodja, Kosovo), mijnen (Cambodja, Nieuw-Guinea), granaatinslagen (Cambodja, Libanon), onderbezetting (Nieuw-Guinea, Irak), patrouilleren in het donker (NederlandsIndië, Nieuw-Guinea), bedreigingen en treiterijen (Libanon), intimidaties, nepexecuties, gijzelingen (Libanon), loopgraven met boobytraps en valstrikken (Rwanda/Oeganda), hinderlagen, wegversperringen (Rwanda/Oeganda, Cambodja, Sarajevo) en dreiging met zenuwgasaanvallen (Irak). Enkele veteranen geven aan zelf te hebben geschoten en wellicht burgerslachtoffers te hebben gemaakt (Indië). Gebeurtenissen binnen het eigen team maken grote indruk, zoals massaal ernstig ziek worden (Indië). Soms kent een gebeurtenis een dodelijke afloop, zoals een ongeluk waarbij een teamgenoot zijn maat doodschiet of een geweer dat per ongeluk afgaat en iemand raakt. In het onderstaande citaat heeft de veteraan het er nog steeds moeilijk mee dat hij zijn maten in gevaar bracht. Hij voelt zich schuldig dat hij een verouderde kaart meenam en op terrein terechtkwam waar ze niet meer mochten komen volgens de afspraken. Daarop werden ze door de vijand gegijzeld die hen onderwierp aan nepexecuties. Fragment 7.8 (Int. 309, 1:05:19-1:06:06) [309_3919.04_3966.18] Eén hele vervelende vent ik verstond hem niet hij sprak alleen Arabisch, heeft dus een paar keer op ons van die namaakexecuties uitgevoerd. En dan wist je dus niet of het geladen was of niet en dan richtte hij op je hoofd en trok hij de 212
hennie boeije & sarah drost
trekker over. En daar heb ik het toch wel moeilijk mee gehad een aantal dagen dan. En eh ik heb me daar heel schuldig gevoeld omdat de anderen er ook bij betrokken waren want het echt een vergissing want, het was een oude kaart en de eh je moest voortdurend de meest recente stafkaarten met de gewijzigd situatie eh hebben, dit was een kaart van zeker drie weken oud en die had ik niet mogen gebruiken daar heb ik niet goed naar gekeken gewoon. [Libanon, 1979-1985]
Naast gevaar, bedreigingen en ongelukken is het vooral het aanschouwen van het leed van anderen wat als schokkend wordt beleefd. Vooral kinderleed, wreedheden en corruptie leiden tot traumatische ervaringen. Mensen zien sneuvelen, doden zien met een nek- of hoofdschot, kinderen zonder armen en benen, executies, massagraven (Nederlands-Indië), de geur van brandende lijken, eerwraakmoorden, afgehakte hoofden (Bosnië) en kinderprostitutie. In het primaire onderzoek naar Cambodja kwamen veel verwijzingen voor naar kinderen. Enerzijds ging het om de vrolijkheid van kinderen en anderzijds ging het om kinderen die ledematen waren kwijtgeraakt door een mijn. We interpreteerden dat kinderen een metafoor zijn voor het onrecht van een oorlog waarin vele onschuldige slachtoffers vallen. Een keer noemt een veteraan Joodse kinderen in de Tweede Wereldoorlog en tweemaal worden vrouwen en kinderen als burgerslachtoffers nadrukkelijk genoemd in Nederlands-Indië en in Rwanda. Het thema kinderen lijkt dan ook sterker aanwezig in de missie naar Cambodja dan in de andere uitzendingen. In lijn met de verhalen van de Cambodjaveteranen, ervaren ook de geïnterviewden in de diverse andere missies positieve aspecten aan het verblijf in een andere wereld. In sommige landen prijst men de gastvrijheid en positieve ontvangst, het primitieve en vrije leven, de boeiende culturele elementen, de kennismaking met de zeden en gewoonten van het land, de natuur en het reizen. De niet-alledaagse wereld is het decor waar zich schokkende gebeurtenissen voordoen en is een belangrijk aanknopingspunt om de ervaringen van veteranen in de secundaire analyse te beschrijven. De manier waarop de veteranen over het wegvallen van de vanzelfsprekende werkelijkheid spreken vertoont grote overeenkomsten met de manier waarop de veteranen in het primaire onderzoek over hun leefwereld spraken. Dit geldt in de eerste plaats voor het primitieve leven, het verwoeste land en de ellende van de bevolking. In de tweede plaats geldt het ook voor de gevaarlijke en schokkende gebeurtenissen waarbij ze betrokken raken en het aanschouwen van leed en wreedheden. Net als in het primaire onderzoek wijst men ook op de positieve aspecten van de vreemde wereld waarin men terecht komt.
schieten op de maan
213
Opleiding en training
Alvorens in te gaan op de opleiding en training doet zich de vraag voor waarom militairen in dienst gaan, of ze genoegen hebben in hun militaire training en of ze gemotiveerd zijn om op uitzending te gaan. In vergelijking met het Cambodjaonderzoek is hier in de Veteraneninterviews vrij nadrukkelijk naar gevraagd. Een onderscheid dat we op basis van de gegevens kunnen maken is dat tussen militairen die dienstplichtig zijn, militairen die in dienst gaan en voornamelijk extrinsiek zijn gemotiveerd (bijvoorbeeld voor geld, buitenleven, opleiding, spanning en avontuur) en militairen die vooral intrinsiek zijn gemotiveerd. De laatsten beschouwen een loopbaan bij het leger dikwijls als de realisatie van een jongensdroom. In hun familie komen militaire carrières voor en men is er trots op om militair te worden en te zijn. Dit komt het sterkst naar voren bij de mariniers. Fragment 7.9 (Int. 418, 0:01:36-0:02:45) [418_96.99_165.74] Resp. Mijn vader die zat dus in eh ook in dienst, in de KNIL, daar zat ie ook bij de Special Forces in die tijd al. Eigenlijk kon ik wel eh.. mijn broer zat er ook later in het leger. Mijn vader is eh of eh toen naar Nederland gegaan en van daaruit ja heb ik toch wel al die verhalen van die ouwe mensen gehoord en... zo zo... eh wou ik dus eigenlijk ook in het leger. Zo is dat gekomen dus dat ik ook eh bij defensie ben gegaan. Int. En wat waren dat voor verhalen die jou dan aanspraken? Resp. Gewoon alles. [lacht] al die verhalen. [stoel kraakt steeds erg]. Alle legerverhalen vond ik mooi als klein kind. Ja. Int. Maar wat, waren dat echt gevechtssituaties? Resp. Ja [kraak] niet alleen over gevechtssituaties maar ook gewoon hoe het leger in mekaar een beetje zat denk ik, van die tijd. Die periode was sowieso al anders dan dat we nu hebben en als kind heb ik dat altijd wel meegenomen, die verhalen van m’n ouders van de vrienden van m’n vader, van m’n ooms. Van m’n tantes. [Cambodja, 1992-1993]
De scheiding tussen dienstplichtigen en vrijwilligers loopt niet altijd gelijk met het al dan niet gemotiveerd op missie gaan. Zo kan een dienstplichtige militair toch vinden dat ‘de militaire richting wel bij hem past’ en daarmee gemotiveerd vertrekken (266). Aan de andere kant kunnen vrijwillige militairen bezwaar hebben tegen bepaalde dienstonderdelen waar zij niet achter staan, zoals veteraan 366 die had getekend voor een oorlogsvrijwilligersverband naar Nederlands-Indië, maar bij zijn ‘eigen jongens’ wilde blijven en niet naar de KNIL-compagnie wilde. Ook zijn er vrijwilligers die worden ‘aangewezen’, maar eigenlijk liever van hun contract zouden af willen. Echter, over het algemeen zijn de vrijwilligers en vooral de mariniers het meest gemotiveerd om op uitzending te gaan. Dat heeft voor een 214
hennie boeije & sarah drost
deel te maken met hun opleiding: tijdens een uitzending kunnen ze uitvoeren wat ze hebben geleerd. Training en voorbereiding voor een specifieke missie kunnen bestaan uit diverse onderdelen, zoals een taalcursus (soms beperkt tot enkele woordjes), rijvaardigheid, de zeden en gewoonten van het land, de cultuur, een jungle-training, vaccinaties, gevechtsinformatie en bouwkundige taken. Het aanbod hangt af van de aard van de missie, de specifieke functie en soms ook van de militaire rang. Bij de recente missies nemen militairen deel aan een cursus van het Clingendael Instituut. Hierin komen onder meer aan de orde de verschijnselen van PTSS, het werken met tolken en de oorzaken van het conflict in het betreffende gebied. Een aanzienlijk aantal veteranen geeft aan dat er een discrepantie bestaat tussen de voorbereidingen in het thuisland en de realiteit ter plaatse. Een veteraan die aan meerdere uitzendingen deelnam, vindt dat Defensie propaganda maakt met ‘de gebruikelijke prachtverhalen over een prachtig land waar schitterend werk wordt verricht’ (309), terwijl de werkelijkheid anders was dan gedacht en de omstandigheden grimmig waren. Enkele participanten misten een deel van de voorbereiding, omdat ze pas op het laatste moment werden opgeroepen voor de missie. Militairen zelf staan ook niet altijd open voor voorbereidingen: ze ervaren de lezingen als gortdroge stof, terwijl ze op avontuur willen (274). Sommige geïnterviewden merken op dat het ook voor Defensie ten ene male onmogelijk was om zich voor te bereiden op dat wat ze aantroffen. Zeker in Nieuw-Guinea en Nederlands-Indië was het voor Defensie ook allemaal nieuw en ze konden het verloop van de uitzending ook niet geheel voorzien. De gebrekkige voorbereiding wordt toegeschreven aan het tijdsgewricht; de missie vond plaats in een tijd waarin globalisering nog niet bestond en reizen nog nauwelijks was weggelegd voor het individu. Fragment 7.10 (Int. 230, 0:12:55-0:13:49) [230_775.16_829] Alleen het, dat ga ik dat realiseer je je nu pas, met die huidige uitzendjongens, je wist zo weinig he. Ehh… ja je wist de meesten wisten waar Indië lag aan de *andere kant van de wereld, eh je had bij wijze van spreken ook van eh oud KNIL-militairen kreeg je dan ja zegmaar Indische les, ja nou ja. Er werd iets verteld, maar ja, ik geloof dat je tien woorden Maleis leerde, dat waren dan niet de tien netste woorden. Ehh nee laat ik zeggen die die voorlichting dat was echt was minimaal en eh ja dat was eigenlijk eh toch wel een eh groot minpunt want je kwam daar dan stond je daar ja eh nou ja je moest eh wat moest je oh ja de vrede herstellen, ga je gang, daar kwam het eigenlijk op neer. Ja, tja. [Nederlands-Indië, 1945-1950]
Veteranen uit de groep met PTSS in het primaire onderzoek naar Cambodja gaven aan dat ze nooit goed voorbereid konden worden, omdat de situatie in het echt altijd anders is dan de oefensituatie. Onder de geïnterviewden in de secundaire anaschieten op de maan
215
lyse is een Cambodjaveteraan die uitgebreid vertelt over zijn marinierstraining en die vooral de training in oorlogssituaties benadrukt. De training is niet alleen bedoeld om de juiste vaardigheden te krijgen, maar ook om een sterke groep te vormen. Fragment 7.11 (Int. 418, 0:21:07-0:21:52) [418_1267.94_1312.31] Nou je hebt bijvoorbeeld bij de nee bij de Mariniers heb je dus dat je live firing doet, dus dan ga je schieten maar echt een hele grote schietbaan. En dan ga je dus eh met een hele compagnie ga je een aanval eh doen met scherpe munitie, eerst doe je dat met een peloton, en dan leer je dus echt situaties dan eh dan bereiden ze je echt voor op eh oorlogssituaties. Absoluut. Dus je went al aan die knallen en het oorlogsgeluid, helikopters die overvliegen, mortieren die eh worden afgevuurd. En eh.. doelen die we dan zogenaamd gaan innemen en dan wordt dus eh live geschoten ja. En dan zie je dus eh honderd man over een baan rennen en dat is dus eh wel indrukwekkend met scherpe munitie dus niet met losse flodders. En zo wen je dus al eh eigenlijk aan het oorlogsgeluid en eh hoe eh hoe het kabaal is eigenlijk. [Cambodja, 1992-1993]
Diezelfde geïnterviewde geeft aan een inadequate cursus te hebben gekregen direct voorafgaand aan de uitzending. Hij heeft zelf invloed uitgeoefend op de aanpassing ervan door de docenten te vragen de manschappen dat te vertellen wat hij dacht dat ze nodig hadden. Fragment 7.12 (Int. 418, 1:06:55-1:08:19) [418_4015.31_4099.61] Echt een ziekenverpleger opleiding waarbij wij zelf aangaven dat dat voor ons niet van belang was, dat ik moet weten hoe het kootje van je vingertje heet. Ik wil weten hoe ik een infuus moet eh aanleggen (…) En daar hadden we die lui van eh die dokter die eh hoofd geneeskundige dienst hadden we daarover aangesproken dat ze dat ze ons anders moesten gaan opleiden. [Cambodja, 1992-1993]
In recente uitzendingen, zoals naar Oeganda/Rwanda, zijn er eveneens geluiden dat de voorbereidingen niet aansloten. Veteraan 335 had behoefte aan kennis over verwondingen en hygiëne, terwijl ze leerden mensen uit flatgebouwen te redden die afwezig waren in het gebied (‘Geef ons een cursus waar we veel meer aan hebben’). Veteraan 408 geeft aan dat hij bij de uitzending naar Israël het gevoel kreeg: ‘Bekijk het maar, pak je auto en rij in oostelijke richting en je komt wel in Jeruzalem terecht.’ Veteraan 547 in Noord-Irak geeft aan dat er helemaal geen voorbereiding was, dat zijn groep slecht uitgerust en onbeveiligd was en dat ze door een gebied trokken zonder goede informatie over de situatie in Irak. Aan een niet-passende training kent men de betekenis toe dat Defensie het niet zo serieus neemt met de uitzending. Aan de andere kant is men dan trots wanneer men ontdekt dat Defensie er in recente missies blijk van geeft lering te hebben 216
hennie boeije & sarah drost
getrokken uit eerdere ervaringen (‘Ze hebben ervan geleerd dat je mensen goed opleidt en begeleidt.’ 408). Zo kreeg veteraan 408 voor zijn uitzending naar voormalig Joegoslavië een goed voorbereide cursus in vergelijking met eerdere uitzendingen naar Israël en Libanon. Recent uitgezonden militairen geven aan samen te moeten werken in internationaal verband. Naast het interessante aspect van deze samenwerking ervaren ze dat dit niet altijd vlekkeloos verloopt, bijvoorbeeld wanneer ze anders zijn opgeleid, er vooral zitten om zich te verrijken, taalproblemen ondervinden of wanneer ingrijpen geverifieerd moet worden bij de internationale troepenmachten en bij de Nederlandse autoriteiten. Samenvattend blijkt dat, wanneer veteranen terugzien op hun uitzending, het thema training en voorbereiding een belangrijke plaats inneemt. Alhoewel veteranen die deelnemen aan de uitzendingen van recenter datum in meer onderwerpen lijken te zijn onderwezen en meer informatie ‘van de wereld’ hebben, zijn ze niet zonder meer positief. Een aantal geïnterviewden dat deelnam aan recente uitzendingen, percipieert ze als onbezonnen en slecht voorbereid. Dit is in lijn met de bevinding uit het primaire onderzoek dat veteranen die een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt, altijd vinden dat ze daarop niet waren en niet konden worden voorbereid. Anderzijds is er een groep veteranen die wellicht naar huidige maatstaven helemaal niet zo goed was voorbereid, maar die daar verzachtende omstandigheden voor aanvoert en er niet zo zwaar aan lijkt te tillen. Vertrouwen in professioneel optreden
Net als in het Cambodjaonderzoek wordt door de geïnterviewden gewezen op het belang van de groep. Om een missie te volbrengen heb je elkaar nodig. Militairen die niet zijn ingebed in het team spreken er weinig over of geven erop af dat het team allereerst voor zichzelf zorgde. Essentieel is dat de teamleden van elkaar weten wat ze kunnen en vertrouwen hebben in hun professioneel optreden. Niet rangen en standen zijn belangrijk, maar degene die de juiste kwaliteiten heeft voor een bepaalde taak. Zoals eerder gezegd is een uitzending voor sommigen de verwezenlijking van een jongensdroom. Zij staan te trappelen om weg te gaan en te doen waarvoor ze zijn opgeleid. Fragment 7.13 (Int. 418, 0:22:02-0:22:23) [418_1322.28_1343.93] Resp. De werkelijkheid is toch als je ouder wordt dan eh kan je ’t beter relativeren denk ik over de soort zaken, ’t was gewoon je beroep. Daar moet je goed in worden dacht ik dus eh… en ik vond ’t eh mooi om te doen. Ja op een gegeven moment… eh hield ik gewoon van dat werk ja, dus eh ja je mag wel zeggen dat al die jongens met wie ik gediend heb dat waren allemaal professionals gewoon. [Cambodja, 1992-1993] schieten op de maan
217
Of later in hetzelfde interview: Fragment 7.14 (Int. 418, 1:13:56-1:14:06) [418_4436.73_4446.78] Het werk waarvan je zo hebt leren houden dat je dat geweldig vindt natuurlijk want in het veld moet je jezelf wel steeds bewijzen, elke keer weer opnieuw.
Een peloton kan als geheel zelfvertrouwen krijgen wanneer het gezamenlijk optreden succesvol is, zoals veteraan 52 die aangeeft dat zijn hele team erin gelooft dat ze zullen winnen wanneer het op vechten zou aankomen. In Nieuw-Guinea zag de plaatselijke bevolking de Nederlandse militairen ‘als een sterke groep’ volgens veteraan 208. Omdat de individuele militairen beseffen dat ze afhankelijk zijn van elkaar, staat de veiligheid van het team voorop. Groepsvorming vindt voor een belangrijk deel plaats tijdens de opleiding. Het meest komt dit naar voren bij de mariniers: ‘Ja… met z’n allen. Met die jongens die over waren gebleven, ja je wordt een hele hechte groep in die opleiding ja.’ (418). Tijdens de ontberingen leren ze hun teamgenoten kennen en ze leren dat ze in situaties van ze op aan kunnen en weten wat ze doen (208 en 310). Uit de data komt naar voren dat er een verschil bestaat tussen de hechtheid van de teams in de diverse militaire onderdelen; bij de marine wordt het teamverband als veel sterker ervaren, aangezien zij letterlijk maandenlang met elkaar in hetzelfde schuitje zitten. Jongsten en deelnemers met een andere achtergrond, bijvoorbeeld geneeskundigen of militairen afkomstig uit een ander deel van de krijgsmacht, moeten hun plaats verdienen: ‘in de ogen van de marine en mariniers zijn de luchtmachters eh watjes’ (310). Teambuilding als onderdeel van de voorbereiding vooraf en tijdens de missie kan bijdragen aan het leren kennen van de sterke punten van kameraden en het bijdragen aan het onderlinge vertrouwen (456). Onderwerpen die een rol spelen binnen het team zijn leiderschap, het negeren van gezag, verantwoordelijkheidsgevoel en de gelijkwaardige of ongelijke relatie met meerderen. Enkele veteranen geven aan de rol van vaderfiguur te hebben aangenomen in de groep. Het vervullen van zo’n functie kan bijdragen aan de betekenis die men persoonlijk aan de missie geeft. Aan leidinggevenden wordt door de veteranen een belangrijke rol toegeschreven in het bij elkaar houden van de groep. Hun belangstelling voor het team en het meedraaien leidt tot wederzijds respect. Fragment 7.15 (Int. 490, 0:29:00-0:29:28) [490_1740.47_1768] Resp. Dat eh dat de korporaal [één] de leiding nam en eh ja die liep ook mee voor het eerst en die had ook eh z’n billen dicht bij mekaar denk ik want, kijk en zo leer, zo leer je natuurlijk elkaar respecteren hè natuurlijk. Ik bedoel eh kijk je bent met z’n allen ben je daar en je probeert met z’n allen weer heelhuids thuis te komen en ja over het algemeen was dat goed dus eh.. ja. [Nieuw-Guinea, 1945-1962]
218
hennie boeije & sarah drost
Niet alleen professioneel moeten teamgenoten elkaar verstaan, maar ook persoonlijk moeten ze elkaars hebbelijkheden en onhebbelijkheden kunnen verdragen: ‘Je bent heel erg close. Je zit eigenlijk op elkaars lip. Je slaapt bij elkaar. Je hoort dus eigenlijk alles.’ (52 en 208) Na de uitzending missen de veteranen hun maten en ervaren ze soms een leegte door de afwezigheid van de anderen (207). De meeste veteranen geven aan een (zeer) goede binding en kameraadschap te hebben ervaren met de andere militairen in hun groep. De geïnterviewden beweren dat het delen van hun ervaringen cruciaal is voor de verwerking van de missie na thuiskomst. Wel valt het op dat er in enkele teams veel ruimte was voor een gesprek en bij andere veel minder. Fragment 7.16 (Int. 52, 1:51:00-1:51:32) [52_6660.32_6692.79] En eh.. kijk de infanterie is harder, dat is toch meer het eh.... ja daar wordt niet over geluld en ja als ik het moeilijk heb en de rest niet, ja... hè je weet hoe dat gaat. Het groepsproces. En dan is het maar net in wat voor groep je terechtkomt. En ik weet ook heel veel pelotons die hadden er helemaal geen moeite mee om erover te praten maar ik ken er ook wel een paar die hadden dat wel. En dan kun je daar wel problemen mee krijgen. Nou ik heb er persoonlijk geen last van gehad, maar ik, ik kan me dat heel goed voorstellen. Ja. [Cambodja, 1992-1993]
Sommige veteranen vertellen niet echt tot het team te hebben behoord om verschillende redenen, zoals een militair die individueel wordt uitgezonden of met een specifiek dienstverband. Een alternatief is dan om een vertrouwenspersoon te vinden met wie ervaringen gedeeld kunnen worden of met beroepsgenoten, zoals artsen (Int. 456, Sarajevo, 1991-1992), die bij andere troepen aanwezig zijn. Fragment 7.17 (Int. 274, 1:37:59-1:38:27) [274_5879.37_5907.87] Ik had heel, ik miste wel het hele eh het het eh… want er worden als eenheden samen op uitzending waren geweest gingen ze ook samen die verwerking in nou ik was individueel uitgezonden geweest dus ik moest dat individueel opknappen, daarmee daar miste ik wel eens wat in maar we werden we werden ik wist wel wat er ging komen en wat dit was. Goed en dan ga je maar eens een keer een gesprek met je met je arts of met je bedrijfs eh met de aalmoezenier dan die dan als bedrijfsmaatschappelijk werker fungeerde, heb ik daar wel wat gesprekken mee gehad. [Kosovo, 1999-2000]
Vaak ligt er een conflict aan de basis van het niet behoren tot de groep (vijf van de vijftien). Ze stellen bijvoorbeeld het disfunctioneren van collega’s en leidinggevenden aan de orde. Zo wil veteraan 335 die lijdt aan PTSS helemaal niemand meer zien, en zeker de ‘heren officieren niet’. Van degenen die niet overweg kunnen met hun team hebben er twee PTSS en bij een bestaat het vermoeden. Dit komt overschieten op de maan
219
een met het Cambodjaonderzoek, waar bleek dat in de groep militairen met PTSS veel vaker werd gerept over conflicten. Afsluitend komt ook het thema vertrouwen in de groep sterk terug in de secundaire analyse. Belangrijk is dat ze vertrouwen hebben in elkaars professionele kwaliteiten en voor elkaar instaan. In de primaire studie bleek dat militairen die getraumatiseerd waren, dikwijls geen binding hadden met hun collega-militairen en kritisch waren op hun oordeel en optreden. We zien hier ook dat militairen die niet (meer) tot de groep behoren, zich alleen voelen staan met hun zienswijze en met hun problemen. Het verschil maken: zinvol werk
‘Goed werk doen’ is belangrijk voor de militairen om de uitzending als zinvol te ervaren. Het vervult hen met trots wanneer ze voor de lokale bevolking wat hebben betekend. In meerdere interviews geven zij aan dat ze hebben bijgedragen aan de ontwikkelingshulp, aan de wederopbouw en aan de welvaart. ‘Humanitaire hulp bieden gaf heel veel zin aan de uitzending, anders vond ik het zinloos.’ (309) Juist de humanitaire acties leiden tot voldoening, zoals de overhandiging van schooluniformen, de bouw van huizen en wegen, de bescherming van de lokale bevolking, de ontwikkeling van medische voorzieningen, het creëren van een veilige omgeving en het zorgen dat de oorlog ophoudt en de handel opleeft. Het humanitaire deel van hun inspanningen is direct of indirect gericht op het herstel van de waarde van menselijk leven die is aangetast tegen het decor van de verwoeste wereld. Soms geven ze mensen letterlijk hun identiteit terug, zij het op heel verschillende manieren. Fragment 7.18 (Int. 408, 2:00:33-2:01:18) [408_7233.47_7278.53] Int. Wat, heeft u nou ook een gevoel van voldoening gehad of iets waar u dan wel trots op bent geweest, die afge..die maanden in Bosnië? Resp. Dat we, dat we met onze mensen toch eh al zijn het maar kleine dingen dat je kleine problemen opgelost hebt. Dat we eh dat we lichamen compleet hebben laten begraven. Dat we een paar keer waterleidingen en eh elektriciteitsleidingen hebben weten te herstellen. Dat we voor de mensen eh .. zeg maar de lokale bevolking voor sommige mensen dat we daar wat voor hebben kunnen betekenen. [Bosnië, 1992-1995] Fragment 7.19 (Int. 310, 0:59:12-0:59:36) [310_3552.36_3576.74] Int. Had u toen u daar zat het idee dat het eh zinnig was wat jullie daar deden? Resp. Nou, als, ja ik vind van wel. De de mensen zijn weer geregistreerd dus men weet weer wat er aan bevolking is eh de mensen zelf hebben ook weer een identiteitsbewijs, dus het zijn weer volwaardige mensen van, ik 220
hennie boeije & sarah drost
heb een pas dus ik besta en ik wil de rechten weer. [Cambodja, 19921993]
Bijdragen aan het leven van de lokale bevolking kan door te proberen contacten te leggen met hen en de mensen in hun waarde te laten. Die contacten maken de uitzending voor een aantal veteranen op den duur draaglijker. Naarmate een uitzending langer duurt, weten de militairen beter wat ze aan de bevolking hebben en omgekeerd. Zo deed het een militair in Nederlands-Indië goed dat de bevolking naar twee van zijn maten vroeg die ze al een tijdje niet hadden gezien. De uitvoering van ‘goed werk’ hoeft niet rechtstreeks betrekking te hebben op de lokale bevolking, maar kan ook betrekking hebben op zorgen voor het eigen team. Opvallend genoeg vertelt een aantal geïnterviewden bijna niets over dat waarvoor ze nu precies waren uitgezonden en over hun bijdrage daaraan. Het bieden van een luisterend oor en het motiveren van collega’s maakte voor hen de uitzending betekenisvol. Fragment 7.20 (Int. 274, 1:49:25-1:49:47) [274_6565_6587.32] Maar ik heb echt het gevoel gehad dat ik daar goed bezig ben geweest. Ik heb heel weinig gedaan voor de burgers hoor eigenlijk niks, maar ik heb er toch voor gezorgd dat de Nederlandse militairen die er zaten een beetje gemotiveerd raakten, en zo heb ik toch ook m’n invloed weer gehad, dus zo zie ik zie het als een hele positieve eh invloed die ik daar gehad heb, ja. [Kosovo,1999-2000]
Niet alle uitgezonden militairen vonden de missie waaraan ze bijdroegen zinvol. Soms heeft dat te maken met verveling‘twee weken een beetje in de zon zitten’ of ‘waardeloze zaken doen op het hoofdkwartier’ (Int. 456, Sarajevo, 1991-1992). Geïnterviewde 335 vond de missie naar Oeganda/Rwanda niet effectief en zag voor zichzelf geen nuttige rol weggelegd. Fragment 7.21 (Int. 335, 0:48:24-0:48:51) [335_2904.36_2931.07] Int. Ja en wat wat eh... wat deed dat met u u zag wreedheid u zag eh eh uzelf optreden op een manier, waardoor eigenlijk geen vooruitgang werd geboekt… Resp. Nou dat is eh dat is voor jezelf een eh ja hoe moet ik dat zeggen, niet leuk. Op een gegeven moment krijg je stel je ga je de vraag stellen wat doe ik hier eigenlijk? Waar ben ik mee bezig het is niet goed wat we… dit gaat verkeerd dit dit gaat gewoon fout maar je kunt er niks aan doen laat ik het zo zeggen. [Oeganda/Rwanda,1993-1994]
schieten op de maan
221
En later in het interview: Fragment 7.22 (Int. 335, 1:43:50-1:44:08) [335_6230.59_6248.62] Waarom? Wat heb ik dan gedaan het heeft me bijna drie keer m’n m’n leven gekost en nou, als je dan ziet wat het nog een klerezooi er is, wat is er gebeurd waarom? Zinloos. Heel simpel.
De totale zinloosheid van de aanwezigheid van Nederlandse militairen in een gebied en de ervaring van gebrek aan controle over de situatie, werd in het Cambodjaonderzoek gehoord, maar alleen bij veteranen met PTSS. Geïnterviewde 335 is ook gediagnosticeerd met PTSS. Ook vonden we vaker verwijzingen van kwade wil van mensen in wreedheden en geweld. Dat treffen we ook hier aan. Zo ziet veteraan 408 het conflict op de Balkan als een duidelijke zaak van politieke elites die mensen tegen elkaar hebben opgezet die eeuwenlang buren zijn geweest. Ook wijst hij op de menselijke onwil om de oorlog te laten stoppen, op criminelen die hun kans grijpen in de chaos en op de menselijke stupiditeiten die ervoor zorgen dat een conflict langer duurt, zoals de verkeerde mensen op bepaalde posten plaatsen. Het ervaren van betekenisvol werk kan worden gevoed door waardering en erkenning door anderen. Dat kan de lokale bevolking zijn, maar ook de Nederlandse samenleving en Defensie. Missies zijn soms omstreden. Militairen kunnen zelf vinden dat de missie nuttig is, terwijl de reputatie in de publieke opinie niet goed is. Gebrek aan erkenning gaat gepaard met frustratie en desillusie bij enkele veteranen uit het onderzoek. Vooral miskenning door Defensie en/of de Nederlandse samenleving worden als bijzonder onterecht ervaren. Er wordt op gewezen dat de media incidenten kunnen opblazen en daarmee de reputatie van een gehele missie en het militaire beroep kunnen beïnvloeden. Wanneer Defensie nalatig en onzorgvuldig is in de ogen van de militairen, leidt dit niet zelden tot verbittering en jarenlange conflicten. Men noemt onder andere de slechte begeleiding, het ontbreken van nazorg of de slechte timing ervan, gebrek aan tijd voor acclimatisatie, ontkenning van de gezondheid ondermijnende aspecten (zenuwgas, medicatie) en afwezigheid van begeleiding bij het vinden van een baan. De slechte nazorg wordt expliciet en meermaals aangehaald door meerdere veteranen. Participant 547 kreeg na terugkomst van de missie een vragenlijst die hij meteen weggooide: ‘Het woord debriefing kenden ze [bij Defensie] niet. Ze vroegen alleen maar naar militaire futiliteiten; wat je daar emotioneel hebt meegemaakt was niet belangrijk.’ (547) Er komen ook positieve geluiden naar voren over de begeleiding en nazorg door Defensie, zoals participant 274 die aangeeft dat hij zich behoorlijk goed gesteund voelde toen hij terugkwam uit Kosovo. Soms was er een aalmoezenier, dominee of maatschappelijk werker om mee te praten. Participant 207 (Cambodja) spreekt over een adaptatieprogramma bij terugkeer. Er wordt ook aangegeven dat de na222
hennie boeije & sarah drost
zorg nu aanzienlijk beter is dan ten tijde van de Nederlands-Indiëmissie in 19451950 (374). In vergelijking met het onderzoek naar Cambodja komt het thema zinvolheid van de missie in verschillende uitspraken van geïnterviewden terug. Het is belangrijk voor militairen dat hun aanwezigheid ertoe doet en dat ze niet voor niets risico’s hebben genomen. Ondanks de slechte reputatie die sommige uitzendingen volgens de geïnterviewden hebben, maakt men voor zichzelf uit of het werk dat men heeft gedaan goed was, of de aanwezigheid gerechtvaardigd was en de risico’s acceptabel. Veteranen die nare herinneringen hebben aan ingrijpende gebeurtenissen, lijken vaker te focussen op het moedwillige karakter van het kwaad dat ze om hen heen zien en vinden hun werk minder zinvol. Zij voelen zich vaker door Defensie onbegrepen en ervaren nalatigheid en onzorgvuldigheid. Controle versus machteloosheid
Een belangrijk thema dat de ervaringen van veteranen ordent, is controle versus machteloosheid. Dit thema houdt in dat men het gevoel heeft de situatie te beheersen en er invloed op uit te kunnen oefenen, dan wel dat men zichzelf ziet overgeleverd aan de loop van de gebeurtenissen en als een weerloos slachtoffer alles ondergaat. Als actief coping-mechanisme kwam in het Cambodjaonderzoek naar voren dat men een situatie bagatelliseerde om een deëscalatie van geweld te bewerkstelligen. Een andere keer kwam naar voren dat militairen bluften over hun macht en kracht om juist op die manier een verdere escalatie te voorkomen. Beide manieren komen we ook tegen in de secundaire analyse, zoals het team van participant 266 dat aan de Israëliërs liet zien dat ‘ze daar niet voor niets stonden’. Daarnaast kwamen humor en oplossingsgericht handelen naar voren als manieren om met bedreigende situaties om te gaan en ook die komen beide terug in de secundaire analyse: ‘Ja, dat stond niet in de folder hè toen we hier liepen. Je weet gewoon dat je daarbij zit en dan moet je niet zeuren. Iedereen heeft het zwaar maar dat is dan ook weer de humor.’ (418) Maar in de secundaire analyse ligt het accent bij controle uitoefenen op het naar de hand zetten van regels en hoe die te beïnvloeden. Sommigen trekken zich niets aan van de regels of interpreteren ze zoals het hen het beste uitkomt. Indien nodig argumenteren ze daarover met superieuren. Zo had een medicus leren rijden met een militair voertuig om als arts overal naar toe te kunnen inclusief naar plaatsen waar hij niet naartoe mocht. Het zelf besturen van het voertuig was verboden, maar hij beriep zich op de regel dat alle passagiers in geval van nood het voertuig zouden moeten kunnen besturen (309). Een andere veteraan dreigt de lokale bevolking geen medische hulp meer te geven, als ze niet alle gestolen matrassen en uitrustingen terugbrengen. Als later blijkt dat bij hun vertrek de VN opdracht geeft alle matrassen en beddengoed te verbranden, geeft hij tegen de regels in alles terug aan de lokale bevolking. schieten op de maan
223
Wanneer een uitzending langer duurt, wordt ook bij de lokale bevolking een reputatie opgebouwd die de beheersing over de situatie kan verhogen. Zo heeft een veteraan veel gezag opgebouwd door medische hulp te bieden aan de lokale bevolking. Dit geeft hem veel bewegingsvrijheid, omdat hij er vast van overtuigd was dat ze hem niet persoonlijk zouden aanpakken wanneer hij iets zou doen wat hen niet aanstond. Aan de andere kant kan een peloton ook aan reputatieverlies lijden en daardoor controle verliezen. In de uitzending naar Kosovo in 1999-2000 (274) ervaart de veteraan dat ze als helden worden binnengehaald, maar dat ze worden uitgekotst naarmate de tijd verstrijkt. Volgens hem ging het de lokale bevolking niet snel genoeg met de veiligheid, de opbouw van huizen, enzovoorts. De uitoefening van invloed staat in schril contrast met de enorme machteloosheid die sommige veteranen ervaren. Transporten die ze niet mogen tegenhouden, meldingen over militaire kampen waarin soldaten worden opgeleid waarmee niets wordt gedaan en beschietingen op weerloze burgers waarbij niet mag worden ingegrepen. Fragment 7.23 (Int. 335, 0:45:27-0:45:58) [335_2727.52_2758.98] Int. Ja maar wat, wat, zij schoten op mensen? Resp. Ja. Vrouwen. Hellingen, het is hoog, die zijn op de helling bezig aan aan landbouw en zij staan daar beneden gewoon te oefenen te schieten met hun kalashnikovs, die schieten dus op die vrouwen. Int. En dat dat was... Resp. Gewoon. Dat vonden ze prachtig. Int. En u zag dat? Resp. Ja je zag je zat erbij, je mag niks zeggen niks doen. En je zit ahh… mensenmensenmensen, wat een wat een stel on… nou moordenaars hier om me heen. Mensenleven telt daar niet. [Oeganda/Rwanda, 19931994]
Of militairen in een bepaalde situatie mogen en moeten ingrijpen hangt samen met het mandaat van de missie. Maar in de praktijk is de precieze taak op locatie niet altijd even duidelijk. Fragment 7.24 (Int. 52, 0:31:47-0:31:58) [52_1907.08_1918.05] Dus zij [de vijand] mogen gewoon alles doen, ze mogen je intimideren, ze mogen... je je eh bedreigen, eh noem maar op ze kunnen van alles doen, jij mag toch niks doen. [Cambodja, 1992-1993]
Of iets later in het interview: Fragment 7.25 (Int. 52, 0:38:18-0:38:39) [52_2298.94_23.19.4] Ik weet dat er eh hè collega’s hebben wel geschoten op indringers en en mensen die 224
hennie boeije & sarah drost
te dicht bij kwamen. Ja mocht dat? Weet ik niet. Weet ik niet. De letter van de wet hè of de geest van de wet. Ja zeg ’t maar. Dat is eh dat is heel moeilijk.
Een aantal missies van recenter datum wordt uitgevoerd met internationale troepenmachten onder het gezag van de NAVO en de VN. Dit leidt tot nieuwe vraagstukken omtrent het mandaat en het optreden ter plaatse. Fragment 7.26 (Int. 408, 0:39:58-0:40:26) [408_2398.33_2426] Dat maakt het moeilijk en ik heb dat als eh als compagniecommandant in Libanon ja dan kreeg je een opdracht maar je moest wel even verifiëren in Nederland of het mocht. Ja dat werkt niet. Ik heb maar een commandant, dat is m’n militaire commandant. En ik ben door Nederland gezonden maar ik ben door Nederland ter beschikking gesteld van de VN. En toch iedere keer als er iets kwam van die ene lijn, contact opnemen met Den Haag , mag ik wel uitvoeren wat m’n commandant me op… daar word je schizofreen van. [Bosnië, 1992-1995]
De secundaire analyse voegt informatie toe over de wijze waarop militairen op uitzending emotioneel omgaan met bedreigingen. Een aantal veteranen spreekt over een bepaalde mate van verruwing en harder worden. Ze nemen een onverschilliger houding aan ten opzichte van niet-alledaagse situaties. Fragment 7.27 (Int. 52, 0:54:53-0:55:34) [52_3293.7_3334.67] Resp. En die had zelfmoord gepleegd en eh die gaat dus ook op een draagbaar bij ons, aan de poort gebracht. Oh wat moet je ermee, ja stop ’m in de vriezer. En daar lag ook al het eten in he, nou zo d’r bij in he, en eh nou iedereen ’s avonds eten van eh hè weet je wel waar dat lijk eh he, maar ja joh, die is toch bevroren wat kan dat nou schelen. En dat soort dingen. Ja. Int. Zo verander je dus na een paar maanden tijd al. Resp. Ja… heel heel, je gaat Int. Dan is dat eigenlijk al normaal. Resp. Ja. Ja maar een dooie was ook heel normaal. Die zag je er elke dag wel een paar. Dus dan word je d’r ja ik werd er op een gegeven moment werd je wordt er keihard in hoor. Ach joh, is toch al dood, niks meer aan te doen. Ja. [Cambodja, 1992-1993]
Gevaren kunnen ter plekke worden gerelativeerd, om pas later te beseffen welk risico men heeft gelopen. Afstand nemen van de situatie en het beschouwen als het probleem van de ander houdt een aantal veteranen volgens eigen zeggen op de been. Nog steeds praat een aantal militairen in afstandelijke termen over wat ze hebben gezien en meegemaakt en ze gebruiken eufemismen. Het uitbranden van verschillende dorpen wordt betiteld als ‘de verschroeide aarde-techniek’ en een esschieten op de maan
225
calatie van geweld wordt neergezet als ‘een toestand die na een paar dagen alweer klaar was’ (374) (zie hoofdstuk 4). Gevaarlijke gebeurtenissen worden tot incidenten of ongelukjes verklaard: een gat in de helikopter is een kwestie van geluk gehad hebben en beschietingen worden geintjes van de vijand (266). Een marinier die na een zware opleiding aan meerdere uitzendingen heeft meegedaan, geeft aan over het emotionele aspect heen te zijn. Hij heeft geleerd ermee om te gaan en het doet hem niets meer. Fragment 7.28 (Int. 418, 1:11:20-1:11:40) [418_4280.08_4300.8] Je bedoelt het doet je niet meer zo veel of eh.. Resp. Ja dus je wordt eh ja… fysiek hou je alles uit makkelijk. En eh... en je vindt het geweldig om het gevecht in te gaan. Int. Ja zeg maar je doelt eigenlijk een beetje op het emotionele stuk in die zin af ge... Resp. … vlakt ben dat heb je niet meer. Dat heeft dus eh emotionele dingen heb je niet meer in die tijd. Vond ik. [Cambodja, 1992-1993]
Een andere veteraan beschrijft juist dat hij steeds meer problemen had bij latere uitzendingen. Bij de eerste uitzending naar Libanon had hij nog het idee dat de uitzending zin had, maar later realiseerde hij zich dat er weinig was veranderd. Zijn latere uitzending naar Cambodja gaf veel bedenkingen. Het is er nog steeds onveilig. Ook heeft hij in Cambodja twee bijzonder traumatische gebeurtenissen meegemaakt, een mijnongeluk en een executie. Het leed en de wreedheid vindt hij onbegrijpelijk en de machteloosheid (‘Dat soort dingen gebeuren, je kunt niks doen’) heeft hem ziek gemaakt en het heeft hem doen twijfelen aan de effectiviteit van missies. Ook horen we bij de oudere missies, die soms wel twee of drie jaar duurden, over verschijnselen van uitputting die het moeilijker maken om adequaat te reageren (‘De motivatie raakt op’ en ‘Je loopt op je tenen wat ten koste gaat van de alertheid ’). Samenvattend is ook het ervaren van controle of het gevoel van machteloosheid teruggehoord in de secundaire analyse. Naast een aantal coping-strategieën, zoals humor, bluffen en bagatelliseren, zijn oplossingsgericht handelen en vooral de omgang met formele regels en emotionele coping als thema verder verdiept. Veteranen die vooral vanuit een professioneel perspectief naar een uitzending kijken, noemen vaker succesvolle manieren om in te grijpen tijdens militaire uitzendingen en manieren om met ingrijpende situaties om te gaan. Daarnaast horen we eveneens verhalen over volkomen machteloosheid. Machteloosheid is een definiërend kenmerk van PTSS en houdt verband met het ervaren van bedreigende situaties als ontwrichtend. Eveneens zijn we meer te weten gekomen over het effect van langdurende uitzendingen en over het participeren in meerdere uitzendingen.
226
hennie boeije & sarah drost
Terugkeer naar huis: gebondenheid of eenzaamheid
Als de uitzending ten einde loopt gaan de militairen naar huis. Alhoewel het militaire team vaak het eerste vangnet vormt waarmee men gebeurtenissen deelt, komt daarna het thuisfront. Meerdere veteranen geven aan dat het contact met hun partners of de gedachte dat zij thuis op hen wachten, een bijzonder belangrijke bron van steun was. Contact en zendingen van voedsel, tijdschriften en cadeautjes verlopen in de ‘oudere’ missies zoals naar Nieuw-Guinea via de post, de lifeline naar Nederland (208). In de latere missies spelen nieuwere communicatiemiddelen een grote rol. Zo kregen de militairen in Kosovo bijvoorbeeld een mobiele telefoon om naar Nederland te bellen (274). Een enkeling kon via een post die toegang gaf tot internet, met thuis communiceren via de mail. In het Cambodjaonderzoek vonden we dat het tijdens de uitzending voor de veteranen een moeilijke afweging was welke ervaringen ze moesten delen met de thuisblijvers. Geen informatie geven leidt ertoe dat ze niet weten waar de militair mee zit en dat de familie ook geen steun kan bieden. Wel informatie geven houdt hen op de hoogte, maar kan hen ook ongerust maken. Om die reden kiezen sommige militairen ervoor angstige belevenissen te verzwijgen. Fragment 7.29 (Int. 207, 0:58:57-0:59:36) [207_3537.65_3576.67] Resp. En hoe is het met jou ja is wel goed maar ja weet je, ik liet nooit veel los want ja, je wou ze niet eh ongerust maken als er wat was natuurlijk. Resp. Ja een keer toen we was ik aan het bellen toen werd er geschoten voor de poort wa, was er weer dus heb ik opgehangen, heb ik een kwartier in die greppel gelegen daar tot het schieten voorbij was, er was iets met de politie eh maar ja je weet nooit, toen heb ik naderhand weer gebeld zegt ze wat is er, wat was er, ik zeg nou die lijn hoorde je dat gekraak ook? Resp. Ik heb pas thuis verteld toen ik thuis was wat er aan de hand was. Int. En hoe reageerde ze? Resp. Ja, ja, had je niks nee want dan had je je eigen wel ongerust gemaakt en zo en dat ja dat was ook wel zo. [Cambodja, 1992-1993]
Een aantal militairen kan na thuiskomst niet over hun ervaringen praten, omdat het thuisfront volgens hen toch niet begrijpt wat er daar is gebeurd. Het niet willen praten en het zich onbegrepen voelen werden in het Cambodjaonderzoek met name teruggevonden bij de militairen met PTSS. ‘Ze snappen het toch niet ’ (207) en ‘Ze weten gewoon niet beter ’ (208). Ze ervaren dat ze alleen kunnen praten met mensen die overeenkomstige gebeurtenissen hebben meegemaakt. Daarnaast hebben enkele veteranen de behoefte hun verhaal meerdere keren te vertellen, zonder dat ze zichzelf een last voelen. Het onvermogen te communiceren leidt tot heftige confrontaties met de omgeving, zoals ouders, verloofden, partners en kinderen, en leidt dikwijls tot een verschieten op de maan
227
wijdering. De omgeving geeft de ex-militair te kennen dat hij erg veranderd is en partners kunnen uit elkaar groeien. Veteranen erkennen dat en geven aan dat ze overgevoelig zijn, anderen wantrouwen (‘Ik was erg achterdochtig’, 408) en communicatie vermijden (‘Je wilt er niet over praten. Dat is zoiets persoonlijks, dat je geconfronteerd wordt met de dood ’, 208). Ook vertellen ze zich te ergeren (‘Mensen realiseren niet dat het hier zo vreselijk goed is’, 274) en hun zelfbeheersing te verliezen (‘ontploffen’), wanneer ze worden geconfronteerd met de oppervlakkigheid van de Nederlandse samenleving en het onwetende en verwende karakter van de mensen. Daarnaast zijn er veteranen aan het woord gekomen die zijn gegroeid door hun militaire ervaringen. Ze geven aan meer te kunnen relativeren (408 en 490), toleranter te zijn (547), beter met moeilijke dingen om te kunnen gaan (266) en te zijn gevormd (456 en 208). Ze geven aan ‘bezig te blijven’ om invulling te geven aan hun tijd en iets te doen met de door hen opgedane ervaring, zoals een dagboek, boek of artikel schrijven, een website maken, reünies organiseren of een embleem ontwerpen. Deze groei horen we zowel bij veteranen die het moeilijk hebben met hun ervaringen tijdens de uitzending als bij veteranen die dat niet hebben. Veteranen in de secundaire analyse schetsen een beeld van binding met de thuisblijvers of van verwijdering. Dat vonden we ook in de primaire studie waarbij veteranen met PTSS spraken van isolatie en van het leven met symptomen van een stressstoornis en waar veteranen zonder PTSS spraken over het delen van ervaringen en het aanwenden van de opgedane expertise voor latere activiteiten. We vinden een samenhang tussen veteranen die geschokt zijn door alles wat ze hebben meegemaakt tijdens hun uitzending en het niet kunnen communiceren met de thuisblijvers. Ze voelen zich onbegrepen. Elementen van groei treffen we aan in de verhalen van veteranen die positief terugkijken op hun uitzending als ook in verhalen van veteranen die negatief terugkijken.
5 Conclusie: perspectieven op ingrijpende gebeurtenissen In de secundaire analyse is gekeken naar de betekenisgeving van veteranen die aan een of meerdere missies hebben deelgenomen. Het blijkt dat deze betekenisgeving goed is te beschrijven aan de hand van de zes concepten die in de primaire studie zijn ontwikkeld. In de secundaire analyse komen globaal twee perspectieven op militaire missies naar voren: het Professionele perspectief en het Verstoorde levenperspectief. Elk perspectief geeft een samenhang weer tussen de thema’s zoals we die in de data hebben teruggevonden. Het professionele perspectief vertoont een rijke schakering aan invullingen, meningen en ervaringen. Het perspectief van het Verstoorde is een perspectief in zwart-wittinten. We zullen ze hieronder kort aanduiden. Bij het Professionele perspectief staat centraal dat militairen erop vertrouwen 228
hennie boeije & sarah drost
dat ze de zaak in de hand hebben. Ze ervaren controle, ook al is de situatie voor hen niet alledaags. Dat vertrouwen baseren ze in de eerste plaats op hun training en opleiding. Ze verstaan hun vak, ze weten dat ze fysiek diep kunnen gaan en ze zijn emotioneel gehard. In de tweede plaats baseren ze het vertrouwen op de professionaliteit van hun team. Ze kennen hun teamgenoten, ze weten wat zij kunnen en ze weten dat ze als leden van hun team op elkaar aan kunnen. Vanuit dit vertrouwen voelen ze zich niet zo snel aangevallen en niet zo snel bedreigd. Ze hebben veel strategieën voorhanden om uiteenlopende situaties te blijven beheersen. Ze blijven met de achterblijvers communiceren en laten hen kennis hebben van hun wereld. Als ze terugkijken vinden ze dat ze aan een geslaagde missie hebben deelgenomen en daaraan een zinvolle bijdrage hebben geleverd. Bij het Verstoorde leven-perspectief staat centraal dat militairen schrikwekkende gebeurtenissen meemaken en ervaren dat ze absoluut niets kunnen uitrichten. Het gaat hun bevattingsvermogen te boven. Ze hebben geen manieren voorhanden om ermee om te gaan. Die manieren hebben ze ook niet geleerd bij de voorbereiding en training, vinden ze. De preparaties worden soms als onzinnig afgedaan. Het team treedt niet voldoende manhaftig op wanneer ze de prioriteit bij het eigen welzijn legt. Op deze manier faalt de missie en heeft men voor niets risico’s genomen. Bij terugkeer naar huis is de vanzelfsprekende wereld niet meer vanzelfsprekend, want men weet dat het elders in de wereld bar is. In eigen land wonen onwetende mensen die het niet kunnen en soms niet willen begrijpen. Tabel 1
Typologie van veteranenperspectieven op ingrijpende situaties en het omgaan daarmee
Perspectief Dimensie
Professioneel
Verstoorde leven
Ervaring van controle
Ja
Nee
Vertrouwen eigen competenties
Groot
Klein
Ervaring van team
Gezamenlijkheid
Alleen
Bedreiging ervaren
Zelden
Vaak
Handelingsarsenaal
Groot
Klein
Informatie delen met thuis
Selectief
Onmogelijk
Zinvolle missie ervaren
Ja
Nee
Eigen militair optreden
Succesvol
Falen
De perspectieven zijn opgebouwd uit verschillende dimensies die in tabel 1 zijn genoemd. De ervaring van controle over de situatie is belangrijk. Deze dimensie hangt samen met de inschatting van de eigen vermogens om op te treden en het vertrouwen dat men heeft in het optreden van het team. Het vertrouwen in eigen kunnen en in dat van het team heeft te maken met de handelingsstrategieën die men tot zijn beschikking heeft. Wie veel verschillende opties heeft, voelt zich welschieten op de maan
229
licht minder snel bedreigd en hulpeloos. Het delen van de ervaringen met thuis is een dimensie waarop de perspectieven eveneens verschillen. Controle hangt tot slot ook samen met de beleving van zinvolheid van de missie en op welke wijze men de resultaten van de missie toeschrijft aan het eigen optreden: als een geslaagde missie of een volstrekt falen. De perspectieven zijn geconstrueerd op basis van de data en de inzichten uit de primaire studie. Alhoewel ze soms in zuivere vorm lijken voor te komen, zijn er ook tussenvormen. Bijvoorbeeld veteranen die zich ernstig bedreigd voelden, zich alleen voelden staan in het team, maar ook van mening zijn dat ze zinvol werk hebben gedaan. Ook zijn er militairen die aangeven dat ze in hun eerste missie alles onder controle hebben en vinden dat ze betekenisvol bezig zijn, maar in latere missies zulke schokkende gebeurtenissen meemaken dat het hun voorstellingsvermogen te boven gaat en ontregeld raken. Het omgekeerde komt ook voor: militairen die tijdens schokkende gebeurtenissen niet weten wat ze moeten doen en zich voelen falen, maar die zich later wapenen en zeggen geen last te hebben van ingrijpende gebeurtenissen. Er zijn dus mengvormen en overgangsvormen denkbaar tussen de perspectieven. Discussie
PTSS is geen onomstreden stoornis in de klinische psychologie (Rosen, Spitzer & McHugh, 2008; Spitzer, First & Wakefield, 2007). De huidige definitie van PTSS koppelt de klachten aan de schokkende gebeurtenis – het objectieve element – en aan de situatie van degene die zich in die schokkende situatie bevindt i.c. angst, hulpeloosheid en afschuw – het subjectieve element. We kunnen op basis van dit onderzoek niet veel zeggen over het moment dat militairen werden geconfronteerd met de schokkende gebeurtenis. Soms weten we dat ze bang waren, machteloos en geschokt of dat ze ‘op de automatische piloot’ handelden. Wel laat dit onderzoek zien dat militairen achteraf aan gelijksoortige, ingrijpende gebeurtenissen (objectief ) verschillende betekenissen kunnen toekennen (subjectief ). Wanneer ze dat doen op een manier die we het Verstoorde leven-perspectief hebben genoemd, zijn ze hoogstwaarschijnlijk kwetsbaarder voor de ontwikkeling van een PTSS. We denken dat de mate waarin men controle ervaart over de situatie waarin men zich bevindt, centraal staat in de perspectieven en we denken dat drie factoren daarbij een rol spelen. De eerste factor is de manier waarop men de niet-alledaagse wereld en vooral de schokkende gebeurtenissen ervaart. Wanneer de wreedheden en verwoestingen worden beschouwd als behorend bij oorlogsgebied, komen ze eigenlijk binnen de beheersbare sfeer. Het is niet zo onlogisch en willekeurig dat mensen zich gewelddadig gedragen, het is een overlevingstactiek in een oorlog. Voor anderen blijft het gewelddadige gedrag en het schieten op alles, zelfs op de maan, volkomen onvoorspelbaar, oncontroleerbaar en schokkend. De tweede factor is zelfvertrouwen. Militairen die erin geloven dat ze allerlei ge230
hennie boeije & sarah drost
beurtenissen aankunnen, ervaren meer controle dan militairen die zich hulpeloos voelen en niet weten hoe ze in een bepaalde situatie kunnen handelen. De derde factor is het vertrouwen in de professionaliteit van het team. Militairen die er blind van uitgaan dat de anderen zich verantwoordelijk voelen en weten wat ze moeten doen, voelen zich bij hun optreden meer gesteund dan militairen die ervaren dat ze er alleen voor staan als het erop aankomt. Zo redenerend zou het betekenen dat uitzendingen die aanleiding geven tot gevoelens van hulpeloosheid, meer risico’s met zich meebrengen voor het psychisch welzijn van de militairen. Dat zou het geval kunnen zijn wanneer het geweld en de wreedheden dusdanige vormen aannemen dat ze niet meer begrepen kunnen worden als acceptabele oorlogshandelingen. Geweld dat elk voorstellingsvermogen te boven gaat. De grimmigheid van Cambodja wordt deels toegeschreven aan de ellende die onschuldige kinderen overkomt. Dat zou ook het geval kunnen zijn wanneer het toegestane militaire optreden niet in overeenstemming is met het ingrijpen dat men nodig acht. Ze mogen niets doen en kunnen geen controle uitoefenen door in te grijpen. Bij Cambodja valt op dat veteranen een ambivalentie ervaren tussen de gewelddadigheden die ze waarnemen en hun mogelijkheden om in te grijpen vanwege de aard van de vredesmissie. Tot slot, zou bij langdurende missies verlies van controle kunnen optreden als gevolg van verschijnselen van uitputting, waarbij men zich zowel psychisch als fysiek niet meer in staat acht adequaat op te treden. In de primaire studie lag de focus op de uitzending naar Cambodja. In de secundaire analyse kwamen diverse uitzendingen aan de orde in het kader van de militaire geschiedenis van de betrokkene. Veteranen vertellen over de invloed die meerdere uitzendingen op hen hebben gehad. Sommigen geven aan van de eerste uitzending last te hebben gehad in termen van psychisch onwelbevinden en symptomen te hebben gehad van PTSS, maar zich later hersteld te hebben en gehard te zijn. Anderen geven juist het omgekeerde aan: zij hadden geen last van de eerste uitzendingen, maar kregen bij latere uitzendingen wel PTSS-gerelateerde klachten. Na iedere uitzending raakten ze meer uitgeput. Het is interessant om na te gaan wat er gebeurt met de betekenisgeving aan vervolgmissies in deze gevallen. Wat houden ‘herstellen’ en ‘harden’ of juist ‘uitputting’ en ‘ontreddering’ in termen van betekenisgeving in? De primaire analyse was opgezet als een studie waarin veteranen met PTSS en veteranen zonder met elkaar werden vergeleken. Dat gaf een duidelijk kader en de verhalen van beide groepen werden vanuit die wetenschap geïnterpreteerd. In de secundaire analyse is gezocht naar betekenisgeving van veteranen zonder kennis over hun psychische toestand. Wanneer we naar de interviews kijken vanuit de invalshoek van schokkende gebeurtenissen, moeten we concluderen dat er perspectieven oprijzen die in grote mate overeenkomen met het onderscheid in betekenisgeving dat we vonden in de vergelijking tussen veteranen met PTSS en zonder PTSS. schieten op de maan
231
Referenties American Psychiatric Association (2000) Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.). Washington, DC: APA. Boeije, H.R. (2008) Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Amsterdam: Boom. Brewin, C.R. & E.A. Holmes (2003) Psychological theories of posttraumatic stress. Clinical Psychology Review, 23: 339-376. Charmaz, K. (2006) Constructing grounded theory. A practical guide through qualitative analysis. Londen: Sage. Herman, J.L. (1992) Trauma and Recovery. New York: Basic Books. Horowitz, M.J. (1986) Stress response syndromes. Northville, NJ: Jason Aronson. Joseph, S. & P.A. Linley (2006) Growth following adversity: theoretical perspectives and implications for clinical practice. Clinical Psychology Review, 26: 10411053. Rosen, G.M., R.L. Spitzer & P.R. McHugh (2008) Problems with the post-traumatic stress disorder diagnosis and its future in DSM-V. The British Journal of Psychiatry, 192: 3-4. Schok, M.L., R.J. Kleber & H.R. Boeije (2010). Men with a mission: veterans’ meanings of peacekeeping in Cambodia. Journal of Loss and Trauma, 15 (4): 279-303. Spitzer, R.L., M.B. First & J.C. Wakefield (2007) Saving PTSD from itself in DSM-V. Journal of Anxiety Disorders, 21: 233-241.
232
hennie boeije & sarah drost
8 Veteranen en de alledaagsheid van culturen: een onbevredigend antwoord Hans Marks & Inge Melchior
Inderdaad is het ‘humanitaire gevoel’ toegenomen maar “identificaties” – De Swaans term – die het hele mensdom omvatten zijn nog steeds schaars, fragiel en voorlopig. Ze hebben geen sterke greep op de menselijke beleving. J.A.A. van Doorn 2002, 226
1 Inleiding: afbakening en werkwijze Hoe politiek en militair strategisch beleid op de schrijftafel wordt uitgetekend is de alledaagse werkelijkheid van centra van conflict- en geweldsbeheersing. De veteranen die in het kader van het interview-project van het Veteraneninstituut zijn geïnterviewd hebben daar merendeels geen deel aan (gehad). Zij zijn verplicht of vrijwillig – in verband met de uitoefening van hun beroep – uitgezonden naar delen van de wereld om de politiek-militaire voorstelling van wenselijke verhoudingen in de wereld tot een werkelijke en tastbare verhouding te brengen. Deze militairen, gewapend met geweer, schop of pikhouweel waren de lijfelijke bindingen met de plaatselijke bevolking in de regio’s waar de missies werden uitgevoerd in het kader van nationaal-militaire politiek, de NAVO of de VN. Door de alledaagse omgang met lokale bevolkingsgroepen, die sociaal en cultureel verschillen van de eigen achtergrond, vormden de veteranen beelden over deze mensen. De vragen die in dit hoofdstuk centraal staan hebben daar betrekking op: hoe en in welke termen en eigenschappen spreken de veteranen over de lokale bevolking, en – niet onbelangrijk – welke situaties in de interviews geven aanleiding om de lokale bevolking ter sprake te brengen? Is er een verband en samenhang zichtbaar te maken tussen het perspectief van de veteranen, hun missie en de tijd waarin deze zich voltrok? We zijn het interviewmateriaal (totaal 26 interviews, zie inleiding) gaan waarnemen met een zo open mogelijke benadering en de vraag: wat zit er allemaal in? Waar wordt ten aanzien van de plaatselijke bevolking onderscheid of overeenkomst gemaakt, naar welk benoembaar criterium wordt dat onderscheid gemaakt en kunnen we dergelijke onderscheidingen indelen in patronen. In de interviewtranscripten werden met behulp van het softwarepakket Atlas-ti 5 die delen van de veteranen en de alledaagsheid van culturen
233
interviews geselecteerd en gecodeerd waarin uitlatingen door de veteranen te vinden waren over de plaatselijke bevolking. Op een concrete manier zijn deze citaten aangeduid met trefwoorden over het onderwerp en de eigenschappen die erin tot uitdrukking kwamen. Vervolgens zijn de onderwerpen en hun eigenschappen met elkaar vergeleken en is getracht het analysemateriaal onder abstractere begrippen (dimensies) te formuleren en in te delen. Deze eerste analyse resulteerde in een grote hoeveelheid interessante begrippen zoals scapegoating, vertrouwen, wantrouwen, gastvrijheid, hygiëne, seksualiteit, reciprociteit, heroïsering, altruïsme, slachtofferschap, gemeenschappelijke mensheid, en de variatie aan eigenschappen die per begrip zijn toegekend. Op basis van deze meer geabstraheerde begrippen bleek het in eerste instantie moeilijk een aantal criteria van onderscheid en overkomst te formuleren en deze in verband te brengen met de missie en de tijdsperiode waarin de missie speelde. We vroegen ons af of het materiaal niet op een andere consistentere manier in te delen viel, zoals bijvoorbeeld volgens een continuüm van distantie en betrokkenheid die impliciet in de uitlating aanwezig waren (vgl. Elias, 1982). Echter, omdat de ontwikkelingsgedachten die daarin vervat zijn niet onderzoekbaar waren in het beperkte en tijdsgebonden interviewmateriaal, hebben we deze overweging laten varen (zie epiloog). Een andere ingang die de literatuur ons bood om het materiaal te herordenen en die we het meest geslaagd achtten gaat uit van de gedachte dat je relaties kunt omschrijven volgens oppositie, hiërarchie en overkoepelende insluiting. Wanneer mensen het over relaties tot anderen hebben vertellen ze hun verhaal altijd in een wij-zij-vorm, maar die manier hoeft niet per se een oppositie te vormen. Uitgangspunt hierbij vormde het artikel van Gerd Baumann ‘Grammars of Identity/Alterity: A Structural Approach’ (2004), waarin hij drie vormen van grammatica onderscheidt in de manier waarop mensen zich van anderen onderscheiden: de oppositie, segmentatie en insluiting. Onderscheid tussen mensen wordt altijd gemaakt, maar de manier waarop dat onderscheid als relatie wordt geformuleerd is in de drie grammatica’s verschillend van aard. Bij de oppositionele relatie zijn de eigenschappen van de ander altijd in tegenstelling tot de zelf toegedichte kenmerken. Bij hiërarchische relaties delen het ‘wij’ en de ‘zij’ eigenschappen in een relatie van onderschikking en bovenschikking, de kenmerken zijn betrokken op elkaar in een afhankelijkheidsrelatie of liggen in het verlengde van elkaar door historische ontwikkeling. Bij de relatie van insluiting bezitten het ‘wij’ en ‘zij’ abstract geformuleerde kenmerken, waarvan ieder een verbijzonderde vorm is. In de volgende paragrafen willen we enige resultaten bespreken, zodat zichtbaar wordt hoe verschillende typen relaties van onderscheid uit het materiaal naar voren komen. We beperken ons tot de al eerdergenoemde relaties van oppositie, segmentatie en insluiting en geven daarbij de variatie die we hebben aangetroffen weer. De belangrijkste vraag ‘of er een verband aanwezig is tussen het perspectief van veteranen, hun missie en de tijd waarin het afspeelde?’, bespreken we in de epiloog.
234
hans marks & inge melchior
2 Opposities: etnos, religie en klasse Om ons te oriënteren in de wereld maken we onderscheid door vergelijkingen (Fay, 1996, 229). Niet alleen tussen middelen, handelingen en gedrag, maar ook tussen mensen. Dat veteranen mensen classificeren volgens eigenschappen en gedrag is daarmee niet vreemd, zeker niet aangezien ze in veelal nieuwe, onbekende situaties belanden, die aanleiding geven om impliciet en expliciet te reflecteren over verschillen en overeenkomsten. Welke criteria gebruiken de veteranen om onderscheid te maken tussen de groepen mensen die ze aantreffen, en hoe gebruiken ze die criteria? De meest gebruikte eigenschappen waarmee de veteranen hun onderscheidingen onderbouwen hebben te maken met ras, religie en rijkdom of een combinatie daartussen. Zo stelt een Nieuw-Guinea veteraan (208): ‘Papoea’s zaten eigenlijk op het vasteland [van Nieuw-Guinea], vond ik persoonlijk. Dat zag je ook aan hun uiterlijk’, ‘de bevolking om de eilanden als Bisol [was] veel meer Indonesisch, die waren veel meer de identiteit van Indonesië aangedaan […] waren moslim. Papoea’s waren geen moslim’ (208: 46.04-46.38). Mensen worden naar raskenmerken (fysieke kenmerken) en religieuze verschillen geografisch ingedeeld. De kenmerken van het uiterlijk worden verder niet benoemd, maar als voor de hand liggend verschijnsel gebruikt. Een dergelijke combinatie tussen religieuze achtergrond en ruimtelijke verspreiding als onderscheidend criterium komt vaker voor, zoals bijvoorbeeld over de bevolkingsgroepen in Libanon. Fragment 8.1 (Int. 309, 0:08:16-0:08:54) [309_496.66-534.78] Libanon heeft zijn klassieke problemen met christelijke bevolkingsgroepen in het Noorden, de Koptische christenen als afscheiding daarvan. Ehmm en de sterke tegenstellingen tot de Soennieten in het middelste gedeelte van het land en de grens met Syrië en de Sjiieten in het zuiden. En eh de religieuze verschillen tussen Soennieten en Sjiieten zijn eh in feite vrij gering.
Deze informatie was de geïnterviewde voorafgaand aan de missie bekend. Wat hij echter toevoegt is: ‘En wat me toen verbaasde is dat dat tot zulke heftige conflic-ten geleid heeft, want een echt etnisch verschil is daar niet.’ Of hij met ‘etnisch’ wil verwijzen naar de gezamenlijke uiterlijkheden van mensen of naar gemeenschappelijke afstamming blijft onduidelijk. In het huidige tijdsgewricht, waarin de etnificering van conflicten de overhand heeft, ligt het meer voor de hand dat ‘etnisch’ hier gebruikt wordt als een verwijzing naar eigen afstammingsclaims van de plaatselijke bevolkingsgroepen en niet direct naar het fysieke uiterlijk. Want vooral rondom het thema uiterlijke kenmerken of raskenmerken kennen de veteranen de gevoeligheden en proberen deze dan ook op alle mogelijke manieren te vermijden.
veteranen en de alledaagsheid van culturen
235
Dat fysieke uiterlijk als onderscheidende factor wordt gehanteerd komt het beste tot uitdrukking in de manier waarop een UNOMOR-veteraan zowel in Suriname als in Rwanda/Oeganda onderscheid aanbrengt tussen mensen. Als hij aan zijn tijd in Suriname refereert, vertelt hij dat je je ‘leert aanpassen in dat gebeuren. Ja, je bent wit en zij zijn zwart en je moet je gewoon gedragen’. Fragment 8.2 (Int. 335, 0:22:26-0:23:02) [335_1346.76_1382.72] Hoe de mensen zelf daar te werk gingen nou ik heb het voorbeeld gegeven dat de de stadscreool geen hout uit uit deed werkte dus niet, eh daar moest je aan wennen eh ons tempo van werken lag veel hoger eh ik zeg wat, ik ga dat muurtje maken. En dat gewoon, dat muurtje maak ik in een dag. Als je zo’n vent liet zeggen je moet een muurtje maken dan duurde dat drie weken want dat ging op z’n elf en dertigste en daar zat geen vaart in, en daar moest je aan leren wennen, dat luister, eh, zij zij werken anders, langzamer, trager hoe moet ik dat nou zeggen eh dan dat wij gewend zijn.
De geïnterviewde is zich bewust van de manier waarop hij het onderscheid verwoordt, en met enige schroom vertelt hij, ‘ik moet even eerlijk zijn de, ik heb daar leren discrimineren laat ik het zo zeggen. Dat klinkt misschien raar maar door Suriname zelf.’ (Int. 335, 014.27) Fragment 8.3 (Int. 335, 0:14:59-0:16:31) [335_899_991.62] Je moet moet even niet eh te hard zeggen maar je hebt twee soorten negers. Daar zo. En de ene soort neger dat zijn de gevluchte slaven van vroeger die dus [door/in dorpen] werken, perfecte mensen, hard werkende mensen. Klasse kerels die ook een [bert die bet over een kapitein en daar weer over een] [*] perfecte mensen. Maar wat daar in de stad rondliep dat was eh wij zijn vroeger slaven geweest we hoeven niet meer te werken en die liepen daar rond te draven met eh niks. En het frappante was, toentertijd had Suriname al de eerste gastarbeiders. En die wa, kwamen uit voormalig [Brisuane], de grootste vijand van Suriname die werkten op eh werkten daar op een plantage hoe heette die ook al weer de nou, was vlak bij de stad dat is gigantisch groot maar in die tijd nog presteerde hij nog maar voor de helft. Er zaten gastarbeiders, terwijl de hele stad rondliep met die bekende figuren die geen flikker uitvreten, ik zeg het zachies, en eh, wel exact hetzelfde wilden doen, je had de Hindoestanen daar bijvoorbeeld wonen, nou die die werkten zich het apenzuur nou kijk maar om je heen die hebben geld zat. Dan had je dus de Indische mensen, die veel meer in de in de landbouw zaten die hadden het ook goed en ze wouden met niks te doen hetzelfde niveau halen laat ik het zo zeggen. Met tot gevolg dat er veel gestolen werd daar zo, heel veel gestolen werd door dat soort figuren. En op een gegeven moment stond er in de, in de krant daar een stukje tekst, de criminaliteit nam af, nam af in Suriname, ik zeg ja dank je de donder je hebt ze 236
hans marks & inge melchior
eerst bij mekaar een ticket Bijlmermeer gehaald. Vandaar dus het soort mensen wat toen naar Nederland kwam was niet best, het beste allooi laat ik het zo zeggen.
Hoewel het aanvankelijke onderscheid fysiek van aard is (wit-zwart) en het verschil tussen hem en de plaatselijke bevolking onderstreept, wordt de interne onderscheiding tussen bevolkingsgroepen omschreven in termen van de historische binding met het koloniale regime. Hij geeft betekenis aan die binding in het huidige tijdsgewricht door de manier waarop deze mensen voor zichzelf zorgen, oftewel werken, eraan te koppelen. Dezelfde manier van argumenteren gebruikt hij over het conflict tussen de Hutu’s en de Tutsi’s tijdens zijn deelname aan de missie aldaar. Fragment 8.4 (Int. 335, 0:35:33-0:36:19) [335_2133.57_2179.76] De achtergronden, dat een Hutu, gaan we weer eventjes (sic!), is meer een boer die uit het binnenland of uit het centrum van Afrika komt, gekomen is en een Tutsi is een, ja, die is, komt meer, hij is wel gekleurd, uit het noorden van Afrika, is lang, slank en ondanks die kleur lijkt hij meer op een Europeaan. Want door zijn uiterlijk heeft hij veel meer, dat hebben de Engelsen en de Belgen dan, die zijn meer betrokken geweest, die hebben een hogere opleiding gehad, laat ik het zo zeggen, dus dat was het verschil en die had ook betere banen daar laat ik het dan zo zeggen, […] die zaten dus meer aan de top…
In beide gevallen heeft hij moeite om de verschillen goed onder woorden te brengen, niet zozeer als het om werken gaat, of de sociale klasse van de mensen, maar vooral om de interviewer duidelijk te maken over welke mensen hij het precies heeft. Hij neigt ertoe om te beginnen met het fysieke uiterlijk, om dat als uitgangspunt te nemen en daaraan de andere eigenschappen op te hangen. Maar door zijn politieke correctheid lijkt hij zichzelf in toom te houden en zich in bescherming te nemen voor de neiging racistisch te worden. Dan zegt hij frases zoals ‘je gewoon gedragen’, ‘hoe moet ik dat nou zeggen’, en ‘gaan we eventjes weer’. Die laatste uitdrukking verwijst zelfs specifiek naar het discriminerende vermogen op basis van etnische en raskenmerken. Het is goed mogelijk dat de veteraan hier met die frase zijn onvermogen uitdrukt om het verschil duidelijk te maken aan zijn toehoorder, zonder de uiterlijke kenmerken te noemen, maar wetende dat we in de Nederlandse samenleving verwijzingen naar raskenmerken als politiek incorrect duiden. Etnische conflicten komen ook op de voorgrond bij de missies van Nederlandse veteranen in het voormalige Nederlands-Indië, vooral wanneer zij over etnische chinezen spreken. Int. 554 vertelt dat zijn contacten met Chinezen vriendelijk van aard waren. Als inlichtingenofficier had hij vaak met Chinezen te maken en was ook aanwezig tijdens een bruiloft van Chinezen. Dit persoonlijke contact staat in veteranen en de alledaagsheid van culturen
237
schril contrast met de politiek-economische verhandeling die hij geeft over de verhouding van Chinezen met de Indonesiërs. Daarin worden de Chinezen stereotiep aangeduid met ‘handelslui ’ en ‘rijk’ en de opkopers van rijst uit de desa, die later ‘voor woekerwinsten aan de Indonesiërs terug verkocht werd in tijden van schaarste’ (Int. 554, 075.24). De verschillen worden hier het meest duidelijk van alle uitgedrukt in de productieverhoudingen en -belangen. Het etnische aspect aan het conflict geeft de scheiding aan tussen economische belangen. Hoewel hij in deze beschrijving de Chinezen in Indonesië bestempelt als ‘uitbuiters’ en ‘onderdrukkers’ en laat zien hoe de gewone Indonesiërs onder hen te lijden hebben, gaat uiteindelijk de sympathie van hem toch uit naar de Chinezen. Want in het politieke conflict over onafhankelijkheid en nationalisme delven Chinezen door geweld, brandstichting en verwoesting het onderspit. Elders worden verwijzingen naar etnische achtergrond ontkent of vermeden, zoals tijdens de missie in Cambodja. Op de vraag via welke sociale lijnen (religie, klasse) de verschillende strijdende facties in Cambodja steun verkregen, antwoordt een voormalige officier bij de UNTAC-missie met veel buitenlandse ervaring, heel resoluut met een ‘nee’, en legt vervolgens uit dat Cambodja ‘een uniek land [is], want 97 procent van de mensen die daar wonen zijn Cambodjanen (…) en ze zijn allemaal min of meer boeddhist.’ (248: 029.31) Hij voegt daar nog wel toe dat de overige drie procent bestaat uit een kleine rooms-katholieke kern, Chinezen en Vietnamezen. Een antwoord op de scheidslijnen in het conflict blijft daarmee achterwege. Op deze laatste toevoeging na bestaat volgens hem de Cambodjaanse samenleving uit een grote Cambodjaanse bevolking. Fysieke kenmerken tussen bevolkingsgroepen spelen geen rol in zijn beleving, politiek-economische verhoudingen lijken geen invloed te hebben op de conflicten die zich in het land afspelen. Althans, ze worden niet als zodanig genoemd door de geïnterviewde. De politieke facties waar het in het conflict om gaat worden in de loop van het interview wel meerdere malen benoemd – de Rode Khmer, de Witte Khmer, Royalisten en verschillende boeddhisten –, maar welke groepen mensen bindingen hebben met deze facties blijft onduidelijk. De complexiteit en onoverzichtelijkheid van het historisch gegroeide conflict lijkt hierbij van invloed te zijn geweest. Iets soortgelijks treffen we aan bij de beleving van een veteraan uit de Kosovomissie, die als chauffeur voor een militaire fotograaf fungeerde (Int. 274). Bewust van het feit dat het conflict aldaar te maken had met tegengestelde belangen tussen Serven en Albanezen, en dat de NAVO niet slechts tussenbeide kwam, wil hij kenbaar maken dat wat zich op de grond en in het dagelijkse leven afspeelde voor hem niet simpel, helder en even duidelijk was: ‘maar wat er nou precies aan het vluchten was, nee, ik zag het verschil niet tussen een Albanees en een Serv hoor. Ik vond het ook niet echt mijn taak als soldaat eh chauffeur eh fotograaf om daar een keuze in te gaan maken’ (274: 53.33). Deze veteraan wil zich het liefst met onpartijdigheid 238
hans marks & inge melchior
afficheren wanneer het om de lokale bevolking gaat. Daarentegen zijn het vooral de verschillende nationaliteiten en contingenten militairen, zowel in Kosovo als op de veilige thuisbasis in Macedonië, waarover hij uitgesproken kwalificaties gedurende het interview verwoordt. Dat onderwerp valt buiten onze vraag in dit hoofdstuk, maar is wel een algemeen kenmerk van alle verwerkte interviews. De variatie in de relaties van oppositie is algemeen en breed, lopende van tegenstellingen in ruimtelijke, etnische, religieuze en fysieke kenmerken of combinaties daarvan tot het vermijden van onderscheid tussen bevolkingsgroepen. Tot nu toe hebben we gesproken over hoe de veteranen – al dan niet terloops – de lokale bevolking ter sprake brengen, welke de belangrijkste eigenschappen zijn die ze gebruiken om onderscheid aan te geven in de vorm van tegenstellingen. In de komende twee paragrafen zullen we ons meer verdiepen in de achterliggende reden om de lokale bevolking op een specifieke wijze ter sprake te brengen. Daarbij zijn de contexten in het interview van belang die aanleiding geven om te vertellen over de ander en ligt veelal een onderliggende boodschap die ze met het verhaal (willen) overbrengen over zichzelf en de ander.
3 Hiërarchie, afhankelijkheid en ontwikkeling Zoals in bovenstaande voorbeelden al duidelijk werd worden boven- en onderschikking van bevolkingsgroepen gebruikt om kenmerken aan te geven die betrekking hebben op een proces van ontwikkeling. In het relaas van UNOMORveteraan (335) hierboven, komt vooral tot uiting dat het onderscheid tussen de groepen een beschavingsgraad is: Hutu’s zijn simpele boeren, terwijl Tutsi’s door hun relatie met Engelsen en Belgen resulterend in opleidingen, zich hebben beschaafd tot het machtscentrum. De etnificering van het conflict wordt hier in verband gebracht met de politiek-economische ontwikkeling die de groepen hebben doorgemaakt en een ‘beschavingsproces’ dat ze hebben ondergaan. Een andere vorm van hiërarchie en ontwikkeling vinden we bij respondent (208) die in Nieuw-Guinea was gestationeerd. Herhaalde malen heeft hij het over de ongeciviliseerdheid en woeste natuur van het land en de vreemde bevolking die daar leefde: ‘Je had al gehoord van van eh de koppensnellers en de [*] [wisselmeren] en dat ze nog in het stenen tijdperk leefden’ (208: 13.04). Meestal worden echter de primitieve en onbeschaafde eigenschappen van de plaatselijke bevolking niet in verband gebracht met theorietjes over de evolutionaire ontwikkeling van de mensheid, maar met armoedige economische omstandigheden. De meest voorkomende verbeelding van hiërarchische relaties treffen we aan wanneer de veteranen zichzelf en hun handelingen beschrijven met betrekking tot de plaatselijke bevolking. In veel van de interviews speelt de hulp die de veteranen geveteranen en de alledaagsheid van culturen
239
ven aan de lokale bevolking een centrale rol. Respondent (207) vertelt over zijn ervaringen in Cambodja, toen er met geld uit een ‘potje van Pronk’ schooluniformen waren gekocht. Fragment 8.5 (Int. 207, 1:18:47-1:19:26) [207_4727.23_4766.39] En dat moesten wij dan eh, symbolisch gingen wij dat overhandigen dus er stond een heel schoolplein vol eh, school, ja je hebt het zelf gezien dat stelt niks voor. Er zitten geloof ik vijftig, zestig kinderen in zo’n klas, houten bankies en die hadden dan allemaal zo’n uniformpje van ons aan en die waren zo blij die kinderen want dat dat geldt daar heel erg hè als je in een schooluniformpje dan mag je studeren en eh, dus als die kinderen [or-goon] dankjewel zeggen tegen ons nou dan eh al die moeders stonden rond het plein heen en het was een hele ceremonie was dat omdat wij dan dat geschonken hadden want het kwam allemaal uit het potje van Pronk vandaan […]
In dit fragment wordt de lokale bevolking in een afhankelijkheidsrelatie geportretteerd als ontvanger van hulp. De veteraan, als gever, brengt materiële humanitaire hulp. In dit narratief staat het altruïstische karakter van de handelingen en missie van veteranen voorop, waarbij de wederdienst de vorm aanneemt van dankbaarheid. Maar ook zonder de directe materiële hulp wordt in de interviews de gastvrijheid van de plaatselijke bevolking algemeen besproken als vorm van dankbaarheid. Respondent 266, in 1997 als soldaat gestationeerd in Libanon, vertelt het volgende. Fragment 8.6 (Int. 266, 0:18:46-0:18:52) [266_1126.45_1132.18] We gingen vaak thee en koffie drinken bij die mensen en ook eten ehh we kregen ook wel eten.
En later in het interview: Fragment 8.7 (Int. 266, 0:26:27-0:26:40) [266_1587_1600.45] Ehh ik kan me een voorval herinneren dat eh het hele gebied weer was afgesloten en dat er niks te eten kwam en drinken wij kregen van die burgerbevolking uit het dorp die kwam we hadden genoeg te eten wat dat betreft die kwam van alles brengen.
Dat de lokale bevolking zo vriendelijk is om de Nederlandse soldaten eten te brengen, zegt niet alleen iets over de lokale bevolking zelf. Zoals Marcel Mauss (1923) beargumenteert in zijn beroemde werk Essai sur le don zijn ‘cadeaus’ nooit ‘vrij’, omdat ze aanzetten tot wederdiensten. Een gift zegt dan ook iets over de relatie tussen gever en ontvanger. Dat de geïnterviewde – zelfs in tijden van voedselschaarste – 240
hans marks & inge melchior
eten mocht ontvangen van de plaatselijke bevolking, benadrukt hoe dankbaar ze hem waren voor het werk dat hij daar verrichtte. Een dankbaarheid die volgens deze veteraan voortvloeide uit de ontspannen houding waarmee de Nederlandse militairen in het gebied opereerden. In vergelijking met een Frans bataljon komt dat mooi tot uitdrukking. Fragment 8.8 (Int. 266, 0:18:31-0:19:01) [266_1111_1141.41] Die Fransen die lagen volgens mij niet zo goed daar die hadden toch nog wel eens wat problemen, schietpartijen dat soort dingetjes terwijl wij op den duur ja ik denk dat een Nederlander zich toch altijd meer wel meer als een toerist gedraagt dan eh als militair. We gingen vaak thee en koffie drinken bij die mensen en ook eten ehh we kregen ook wel eten, voor, schuin voor de post zat er een ehm ik kan zo wel straks nog even foto’s laten zien heb je ook een beetje een indruk, een winkeltje, dus daar daar kochten we ook wel eens wat, ja.
De relatie tussen wij en zij blijft wel hiërarchisch, maar de eigenschappen verwijzen naar betekenissen uit een andere levenssfeer, die van vakantie, waarin mensen elkaar nieuwsgierig aftasten en er meer op gelijke voet met elkaar wordt omgegaan. Een enkele weergave getuigt van een reciproke en gelijke uitwisseling tussen veteranen en de lokale bevolking. Respondent (230), als onderofficier gestationeerd in de buurt van Cheribon in het voormalige Nederlands-Indië, vertelt een verhaal over de symbiotische relatie die zijn peloton had met de lokale bevolking. Fragment 8.9 (Int. 230, 0:29:28-0:31:27) [230_1768.36_1887.21] Was ook zo mooi, wat de ravitaillering betreft zaten we helemaal aan het end van de lijn, begonnen ze in Cheribon er werden dus ja eh zeg de foerage voor brigade, dan bataljonsniveau, dan compagniesniveau, dan pelotonsniveau, dus dat betekende dan dat ’s morgens zijn we om acht uur uit Cheribon vertrokken, ’s avonds om zes uur zat, omdat we helemaal aan het eind van de lijn zaten, en vooral in de begintijd ja was het vreselijk, het was compleet bedorven. Dat had een dag in de brandende, vis was ook bedorven, ja goed dan ga je zelf voor je voedselvoorziening zorgen. En we zaten dus net aan de rand waar de ja zeg maar de bergen begonnen, en dan tegen de avond kwamen dus varkens kwamen eruit en die gingen dus ’s avonds toe naar die tuinen van de bevolking gingen ze daar eh foerageren. Ja, dus het was een tweeledig doel, wij hadden vers vlees en de bevolking was verlost van de, het tuig wat hun tuinen vernielden. En dan eh zo om de paar dagen ging je een varkentje schieten en had je vers vlees. En dan was het zo mooi dan eh tegen die tijd dat je ging dat was zoiets, ’s middags rond een uur of vijf dan ging je dus eh naar de bosrand toe en stonden er een stel ja bevolking te wachten of ze mee mochten om het varken te dragen aan zo’n lange bamboestok, en eh en dan werd het ook geslacht voor ons en dan werd echt de de forse stukken vlees de hammen en veteranen en de alledaagsheid van culturen
241
zo ja de rest was voor ons niet belangrijk maar dat werd dan, het haar werd gebruikt, de hoeven werden gebruikt, het huid werd gebruikt werd leer van gemaakt, de rest van het varken het werd eigenlijk helemaal gebruikt dat was eh ja dat was wel heel makkelijk. En dan was het ja, mag ik mee, mag ik mee, mag ik mee, ja nee jij bent al geweest nou mag hij eens een keer mee, ja.
De veteranen en de plaatselijke bevolking helpen elkaar om de verschillende doelen die ze wilden bereiken te realiseren. De verschillen tussen wij en zij blijven aanwezig, maar de relatie tussen beide groepen wordt als gelijkwaardiger voorgesteld. Het is een mooi voorbeeld van wat Komter (2001:67) equality matching noemt, een uitwisseling waarbij niemand disproportioneel bijdraagt of winst beleeft.
4 Insluiting: verbazing en moreel appèl Bij insluiting wordt geappelleerd aan een virtueel ideaal, categoriseringen die, zoals Van Doorn stelt ‘het hele mensdom omvatten’. Hierbij wordt niet zozeer een vergelijking gemaakt tussen de plaatselijke bevolking en de wij-identificaties, maar met humanistische idealen die alle bevolkingsgroepen ter wereld zouden insluiten als gelijkwaardig. Al eerder in deze bundel zijn verscheidene van deze eigenschappen ter sprake gekomen onder de noemer van ‘intuïtieve universele principes’ (zie hoofdstuk 5). Ons is het daarbij echter niet te doen om de moraliteit en mogelijke morele dilemma’s die in een dergelijke vergelijking besloten liggen, omdat dergelijke dilemma’s ook opposities en hiërarchieën tussen groepen bevatten, maar om de variatie aan principes die door de veteranen gebruikt worden om andere mensen te classificeren aan de hand van criteria die alle mensen zouden insluiten en die niet per se vanzelfsprekend zijn in het alledaagse leven van de eigen samenleving. Vandaar dat de eigen samenleving en het eigen zelfbeeld slechts deels als referentiepunten genomen kunnen worden. De manier van classificeren en identificeren is een onderhandelingsproces waarbij contradicties en dubbelzinnigheden worden getolereerd (Fay, 1996; 238). Kuper (2000, 226 e.v.) spreekt in dit verband over multiculturalisme, waarin cultuur gepolitiseerd wordt. Een eerste illustratie daarvan vormen de uitspraken van Respondent 207, een onderofficier die in 1992-1993 gestationeerd was in Cambodja. Fragment 8.10 (Int. 207, 0:33:59-0:34:31) [207_2039.43_2071.53] Nou ja wat ik zeg, die die je miste er een hele groep eh… ja generatie die miste je daar natuurlijk. Dan ging je op een gegeven moment ging je daar op letten. Maar je zag dus wel nog die jonge knapen van zestien, zeventien maar ja die zijn daar geboren. En ik weet niet hoe lang die oorlog heb geduurd daar maar ik denk toch gauw een jaar of vijftien, twintig geloof ik. Dus die weten niet 242
hans marks & inge melchior
beter als eh met een geweertje op de rug altijd onderdrukt en moet ik iets hebben dan moet ik het wel eh met met ja of mijn buurman omleggen of weet ik veel anders kom ik niet aan eten of weet ik want zo ging dat denk ik toentertijd.
Hoe verwrongen de situatie ook mag zijn, de veteranen hebben vaak oog voor de gewone dagelijkse praktijk van het overleven. Niet alleen hebben ze er oog voor, maar zij presenteren dergelijke situaties ook als algemeen menselijk en begrijpelijk. Het referentiepunt om anderen te beoordelen komt niet voort uit het eigen wij-beeld, maar uit de samenhang tussen de sociaal-politieke situatie en waarden die als algemeen geldend worden voorgesteld en hoe je je daarbinnen als ‘mens’ kunt handhaven. We kunnen het ‘oog hebben voor overlevingskunst’ noemen. Er doen zich echter ook complexere voorbeelden van insluiting voor, waar de sociaal-culturele situatie geenszins door de betrokkenen als begrijpelijk wordt voorgesteld. ‘Ik kan dit niet invoelen, ik kan de meeste emoties en gevoelens van mensen invoelen, maar dit niet. Het staat volledig van me af.’ (309: 73:31) Met deze woorden eindigt Respondent 209, een toen 27-jarige kapitein-arts, zijn verhaal over een geval van eerwraak dat hij van dichtbij mocht meemaken. Tijdens zijn deelname aan UNIFIL in Libanon gedurende 1981-1982 werd een overleden meisje binnengebracht. Fragment 8.11 (Int. 309, 1:11:18-1:12:25) [309_4278.72_4345.17] Resp. … die werd alleen maar verdacht van die was uitgehuwelijkt aan eh een van de Amal-leden, die werd verdacht van contact met eh een andere man. En die is dus ook doodgeschoten en die is stervend binnen gebracht in Haris, jong meisje, wat ik al een paar keer als patiënt had gehad voor kleine dingetjes. Zeventien was ze. D., dat dat zijn dingen dat zijn is nog wel een beeld wat bij me boven komt. Int. Is dan die toedracht eh bekend op het moment dat zo’n meisje met een schotwond binnen wordt gebracht? Resp. Ja,ja, daar maken ze geen geheim van. Door de broer gedaan, dat is een erezaak, dat gebeurt hier in Nederland ook. De verdenking is genoeg. Er hoeft helemaal geen bewijs te zijn, ze hoeven niet zwanger te zijn, ze hoeven niet eens gezien te zijn. De roddel bij wijze van spreken is al genoeg. Int. De eer is aangetast. Resp. Ja, de eer is dan, de roddel tast de eer aan en de eer moet hersteld. Dat is veel belangrijker dan een mensenleven.
Dit is een herkenbare morele verontwaardiging waarbij geredeneerd wordt vanuit een ideaal, namelijk dat mensen slechts tijdens een rechtvaardig en formeel proces veteranen en de alledaagsheid van culturen
243
met gedegen bewijsvoering beschuldigd kunnen worden, en niet slechts op basis van roddel en achterklap. Niet slechts naar een ideaal van recht wordt verwezen, maar ook naar het onrecht dat de minst machtigen wordt aangedaan. In dit geval gaat het om een vrouw. De Libanonveteraan vertelt hoe we dat moeten zien. Fragment 8.12 (Int. 309, 1:12:39-1:13:28) [309_4359.92_4408.43] Een vrouw is daar niet belangrijk, een vrouw is belangrijk voor zover ze kinderen voortbrengt en de eer van de man niet aantast en de broers en de neven. Want al die lui die hun eer aangetast kunnen zien door het gedrag van een meisje, ook een jong meisje, en een vrouw, hebben het recht, de plicht om die vrouw te doden. … een van de dingen die ik nooit heb kunnen invoelen nooit heb kunnen begrijpen…
Het belang van vrouwen voor de samenleving ligt in de reproductieve sfeer, positief geformuleerd. Het belang van vrouwen voor mannen heeft ook negatieve kanten: zij kan de naam van mannen bezoedelen. Het is deze vorm van ‘recht’ en ‘plicht’ die deze veteraan zich geenszins eigen kan of wil maken of zelfs maar aanvoelen, en die kernwaarden zijn van die andere cultuur waarin hij verkeert: dit zijn zaken die ‘…ondanks mezelf, mijn … sympathie en medegevoel en invoelend vermogen met dé streng islamitische man die deze ideeën huldigt, in de weg staan. Ik kan het niet begrijpen.’ (309: 73.02) En om zijn onvermogen tot begrip kracht bij te zetten maakt hij de volgende vergelijking: ‘Net zomin, ik weet niet of de vergelijking opgaat, ik een nazi kan begrijpen die ervan overtuigd is dat het z’n recht is om joden te vermoorden. De vergelijking gaat niet helemaal op maar overeenkomsten zijn er wel.’ (309: 73.31) Gaat het hierbij om de structurele aspecten over macht en recht die een cultuur worden toegedicht, er zit deze respondent persoonlijk nog wat dwars waarmee hij niet goed raad weet. Fragment 8.13 (Int. 309, 1:12:25-1:12:51) [309_4345.17_4371.48] Resp. En het cynisme is dat ik die lui die dat deden bij herhaling behandelde voor gonorroe. Resp. Als ze weer eens naar Beiroet waren geweest. Die dubbele moraal. Int. En die behandeling is ook nog geweest nadat dat meisje is gestorven? Resp. Ja hoor.
Als arts had hij een bijzondere inkijk in de samenleving. Hij werd gevraagd enkele van de mannen die betrokken waren bij de terechtstelling van het zeventienjarige meisje te behandelen voor geslachtsziekten. Daarmee brengt hij hun losbandigheid op seksueel gebied ter sprake. Losbandigheid die niet verwacht mag worden van mannen die zoveel nadruk leggen op hun eergevoel dat van vrouwen afhankelijk is. Appelerend aan het idee ‘Doe een ander niet aan, wat je jezelf niet aan wilt 244
hans marks & inge melchior
doen’, opent hij een doos van Pandora over deze islamitische samenleving. Een klassieke morele tegenstrijdigheid. Hiermee maakt hij tevens duidelijk dat er van hem ook geen invoelend vermogen verwacht mag worden in dergelijke gevallen van eerherstel. De interviewster is nu gekweld door haar eigen geweten. Ze vraagt zich werkelijk af of de man die tegenover haar zit het met zijn geweten in het reine kan brengen zulke mannen, met dubbele moraal en een gewelddadig eergevoel, te helpen. Fragment 8.14 (Int. 309, 1:13:53-1:14:12) [309_4433.56_4452.25] Int. Op het moment dat dat meisje gestorven is en u gaat weer eh de hulppost beschikbaar stellen voor de bevolking en u behandelt dus mensen wat u net zegt voor gonorroe. Resp. Nee dat heb ik niet gedaan, ik heb deze man niet behandeld, ik heb gezegd je gaat maar naar het ziekenhuis in Beiroet dat zoek je maar uit. Int. Oh want daar was ik benieuwd naar in hoeverre dat dat dan met de persoon waarvan u dit weet…
Een duidelijke opluchting maakt zich van de interviewster meester, ze kan haar aanvankelijke morele verontwaardiging ten opzichte van de veteraan laten varen. Maar hij antwoordt als volgt. Fragment 8.15 (Int. 309, 1:14:11-1:14:43) [309_4451.25_4483.37] Ik kon ze, ik dacht gonorroe dat is een verdomd vervelende ziektes, ziekte, als je het laat zitten kan je niet meer voortplanten, ik dacht dat is in jouw geval misschien niet eens zo erg. Ook een primitieve reactie en onjuist voor een arts maar eh als hij geen behandeling had kunnen krijgen was ik verplicht geweest, maar hij kon ook naar Beiroet zich laten behandelen alleen was dat duur, daar zeuren ze dan ook nog over ze hebben net hun zusje vermoord en dan gaan ze zeuren dat de behandeling duur is. Ik had zo’n weerzin tegen die mensen dat ik ze ik heb ze ook niet meer gezien.
De morele verontwaardiging wint het van zijn beroepsethiek. Hij kan in die zin niet voldoen aan het ideaalbeeld van zijn collega’s. Dit mag allemaal voor de hand liggen, het geeft de gangbare verwijten en morele verontwaardiging van westerse mensen richting islamitische samenlevingen weer: de onrechtvaardige, ongelijke en leugenachtige aard van patriarchale samenlevingen. De morele bespiegeling van deze veteraan is echter situationeel afhankelijk: het betreft hier namelijk puur de verhoudingen binnen een door de leden van een samenleving gedeelde waarden en normbesef. Anders wordt het wanneer hij verslag doet van een executie van zeven Ierse soldaten die betrokken waren bij eerwraakzaak. Aanleiding tot het verhaal is dat UNIFIL-soldaten blootstaan aan veteranen en de alledaagsheid van culturen
245
mogelijke gijzeling of moord in verband met conflicten tussen verschillende politieke en etnische groeperingen in het land, eigenlijk om de gespannen sfeer te schilderen. Fragment 8.16 (Int. 309, 0:36:52-0:37:50) [309_2212.44_2270.74] Resp. Er was ook een Iers contingent. Die hadden ook dokters. En eh die hadden ook een aantal medics en die eh een van die medics die had een relatie aangeknoopt met een Libanees meisje. En dat kan absoluut niet. En of er nou seksuele verhoudingen zijn geweest of niet, dat weet ik niet, kort en goed zeven van die eh mensen van die Ierse post en een dokter zijn afgevoerd naar een [*] in de buurt en alle zeven doodgeschoten. Int. Zo. Resp. En dat was doordat er mogelijk contacten waren geweest tussen een Libanees meisje wat beloofd was aan een Libanees, een Sjiiet, en een van die mensen, en die werden alle zeven doodgeschoten, ritueel, want de eer vereist dat. En dat dat is de sfeer waarin dat gaat.
Ook hierbij handelt het over een eerwraakzaak, maar anders dan in het voorgaande geval gaat het om mensen die volgens de geïnterviewde verschillen in normatieve ideeën die betrekking hebben op seksualiteit, geoorloofde relaties en moraliteit. Hij heeft het verhaal gebaseerd op ‘horen zeggen’, hij heeft het niet van dichtbij meegemaakt. Zijn vertelstijl is hier dan ook minder fel, en minder doorspekt van morele verontwaardiging. Het lijkt er zelfs op dat hij hier de Ierse soldaten als schuldigen (‘dat kan absoluut niet’) aanwijst van de ontstane situatie: door hun onwetendheid van lokale verhoudingen hebben zij zich in de nesten gewerkt. Blijft ook hier dat het geval op gang komt door roddel over mogelijke seksuele contacten. Maar anders dan in het voorgaande geval verontschuldigt hij de moordenaars door op een krachtige manier aan te geven dat hun handelingen waren opgelegd (vereist) om het rechtsgevoel te herstellen; ze konden niet anders, omdat ze deel zijn van een andere cultuur. Het woord ‘ritueel’ formaliseert de moorden bijna als legaal. Wordt in het eerste geval een morele verontwaardiging uitgesproken over de plaatselijke, en zelf bredere islamitische cultuur, in het tweede geval verdwijnt die verontwaardiging naar de achtergrond door deze vorm van eigenrichting als een bijna normale handelwijze van de Libanese cultuur te zien. In het eerste geval wordt cultuur echter gemeten aan een idee van universeel humanitair mensdom, en passen de opvattingen van deze unieke cultuur niet in een dergelijk metabegrip van cultuur. Het tweede geval van eerwraak is van een andere aard door de handelingen van niet bij een cultuur horende anderen (Ieren). Het metabegrip van cultuur speelt hier een andere rol. De cultuurrelativistische neiging om andere culturen in zichzelf te respecteren en als uniek te zien vormt de boventoon in de beoordeling van de gebeurtenissen. 246
hans marks & inge melchior
Morele verontwaardiging getemperd door een vorm van cultuurrelativisme komt in de beschrijvingen van de veteranen over de zeden en gewoonten van de plaatselijke bevolking vaker voor. De ingang daarbij is een uiteenzetting van een praktijk of handeling die afgemeten aan de eigen culturele achtergrond vreemd aandoet, soms zelfs gruwelijk is. Maar de manier waarop zo’n verhaal gepresenteerd wordt komt meer voort uit verbazing. Fragment 8.17 (Int. 310, 0:39:28-0:39:43) [310_2359.74_2383] Nee nee nee nee nee ik heb me eigen zeker niet verveeld, ik vond het echt boeiend want, het is een hele andere cultuur. Ik bedoel hoe die mensen daar ook met elkaar omgaan met kinderen en hoe men daar leeft dat is voor ons gewoon, als je er niet geweest bent is het moeilijk te bevatten.
Voor deze respondent (310), die op missie was in Cambodja, is het moeilijk te bevatten hoe Cambodjanen met hun kinderen omgaan. Fragment 8.18 (Int. 310, 0:39:43-0:40:13) [310_2383_2413] Resp. Want als je nagaat dat kinderen, tot het vijfde jaar alleen maar een nummer krijgen tot eh als ze vijf zijn dan is het groot feest dan krijgen ze een naam. Int. Dan blijven ze leven. Resp. Dan blijven ze, dan is de kans dat ze blijven leven is groter ja. En zoals je ook ziet die boer ’s ochtends, om kwart voor zeven eerst de alle kinderen over z’n veld heen stuurt, nou de kinderen komen terug nou dan komen de ossen er pas op. Int. Om te kijken of er mijnen liggen. Resp. Ja. Int. Dus een os is meer waard dan een kind. Resp. Een kind kun je zelf maken, een os is veel geld. Int. Ja. Resp. Zo denken die mensen.
De verbazing van deze veteraan is groot. Maar hij relativeert de gruwelijke situatie door te stellen dat de Cambodjanen zelf zo denken. Jonge kinderen hebben in de Cambodjaanse samenleving pas een identiteit wanneer de kans op overleven toegenomen is. En in het geval van oorlog zijn kinderen zonder identiteit van minder waarde dan de productiemiddelen die het overleven symboliseren. Hij kan begrip opbrengen voor deze historisch gegroeide omstandigheden, maar vervolgt: ‘Ik moet er niet aan denken, als ik weet dat er eventueel mijnen liggen dat ik m’n kind erin ga sturen. Ja, dat telt bij hun helemaal niet; dat is heel anders.’ (310: 40.13) Wanneer hij de vergelijking maakt met zijn kinderen in dezelfde omstandigheden zou hij zichzelf niet meer begrijpen. Echte morele verontwaardiging die geënt is op een veteranen en de alledaagsheid van culturen
247
universeel humanitair vertoog is hierbij afwezig. Verbazing blijft de overhand houden, want morele consequenties verbindt hij er niet aan. De Cambodjaanse cultuur wordt als een geheel beschouwd en met respect en begrip benaderd. Een andere Cambodja veteraan (Int. 207), hoewel verbaasd en geschrokken door het enorme cultuurverschil, kan het wel begrijpen wanneer jonge mensen die opgroeien in een gewelddadige periode achteloos gebruikmaken van geweren en moordend hun leven verzekeren. Fragment 8.19 (Int. 207, 0:34:09-0:34:31) [207_2049.17_2071.53] … je zag dus wel nog die jonge knapen van zestien, zeventien maar ja die zijn daar geboren. En ik weet niet hoe lang die oorlog heb geduurd daar maar ik denk toch gauw een jaar of vijftien, twintig geloof ik. Dus die weten niet beter als eh met een geweertje op de rug altijd onderdrukt en moet ik iets hebben dan moet ik het wel eh met met ja of mijn buurman omleggen of weet ik veel anders kom ik niet aan eten of weet ik want zo ging dat denk ik toentertijd.
Het handelen van mensen wordt hier afhankelijk gemaakt van de historische periode waarin ze opgroeiden. Ze zijn zelf niet verantwoordelijk voor hun handelen, maar gedwongen door de omstandigheden grijpen ze de mogelijkheden aan om te overleven, of die nu gewelddadig zijn of niet. Ook hier gaat het meer om verbazing dan om morele verontwaardiging, omdat begrip wordt getoond. Op een enkel geval na worden ‘vreemde’ of gewelddadige praktijken, ook al wekken ze de verbazing van de veteranen, in een vertoog besproken waarbij mensen vooral slachtoffer zijn van hun eigen cultuur of samenleving, van het eigen besef van waarden en normen over het leven. De veelgebruikte zinnetjes ‘Maar dat is daar normaal’ of ‘Zo denken die mensen nu eenmaal’ geven aan hoe cultuur als het ware gezien wordt als een opgelegde structuur waar de ander aan ‘toebedeeld’ is. De plaatselijke bevolking wordt daarmee geportretteerd alsof ze het leven ondergaan, meer dan dat ze hun levens leiden als actieve participanten, zoals de veteranen hun eigen cultuur lijken te beschouwen. Insluiting als voorstelling van de relaties tussen veteranen en lokale bevolking varieert dus van een zwakke vorm van verwijzen naar een humaan ideaal tot een onbevredigend cultuurrelativisme.
5 Epiloog: onvoltooid verleden tijd Evenals de overige auteurs in dit boek hebben we bij de bewerking en de analyse van het interviewmateriaal een aantal problemen ondervonden. Vanuit ons zicht is het resultaat dat we hebben bereikt beperkt en te gefragmenteerd als beschrij248
hans marks & inge melchior
ving en niet-valide waar het om de samenhangen tussen de gereconstrueerde perspectieven, missies en tijden gaat. Analyses worden vaker niet voltooid, alleen wordt daar weinig over gepubliceerd. Aangezien in de toekomst meer en meer kwalitatief verzameld onderzoeksmateriaal beschikbaar komt, lijkt het ons zinvol hier een aantal van de problemen aan te kaarten waar komende onderzoekers mogelijkerwijs ook mee in aanraking komen. De interviews waarmee we werkten zijn afgenomen door geïnstrueerde interviewers in het kader van een door het Veteraneninstituut opgezet onderzoek. De leidraad bij de interviews waren de militaire loopbaan van de ex-militairen en de missies waaraan zij hadden deelgenomen. In een dergelijk kader liggen bewuste en onbewuste beperkingen besloten, zoals voor de hand ligt, een sterk militaire focus in het gesprek. Hierdoor komt de lokale bevolking waaronder de militairen verbleven slechts zijdelings aan bod, soms zelden of helemaal niet. De hoeveelheid materiaal is daarmee erg beperkt, en van sommige missies is slechts een enkele opmerking interessant. Te makkelijk zijn we van de naïeve gedachte uitgegaan dat mensen die aan de andere kant van de wereld ervaringen met andere mensen opdoen, daarover terloops of expliciet in een interview zouden praten. Voorts wordt door de interview(st)ers nauwelijks doorgevraagd wanneer de plaatselijke bevolking ter sprake kwam. Dat betekent dat het thema niet geproblematiseerd wordt aan de hand van expliciete interviewvragen. Ook de sociale en culturele context is in dergelijk materiaal niet door vragen geproblematiseerd, waardoor we vaker de neiging kregen om de interpretatie naar onze eigen hand te zetten (vormen van overinterpretatie) (vgl. Marks & Wester, 2008, 7). Deze problemen vloeien voort uit de formulering van de vraagstelling waarvan het onderwerp niet expliciet in de leidraad van de vraaggesprekken waren opgenomen. In termen uit de Inleiding van Wester is er een te grote kloof tussen ‘productiecontext’ van de documenten en de ‘onderzoekscontext’. Onze afwezigheid als onderzoekers bij de waarnemingen (tijdens het interviewen) heeft veel consequenties: allereerst voor de vragen die gesteld worden in samenhang met een theoretische probleemstelling. Maar niet onbelangrijk, als tweede, missen we de iteratieve werkwijze gedurende de waarneming. Zijn we als kwalitatief onderzoekers gewend om stapsgewijs te werken bij de waarneming, gestuurd door een voortschrijdend inzicht dat ontstaat door de analyse van de eerste interviews. Bij de heranalyse van secundair materiaal ontberen we die werkwijze. Het materiaal ligt vast, en de procedure vertoont daarom meer gelijkenis met een inhoudsanalyse waarbij materiaal wordt geanalyseerd dat niet met het oog op het analysedoel is verzameld. Samenvattend is onze ervaring dat er een mate van convergentie dient te zijn tussen het onderwerp van het bestaande secundaire materiaal en het thema dat in de probleemstelling is vervat. Zo houdt Marks zich bijvoorbeeld bezig met een onderzoek naar verwantschap en informele vormen van sociale zekerheid in Zweden. Het ruwe materiaal bestaat uit egodocumenten die door driehonderd mensen zijn veteranen en de alledaagsheid van culturen
249
geschreven. De vragenleidraad, opgesteld door het Nordiska Museet Stockholm met als onderwerp ‘Verwantschap en familie’ (Frågelista Nm 207), bevat onderwerpen zoals definities van verwantschap, contact en omgang tussen verwanten, gemeenschappelijk eigendom en erfdeling, eenheid en conflict, waarop de auteurs vrijelijk en naar eigen inzicht hun ervaringen op papier zetten. Evenals bij het interviewproject van het Veteraneninstiuut gaat het hier om projecten die als doel hebben de herinnering van mensen in een zekere periode over een bepaald onderwerp vast te leggen voor het nageslacht. Maar analysedoel en doel van de vragenlijst liggen dichter bij elkaar. Bewust hebben we de passages buitengesloten waarbij de plaatselijke bevolking een rol speelt in verhalen over collega-militairen uit eigen gelederen of uit andere nationale verbanden. Dit volgde uit de taakverdeling van het project, waarbij Moelker en Richardson zich bogen over de verhoudingen van Nederlandse militairen tot andere militairen. De verhalen die we hebben uitgesloten gaan in hoofdzaak niet over de lokale bevolking, maar over de betrokken militairen. Zoals Oegandese militairen die vrouwen als schietschijf misbruiken, of een Nederlandse militair die seksueel gebruikmaakt van Rwandese vrouwen zonder rekening te houden met het voorkomen van de ziekte aids en rauwe Russische helikopterpiloten die hun werk met bravoure en onder verdoving van alcohol uitvoeren. Hoewel dergelijke verhalen mogelijke betekenissen en representaties van de plaatselijke burgerbevolking in zich dragen, hebben ze voornamelijk de intentie om houdingen en wereldbeelden van de betrokken militairen weer te geven. Zo spiegelt de geinterviewde zich bijvoorbeeld vaak aan zijn collega’s op een dusdanige manier dat hij een beeld van zichzelf oproept als moreel hoogstaand mens en rationeel, beschaafd militair. De lokale bevolking figureert in dergelijke verhalen slechts als middel om de overige militairen en hun handelwijzen te duiden. Deze veelvuldige voorkomende verhalen hebben we merendeels buiten de analyse gehouden, daar het ons vooral te doen is om de directe spiegeling van veteranen met de plaatselijke bevolking. Een andere beperking aan het materiaal vloeit voort uit de werking en de effecten van het herinneren (cf. Misztal, 2003, 108-115; Assmann, 1997; Welzer 2002). De veteranen hebben deelgenomen aan missies die in de afgelopen zestig jaar zijn uitgevoerd. De ervaring, levensloop en sociaal-culturele uitwisseling over die jaren beïnvloeden de problematisering van de ander dusdanig sterk dat er voor de onderzoeksgroep als geheel moeilijk een verklaring te formuleren is over het beeld dat zij gevormd hebben over de lokale bevolking. Recente regionale brandhaarden, internationale conflicten of globale ontwikkelingen zoals de dekolonisering, de Vietnamoorlog, de Irakoorlog, de val van de Muur zorgen veelal voor een herordening van ervaringen en de herinterpretatie van beelden. Het zijn ongelijktijdige ervaringen binnen discursief aparte betekeniscontexten, levende herinne250
hans marks & inge melchior
ringen die in de dagelijkse praktijk van vertellen en herinneren aan de identiteitsbehoeften van individuen, groepen en generaties voldoen (Sökefield, 1999; Welzer & Lenz, 2007, 14). Voorts spelen bij herinneringen de communicatieve aspecten en het verloop in de tijd een rol: herinneringen worden verwoord in verhalen en uitgewisseld met anderen, niet slechts eenmalig verteld, maar meerder malen, waardoor de herinneringen aan het vertelde verhalen worden. Bovendien worden die elementen aan het verleden vergeten die niet meer in een betekenisvolle relatie staan met het heden, in een psychologisch idioom aangeduid met structural amnesia (vgl. Assmann in Brockmeier, 2002, 31). Omdat we van elke missie slechts enkele representanten in de analyse konden betrekken en de analyse fragmentarisch genoemd moet worden, is het onhoudbaar enige generaliseerbare verklaringen te verwoorden over ruimte, tijd en missie. De interne validiteit van de analyse kwam steeds meer onder druk te staan (vgl. Marks & Wester, 2008, 9). Naast de al eerdergenoemde problemen dient daarom de analyse onvoltooid te blijven.
Literatuur Assmann, Jan (1997) Das kulturelle Gedächtnis. Schrift, Erinnerung und politische Identität in frühen Hochkulturen. München: C.H. Beck. Baumann, Gerd (2004) Grammers of Identity/Alterity: A Structural Approach, in: Gerd Baumann & Andre Gingrich (eds.) Grammers of Identity/Alterity: A Structural Approach. Oxford, New York: Berghahn Books: 18-52. Brockmeier, Jens (2002) Remembering and Forgetting: Narrative’s Cultural Memory. Culture & Psychology, 8 (1): 15-43. Doorn, J.A.A. van (2002) Gevangen in de tijd. Over generaties en hun geschiedenis. Amsterdam: Boom. Elias, Norbert (1982) Problemen van betrokkenheid en distantie. Amsterdam: Meulenhoff. Fay, Brian (1996) Contemporary Philosophy of Social Science. A multicultural Approach. Oxford: Blackwell. Komter, Aafke (2001) Heirlooms, Nikes and Bribes: towards a Sociology of Things, in: Sociology, 35 (1): 59-75. Kuper, Adam (2000) Culture. The Anthropologists’ Account. Cambridge (MA) and Londen: Harvard University Press. Marks, Hans & Fred Wester (2008) Etnografie, geldigheid en de Baron van Münchhausen, in: Hans Marks & Fred Wester (eds.), Etnografie en geldigheid. Kwalon, Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, nr. 37, jrg.13, nr.1: 3-14. Mauss, Marcel 1923 (1990) The Gift. Londen & New York: Routledge. Misztal, Barbara A. (2003) Theories of Social Remembering. Maidenhead, Philadelphia: Open University Press. Sökefield, Martin (1999) Debating Self, Identity, and Culture in Anthropology. veteranen en de alledaagsheid van culturen
251
Current Anthropology, 40 (4): 417-447. Verrips, Jojada (2004) Dehumanization as a Double-Edged Sword, in: Gerd Baumann & Andre Gingrich (eds.) Grammers of Identity/Alterity: A Structural Approach. Oxford, New York: Berghahn Books: 142-156. Welzer, Harald (2002) Das kommunikative Gedächtnis. Eine Theorie der Erinnerung. München: Verlag C.H. Beck. Welzer, Harald & Claudia Lenz (2007) Opa in Europa. Erste Befunde einer vergleichende Tradierungsforschung, in: Harald Welzer (hrsg.) Der Krieg der Erinnerung. Holocaust, Kollaboration und Widerstand im europäischen Gedächtnis. Frankfurt am Main: Fischer Verlag: 7-40.
252
hans marks & inge melchior
9 Interviews met veteranen als historische bron De meerwaarde van oral history in de context van de krijgsmacht Stef Scagliola
All history starts by being oral, because somebody goes and tells someone about something and then he or she writes it down, but just because it is written down doesn’t mean it is true… I have come across war diaries where actual lies were written down, because often war diaries are written to place the writer and others in the best possible light. Major General Julian Thompson, British commander of a brigade during the Falkland War1
1 Mondelinge bronnen versus geschreven bronnen Historici onderscheiden zich van sociale wetenschappers door hun gerichtheid op waarheidsvinding. Waar de antropoloog en psycholoog vooral geïnteresseerd zijn in de culturele respectievelijk de persoonlijke waarneming van een gebeurtenis, zal de historicus trachten een gebeurtenis uit het verleden te reconstrueren door verschillende bronnen met elkaar te vergelijken. Dit streven wordt bewust getypeerd als ‘een poging’, omdat iedere moderne historicus weet dat de historische waarheid een hersenschim is. Bedrijvers van oral history zijn zich dan ook terdege bewust van de beperkingen van mondelinge bronnen, zoals het falende geheugen naarmate de tijd verstrijkt, de versteende getuigenis als iets meerdere keren is verwoord, de neiging tot zelfrechtvaardiging en het beoordelen van een situatie uit het verleden met de kennis van nu. De hierboven geciteerde oud-generaal plaatst echter ook vraagtekens bij de betrouwbaarheid van contemporain geschreven bronnen, terwijl deze doorgaans wel de basis vormen voor militaire geschiedschrijving. In zijn ogen is dit bronnenmateriaal in feite ook een afgeleide van iets wat in eerste instantie mondeling is verwoord, alleen is de afstand in tijd korter. Hoe langer het interval tussen het moment van de gebeurtenis en het moment van vastlegging en/of reproductie, des te sterker zal de invloed van omgevingsfactoren zijn op de inhoud en de vorm 253
waarin de vertelling wordt gegoten. Maar het verstrijken van de tijd en de veranderde positie van de verteller bieden ook kansen op andere waardevolle perspectieven. De algemene veronderstelling van oral history is dat het bevragen van veteranen die terugblikken op hun functioneren in een sterk hiërarchische organisatie waardevolle inzichten oplevert over aspecten van de sociale werkelijkheid die zich niet lenen voor schriftelijke rapportage. Een vertelling in een één op één situatie levert immers een ander type informatie op dan een contemporain geschreven document dat functioneel is binnen de institutionele context van dat moment. Deze veronderstelling zal worden getoetst door de verschillen tussen mondelinge en schriftelijke bronnen aan de hand van drie cases nauwkeurig te onderzoeken. Omdat de institutionele context van de krijgsmacht van invloed is op de waarde en status van mondelinge en schriftelijke informatie, zal eerst aandacht besteed worden aan de samenhang tussen de aard van de organisatie en de waarde van mondelinge bronnen.
2 Verschillende perspectieven op de werkelijkheid van de krijgsmacht De krijgsmacht is een organisatie met een monopolie op geweld, waarbij omwille van de functionaliteit geheimhouding soms noodzakelijk is en autonoom denken en handelen soms beperkt wordt. Tegelijkertijd vereist de dagelijkse praktijk van militair ingrijpen een zekere mate van improviserend vermogen en vormen van pragmatisme, die soms moeilijk te verenigen zijn met de morele en politieke grondslagen waaraan de militaire inzet aanvankelijk zijn legitimiteit heeft ontleend. Dit spanningsveld zorgt voor diverse perspectieven op de sociale werkelijkheid afhankelijk van de plaats in de hiërarchie, de graad van identificatie met de ideologie van de organisatie en kennis van en identificatie met hogere beleidsdoelen. De militair moet soms orders uitvoeren die niet verenigbaar lijken met het doel van de militaire inzet of hij wordt opgeleid voor een taak die ter plekke niet goed uitvoerbaar blijkt te zijn, omdat de situatie in korte tijd is veranderd. Vaak komt de eigen ervaring niet overeen met wat journalisten berichten in de media en wat politici verwoorden in politiek neutrale termen. Deze uitlatingen over de situatie maken echter veelal wel deel uit van het referentiekader van de burgeromgeving van de militair. Dit kan spanning opleveren met betrekking tot zingeving, voldoening over de geleverde prestatie en erkenning van de inzet door zijn of haar omgeving. Des te belangrijker is het dat door het bevragen van mensen na het beëindigen van hun carrière, het gezichtspunt van de veteraan deel gaat uitmaken van het reservoir aan bronnen dat beschikbaar is om zich een beeld te kunnen vormen van 254
stef scagliola
de militaire ervaring. Het biedt de mogelijkheid om de inofficiële, menselijke, alledaagse en niet-heroïsche kant van de militaire medaille te belichten (Scagliola, 2007). Daarbij komt dat bij interne rapportage, zoals bij vele organisaties, er bijna nooit sprake is van schriftelijke vastlegging op het moment van de gebeurtenis zelf. Tussen dat moment en de schriftelijke neerslag ervan kunnen meerdere interpretatie- en formuleringsslagen plaatsvinden, hetgeen voldoende aanleiding vormt om de ‘objectiviteit’ van schriftelijke bronnen te relativeren. Degene die het vermogen heeft zijn ervaringen op schrift te stellen en die er vervolgens voor kan zorgen dat die versie van de gebeurtenis de meeste status krijgt, bepaalt datgene wat later tot de gedeelde kennis zal behoren. Hoe meer persoonlijk, lokaal en onofficieel de context, des te kleiner de kans dat de ervaring of gebeurtenis deel uitmaakt van de schriftelijke verschijningsvormen van een machtsstructuur (Thompson, 1988; Portelli, 1991; Raleigh Yow, 2005). Het uitgangspunt bij het bevragen van veteranen over hun ervaringen is dan ook dat een deel van deze sociale werkelijkheid alsnog wordt vastgelegd. Potentiële meerwaarde van oral history in de context van de krijgsmacht
Oral history kan in de eerste plaats functioneren als aanvulling op officiële rapportages door het verschaffen van historische details over de microcontext van een conflict of militaire missie, die meestal buiten de schriftelijke rapportage blijven. Men kan hierbij denken aan beschrijvingen van informele sociale structuren die ontstaan als men bijvoorbeeld moet improviseren door het wegvallen van communicatie of het ontbreken van middelen, of als de politieke en militaire doelen (the rules of engagement) niet aan blijken te sluiten op de lokale praktijk. Oral history biedt in de tweede plaats de mogelijkheid om meer inzicht te krijgen in de sociale dynamiek in de groep en de beleving daarvan met inbegrip van de emotionele gevolgen daarvan. Bij oorlog en conflict is de aandacht al snel gericht op dramatische aspecten als sneuvelen, slachtofferschap, oorlogsmisdaden en traumatisering. De impact van alledaagse emotionele situaties zoals ruzie, heimwee of eenzaamheid blijkt echter net zo belangrijk. Een negatieve sociale dynamiek in de groep kan jaren later even funeste gevolgen hebben als de herinnering aan de confrontatie met doden of gewonden, alleen spreekt dit aspect van de militaire ervaring minder tot de verbeelding van de buitenwereld. Bij het benoemen van deze ervaringen gaat het in oral history veelal om een betekenis die wordt toegekend in het perspectief van de biografie van de persoon. Dus niet het verloop van het conflict of de missie is het referentiepunt, maar het verloop van het eigen leven. Daar hoort ook de periode bij voor en na het dienen in de krijgsmacht. Zeker bij senioren is er meer ruimte voor reflectie. Niet zelden is dat aanleiding om ervaringen te benoemen waar nooit naar is gevraagd of die gevoelig van aard zijn. Dat kunnen belastende ervaringen zijn die met oorlogsgeweld inter views met veteranen als historische bron
255
samenhangen, die vervolgens op latere leeftijd een psychische of morele last kunnen vormen. Dat kan gaan over geweld dat men ondergaan heeft, dat men zelf heeft toegepast of waar men getuige van is geweest. Maar het kan ook om arbeidsconflicten gaan, teleurstelling over het gedrag van kameraden, of het benoemen van disfunctioneren van het kader dat uit loyaliteit altijd verzwegen is. Door de afstand in tijd en plaats hoeft men niet meer te vrezen voor de eigen of andermans positie en verlies van status. In de derde plaats is het in de context van oral history in de krijgsmacht van belang om rekening te houden met het spanningsveld tussen de persoonlijke beleving van het individu en wat men het nationale institutionele vertoog zou kunnen noemen. De krijgsmacht is bij uitstek een nationaal symbool dat in naam van de gehele samenleving via een systeem van democratische controle taken uitvoert in het belang van de natie. Die positie moet keer op keer politiek gelegitimeerd worden en dat gebeurt dan ook door functie en status van de krijgsmacht te verbinden aan de representatie van de natie door een heel stelsel van ceremonies en rituelen. Dit heeft directe gevolgen voor de terminologie die gehanteerd wordt bij het beschrijven van militaire acties. Die termen zijn veelal nationaal en politiek gedefinieerd, maar staan ver weg van de ervaring van de individuele militair in zijn specifieke context. Dit hangt voor een deel ook samen met de spanning tussen termen die zich bij een individu op het moment zelf aandienen om de gebeurtenis of ervaring te benoemen, en de wijze waarop later aan diezelfde gebeurtenis of ervaring in officiële publicaties wordt gerefereerd. Het individuele relaas kan vooral inzicht bieden in de beleving van gebeurtenissen voordat ze gevat worden in generieke termen zoals oorlog, revolutie of crisis. Al gaat het natuurlijk altijd om een reconstructie achteraf, men kan toch een beter beeld krijgen hoe een situatie was voordat men de afloop kende. Gebeurtenissen die door historici later als historisch beschouwd worden, kunnen op het moment zelf vrijwel onopgemerkt blijven door de kracht van de alledaagse routine. Historische veranderingen betreffen dan ook aanvankelijk een minuscuul deel van de individueel ervaren werkelijkheid. Door direct de individuele participanten te bevragen kan men meer zicht krijgen op deze ‘onbevangen’ werkelijkheid (Welzer, 2009). In de vierde plaats is het bij oral history in de context van de krijgsmacht relevant om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de militaire organisatie. Omdat de krijgsmacht als instituut stevig ingrijpt in het persoonlijke leven van de militair, is er vaak sprake van duidelijke cesuren in de biografie. Het instituut is immers fysiek gescheiden van de ‘gewone’ burgermaatschappij en een belangrijk deel van het dagelijks leven speelt zich af op één en dezelfde locatie onder supervisie van een autoriteit en altijd in gezelschap van dezelfde groep. In de theorie van de socioloog Goffman zijn dit kenmerken van een zogenaamde total institution (Goffman, 1957). Een dergelijk instituut brengt een uniform formeel verhaal naar buiten over zijn doen en laten wat gedragen moet worden door de 256
stef scagliola
politieke en officiële instituties. Maar het bevragen van mensen die met afstand in plaats en tijd terugblikken op hun functioneren in die organisatie kan verhalen naar voren brengen die niet altijd sporen met het uniforme officiële beeld. Die kans is des te groter als het gaat om een organisatie met een zero-error mentality. De buitenwereld heeft dan de onredelijke verwachting dat er geen fouten zullen worden gemaakt. Overal waar levens op het spel staan en fouten vergaande consequenties hebben, zoals in ziekenhuizen, de krijgsmacht of de politie, bestaat deze sterke verwachting. Ook intern hangt promotie vaak samen met de verwachting dat er geen fouten mogen worden gemaakt. Dat heeft weer consequenties voor de motivatie om fouten te melden en kan leiden tot het vermijden van risico’s, wat weer op gespannen voet staat met de noodzaak initiatief te nemen (Wakin, 2000; Hartle, 2004; Klep, 2008). Om goed te kunnen functioneren zijn voor de krijgsmacht immers heldere doelen, strakke regels en geheimhouding noodzakelijk. Tegelijkertijd is de dagelijkse praktijk van oorlogvoeren verre van eenduidig. Die is complex, verandert steeds en noopt tot vormen van improvisatie, pragmatisme en aanpassing die soms moeilijk te verenigen zijn met de morele en politieke grondslagen die de inzet legitimeren. Het bevragen van mensen na het beëindigen van hun carrière kan deze kant van de militaire ervaring naar voren halen. Een ander aspect van de krijgsmacht als total institution betreft de kloof tussen burgersamenleving en militaire samenleving. Het gaat daarbij niet alleen om het verschil tussen een oorlogs- of uitzendsituatie en een stabiele samenleving, maar ook en vooral om overgangen naar situaties waarin telkens andere normen en waarden gelden. Eerst de overgang van burgersamenleving naar krijgsmacht, dan die van vredestijd naar oorlogstoneel – vaak in een niet-westerse context – en als laatste de overgang van krijgsmacht terug naar de burgermaatschappij. Om goed te kunnen functioneren moet men zich telkens aanpassen. Dat kan grote invloed hebben op de beoordeling van de gebeurtenissen en de eigen rol daarin. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat oral history in de context van de krijgsmacht andere informatie en andere beelden oplevert van het verloop van militaire missies dan schriftelijke bronnen die vaak de basis vormen van de ‘officiële’ geschiedschrijving. Dat betekent overigens niet dat dit type informatie een ‘juister’ of ‘betrouwbaarder’ beeld geeft van de gebeurtenissen. Zoals de eerder geciteerde Julian Thompson (2009) terecht signaleerde, kan daar op voorhand geen uitspraak over worden gedaan.
3 De meerwaarde van oral history: drie casestudies Om de meerwaarde van Oral History voor een beter inzicht in het functioneren van de militaire organisatie te onderzoeken worden in dit hoofdstuk drie cases behandeld. Uit de voor het Veteranenproject geselecteerde en getranscribeerde interviews inter views met veteranen als historische bron
257
zijn er drie gekozen met een beschrijving van een situatie waarbij in de perceptie van de veteraan het belang van de organisatie tegengesteld is aan dat van het individu. Het gaat dan ook om handelingen die als fout of onrechtvaardig worden beoordeeld en waarmee de betrokken veteranen nog steeds worstelen en die de organisatie of de ‘hogeren in rang’ worden aangerekend. Om zorg te dragen voor enige diversiteit is gekozen voor drie verhalen die spelen in een verschillende tijd en een verschillende militaire context: 1. Conventionele oorlogvoering: in de nacht van 9 op 10 mei 1940 in Venlo hebben Nederlandse militairen van een grensbataljon de taak om zo veel mogelijk de Duitse opmars te vertragen door versperringen op de weg te leggen. 2. Guerrillaoorlogvoering: in het berggebied op Oost-Java in 1949 is een kleine patrouille Nederlandse militairen op basis van inlichtingen van een gevangene op zoek naar verstopte wapens van de tegenstander. Het grootste risico is de mogelijkheid van een onverwachte hinderlaag door de tegenstander. 3. Vredeshandhavende missie: op 4 mei 1993 komt een konvooi met Nederlandse mariniers van de VN-missie in Cambodja, bedoeld om in dat land het wederopbouwproces te structureren, in een hinderlaag terecht waarbij doden en gewonden vallen. Opzet en methode
Per casus wordt eerst kort de historisch-geografische context geschetst waarin de veteraan destijds heeft geopereerd en waarin de door hem gerapporteerde gebeurtenis plaatsvond. Dan volgen de passages uit het interview over die gebeurtenis met toelichting. Bij de selectie van interviewfragmenten is uitgegaan van aspecten die relevant zijn om de spanning tussen persoonlijke beleving en historische reconstructie van de betreffende gebeurtenis te begrijpen. Als contrapunt voor deze passages is allereerst gezocht naar de beschrijving van deze gebeurtenis in historische standaardwerken. Daarna is in archieven gezocht naar de wijze waarop naar deze gebeurtenis wordt verwezen in primaire bronnen. Ten slotte is per casus de conclusie op het niveau van de individuele case opgemaakt. In de slotparagraaf worden de resultaten van de afzonderlijke cases met elkaar vergeleken en worden meer algemene conclusies getrokken over de toegevoegde waarde van oral history. Van belang is dat de directe betrokkenheid van de auteur bij het interviewproject Nederlandse Veteranen het mogelijk maakte om, als er achteraf onduidelijkheden bleken in de beschikbare interviews, deze veteranen nogmaals te benaderen en te bevragen over specifieke aspecten die in het eerste interview onvoldoende waren uitgewerkt. Anders dan bij de andere bijdragen aan deze bundel was er dus de mogelijkheid voor een follow-up interview.
258
stef scagliola
4 Een getuigenis over de ‘desertie’ van een commandant in de meidagen van 1940 In dit interview vertelt de heer T.2 hoe hij in de meidagen van 1940 als sergeant bij de infanterie gelegerd was in de regio Venlo en daar een rol speelde bij de pogingen om de inval van het Duitse leger te verhinderen. Daarbij zou zijn commandant, kapitein P., meteen na de inval van het Duitse leger in de nacht van 9 op 10 mei 1940 zijn post hebben verlaten. Historisch-geografische context
De verovering van Nederland door het Duitse leger kan gekarakteriseerd worden als een traditionele oorlog die begon met Duitse luchtlandingen rond het regeringscentrum op strategische posities en grensoverschrijdingen door grondtroepen op verschillende plaatsen in het oosten en zuiden van Nederland. Nederland was hier niet goed op voorbereid en voerde een politiek van gewapende neutraliteit in de hoop om net als in de Eerste Wereldoorlog buiten het conflict te kunnen blijven. De krijgsmacht was zo bewapend dat de vijand een tijd lang tegengehouden zou kunnen worden om zo de bondgenoten de tijd te geven zich te organiseren om te hulp te schieten bij de verdediging van het grondgebied. De gevechten duurden vijf dagen en op 14 mei 1940, na het bombardement op Rotterdam, capituleerde de Nederlandse krijgsmacht.3 Een van de plaatsen die vrij snel in Duitse handen kwam, was de grensplaats Venlo. Het veroveren van de stad aan de overkant van de Maas, Blerick, was echter een stuk moeilijker, doordat Nederlandse militairen de bruggen die de verbinding verzorgden, hadden opgeblazen. Sergeant T. behoorde tot het 2e Grensbataljon, dat was onderverdeeld in vier compagnieën die verdeeld waren over de omgeving van Blerick en Venlo. De stafcompagnie die de leiding had over het bataljon, had zijn commandopost in Maasbree, ten westen van Blerick. De leiding over de 1e compagnie van het 2e Grensbataljon was in handen van de kapitein en zijn hoofdpost was de kazerne in Blerick. Zijn compagnie bestond weer uit vier pelotons, waarvan één bewakingspeloton van acht man, dat verdeeld was over verschillende plekken aan de oostkant van de Maas. T. was als sergeant verantwoordelijk voor houten versperringen op de weg naar Kaldenkirchen, een Duitse grensplaats.4 Men kan er dus van uitgaan dat, door deze troepen in het grensgebied deze taak toe te bedelen, de militaire leiding in feite al rekening hield met het feit dat ze als eerste in Duitse handen zouden vallen. Het was immers algemeen bekend dat een langdurige verdediging niet haalbaar was langs de landsgrens, maar wel mogelijk werd geacht rond de Hollandse Waterlinie, een geografisch gebied dat met het onder water zetten van land beter viel te verdedigen.
inter views met veteranen als historische bron
259
Het verhaal van sergeant ’t over het ‘weglopen’ van zijn commandant kapitein P.
Sergeant T. geeft een gedetailleerd beeld van uur tot uur van zijn belevenissen in de nacht van 9 op 10 mei 1940. In zijn herinnering was hij alleen aan het wachtlopen en lag er geen plan klaar voor als de Duitse aanval zou beginnen. Hij en zijn maten dachten dat er toch niets zou gebeuren. Hij weet nog precies het tijdstip waarop hij de opdracht kreeg voorbereidingen te treffen om door ontploffing de bomen over de weg te laten vallen. Uit voorzorg moest dus een aantal bewoners in de betreffende straat geëvacueerd worden. Hij was hierbij betrokken: Fragment 9.1 (Int. 549, 00:23:30-00:24:29) [549_1410_1469] Resp. Maar we eh. ik zeg altijd 9 mei is voor mij de oorlog begonnen, om half 12, toen kreeg ik bericht dat ik de bomen moesten worden opgeblazen daar. Dus eh. . maar daar lag nog eigenlijk niks, dat moest je zelf helemaal heel het ding want, daar waren allemaal woningen langs die eh bomen en daar woonden veel kinderen, dus je kan beginnen, wat ga ik nou eerst doen? Int. Ja. Resp. Eerst zorgen dat we die mensen weg konden werken want daarginds zullen we de bomen laten springen. Resp. En toen eh afijn dat direct met dat bevel, alle mensen uit bed gehaald en eh dinges die rondom dan, en helemaal naar de Maagdenberg, dat is een café en daar helemaal naartoe zo daar, daar konden ze dan binnen. En eh… eh… Int. Dat was 9 mei.
Voor hem begint de beschrijving van zijn oorlogservaringen dus met de noodzaak burgers te evacueren, waarbij het belang van het verhinderen van de opmars van de Duitse vijand boven het onmiddellijke belang gaat van de bescherming van het bezit van burgers. De huizen raken inderdaad beschadigd en de inwoners zijn boos. Fragment 9.2 (Int. 549, 00:25:37-00:26:02) [549_1537.28_1562.59] Int. Ja, ja en die man werd kwaad op u? Resp. Ja, ja goed eh, hij was de commandant dus hij meende dat ook dat ook gedaan had natuurlijk. Maar ja… daar kun je, kun je indenken als je daar hard voor gewerkt hebt en je hebt een woninkje en zo wat dan, het wordt dan ineens vernield en, in vredestijd, Resp. Ja, dat daar, dat is een verschil hè.
Hij voert een order uit, maar heeft begrip voor de boze reactie van de bewoner die ziet hoe zijn huis beschadigd is geraakt, terwijl in de beleving van betrokkenen de 260
stef scagliola
oorlog niet eens begonnen is. Het is immers nog ‘vredestijd’. Deze typering verwijst naar een soort ‘tussentoestand’. De Nederlandse militairen zijn al in actie, maar het huis van een Nederlandse burger is al vernield voordat er een Duitse vijand in de buurt is. Deze beschrijving illustreert het microperspectief op de onmiddellijke omgeving, waarbij men nog niet weet hoe de situatie zich zal ontwikkelen. De eigen waarneming en emoties zijn leidend en niet wat achteraf de meest beslissende oorlogshandeling is gebleken. Verwarring en desoriëntatie overheersen. Later in het interview introduceert sergeant T. een centrale figuur, luitenant G., die kwam controleren of alles goed was verlopen met het blokkeren van de toegangswegen. Fragment 9.3 (int. 549, 00:27:30-00:29:00) [549_1650_1738.61] Resp. En eh... die kwam eh.. met de motor in vol ornaat hè de dinges hè kwam kijken of eh wat er eh.. of de dinges nog wel eh nou de bomen waren goed gevallen. Dus ik ga door naar.. eh... naar de commandant, die zat , van de grenswachten en de verhakkingen5, die zat onder aan de Kaldekerkerweg in een het klooster daar Resp. Is hij daar naartoe gereden, ik denk, dat heb ik later ook verder gekregen6, vandaar uit is hij direct naar de Bovenste Molen gegaan en daar, dat was een hotel en daar zaten nogal wat eh joden. En toen zegt hij tegen die joden, jullie kunnen alles laten liggen, zo in een auto stappen en de brug over anders komen jullie er niet meer over. Resp. Want hij was er al vast van overtuigd eh ge.. Int. Weet u of hij informatie had? Resp. Ja hij was de verbindingsofficier van het bataljon hè. Int. Ja oké. Resp. Hij was de man eigenlijk die alles kreeg en, maar hij ging zelf overal kijken nou joh want, de rest van de staf van het bataljon, was allemaal direct, trok direct terug alleen de sergeanten en eh de soldaten die bleven daar.
Luitenant G. kwam over de brug rijden met zijn motor ‘in vol ornaat’, beschikte over informatie, nam initiatief om op verschillende posten polshoogte te gaan nemen en was in de beleving van sergeant T. de enige hogere in rang waar sergeanten en soldaten op konden terugvallen. Hij is ook de persoon die als eerste de ‘overlopende’ commandant zou zijn tegenkomen: Fragment 9.4 (int. 549, 00:29:28-00:30:59) [549_1768_1859.86] Resp. En toen ging hij weg, van de Kalderkerkenweg van de Bovenste molen, tussen Wilhelmina en het postkantoor in, daar kwam hij de kapitein P. tegen, dat was onze compagniescommandant. Int. Ja. inter views met veteranen als historische bron
261
Resp. Met gewoon de veldmuts op, geen wapen bij zich, op de fiets tegen, want die had ook een motor ter beschikking en een dinges, Resp. Ja je hoort, had hij gezegd, jij hoort aan de overkant bij je troepen thuis! Ik heb met jou niks te maken zegt ie zo. En… toen is hij doorgereden de Kaldenkerkerweg op, eerst bij… toen hij wegging bij mij was dat een minuut of drie, vier voordat de Duitsers bij ons waren, hij met de hand, de fiets aan de hand liep hij richting de grens, de Kaldenkerkerweg op. En, bij de vierpaardjes kwam hij de Duitsers tegen, Resp. Hij is een echte deserteur geweest. Int. Begrijp ik het goed dat hij overliep?
De verontwaardiging over de uitrusting van kapitein P. hangt samen met de voorschriften die in die tijd golden. Men was namelijk verplicht de helm te dragen in actieve dienst. De veldmuts was bedoeld voor omstandigheden die geen actie vereisten, zoals bijvoorbeeld dienst in de kazerne of tijdens verlof. Het feit dat de kapitein zijn helm niet droeg en, volgens T., geen wapen bij zich droeg, is een aanwijzing dat hij niet van plan was deel te nemen aan het gevecht.7 In dit stuk gebruikt sergeant T. de term ‘desertie’, die verwijst naar iemand die zich aan de strijd8 onttrekt. De interviewer vraagt om een bevestiging van het getuige zijn van deze daad, maar gebruikt daarbij de term ‘overlopen’. Dit gaat echter verder dan ‘zich aan de strijd onttrekken’ of deserteren; het suggereert dat kapitein P. zich aan Duitse zijde heeft geschaard. Met betrekking tot officieren speelt hier een duidelijke verantwoordelijkheid: een officier mag onder geen enkele voorwaarde zijn troepen in de steek laten. Toch ziet sergeant T. even later zijn commandant langskomen met zijn fiets aan de hand: Fragment 9.5 (int. 549, 00:30:59-00:31:54) [549_1859.87_1914.59] Resp. Ja, de troep, z’n compagnie liet hij gewoon in de steek. En dat was een.. ambtenaar van Wassenaar geloof ik of daar had hij een dinges… Int. En het was voor uw ogen dat dit zich afspeelde? Resp. Nee, hij ging bij mij weg, want ik zat op de Maagdenberg dus ik kon dat niet kijken door die hoek daar lag een woning en dat splitste zich zo,9 Resp. Dus ik zat hier en hier lag die woning, maar ik zag hem wel met de fiets aan de hand, ja toen wist ik eerst helemaal niet hoe het eigenlijk zat, he, G. die zie je daar in vol ornaat, en die ander, en ze komen zo…
Hier geeft T. heel duidelijk aan, ook door de toon van zijn stem, dat de situatie voor hem verwarrend was. De ene militaire meerdere komt controleren of de opdracht goed is uitgevoerd, terwijl de andere die eigenlijk leiding hoort te geven ongewapend met de fiets aan de hand in de richting van de vijand loopt. Opvallend is dat de meeste verontwaardiging in de stem van sergeant T. te horen is als hij de wijze beschrijft waarop kapitein P. later in de geschiedschrijving zou zijn opgenomen: 262
stef scagliola
Fragment 9.6 (int. 549, 00:31:56- 00:32:25) [549_1916.59_1945.27] Resp. Ja, maar weet u wat het ergste is? Dat die De Jong, die heeft in een deel 3, ik meen bladzijde 113 of daar ongeveer, heeft hij een verslag van… P. opgenomen. Hè, en dan vertelt hij dat de mensen zo angstig waren in de kazerne, en dat hij ze dapper had toegesproken, maar er staat niks van bij dat ie eh… Int. Ja ja,
Sergeant T. verwijst hier naar het standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog van Loe de Jong.10 Hij stoort zich blijkbaar aan het feit dat een boek dat veel status heeft op het nationale niveau vermeldt dat er troepen in de kazerne waren, terwijl volgens hem iedereen al wekenlang in de stellingen lag. Er wordt niets opgenomen over het ‘overlopen’ van P., sterker nog, hem zou een positieve rol toegedicht worden. ‘Officiële’ bronnen over de gebeurtenissen in de nacht van 9 op 10 mei in de regio Venlo
Het dominante thema in het relaas van T. is het falend leiderschap van zijn commandant P. In een militair-historische reconstructie van de gebeurtenissen op lokaal niveau in Limburg is inderdaad een verwijzing te vinden naar een commandant die wordt gemist: De B.C. (Bataljonscommandant) heeft aan de C. van de Vbd.A (Verbindingsdienst), die juist bij de brug verscheen, opgedragen alles in orde te laten maken, om z.n.(zo nodig SS) de brug te doen springen en tijdelijk C- 1ste Comp., die naar de oostoever was gegaan, te vervangen en heeft zich daarop naar zijn cp (commandopost) te Maasbree begeven, waar hij andere compagnieën omtrent deze grensoverschrijdingen inlichtte.11
Dit boekwerk is tijdens de oorlog samengesteld op basis van verzamelde rapporten en getuigenverslagen van officieren en onderofficieren over het verloop van de strijd in de meidagen van 1940 in Limburg.12 De oorspronkelijke verslagen bieden een zeer divers beeld. In het verslag van waarnemend bataljonscommandant van het 2e Grensbataljon, kapitein M., zijn de verwijzingen naar het ontbreken van P. veel explicieter. Ook is eigen rol van M. bij het bevel om de bruggen op te blazen veel centraler dan in de herinnering van T: Ik gaf bevel de versperringen op de brug te laten afsluiten en alles gereed te maken om de brug te laten springen, waarna ik met de auto achteruit de brug afreed. Daar trof ik de luitenant G. en gaf hem opdracht met het personeel daar alles te regelen, zodat de bruggen op tijd konden springen – als het nodig was – omdat ik den cominter views met veteranen als historische bron
263
mandant 1-2 GB niet vond (Later vernam ik dat de commandant 1-2 G.B. om ongeveer 3.30 de brug was overgegaan, nog te Venlo was toen de bruggen sprongen en de Duitse stoottroepen nog op de brug waren).13
Verderop in het verslag herhaalt hij dat hij luitenant G. voorlopig belastte met het commando over 1e en 2e G.B., omdat kapitein P. er niet was. Als luitenant G. op de brug zijn commandant M. ontmoet, is er blijkbaar geen aanleiding om te melden dat hij net kapitein P. is tegengekomen en deze heeft aangesproken op het verzaken van zijn verantwoordelijkheid. Er bestaat ook een versie van de gebeurtenissen van G. zelf, maar die is van een veel latere datum en vastgelegd door een journalist. In een stuk in het Dagblad van Noord-Limburg over de dodenherdenking van de gevallenen tijdens de meidagen in Blerick/Venlo in mei 1987 verwoordt de auteur de visie van luitenant G. G. kreeg van moeder overste nog een oude klare voor hij zich naar hotel de Bovenste Molen begaf. Daar trommelde hij alle gasten uit bed om ze te vertellen dat ze nog over de Maasburg konden vluchten. Nadat de meesten hadden besloten te blijven, keerde G. terug naar de Blerickse kazerne. Daar nam hij het bevel over van de compagnie… Als bevelvoerder gaf luitenant G. het commando voor het opblazen van de brug.
Ook sergeant T. komt in dat artikel aan het woord; hij brengt echter de kwestie van de ‘desertie’ van kapitein P. niet naar voren.14 Behalve van kapitein M. zijn er ook andere verslagen van militairen van 1e en 2e Grensbataljon. Merkwaardig is dat in de afzonderlijke verslagen zowel luitenant F. als kapitein M. niet voorkomen. Als de auteurs van deze verslagen in mei 1948 moeten opdraven voor de commissie Militairen Onderscheidingen, wordt ook hen gevraagd een verklaring af te leggen over de gang van zaken tijdens de meidagen in 1940. Het is waarschijnlijk dat de combinatie van gebrekkige communicatie destijds, irritatie over de doorslaggevende rollen die een ieder claimt en falend geheugen, van invloed zijn op deze verslaglegging. De enige punten waar iedereen het over eens lijkt te zijn betreffen het tijdstip waarop de verkeers- en spoorbrug de lucht in ging, namelijk om 4.14, en het feit dat kapitein P. al om 3.30 alleen op de fiets de brug overging. En dat terwijl hij over een motor en bijrijder beschikte en de verantwoordelijkheid had voor een hele compagnie.15 Een ondergeschikte merkt het volgende op: Later is deze handelswijze van de kapitein door de mensen als vreemd beoordeeld, omdat hij toch wel wist wat er te gebeuren stond.16
264
stef scagliola
Wie is kapitein P.?
Wat de achtergrond van P. is, kan gedeeltelijk opgemaakt worden uit zijn militaire staat van dienst. Hieruit blijkt dat hij inderdaad een hoge functie had als gemeentesecretaris in Noordwijkerhout. Hij was al op 18-jarige leeftijd als aspirant-vaandrig vrijwillig toegetreden tot de krijgsmacht en had deze verlaten in 1934 als reserve-kapitein. Op zijn staat van dienst staat dat hij op 9 juni 1940 uit krijgsgevangenschap terugkeert. Dat betekent in ieder geval dat er geen sprake was van daadwerkelijk ‘overlopen’ naar de vijand. Het is ondenkbaar dat hij in Duitse krijgsdienst zou zijn gegaan, zonder dat de Nederlandse naoorlogse autoriteiten dit zouden opmerken. Dankzij het naoorlogse proces van zuivering van het Nederlandse officierskorps is ook het perspectief van P. op de gebeurtenissen in de nacht van 9 op 10 mei vastgelegd. In de vragenlijsten, die hij moet invullen, geeft hij aan dat hij van 26 februari tot 11 mei 1940 commandant was van 1-2 G.B. Op 9 juni 1940 was hij tegelijk met alle officieren uit het krijgsgevangenkamp te Weinsberg naar Nederland teruggevoerd. Zijn versie luidt als volgt: Omstreeks 23.00 uur op 9 mei 1940 ontving ik via den Reserve 1e luitenant Peeters, Adjudant van 2 G.B. (in werkelijkheid net als G. 1e luitenant en behorend tot de staf SS) bevel de drie boomversperringen oost van de Maas te stellen. Nauwelijks had ik dit bevel aan de ondercommandanten doorgegeven, toen er bevel kwam, de compagnie te 3.00 uur op 10 Mei 1940 in volledige gevechtsvaardigheid de stellingen te doen bezetten. Toen de boomversperringen gesteld en de stellingen bezet waren, ging ik naar de bruggen om te controleren of alles in orde was. Daar werd ik opgebeld door den waarnemend Bataljonscommandant, den Res. Kapitein G. Mulder, die mij mededeelde, dat de versperring op den Kaldenkerkerweg minder goed was uitgevallen en mij opdroeg, zodra mogelijk daarheen te gaan om een en ander te verbeteren. Toen ik de bruggen en de daarbij geplaatste wachten geïnspecteerd had, ben ik omstreeks 3.20, overeenkomstig het mij gegeven bevel, naar de gestelde verhakking aan den Maagdenburgerweg en vervolgens naar die op den Kaldenkerkerweg gefietst. Ik gaf daar aan den S.M.I., commandant der barricadesectie, instructie om met spoed de bomen over den weg te laten vallen. Voor ik van de Maasbruggen wegfietste, had ik publieke werken van Venlo gealarmeerd om werklieden naar deze verhakking te sturen, die daar met tuitouwen en groote zagen zouden helpen. Toen ik er kwam, waren de werklieden druk met een en ander bezig.17
Het mislukken van de geplande versperringen met behulp van springstof en het inschakelen van werklieden, iets wat in het relaas van sergeant T. totaal ontbreekt, is conform het verslag van kapitein M. Ook wordt de rol van kapitein M. als commandant bevestigd. Het is echter niet waarschijnlijk dat M. hem een bevel geeft en even later een andere officier, luitenant G., aanwijst als zijn vervanger zonder te refereren aan het feit dat hij zelf P. op pad heeft gestuurd. Treffend is de centrale rol inter views met veteranen als historische bron
265
die P. zichzelf toebedeeld, hij is degene die de werklieden optrommelt, die naar de wegversperringen gaat om alles te controleren. Ook bij de order om de brug op te blazen is de hoofdrol voor hem weggelegd: Toen ik naar Blerick zou terugfietsen, hoorde ik van een paar oude heertjes, toeschouwers bij het werk, dat de Duitschers met een trein de grens waren gepasseerd. Tegelijkertijd hoorde ik de grenswacht vuren. Nadat ik mij van een en ander overtuigd had, aarzelde ik niet lang, maar holde naar den telefoonpost in het klooster Marianum18 gaf bevel de beide bruggen zo snel mogelijk te laten springen, want dat Duitsche militairen de grens hadden overschreden. Tot mijn grote voldoening hoorde ik enkele oogenblikken later de geweldige explosies, die de bruggen vernielden. Het zal toen ongeveer 4.15 zijn geweest. (Later hoorde ik van den Res.2de Luit.G. IJsselstein, dat mijn bevel was doorgekomen en dat hij in overleg met S.M.I. Delissen het bevel tot vernieling had doorgegeven.
Door de slechte communicatie is het hypothetisch mogelijk dat meerdere commandanten het bevel hebben doorgegeven om de bruggen op te blazen. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat drie verschillende mensen tussen 22.30 en 15.30 alle posten aan de oostkant van de brug in Venlo controleren, zonder dat van elkaar te weten en zonder dat dit in de latere verslagen van betrokkenen is terug te vinden. Kapitein P. geeft ook een uitleg over hoe hij uiteindelijk in Duitse handen terechtkomt. Na mijn telefonisch overleg begreep ik, dat het zeer moeilijk zou zijn om nog den westelijken oever te bereiken. Ik probeerde dit door zo snel mogelijk den Kaldenkerkerweg af te rennen (per fiets) om in Noordelijke richting tegenover de boerderij Staay met een bootje over te gaan of anders zwemmende de oevers te bereiken. Dit lukte niet, want bij een hoek van de weg reed ik pardoes tussen een sectie wielrijders. Ik werd van de fiets geslingerd, overrompeld, ontwapend en gevangen genomen.
Deze versie van de gebeurtenissen komt niet overeen met wat sergeant T. in het interview beweert en wat later door luitenant G. bevestigd wordt. Zij zien hem juist de tegenovergestelde richting oplopen, naar het zuiden, richting grenspost. Wel is het zo dat de tweede Duitse eenheid die Venlo binnenkwam inderdaad uit wielrijders bestond.19 Een onverwachte getuigenis duikt op als T., aangespoord door de vragen die hem worden gesteld als vervolg op het eerste interview, zelf op zoek gaat naar andere getuigen. Hij vindt via een groep bekenden uit het verzet in Venlo en omstreken, een mevrouw die met haar familie in een huis woonde vlak bij de Duitse grenspost. De aankomst van de Duitse eenheden speelde zich onder haar huis af. Haar vader hoorde bij de reserve-politie, was ook in de Blerickse kazerne gelegerd, 266
stef scagliola
maar had verlof. Zij herinnert zich dat ze met haar familie door de rolluiken – het was vroeg in de morgen en vrij licht – naar buiten keek en dat haar vader kapitein P. herkende. Ze zagen hoe hij met de fiets aan de hand de Duitse soldaten tegemoet liep, die namen zijn fiets af. 20 Het kan natuurlijk best zo zijn dat zij vanuit het raam de situatie verkeerd inschatten, en dat zij precies dat zagen wat kapitein P. zelf beschrijft als zijn gevangenneming. Wat echter ook tegen de versie van kapitein P. pleit is behalve de informatie die door anderen wordt gegeven over zijn handelen in de nacht van 9 op 10 mei, vooral zijn eigen getuigenis over zijn rol bij het verzet, zoals door hem voorgesteld aan de Commissie Beoordeling Officieren Bezet Gebied in september 1945. Hij stelt daarin dat hij als gemeentesecretaris een aanzienlijke rol heeft gespeeld in Noordwijkerhout bij hulp aan onderduikers en het waarschuwen van mensen die zouden worden opgepakt. De Politieke Opsporingsdienst draagt echter een getuigenis aan die dit weerlegt. P. wordt door de plaatselijke commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten beschuldigd van risicomijdend gedrag en het verspreiden van leugens.21 Een voorval uit deze getuigenis waarbij P. als gemeentesecretaris door de Duitse bezetter wordt aangesproken, werpt wederom licht op verwachtingen waaraan hij niet blijkt te kunnen voldoen. Op ‘Dolle dinsdag’ eiste Luitenant Neitlinger van de Hermann Goering Divisie 40 arbeiders van hem om munitie te laden. P. meende toen stiekem (sic) te moeten verdwijnen over een achtermuurtje zonder iemand te waarschuwen. Gelukkig werd dit door een van zijn ambtenaren gezien, waarop deze de anderen waarschuwde en het gehele personeel onderdook. Dit leidde tot een wilde mannenjacht door de Moffen, elke man werd opgepikt.22
Deze getuigenis is uiteraard geen bewijs voor het feit dat P. met betrekking tot de meidagen ook een verkeerde voorstelling van zaken geeft. Het maakt wel aannemelijk dat hij niet gemotiveerd was om op zijn plaats te blijven als verantwoordelijk commandant en het gevecht met de Duitse vijand aan te gaan. De vergelijking tussen het relaas van T. en de schriftelijke documentatie over de rol van P. werpt licht op de neiging tot risicomijdend gedrag in oorlogsomstandigheden en de verwachting van lageren in rang of burgers die wel een risico hebben gelopen, dat een ‘officier’ of ‘gemeentesecretaris’ meer moed en verantwoordelijkheidsgevoel ten toon zal spreiden. Het ‘dure boek’ van De Jong en het ‘falen’ van het kader
Twee andere relevante thema’s in het interview met T. zijn: de aanname dat het falen van mensen met gezag niet in de geschiedenis wordt opgenomen en het falen van het kader meer in het algemeen. Ook deze punten hebben een schriftelijke pendant. inter views met veteranen als historische bron
267
Het eerste komt duidelijk naar voren in ‘de klacht van T. dat P. in het ‘dure boek’ van De Jong geprezen wordt. Een zoektocht hiernaar levert echter weinig op. De naam P. komt zelfs helemaal niet voor in het register. De enige verwijzing naar de specifieke situatie van de Duitse aanval in de grensplaats Venlo verwijst indirect naar de rol van een commandant die in de kazerne krachtig de orde moet herstellen.23 Hier klinkt niets in door van de dapperheid die P. zou worden toegedicht. Bovendien blijkt bij een nadere reconstructie aan de hand van de verslagen van de verschillende eenheden, dat het hier niet om de 1e compagnie gaat, maar om de 4e compagnie, die onder leiding stond van reservekapitein V. Deze aanname met betrekking tot de rol van P. is dus onjuist en kan worden weerlegd door de aanwezigheid van schriftelijke contemporaine militaire rapportage. Het andere thema, het falen van het kader, wordt treffend genoeg ook in schriftelijke bronnen bevestigd, namelijk in het uitgebreide verslag dat kapitein M. samenstelt, waarschijnlijk een aantal maanden na mei 1940. Het beeld dat hij schetst is somber: reserve-personeel ontbreekt en er is geen artillerie aanwezig rond Venlo, bovendien zijn de verbindingen slecht. Hij krijgt inderdaad opdracht om met stafpersoneel en voertuigen terug te trekken naar de Peellinie, maar als hij bij de Peelvaart aankomt, is de enige brug al vernield, waardoor al het materieel moet worden achtergelaten en vernield. De eigen troepen aan de overkant verdenken hen ervan Duitse troepen te zijn verkleed in Nederlandse uniformen. Pas na legitimatie kunnen ze één voor één met een vlotje overgezet worden.24 Als M. zich meldt bij de commandant van dit andere gebied, wordt hij ervan verdacht weggelopen te zijn uit de stellingen. Deze meldt hem dat hij aan zijn eigen troepen moet melden dat iedereen die de stellingen verlaat zal worden doodgeschoten. Tot overmaat van ramp komt hij later op de dag, op een andere locatie, in burger en ongewapend, majoor S. tegen, degene die hij in de staf al voor de Duitse aanval had moeten vervangen, omdat deze formeel met ziekteverlof was. Het vervolg van het verslag illustreert de toenemende chaos en paniek, maar ook het dilemma bij de officieren: loyaal zijn aan de manschappen die de Duitse opmars tegenhouden, of terugtrekken met grotere kans op ongeschonden uit de strijd komen: Niemand hielp mij in mijn pogingen, noch de Majoor S., noch de 1ste luit. P., die er beiden werkeloos bij stonden en mij den chaos alleen lieten herstellen. Na lang praten, dat ik het een schande vond om weg te loopen, terwijl onze eigen menschen nog aan het kanaal aan het vechten waren en wij hier nog geen Duitscher zagen en ik misschien te heftig werd van woede, vroeg maj. S. de soldaten van de auto’s af te komen, waaraan langzaam werd voldaan.
Hij eindigt zijn verslag van de gebeurtenissen op 9 en 10 mei 1940 met de constatering dat er te weinig officieren waren voor 1-2 GB, met een eervolle vermelding van luitenant G. die zich ‘dapper geweerd heeft tegen de groote overmacht’ en een sneer aan zijn meerdere, majoor S: 268
stef scagliola
Meer speciaal wilde ik nog onder de aandacht brengen de menschen, die bijzonder hunne plicht deden, zoals uit de rapporten van de Kapt Reeser en de Luit. IJsselstein moge blijken en uit bovenstaand rapport en niet schroomden hun leven te wagen om hunne plicht te kunnen vervullen, onder zeer moeilijke omstandigheden, terwijl anderen hun plicht verzaakten door b.v. in oorlogstijd in burger te verschijnen, en ongewapend. Oral history als ondersteuning en inkleuring van ‘officiële’ bronnen
Uit het voorgaande kan een aantal conclusies worden getrokken over de aard van de informatie die uit het verhaal van T. naar voren komt. T. gaat tijdens het interview uitvoerig in op details van de gebeurtenissen en de onmiddellijke omgeving waarin die plaatsvonden. Dat is typerend voor mondelinge bronnen. Hij gaat in op de voorfase van de gevechten, waarin burgers door Nederlandse militairen schade ondervinden, terwijl er nog geen Duitser in beeld is. Hij heeft oog voor details die inzicht bieden in zijn persoonlijk traject, zoals specifieke locaties (hotel, postkantoor) uiterlijke verschijning (veldmuts op in plaats van helm), en interactie met burgers (uit hun huizen gehaald). De centrale positie die luitenant G. inneemt in het relaas verwijst naar het belang van vertrouwen in het kader en de verwachting dat deze zijn verantwoordelijkheid zal nemen in een situatie van chaos en verwarring. In zijn verhaal klinkt ook de perceptie door van een ‘falende leidende klasse’: een hoge ambtenaar die, als de situatie dreigend begint te worden, ertussenuit knijpt en later bewierookt wordt in een ‘duur boek’. Men zou dit op het eerste gezicht kunnen typeren als informatie die onwelkom is voor de status en het gezag van de krijgsmacht, omdat de positie van het officierskorps negatief wordt neergezet. De getuigenis van T. bevat echter ook een aantal aannamen die onjuist blijken zijn. Luitenant G. is niet de enige die zorg heeft voor de ‘manschappen’, kapitein M. is ook overal langs geweest en voelt zich verantwoordelijk voor de troepen die achter worden gelaten als M. de opdracht krijgt zich terug te trekken met zijn eenheid. Ook blijkt kapitein P. niet voor te komen in het ‘dure boek’ van De Jong. Ook elders in dit standaardwerk wordt zonder omhaal beschreven hoe machteloos en verward de Nederlandse krijgsmacht op de Duitse inval reageerde. Maar als we de informatie uit het interview over het weglopen/deserteren van kapitein P. vergelijken met de literatuur en primaire bronnen, blijkt er geen tegenstelling te zijn tussen mondelinge en schriftelijke bronnen. De afwezigheid van P. wordt vrijwel overal gesignaleerd en soms ook ter discussie gesteld. Het is treffend genoeg juist de schriftelijke verslaglegging van de ‘zuivering’ van de Nederlandse krijgsmacht na de oorlog, die het mogelijk maakt om zicht te krijgen op de achtergronden van P. en de inconsequenties in zijn eigen verslag. Als we de schriftelijke verslagen onderling met elkaar vergelijken, dan bevatten inter views met veteranen als historische bron
269
die, met uitzondering van het optreden van kapitein P, evenveel tegenstrijdigheden als de mondelinge met de schriftelijke bronnen. Meer in het algemeen biedt deze casus ondersteuning voor de stelling van Thompson dat iedereen vooral zijn eigen rol als doorslaggevend ervaart. Het is hier juist de vergelijking van schriftelijke en mondelinge bronnen die inzicht biedt op geloofwaardigheid van de informatie die als ‘onwelkom’ en ‘schadelijk’ voor het gezag en de status van de krijgsmacht getypeerd zou kunnen worden. De betrokkenen leveren ook in schriftelijke vorm informatie aan die inzicht biedt in de intermenselijke verhoudingen en in het falen van de organisatie. Mondeling en schriftelijk materiaal bieden samen een beter beeld van ‘wat zich naar alle waarschijnlijkheid werkelijk heeft afgespeeld’.
5 Een getuigenis over een ‘oorlogsmisdaad’ door een commandant in Oost-Java in 1948 In een interview met de heer E. vertelt deze dat hij als dienstplichtige in mei 1947 werd uitgezonden naar Nederlands-Indië. Na een aanvankelijke weigering had hij zich toch gemeld bij de autoriteiten. E. vertelt over oorlogsmisdaden die in 1949 zouden hebben plaatsgevonden in Oost-Java waar hij gelegerd was. Eén van die oorlogsmisdaden zou zijn gepleegd door zijn commandant. Historisch-geografische context
De Nederlandse regering trachtte na de Tweede Wereldoorlog de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging met militair geweld de kop in te drukken. De formele opdracht luidde dat de Nederlandse krijgsmacht orde en vrede zou brengen naar een welwillende bevolking die werd bedreigd door terreur van extremisten. Om die reden werden de militaire operaties ook gepresenteerd als Politionele Acties. Uitgaande van de zwakke militaire positie van de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging was Nederland overtuigd van de mogelijkheid om hen met militaire druk te dwingen akkoord te gaan met een proces van geleidelijke dekolonisatie. Hierbij zou Nederland in de vorm van een federatie nog enige invloed kunnen blijven uitoefenen. De strijdbaarheid van de jonge Indonesische Republiek bleek echter groter dan verwacht, mede door de inzet van de guerrillatactiek.25 Dit is een strategie waarbij onverwachte, snelle sabotageacties of hinderlagen plaatsvinden door een in materieel opzicht zwakkere partij. Hiermee probeert deze de machtiger tegenstander die opereert in een traditionele militaire organisatie, uit te putten. Deze beschikt weliswaar over veel meer wapens, transportmogelijkheden en voorraden, maar is minder mobiel, meer zichtbaar en dient zich aan het oorlogsrecht te houden. Als er sprake is van een parlementaire democratie kijken pers en parlement, afhankelijk van de strengheid van de censuur, over de schouder mee. De guerrillastrijder echter probeert onzichtbaar te blijven door op te gaan in 270
stef scagliola
het landschap of in de bevolking. Zijn activiteiten worden niet door belastinggeld gefinancierd en hij is dan ook voor zijn levensonderhoud en zijn guerrilla-acties volkomen afhankelijk van de plaatselijke bevolking. Die moet, vaak onder druk van geweld, inlichtingen, voedsel, onderdak en manschappen leveren. Toen E. op 28 juni 1947 per boot in de stad Soerabaja op Oost-Java aankwam, waren alleen de stad zelf en de haven in Nederlandse handen. Om de stad heen was een demarcatielijn en aan de andere kant daarvan was het gebied in handen van de Republikeinen. Er vonden over en weer bestandsschendingen plaats. Het in maart 1947 moeizaam bereikte akkoord van Linggadjatti werd aan beide kanten zeer eenzijdig geïnterpreteerd, wat tot oplopende spanningen leidde. E. merkte daar in eerste instantie niets van en moest de eerste weken alleen maar wachtlopen bij een voormalig munitiemagazijn. Hij behoorde tot de 4e compagnie van het 4e bataljon Garderegiment Grenadiers. Nadat op 19 juli het succesvolle Nederlandse offensief startte, onder de naam Eerste Politionele Actie, om uit de enclaves te breken, werd E. gelegerd bij een luisterpost in de buurt van de hoofdpost Tjermee, aan de westkant van Soerabaja. Een serie indringende gebeurtenissen: het verhaal van E.
Op deze buitenpost moest E. voor het eerst in actie komen bij een aanval van de vijand. In het interview beschrijft hij de machteloosheid die hij voelde doordat hij de taal niet sprak, gebrek aan informatie had en nauwelijks was getraind. In de officiële korpsgeschiedenis is niets van deze paniek terug te vinden. Wat E. zonder omhaal beschrijft als ‘van de post wegvluchten’ wordt in militair-technisch jargon omschreven als ‘zich vechtend terugtrekken’.26 Het feit dat deze acties vastgelegd worden in een rapport, hangt samen met de schaal van het optreden en het daarmee samenhangende militair-strategisch doel. Het is de legitimering en verslaglegging van professioneel, rationeel handelen. Deze acties pasten in het Nederlandse offensief bedoeld om steeds meer gebied in handen te krijgen en te houden. In het interview dat met E. jaren later wordt gehouden gaat het echter ook om gebeurtenissen die zich in de luwte van de strijd afspelen, waar slechts enkele personen bij betrokken zijn, en die alleen aan het licht komen als betrokkenen zich tot de autoriteiten wenden.27 Naarmate de jaren vorderen kunnen dergelijke herinneringen belastend worden. E. geeft openlijk toe dat hij ingestemd heeft met deelname aan het interviewproject om van deze last af te zijn. Fragment 9.7 (int. 348, 00:36:44- 00:38:44) [348_2204.73_2324.71] Int. En eh.. u schrijft daar ook dat u niet zo enthousiast bent over het kader. Resp. Ja. Ja... ja. Int. Wilt u daar wat over vertellen? Resp. Ja natuurlijk. Daarvoor zitten we hier. Want… om… [even stil] om de.. schone schijn op te hangen dat het allemaal goed verliep of goed inter views met veteranen als historische bron
271
verloopt want je moet dat ook op de huidige situatie betrekken, ik vind het jammer dat ik dat zeggen moet maar ik heb de indruk dat dat toch wel degelijk van belang is. Vandaar dat ik ook het waardeer dat u hier komt. En dat is een goed idee van die instituten om dat zo te doen. Want... ehm... je kunt natuurlijk niet alle officieren en onderofficieren van eh een eh van... ja... nalatigheid of of ja... hoe moet ik eh nou nalatigheid is niet het goeie voor, maar eh ik weet niet hoe je dat zo in een twee drie zou moeten zeggen maar... je bent eh je bent opgeleid, je bent militair en dan zou je je toch een beetje aan de regels moeten houden. Kijk ik ben eh... thuis opgegroeid en eh m’n moeder die zei eh dit is mag je doen en dat moet je zeker niet doen. En… daar ben ik vanuit gegaan. Dus toen ik in ’46 geconfronteerd werd met een pelotonsluitenant in de vorm van de tweede luitenant van [NAAM a] dan dacht ik nou dat is wat. Dat is iemand van blauw bloed. Dat zal toch wel een super persoon wezen. Daar ging ik vanuit.
Vervolgens legt E. verbanden tussen het fanatieke katholieke geloof van deze luitenant en het benadelen van buitenkerkelijken in zijn eenheid. Ook zou zijn initiatief om de eenheid te laten marcheren onder het zingen van marsliederen voortkomen uit hang naar autoritaire bewegingen. Uiteindelijk blijkt het uiten van deze grieven de aanloop te zijn voor een ontboezeming van een hele andere orde. Fragment 9.8 (int. 348, 00:52:33-00:56:12) [348_3153.63_3372] Resp. Op een eh.. wij lagen in eh.. Kandangan dat is berggebied. En in berggebied gold dat als je, als je gevaarlijk tot zeer gevaarlijk laat ik het zo maar noemen. Dat was in het jaar ’4828 en ik beheerste die taal prima, ik was veel met de inlichtingendienst op kantoor bezig. Eh ik kon goed met die mensen praten, ging ook eh ’s avonds wel eens een beetje verkleed en met die mensen dan kon je horen hoe of wat eh men dacht en eh nou dat ging eigenlijk prima. Zo wij lagen in Kandangan in berg gebied en toen komt ie op een ochtend naar me toe hij zeit eh.. [NAAM respondent], vanmiddag moeten we patrouille maken naar kampong die en die dat was ongeveer 4,5 kilometer van huis. En eh... hij zegt eh... we hebben een gevangene en die weet dat er wapens begraven zijn in die kampong. En eh nou ik zei dat is goed luit en ik mee. Maar nou moet ik u zeggen de gevangene ik ging eigenlijk ook een beetje over gevangenen want wij hadden daar een ruimte om ze op te sluiten, maar met deze gevangene heb ik geen woord gesproken. En hoe en wie ’m gevangen had dat weet ik ook niet. Nou heb ik daar maar ik eh alles wist ik want ik was zelf bent oud genoeg om eh om te kijken en maar deze man heb ik niet gesproken. Hij zeit we gaan met 3 man. En die andere jongen die mee was, dat is [NAAM b] ook eh buitenkerkelijk. En eh en een inlandse politieman. 272
stef scagliola
Zo wij benne daar naartoe gegaan, gevangene meegenomen. Gevangene was eh niet geboeid of wat dan ook, hij liep gewoon mee. Vandaar die inlandse politieman. En eh [schraapt keel] wij kwamen op dat punt waar die man dan wees dus eh nou graven. Graven. ’t Was een grote kerel en hij was niet gewend natuurlijk om te graven, hij zweet als een beer nou... hier eh niks. Daar niks.[kuch] en nu is het zo dat in zo’n kampong in zo’n gebied moet je je niet erg lang ophouden. Je weet de, je weet nooit wat er, wat er eh... loos is. Dus op een gegeven moment zeit ie, die luitenant die zeit eh het is genoeg eh.. hij eh hij vindt niks en misschien is het ook niet waar. We gaan terug. Int. Wat had ie moeten vinden? Resp. Wapens of munitie. Int. Ja. Resp. We gaan terug. We benne bij de ingang uitgang van het van de kampong. Hij stopt en pakt die man bij z’n kraag. Hij zegt aan jou heb ik ook niks. Hij pakt z’n revolver en schiet ’m dood door z’n hoofd heen. Pats. Nou. Daar sta je. Er is geen woord meer gesproken. Onderweg geen woord meer gesproken. [Even stil] Onvoorstelbaar. [Even stil]
Dit laatste is al een voorbode van hoe vanaf dat moment wordt omgegaan met de gebeurtenis: ze wordt stilgehouden. Niemand durft het aan om het gedrag van een meerdere aan de kaak te stellen. Er is immers een zekere wederzijdse afhankelijkheid. E. stelt zelfs dat er een zekere dreiging van uitgaat. Fragment 9.9 (int. 348, 00:56:12-00:58:01) [348_3372_3481] Resp. Ik heb er thuis ook niks over gezegd. En H. heb dat ook niet gedaan. Hier eh ik was zo onder... ja... indruk.. ik was helemaal, tenminste ik zo is het mij overkomen. Ik was min of meer sprakeloos [kuch] dat een luitenant, een officier van ’t het Nederlandse leger dat die zo’n voorbeeld geeft. Dat ie zegt aan jou heb ik ook niks. Het volgende moment kan ie mij in m’n kraag pakken. En zegt ie aan jou heb ik ook niks. Pats. Dat gebeurt niet dat weet ik wel. Maar die situatie is toch vergelijkbaar als je daar staat en je ziet het zo gebeuren.Dat is toch geen Nederlandse aanpak? Int. Maar was die man een terrorist of een misdadiger? Resp. [door elkaar] Weet ik het! ... dat was geen, laat nou goed laten we zeggen dat het een terrorist was. maar dan nog. Jij hebt je hebt toch geen bewijs dat ie... wat ie is of wat ie gedaan heb? Dat... dat kun je toch niet? Int. Nee. Resp. Sluit ’m dan op en en probeer te achterhalen wat er werkelijk gebeurd is. inter views met veteranen als historische bron
273
Int.
Ik probeer te begrijpen hè wat voor reden iemand kan hebben om zoiets te doen. U bent er nooit achter gekomen. Resp. Ik ben er… hoe ken ik hoe kan je daar achter komen? Dat ik heb dat niet geleerd. Ook niet bij de opleiding in Amersfoort en in eh bij in in een meter sneeuw. Ik heb dat ik heb dat niet geleerd dat je niemand heeft dat ooit verteld in theorie, om te zeggen nou ja als je ’t [??] dan schiet je ’m maar dood.
Uit het interview blijkt dat E. nog worstelt met deze ervaring en het feit dat hij dit lange tijd voor zich gehouden heeft. De betreffende commandant valt niet ter verantwoording te roepen, want die is een paar jaar later gesneuveld bij een aanval. Van de andere getuigen is de inlandse politieman achtergebleven in Indonesië. Waarom de derde getuige, de Nederlandse militair, niet in aanmerking komt om het relaas van E. te ondersteunen wordt duidelijk in het verdere verloop van het verhaal. Fragment 9.10 (int. 348, 00:58:03-00:59:39) [348_2204.73_2324.71] Resp. [even stil] Maar mevrouw... het vervolg daarvan... enige… weken daarna, ... toen waren wij weer op een ander punt gelegerd. Dan hebben we een patrouille moeten maken eh het terrein in. Ken u eh ik heb een kaart hier in dat boek hoor29 Int. … ja… Resp. En eh en eh ja ik loop met [NAAM b] samen daar eh in het veld, en eh hé daar ligt een man. Die ligt plat in het veld. Hij heeft natuurlijk die eh die Nederlandse militairen daar zien komen. Maar die lag daar in het veld. Ik weet ook niet of het een boer was of of iemand anders. In elk geval wij lopen daar en die [NAAM b] die eh die loopt naar die man toe en die schiet ’m door z’n hoofd heen. Een man die ligt op de grond! Ik spreek de taal. Dan kan je toch zeggen man wat doe jij hier wat is hier aan de hand. Dat kan je dan als je ’t niet [?] gevangen maar die jongen die heeft het voorbeeld van die luitenant die zei oh aan jou heb ik ook niks en hij schiet ’m zo door z’n hoofd heen. Ik heb [NAAM b] nooit meer een kaart durven sturen met de ker... met nieuwjaar. Nooit meer gedaan. Hij deed mij altijd een kaart.
E. heeft later wel contact met deze man gehad, maar heeft het nooit aangedurfd het onderwerp ter sprake te brengen. Hij wijt het gedrag van zijn maat aan het voorbeeld dat de commandant een paar weken eerder had gegeven. Opvallend is ook dat hij bij beide beschrijvingen aangeeft dat er een alternatieve aanpak mogelijk was. Er dreigde immers geen direct gevaar voor de Nederlandse militairen. Ook lijkt het alsof het makkelijker is voor hem om zijn afkeer te uiten over een persoon die hij ook om andere redenen niet mocht, dan over iemand waar 274
stef scagliola
hij een redelijke verhouding mee had en die zijn gelijke was binnen de eenheid. Dat werpt licht op de verbazing die men ervaart als mensen met wie men een goede band heeft, wreedheden begaan. Dat past niet bij het verwachtingspatroon ten aanzien van laakbaar gedrag. Vergelijking met literatuur en primaire bronnen: waar worden excessen genoteerd?
Over het conflict in Nederlands-Indië en het voorkomen van oorlogsmisdaden bestaan veel soorten literatuur: wetenschappelijke studies die trachten de achterliggende patronen van dit fenomeen in kaart te brengen, wetenschappelijke deelstudies over het optreden van bepaalde eenheden en herinneringsliteratuur gebaseerd op egodocumenten waarin verwijzingen te vinden zijn. In geen van deze is een verwijzing te vinden naar de gevallen die E. beschrijft.30 De korpsgeschiedenis van het 4e bataljon Regiment Grenadiers is, zoals veel van dit type verslaglegging, gericht op militair-technische troepenbewegingen en daarin zijn geen verwijzingen te vinden naar misstappen van de eigen eenheid.31 Er bestaat ook een regeringsrapport over excessen die zich tijdens het conflict met Indonesië hebben voorgedaan, de zogenaamde Excessennota, gepubliceerd in juni 1969. Dit rapport werd samengesteld naar aanleiding van onthullingen over oorlogsmisdaden gepleegd door Nederlandse militairen in het actualiteitenprogramma Achter het Nieuws in januari van dat jaar.32 Het rapport is gebaseerd op documenten die in overheidsarchieven gevonden waren. Critici wezen daarom de eindconclusie af dat dit rapport het bewijs zou vormen dat excessen slechts sporadisch waren voorgekomen. In de archieven was slechts een fractie te vinden van wat zich werkelijk had voorgedaan.33 In deze nota zijn de gevallen die gevonden zijn in de diverse archieven chronologisch gerangschikt en van een korte toelichting voorzien. De twee gevallen waar E. naar verwijst die plaatshadden in Kandangan tussen maart en augustus 1949, zijn ook niet in deze nota terug te vinden.34 Wat wel in de nota terug te lezen valt, is de afwikkeling van een soortgelijk geval op Oost-Java. Hierbij werden zestien Indonesiërs uit de gevangenis Lowokwaroe te Malang voor een patrouille meegegeven aan de inlichtingendienst om aanwijzingen te geven.35 Een KNIL-eenheid zou hen allen bij een vluchtpoging hebben gedood. Maar door een samenloop van omstandigheden kwam de ware toedracht van de ‘vluchtpoging’ aan het licht. Allereerst had de vader van een van de slachtoffers verzocht bij de autoriteiten om inlichtingen over de verdwijning van zijn zoon. Vervolgens had een van de commandanten zelfmoord gepleegd waarna zijn ondergeschikten terug waren gekomen op hun eerdere verklaring. Bovendien was de gevangenis bezocht door een vertegenwoordiger van het Internationaal Comité van het Rode Kruis, die de verdwijning van de gevangenen in een rapport had verwerkt en naar Nederland had gezonden. Een onderzoek van de militaire politie bracht aan het licht dat de arrestanten in opdracht waren doodgeschoten om in inter views met veteranen als historische bron
275
enkele beruchte kampongs in Malang een voorbeeld te stellen. Deze omgeving was namelijk in 1949 het doelwit van Republikeinse terreur waarbij Nederlandse militairen en burgers die bereid waren met hen samen te werken, het slachtoffer werden van beroving, moord en ontvoering. De Nederlandse troepenmacht was te zwak om de eigen veiligheid en die van het loyale deel van de bevolking te verzekeren. Daarom had de kolonel van de Koninklijke Landmacht te Malang het besluit genomen een afschrikwekkend voorbeeld te stellen door een aantal verzetslieden die van terroristische activiteiten werden verdacht, dood te schieten. Dit is een typisch geval van contraterreur, waarbij het oorlogsrecht geschonden wordt. Dat er een cover-up noodzakelijk was, blijkt uit het feit dat verschillende militairen valse verklaringen aflegden, dat er sprake was van een vals bevelschrift tot invrijheidsstelling om de verdwijning van de gevangenen uit de gevangenis te verklaren en een vals patrouille-rapport. Wat echter niet verborgen kon worden is het feit dat een aantal lijken met touwen aan elkaar gebonden was.36 Uit dit geval kan worden afgeleid dat de positie van de Nederlandse militaire macht in de betreffende regio in deze periode zwak was, dat de troepen waarschijnlijk onder hoge druk stonden – getuige de zelfmoord van een betrokkene – dat tot op hoog niveau daden van contraterreur gewettigd waren en dat andere partijen – familie van slachtoffers, onafhankelijke instanties – de mogelijkheden hadden om deze misdaden aan de kaak te stellen. Als we deze context vergelijken met de twee gevallen uit het relaas van E., is het aannemelijk dat het gedrag van zijn commandant niet uitzonderlijk was. Ook hier zal de eenheid onder druk gestaan hebben waardoor een vervaging van normen en waarden plaatsvond. Het grote verschil is echter dat blijkbaar niemand de verdwijning van de doodgeschoten Indonesiërs aan de kaak stelt via het circuit van de autoriteiten. Daarom is er niets over te vinden in de papieren archieven. Door het sneuvelen van de luitenant, het overlijden van de betrokken militair en het in Indonesië achterblijven van de lokale militair, is de enige die in Nederland zestig jaar later mondeling getuigenis kan afleggen van het doodschieten van twee weerloze Indonesiërs de veteraan E. De apotheose zestig jaar later
Zoals wel vaker voorkomt bij Indië-veteranen werd de last van de herinnering aan deze gebeurtenissen met de jaren zwaarder voor E. Zijn besluit om in 2005 op een reünie van de eenheid de kwestie aan de orde te stellen heeft grote consequenties, zeker gezien de aanwezigheid van nabestaanden van de gesneuvelde commandant. Zoals te verwachten is, keert de groep zich tegen hem. Een van zijn maten schrijft hem een boze brief waarin hij stelt dat het onvoorstelbaar is dat hun commandant, die hij zich herinnert als integer, zorgdragend en meelevend, zoiets zou hebben gedaan.37 Tegelijkertijd is de reünie ook aanleiding voor nieuwe verdenkingen die E. op zijn beurt weer verbazen. Een dochter van een andere maat die 276
stef scagliola
overleden is, heeft via een oproep in een veteranenblad navraag gedaan over het gedrag van haar vader. Zij krijgt bericht van weer een andere maat dat ‘haar vader ook mensen heeft afgemaakt’ en dat dit samenhing met het geestelijk afknappen na veel te lang onder stressvolle omstandigheden te hebben moeten verkeren. E. had, in tegenstelling tot zijn gevoelens voor de commandant, grote waardering voor deze man. Ook krijgt hij op de reünie te horen dat iemand op zijn sterfbed de bijstand van de predikant heeft ingeroepen, omdat hij zijn geweten wilde ontlasten.38 E. is dus niet de enige met een last, wel de enige die de groep ermee confronteert en het onderwerp bespreekbaar wil maken. De communicatie hierover is echter altijd mondeling, er zijn geen foto’s, documenten of eigentijdse brieven of dagboeken. Oral history als aanvulling op de‘officiële’ geschiedschrijving
De getuigenis van E. laat zien dat, als het gaat om militair handelen, een activiteit die wel in de korpsgeschiedenis is vastgelegd, de mondelinge bron een aanvulling en een tegenwicht kan vormen ten opzichte van het beeld van de ‘officiële’ geschiedenis. De institutionele bronnen bieden namelijk alleen zicht op het operationeel handelen in relatie tot de gevolgde militaire strategie en taktiek. Het verhaal van E. geeft zicht op de psycho-sociale dimensie van gevechtshandelingen en daarom worden gebeurtenissen en handelingen belicht die als emotioneel belastend worden ervaren, maar die vanuit militair-strategisch oogpunt secondair zijn. Dergelijke gebeurtenissen zouden misschien in de patrouilleverslagen deels terug te vinden kunnen zijn, maar in dit geval ontbreken dergelijke verslagen in de archieven. Evenals in de vorige case is in dit geval sprake van teleurstelling en verontwaardiging ten aanzien van het gedrag van een commandant. Gezien de hoge sociale status van de betrokkene waren de verwachtingen hoog. Het feit dat ook een gelijke zich schuldig maakt aan hetzelfde laakbare gedrag is geen aanleiding om te denken in termen van ‘universeel menselijk tekort’. De positie van de commandant met een voorbeeldfunctie maakt het gedrag extra laakbaar. Hier dragen dus ook de sociale verhoudingen de structuur aan voor de vertelling. Voor E. blijkt het getuigen over zijn ervaringen tevens een ‘mentale ontlasting’ te zijn. Hij wil na al die jaren niet alleen met de wetenschap rondlopen dat weerloze mensen in zijn bijzijn zijn gedood. Het gegeven dat een organisatie die aan Defensie gelieerd is zijn verhaal vastlegt, geeft hem het gevoel dat de werkelijkheid recht gedaan wordt. Dit punt heeft hem altijd al dwars gezeten, maar hij heeft zichzelf nooit in de positie geplaatst om de zaak in het openbaar aan de kaak te stellen. Als hij dat uiteindelijk op zijn oude dag op een reünie tracht te doen, zet hij alsnog de sociale verhoudingen op scherp. Het onderwerp blijkt nog steeds taboe, en hij wordt als gevolg van zijn ingreep uit de groep gestoten. De oorlogsmisdaden die hij beschrijft zijn nergens in de archieven terug te vinden. Ook zijn er geen beschikbare egodocumenten van andere leden van zijn eenheid. Wat wel een referentiepunt vormt is de beschrijving van een soortgelijk geval inter views met veteranen als historische bron
277
in de Excessennota. Die biedt inzicht in het mechanisme van cover-up en verklaart de afwezigheid van schriftelijke bronnen. Als de eigen organisatie geen motief heeft om wat niet conform de regels verloopt te documenteren, is er een factor van buitenaf nodig om de zaak toch boven water te krijgen: familie van slachtoffers of onafhankelijke instanties die dwingen tot verantwoording of rapportage. Als dit allemaal ontbreekt, is het enige waarop men terug kan vallen de mondelinge getuigenis achteraf.
6 Een getuigenis over de ‘ware’ toedracht rond de hinderlaag op een VN-konvooi met Nederlandse mariniers tijdens de UNTAC-missie in 1992/1993 In dit interview vertelt de heer W. over zijn ervaringen als militair-arts tijdens de VN-missie in Cambodja in 1992/1993. Hij beschrijft hoe hij met zijn team een groep mariniers die gewond raakte bij een hinderlaag opving en behandelde en uit zijn onvrede over het feit dat hij de opdracht kreeg om een ander verhaal over de gebeurtenissen naar buiten te brengen dan wat werkelijk plaatsvond. Historisch-geografische context
In het begin van de jaren negentig werd een VN-troepenmacht, waaraan ook Nederlandse mariniers deelnamen, naar Cambodja uitgezonden om het land te stabiliseren na het tot stand komen van een bestand dat aan een tienjarige burgeroorlog een einde moest maken. De periode daarvoor had ook verwoestende gevolgen voor de maatschappij gehad. Maar aan de sociale en politieke revolutie van de Rode Khmer die tussen 1975 en 1979 aan bijna een miljoen mensen het leven had gekost, was in 1979 een einde gekomen door een invasie van Vietnam. Hierop startte de Rode Khmer een guerrillaoorlog tegen het pro-Vietnamese bewind. Toen door de crisis van het communisme eind jaren tachtig de steun voor de verschillende facties vanuit de rivalen Peking en Moskou wegviel, maakte dit de weg vrij voor een vredesakkoord . Maar een echte vrede zou alleen kans hebben als aan voorwaarden zou worden voldaan die het land zelf absoluut niet in staat was te realiseren. Daarom riep de VN in februari 1992 de United Nations Transitional Authority in Cambodja (UNTAC) in het leven. De taak van deze VN-vredesmacht was het ontmijnen van vitale delen van het land, het ontwapenen en demobiliseren van de verschillende partijen, de begeleiding en terugkeer van vluchtelingen uit kampen in Thailand naar hun dorpen en het organiseren en begeleiden van verkiezingen. Om dit mogelijk te maken kregen verschillende landen een verzoek om troepen te leveren. De bijdrage van Nederland was een bataljon Mariniers dat werd gelegerd in de meest noordwestelijke regio van Cambodja, tegen de Thaise grens aan. Dit 278
stef scagliola
gebied bestond voornamelijk uit jungle en werd beheerst door de meest onwillige partij, de Rode Khmer. Aanwezigheid van UNTAC in dit gebied bracht namelijk hun lucratieve hout- en edelstenenhandel in gevaar. In het noorden van deze sector was het veldhospitaal geplaatst met medisch personeel.39 De grootste uitdaging voor UNTAC was de organisatie van de verkiezingen in mei 1993, waarbij de Rode Khmer het meest te verliezen had. Zij maakten zich dan ook op om de verkiezingen door middel van intimidaties en aanvallen vanuit hun machtsbasis te verstoren. Voor de leiding van UNTAC was het de kunst om daar effectief op te reageren, zonder aanleiding te geven voor een escalatie van geweld met een mogelijk uitwaaierend effect, hetgeen ten koste zou gaan van het draagvlak vanuit de deelnemende landen. Gewonden en doden onder de eigen troepen zouden immers twijfels doen rijzen of de missie wel de veiligheidsrisico’s waard was. Dat is een terugkerend thema bij de inzet van troepen in het kader van militaire missies die niet direct in verband staan met een nationaal belang. Dat heeft ook consequenties voor de wijze en het tijdstip waarop berichten naar buiten worden gebracht. De kern van deze casus is het spanningsveld tussen individuele beleving en formele rapportage: wat herinnert een individu zich over de omgang met berichtgeving rond de hinderlaag op een UNTAC-konvooi en wat verlangt de organisatie, in de beleving van de betrokkene, van het individu als het gaat om de rapportage over de gebeurtenissen naar de buitenwereld. Het verhaal van arts W. over de hinderlaag
De arts W. was werkzaam in een zogenaamd veldhospitaal, een tijdelijk onderkomen waar de meest noodzakelijke medische handelingen verricht kunnen worden. In het geval van Cambodja was het een opblaasbare tent waar door middel van aggregaten elektriciteit opgewekt werd. Het team was dan ook klein, een tweetal artsen en meerdere assistenten, met zes bedden ter beschikking. Het grootste aantal behandelingen en operaties was ten gevolge van schot- en mijnverwondingen bij de lokale bevolking, die gretig gebruikmaakten van het dagelijkse spreekuur. De behandeling van militairen betrof merendeels eenvoudige klachten. De opvang en behandeling van het UNTAC-personeel dat gewond raakte bij de hinderlaag op 4 mei was dus geen routineklus, maar vereiste heldere communicatie en uitzonderlijke inspanning om in korte tijd de schade zo veel mogelijk te beperken en zo levens te redden. De arts W. herinnert het zich zo. Fragment 9.11 (int. 316, 00:47:42-00:49:18) [316_2862.2_2958.31] Resp. Er was een eh konvooi mariniers, van tien eh marine auto, landrovers, eh tien auto’s, en ehm... daar kregen we een eh daar kregen we ineens gewonden binnen, via een helikopter. Eh de eerste waren niet zo ernstig gewond, ik ben begonnen die te opereren. Had wel eh vrij ernstige verwondingen aan zijn been maar het was in ieder geval perifeer. En inter views met veteranen als historische bron
279
ehm... daarna kwam er nog een binnen en nog een, en toen hoorden we wat er gebeurd was. Er was een konvooi van tien landrovers die waren beschoten met een antitank raket, op de eerste auto, die was van de weg geschoten. En de Rode Khmer had met mitrailleurs staan vuren, gericht, in de andere auto’s. De mariniers hadden meest perifere verwondingen, één in het gezicht dat was ernstig, vaker benen, armen, want ze droegen allemaal kogelvrije vesten, van die [*kefla] vesten die kennelijk sterk genoeg om eh de wapens van de Rode Khmer te weerstaan. De Japanse tolken die ze bij zich hadden, 3 daarvan waren er 2 overleden, want die hadden geen kogelvrije vesten aan. Dat heb ik al verteld he, die konden eh nou ja naar de koelcel daar was niets meer mee te… eh… nou ja ik ben heel lang bezig geweest al met al met het opereren van die mariniers binnen een etmaal, in totaal en eh ja… wonder boven wonder is dat goed afgelopen, ze hebben het allemaal overleefd.
Wat van belang is voor de lading van het verhaal is dat de medische behandelaars direct door de mariniers zelf geïnformeerd werden over wat er was gebeurd. De verwondingen waren niet het gevolg van het per ongeluk op een mijn stappen, maar van het gericht op en in een auto schieten. In de herinnering van W. volgde op de medische behandeling van de gewonden een aanwijzing over de wijze waarop men het nieuwsfeit naar buiten diende te brengen. Fragment 9.12 (int. 316, 00:57:55-00:59:08) [316_3475.7_3548.23] Resp. Het waren, het was een konvooi wat over een vrij gegeven weg reed, Int. Ja. Resp. Waar gericht een aanval een hinderlaag voor was opgezet en dat het opzet was blijkt uit het feit dat er gericht in de auto’s geschoten is. En ehm... Er kwam dus een eh een lezing en dat is dan een fax die hoor je strikt vertrouwelijk te behandelen maar ik denk dat je na 5 jaar minimaal wel van je zwijgplicht ontheven bent. Waarin stond wat voor lezing we moesten geven van eh het gebeurde. Int. Ja. Resp. Ik heb net beschreven hoe het gegaan is. En de lezing die we moesten geven was dat het er op neer kwam dat het eh.. d’r op neer kwam dat het de schuld was van de mariniers zelf. Dat ze over een niet vrijgegeven weg hadden gereden. Dat is niet waar. Dat heb ik met C besproken die weg was wel vrij gegeven. En dat er sprake was van een toevallig conflict waarin ze verzeild waren geraakt tussen rivaliserende fracties is ook niet waar. Getuige het feit dat er gericht geschoten is in eh die auto’s,
Even later in het interview maakt W. duidelijk welke emotionele impact dit op hem heeft. 280
stef scagliola
Fragment 9.13 (int. 316, 00:59:32-01:00:15) [316_3572.72_3615.78] Resp. Dat is overigens het enige commentaar wat ze hadden hoor. ’t was niet van eh fijn dat het allemaal goed gegaan is of iets dergelijks. De, het enige reden waar de fax, want je krijgt dan een eh een fax van defensie, en je denkt kijk ze hebben ervan gehoord en eh eens kijken wat ze te vertellen hebben. Nou niet dus. Hou je mond dicht en lieg. En dat… dat was een van de koude douches die eh die ik van defensie gekregen heb in de loop van de tijd. En het is ook onfatsoenlijk. Als ze hadden gezegd hou je mond erover, prima. Geen probleem. Maar niet een instructie om een bewuste onjuistheid te vertellen.
Hier zien we hoezeer de herinnering aan het incident beïnvloed wordt door de perceptie van een gebrek aan inlevingsvermogen en erkenning van ‘hoger op’. Het gaat niet over een persoon of een afdeling, maar over de anonieme entiteit ‘Defensie’, want het contact met de directe commandant is juist goed. Die komt dezelfde dag nog langs en prijst het medisch personeel. Toch heeft de arts het gevoel dat hem wordt bevolen een werkelijkheid die hij waarneemt, te ontkennen. De vraag is natuurlijk of de afzender van de fax op dat moment op de hoogte was van de ware toedracht van het incident. Vervolggesprek met W. over de gebeurtenissen
Om meer te weten over de achtergronden en de inhoud van de fax is een vervolggesprek gehouden met de betrokkene. De fax zelf is helaas verloren gegaan en is niet in de archieven terug te vinden. Ook is niet te achterhalen door wie en op welk tijdstip hij is verzonden. Een poging tot reconstructie van de gebeurtenissen op basis van het vervolggesprek levert de volgende details op: de informatie over het ongeval was binnengekomen via de radio, maar op fragmentarische wijze. Daarop volgde het zeer inspannende proces van selecteren en opereren De volgende dag aan het einde van de middag kwam commandant C. om polshoogte te nemen en de gewonden te bezoeken. Dit was waarschijnlijk de gelegenheid waarbij commandant C. met de arts over de ‘niet vrijgegeven weg’ had gesproken. Daarna stond W. in zijn herinnering een correspondent te woord waarbij hij zich zo veel mogelijk op de vlakte hield. Het faxapparaat was naar zijn weten niet eerder gebruikt voor dit soort mededelingen, maar werd vooral gebruikt om logistieke zaken zoals voorraden te regelen. Het is aannemelijk dat de fax moet zijn binnengekomen in de 24 uur na het bekend worden van het incident. De arts W. herhaalt in het vervolggesprek dat hij via de fax de opdracht kreeg een onwaarheid aan de pers te vertellen. Hij gaf nu echter ook aan dat het goed mogelijk was dat de afzender daadwerkelijk niet beter wist dan dat het zou gaan om UNTAC-personeel dat in een gevecht tussen strijdende partijen was terechtgekointer views met veteranen als historische bron
281
men. Het is dus denkbaar dat degene die verantwoordelijk is voor de berichtgeving naar buiten toe op basis van fragmentarische informatie al voorschrijft wat het verhaal naar buiten moet zijn, terwijl de ontvanger van dit bericht op basis van eigen waarneming een andere werkelijkheid ervaart. De betrokken arts had al eerder in zijn loopbaan bij Defensie een vergelijkbare spanning ervaren en meende op basis hiervan een patroon te ontwaren, waarbij de waarheid in het belang van de organisatie geweld wordt aangedaan. De vraag is natuurlijk of het hier gaat om moedwil of misverstand. Vergelijking met de literatuur en primaire bronnen
In het militair-historisch standaardwerk over de UNTAC-missie dat in 1993 verscheen wordt de verantwoordelijkheid voor deze hinderlaag zonder voorbehoud gelegd bij de troepen van de Rode Khmer: De NADK40 legde de hinderlaag bij klaarlichte dag in FUNCIPEC41-gebied, nabij het dorpje Ampil. Reeds vele malen was de weg tussen Phum Ku en Ampil door UNTAC personeel gebruikt. Het konvooi bestond uit zes voertuigen en omvatte UNTAC politie, mijnenruimers, verkiezingsstaf en een escorte mariniers. De hinderlaag was goed voorbereid en niet zichtbaar geweest totdat het vuur werd geopend. Een antitank raket stopte het voorste voertuig, vervolgens ontvingen de voorste drie geweervuur. Het personeel had geen schijn van kans. Wat voor effect het terugschieten had kon niet worden vastgesteld.
Dan volgt een beschrijving van de kettingreactie die volgt op de aanval: Alhoewel de commandant van het konvooi, eerste luitenant der mariniers G.F. Booij zwaar gewond raakte, zag hij kans per radio alarm te slaan. Direct na de melding steeg de voor gewondentransport klaarstaande Alouette met een arts aan boord op. Toen de omvang van het incident duidelijk was, werden drie andere Alouettes naar de plaats van het incident gedirigeerd. Even was er verwarring over de juiste plaats waar de gewonden zich bevonden, omdat het konvooi door de snelle acties uit elkaar was geslagen. Het voorste voertuig had nog een eind door kunnen rijden. De vier Nederlandse gewonden in dit voertuig waren door toegesnelde ANKI militairen42 naar Ampil gebracht. De gewonde Japanners en een andere gewonde marinier, die zich in de staart van het konvooi hadden bevonden, waren teruggegaan. Nog tijdens de vlucht konden de heli’s naar de juiste plaats worden gedirigeerd en een andere arts worden opgepikt. Door de snelle acties, de beschikbaarheid van artsen en de nabijheid van het eigen veldhospitaal konden levens worden gered.43
282
stef scagliola
Deze compacte en overzichtelijke reconstructie wijst wel op momenten van onduidelijkheid, maar geeft geen inzicht in de stress en de communicatieperikelen op de werkvloer. Er bestaat ook een gedetailleerdere beschrijving vanuit het perspectief van een van de gewonde mariniers, die later in een militair tijdschrift verschijnt: Rijdend in een beboste omgeving op een zandweg tussen Phum Ku en Phum Ampil, ter hoogte van Sistery, viel het konvooi in een ‘ambush’ (hinderlaag) van de Rode Khmer waarbij de Laro44 werd geraakt door een RPG 7 antitankraket. ‘Door de geweldige explosie raakten we enkele seconden buiten bewustzijn. Eenmaal weer bij kennis gaf ik gas om uit de gevarenzone te komen omdat we onder vuur werden genomen. Ongeveer anderhalve kilometer verderop begaf de Laro het. Vermoedelijk had de antitankraket de brandstoftank geraakt en was die leeggelopen. Toen we eenmaal stil stonden constateerde ik dat we allemaal gewond waren. Sergeant Verwater had onderweg gelukkig nog kans gezien om de ‘Quick Reaction Force’ te waarschuwen, die inmiddels onderweg was.’ Dick Vonk ging onmiddellijk op kordate wijze aan de slag. Hij haalde de MAG45 van de Laro en plaatste die in de richting van de gepasseerde ‘ambush’. Vervolgens ging hij sergeant Verwater verzorgen, die er slecht aan toe was en de twee gewonden mariniers die achter in Het voertuig zaten. ‘Het had allemaal nog veel erger kunnen zijn als we geen kogelwerende vesten hadden aangehad’, zegt Vonk achteraf relativerend. Na verloop van tijd kwam er een auto aan waarin een generaal van de ‘Anki’, dit was een van de bij het conflict behorende facties, was gezeten. Vonk dwong de auto tot stoppen, confisqueerde de auto en ging met de gewonden de ‘Quick Reaction Force’ tegemoet. Bij deze eenheid was een ziekenverpleger die de verzorging van de gewonden overnam. De ‘Quick Reaction Force’ is doorgereden naar de plaats van de ‘ambush’. De gewonden zijn per Alouette helikopter van de Koninklijke Luchtmacht naar het ‘Field Dressing Station’ gebracht voor verdere medische behandeling. Met de rest van het konvooi was het ook niet veel beter gesteld. Het voertuig met de twee Japanse politieagenten en de luitenant, die achter de Laro van Vonk reed, stopten bij het zien van de raketinslag waardoor het daarachter rijdende voertuig op hen inreed. De Rode Khmer opende het vuur op de Japanse politieagenten, die vanwege de daarbij opgelopen verwondingen omkwamen. De overige wagens van het konvooi hadden kans gezien om te draaien en weg te komen.46
Er zijn duidelijke verschillen tussen de versies: de ANKI-militairen waren blijkbaar niet toegesneld om de mariniers te helpen zoals in de eerste versie, maar hun auto was juist gevorderd door de marinier. Hier is niet Booij, maar Verwater de marinier, die in het eerste voertuig zit en zwaargewond is, degene die als eerste radiocontact maakt. Booij zit in de tweede wagen, raakt ook gewond, vuurt terug, inter views met veteranen als historische bron
283
maar raakt dan buiten bewustzijn. Pas als hij bijkomt, kruipt hij naar het volgende voertuig om contact te maken.47 In dit relaas blijkt ook een derde partij een rol te spelen: de Quick Reaction Force, die over de weg toesnelt om het konvooi bij te staan. Dan pas komen de helikopters in beeld. Het tweede voertuig was niet in staat om terug te rijden naar de vertrekplaats zoals is beschreven in de eerste versie. Maar afgezien van verschillen in de rol en acties van de betrokkenen, gaan beide verslagen uit van een gerichte aanval. De eerste berichten in de pers in Nederland geven hetzelfde beeld. Het ANP en de dagbladen berichtten ook over ‘een vermoedelijke aanval door de Rode Khmer’.48 Ook de politiek krijgt deze versie te horen.49 Zelfs in de bron die in tijd het dichtst bij het tijdstip van de hinderlaag staat, een vertrouwelijke fax die nog dezelfde middag op 4 mei vanuit de defensiestaf operationele zaken werd verstuurd aan betrokken partijen, spreekt men van een aanval, men weet alleen niet zeker of het om de Rode Khmer gaat: Bij een aanval op een begeleid konvooi zijn 4 Nederlandse mariniers en 4 Civpol leden zwaargewond geraakt. De aanval vond hedenmorgen plaats tussen Amphil en Pnum Ku in het uiterste noordoosten van sector 1. Alle gewonden worden afgevoerd naar een field dressing station, waar mogelijk verder vervoer naar een militair hospitaal te Bangkok zal plaatsvinden. Het is niet bekend door wie de aanval werd uitgevoerd, het is echter waarschijnlijk dat de Rode Khmer verantwoordelijk is. Middels zulke acties kunnen zij angst inboezemen en het aantal patrouilles terugdringen, zodat hun eigen bewegingsvrijheid voor de realisering van militaire doelen groter wordt. Bovenstaande informatie is zeer recent ontvangen, De namen van de gewonden zijn nog niet bekend, en hun families nog niet ingelicht. Deze informatie dient derhalve strikt vertrouwelijk te worden behandeld, totdat zij is vrijgegeven aan de pers, nadat de betrokken families zijn ingelicht.50
De combinatie van deze berichten ondersteunt niet de stelling van W. dat Defensie in Nederland op voorhand de verantwoordelijkheid voor de hinderlaag bij het konvooi zelf legde, omdat de weg niet zou zijn vrijgegeven. Ook wordt nergens gesteld dat de groep in een gevecht tussen rivaliserende partijen was terechtgekomen. Dat gebeurt volgens deze bronnen in de dagen na de hinderlaag niet, maar ook op de dag zelf niet.51 Zoals eerder gesteld, zou een mogelijk motief om de ernst van een dreiging af te zwakken, de vrees voor reacties uit de deelnemende landen zijn. Het sneuvelen van een Japanse politieagent en het ernstig gewond raken van twee anderen had immers tot gevolg dat de Japanse regering buiten de VN om alle 750 politiemensen opdracht gaf naar de hoofdstad Phnom Penh terug te keren. Een zaak die ook de nodige diplomatieke spanning opriep was een nieuwsbericht in de The Washington Post van 7 mei waarin gesuggereerd werd dat Nederlandse mariniers geweigerd hadden twee gewonde Japanners per helikopter te evacueren, omdat hun eigen 284
stef scagliola
uitrusting vervoerd moest worden. Dat gerucht werd weliswaar snel ontzenuwd door diplomatiek overleg tussen Den Haag, New York en Tokyo, maar een verslaggever in Nederland besloot toch deze berichten in een artikel op te nemen, wat leidde tot grote verontwaardiging bij het Nederlandse bataljon. Commandant C. liet dit niet passeren en stuurde de betreffende journalist op 13 mei een fax met een feitenrelaas waarin alle beschuldigingen werden weersproken: 1. hinderlaag. het telefoongesprek met u en het betrokken artikel hebben grote verontwaardiging en ook verslagenheid teweeg gebracht bij mijn bataljon. de stelling is niet moeilijk te verdedigen dat door het doortastende, moedige en snelle optreden van pesoneel dienende bij ci e, het det klu, mcp, twee artsen ter plaatse en het fds met name de levens van betrokken japanse civpols zijn gered.
Vervolgens behandelde C. vijftien punten waarin hij korte metten maakt met de verhalen die in omloop zijn over de behandeling van de Japanners. De inhoud van punt 8 werpt verassend genoeg licht op de bewering van W., namelijk dat de berichtgeving aanvankelijk onjuist was: 8. met geen van de helo s is uitrusting vervoerd. men had geen uitrusting bij zich. wellicht ten overvloede zij vermeld dat er sprake is geweest van een voorbereide hinderlaag. in eerste instantie dacht men aan een incident bij een nadk checkpoint. deze berichtgeving was onjuist.
De verwijzing naar een mogelijk ‘incident’ wekt de indruk van het afzwakken van de ernst van de zaak. Een gerichte aanval betekende meer risico’s voor VN-militairen en meer politieke onrust bij de deelnemende landen. Het bewijs voor een verband tussen de wijze waarop de aanval in eerste instantie was verwoord en het meespelen van politieke belangen, is echter niet te geven. Maar het feit dat C. dit punt expliciet aan de orde stelt, maakt de bewering van W. wel begrijpelijk. Het aanvankelijke vermoeden van de commandant dat het slechts om een incident ging, is door arts W. geïnterpreteerd als een politiek-strategisch gemotiveerde manoeuvre om de werkelijke gang van zaken buiten de publiciteit te houden. Om politieke discussies in deelnemende landen over hun bijdrage aan de UNTAC-missie zo veel mogelijk te vermijden, was het van belang om de veiligheidsrisico’s van de UNTAC-missie naar buiten toe zo veel mogelijk te minimaliseren. Die interpretatie wordt ondersteund door de informatie van een andere betrokkene die aanwezig was in het veldhospitaal toen de melding over de hinderlaag binnenkwam, de geestelijk verzorger. Volgens hem was er inderdaad sprake van een standaardreactie op ‘incidenten’ door de UNTAC-leiding:
inter views met veteranen als historische bron
285
In mijn beleving was het zo dat er bij ieder incident waarbij UNTAC betrokken was (ook uit andere landen dus) in eerste instantie werd gezegd dat het om rivaliserende partijen ging. Dit om de schuld niet bij een van de partijen te leggen waardoor het mogelijk zou kunnen escaleren. Als wij werden beschoten werd er ook altijd gezegd dat ze over ons heen schoten omdat er weer een verkeerde partij aan de andere kant van ons kamp zat. Dat gaf ook wel rust. Ze schoten immers niet op ons.52
Deze instelling zou erop kunnen duiden dat wellicht in de allereerste melding, die via de radio vanuit het bataljonshoofdkwartier binnenkwam in het veldhospitaal, voorgeschreven was om tot nader order naar buiten toe het incident toe te schrijven aan een samenloop van omstandigheden, en niet aan opzet. Dat zou precies de boodschap kunnen zijn die W. ontvangt, terwijl hij even later zelf hoort en waarneemt dat het anders in elkaar steekt. Dat later op de dag en de daaropvolgende dagen overal de werkelijke gang van zaken uit de doeken wordt gedaan, kan blijkbaar bij W. het gevoel niet wegnemen dat Defensie hem heeft aangezet tot ‘opzettelijke misleiding’. Oral history contra de ‘officiële’ geschiedschrijving
De getuigenis van W. geeft inzicht in de zware verantwoordelijkheid die rust op de schouders van een militair-arts die met zwaargewonde militairen te maken krijgt. De ernst van de situatie wordt invoelbaar door de toon van het relaas. Daarnaast is duidelijk dat er verschillende dimensies zitten aan de communicatie over de hinderlaag. Er is informatie nodig om snel operationele bijstand te kunnen verlenen om snel medisch te kunnen handelen, maar ook om in het belang van de missie de afweging te kunnen maken over wat, hoe en wanneer iets naar buiten toe zal worden gebracht. Ook moet er rekening gehouden worden met het thuisfront. De mondelinge bron maakt duidelijk dat er ook een lange termijndimensie bestaat die samenhangt met betekenisgeving op het individuele niveau: komt wat ik heb waargenomen overeen met wat ik geacht werd naar buiten te brengen? Ook hier spelen teleurstelling en verontwaardiging over de houding van de leiding een rol. In de beleving van de betrokkene volgen na de zware inspanning geen uitingen van betrokkenheid en zorg, maar het verzoek om een onwaarheid te vertellen. Beide elementen zijn in het standaardwerk over de UNTAC-missie niet terug te vinden, niet omdat dit bewust zou zijn weggelaten, maar omdat dit soort publicaties zich hiervoor niet leent. Ook hier biedt de mondelinge bron inzicht in de psychosociale dimensie van een dergelijke situatie. De stelling dat ‘onwelkome’ informatie die de belangen van de organisatie of in dit geval van de missie schaadt, achtergehouden zou worden, is niet houdbaar. Dat zou betekenen dat in dit geval het verhoogde ‘veiligheidsrisico’ met de kans dat 286
stef scagliola
deelnemende landen afhaken, afgezwakt of verzwegen wordt in de informatie naar buiten toe. Dit blijkt niet het geval te zijn. Het moedwillige karakter van de aanval wordt in alle bronnen breed uitgemeten. Nergens is terug te vinden dat het konvooi onnodige risico’s zou hebben genomen door een route te kiezen die niet vrijgegeven was. Wel zijn er verwijzingen naar een aanvankelijk onjuiste berichtgeving en daarmee samenhangende communicatiestoornissen in een fax van de bataljonscommandant aan een journalist tien dagen na de hinderlaag. Die zouden mogelijk samen kunnen hangen met een bewuste strategie om door gecontroleerde berichtgeving het belang van de missie niet te schaden. Door gewapende aanvallen van een van de partijen telkens naar buiten te brengen als incidenten tussen rivaliserende partijen en niet als aanvallen op UNTAC zelf werd de status van ‘onpartijdigheid’ versterkt. Dat is geen probleem zolang er geen ernstige Nederlandse slachtoffers vallen, maar als dat wel het geval is, verandert dat de zaak. De constatering dat er aanvankelijk sprake was van onjuiste berichtgeving wordt echter niet gerapporteerd in de context van een evaluatie van de onderlinge communicatie, maar in reactie op een aantijging van de pers die verontwaardiging bij de commandant en zijn eenheid oproept en diplomatieke consequenties zou kunnen hebben. De bronnenvergelijking laat echter wel de vraag open of behandelend arts W. direct na de gebeurtenissen inderdaad de expliciete opdracht kreeg om over de werkelijke gang van zaken te zwijgen en een ander verhaal daarover naar buiten te brengen.
7 Eindbalans: wat is de meerwaarde van oral history in de drie cases? Wie de interviews met T., E. en W. afluistert waant zich even in Venlo, Kandangan of Phun Nimit. Dat is ontegenzeggelijk de kracht van oral history. We horen details over intermenselijke verhoudingen, over emoties, verwachtingen, verwarring, misverstanden. We horen details over de fysieke omstandigheden en het uiterlijk van betrokkenen: een commandant met veldmuts op in plaats van helm, een Indonesische gevangene die groot van stuk is en niet gewend is om te graven, een in zijn gezicht gewonde marinier die snel geholpen moet worden. Die geven een prozaïsch en levendig beeld van een gebeurtenis op het moment zelf, maar tegelijkertijd is zo’n beeld gekleurd door interpretaties, de manier waarop daarover verteld wordt en de informatie die later (of veel later) wordt toegevoegd. De interviews bevatten dan ook, deels traceerbare, feitelijke onjuistheden. Bij twee cases is er sprake van een ‘officiële’ geschiedschrijving: publicaties waaraan de status van standaardwerk wordt toegekend. Het gaat om het boek over de Meidagen in Noord-Limburg en het boek over de Nederlandse bijdrage aan UNTAC. Beide publicaties zijn gebaseerd op rapporten, verslagen, radioberichinter views met veteranen als historische bron
287
ten en beleidsstukken. Zij bieden een veel afstandelijker beeld vanuit het perspectief van de organisatie. Het verloop van de gebeurtenissen wordt ingepast in een duidelijke logica met als gevolg dat er minder oog is voor de psychosociale dimensie, het toeval en het menselijke tekort. Dat laatste geldt helemaal voor het regeringsrapport over de excessen uit 1969. Uit de analyse van de cases kunnen dus de volgende twee algemene conclusies worden afgeleid over oral history. 1. Mondelinge bronnen bieden een belangrijke aanvulling op de schriftelijke bronnen door zowel de rijkdom aan details over het verloop van de betreffende gebeurtenissen als door de specifieke invalshoek: de persoonlijke beleving van de gebeurtenissen. 2. Tegelijkertijd impliceert juist de invalshoek van de individuele beleving en de manier waarop die beleefde geschiedenis in interviews door de verteller naderhand gereconstrueerd wordt, dat de kans op vertekening aanzienlijk is. Oral history als tegenwicht voor institutionele geschiedschrijving
In het begin van dit hoofdstuk werd de veronderstelling geuit dat oral history juist in de specifieke context van de krijgsmacht kan functioneren als een belangrijk tegenwicht voor de institutionele geschiedschrijving, omdat er vaak sprake is van een spanningsveld tussen persoonlijke beleving en het institutionele vertoog. Uit de analyse van de drie afzonderlijke cases blijkt dat er wel valt af te dingen op deze veronderstelling. Bij de eerste casus, de Duitse inval bij Venlo, is er geen sprake van tegenstellingen tussen de persoonlijke getuigenis en de schriftelijke institutionele bron. We zien dat in de verslagen van de diverse betrokken militairen, net zoals in het interview met T., spanningen in de sociale verhoudingen worden vermeld. Men is teleurgesteld over de houding tijdens de gevechten van meerderen die in vredestijd een bepaald gezag genoten. Deze psychosociale dimensie wordt echter niet meegenomen bij het gebruik van deze bronnen in het standaardwerk. Wat in handboeken over mei 1940 wordt beschreven als een militair-strategische overweging, terugtrekken tot de waterlinie, heeft een psychologische pendant op het persoonlijk vlak: militairen aan de oostkant van de Maas voelen zich in de steek gelaten na het opblazen van de bruggen. Officieren die de order krijgen zich terug te trekken hebben het gevoel tekort te schieten ten aanzien van de troepen die de Duitse opmars moeten tegenhouden. Dit is wat doorklinkt in het verwijt van T. en wat we in het verslag van kapitein M. teruglezen. Hier versterken de mondelinge en schriftelijke bron elkaar en is sprake van oral history als ondersteuning en inkleuring van het institutionele vertoog. Dit tekortschieten van het kader zou als ‘onwelkome’ informatie getypeerd kunnen worden die het gezag en de status van de krijgsmacht aantast. Maar het motief ontbreekt om deze informatie verborgen te houden. Er zijn al tijdens de oorlog en na de oorlog initiatieven om juist op basis van schrifte288
stef scagliola
lijke verslaglegging een scherpe lijn te trekken tussen ‘betrouwbare’ en ‘dappere’ militairen en militairen die men niet meer tot de krijgsmacht wil toelaten. Of omdat ze verdacht werden van Duitse sympathieën óf omdat ze zich tijdens de meidagen ‘lafhartig’ gedragen zouden hebben. Wellicht dat als de getuigenis van T. over kapitein P. ter ore was gekomen van de Commissie Zuivering officieren, hij niet bevorderd zou zijn tot majoor en weer toegelaten als reservist in de krijgsmacht. Bij de tweede casus, de getuigenis van E. over de gepleegde oorlogsmisdaden in Indonesië, zien we een heel ander beeld. Wat betreft sociale verhoudingen geeft het interview de sympathieën en antipathieën van de betrokkene in de eenheid goed weer en de rol die ze spelen in de beoordeling van het gedrag van de commandant. Ook hier gaat het om een verwachting ten aanzien van het kader die niet waargemaakt wordt: de verbazing over een officier van ‘blauw bloed’ die zich verlaagt tot deze daden. Met betrekking tot ‘onwelkome’ informatie die het gezag en de status aantast, zien we in vergelijking met de eerste case, de omgekeerde reactie van de krijgsmacht. De excessen of oorlogsmisdaden worden stilgehouden en komen alleen door interventies van buitenstaanders in rapporten terecht. Na afloop van het conflict is er geen enkele motivatie om de krijgsmacht te ‘zuiveren’ van verantwoordelijken voor dit soort misdaden. Kennelijk wordt de verantwoordelijkheid voor misdaden in de periode 1945-1949, anders dan die voor desertie of collaboratie tussen 1940 en 1945, niet gezien als een risico voor het functioneren van de krijgsmacht. Dat zou kunnen samenhangen met het verschil in positie: in Nederland valt de Duitse krijgsmacht binnen, in Indonesië de Nederlandse krijgsmacht. Een aspect van de sociale verhoudingen dat ook hier meespeelt, is dat de betrokkene zich niet ‘hoog genoeg’ acht om de zaak in de openbaarheid te brengen. Pas op latere leeftijd, als de herinneringen als gevolg van het reminiscentie-effect53 zich opdringen, probeert hij de zaak tijdens een reünie naar voren te brengen, met noodlottige gevolgen. Bij deze case is de mondelinge bron de enige bron, er bestaat geen schriftelijke pendant. Hier biedt oral history een belangrijke aanvulling op het institutionele vertoog. Bij de derde casus, de communicatie over de hinderlaag in Cambodja, vormen ook de sociale verhoudingen in de context van stress een belangrijk element in de vertelling. Wat zijn de rollen en verwachtingen ten aanzien van elkaar als er zwaargewonde militairen worden binnengedragen in het veldhospitaal en er prioriteiten moeten worden gesteld? In het individuele relaas van de militaire arts wordt de abstracte entiteit ‘Defensie’ opgevoerd die het belang van de organisatie boven zijn persoonlijke integriteit zou hebben gesteld. Hij moet, naar eigen zeggen, iets anders vertellen dan wat hij weet. Wat bij hem niet in beeld komt is dat het zeer waarschijnlijk in dit geval gaat om een onbedoeld effect van routineus handelen: zo lang we niets zeker weten, zeggen we wat we altijd al zeggen om mogelijke escalatie te voorkomen. Dit vormt de schakel met de andere aanname: dat informatie die de status en het gezag van de organisatie schaadt niet in institutionele bronnen zou inter views met veteranen als historische bron
289
voorkomen. In de context van dit incident blijkt hier geen sprake van te zijn. Wel zijn er aanwijzingen dat dit principe wel eens gehanteerd werd in het belang van het internationale en nationale draagvlak voor de missie. In de derde casus wordt de informatie van de mondelinge bron grotendeels weerlegd door de schriftelijke bronnen. Het verhaal van de militaire arts over de communicatie naar buiten over de hinderlaag is wellicht mede gekleurd door zijn verwachtingspatroon over het door ‘Defensie’ gepropageerde communicatiebeleid. Wat er werkelijk gebeurd is blijft in dit geval een raadsel. Er is sprake van een duidelijke contradictie tussen oral history en het institutionele vertoog. Behoefte aan coherentie
Wat meer in het algemeen opvalt bij deze analyse, is de rol die de behoefte aan coherentie speelt bij de constructie van de mondelinge getuigenis. Bij alle drie de cases gaat het om de individuele militair die zich in meer of mindere mate machteloos voelt in de positie waarin de krijgsmacht hem brengt: (1) T. overgeleverd aan de Duitse vijand zonder officieren in de buurt, (2) E. die tot tweemaal getuige is van een oorlogsmisdaad zonder de mogelijkheid dit aan te kaarten, en (3) W. die zich inzet om levens te redden en het gevoel heeft dat hij ‘naar buiten toe’ onwaarheden moet vertellen. Aan de entiteit ‘Defensie’ of ‘Leger’ wordt een bepaalde macht toegekend, uitgaande van een rolverdeling uit een plot die de vertelling coherent moet maken, en waarin de verteller zichzelf de rol van slachtoffer toebedeelt. De verteller heeft echter niet de mogelijkheid om vanuit zijn positie alle aspecten te overzien, ook die aspecten die het plot ontkrachten. Elementen die individuele getuigenissen kunnen ontkrachten vinden we in de complementaire bronnen terug. Dat is van groot belang voor de weging van mondelinge bronnen. Het is dus altijd van belang om waar mogelijk ook andere soorten bronnen te raadplegen. Aan de andere kant is ook duidelijk dat met betrekking tot militaire schriftelijke rapportage het adagium van Thompson ‘everyone puts himself in the best possible light’ ook hier opgaat. Ook schriftelijke rapportages moeten met scepsis beoordeeld worden en vergeleken worden met andere bronnen. Zeker als het gaat om zaken die liever niet onthouden worden.
Noten 1 Interview met generaal-majoor Julian Thompson op 17-3-2009. Imperial War Museum Londen. Collectie S. Scagliola, Veteraneninstituut Doorn. Thompson is militair historicus en heeft vele publicaties op zijn naam staan die grotendeels gebaseerd zijn op onderzoek in de interviewcollectie van het Imperial War Museum. 290
stef scagliola
2 In dit hoofdstuk worden omwille van de overzichtelijkheid en afstemming op de andere bijdragen alleen de initialen van de betrokken veteranen gebruikt. Dit hoewel een aantal van hen aangegeven heeft geen bezwaar te hebben tegen het noemen van hun naam. Anders dan bij hergebruik van data voor sociale wetenschappers is bij historici de identiteit van de geïnterviewden vaak wel van belang om bronnen aan elkaar te kunnen koppelen. 3 Van Amersfoort en Kamphuis, 2005. 4 Ministerie van Oorlog, 1952: 92-107. 5 Verhakkingen zijn versperringen over de weg van geveld hout. 6 T. heeft later in de oorlog met luitenant G. als leidende figuur in het verzet gezeten, zij hebben dus later met elkaar over dit voorval informatie uitgewisseld. 7 Volgens Mark van Hattem, conservator Textiel van het Legermuseum in Delft, is in de voorschriften voor het dragen van de uitrusting terug te vinden dat de helm verplicht was tijdens actieve dienst. Zijn interpretatie van het citaat is dat kapitein P. niet van plan was deel te nemen aan het gevecht. Maar er kunnen ook andere zaken meespelen. Vele militairen droegen geen helm, omdat ze zo’n ding ongemakkelijk vonden, en vele officieren geen wapen, omdat ze meenden dat zij toch vooral bevelen moesten geven en niet zelf vechten. Bron: Nationaal Archief, Ministerie van Oorlog, 2.13.78 Commissie Hoofddeksel 1928-1930, 2.13.17 Inventaris Veldleger 1907-1942, B. Personeelsaangelegenheden Hoofdkwartier Veldleger. 8 Militair-strafrechtelijk betekent desertie in Nederland een ongeoorloofde afwezigheid (OA) die langer duurt dan 30 dagen, in oorlogstijd langer dan 7 dagen. Sowieso kent het Wetboek van Militair Strafrecht voor allerhande delicten, zo ook voor desertie, strengere straffen toe in tijd van oorlog. Zo geldt voor desertie in vredestijd een maximale gevangenisstraf van 2 jaar, in oorlogstijd van 7 jaar (Wetboek van Militair Strafrecht, artikel 100, respectievelijk 2de en 3de lid). Desertie naar de vijand (overlopen) wordt nog zwaarder gestraft. Desertie wordt in de regel strenger gestraft naarmate zij meer (direct) gevaar voor de eenheid en/of de operatie veroorzaakt. 9 Sergeant T. preciseert hier het feit dat hij de woordenwisseling tussen luitenant G. en kapitein P. pas later gehoord heeft. Hij kon daar geen directe getuige van zijn, omdat hij dit tafereel vanuit zijn bewakingspunt niet kon zien. 10 De Jong, 1969, deel 3: 71. 11 Zie noot 4. 12 De samensteller van dit boekwerk, generaal-majoor b.d. E. Nierstrasz, heeft naast de beschikbare gegevens in Nederland ook gebruikgemaakt van Franse, Belgische en Duitse literatuur. 13 Verslag van den wnd. Commandant van 2 G.B. van den 9 den mei en volgende dagen 1940. Sectie Militaire Geschiedenis; bureau DOC-INFO/nr.526/18. Nederlands Instituut voor Militaire Historie. 14 J. Bouten, ‘Jammer dat de jeugd wegblijft, dodenherdenking en reünie batalinter views met veteranen als historische bron
291
jon grensbewaking’, Dagblad voor Noord-Limburg, 11-5-1987. Gemeentearchief Venlo. 15 Verslagen van verklaringen van diverse militairen van 1-2 GB voor de vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen, 3-5-1948. De enige verklaring die ontbreekt is die van kapitein P. Bureau Doc/Info 526/20 – 29, Nederlands Instituut voor Militaire Historie. 16 526/23, verklaring van sergeant der politietroepen P.M.B. Ibidem. 17 J.A.M.P., inventarisnr. 167, Collectie Zuiveringen Ministerie van Defensie, toegang 2.13.99., vragenlijst II, commissie beoordeling officieren bezet gebied, vraag 17. Nationaal Archief. 18 Marianum is de naam van het klooster, maar T. en M. verwijzen naar het Ursulinenklooster, uitgaande van de naam van de orde; het gaat echter om hetzelfde klooster. 19 Krijgsverrichtingen, blz. 96. 20Mondelinge mededeling aan de auteur, ondertekende verklaring in haar bezit. 21 Blijkbaar wegen de bezwaren die tegen P. worden aangedragen niet zo zwaar dat hij niet meer in aanmerking komt als reserveofficier. In maart 1946 wordt hij als ‘voldoende’ betrouwbaar geacht, in 1949 wordt hij bevorderd tot majoor en een jaar later eervol ontslagen met toekenning van een pensioen. Staat van Dienst. Stamboek Officieren Landmacht, toegang 2.13.05, inventarisnr. 770, op folio 36. Nationaal Archief. 22 J.A.M.P., inventarisnr. 167, Collectie Zuiveringen Ministerie van Defensie, toegang 2.13.99., afschrift brief van De Witt Hamer, van de Plaatselijke Adviescommissie Noorwijkerhout aan C.H. Hins, voorzitter Sub-commissie Beoordeling Officieren Bezet Gebied, 3-10-1945. Nationaal Archief. 23 De Jong, 1969, deel 3: 71. 24 Dit komt niet voort uit paniek of propaganda, maar was het gevolg van een rondschrijven van generaal Winkelman dat al op 8 mei aan alle commandanten was toegestuurd. Hierin was naar aanleiding van een concreet geval van een als Nederlandse kapitein der politietroepen verklede Duitser die een kazerne was binnengedrongen in Vlodrop (Roermond), aangedrongen op ‘een geest van wantrouwen tegen iedereen die hen vreemd was, waarbij naar oorlogszakboekje en herkenningsplaatje gevraagd moest worden’. L. de Jong, 1969, deel 2: 481-482. 25 Scagliola, 2002. 26 Korpsgeschiedenis Garderegiment Grenadiers – 4e Bataljon – 1947-1949, derde kwartaal 1947, blz. 4. 27 Dit is een typisch verschijnsel dat vaak voorkomt in guerrillaoorlogvoering, omdat de verleiding om de terreur van de tegenpartij te beantwoorden met contraterreur sterk is, terwijl de reguliere militaire macht gebonden is aan het oorlogsrecht en er partijen zijn, zoals pers en parlement die over de schouder meekijken. Er bestaan speciale contraterreur-eenheden waarin het geweld in 292
stef scagliola
theorie gereguleerd is en binnen de grenzen valt van wat militair-juridisch is toegestaan. Maar als reguliere troepen onder druk komen te staan en leidinggevenden niet in staat zijn hun gezag te laten gelden met betrekking tot discipline en normen en waarden, ligt het voor de hand dat zich excessen voordoen. In Nederlands-Indië bestond zelfs een term voor het achterhouden van informatie die schadelijk was voor de reputatie van de krijgsmacht: toe-toepen. Zie Scagliola, 2002; Van Doorn en Hendrix, 1970. 28 Dit jaartal klopt niet. Aan de hand van de korpsgeschiedenis is te herleiden dat de eenheid van E. tussen maart en augustus 1949 in Kandangan gelegerd was. In een vervolggesprek corrigeert E. dit ook. 29 Tijdens het interview laat E. een kaart zien die hij zelf destijds uit een kantoor heeft ontvreemd en waarop hij met een kruisje de plek heeft aangegeven waar de Indonesiër werd gedood. 30 Fabri, H.F. (1982) De geschiedenis van het Garderegiment Grenadiers 1829-1982. Arnhem Gerritsen, H. (1987) De hinderlaag bij Sindoeradja: militaire actie op Java 19481950. Baarn Grenadiers in Indonesië. De eerste stappen van 411 B.I. (6 GRG). Z.n., z.p. ca. 1948; Hartman, P. en A. ten Cate (2004) Garde zonder grenzen 175 jaar. Grenadiers en Jagers 1829-2004. Den Haag Ittersum, W. Baron van (1954) Gedenkboek Grenadiers en Jagers 1939-1954. Den Haag Raatgever, J.G. (1961) Geschiedenis van de garderegimenten Grenadiers en Jagers. Den Haag Schulten, C.M. en F.J.H.Th. Smits (1980), Grenadiers en Jagers in Nederland. Den Haag Hoekstra, H. en M. Lahm (1988)Wij waren ingedeeld bij het 4de Bataljon Garde Jagers op Oost-Java en Madoera: onze belevenissen in de jaren 1946-1950 op Madoera en in Oost-Java: aan de hand van dagboeken, brieven en gesprekken. Den Haag 31 Korpsgeschiedenis 4e bataljon Garde Regiment Grenadiers. Z.n., z.p., z.j. Bundel met gekopieerde gevechtsrapporten. 32 Scagliola (2002) In een vervolggesprek geeft E. aan dat de uitzendingen op televisie voor hem aanleiding waren om zijn onderscheiding, het Ere-teken voor Orde en Vrede, terug te sturen naar het Ministerie van Defensie. Daarop kreeg hij een brief waarin stond dat hij zich vergiste en zijn inzet wel degelijk zin had gehad. 33 Ibidem. 34 In de korpsgeschiedenis van het 4e R.G. is terug te vinden dat de compagnie van E. van 28-3 tot 1-8 in Kandangan gelegerd is geweest. 35 Excessennota (1969) Dit geval is gevonden in het archief van de legercommandant en van de procureur-generaal, blz. 47, 48. inter views met veteranen als historische bron
293
36 Excessennota (1995) Dit is een publieke uitgave van het regeringsrapport uit 1969. 37 Kopie brief in bezit van auteur. 38 Tweede telefonisch interview, 30-10-2009. 39 C. Klep en R. van Gils, Van Korea tot Kabul, de Nederlandse deelname aan vredesoperaties sinds 1945, Den Haag, 2005, zie ook http://www.nimh.nl/korea_ tot_kabul/index.html 40NADK, National Army of Democratic Kampuchea, het leger van de Rode Khmer. 41 FUNCIPEC; Front Uni National pour un Cambodge Indépendant, Neutre, Pacifique, et Coopératif, de koningsgezinde partij. 42 ANKI National Army of Independent Cambodia, het leger dat de koningsgezinde partij ondersteunde. 43 D.C.L. Schoonoord, Mariniers in Cambodja, 1992-1993, Den Haag, 1993, blz. 228. 44 Laro is een afkorting voor Landrover 45 Een MAG staat voor Mitrailleuse à Gaz en is een lichte mitrailleur van Belgische makelij. 46W. Geneste, (2004) ‘Brons’, Mars et Historia – 38ste jaargang nr.2 – april-juni 2004. 47De Telegraaf, 14-5-1993, Gewonde mariniers terug. 48 ANP 04-1300 mei 93, Vijf Nederlandse mariniers in Cambodja gewond, Gewonde Mariniers terug, De Telegraaf, 14-5-1993, Gewonde militairen teruggekeerd van VN klus in Cambodja, Trouw, 14-5-1993. Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, United Nations Transitional Authority in Cambodia (1989-1994), toegang, 099, inv.nr. 106. 49Zo staat te lezen in het rapport over de voortgang van UNTAC dat namens de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken op 19 mei werd toegestuurd aan de Vaste commissie voor Defensie en voor Buitenlandse Zaken. S93/139/1665, 29, Collectie UNTAC, Centraal Archieven Depot, Rijswijk. 50 Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, United Nations Transitional Authority in Cambodia (1989-1994), toegang, 099, inv.nr. 77, extra situatie rapport vredesoperaties 4-5-1993, nummer 085A/93 51 Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, United Nations Transitional Authority in Cambodia (1989-1994), toegang, 099, inv.nr. 92, fax van commandant Mariniersbataljon aan journalist van der Meyden, 13-5-1993. 52 E-mail correspondentie met K.B., 25-4-2010. 53 Dit effect wordt door Douwe Draaisma beschreven in de Heimweefabriek (2008) en houdt in dat op latere leeftijd zich het verschijnsel voordoet dat mensen sterk geconfronteerd worden met herinneringen aan sleutelervaringen gedurende hun formatieve periode, tussen hun 15e en 25e jaar.
294
stef scagliola
Referenties Amersfoort, H. van en P. Kamphuis (red.) (2005) Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied. Den Haag: Sdu Uitgevers. Doorn, J.A.A. van en J.W. Hendrix (1970.) Ontsporing van geweld. Over het Nederlands/Indisch/Indonesisch conflict. Rotterdam Universitaire Pers. Draaisma, D. (2008) De heimweefabriek. Groningen: Historische Uitgeverij. Excessennota (1969; heruitgave 1995). Nota betreffende het archiefonderzoek naar de gegevens omtrent excessen in Indonesië begaan door Nederlandse militairen in de periode 1945-1950. Den Haag: Sdu Freund, A. (2009) Oral History as process-generated data. Historical Social Research: 22-48. http://www.britannica.com/bps/additionalcontent/18/ 36633726/%C2%AAOral-History-als-prozessgenerierte-Daten Goffman, E. (1957) Characteristics of Total Institutions, in: Symposium on Preventative and Social Psychiatry, Washington, 1957. Te vinden op: www.diligio. com/goffman.htm Hartle, A.E. (2004) Moral Issues in military decision making. Kansas: University Press of Kansas. Higate, R.P. (2001) Theorizing continuity, from military to civilian life. Armed Forces & Society, Vol. 27, No. 3: 443-460. Jolly, J. (1996) Changing step, from military to civilian life, people in transition. Londen: Brassey’s. Jong, L. de (1977) Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel III, Den Haag: Staatsuitgeverij. Jong, L. de (1977). Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel II, Den Haag: Staatsuitgeverij. Klep, C. en R. van Gils (2005) Van Korea tot Kabul. De Nederlandse deelname aan vredesoperaties sinds 1945. Den Haag: Sdu. Klep, C. (2008) Somalië, Rwanda & Srebrenica; De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies. Amsterdam: Boom. Ministerie van Oorlog, hoofdkwartier van de chef generale, krijgsgeschiedkundige afdeling (1952). De krijgsverrichtingen in Noord Limburg en Noord Brabant mei 1940. Den Haag: Staatsuitgeverij. Morgan, D. (1994) Theater of War: Combat, the Military, and Masculinities, in: H. Brod en M. Kaufman (eds.), Theorizing Masculinities Londen: Sage. Perks, R. en A. Thomson (eds.) (2007)\. The Oral History Reader. Londen: Routledge. Portelli, A. (1991) What makes oral history different, in: The Death of Luigi Trastulli and Other Stories; form and meaning in oral history. New York: University of New York Press. Raleigh Yow, V. (2005) Recording Oral History. Oxford: Altamira Press. Scagliola, S. (2007) Het belang van de verhalen van Mars voor de kennis van Clio; inter views met veteranen als historische bron
295
over de plaats van oral history in het (post) militaire bedrijf, in: J. Evers (eds) Kwalitatief interviewen, kunst en kunde, 185-199. Hoofddorp: Uitgeverij Lemma. Scagliola, S. (2002) Last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking. Amsterdam: Balans. Schoonoord, D.C.L. (1993) Mariniers in Cambodja, 1992-1993, Den Haag: Uitgeverij Eisma. Thompson, P. (1998) The Voice of the Past. Oxford: Oxford University Press. Wakin, M.M. (2000) Integrity First, reflections of a military philosopher. New York/Oxford: Sage. Welzer, H. (ed.) (2001) Das soziale Gedächtnis. Geschichte, Erinnerung, Tradierung. Hamburg: Hamburger Edition, HIS-Verlag. Welzer, H. (2002) Das kommunikative Gedächtnis. Eine Theorie der Erinnerung. München: Beck.
296
stef scagliola
10 Over het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata Harry van den Berg, Hennie Boeije, Stef Scagliola, Fred Wester & Susan Woelders
1 De meerwaarde van secundaire analyse In de literatuur over secundaire analyse van kwalitatieve data (Corti, 2000; Hox & Boeije, 2005) wordt vaak gewezen op één of meer van de volgende functies die secundaire analyse kan vervullen: (1) het toetsen van de conclusies van de ‘oorspronkelijke’ primaire analyse; (2) het gebruik van reeds verzamelde data voor andere onderzoeksdoelen dan die van het primaire onderzoek. In dit slothoofdstuk willen we de aandacht vestigen op een meerwaarde van secundaire analyse die in de literatuur nauwelijks genoemd wordt: de mogelijkheid om de uitkomsten van verschillende secundaire analyses met elkaar te vergelijken en te confronteren. Het opzetten van een project waarbij meerdere onderzoekers uitgenodigd worden om eenzelfde set van eerder verzamelde data vanuit verschillende invalshoeken te analyseren is een onderzoekspraktijk die bij uitstek geschikt is voor zo’n vergelijking en confrontatie. Het is dan ook opmerkelijk dat er zo weinig gebruik wordt gemaakt van een dergelijke onderzoeksaanpak (zie voor een uitzondering: Van den Berg, e.a., 2003). In de voorgaande hoofdstukken is eenzelfde set van biografische interviews met Nederlandse veteranen uit diverse missies vanuit verschillende invalshoeken geanalyseerd. Daarbij heeft elke onderzoeker een eigen selectie van interviews gemaakt die relevant zijn voor het specifieke onderzoeksdoel van de beoogde analyse. Desondanks is er voldoende overlap tussen de verschillende steekproeven om de verschillende studies met elkaar te vergelijken en te constateren dat het analyseren van kwalitatieve data vanuit verschillende theoretische en disciplinaire invalshoeken verrassende resultaten kan opleveren. Wat betreft onderzoeksmethodologie valt op dat zeer uiteenlopende werkwijzen gevolgd worden bij het interpreteren van het interviewmateriaal. Algemene methodische principes van Grounded Theory (Glaser & Strauss, 1967) lijken in de meeste studies wel een rol te spelen, maar die principes worden op verschillende manieren toegepast.1 297
Die verschillen hangen ten dele samen met het onderzoeksdoel. Voor de meeste in de hiervoor gerapporteerde studies geldt dat een nieuwe vraagstelling het startpunt vormt van de secundaire analyse. Dat geldt echter niet voor het onderzoek van Hennie Boeije en Sarah Drost (hoofdstuk 7) naar de verwerking van schokkende gebeurtenissen tijdens de militaire missie. Het is het enige onderzoek dat een primaire studie gebruikt als invalshoek voor de secundaire analyse. Het theoretische model dat was ontwikkeld op basis van een primair onderzoek naar de ervaringen van veteranen die deelnamen aan de VN-missie in Cambodja (Schok, Kleber & Boeije, 2010) werd getoetst aan de hand van een secundaire analyse van de interviews met veteranen uit zeer uiteenlopende missies. Op basis hiervan kon het theoretische model worden aangevuld en verdiept. Dat is een belangrijke functie die secundaire analyse kan vervullen ten opzichte van primair onderzoek (zie ook Hox & Boeije, 2005). Een dergelijk onderzoeksdoel brengt uiteraard een relatief deductieve werkwijze met zich mee bij het interpreteren en analyseren van het onderzoeksmateriaal. Een interessante vraag is daarom of de auteurs tot dezelfde bevindingen zouden zijn gekomen als ze niet waren vertrokken vanuit het theoretisch kader dat hun eerdere studie had opgeleverd. Voor de overige studies geldt dat een nieuwe vraagstelling het uitgangspunt vormde voor de secundaire analyse. Dat biedt meer mogelijkheden voor een bottom-up-benadering van de interpretatie en analyse van de veteraneninterviews. Maar ook in deze studies vormen meer of minder uitgewerkte theoretische kaders het uitgangspunt van de analyse. Theoretisch uitgangspunt van het onderzoek van Rudy Richardson en René Moelker (hoofdstuk 3) naar culturele beelden die veteranen over ‘andere’ militairen ontwikkelen, wordt gevormd door de sociale identiteitstheorie van Tajfel en Turner (1979) en de dreigingstheorie van Greenberg c.s. (1997). Beide theorieën maken het mogelijk om toetsbare hypothesen te formuleren over de beeldvorming onder bepaalde sociale condities. Maar Richardson en Moelker gebruiken de centrale begrippen uit deze theorieën voornamelijk als een heuristisch instrument om patronen in de gegevens op te sporen. In het onderzoek van Ellen Hijmans (hoofdstuk 5) naar morele complexiteit vervult de theorie een vergelijkbare rol. Ook zij vertrekt vanuit een globaal conceptueel kader waarbij het begrip ‘moreel instinct’ van Verplaetse (2008) een centrale rol vervult. Op basis daarvan ontwikkelt zij sensitizing concepts waarmee zij ook impliciete en toevallige verwijzingen naar morele dimensies van het handelen van de veteranen kan aanwijzen in de interviews. Karlijn Demasure (hoofdstuk 6) gebruikt in haar onderzoek naar de betekenis van spiritualiteit en religie in de verhalen van veteranen een narratieve analyse gebaseerd op de hermeneutiek van Paul Ricoeur (1976). De door Ricoeur ontwikkelde analytische concepten over de triple mimesis gebruikt zij als basis voor de conceptualisering van de opbouw van verhalen en voor de methodische procedure bij de interpretatie van verhalen. 298
harry van den berg e.a.
Analytische concepten uit de gereedschapskist van discoursanalyse vormen het uitgangspunt voor de studie van Harry van den Berg en Susan Woelders (hoofdstuk 4) naar het taalgebruik van veteranen in verhalen over gevechtssituaties en gevechtshandelingen. Het gaat daarbij enerzijds om de manier waarop frames en metaforen in deze verhalen functioneren en anderzijds om de grammaticale constructies in combinatie met de persoonsvormen die door de vertellers gebruikt worden. Om de culturele beelden die veteranen over de lokale bevolking ontwikkelen, in kaart te brengen kozen Hans Marks en Inge Melchior (hoofdstuk 8) voor een zo open mogelijke benadering. Zij trachten na te gaan welke criteria veteranen gebruiken bij het karakteriseren van de lokale bevolking. Uitgangspunt bij de analyse van de verhalen van veteranen over de lokale bevolking wordt gevormd door het door Gerd Bauman (2004) ontwikkelde theoretische kader over de verschillende ‘wij-zij’-constructies die vertellers kunnen gebruiken in verhalen over ‘anderen’ en hun relatie tot die ‘anderen’. De verschillende studies onderscheiden zich dus niet alleen van elkaar wat betreft onderzoeksthema’s en onderzoeksdoelen. Ook wat betreft theoretische uitgangspunten en methodische procedures lopen ze sterk uiteen. Als gevolg daarvan is de vergelijkbaarheid beperkt. Desondanks vertoont een aantal studies toch ook inhoudelijke raakvlakken. Een voorbeeld is het onderzoek van Ellen Hijmans naar de omgang van veteranen met morele dilemma’s in situaties waarin er een spanning kan worden ervaren tussen datgene wat volgens de professionele militaire moraal ‘goed of slecht’ is en datgene wat volgens de individueel-persoonlijke moraal van de betreffende militair ‘goed of slecht’ is. Ellen Hijmans verwijst daarbij zijdelings ook naar het taalgebruik en met name de persoonsvorm (‘wij’, ‘zij’ en ‘ik’) die in de interviews gebruikt worden. Op dat vlak zijn er raakvlakken met het onderzoek van Harry van den Berg en Susan Woelders naar het taalgebruik en vooral de vertelpositie van waaruit verhalen verteld worden over gevechtssituaties en gevechtshandelingen. De grote voorkeur voor nominalisatie en passiefconstructies kan geïnterpreteerd worden als een van de vormen om morele dilemma’s die zich kunnen voordoen in gevechtssituaties te negeren. Het articuleren van een morele problematiek impliceert immers het toeschrijven van handelingen aan een handelingssubject. Dat vereist een taalgebruik waarin de actiefconstructie een centrale rol vervult. Beide studies vertonen raakvlakken met het onderzoek van Hennie Boeije en Sarah Drost naar de wijze waarop schokkende gebeurtenissen worden ervaren en verwerkt. Zij komen tot de conclusie dat de mate van zelfvertrouwen en vertrouwen in het eigen team en met name het al dan niet ervaren van controle over de situaties waarin men tijdens de missie terechtkomt, een beslissende rol speelt in de verwerking van dergelijke ervaringen. Boeije en Drost gebruiken de term ‘verstoorde leefwereld’ als samenvattende aanduiding van potentieel traumatiserende over het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata
299
manieren van verwerken van schokkende ervaringen. Gevoelens van machteloosheid, zinloosheid en angst zijn daarbij overheersend. Vanuit het onderzoeksperspectief van Ellen Hijmans zouden deze bevindingen ook geïnterpreteerd kunnen worden als morele onmacht: het ervaren van een onoverbrugbare kloof tussen professionele moraal en persoonlijke moraal, tussen morele eisen en handelingsmogelijkheden, of tussen moraal en eigen gedrag en/of gedrag van anderen. Ook hier is taalgebruik een relevant aspect. Frames en metaforen spelen een belangrijke rol in de manier van verwerken van ervaringen. Het gebruik van de sportmetafoor impliceert een professionele blik met ‘wij’ als dominante persoonsvorm. Het impliceert ook het ervaren van controle over de (gevechts)situatie. Daarentegen impliceert het gebruik van een frame waarin oorlog als dood en geweld wordt voorgesteld, gevoelens van zinloosheid en het ervaren van verlies van controle. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat een taalgebruik waarbij de verteller het perspectief van een geweldsframe combineert met taalvormen waardoor hij zichzelf presenteert als actor van de betreffende handelingen, nauw samenhangt met de door Boeije en Drost beschreven ‘verstoorde leefwereld’ die na terugkeer van een missie kan leiden tot aanpassingsproblemen en psychische problemen. Dit voorbeeld toont aan wat een belangrijke meerwaarde kan zijn van secundaire analyses van kwalitatieve data. Kwalitatieve data zijn per definitie rijk aan informatie. Dat biedt mogelijkheden om ze vanuit verschillende perspectieven te onderzoeken. Vergelijking van de uitkomsten biedt de mogelijkheid om na te gaan in hoeverre bepaalde onderzoeksbenaderingen elkaar kunnen aanvullen. Als uitkomsten elkaar tegenspreken, kan dat aanleiding zijn voor het stellen van nieuwe onderzoeksvragen die niet adequaat beantwoord kunnen worden vanuit een specifieke disciplinaire invalshoek, maar die multidisciplinair onderzoek vereisen. Dit is slechts een van de voorbeelden. Er zijn meer raakvlakken tussen de verschillende studies. Maar in dit verband is het niet mogelijk om alle mogelijke dwarsverbanden uitputtend te behandelen. Van belang is dat onderzoek van dezelfde data vanuit verschillende invalshoeken de beperkingen en oogkleppen van elk van de benaderingen laat zien en uitnodigt tot multidisciplinair onderzoek. Conclusie is in elk geval dat het van groot belang is om kwalitatieve interviews die in het kader van een specifiek onderzoeksdoel gehouden zijn, beschikbaar te stellen voor secundaire analyse, omdat ze veelal ook bruikbaar zijn om volledig andere onderzoeksvragen te beantwoorden. Dat betekent geen ontkenning van de beperkingen van secundaire analyse. Voor sommige onderzoeksdoelen zal primaire dataverzameling noodzakelijk blijven. En ook als de primaire data relevant zijn voor de onderzoeksdoelen van secundaire analyse moet rekening worden gehouden met de risico’s en de beperkingen van secundaire analyse.
300
harry van den berg e.a.
2 Beperkingen van secundaire analyse: de onderzoekscontext Secundaire data-analyse van kwalitatieve data is tot nog toe geen gemeengoed in sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Sterker nog, in verschillende kwalitatieve onderzoekstradities wordt betwijfeld of secundaire analyse van kwalitatieve data überhaupt zinvol is. Belangrijkste argument in deze discussies is dat dataverzameling niet losstaat van het onderzoeksdoel en de methodologisch/theoretische vooronderstellingen en procedures die ten grondslag liggen aan de onderzoeksopzet. Niet alleen de selectie van data, maar ook de manier waarop ze verzameld en geschikt gemaakt worden voor de analyse hangen ten nauwste samen met die vooronderstellingen en procedures. Met andere woorden, de onderzoekscontext van de dataverzameling vormt een beperking van de bruikbaarheid van secundaire analyse van de betreffende data. Die beperking vormt dan ook een van de hoofdthema’s van de bijdrage van Hans Marks en Inge Melchior over de beelden die de veteranen over de lokale bevolking construeren (hoofdstuk 8). De interviews met de veteranen zijn mede het product van de checklist van onderwerpen waarmee de interviewers op pad gingen en de daarmee samenhangende interviewinstructies. Zowel de checklist als de instructie vloeit voort uit het primaire onderzoeksdoel van het interviewproject van het Veteraneninstituut: het vastleggen van de levensgeschiedenis van Nederlandse veteranen met inbegrip van hun persoonlijke ervaringen tijdens de betreffende missie(s). De beeldvorming over de lokale bevolking waarmee veteranen gedurende de missie direct of indirect te maken hadden was wel opgenomen in de checklist, maar behoorde niet tot de hoofdpunten van de opzet van de interviews. Als gevolg daarvan kreeg dit thema nauwelijks aandacht in de geselecteerde interviews. Voor zover veteranen iets vertelden over de lokale bevolking, werd daarover niet systematisch doorgevraagd. Als gevolg daarvan blijkt het interviewmateriaal niet goed bruikbaar voor de aanvankelijke onderzoeksvraag van Hans Marks en Inge Melchior ‘Welke beelden hadden veteranen van de lokale bevolking voorafgaand aan de missie en in hoeverre is deze beeldvorming veranderd tijdens de missie?’ Ook Hennie Boeije en Sarah Drost werden bij hun onderzoek naar de verwerking van schokkende gebeurtenissen geconfronteerd met het feit dat niet systematisch geïnventariseerd is welke ingrijpende gebeurtenissen de geïnterviewden hebben meegemaakt. Evenmin is bekend – op een aantal uitzonderingen na – of de geïnterviewden als gevolg van hun ervaringen last kregen van een posttraumatische stressstoornis. Ondanks deze beperkingen bleken de geselecteerde interviews uit het Veteranenproject toch goed bruikbaar voor hun vraagstelling. Door het biografisch karakter van de interviews bieden ze een bijzonder brede kijk op het leven van de veteranen ten tijde van hun jeugd, hun militaire ervaringen en hun gezinsleven. Ze geven met andere woorden veel informatie over de context waarin betekenisgeving plaatsvindt. over het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata
301
Een tweede type beperking die samenhangt met de onderzoekscontext van de dataverzameling wordt gevormd door het gedrag van de interviewers. In het algemeen houden de interviewers zich goed aan de checklist en de interviewinstructie. Maar dat neemt niet weg dat er grote verschillen zijn in het gedrag van interviewers. Sommige interviewers houden zich strikt aan de checklist en geven de geïnterviewden alle ruimte om hun eigen verhaal te houden zonder eigen interventies. Andere interviewers daarentegen vertonen een actiever doorvraaggedrag bij ‘gevoelige’ onderwerpen. En weer andere interviewers gaan een dialoog aan met de geïnterviewde over wat hij vertelt en zijn eigen rol daarin en schromen ook niet om daarbij eigen opvattingen en stellingnamen tot uiting te brengen. Vooral die laatste interviewstrategie vormt een beperking voor het onderzoek van Harry van den Berg en Susan Woelders naar het taalgebruik van veteranen in verhalen over gevechtssituaties en gevechtshandelingen. De betreffende interviewers hebben de neiging om in vraagformuleringen en commentaren op antwoorden specifieke termen en metaforen te gebruiken die van invloed kunnen zijn op het antwoordgedrag. Om die reden zijn sommige interviewdelen niet bruikbaar voor het specifieke onderzoeksdoel van beide auteurs. Maar ook los van deze beperking wordt de vergelijkbaarheid van interviews bemoeilijkt door de variatie in het gedrag van de interviewers. Een laatste type beperking betreft de transcriptie van de interviews. In kwalitatief onderzoek bestaan grote verschillen in conventies met betrekking tot de manier waarop geluidsopnames van interviews getranscribeerd worden ten behoeve van de analyse. In sommige tradities wordt volstaan met de antwoorden van geïnterviewden of zelfs met redactionele bewerkingen van die antwoorden ten behoeve van de leesbaarheid. In andere tradities (zoals de conversatieanalyse) is het een vereiste dat de gesproken tekst letterlijk getranscribeerd wordt met inbegrip van het vraaggedrag van de interviewer en de relevante paralinguïstische kenmerken van het interviewgesprek (toonhoogte, nadruk, al of niet aanhouden van medeklinkers, etc.). Voor deze studie is gekozen voor een gulden middenweg: de interviewgesprekken zijn letterlijk getranscribeerd (inclusief pauzes en herhalingen), maar met weglating van de paralinguïstische kenmerken. Die middenweg vormt ook de basis van een uniforme weergave van citaten in de verschillende hoofdstukken, ook al hadden sommige auteurs een voorkeur voor een minder gedetailleerde transcriptie van de door hen gebruikte citaten. Voor deze studie is dus een pragmatische oplossing gekozen voor de manier van transcriberen van de interviews. Maar meer in het algemeen vormen de grote verschillen in transcriptieconventies een serieus obstakel voor de ontwikkeling van secundaire analyse van kwalitatieve data. Een bepaalde mate van standaardisering van transcriberen van kwalitatieve interviews met het oog op de gebruiksmogelijkheden voor secundaire analyse is wenselijk. Daarvoor zijn ook voorstellen gedaan 302
harry van den berg e.a.
(Van den Berg, 2008). Behalve standaardisering biedt ook een digitale publicatievorm waarbij toegang verschaft kan worden tot de geluidsopnames van de interviews waarop een onderzoek gebaseerd is, uitkomst voor dit probleem. Een dergelijke vorm van archivering maakt het immers mogelijk dat elke onderzoeker zijn/haar eigen voorkeuren volgt bij het transcriberen van interviews. Bovendien bieden digitale publicatievormen die gekoppeld worden aan databestanden ook de mogelijkheid om informatie over de onderzoekscontext (opzet van de interviews, achtergrondkenmerken van de interviewer, etc.) toegankelijk te maken. Dat vereist uiteraard wel dat die informatie ook gearchiveerd is. We zullen daar later op terug komen.
3 Beperkingen van secundaire analyse: het risico van decontextualisering Niet alleen de onderzoekscontext van de dataverzameling is een thema in discussies over de mogelijkheden en onmogelijkheden van secundaire analyse. Minstens even belangrijk is het risico van decontextualisering bij secundaire analyses van eerder verzamelde data. Een belangrijk adagium van kwalitatief onderzoek is immers dat de onderzoeker bij de interpretatie en analyse van kwalitatieve interviews rekening dient te houden met de sociale achtergrond van de geïnterviewde, de sociale omstandigheden waarin hij of zij zich bevindt en de sociaal-politieke context van de gebeurtenissen waarover de geïnterviewde vertelt. Kennis van deze contexten is lang niet altijd beschikbaar en/of toegankelijk ten behoeve van secundaire analyse. Als gevolg daarvan loopt secundaire analyse het risico dat uitspraken en verhalen van geïnterviewden geïnterpreteerd worden zonder rekening te houden met deze contexten. Daarom bestaat er onder kwalitatieve onderzoekers een zekere argwaan of zelfs uitgesproken weerzin tegen secundaire analyse van kwalitatieve data.2 Decontextualisering is een serieus risico van secundaire analyse. Maar ook hier kunnen voorzieningen getroffen worden om dit risico te minimaliseren. De meest ideale situatie is die waarbij ook de primaire onderzoeker betrokken kan worden bij de secundaire analyse. Bij deze studie verkeerden we in de gelukkige omstandigheid dat Stef Scagliola die als onderzoeker-coördinator verantwoordelijk was voor de opzet en de organisatie van de dataverzameling, actief deelnam aan het project (zie hoofdstuk 2). Op grond van haar kennis van de achtergronden van zowel de geïnterviewden als de interviewers, van het verloop van de interviews en van de missies, kon zij bij de gezamenlijke bespreking van conceptversies van de hoofdstukken relevante contextinformatie verschaffen om misinterpretatie van uitspraken van veteranen zoveel mogelijk te vermijden. Het is echter lang niet altijd mogelijk of wenselijk om de primaire onderzoeker te betrekken bij de secundaire analyse. Daarom is het van belang dat bij het archiover het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata
303
veren van kwalitatieve data ook informatie over de relevante onderzoekscontext en sociaal-culturele context systematisch wordt vastgelegd. Welke contextinformatie relevant is en welke niet hangt uiteraard af van het onderzoeksdoel van de secundaire analyse. Maar digitale archivering van het onderzoeksmateriaal van de primaire studie met inbegrip van de gegevens over de onderzoekscontext en de sociaal-culturele context biedt de mogelijkheid aan de secundaire analist om zelf keuzes te maken bij het contextualiseren van de primaire data.
4 De noodzaak van systematische archivering van kwalitatieve data Secundaire analyse kan als onderzoekspraktijk alleen maar tot bloei komen als er sprake is van een goed gecoördineerde systematische archivering van kwalitatieve data volgens de internationale standaarden die daarvoor gelden. Zoals in het inleidende hoofdstuk al werd vermeld, heeft DANS (die al een rijke traditie kent in het archiveren van kwantitatieve sociaal-wetenschappelijke data) in 2008 het initiatief genomen voor het opbouwen van een centraal georganiseerde infrastructuur voor het archiveren en toegankelijk maken van kwalitatieve data. Maar er is nog wel een wereld te winnen. In andere landen bestaat er al veel langer een situatie waarin het gangbaar is om kwalitatieve data beschikbaar te stellen voor andere onderzoekers. Zo is er in Engeland al sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw een landelijk expertisecentrum voor het archiveren van kwalitatieve data Qualidata. Die begindatum is niet toevallig. Tot dan toe was archivering van kwalitatieve data en het beschikbaar maken van gearchiveerde kwalitatieve data eigenlijk onbegonnen werk. Pas met de ontwikkelingen in de jaren negentig met betrekking tot het digitaliseren van gearchiveerde kwalitatieve gegevens in combinatie met de snelle groei van internet werd het archiveren en efficiënt beschikbaar stellen van kwalitatieve data een reëel perspectief. De ervaringen van Qualidata in de afgelopen decennia kunnen uiteraard benut worden bij het ontwikkelen van kwalitatieve data-archivering in ons land. Bij de dataopslag verdient het de voorkeur om de ‘oorspronkelijke data’ (het ruwe gegevensmateriaal in oorspronkelijke vorm) als uitgangspunt te nemen. In het geval van interviews verdienen audio-opnames in elk geval de voorkeur boven transcripties. Elke transcriptie is immers een specifieke representatie, omdat transcriptie onvermijdelijk gepaard gaat met selectie. Bij archivering gaat het overigens niet alleen om dataopslag en de daarvoor vereiste standaarden en procedures. Ook het systematisch archiveren van contextinformatie is van belang. Zoals in de voorgaande paragrafen is aangegeven, gaat het daarbij om (1) informatie over de onderzoekscontext van de dataverzameling en (2) informatie over de sociaal-culturele context van de participanten (geïnterviewden, informanten) en hun (antwoord)gedrag. 304
harry van den berg e.a.
Tot de onderzoekscontext behoren onder meer: – onderzoeksopzet en onderzoeksdoel van de primaire studie met inbegrip van de opzet van de interviews en de interviewinstructies; – de manier waarop participanten zijn benaderd, de interviewsituatie en de specifieke relatie die de interviewer/onderzoeker met de betreffende participant heeft opgebouwd tijdens het onderzoek; – memo’s en/of rapportages over het verloop van het onderzoek; – rapportage van de onderzoeksresultaten. Tot de sociaal-culturele context behoren onder meer: – algemene achtergrondkenmerken en biografische gegevens van de participant; – contextgegevens over gebeurtenissen waarover participanten vertellen of waarnaar zij verwijzen. De mate waarin contextinformatie nodig is voor een secundaire analyse hangt af van het betreffende onderzoeksdoel van die secundaire analyse. Daarom is het van belang om in overleg met de sociaalwetenschappelijke onderzoeksgemeenschap van kwalitatieve onderzoekers een protocol te ontwikkelen voor de contextinformatie die minimaal beschikbaar moet zijn voor secundaire analyse. Voor de secundaire analyses van de veteraneninterviews bieden hoofdstuk 1, 2 en 3 relevante informatie over zowel de onderzoekscontext als de missies waar de veteranen aan deelnamen. Daarnaast werd ook via de website van het Veteraneninstituut contextinformatie beschikbaar gesteld aan de onderzoekers.
5 De wet van de remmende voorsprong De ambitie van het Veteranenproject van DANS is niet alleen het initiëren van een inhaalslag op het terrein van archiveren en toegankelijk maken van kwalitatieve data voor andere sociaalwetenschappelijke onderzoekers ten behoeve van secundaire analyses. De ambitie reikt verder. Het doel is om in te spelen op de ontwikkeling van nieuwe publicatievormen van resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Er is sprake van een snelle opmars van de elektronische publicatie als de publicatievorm van de toekomst. Op het terrein van wetenschappelijke tijdschriften is die trend al enige tijd aan de gang. Maar ook het monopolie van hard-copyuitgaven in boekvorm heeft zijn langste tijd gehad. Daarom is deze uitgave niet alleen beschikbaar in het traditionele jasje van een ‘echt’ boek, maar ook als elektronische publicatie. Die laatste vorm biedt in principe de mogelijkheid om een brug te slaan naar de digitale archivering van de oorspronkelijke data. De lezer(es) krijgt de mogelijkheid om bij de in de voorgaande hoofdstukken geciteerde interviewfragmenten de oorspronkelijke audio-opnames van die fragmenten te beluisteren. Om die faciliteit in de elektronische publiover het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata
305
catie te integreren is door de afdeling spraaktechnologie van de faculteit Letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen speciale software ontwikkeld. Dat is gebeurd in nauw overleg met alle deelnemende onderzoekers aan het DANS-project. Die software maakt het enerzijds mogelijk dat de onderzoekers zelf met een zogenaamde ‘fragmentknipper’ vastleggen welke sequentie van de audio-opname van het interview (in tijdseenheden) gekoppeld moet worden aan een citaat in de tekst en welke contextinformatie beschikbaar gesteld mag worden. Anderzijds biedt de software ook aan de lezer de mogelijkheid om via identificatiecodes eenvoudig toegang te krijgen tot het met een bepaald citaat corresponderende geluidsfragment en de daarbij beschikbaar gestelde achtergrondinformatie. De elektronische publicatie van het Veteranenproject biedt op die manier extra mogelijkheden die beschouwd kunnen worden als een belangrijke innovatie. De publicatie wordt zodanig ‘verrijkt’ dat een brug geslagen wordt tussen de digitale archivering van kwalitatieve onderzoeksdata en de elektronische publicatie van de betreffende onderzoeksresultaten. De lezer krijgt de mogelijkheid om te beluisteren, niet alleen wat er gezegd wordt, maar ook hoe het gezegd wordt en in welke interactiecontext het gezegd wordt. Die informatie kan benut worden als extra check op de interpretaties die de onderzoeker aan een citaat verbindt. Een dergelijke manier van verrijken van een elektronische publicatie is ook in de ons omringende landen een tot op heden onbekend en onverkend fenomeen. De verrijkte publicatie van het Veteranenproject van DANS kan dus beschouwd worden als een voorbeeld van de wet van de remmende voorsprong. Die voorsprong vereist echter wel dat extra zorgvuldigheid geboden is met betrekking tot de privacy van de geïnterviewde/informant, de vertrouwelijkheid van informatie en de gevoeligheid van informatie. Deze thema’s zullen hierna besproken worden.
6 Het omgaan met persoonlijke, vertrouwelijke en gevoelige informatie Bij het toegankelijk maken van onderzoeksdata ten behoeve van andere onderzoekers dan de primaire onderzoeker dienen voorzieningen te worden getroffen ter bescherming van de privacy van degenen die als geïnterviewde en/of als informant hun medewerking hebben verleend. Bij kwantitatieve data wordt in het algemeen volstaan met procedures voor het anonimiseren van gegevens, eventueel aangevuld met procedures om te verhinderen dat relationele data indirect toch de mogelijkheid bieden om persoonsgegevens te reconstrueren. Bij kwalitatieve data is een adequate bescherming van de privacy ingewikkelder. Het gaat namelijk niet alleen om (1) het anonimiseren van persoonsgegevens van de geïnterviewde, maar ook om (2) het waarborgen van de vertrouwelijkheid van dat306
harry van den berg e.a.
gene wat tijdens de interviews verteld wordt en (3) de zorgvuldigheid met betrekking tot gevoelige informatie die de reputatie van derden zouden kunnen schaden en/of een inbreuk zouden kunnen vormen op hun persoonlijke levenssfeer. Bij een verrijkte publicatie die via een link met het gearchiveerde bestand van kwalitatieve data ook het afluisteren van geluidsfragmenten mogelijk maakt, moet ook rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat stemherkenning in combinatie met andere toegankelijke informatie persoonsidentificatie mogelijk kan maken. Verreweg de belangrijkste voorziening bij het toegankelijk maken van de veteraneninterviews voor andere onderzoekers is dat potentiële respondenten die bereid zijn om mee te werken aan een interview geïnformeerd worden over hoe het interview gebruikt gaat worden, welke verantwoordelijkheid het Veteraneninstituut heeft, hoe hun privacy gewaarborgd wordt, en welke verantwoordelijkheid de geinterviewden zelf dragen.3 Het Veteraneninstituut heeft daartoe een handleiding opgesteld waarin de interviewer geïnstrueerd wordt om aan het begin van het interview duidelijk mee te delen dat de respondent vrij is om alles te vertellen wat hij wil, maar dat het Veteraneninstituut het interview in principe voor iedereen toegankelijk zal stellen met in achtneming van de verantwoordelijkheid de persoonlijke levenssfeer van de respondenten te beschermen (Notitie Juridische aspecten van het Interviewproject Nederlandse Veteranen, 2007).
Bovendien werden de interviewers ook geïnstrueerd om mee te delen ‘dat als tijdens het gesprek ernstig strafbare feiten ter sprake komen, het Veteraneninstituut verplicht is daar aangifte van te doen’ tenzij de missie langer dan 25 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Met het oog op de zorgvuldigheid met betrekking tot gevoelige informatie is door het Veteraneninstituut een protocol opgesteld. Daarin wordt een procedure beschreven die gebruikt wordt als tijdens het interview informatie naar voren komt die belastend kan zijn voor de geïnterviewde of voor derden. De betreffende passages worden in dat geval voorgelegd aan de coördinator en het hoofd van het Kennis en Onderzoekcentrum van het Veteraneninstituut. Deze kunnen bij derden advies inwinnen en vervolgens besluiten om 1 het interview toch in de collectie op te nemen, 2 een tijdelijk embargo op het interview te zetten met een maximum van 75 jaar, 3 alleen met speciale toestemming inzage te geven.
over het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata
307
Tenslotte heeft het Veteraneninstituut ook richtlijnen met regels waaraan degenen die de collectie willen raadplegen en gebruiken voor onderzoek en publicatie zich moeten binden alvorens zij toegang krijgen tot de collectie. Van belang zijn vooral de volgende twee regels: a. Niets openbaar maken of publiceren waardoor het recht op een persoonlijke levenssfeer geschonden wordt of waarbij betrokkenen onevenredig benadeeld of bevoordeeld worden. b. Met het oog op deze bescherming de te publiceren passages voorleggen aan een commissie die bepaalt of er toestemming voor publicatie wordt gegeven (Notitie Juridische aspecten van het Interviewproject Nederlandse Veteranen, 2007).
Op het moment dat deze voorzieningen en regels door het Veteraneninstituut werden vastgelegd was niet voorzien dat publicatie van onderzoeksresultaten op basis van secundaire analyse van de veteraneninterviews ook de vorm zou kunnen aannemen van een verrijkte publicatie. De verrijkte publicatie biedt immers niet alleen extra mogelijkheden voor onderzoekers maar ook voor lezers. Niet alleen de getranscribeerde interviewfragmenten worden publiek toegankelijk. Ook de bijbehorende gedeelten van de audio-opnames kunnen worden afgeluisterd. ‘Lezers’ worden nu ook ‘luisteraars’. De keerzijde van deze informatieverrijking is dat daarmee ook meer mogelijkheden ontstaan om de sprekers te identificeren. Daarom kregen alle geïnterviewden waarvan de interviews gebruikt zijn voor de secundaire analyses van het DANS-project een brief met informatie over deze nieuwe publicatiewijze en de mogelijke gevolgen daarvan. De betrokkenen kregen uiteraard de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen publieke toegang tot geluidsfragmenten via de verrijkte publicatie. Het Veteraneninstituut heeft dus diverse voorzorgsmaatregelen getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de geïnterviewden en van ‘derden’. Dat laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van de onderzoekers die deelnamen aan het DANS-project om bij de rapportage van de uitkomsten van de secundaire analyse zelf ook zorg te dragen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Daartoe zijn de volgende maatregelen getroffen. 1. Voor zover namen gebruikt worden in interviewfragmenten zijn die weggelaten of vervangen door pseudoniemen. Het gaat daarbij niet alleen om namen van de geïnterviewden maar ook om namen van anderen waarover tijdens het interview gesproken wordt. 2. Om de kans op persoonsidentificatie te minimaliseren is de publieke toegankelijkheid van contextinformatie bij geluidsfragmenten via de verrijkte publicatie beperkt tot enkele algemene achtergrondkenmerken van de betreffende geïnterviewde, zoals: de gevolgde opleiding, leeftijd, krijgsmachtonderdeel, functie en de missie waaraan men deelnam. 308
harry van den berg e.a.
3. Interviewfragmenten met informatie die de reputatie van derden zou kunnen schaden en/of een inbreuk zouden kunnen vormen op hun persoonlijke levenssfeer, zijn niet gebruikt bij de presentatie van de onderzoeksresultaten. Deze verplichting geldt echter formeel niet voor overleden personen. 4. Ook interviewfragmenten waarin de geïnterviewde expliciet vermeldt dat deze informatie vertrouwelijk moet blijven, zijn weggelaten bij de presentatie van de onderzoeksresultaten. De hiervoor genoemde maatregelen brengen met zich mee dat een aantal voor de secundaire analyses relevante interviewfragmenten niet opgenomen konden worden in de verrijkte publicatie. Maar ze konden uiteraard wel meegenomen worden bij de analyse.
7 Anonimiteit versus authenticiteit De in de vorige paragraaf geschetste procedures voor het omgaan met persoonlijke, vertrouwelijke en gevoelige informatie zijn hoofdzakelijk gericht op het realiseren van een optimaal evenwicht tussen openbaarheid en privacy. Anonimiseren staat daarom centraal bij de voor dit project gehanteerde regels die nauw aansluiten bij de door het Veteraneninstituut voorgeschreven procedures en eisen. Maar bij het analyseren van de interviews werden we geconfronteerd met een heel ander dilemma. Sommige veteranen stellen in het geheel geen prijs op anonimiteit. Sterker nog, zij worden vooral gemotiveerd door een uitdrukkelijke wens dat hun verhaal nu eindelijk eens met naam en toenaam in de openbaarheid gebracht wordt. Tegenover of ter aanvulling van de ‘officiële’ versie van de geschiedenis van de militaire missie waaraan zij deelnamen, willen zij hun eigen authentieke verhaal over hun ervaringen naar voren brengen. Vanuit dit perspectief ontkracht anonimiteit de authenticiteit van hun verhaal. Het gaat immers over specifieke historische gebeurtenissen op welomschreven locaties en tijdstippen waarbij concrete actoren betrokken waren. Dit perspectief sluit nauw aan bij een belangrijke inspiratiebron van oral history, namelijk de wens om groepen die in de ‘traditionele’ geschiedenis onzichtbaar zijn geweest, zichtbaar en hoorbaar te maken. De toenemende preoccupatie met cultureel erfgoed heeft mede geleid tot een groeiende populariteit van oral history en de behoefte om uit de anonimiteit te treden. Er zijn inmiddels voorbeelden van deelnemers aan oral history-projecten die publicatie van hun eigen naam opeisen. Bij een onderzoek naar levensgeschiedenissen ging Etter-Lewis (1996) ervan uit dat de anonimiteit in het belang zou zijn van de deelnemers. Na de publicatie nam een aantal vrouwen contact met de onderzoekster op om te verzoeken hun namen openbaar te maken. Het was tenover het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata
309
slotte ‘hun’ verhaal en zij meenden recht te hebben op een vorm van auteurschap (Ni Laoire, 2007). Ook oral history-onderzoekers zelf hechten veel belang aan authenticiteit van verzamelde gegevens. Voor een historicus vormt het weglaten van persoonsgegevens een belemmering om verbanden te leggen tussen biografische kenmerken, historische context, keuzes en ervaringen. Bovendien gelden anonieme bronnen in de geschiedwetenschap als weinig geloofwaardig, omdat ze niet door andere historische onderzoekers geverifieerd kunnen worden. Hoewel het principe van giving voice ook in andere sociale wetenschappen en met name in kwalitatief onderzoek een inspiratiebron en motief kan vormen, geldt anonimiteit daar juist meestal als gulden regel, zowel in het belang van het onderzoek als in het belang van de participanten zelf. De algemene opvatting is dat anonimiteit onontbeerlijk is voor het waarborgen van de privacy van de participanten en dus ook een voorwaarde vormt voor de vertrouwensrelatie met hen. Er is dus sprake van een serieus dilemma tussen authenticiteit en anonimiteit. Over hoe met dat dilemma moet worden omgegaan, verschillen de meningen. Het gaat daarbij zowel om meningsverschillen tussen onderzoekers onderling als om meningsverschillen tussen participanten. Sommige participanten zullen het waarderen dat hun verhaal publiek toegankelijk wordt zoals verteld. Anderen zullen daarentegen hun medewerking aan onderzoek afhankelijk maken van het waarborgen van privacy. Een meer gedifferentieerde onderzoekspraktijk wat betreft het dilemma anonimiteit versus authenticiteit zou wellicht aanbeveling verdienen. Zo zou overwogen kunnen worden om aan potentiële deelnemers aan oral history-onderzoek de mogelijkheid te bieden niet anoniem te blijven. Het is naar onze overtuiging in elk geval wenselijk om anonimiteit als algemene regel ter discussie te stellen (zie ook Janovicek, 2006).
8 Conclusie De mogelijkheid om resultaten van kwalitatief onderzoek te publiceren in de vorm van een verrijkte publicatie kan een bijdrage leveren aan de kwaliteit van kwalitatief onderzoek. Lezers krijgen nieuwe mogelijkheden om interpretaties van een auteur zelf te controleren en – indien gewenst – kunnen ze toestemming vragen om het volledige oorspronkelijke databestand zelf te analyseren ten behoeven van replicatieonderzoek of ten behoeve van de beantwoording van nieuwe onderzoeksvragen. Verrijkte publicaties zullen ertoe leiden dat de methodologische kwaliteit van kwalitatief onderzoek meer ter discussie gesteld kan worden dan tot op heden het geval is. Dat zou op zich al een enorme winst betekenen naast het feit dat herge310
harry van den berg e.a.
bruik van kwalitatieve data simpelweg efficiencywinst betekent. Het is lang niet altijd nodig dat ten behoeve van kwalitatief onderzoek primaire dataverzameling plaatsvindt. Kwalitatieve data worden per definitie gekenmerkt door een hoge mate van informatierijkdom. En het feit dat hergebruik van data nog geen usance is bij kwalitatief onderzoek is ronduit verkwisting. Het gezamenlijk hergebruiken van kwalitatieve data waarbij onderzoekers vanuit verschillende invalshoeken dezelfde data analyseren heeft een bijzondere meerwaarde. Dat blijkt uit dit project. De vergelijking en de confrontatie van uitkomsten van de verschillende analyses leidt tot de conclusie dat een adequate beantwoording van onderzoeksvragen meer gebaat is bij multidisciplinair onderzoek dan meestal wordt aangenomen. Het verwerken van schokkende gebeurtenissen wordt steevast opgevat als een thema voor sociaalpsychologisch onderzoek. Maar uit de voorgaande hoofdstukken blijkt dat een multidisciplinaire onderzoeksbenadering wellicht nieuwe gezichtspunten zou kunnen bieden met betrekking tot dit onderzoeksthema. Tenslotte: hergebruik van eerder verzamelde kwalitatieve data roept ook nieuwe vragen op bij bestaande onderzoekspraktijken en de daar geldende regels met betrekking tot privacybescherming en anonimiteit. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van participanten is en blijft uiteraard een belangrijk aandachtspunt. Maar de vraag is hoe om te gaan met participanten die een stem willen hebben in het al of niet anonimiseren van ‘hun’ verhaal. Die vraag is niet alleen relevant voor secundaire analyse van kwalitatieve data, maar is daar wel bijzonder actueel. De gemeenschappelijke ervaringen in het Veteranenproject bieden wel aanknopingspunten voor een antwoord. Maar een brede discussie hierover in de sociale wetenschappen in de ruime zin van het woord (dus: inclusief oral history) lijkt ons wenselijk.
Notes 1 Een uitzondering is de studie van Stef Scagliola (hoofdstuk 9) die de verhalen van veteranen vergelijkt met andere informatiebronnen die gebruikt worden voor de ‘officiële’ geschiedschrijving over de betreffende missies. 2 Een voorbeeld is de Belgische linguïstisch-antropoloog Blommaert (1997) die secundaire analyse principieel onverenigbaar acht met de methodologie van kwalitatief onderzoek. 3 Zie hiervoor de documenten in de Bijlagen van hoofdstuk 2.
over het ontsluiten en gebruiken van kwalitatieve onderzoeksdata
311
Referenties Berg, H. van den, M. Wetherell & H. Houtkoop-Steenstra (eds.) (2003) Analyzing Race Talk; Multidisciplinary Approaches to the Research Interview. Cambridge: Cambridge University Press. Berg, H. van den (2008) Reanalyzing Qualitative Interviews from Different Angles: The Risk of Decontextualization and Other Problems of Sharing Qualitative Data. Historical Research, Volume 33 (3): 179-193 Baumann, G. (2004) Grammars of Identity/Alterity: A Structural Approach, in: G. Baumann & A.Gingrich (eds.) Grammars of Identity/Alterity: A Structural Approach. 18-52. New York: Berghahn Books. Blommaert, J. (1997) Workshopping. Notes on Professional Vision in Discourse Analysis. Wilrijk: Antwerp papers in Linguistics 91. Corti, L. (2000) Progress and Problems of Preserving and Providing Access to Qualitative Data for Social Research – The international Picture of an Emerging Culture [58 paragraphs]. Forum Qualitative Sozialforschung/ Forum Qualitative Social Research [Online Journal], 1 (3), Art. 2. Available at: http://www. qualitative-research.net/fqs-texte/3-00/3-00corti-e.htm. Etter-Lewis, G. (1996) From the inside out: Survival and continuity in African American Women’ oral narratives, in: G. Etter-Lewis & M. Foster, Unrelated kin; race and gender in women’s personal narratives. New York: Routledge. Glaser, B.G. & A.L. Strauss (1967) The Discovery of Grounded Theory: Strategies for Qualitative Research. Chicago: Aldine. Hox, J. J. & H.R. Boeije (2005) Datacollection; primary versus secondary, in: K.Kempf-Leonard (ed.) Encyclopedia of Social Measurement: 593-599. San Diego, CA: Academic Press. Janovicek, N. (2006) Oral History and Ethical Practices: Towards Effective Policies and Procedures. Journal of Academic Ethics (4): 157-174. Ni Laoire, C. (2007) To name or not to name: Reflections on the use of anonimity in an oral archive of migrant life narratives. Social and Cultural Geography, Vol. 8 (3): 373-390. Notitie (2007) Juridische aspecten van het Interviewproject Nederlandse Veteranen. Doorn: Veteraneninstituut. Ricoeur, P. (1976) Interpretation Theory: Discourse and the Surplus of Meaning. Forth Worth: Texas Christian University Press. Schok, M.L., R.J. Kleber & H.R. Boeije (2010) Men with a mission: Veterans’ meanings of peacekeeping in Cambodja. Journal of Loss and Trauma. Vol. 15 (2). Tajfel, H. & J. Turner, J. (1979) An Integrative Theory of Intergroup Conflict, in: W.G. Austin & S. Worchel (eds.) The Social Psychology of Intergroup Relations. 33-47. Monterey CA: Brooks/Cole. Verplaetse, J. (2008) Het morele instinct. Over de natuurlijke oorsprong van onze moraal. Amsterdam: Nieuwezijds. 312
harry van den berg e.a.
Over de auteurs Harry van den Berg is methodoloog. Hij is als emeritus universitair hoofddocent verbonden aan de afdeling Methoden & Technieken van Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek van de faculteit Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit. Zijn onderzoek betreft discoursanalyse van gesprekken en kwalitatieve interviews, de mogelijkheden voor secundaire analyse van kwalitatieve data. Daarnaast publiceert hij over de methodologie van publieke-opinieonderzoek. Hennie Boeije is universitair hoofddocent bij het Departement Methoden en Technieken van de Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht. Zij doceert onderzoeksmethodologie en kwalitatief onderzoek en publiceerde verschillende leerboeken. In haar onderzoek houdt ze zich bezig met metasynthese en met de rol van kwalitatief onderzoek in combinaties met enquêteonderzoek. Zij doet dat onder meer op het terrein van psychotrauma en van filebestrijding. Karlijn Demasure is theoloog, associate professor en decaan van de faculteit Human Science en aan de Saint Paul University te Ottawa in Canada. Ze is gespecialiseerd in praktische theologie. Haar onderzoeksvelden zijn: trauma, spiritualiteit en religie; epistemologie en hermeneutiek; de familie en geestelijke verzorging. Ze is verantwoordelijk voor het onderzoeksproject ‘Trauma, spiritualiteit en religie bij militairen en geestelijke verzorgers bij uitzending’. Sarah Drost studeerde Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht en volgde daarna een Master International Development Studies aan de Universiteit Wageningen met een specialisatie in rampen studies en rurale ontwikkelingssociologie. Zij verblijft regelmatig in het buitenland, zoals in India in 2008 voor haar thesis. Op dit moment is zij in Burkina Faso betrokken bij The African Network of Youth Health and Development. Ellen Hijmans is socioloog en werkzaam bij de afdeling Communicatiewetenschap van de Radboud Universiteit in Nijmegen. Zij is gespecialiseerd in kwalitatieve sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden. Zij publiceerde op uiteenlopende terreinen zoals: media, cultuur en identiteit, de kwaliteit van journalistiek, zingeving, spiritualiteit en methoden van onderzoek. Hans Marks is antropoloog en universitair docent Methoden en Technieken aan de Radboud Universiteit. Naast onderzoek in Zweden en Nederland rondom het 313
thema sociale zekerheid, verwantschap en netwerken onder meer in het internationale project Kinship and Social Security (Max Planck Institute for Social Antrhopology, Halle, Duitsland), verrichte hij onderzoek naar familietradities en herinneringen over de Tweede Wereldoorlog in een vergelijkend internationaal project (Kulturwissenschaftliches Institut, Essen, Duitsland). Inge Melchior is na de bacheloropleidingen Culturele Antropologie en Sociologie in 2008 afgestudeerd in de Onderzoeksmaster Social and Cultural Sciences aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Nu is zij werkzaam als PhD student bij de vakgroep Sociale en Culturele Antropologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Het PhD onderzoek richt zich op de vraag hoe Esten in hun alledaagse leven betekenis geven aan de Tweede Wereldoorlog en aan de Sovjet-tijd die daarop volgde. René Moelker studeerde sociologie aan de Katholieke Universiteit Brabant. Hij promoveerde in 1992 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op een proefschrift over de kwalificaties die mensen nodig hebben om zich een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven. Van 1992-1994 was hij aan het Koninklijk Instituut van de Marine (Den Helder) verbonden als universitair docent. Het KIM werd in 1994 verruild voor de Nederlandse Defensie Academie te Breda. Vanaf 2001 is hij als universitair hoofddocent verbonden aan de KMA. Zijn belangrijkste onderzoeksvelden betreffen de militaire professie, internationale samenwerking (het Duits-Nederlandse legerkorps), socialisatieprocessen binnen internaatsverband, thuisfrontzorg, globaliseringprocessen in het Tsjetsjeens-Russische conflict, sociaal-wetenschappelijke benadering van technologie binnen Defensie, de militaire sociologie van Norbert Elias. Rudy Richardson studeerde sociologie met specialisme Methoden en Technieken van Onderzoek aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Hij promoveerde in 1994 aan deze universiteit bij de vakgroep Algemene Pedagogiek. Vanaf december 1993 is hij werkzaam als universitair docent aan de Nederlandse Defensie Academie te Breda. Hij verricht onderzoek naar en publiceert op het terrein van de culturele diversiteit en de Human Factors en Veiligheid in de defensieorganisatie. Daarnaast is hij voorzitter van het Multicultureel Netwerk Defensie. Stef Scagliola is militair historica en coördinator van het interviewproject Nederlandse Veteranen bij het Kennis- en Onderzoekcentrum van het Veteraneninstituut in Doorn. In 2002 promoveerde zij aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op de dissertatie Last van de oorlog; De Nederlandse oorlogsmisdrijven in Indonesië en hun verwerking. Haar onderzoeksthema’s zijn oral history in de militaire context, collectieve verwerking van oorlog en conflicten en de sociale positie van veteranen. Zij is betrokken bij verschillende initiatieven om vernieuwingen door te voeren in de digitale ontsluiting en het hergebruik van interviewcollecties. 314
over de auteurs
Fred Wester is hoogleraar Communicatiewetenschap aandeRadboud Universiteit Nijmegen en voorzitter van Kwalon, het platform voor kwalitatief onderzoek in Nederland en België. Hij doet onderzoek naar de rol van media en mediaboodschappen (televisieprogramma’s, krantenberichten, websites, tijdschriftartikelen en reclameborden) en in het bijzonder naar de kenmerken en tendenties in de uitingen en de sociaal-culturele boodschappen die zij bevatten. Susan Woelders studeerde Cultuur, Organisatie en Management aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Zij behaalde haar Master of Science titel eind 2008. In de laatste fase van haar studie schreef zij een essay over de berichtgeving betreffende de Nederlandse deelname aan de missie in Afghanistan. Sinds haar afstuderen vervult zij freelance opdrachten op het gebied van kwalitatief onderzoek.
over de auteurs
315
Namenregister
Allport, G.W. 59, 82 American Psychiatric Association 203, 232 Amersfoort, H. van 295 Assmann, J. 250-251 Austin, W.G. 312 Avruch, K. 57-59, 82 Baarda, Th. 169 Baumann, G. 312 Bellamy, A.J. 82 Berg, C.E. van de 82 Berg, H. van den 124, 312 Bergen, L. van 82 Binnenveld, H. 82 Bitterli, U. 82 Black, P.W. 57-59, 82 Blommaert, J. 311-312 Bloor, M. 124 Bloor, Th 91, 111, 116, 124 Blumer, H. 59, 82 Boeije, H.R. 25, 124, 203-204, 206 Bond, M.H. 84 Brahimi Report 82 Brewin, C.R. 204, 232 Brinkel, T. 69, 82 Brockmeier, J. 251 Brod, H. 296 Charmaz, K. 206, 232 Chilton, P. 116, 124 Commissie-Thoenes 44-45 Corti, L. 15, 27, 297, 312 Creveld, M. van 92, 114, 120, 124-125 Crombag, H.F.M. 23
Dahles, H. 125 Demasure, K. 25, 171, 174-201, 313 Derix, S. 127, 169 Doorn, J.A.A. van 83, 233, 242, 251, 293, 295 Draaisma, D. 33, 45, 295 Elias, N. 314, 234, 251 Etter-Lewis, G. 312 Evers, J. 45, 296 Excessennota 275, 278, 294-295 Fairclough, N. 88, 107, 117, 125 Fält, O.K. 59, 83 Fay, B. 235, 242, 251 Fillmore, Ch.J. 86, 125 First, M.B. 230, 232, 296 Foster, M. 312 Freund, A. 32, 295 Garfinkel, H. 135, 170 Gils, R. van 57, 66, 68, 83, 294-295 Gingrich, A. 251-252, 312 Glaser, B.G. 297, 312 Goatly, A. 32, 87, 107, 117, 125 Goffman, E. 85, 125, 256, 295 Greenberg, J. 60, 83, 298 Grieu, E. 180, 201 Griffin, S. 82 Hagen, U. von 83 Hammersley, M. 26-27 Hartle, A.E. 257, 295 Haslam, S.A. 83 Heaton, J. 26-27 317
Hendrix, J.W. 295 Hendrix, W.J. 83, 293 Herman, J.L. 204, 232 Higate, R.P. 295 Hijmans, E. 21, 25, 27, 127-129, 298-300, 313 Holmes, E.A. 204, 232 Horowitz, M.J. 204, 232 Hout, T. van den 170 Houtkoop-Steenstra, H. 142, 312 Hox, J.J. 297-298, 312 Hüttner, H. 170 Iersel, A. van 128, 131-133, 137, 169 Janovicek, N. 45, 310, 312 Johnson, M. 86-87, 125 Jolly, J. 295 Jong, L. de 295 Joseph, S. 204, 232 Kagitcibasi, C. 84 Kamphuis, P. 291, 295 Kaufman, M. 296 Kempf-Leonard, K. 312 Kleber, R.J. 204, 232, 298, 312 Klep, C. 57, 66-68, 83, 294-295 Koenen, L. 133, 169 Kole, J. 170 Komter, A. 242, 251 Koppen, P.J. van 23, 27 Kuper, A. 242, 251 Lakoff, G. 68, 125 LeBaron, M. 57, 83 Lee, D. 125 Lenz, C. 251-252 Leydersdorff, S. 45 Linley, P.A. 204, 232 Luther, H. 201 Manenschijn, G. 159, 169-170 318
Manigart, P. 57, 83 Marks, H. 233-248, 249-252, 299, 301, 313 Maso, I. 62-64, 83, 135, 170 Mauss, M. 240, 251 McHugh, P.R. 230, 232 Melchior, I 233-248, 249-252, 299, 301 Merton, R.K. 83 Merwe, H. van der 82 Miller, L.L. 61, 83 Ministerie van Oorlog 291, 296 Misztal, B.A. 250-251 Modenhauer, G. 83 Moelker, R. 24, 57-84, 250, 298 Moore, N. 27 Morgan, D. 296 Moskos, C. 61, 83 Müller, J. 174, 201 Ni Laoire, C. 32, 45, 310, 312 Noll, J. 82 Oakes, P.J. 83 Oudenhoven, J.P. van 59-60, 83 Pargament, K.I. 101-102, 314 Perks, R. 31, 45, 296 Peters, V. 21, 27 Portelli, A. 32-33, 45, 255, 296 Pyszczynski, T. 83 Raleigh Yow, V. 45, 296 Renckstorf, K. 27 Ricœur, P. 25, 173, 181-182, 201, 298, 312 Rietveld, N. 31, 45 Rochon, C. 174, 201 Rosen, G.M. 230, 232 Ruyter, D. de 117 Sandole, D.J.D. 82 Scagliola, S. 29-53, 253-296 Scheepers, P. 27 Schmitt, R. 90, 125 Schoeman, J.R. 69, 75, 83 namenregister
Schok, M. 84 Schok, M.L., 45, 232, 312 Schoonoord, D.C.L. 294, 296 Selmeski, B.R. 57-58, 83 Sigri, U. 57, 83 Smith P.B. 84 Soeters, J. 57, 83 Sökefield, M. 251 Solomon, S. 60, 83 Spitzer, R.L. 230, 232 Stephan, C. 84 Stephan, W.G. 84 Strauss, A.L. 297, 312 Tajfel, H. 59, 298, 312 Tanercan, E. 57, 83 Tannen, D. 85-86, 125 Taylor, J.R. 83, 86-87, 125 Thomasset, A. 180, 201 Thompson, P. 253, 255, 257, 270, 290 Thomson, A. 27
namenregister
Turner, J. 312 Turner, J.C. 83 Varoglu, K. 57, 83 Verplaetse, J. 133, 134, 156-170, 298, 312 Verrips, J. 252 Verweij, D. 128-129, 134-135, 168-170 Vis, J. 83 Wagenaar, W.A. 23, 27 Wakefield, J.C. 230, 232 Wakin, M.M. 257, 259, 291-292, 296 Wallat, C. 86, 125 Weger, M. 82 Welzer, H. 250-252, 256, 296 Wessely, S. 66, 84 Wester, F. 169-170 Westmaas, S. 82 Wetherell, M. 124, 312 Williams, P. 82 Worchel, S. 312
319
Trefwoordenregister actiefconstructie 88-119, 299 Afghanistan 30, 61, 69, 74, 117, 155, 160, 168 analyse 27, 58, 62-64, 81, 89, 90-92, 106, 109, 113, 121, 124, 127, 129, 130-136 her- 16-17, 166, 249 primaire 231, 297 secundaire 55, 141, 160 angst(en) 53, 55, 144, 160, 165, 181, 202203, 207, 218, 227, 230, 263, 284, 300, 305 anonimiteit/anonimiseren 230, 281, 310 archivering 7, 13-15, 26, 34-35, 303-306 digitale archivering 304-306 authenticiteit 32, 309-310 beeldvorming 30, 55, 57-75, 298, 301 belofte (zie ook eed) 33, 156, 172, 176-177, 180-181, 186, 199-200 betekenisgeving 40, 188, 204, 206, 231, 286, 288 binding 26, 109, 204, 208, 219-220, 228, 237 Bosnië 78, 130, 137, 145, 148, 153, 175-177, 205, 213, 220 bronnen 9, 14, 26, 31-33, 36, 39-42, 114, 141, 253-258, 263, 268, 270, 275-284, 287, 290 historische 31, 40 institutionele 277, 289 mondelinge 33, 253, 269, 288, 290 Cambodja 18-19, 25, 58, 79, 81, 89-90, 101102, 104, 127, 130, 145, 150, 153, 159, 205, 207, 209, 211-212, 213-227, 231, 238, 242, 247, 258, 278-279, 289, 294, 296, 312
censuur 270 collaboratie 289 configuratie 173-174, 176-177, 187-188 conflict(en) 36, 39-40, 51, 57, 66, 68, 73, 81-83, 147, 151, 211, 215, 219, 222, 233, 237-239, 250, 255, 259, 275, 280, 283, 289, 295, 312 controle 25, 43, 148, 204, 207-208, 222231, 256, 299-300 copyright 29, 38, 42-43 counter insurgency 66, 69 counter narratives 37 cover up 276, 278 culturele beelden 18, 24, 57-59, 61-62, 82, 298-299 Culture of War-these 120-122 cultuur 18-19, 25, 32, 57-59, 77, 87, 114, 120, 122, 128, 133, 135-136, 138-139, 144147, 164-165, 167-168, 173, 185, 207, 215, 242, 244, 247-248 relativisme 168, 247-248 DANS (Data Archived Networked Services) 7, 9, 11-15, 18, 27, 304-305 decontextualisering 303, 306, 312 dekolonisatieoorlog 29, 37, 66, 71, 73, 89, 270 desertie 259, 262, 264, 289, 291 dienstplichtige(n) 18-19, 127, 129-130, 136, 140, 142-144, 156, 168, 214 dilemma(’s) 18, 127-128, 131-143, 150, 163, 169, 185, 242, 299, 309-310 discours 18, 31, 86, 114-115, 121-125, 154, 201 analyse/-analytisch 81, 87, 299, 312-313 dreigingstheorie 59-60, 81, 298 321
eed 157, 176, 177-181, 186, 199-200 eenzaamheid 197-198, 204, 208, 227, 255, 259 eergerelateerd geweld 135 empathie 134, 156-157, 159, 166, 168, 200 ethiek 18, 25, 78, 128-129, 131-135, 144, 147, 161-171, 175, 185 aspecten 15, 24, 29, 31, 33-34, 39, 54-55, 86-88, 91, 93, 95, 106-107, 114, 127, 135, 154, 172, 183, 204, 207, 213, 222, 244, 251, 254-255, 258, 290, 307-308, 312 beginselen 128, 134 beroeps 117, 130, 164 ethisch(e) 73, 163, 180, 184, 198 militaire 17, 19-20, 24-26, 29-30, 3440, 44-199, 200, 203-241, 249-270, 274-301, 309 familie 32, 42-43, 55, 140, 155, 172, 177, 183-184, 208, 214, 227, 250, 266-267, 276, 278 fragmentknipper 10, 12, 306 frame(s)/framing 83-86, 90-91, 98-99, 111, 117, 124, 125, 127, 300 doel-geörienteerde 91, 101, 103 effect-geörienteerde 91, 103, 104 proces-geörienteerde 91-92, 101, 103104, 106 geestelijke verzorging 171, 173, 175, 199, 200 Gefundeerde Theorie-Benadering zie Grounded Theory geheugen 23, 32-33, 41, 204, 253, 264 gevaar 33, 58, 132, 140, 155, 177, 183, 188, 207, 212-213, 274, 279 geweldservaring 87, 123 geweldsframe 103-111, 116-123, 300 geweldsmoraal 133, 154, 157-158, 160, 162, 166-168 giving voice 310 322
Golfoorlog 19, 63, 65 grammaticale vormen/constructies 88, 91, 107, 113, 118, 124, 299 groepsbinding 208 Grounded Theory 83, 232, 297, 312 guerrilla(strijd) 18, 71, 89, 93, 112, 137, 258, 270-271, 278, 292 handelingssubject 88, 104-109, 113, 118119, 299 hechtingsmoraal 133-134, 154-159, 166167, 299 herinneren/herinnering(en) (zie ook geheugen) 23, 32-33, 41 heuristiek 137 hiërarchie 37, 160, 185, 234, 239, 242 hulpeloosheid 26, 203, 207, 209, 230-231 identiteit 32, 42, 59, 123, 150, 176, 181, 186, 192, 220, 235, 247, 251, 291, 298, 313, identiteitsconstructie 123 identiteitstheorie 59, 298 Indië zie Indonesië Indonesië 18-19, 37, 44, 48, 66, 71-73, 89, 93, 102, 141, 162, 235, 238, 274-276, 289, 293, 295-296 gevoelige informatie 43, 306-307, 309 ingrijpende gebeurtenis (zie ook schokkende gebeurtenis) 26, 203-204, 206, 209, 213, 230-231, 298-299, 301, 311 insluiting 234, 242-243, 248 interpositie 68, 74, 81 interpretatie/interpreteren 22-23, 33, 57, 85, 134, 173, 178, 194-195, 197-199, 249250, 255, 285, 287, 291, 298-299, 303, 306, 310 biografische 9, 39, 85, 279, 305, 310 life-story 206 selectie van 89-90, 130, 160, 162, 164, 173, 204, 258, 297, 301 topiclist van 29, 39-41, 54, 128 interviewtechniek 34, 40 trefwoordenregister
IPNV (Interview Project Nederlandse Veteranen) 9-10, 48, 53, 61 IPNV-website 48 ISAF (International Security Assistence Force) 19, 30, 61, 63, 116 kader 12, 17-19, 22-24, 30-31, 34, 36-37, 4142, 44, 57, 79, 89, 92, 134, 159-160, 167, 174, 176, 183, 200, 204-205, 209, 231, 233, 249, 254, 256, 267-271, 279, 288, 298-299 kameraadschap 55, 109, 155, 165, 167, 209 Kfor (Kossovo Force) 19, 63 KNAW 7-8, 12-14, 27 KNIL (Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger) 87, 89, 123, 157, 214-215, 275 koloniale oorlog (zie ook dekolonisatieoorlog) 19, 63, 66, 83, 130, 205, 294-295 krijgsmacht 30, 36-39, 42-43, 82, 131, 153, 176, 200, 208, 218, 253-259, 265, 269, 288, 290 als total institution 256-257, 295 kritiek 42 kwalitatief onderzoek 8, 11, 14-15, 83, 130, 242, 249, 251, 302, 310-311, 313, 315 levensbedreigend 160, 207, 211 machteloosheid 19, 150, 154, 168, 220, 223-224, 226, 271, 300 manschappen 18-19, 37, 42, 89, 142, 156, 199, 216, 268-269, 271 mentale verharding 137 metadata 17 metafoor/metaforen 24, 86-87, 90, 93, 95, 107, 117, 124, 181-185, 213 familie- 183 jacht- 99-101, 124 politie- 102-103, 115-116 schoonmaak- 101, 103, 115 sport- 92-106, 109, 111-115, 118, 121-124, 300 trefwoordenregister
militair(en) 24, 30, 34, 45, 57-83, 89, 100, 104, 115, 122-123, 131, 133, 135, 139, 144, 150, 162, 166, 169, 171-172, 177, 185, 189, 199, 204, 206, 209-230, 239, 250, 258, 260, 264, 269, 274, 279, 285, 299 beroeps 136-137, 139, 141, 145, 155 dienstplichtig(e) 140-144, 153, 159, 214, 219 (militair) erfgoed 35-36, 43, 309 moraal/moralen 25, 129, 131-136, 141, 154, 161, 164, 167-170, 244-245, 299-300, 312 militaire 164-165, 299 persoonlijke 129, 131, 133, 145, 167, 299300 professionele 136, 165, 300 moreel/morele 130-144, 153, 160, 167-168, 242, 250, 298 complexiteit 25, 127, 131-138, 154, 166, 298 dilemma(’s) 18, 127, 131-136, 169, 242, 299 domein 25, 127-129, 144, 150, 166-167 handelen 130, 135 instinct(en) 130, 135 intuïtie 129, 133, 145, 159, 167-168, 242 leiderschap 141-142 schokkende ervaring 144, 300 sensibiliteit 128, 132 systeem/systemen 132, 150 verantwoordelijkheid/verantwoording 116 narratief 72, 181, 214 Nederlands-Indië zie Indonesië NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service) 103 Nieuw-Guinea 18-19, 63-64, 89-90, 102, 105, 111, 130, 136-137, 143, 159, 164, 205, 212, 215, 218, 227, 235, 239
323
Oeganda 19, 63, 105, 212, 216, 221, 224, 236 openbaarheid 289, 309 officieren 131, 219, 262-268, 272, 288-292 onvoorspelbaarheid 207 onwetendheid 208, 246 oorlog 29-30, 44-45, 47, 50, 58, 70, 89, 92, 95-104, 116-117, 120, 122, 124, 149, 184, 188, 207, 210-211, 222, 230, 242, 247248, 255, 260, 263, 269, 288, 291-296, 300 als dood en verderf 103, 114, 116, 119, 121, 123 als jacht 99 als politieactie 102 als schoonmaakbedrijf 101 als vechtsport 92-93, 114-115 oorlogscultuur zie Culture of War-these oorlogsgebied(en) 203 oorlogsmisdaad/oorlogsmisdaden 270, 290 Oost-Java 258, 270-271, 275, 293 oppositie 234, 239 oral history 7, 14, 26, 29, 31-32, 45, 253-258, 263, 277, 286-296, 309-312 overlevingssituatie 162 passiefconstructie 88, 108, 113 peace keeping 58 peace enforcing/enforcement 66 pers/persbericht(en) 30, 83, 127, 152, 190, 270, 281, 284, 287, 293, 295 berichtgeving in de 18, 117, 297, 282, 285, 287 persistent identifier 9-12, 59, 82 persoonsvorm 88, 109, 299-300 prefiguratie 173-176, 187 presentatievormen zie grammaticale vormen politionele acties 58, 66, 69, 73, 82, 130, 157, 270 PTSS (posttraumatische stress stoornis) 324
203, 207-209, 215, 219, 226-231 herstel van 204 symptomen van 206, 228 primaire studie 204-207, 220, 228, 230231, 298, 304-305 professioneel optreden 67, 208, 217 professioneel perspectief 226 privacy 7, 10, 14, 16-17, 26, 29, 42-44, 45, 306-311 project ‘Veteran Tapes’ zie Veteranenproject digitale 303 verrijkte 9-12, 17, 20, 306-310 Qualidata 304 refiguratie 173, 175-76, 186, 192 reinigingsmoraal 133, 154, 157, 162, 164, 167-168 religie/religieus 25, 54, 133, 141, 171-201, 235, 238-239, 298, 313 representativiteit 36-37, 119 Rwanda 19, 63, 105, 212, 216, 221, 224, 236 samenwerkingsmoraal 133, 154, 167, 169 sensitizing concept(s) 129-133, 169, 298 SFIR (Stabilization Force Iraq) 30, 65, 69 schokkende gebeurtenis 26, 203-204, 206, 209, 213, 230-231, 298-299, 301, 311 spiritualiteit/spiritueel 25, 169, 171-201, 298 Surf 11-12 taalgebruik 16, 24, 85-88, 91-92, 106, 114116, 119, 123, 299-300, 302 eufemistisch 103, 115, 117 taboe 117, 162, 277 terreur 270, 276, 293 contra- 276, 293 toegankelijkheid 16, 308 toestemming 11, 16, 42-43, 48, 53, 56, 139, 156, 188, 307-308, 310 trefwoordenregister
transcriptie 9-10, 14, 17-18, 20, 302, 304 conventies 302, 304 traumatische gebeurtenis zie schokkende gebeurtenis Tweede Wereldoorlog 37, 43, 60, 67, 70, 72, 81, 99, 113, 130, 188, 190, 213, 263, 270, 291-295 Unamic (United Nations Advance Mission in Cambodja) 19 Unifil (United Nations Interim Force in Lebanon) 19, 63, 65, 68, 74, 243, 245 Unmo (United Nations Military Observer) 19, 63 Unprofor (United Nations Protection Force) 19, 58, 60, 73-74, 76 Untac (United Nations Transitional Authority in Cambodja) 19, 63, 65, 76, 79, 238, 278-279, 281-282, 285-287, 294 Uruzgan 69, 116, 119 vermijding 203-204 verrijkte publicatie 9, 12, 306-310 verteldrang 36-37, 204
trefwoordenregister
verteller 22, 25, 41, 86-91, 104-123, 128, 138, 173-175, 187-197 als handelingssubject 88, 104-109, 113, 118-119, 122 vertelpositie 25, 87-125 vertrouwelijkheid 306-307 verwerking 34, 44-45, 123, 168, 204, 219, 293, 296, 298-299, 301 Veteraneninstituut 7, 10, 12, 16-17, 20, 2324, 29, 30-49, 53, 85, 86, 206, 233, 249, 290, 301, 305 Veteranenproject 257, 301, 305-306, 311 voorbereiding 26, 31, 38-39, 54, 79, 204, 207, 215-218, 229, 260 vredesmissie(s) 45, 47, 66, 68-69, 83, 101, 137, 139, 203, 207, 231 waarheidsvinding 40, 253 werving 34, 36 WO II zie Tweede Wereldoorlog zelfvertrouwen 218, 230, 299 zero-error mentality 257 zwijgcultuur 136
325