Van Kraaltjes Vertellen Een korte inleiding tot nieuwe ideeën over kosmologie Hoofdpunten uit ‘Kraaltjes Rijgen’ Door Bart Zwijnenberg
Het is simpel, als je het snapt Tenzin Wangyal Rinpoche
1
Wetenswaardigheden boek. Titel:
‘VAN KRAALTJES VERTELLEN’
Subtitel:
een korte inleiding tot nieuwe ideeën over kosmologie.
Auteur:
Bart (B. Ph.) Zwijnenberg
Uitgave van:
© 10 december 2009, ‘Pigshill-site-Marrum’, (uitgeverij in oprichting)
Copyright:
volgens Berner Conventie
Intellectueel eigendom:
vastgelegd bij Belastingdienst Zwolle, inboeknummer: 417816
ISBN/EAN:
978-90-814565-1-7
NUR-code:
924
NUR-omschrijving
Natuurkunde algemeen
Meer info van/over bestellen van boek, website, webmail, en auteur: Bestellen van dit boek alleen via deze website (en internetbankieren); zie pagina’s 7 en 8. Toegang naar link’s via CTRL + Klik Deze website:
http://www.pigshill-site-marrum.nl
website mail
[email protected]
Zie ook:
* Publicaties op internet: http://www.e-cosmos.nl/aspera/ …, of googelen op “Bart Zwijnenberg / Donateur” èn zie ook
* www.Boekwinkeltjes.nl /deelnemers/’Pigshill-Books’ voor uitverkoop van mijn overtollige prive-boeken. * Mijn c.v. staat op de site ter introductie.
2
Hoofdstuk 1 Opgave gehanteerde bronnen Aangehaalde Boeken, in volgorde waarin ze ‘opduiken’ in mijn studie van de ontstaansgeschiedenis van het Heelal, nummering ook hier op deze publicatie toepasbaar. Boek zelf is nog in bewerking. 1 Het Heelal, Verleden en toekomst van ruimte en tijd, door Stephen Hawking, uitgave Bert Bakker, 1988/1989, ISBN 90 351 0611 3 2 Speciale relativiteitstheorie, door A.P French, uitgave Prisma-Technica nr. 47, uitgeverij het Spectrum N.V., 1968/1971 (1968, M.I.T.) 3 Moderne Sterrenkunde, TELEAC-cursusboek, eindredacteur: Prof. dr. H. van der Laan, uitgave: Teleac, 1980 4 Inleiding tot Moderne Sterrenkunde, Studieboek TELEAC-cursus 'Moderne sterrenkunde', Samensteller: Niek de Kort, uitgave: Teleac, 1982/1983 5 De evolutie van het heelal, door Hubert Reeves, uitgave VanGennep, Amsterdam,1988, ISBN 90 6012 783 8 6 Over de rand van de oneindigheid, door Paul Davies, uitgave Veen, Utrecht/Antwerpen, 1983, ISBN 90 204 3207 9 7 De Bouwstenen van de Schepping, door Gerard 't Hooft, uitgave Prometheus, Amsterdam, 1992, ISBN 90 5333 081 X 8 Het Heelal, Waar vandaan?, Waarheen?. redactie: Theo Jurriens & Hugo van Woerden, uitgave De Feniks Pers, Meppel, ISBN 90 6654 617 4 9 Zwarte Gaten, door Igor Novikov, uitgave Contact, Amsterdam, 1991, ISBN 90 254 6928 0 (uitgeleend?) 10 De aard van ruimte en tijd, door Stephen Hawking & Roger Penrose, uitgave Prometheus en Jos den Bekker, 1999, ISBN 90 5713 423 3 11 Einstein: mijn theorie, door A. Einstein, uitgave Het Spectrum B.V., Utrecht, 5e druk, 1998, ISBN 90 274 5758 1 12 Sterrenkunde, deel 1, 2, 3 en 4, samengesteld onder leiding van Prof.Dr. C. de Jager, uitgave Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1969, geen ISBN-nummers ('vervolg' op ENSIE Sterrekunde., 20 jaar later) 13 Zwarte Gaten in het Heelal, door Mitchel Begelman en Martin Rees, uitgave Wetenschappelijke Bibliotheek van Natuur en Techniek, deel 53, 1996-1997, ISBN 90 73035 82 1. 14 Sterren, Sleutels tot begrip van ons Heelal, door James B. Kaler, uitgave Wetenschappelijke Bibliotheek van Natuur en Techniek, deel 38, 1992-1994, ISBN 90 73035 32 5. 15 Dwarsgebakken Wetenschap, onder redactie van Ton Maas, uitgave Contact Amsterdam, 1988, ISBN 90 254 6648 6 16 Modern Technical Physics, door Arthur Beiser, uitgave Addison-Wesley Publishing Company Inc. fifth edition, oorspronkelijk 1987, ISBN 0-8053 0684 6 17 Algemeen Repertorium I, II en III, uitg. Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1955. 18 Introductory Astronomy and Astrophysics, third and fourth edition, door Michael Zeilik, Stephen A. Gregory and Elske v. P. Smith, uitgave Saunders College Publishing, Harcourt Brace Jovanovich College Publishers, New York, London e.o., 1992, 0-03-031697-9, (3e) and 0-03006228-4 (4e) printed in U.S.A. 19 Het Kleine Commentaar van Copernicus, door Herman Kattenberg, uitgave Arch Publishing/Babel Boeken - Amsterdam, 1999, ISBN 9075887140 20 Kinderen van Hubble: een wetenschappelijke zoektocht naar de geheimen van het heelal, door Dennis Overbye, uitgave De Haan, Houten, 1991, ISBN 90 269 4630 9 21 Genie en wereld' EINSTEIN, uitgave van Heideland-Orbis n.v. - Hasselt met bijdragen van diverse collega's van Einstein en 'Einstein-kenners', 1966/1975, Librairie Hachette, Parijs. 22 E.N.S.I.E., Deel IV, Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Sterrenkunde. 1949, E.N.S.I.E. D. Sterrenkunde, V. Sterrenstelsels, § 10. Bevolking der wereldruimte, p.488 e.v. 23 De Volmaaktheden van den Schepper in zijne Schepselen beschouwd, Ter verheerlijking van God en tot bevordering van Nuttige Natuurkennis. Eerste deel, 3
behelzende: Beschouwingen van den Sterrenhemel door F. Kaiser, hoogleraar te Leiden èn Natuurkundige Beschrijving van onze Aardbol door E.M. Beima, Conservator bij 's Rijks Museum van Natuurkundige Historie te Leiden, uitgegeven te Leeuwarden door G.T.N. Surincar, MDCCCLII (1852) 24 'Sterren en Sterrenstelsels' door Dr W.J.A. Schouten, Uitgave: J.H. Kok N.V., Kampen - 1932, deel uitmakend van de reeks: Christendom en Natuurwetenschap, een reeks monografieën onder redactie van Dr S.T. Heidema, Dr J.F. Reitsma en Dr W.J.A. Schouten 25 Tussen Descartes en Darwin, Geloof en natuurwetenschap in de 18e eeuw in Nederland, door dr J. Bots (reeks Speculum Historiale), Van Gorcum & Comp. N.V. - Dr. H.J. Prakke & H.M.G. Prakke, Assen 1972, ISBN 90 232 0934 6 26 De Eerste Drie Minuten, nieuwe inzichten over het ontstaan van het heelal, door Steven Weinberg, uitgave 'Natuur en Techniek / Maastricht-Brussel, 1976/1983, ISBN 90-70157322 27 Schitterend! Laten we ons met wetenschap amuseren, door Kris Verburgh, uitgave Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam, 2003/2004, ISBN 90 5240 732 0 28 Van Quantum tot Quark, Inleiding tot de quantummechanica: golven en deeltjes, eindredactie prof. Dr Gerard 't Hooft, uitgave 'TELEAC', 1989, ISBN 90 6533 184 0
4
Hoofdstuk 2 C.V. van de auteur Curriculum Vitae Bart Zwijnenberg PROFIEL Ambitie Werkzaam zijn in Werktuigbouwkundige verantwoordelijkheid, vorm geven aan teken/ontwerpafdeling/project, stimuleren van mensen, overdragen van kennis, team bouwen. Management van project maar ook technische inbreng, van idee tot realisatie van prototypen, onderzoek, tests, documentatie, werkinstructie, enz. Opleiding + Werkervaring Algemeen. Mijn opleiding na de lagere school had, in eerste instantie, een overwegend praktijkgerichte doelstelling. Parallel daaraan avondstudie als voorbereiding op HTS (WTB t/m 2e leerjaar) en via verdere avondstudie uiteindelijk niveau HTS bereikt. Delen van mijn kennis en ervaring bevinden zich op TU-niveau. Verdere specificatie: 1953 – 1957 Bemetel- + Stork-diploma, (Plaat- en Constructie-bankwerken), VMTO-cursus. 1957 – 1959 Schakelklas + 1e klas HTS-WTB. 1959 – 1960 Militaire dienstplicht. 1961 – 1962 DAF-Eindhoven. Eindcontrole en testen van militaire, hydraulische kraan-wagens. 1963 – 1965 HTS-Eindhoven, 1e en 2e leerjaar WTB. (werkstudent) 1966 – 1977 Stork Pompen, Hengelo. Orderverwerking, Ontwikkeling, Commerciele rapportage 1969 – 1973 's-avonds 3 jr. C-cursus Stork, HTS-niveau technische vakken, Afstudeervak: Stromingsleer, 1977 – 1988 Sulzer Delta, (nu: Sulzer Pompen Benelux b.v.) Ontwikkelingsconstructeur diverse pomptypen voor raffinaderij en papierstof. Verantwoordelijk voor opzet en uitwerking, planning en budget. Bezigheden: Ontwerpen, leveranciers-contacten, hydrauliek, beproeven, uitwerken, orderverwerking (handmatig, computer), presentatie, klanten-contacten, ontvangen van expediters, conflicten afhandelen, enz. Patent: Segment-leiwielen 1988 – 1989 Stork Pompen b.v. Hengelo. Ontwikkelingsconstructeur, Ontwerper van PHL, PVML (MAX-uitv.) en Full-cartridge universeel mech. seal systeem. 1990 – 1995
Via: POLEC Project Engineering. Hengelo, 074-424 525, Pompen van de KV-STEG "DEMKOLEC", Stork Ketels, Hengelo Bestek, Specificatie, Aanvraag, Bestelling, Evaluatie-rapportage, Bid clarification meetings Stork Wärtsila Diesel b.v. Zwolle, Dependance: IHN-Hengelo Groepsleider o.a. voor inbreng ervaring en kennis, organisatie, Tekentechnisch stuur geven aan minder ervaren maar hoog opgeleide medewerkers. 2d-CAD-tekenen op Medusa Pompen voor "EEMS 95/96", EPON Hoofdkantoor, Zwolle (5x 350 MW, STEG), Gevraagd om ook voor dit project de pompen 'te willen doen'. Pomp-technische beoordeling van reeds geselecteerde pompen. "Project" kenmerkt zich door diepgaande studie van aseinden, 1600 kW, 3000 rpm, gezien tegen KEMA S-17, rotor-dynamiek v. pomp-aggregaten Pompenvoorschrift, EPON Hoofdkantoor, Zwolle Opstellen Concept Algemene Pompen Specificatie voor Nederlandse Centralewereld + Pomptechnische toelichting. 5
1996 – 1997
Rheinhütte Pompen, Wiesbaden, 14 maanden studie naar haalbaarheid serie raffinaderijpompen volgens API 610. VDA-Pompen, Hengelo. Wijzigen eigen ontwikkelde serie Vertical Close-coupled Pumps volgens BS 4082; aangepast aan API 682.
1997 – 1997
1997 2004
Einde loopbaan, begin hobby-studie Natuurkunde, Astronomie en Kosmologie Gepensioneerd
Vaardigheden, (voor zover betrokken op pompen) Stromingsleer, Rendementen, Teken-systemen, Giet-Modeltechniek, Giettechniek, Bouwdoostechniek c.q. uitwisselbaarheid, Aseind-berekening op sterkte, vermoeiing en torsie-trilling, rotordynamiek, VDI 3840, KEMA S-17, Axiaalkracht-berekening van o.a. pomprotoren, As-afdichtings-technieken, Lageringstechnieken, Aandrijvingstechnieken, Materialen, warmtebehandeling, leveringstoestanden, Orderverwerkingssystematiek (handmatig en computergestuurd), Klantenwensen en -eisen, Het samenwerken met Expediters, Inspectors en Afnemers. Kennis van: (voor zover betrokken op pompen) ASME-code VIII, ASTM-Standards, ANSI B.16-5 etc., API 610, SHELL-, ESSO-, ARAMCO- e.a. spec's en werkwijzen, AD-Merkblätter, DIN-Normen, TRD-Regeln, Stoomwezen, (Regels voor toestellen onder druk) en de onderlinge verbanden, prioriteiten, enz. binnen deze voorschriften en vaardigheden. Verder kennis van: (voor zover betrokken op pompen) Non-destructive-testing en Certificering van materialen, Testen van pompen, afname tests en inspecties, uitgebreide temp. en druk tests (50 bar, 400 °C), Krachten en Momenten op stompen, axiaalkrachten in pompen, Instroom condities, Circulatie ruimtes, torusvormige collectors, Waaier/leiwiel-combinaties, Afleiden nieuwe hydraulieken voor speciale duties. CAD-CAM Struktuuropbouw van parametrische CAD-programma's, b.v. Fundatieplaten, Pakkingbusdeksels, 2-D-tekenen op Medusa Talen Engels en Duits: spreken op vakniveau: goed, spreken op sociaal niveau: redelijk schrijven op vakniveau: goed. Buitenland Zakelijk voor Sulzer naar b.v.: Leeds, Mantes, Bruchsal, Winterthur voor vergaderingen, projecten, problemen. K12-Bravo-platform voor dè- en montage, analyse, reparatie en inbedrijfstellen van verticale in-line pompen (API 610, BS 4082, 95 kW) met eigen lagering. Zakelijk diverse malen voor EPON naar GEC Alsthom, Belfort voor div. vormen van projectoverleg en technisch overleg. Aanvulling ten behoeve van deze site: e
Mijn vrijetijdsbesteding vanaf mijn 14 jaar laat de volgende bijzonderheden/bezigheden/liefhebberijen zien: e
Tot 20 jaar e Omstreeks 25 jaar e Omstreeks 30 jaar Omstreeks 40 jaar e Omstreeks 50 jaar e Omstreeks 60 jaar e
Omstreeks 70 jaar
interesse in luchtvaart, zweefvliegen, Jeugd Luchtvaart Brigade, ‘opbouw’ gezin, het zelf maken van meubelen, Mijn gezin en beroep, studie piramide (meerdere aspecten), ‘zelfbouw’ van mijn huis, verdere uitbouw beroep, Mijn gezin en beroep, Sitchin (Soemerië), Kosmogonieën, Bijbel-interpretaties Mijn gezin, Heelal, Sitchin, Ayurveda, Homeopathie, bouw van piramide, asafdichtingen voor pompen. Mijn gezin, op papier zetten van ideeën en uitgeven.
6
Hoofdstuk 3, Mededelingen, Bestellen, Inleiding en Inhoud Mededelingen: Deze site behelst de tekst van een aantal artikelen die ik geschreven heb en welke zijn gepubliceerd in Per Aspera ad Astra, het periodiekje van de Cosmos-Sterrewacht te Lattrop, tussen nov. 2004 en juni 2008. Delen van die publicaties zijn nog steeds te lezen door te googelen op “Bart Zwijnenberg/Donateur” De opzet van deze publicaties is onder andere geweest ‘het publiceren’ zodat minstens het intellectueel eigendom vast kwam te liggen. Nu wordt deze reeks artikelen, na kleine aanpassingen, op mijn eigen website geplaatst, naast andere artikelen over mijn andere interessegebieden.
Bestellen van het boek: Een nog uitgebreidere versie van mijn artikelen over mijn visie op Natuurkunde, Astronomie, Astrofysica en Kosmologie, met onder andere als extra de onderbouwing van een aantal beweringen/uitspraken van mij en aangevuld met sinds 2008 door mij nieuw verworven inzichten is in boekvorm te bestellen via overmaken per bankgiro (Internet-bankieren) van het onderstaande bedrag op rekening nr: 1499.72.210 onder vermelding van ‘volledig toezend-adres in Nederland’, minimaal naam, adres en postcode/plaats. (zie voorbeeld volgende pagina) Ik zorg dan voor toezending per TNT-post als ‘postpakket’ à € 6,75 (maximaal 6 per verpakking) (Andere bestelmogelijkheden zijn in voorbereiding, afhankelijk van response op dit boek.) Variaties in gemiddelde stuksprijs hangen af van verpakking en posttarieven, zie tabel hieronder. De prijs van dit boekwerk is vast, (in Nederland) en bedraagt € 28,50 Variërende kosten voor Post-tarieven, verpakking en administratie-kosten bepalen mede het totale bestelbedrag. Aant. 1x (1x1) 2x (1x2) 3x (1x3) 4x (1x4) 5x (1x5) 6x (1x6) 7x (4+3) 8x (4+4) 9x (4+5) 10x(5+5) 11x(5+6) 12x(6+6) 13x(4+4+5) 14x(4+5+5) 15x(5+5+5) 16x(5+5+6)
Boek
+ + € 28,50 € 57,00 € 85,50 € 114,00 € 142,50 € 171,00 € 199,50 € 228,00 € 256,50 € 280,50 € 313,50 € 342,00 € 370,50 € 399.00 € 427,50 € 456,00
portokosten + verpakking € 6,75 + € 2,50 € 6,75 + € 2,50 € 6,75 + € 2,50 € 6,75 + € 2,50 € 6,75 + € 2,50 € 6,75 + € 2,50 € 13,50 + € 5,00 € 13,50 + € 5,00 € 13,50 + € 5,00 € 13,50 + € 5,00 € 13,50 + € 5,00 € 13,50 + € 5,00 € 20,25 + € 7,50 € 20,25 + € 7,50 € 20,25 + € 7,50 € 20,25 + € 7,50
Handlingkosten € 4,00 € 4,00 € 4,00 € 4,00 € 4,00 € 4,00 € 6,00 € 6,00 € 6,00 € 6,00 € 6,00 € 6,00 € 8,00 € 8,00 € 8,00 € 8,00
= = = = = = = = = = = = = = = = =
Euro’s totaal € € € € € € € € € € € € € € € €
41,75 70,25 98,75 127.25 155,75 184,25 224,00 252,50 281,00 305,00 342.50 366,50 406,25 434,75 463,25 491,75
per stuk dus € € € € € € € € € € € € € € € €
41,75 35.12 32,91 31,81 31,15 30,70 32,00 31,56 31,22 30,50 31,13 30.54 31,25 31,05 30.88 30,73
Een voorbeeld van een fictieve bestelling staat hieronder / op volgende pagina aangegeven waarin ‘ik’ 3 boeken cadeau geef aan P. de Vries, wiens adres dus ook aflever-adres is, zie aldaar. 7
De bestelling/overboeking moet, afhankelijk van aantal gewenste boeken, één van de geel geaccentueerde bedragen vermelden. (Het voorbeeld hieronder vermeldt een willekeurig bedrag)
8
Inleiding:
Toen midden-negentiger jaren mijn ‘arbeidzame leven’ eindigde was ik blij eindelijk ook tijd te hebben voor het opnieuw lezen van een boekje over de Big Bang: ‘Het Heelal’ van Hawking.(Boek 1) Het was al een paar jaar in mijn bezit maar ik had nog niet de rust kunnen vinden om het wezenlijk te lezen, want dat wilde ik wel omdat andere interesses (piramide) kennis van astronomische cyclen en van de wordings-geschiedenis van het Heelal veronderstelden. Nu was ik bijna mijn gehele arbeidzame leven betrokken bij het construeren van raffinaderij-pompen dus dit was voor mij een geheel nieuw ‘vakgebied’ en dat bleek ook wel, want nadat ik het boekje voor de tweede keer gelezen had, had ik niet het idee dat ik er iets van snapte. Maar ik had me als doel gesteld het wèl ‘te snappen’ zoals ik dat bijvoorbeeld ook altijd deed in mijn beroep, maar dit ging me blijkbaar ‘ver boven de pet’. Wel leek het me een mooi onderwerp om toch te bestuderen en op die manier mijn hersenen ‘bij de tijd te houden’. Om een lang verhaal kort te maken: Ik begon opnieuw te lezen, aantekeningen te maken in de boeken (waarmee ben ik het wèl eens, waarmee niet, wat snap ik niet), ik ging andere boeken over het onderwerp lezen en een avondcursusje sterrenkunde in Lattrop volgen (in 1994 deed ik dat al), een Studium Generale in Utrecht bezocht, enz. maar hoe meer kennis ik verzamelde, hoe meer ik ook voelde dat ik ‘verdwaalde’. Ik kreeg aangereikte kennis niet ‘rond’, maar ook ontstond niet een ‘mooie rooie draad’, laat staan ‘inzicht’. Toen maar achter het toetsenbord gekropen: wat snap ik wel? En dat opschrijven. Wat snap ik niet? Ook opschrijven. Waar ben ik het niet mee eens? Waarom niet? Want ook dat ontstond al vrij snel, namelijk daar waar aandacht werd besteed aan de ‘achtergrondstraling’. (ontstaan, oorzaak, gedrag) Ook snapte ik niet hoe je bijvoorbeeld enerzijds de ouderdom van het Heelal kunt vaststellen in jaren en daarnaast ook via roodverschuiving de maximale uitdijsnelheid bij benadering kunt vaststellen (dus bijna lichtsnelheid) en waarom je dan niet zegt dat de grootte van het Heelal gelijk is aan het product van deze beide eindige waarden? Gewoon, eindige snelheid maal eindige tijd. Dat geeft toch eindige afmetingen? En als de Big Bang startte vanuit een singulariteit (een ‘punt’ op het tijdstip ‘0’) met fotonen die allemaal gelijke snelheid hebben en op hun beurt de startcondities van de materie bepaalden, waarom het Heelal qua vorm dan niet een ‘domme bol’ is? Naarmate ik meer las kwamen steeds meer van dit soort vragen, opmerkingen en bezwaren tegen de reguliere lezing ‘opborrelen’ en ik begon helemaal aan mijzelf te twijfelen totdat er, zo maar, op een dag, een heel helder, ander inzicht mee omhoog kwam en er als het ware binnen enkele seconden in mijn hersenen een beeld ontstond van een ‘totaal ander kralensnoer’. (Ik was in de moestuin bezig en niet met mijn gedachten ‘in de ruimte’) Bij het noteren van die nieuwe, toen nog vreemde visie bleek dat ik op van belangzijnde natuurkundige-, astronomische- en kosmologische aspecten soms nader moest specificeren, soms gewijzigde definities moest bedenken maar tot mijn grote verrassing vond ik daarvoor onderbouwing en daardoor ook, naar mijn mening, ‘nogal’ wat fouten en verwarringen in de huidige visie en in de aanloop daar naartoe en snapte ik na verloop van tijd ook nog waarom bijvoorbeeld die fouten ooit gemaakt waren. Dit alles leidde in eerste instantie tot een verhaal van 420 pagina’s A4-tekst, een boekwerk dus, waarvan de eerste druk (6 exemplaren) bij geïnteresseerde vrienden is ondergebracht. Die daarin beschreven visie heb ik daarna, samengevat in 7 artikelen, dus gepubliceerd in het periodiekje ‘Per Aspera ad Astra’ van de Volkssterrenwacht te Lattrop, tussen 2004 en 2008. Googelen op “Bart Zwijnenberg/ donateur” brengt je nog steeds achtereenvolgens in de meeste/alle gepubliceerde artikelen die je wel aan de hand van de datum even in de goede volgorde moet zetten. Die artikelen zijn toen echter zonder de noodzakelijke onderbouwingen gepubliceerd omdat die onderbouwingen weliswaar op schrift stonden maar nog niet in de computer ingetikt waren ten tijde van die eerste publicaties. Andere voorvallen, voornamelijk in de privé-sfeer, beletten dat toen en nu waait er een andere wind betreffende Per Aspera ad Astra. (Ze richten zich meer op educatie van de jeugd). Ik besloot daarom onlangs om zowel de oorspronkelijke artikelen als de onderbouwing op een eigen website te zetten, maar daaraan werkend kwam ik tot de conclusie dat ik daarmee eigenlijk ‘al mijn 9
kaarten op tafel gooide’ en omdat ik mijn grote boekwerk (zie boven, 420 pag.) ook nog wil herzien en uitgeven, (een aanvulling op mijn pensioen kan geen kwaad) besloot ik om deze artikelen en hun onderbouwing eerst in een boekwerkje te verzamelen en dat ook ter koop aan te bieden voor, weer, geïnteresseerden en dat dan als een soort ‘marktverkenning’ voor het grotere boek. Ook worden aan dat kleinere boekje nog andere artikelen toegevoegd maar op mijn site komen uiteindelijk alleen DIT verhaaltje met de oorspronkelijke publicaties (dus zonder onderbouwing en uitbreiding) en met de vermelding HOE het boekwerkje met de reeds gepubliceerde artikelen en mèt onderbouwing en uitbreidingen te bestellen zijn en HOE men kan bestellen en afrekenen, zie boven, aanvang hoofdstuk 3.
Waar gaan deze publicaties over? Deze publicaties gaan dus over mijn visie op de wording van het Heelal. Daarbij komen bepalende aspecten aan bod van natuurkunde en astronomie waarvan ik er hierna een groot aantal opsom (in ’t kort) en van een cijfer voorzie. Dat cijfer geeft aan, in code, de categorie waarin het genoemde aspect in mijn publicatie door mij is geclassificeerd / ingedeeld. Die categorieën staan ook vermeld. Wezenlijk aan mijn visie is dus dat ik een aantal stellingnames van de reguliere zienswijze afkeur, daardoor terugval op vrij traditionele zienswijzen van ongeveer 1885 (ik verwerp de conclusies van de proef van Michelson en Morley (1887) en alles wat daarna komt; heb er zelfs een verklaring voor) en dan besluit ik voort te bouwen op die verklaring van M&M en op mijn verkregen inzichten. Naar mijn mening ontstaat dan een nieuwe consistente kosmologie die ook nogal wat vragen van de reguliere astronomie en kosmologie, maar ook van de astrofysica beantwoord. Ook is daarin duidelijk een ‘consistente rode draad’ te herkennen en te volgen. De volgende opsomming verduidelijkt: Eerst de Categorieën: Mijn visie: 1 Gelijk aan reguliere visie 2 door mij (eventueel nader) gespecificeerd 3 door mij (eventueel nader) gedefinieerd 4 reguliere visie door mij afgekeurd met opgaaf van reden 5 reguliere visie door mij afgekeurd met opgaaf van reden en vervangen door nieuwe visie of definitie van mij, onderbouwd met mijn argumenten 6 reguliere visie door mij afgekeurd met opgaaf van reden en vervangen door nieuwe visie of definitie van mij, onderbouwd door reguliere argumenten 7 reguliere visie door mij afgekeurd met opgaaf van reden en vervangen door nieuwe visie van mij, onderbouwd met mijn argumenten en door ‘aardse’ proef te verifiëren 8 reguliere visie door mij afgekeurd met opgaaf van reden en vervangen door nieuwe visie van mij, onderbouwd door reguliere argumenten en door aardse proef simpel te verifiëren
De volgende aspecten komen in mijn boek aan bod: (genoteerd is dus mijn visie in aspecten in deze opsomming en die ‘wat logisch’ gerangschikt qua volgorde en voorafgegaan door de categorieën) 6 6 6 6 6 2 3 3
Nieuwe definitie van ‘Ruimte’ (Buitenruimte). Nieuwe definitie van ‘Ruimte’ (Binnenruimte). Interpretatie ‘nul-resultaat proef Michelson en Morley’ afgekeurd (M&M, 1887). Proefopstelling M&M afgekeurd. ‘Lichtsnelheid’ nader gespecificeerd. ‘Flits’ nader gespecificeerd. e ‘Plaatspunt’ gedefinieerd. (zie ook 2 postulaat Einstein in Speciale Relativiteits Theorie) ‘Plaatspunt’ gedefinieerd en afgeleid als punt in absolute rust. 10
5 ‘Universeel Coördinatensysteem gedefinieerd 5 ‘Afkeur eerste postulaat’ speciale relativiteits-theorie. e 1 ‘Snelheid van stralingsbron’ speelt geen rol bij lichtuitdijing (2 postulaat speciale relativiteitstheorie.). 6 Snelheid van stralingsbron en van de waarnemer (zender en ontvanger) spelen wel een rol bij een radar-signaal als we dat signaal qua tijd splitsen in een tijd voor het heengaande signaal en een tijd voor het terugkerende signaal. 7 ‘Absolute reis-snelheid’ in Ruimte is vaststelbaar. 6 ‘Kleurverschuiving’ nieuw gedefinieerd vanuit ‘geboorte-omstandigheden’ van een foton. 6 ‘Maximaal mogelijke kleurverschuiving in het Heelal’ wordt bepaald door bijna 2c. verwijderings-snelheid (ten opzichte van Aarde bijna 1c). 6 ‘Eerste theorema van Newton’ afgekeurd voor ons Big Bang-model en vervangen door een visie voor ons ‘Heelal met eindige afmetingen’. 2 Benoeming en definitie: ‘Neutronenster’. 2 Benoeming en definitie: ‘Zwartgat’. 2 Benoeming en definitie: ‘Singulariteit’. 5 Benoeming en definitie: ‘Big Bang’. 5 ‘Vorm-aanname Heelal’ direct na Big Bang: Resulteert op zeer korte termijn in ‘Holle Bolwand van fotonen en steeds meer materie ten koste van fotonen’. 5 De ‘straal van de Bolwand’, door de tijd heen, bepaalt onder andere het volume van de Binnenruimte door de tijd heen. 5 De Bolwand-uitdijingssnelheid (bijna c) kan niet verder versneld worden door elektronengasdruk van ontaarde materie vanwege eindige lichtsnelheid c. 5 ‘Afkalving’ van bolwand-materie in richting centrum, door ‘elektronengas-druk van ontaarde materie’ zorgt ‘van meet af aan’ voor ‘vulling’ van holle Bol-korst. 3 ‘Homogeniseren’ van vulling van Bol-korst treed op door gasdruk en stralingsdruk in de loop van de tijd. 5 ‘Tempo van volume-toename’ is bepalend voor snelheid materie-toename. 5 ‘Materie-vorming en dus materie-toename’ eindigen als dalende temperatuur te laag wordt voor elektronen-vorming (lichtste deeltjes). 5 ‘Tempo van volume-toename’ is ook bepalend voor afname elektronengas-druk en dus bepalend voor tempo-afname afkalving. 5 ‘Elektronengas-druk bereikt nul-waarde (einde)’ als materie zijn norm-afmeting rondom de atoomkern kan innemen (plasma van waterstof en helium). 5 ‘Einde elektronengas-druk’ luidt einde in van afkalving Bol-korst. 6 ‘Uitdijing gaat door’, bepaalt door rest-snelheid van dat moment van de deeltjes en wordt nog beïnvloed door stralingsdruk , (plasma) gasdruk en zwaartekracht . 6 De ‘dichtheid van de vulling’ neemt af door uitdijing, rust neemt toe en Heelal-vulling wordt ‘homogener’. 5 De ‘dichtheid van de Korst-rest’ neemt af door uitdijing doch blijft steeds groter dan de dichtheid van de vulling e 6 Nadere precisiering van 1 theorema van Newton, nu ook voor een ‘Eindig Heelal’. 6 Nieuwe verklaring ‘Versnelde Uitdijing’ van Heelal. 6 Nieuwe verklaring ‘Achtergrond-straling’. 6 Verwerping van ‘goedkeur Relativiteits-principe voor alle snelheden door Einstein’. 6 Verwerping Einsteins overstap van ‘Speciale’ naar ‘Algemene’ betreffende het korter worden van meterstaven en het langzamer gaan lopen van klokken. 6 Vaststelling dat nooit objecten kunnen worden waargenomen die van vroeger datum zijn dan de halve Heelal-leeftijd.
11
Inhoud Hoofdstuk
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Titel
Verschenen
Wetenswaardigheden Opgave gehanteerde bronnen C.V. Inleiding + inhoud + bestellen De artikelen 1. Per Aspera ad Astra Nov. 2004 2. Michelson en Morley Dec. 2005 3. Nogmaals Michelson en Morley Juni 2006 4. Snelheid in de ruimte Dec. 2006 5. Materie-vorming en ‘Vorm-vorming’ in het Heelal Juni 2007 6. Vorm-ontwikkeling door het Heelal Dec. 2007 7. Relativiteit Juni 2008 Definities, opmerkingen, begrippen en specifieke uitleg, Toegevoegd: Okt. 2009
Beknopte inhoudsopgave van de artikelen •
1, Brief aan redactie Per Aspera ad Astra, Claim in de tijd
•
2, M&M verklaard, Verwijzing naar Volkskrant-artikel van 27-03-04, Michelson en Morley (M&M), plaatspunten, primaire- en secundaire kleurverschuiving, wat berekend wordt, wordt niet gemeten, Doppler verklaart nul-resultaat; Proef-opstelling M&M is ongeschikt om dat te meten waarvoor ze is opgezet.
•
3, Nogmaals Michelson en Morley, Nabeschouwing vorige artikel, voorbeschouwing volgende artikel, Novikow, materievorming, Weinberg, “Eerste Drie Minuten” (Singulariteit nog niet bekend), Doppler-’wet’, Doppler <--> M&M, opnieuw: de Proef van M&M, mijn 2 natuurkundig denken, “Plaatspunten”, Universeel Coördinaten Systeem, E = m.c heeft niets te maken met relativiteit, Kleurverschuiving (primair en secundair), tekeningen kleurverschuiving,
•
4, Snelheid in de Ruimte, Meten van absolute snelheid in de ruimte is mogelijk, uitgangspunten, tabellarische berekening, Grafieken.
•
5, Materievorming en ‘vorm’-vorming, Friedmann, Einstein, Cosmologische Constante, ‘Heelal MOET in beweging zijn’, Uitdijen, Hubble 1923/1929, Snelheid versus Afstand, Roger Penrose, Singulariteit (1965), Hawking (1970), Big Bang (proces), begrenzing onderzoeksterrein, Big Crunch, singulariteit misschien resultaat van Big Crunch voorgaand Heelal, -34 -32 singulariteitspunt is plaatspunt, materievorming in tijdsbestek 10 tot 10 sec., materievorming uit fotonen, norm-materiedeeltje en anti-materie deeltje, expansie, potentiële energie, vervalproducten, kleine relatieve snelheid tussen fotonen en (pré)materiedeeltjes, wand van zeepbel, Bertozzi-lijn, vervaltijd van pré-materiedeeltjes, alles speelt zich af als reguliere tijd nog niet bestaat, vervaltijden zijn halfwaarde-tijden, ontaarde materie, hoge elektronengas-druk, afkalven van korst naar-binnen toe, maraton-lopers, expansie-drang neemt af omdat elektronengas-druk afneemt, kalft schil helemaal af of blijft er een deel over?, is ‘kosmologisch principe’ juist?, wanneer vangt ‘zwaartekracht’ aan?, kan het restant van de korst de waarnemingen van de Spitzer-telescoop verklaren?.
•
6, Vorm-ontwikkeling van het Heelal, Singulariteit, één punt, oneindig hoge temperatuur, dus geen materie, alleen fotonen. Expansie, afkoeling. Uitdijsnelheid voor fotonen en materie: 12
in aanvang in principe lichtsnelheid. Ontaarde materie-toestanden, Elektronengas-drukken. Extra uitdijing naar buiten niet mogelijk; reeds lichtsnelheid. Materie van korst dijt uit richting centrum. Afkalving. ‘Gevulde’ Bol. Vraag: Kalft de korst geheel af? Newtons eerste theorema. Tegenbewijzen. Alle ideeën op hun plaats: a) Big Bang is lichtflits; b) Elektronengas-druk veroorzaakt afkalving; c) Oorzaak versnelde uitdijing is aantrekkingskracht korst; d) Waarneemhorizon met 96% van Heelal-diameter bevindt zich concentrisch in Heelal; e) ‘Achtergrondstraling is in werkelijkheid afkomstig van Korst. Oorzaak versnelde uitdijing: aantrekkingskracht korst. Waarneemhorizon RW H = 96% RHeelal ligt geheel binnen Heelal. Penzias en Wilson: verklaring is fout. Fotonen van de ontkoppeling hebben met lichtsnelheid het Heelal verlaten. De zogenaamde ‘achtergrond-straling is straling van de korst, binnenwaarts gericht en in het middelpunt van ons Heelal, dus ons Melkwegstelsel, opgevangen door ons, •
7, Relativiteit, Voorgaande publicaties strijdig met Einsteins ideeën, maar… M&M staat wel aan de basis van Einsteins eerste postulaat, helderheid gevraagd. Wat is eigenlijk relativiteit? 2 Wat nemen we waar? Waarvan hangen vraag en antwoord af? E = m.c heeft niets met relativiteit te maken. Twee fouten in Einsteins denkwijze (zijn boekje van 1916), a) goedkeur van relativiteitsprincipe voor hoge snelheden en b) Toepassing van bij de speciale relativiteitstheorie langs de gezichtslijn afgeleide eigenschappen in de opbouw van de algemene relativiteits-theorie bij ronddraaiende bewegingen.
• •
December 2008 (Art. 8) Hiervóór nooit gepubliceerd. Niet hier, alleen in boekuitgave. “De ouderdom van objecten en de ouderdom via hun waarneming”. Het is voor ons niet mogelijk om objecten waar te nemen die ouder zijn dan de helft van de actuele ouderdom van het Heelal.
• •
Juni 2009 (Art. 9) Hiervóór nooit gepubliceerd. Niet hier, alleen in boekuitgave. “Massa enz”. Mijn inzichten over ontaarde materie en de groei van Neutronensterren. Ook zogenaamde ‘zwarte gaten’ komen aan bod en worden verworpen als een ander materievoorkomen dan ‘neutronenster-materie. Singulariteiten.
• •
Juli 2009 (Art. 10) Hiervoor nooit gepubliceerd. Niet hier, alleen in boekuitgave. Een heelalobject dat een uitdijings-snelheid heeft van 0,7 c wordt op Aarde (ongeveer in Big Bang-punt) waargenomen met een overeenkomstige z-waarde ( ) . Dit omgaan met dit thema is gebaseerd op de aanname dat c, de lichtsnelheid dus, de maximaal mogelijke snelheid is voor een foton en materie. Toch is er nog een geheel ander probleem: een ‘spiegelbeeldig’ heelal-object, dus ten opzichte van het Big Bang-punt in de tegenovergestelde richting vliedend met snelheid 0,7 c, heeft ten opzichte van het eerder genoemde heelal-object een verwijderings-snelheid van 1,4 c. Omdat de materiesnelheid in dit geval voor beide objecten 0,7 c is en fotonen ontwijken als van rustpunten (plaatspunten) maar wèl met lichtsnelheid reizen, zal het foton van object 1 altijd het object 2 bereiken. Maar met welke roodverschuiving? Bedenk dat kleurverschuiving niet op materie-snelheid is gebaseerd maar op verwijderings-snelheid, een relatieve snelheid, maximaal 2c. Een leuke vraag.
De artikelen 1 t/m 7 zoals oorspronkelijk gepubliceerd zijn deels nog steeds op internet te raadplegen via googelen op “Bart Zwijnenberg/donateur” Toegang wordt dan verkregen tot de site van ‘COSMOS-Ontdekcentrum in Lattrop (NO-Twente) 8, 9 en 10 zijn onlangs toegevoegd en niet in Per Aspera ad Astra verschenen en staan dus ook niet op de site van Cosmos-Ontdekcentrum. Ook op deze, mijn site, ontbreken ze. Ze zijn alleen inzichtelijk op de boek-versie van deze artikelen. 13
Hoofdstuk 4, artikel 1 (Dit artikel is wel verschenen in Per Aspera ad Astra maar is door de Sterrenwacht nooit op Internet gezet.)
Brief aan redactie:
Redactie Per Aspera ad Astra Frensdorferweg 22 7635 NK Lattrop betreft: mededeling in uw bovengenoemd blad dd: 19-07-'04 Eén en ander ging vergezeld van redactioneel commentaar voorafgaand aan artikel: Eerst een noot van de redactie: Een vreemd verzoek misschien, maar de redactie heeft gemeend het toch te moeten plaatsen. Als het waar is wat de schrijver beweert, dan heeft Per Aspera wel een zeer mooie primeur. De tekst is wel cryptisch, omdat de schrijver niet op voorhand zijn standpunten duidelijk wil prijsgeven. We verwachten volgend jaar hier meer van te horen Geachte Redactie, Als donateur van de sterrenwacht en oud-cursist van de cursus Sterrenkunde, jaar 1994, wil ik gebruikmaken van uw bovengenoemde blad om 'een claim' in de tijd vast te leggen, dus via publicatie. Het gaat om het volgende: ******** Ik heb als vrijetijds-activiteit een werkstuk over kosmologie en als gevolg daarvan tevens over relativiteit gemaakt. De reden daarvan was a) hobby-interesse in de materie en b) het niet kunnen snappen van een aantal ideeën daaromtrent. Na studie, verdere studie en inschakeling van tekstverwerker, waarin ik dàt noteerde wat ik wèl snapte, ben ik, om de ontstane gaten te vullen, op zoek gegaan naar ontbrekende kennis. Ik heb die naar mijn mening gevonden, maar het totale verhaal wat daardoor ontstond 'wijkt nogal af van de bestaande meningen'. Bespreking van de 'nieuwe visie', want zo noem ik het al, met een 'ingewijde' (natuurkunde) heeft ons doen besluiten dat er toch van een consistent verhaal sprake is, gebaseerd op de meest principiële, ter zake doende, natuurkundige uitgangspunten en grondwetten. Ik ga nu op zoek naar een wetenschappelijk uitgever opdat e.e.a. aan de toets der kritiek kan worden blootgesteld, maar wil nu reeds mijn ideeën claimen, door in een onbegrijpelijke opsomming van punten mijn verhaal als het ware te publiceren zodat er tenminste 'een datum vastligt'. Daarom het volgende: Ik kopieer uit het werkstuk zelf enkele van de uitgangspunten en conclusies die bepalend zijn voor dat werkstuk in dus willekeurige volgorde, als volgt:
- Ideeën over kosmologie die niet de ontdekkingen van Hubble in zich dragen (uitdijing) zijn achterhaald en niet ter zake doende. - Het is mogelijk in het Heelal je absolute snelheid te bepalen. - De 'zwaarte' van de achtergrondstraling is verklaarbaar. - In het conflict tussen kosmologen en astrofysici over de leeftijd van sterrenstelsel winnen de astrofysici. - Voor het 'kosmologisch principe' heb ik onvoldoende onderbouwing kunnen vinden; wel voor het 14
'tegendeel'. - De idee van de Big Bang is het startpunt van mijn verhaal. - Het 'chaotische nul-resultaat' van Michelson en Morley is verklaarbaar en fout. - De 'vorm' van ons stoffelijk heelal ligt vast in de tijd. - De versnelde uitdijing is verklaarbaar. - Absolute rust is vaststelbaar. - De achtergrondstraling heeft een andere bron. - Bovenstaande ideeën staan op gespannen voet met de relativiteitstheorieën; deze opnieuw beschouwend leert dat het eerste postulaat niet op waarheid berust. Er zal anders geformuleerd moeten worden en beperkt. - Verdere afleidingen binnen het kader van de speciale relativiteitstheorie zijn ook niet juist en bijvoorbeeld strijdig met het tweede postulaat. Toch lijkt de bestaande relativiteitstheorie een goed stuk gereedschap te zijn om bepaalde waarneem-problemen te lijf te gaan. Dit is te verklaren. - De ontstane toestand in het huidige model is historisch verklaarbaar.
Verder speelt natuurlijk Newton een rol in mijn verhaal maar Bertozzi speelt een grotere rol, Hubble is al genoemd, Einstein, Friedmann, Hawking komen aan bod maar veel van de kosmologische bijdragen van deze laatste drie (maar ook één van Newton (niet toepasselijk)) worden verworpen. De Big Bang-idee blijft de basis van denken vormen. Het gehele werkstuk, een boek van 420 pagina’s A4, is tot nu toe in de nederlandse taal en is voor wat het kosmologische deel (deel I) betreft opgebouwd door een aantal ter zake doende aspecten in aparte artikelen te behandelen en daarna het kosmologische verhaal zich te laten ontwikkelen. Er zijn dan al, beargumenteerd, door mij zaken geaccepteerd die strijdig zijn met het eerste postulaat van de speciale relativiteits-theorie dus die wordt aan een nadere beschouwing onderworpen in deel II van het werkstuk. Die eindconclusie beschrijf ik dus hier niet. Ook rondom Michelson en Morley heb ik ideeën verzameld die niet veel heel laten van hun onderzoek en conclusie, maar weer geldt: niet hier! Tekeningen dienen nog gemaakt. Ik ga op zoek naar een uitgever. In tussentijd wil ik niet gestoord worden. E.e.a. zal nog wel minstens een jaar op zich laten wachten, tenzij ik anders besluit. Deze zaken worden in september 2004 geclaimd door Barend Philippus (Bart) Zwijnenberg, geboren op 22 september 1939 in Enschede. Nogmaals: Ik zal op geen enkele manier naar buiten verdere mededelingen doen en wel om een uitgever niet voor de voeten te lopen. ******** Ik verzoek u bij deze om integrale publicatie van dit schrijven (dus tussen *****) in uw blad, editie/september 2004, en verzoek u tevens dit schrijven, met het oog op mijn privacy, omzichtig te behandelen en b.v. niet te koppelen aan de bij u bekend zijnde persoonsgegevens. Mocht e.e.a. zich gunstig ontwikkelen dan zal zeker in een volgend stadium een samenwerking tot stand komen, die voor de Cosmos-sterrenwacht aantrekkelijk zal zijn. Ik ben wat laat met het inleveren van deze kopij, sorry.
Bart Zwijnenberg
15
Hoofdstuk 5, artikel 2 Dec. 2005 Bart Zwijnenberg/donateur
M&M verklaard. Het is al weer een jaar geleden dat in Per Aspera ad Astra melding werd gemaakt van nieuwe inzichten die ik ontwikkeld zou hebben op het gebied van natuurkunde en kosmologie. Dat ik sindsdien niets van me heb laten horen heeft te maken met een publicatie in de Volkskrant van 27-0304, getiteld: 'Relativiteit op de pijnbank' en handelend over de proef van Michelson en Morley (1882/1887), welke proef aan de relativiteitstheorieën ten grondslag ligt (eerste postulaat van de ‘speciale’). Voor citaat van artikel zie hierna. Ik heb toen gesteld dat mijn nieuwe theorieën geen steek waard zouden zijn als ik niet kon verklaren waarom deze ogenschijnlijk zeer duidelijke proef met zulk een schimmige eindconclusie werd afgesloten. Ik ben dus gaan studeren op het probleem (op mijn manier) en ik ben er uit. En mijn 'sparring partner' heeft zijn natuurkundig verzet opgeheven. We schrijven dan: 27 oktober 2005. Wat is er aan de hand? Einstein in zijn boek 'Einstein, mijn theorie', pag. 46: aanvang citaat Hiervoor bedacht Michelson een methode die niet scheen te kunnen mislukken. We stellen ons twee spiegels voor die op een star lichaam bevestigd zijn met de reflecterende zijden naar elkaar toe gericht. Een lichtstraal heeft een heel bepaalde tijd T nodig om de afstand van de ene spiegel naar de andere en weer terug af te leggen indien het hele systeem in rust is ten opzichte van de lichtether. Voor dit proces vindt men echter (uit berekeningen) een iets andere tijd T' als het lichaam samen met de spiegels ten opzichte van de ether beweegt. Sterker nog: Uit de berekening volgt dat deze tijd T' bij een gegeven snelheid v ten opzichte van de ether anders is, wanneer het lichaam loodrecht op de spiegelvlakken beweegt dan wanneer de bewegingsrichting parallel aan de spiegelvlakken is. Hoewel het berekende verschil tussen de beide tijdsduren erg klein was, voerden Michelson en Morley een interferentie-experiment uit waarbij dit verschil duidelijk aan de dag had moeten treden. Het experiment viel echter negatief uit en dat bracht de fysici in grote verlegenheid. einde citaat Het heeft lang geduurd, omdat ik eerst 'alle vooringenomen ballast overboord moest gooien', en dat viel niet mee. En ik moest me beperken tot alleen het tweede postulaat, dat van de 'universele en maximale heelal-snelheid c'. (het eerste postulaat 'rust is niet aanwijsbaar' is dus een gevolgtrekking uit de proef van M&M, dus mocht niet gebruikt worden) Uit dat tweede postulaat volgt dat licht 'uitgaat' van, wat ik heb genoemd plaatspunten, zijnde de mathematische punten van waaruit licht lijkt te zijn uitgestraald. De plaatspunten kunnen gevonden worden door een lichtflits te vervolgen in zijn bolsymmetrische uitdijing en van die bol het mathematische middelpunt te nemen. Plaatspunten zijn dus rustpunten in het Heelal omdat zij door (uitdijings-snelheid) c (de maximaal mogelijke snelheid) rondom worden bepaald. Een bewegende bron vliegt dus dòòr dit plaatspunt op het moment van de flits maar vormt dan het plaatspunt zelf. Van een in absolute rust verkerende monochromatische lichtbron gaat rondom licht uit van gelijke golflengte. Beweegt de bron dan treed een 'primaire' kleurverschuiving op in het naar alle zijden uitgestraalde licht. Zou de bron een snelheid hebben van bijvoorbeeld 1/3 c dan zou aan de voorzijde (bepaald door bewegingsrichting) de golflengte afnemen met 1/3 en aan de achterzijde toenemen met 1/3. In mijn visie gaat nu het volgende op: Een waarneemstek die vóór de bron uitvliegt met gelijke snelheid als de bron en hetzelfde pad bewandelt als de bron is door zijn richting en snelheid verantwoordelijk voor een 'omgekeerde' kleurverschuiving, die we de 'secundaire' kleurverschuiving zullen noemen. Deze secundaire kleurverschuiving is precies even groot maar dus 'tegengesteld'. In feite weten we dit allemaal al lang, want als bron en waarneemstek met gelijke snelheid varen in dezelfde richting dan treedt grosso modo géén kleurverschuiving op. Bron en stek vormen dan één 16
coördinaten-systeem. Daarom! Deze regel is onafhankelijk van snelheid of waarneemrichting. In het huis- tuin- en keukentaaltje zouden we bijvoorbeeld zeggen dat muziek die vanuit een bron wordt uitgezonden overal in het bijbehorende coördinatensysteem als muziek wordt ontvangen, 'zuiver van toon'. De toonladder blijft de toonladder; er treedt géén verschuiving, verlenging of verkorting op op de frequentie-band. Alleen als er ongelijke snelheden en dus daaruit voortkomende restant-kleurverschuivingen in het geding zijn treden verschijnselen op bij het beluisteren van de ontvangen muziek, die vergelijkbaar zijn met het sneller of langzamer draaien van een grammofoonplaat (dan bij zijn norm-toerental). Maar wat treedt op bij M&M? Als we de 'splitter' in eerste instantie zien als een radiozender en beide spiegels als ontvangers dan treedt er dus geen kleurverschuiving op tussen genoemde apparaat-delen. De spiegels zenden hun ontvangen muziek weer terug naar de 'splitter' en ook daarbij treedt geen verschuiving op. Wèl reist het elektro-magnetische signaal in beide benen met verschillende golflengte, verkregen door met verschillende snelheid bewegende signalen, maar bij de ontvangers worden deze verschillen 'exact weggepoetst', omdat de primaire kleurverschuiving binnen één coördinatenstelsel altijd wordt 'weggepoetst' door de secundaire, natuurlijk weer alleen bij gelijke snelheid en richting, kortom geen relatieve snelheden onderling. Binnen de proef van M&M worden verschillende tijden berekend. Dat is juist. Ook constructie van signaal-wegen leidt tot deze conclusie en wel met precies gelijke waarden. Omdat de benen even lang zijn levert een verschil in tijd een verschil in snelheid op. In de proef van M&M wordt echter die snelheid niet gemeten. Vrij klakkeloos wordt aangenomen dat verschil in snelheid verplaatsing van interferentielijnen oplevert. Dit is dus onjuist aangenomen. Bij verschil in snelheid poetst, binnen één coördinatenstelsel, de kleurverschuiving alle verschillen uit, met als gevolg: géén aanwijzing van verandering. 1853 was het jaar dat Doppler is overleden. Uit mijn historisch overzicht en ontleend aan de index van de ENSIE: 1803-1853 Doppler, Christian Johann, Oostenr. wis- en natuurkundige; studiën op gebied van optica, acoustica, analyt. meetkunde en theorie der reeksen; Über das farbige Licht der Doppelsterne, 1842, waarin Dopplereffect uiteengezet; IV 407, 457 (ENSIE) Hij kon M&M en Einstein niet meer tot de orde roepen.
Aangevuld 11 juli 2009 Citaat van artikel in Volkskrant dd: 27-03-‘04 Aanvang citaat:
Symmetrie Lorentz zette Einstein mogelijk op het verkeerde been
Relativiteit terug op de pijnbank Hendrik Lorentz publiceerde honderd jaar geleden zijn symmetriewet: de natuur gedraagt zich voor iedere bewegende waarnemer hetzelfde. Albert Einstein bouwde er zijn relativiteitstheorie op. Misschien ten onrechte Door Martijn van Calmthout Eind negentiende eeuw was het beeld helder, in elk geval voor natuurkundigen als Albert Michelson in Cleveland, Ohio. Licht bestaat uit golven, wist hij, die zich voortplanten in een onstoffelijk medium, de wereld ether. Zoals rimpels in een vijver water nodig hebben. Om de eigenschappen van die alomvattende stof te onderzoeken, deden Michelson en zijn collega Edward Morley rond 1885 een experiment, dat de natuurkunde tot hun eigen verbijstering op zijn kop zou zetten. Als licht, zo redeneerden ze, beweegt in de richting waarin de aarde door de ether vliegt, zal het een iets andere snelheid hebben dan wanneer het haaks daarop beweegt. Ze splitsten een lichtbundel , 17
lieten de twee delen haaks op elkaar bewegen en weer samenkomen. In stilstand ten opzichte van de ether zouden de twee lichtgolven elkaar precies moeten uitdoven. Maar rondvliegend op aarde niet. Althans, in theorie. Want wát Michelson en Morley ook probeerden en verfijnden aan hun meetmethodes, de lichtbundels bleven elkaar uitdoven. Alsof de aarde daadwerkelijk stilstond in de ether. In 1886 publiceerden ze hun non-resultaat en gooiden de handdoek in de ring. Theoretici braken zich het hoofd over wat er aan de hand zou kunnen zijn. Begin 1904 doorbrak in Leiden de vooraanstaande Nederlandse fysicus Hendrik Antoon Lorentz (1853-1928) de patstelling. Om te begrijpen waarom Michelson en Morley niets van die etherwind vonden, schreef Lorentz, is het genoeg om aan te nemen dat de bewegende aarde de ether meesleept. Daardoor treden vervormingen in de eigenschappen van die ether op die steeds zo uitpakken dat het lijkt alsof de natuur zich voor alle bewegende waarnemers hetzelfde gedraagt. In welke richting en met welke snelheid ze ook bewegen. Lorentz schreef zijn idee op in een stel wiskundige formules, die een jaar later ook zouden voorkomen in een beroemd geworden artikel van de jonge Bernse patent-officier Albert Einstein. Er is echter één belangrijk verschil: Einstein stelde dat de ether helemaal niet bestaat. Licht bewoog zich direct over de huid van ruimte en tijd. Licht, zei Einstein, heeft daardoor dezelfde snelheid voor iedere waarnemer, hoe snel of langzaam die ook beweegt. Hooguit ziet hij dat zijn metingen van afstanden en tijdspannes afwijken van die van een andere bewegende waarnemer. De formules van Lorentz gaven zelfs precies aan hoe: Bewegende meetlatten lijken korter, bewegende klokken trager. De Lorentz-symmetrie werd sindsdien een basisgegeven, waar fysici het niet eens meer over wilden hebben. Zo vanzelfsprekend dat slechts een enkeling er dit voorjaar nog bij stil zal staan dat de symmetrie precies een eeuw geleden werd gepromoveerd. Door een Nederlander. In Leiden. In de annalen van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Als het aan Alan Kostelecky van de Indiana University in Bloomington ligt, is echter nog maar de vraag of zelfs een bescheiden feestje gerechtvaardigd zou zijn. Al sinds de jaren tachtig wijdt hij zijn carrière in de theoretische natuurkunde aan één onderwerp: het testen van de lorentz-symmetrie. Niet om perse roet in het eten te gooien, haast hij zich ter verdediging, maar omdat proeven als die van Michelson en Morley in 1886 in zijn ogen onmogelijk het laatste woord kunnen zijn. De twee werkten destijds met met het blote oog. Meettechnieken zijn sindsdien oneindig veel nauwkeuriger geworden. Kostelecky staat niet alleen. Onderzoekers in ondermeer Frankrijk en Duitsland hebben proeven gedaan of in voorbereiding die stuk voor stuk hedendaagse versies zijn van het klassieke experiment in Cleveland. Op Harvard keken John Lipa en collega’s maandenlang naar kruislingse radiogolflasers. Aan de Humboldt-Universiteit in Berlijn deed de groep van Achim Peters hetzelfde gedurende een jaar. En ook Peter Wolf in Parijs bestudeerde bijna een jaar lang onafgebroken het gedrag van laserbundels in verschillende haakse richtingen. Op het eerste gezicht geven al die experimenten stuk voor stuk teleurstellende resultaten. Tot nog toe geven ze alleen aan hoe groot afwijkingen van de Lorentz-symmetrie maximaal kunnen zijn. Als er afwijkingen in de perfecte symmetrie bestaan, worden die hooguit pas ergens elf tot vijftien cijfers achter de komma merkbaar. Astronomische waarnemingen en gegevens uit de atoomfysica suggereren zelfs dat ze misschien pas op meer dan dertig cijfers achter de komma optreden. Dat lijken geen schattingen om van wakker te liggen. Maar dat is toch te snel geconcludeerd, zegt Kostelecky. De theoretische natuurkunde heeft namelijk alle successen ten spijt een even hardnekkig als levensgroot probleem: De kwantumtheorie, die de wetten van het allerkleinste beschrijft, staat haaks op de gravitatietheorie, die het allergrootste beschrijft. Een van de beste kandidaten voor een theorie die wel beide beschrijft, is de snaartheorie. Die vat deeltjes op als manifestaties van trillende, eendimensionale, piepkleine snaartjes. Probleem aan de snaartheorie is dat de snaren zo klein zijn dat er geen versneller ter wereld ze ooit zal kunnen zien. Dat lijkt een hopeloze zaak, maar is het niet. Kostelecky liet in de jaren negentig op papier zien dat sommige theorieën voor kwantumgravitatie een lichte voorkeursrichting in ruimte en tijd kunnen vertonen. Afwijkingen van de Lorentz-symmetrie zouden zels al bij niet al te grote energie zichtbaar kunnen worden. Omgekeerd zou een gemeten afwijking aangeven hoe de levensvatbare theorieën voor kwantumgravitatie er uit zouden moeten zien. Dat perspectief heeft ondermeer in deeltjeslab CERN in Genève tot een speurtocht naar verschillen tussen materie en antimaterie geleid, ook een mogelijke uiting van een niet-perfecte Lorentzsymmetrie. En NASA overweegt proeven met atoomklokken aan boord van het ruimtestation 18
ISS, met omwentelingen van anderhalf uur het snelst bewegende laboratorium waarover de mensheid kan beschikken. Als er afwijkingen worden gevonden, heeft dat een zekere ironie in zich, zegt Kostelecky. ‘Helzelfde principe veroorzaakt dan twee revoluties: één keer met een resultaat nul, en vervolgens met een resultaat niet-nul.’ Einde citaat
19
Hoofdstuk 6, artikel 3 Juni 2006 Bart Zwijnenberg/donateur,
Nogmaals Michelson & Morley De vorige publicatie, van december 2005, ging over de verklaring van de 'vreemde' uitkomst van de metingen van Michelson en Morley. De volgende zal gaan over mijn ideeën betreffende het meten van je absolute snelheid in de ruimte met behulp van de lichtsnelheid, maar die zal nog wel een aantal maanden op zich laten wachten vanwege de verschijnings-frequentie van PAaA. Om die volgende publicatie toch al wat in te leiden en ook om de voorgaande alsnog wat extra te verduidelijken, nu dus dit derde verhaal. Ik kom op deze aanpak omdat ik begin februari 2006 het boek 'De Eerste Drie Minuten' (van Weinberg, boek 26) leende en er eind februari voor het eerst in keek, vluchtig. En dat was meteen 'raak'. Maar eerst de aanleiding tot dit verhaal. Ik ben met de reeks publicaties voor 'Per Aspera ad Astra' in conceptvorm natuurlijk al een aantal publicaties verder dan deze, omdat bijvoorbeeld eerdaags de moestuin mijn volle aandacht opeist en ik dus wat vooruit moet werken. De vijfde en zesde publicatie hebben, bijvoorbeeld, als onderwerp de 'vormgeving' van het Heelal in het tijdvak direct na de Big Bang en daarna. Om die reden was ik onder andere te rade gegaan in boek 9 (Novikov, vertaald door Govert Schilling) om inzichten die daarin verwoord staan omtrent de vorming van de zwaarste materie-deeltjes direct na de Big Bang te kunnen citeren, maar ook ideeën over hun verval-tijden. Volgens Novikov vervallen die zware materiedeeltjes (deels) sneller dan ze kunnen worden geannihileerd en kunnen de verval-produkten van deze zware norm- en anti-materiedeeltjes elkaar daarom niet volledig annihileren. Er blijft dus een rest: ons stoffelijk Heelal. Dit is één van de manieren om materie-vorming te verklaren (mijn interesse van dat moment, vandaar). Maar bij Novikov kwam ik ook een vreemde uitspraak tegen: 'De 'zwaartekracht' zou, na de Big Bang, pas manifest geworden zijn na ‘de ontkoppeling’, dus bij het bereiken op de afkoelcurve van het punt ≈ 4000K, na, volgens hem, 300 000 jaar, boek 9, pag. 168. Anderen geven hier afwijkende tijdstippen en temperaturen, onder andere samenhangend met het tijdstip waarop ze formuleerden. Zelf ga en ging ik er altijd van uit dat zo snel als materie zich vormt ook massa en zwaartekracht zich zouden doen gelden; massa als gevolg van die materie-vorming en zwaartekracht weer als gevolg van massa. Maar heb en had ik daar eigenlijk onderbouwing voor...? Dus ik was verbaasd (hoewel ik achteraf gezien misschien niet eens duidelijk gelezen heb) en ben dus op zoek gegaan naar meer info. Daarbij werd mij het boekje over 'de eerste drie minuten' geleend (boek 26) en dat keek ik in op 28 februari. (eigenlijk om anti-info te zoeken op de ideeën van Novikov aangaande zwaartekracht) Het volgende wil ik er hier over vermelden, niet eens gaande over die zwaartekracht, omdat ik op pag. 10 al meteen op een fascinerende mededeling stuitte: Ik las onderaan de bladzijde: 'Dopplereffect...'. Ik las verder, geïnteresseerd... ‘Als we een licht- of geluids-golf waarnemen, die afkomstig is van een bron die ten opzichte van ons in rust is, komen de opeenvolgende golftoppen met even grote tussenpozen bij ons aan als waarmee ze uitgezonden worden’. Mijn hart slaat een keer over! Naar deze formulering heb ik zelf dus anderhalf jaar gezocht om hem te koppelen aan M&M, zoals ik gedaan heb. De wereld is klein. Maar 'het lampje' betreffende M&M had dus bij Weinberg kunnen gaan branden... En Novikov verwijst naar Weinbergs boek als ter sprake komt waarom de achtergrondstraling zo lang op zich heeft laten wachten om ontdekt te worden, terwijl er zoveel voor de hand liggende redenen waren (hij somt er zelfs acht op, pag. 149 t/m 156). En dat alles heeft Schilling vertaald. En velen hebben het gelezen. En dus ook pag. 10! En niemand zag de link met M&M...! 20
Fascinerend. Ik kijk meteen nog even in de 'Verklarende woordenlijst' van boek 26, 'Doppler-effect': De verandering in frequentie van een golfverschijnsel (licht, geluid, enz.), veroorzaakt door een beweging van bron en ontvanger ten opzichte van elkaar.' We praten dus over hetzelfde! Maar ook en vooral: 'Licht' èn 'geluid'! Geen onderscheid tussen beiden ten aanzien van dit aspect! En dat is ook mijn conclusie: Er is geen wezenlijk verschil in het voortplantings-patroon van licht in vacuüm en geluid in stilstaande lucht, anders dan de verschillende voortplantings-snelheden. Voor mijn gedachtengang aangaande de proef van M&M (2e publicatie) had ik al gekozen voor een nieuwe verwoording omdat de door mij gebruikte toch wel erg simplistisch is (dus 'muziek' binnen de proefopstelling van M&M) maar dit citaat van Weinberg geeft overtuigender aan wat ik bedoel met mijn kritiek op de conclusies van M&M. Daarom nogmaals over M&M, in het kort en in mijn andere bewoording: De 'splitter' èn de beide spiegels vormen een coördinatenstelsel (de proefopstelling) met, in principe, een absolute, maar onbekende snelheid in de Ruimte. Deze drie delen hebben géén snelheid ten opzichte van elkaar; er is dus geen relatieve snelheid in het geding bij beschouwing van de proef. (We praten over 'een coördinatenstelsel'). Er treedt DUS ook geen kleurverschuiving op tussen object en waarnemer, c.q. splitter en spiegel, zender en ontvanger. (Doppler) Ook niet bij terugkeer van het signaal van spiegel naar 'splitter'. Bij ruimtelijke verdraaiing verandert er NIETS aan deze eigenschap van de opstelling, zie dus nu ook Weinberg en Doppler. Er KAN DUS geen verschuiven of verlopen van interferentie-lijnen optreden omdat uit beide benen het retour-signaal identiek is aan het oorspronkelijk uitgezonden (splitter)signaal en DUS zijn ze identiek aan elkaar. Er verloopt niets ten opzichte van elkaar! Dus geen verlopende interferentie. Nogmaals: Vergelijk met uitgezonden radio-signalen van bijvoorbeeld muziek, welke muziek dus niet 'vervalst' wordt in de M&M-opstelling. En vergelijk ook met bovengenoemde uitspraak van Weinberg, die dus echter niet op het idee kwam om deze 'eigenschap' los te laten op M&M. Maar ook nog, even tussendoor, een andere opmerking hierover: Het feit dat je 'iets' wetenschappelijk niet kunt aantonen mag, naar mijn mening, nooit leiden tot de conclusie dat 'dat iets' daarom niet bestaat. Dit is een denkfout die de laatste tijd nog wel eens vaker binnen de wetenschap wordt gemaakt. (Je kunt als wetenschapper beter niet op de stoel van God gaan zitten) Nogmaals: De gedachte dat er bij M&M een tijdsverschil aanwijsbaar is, is juist. De gehanteerde formules om dat tijdsverschil te berekenen zijn ook juist, zie boek 2, pag. 58. Dat tijdsverschil leidt ook tot een (relatief) snelheidsverschil van de 'reizende fotonen', maar die berekende snelheids- en tijdsverschillen leiden niet tot verschuiving van interferentielijnen, omdat het tijdsverschil in zijn betrekking tot frequentie als het ware ongedaan wordt gemaakt door gelijktijdig optredende kleurverschuiving. Doppler! Het vreemde hieraan is dat dat (het Doppler-effect) dus al bekend was tijdens de uitvoering van de proef (1882 / 1887), maar het werd niet 'gelinkt' met de proef en ook in de berekening niet meegenomen. Mijn natuurkundig denken. Het is hier ook de plaats om uiteen te zetten welke ideeën 'mìjn natuurkundig denken' beheersen, dit in verband met volgende publicaties. Het komt er op neer dat ik een aantal zienswijzen heb ontwikkeld aangaande natuurkunde-aspecten en die binnen de kosmologie toepas en die, naar mijn mening, gezamenlijk een consistent verhaal vormen. Dit is oorspronkelijk gekomen omdat ik als ‘techneut’ het 'reguliere' verhaal totaal niet kon snappen. En mijn verhaal splitst zich dus bij nader inzien af van dat reguliere verhaal en wel in 1882 met M&M. De nieuwe ideeën begonnen voor mij echter met het verwerpen van het 'reguliere feit' dat absolute rust niet aantoonbaar zou zijn. Ik leidde uit het 'schijnbaar strijdige' van beide postulaten van de speciale relativiteitstheorie van Einstein, en tegengesteld daaraan, het bestaan af van plaatspunten, al een aantal jaren geleden. Voor de ontwikkeling van mijn ideeën maak ik daarom geen gebruik van het eerste postulaat van Einstein (wel van het tweede, dat ik volledig onderschrijf; lichtsnelheid is constant en onafhankelijk van snelheid van 21
de bron of van de waarnemer) en naar mijn mening lukt het me dan om ten aanzien van een aantal bepalende zaken, gebaseerd op dus alleen dat tweede postulaat, een geheel andere zienswijze dan de reguliere te ontwikkelen, naar mijn mening zonder 'mankementen' en met eenvoudiger postulaat(en). Een nieuwe zienswijze dus, die ook nog al wat huidige kosmologische vragen 'oplost', echter niet dan na ook nog andere aspecten binnen de natuurkunde/kosmologie kritisch maar wel consistent te hebben beschouwd. Mijn zienswijze is dus niet op de relativiteitstheorieën gebaseerd (daaraan wijd ik ook nog een artikel maar dat pas aan het eind). Dit alles is dus al uitgebreid beschreven in het concept van mijn boek. Bekendmaken wil ik alles echter nu in een tiental publicaties in 'Per Aspera ad Astra' in hoofdpunten en minimale omschrijving. Later leg ik wel eens uit waarom ik vind dat het zo moet gaan. Ik hoop dus in de komende jaren gebruik te mogen blijven maken van 'ons periodiekje' Per Aspera ad Astra, maar verklaar nu tevens dat als mijn conclusie aangaande de proef van M&M weerlegd kan worden, ook veel van mijn andere ideeën niet op juistheid berusten. Ik nodig bij deze daarom iedereen uit mijn verhaal aangaande M&M te weerleggen. Nogmaals Plaatspunten. In mijn toekomstig boek 'Kraaltjes Rijgen I' heb ik onder andere het volgende afgeleid uit de lichtsnelheid c, de maximaal mogelijke snelheid in het Heelal: Als een ruimteschip vaart met een zekere snelheid en richting zullen de fotonen van een flits (flitslamp, verbonden met het ruimteschip) zich, zoals onder alle omstandigheden, bolsymmetrisch verwijderen van de plaats waar de flits optrad. Dit op basis van het tweede postulaat van Einsteins speciale relativiteits-theorie, welk postulaat naar mijn mening juist is (en dus onder andere ook 'overeenkomt/identiek is’ met de voortplanting van een geluidspuls [in stilstaande lucht], zoals dus ook Weinberg benadrukt/opmerkt in zijn geciteerde uitspraak). Deze, met absolute snelheid uitdijende (flits)fotonen 'definiëren' als het ware een, minstens mathematisch, middelpunt van die uitdijings-bol, welk middelpunt, per definitie, in absolute rust is (namelijk, 'omgeven' door maximale absolute snelheid c. Diverse middelpunten van diverse willekeurige lichtuitdijings-bollen hebben géén snelheid ten opzichte van elkaar, DUS snelheid 'nul'). Omgekeerd lijkt het licht te zijn ontstaan in die plaats. Alle plaatsen van waar licht uitdijt of lijkt uit te dijen, (soms/meestal is een bron wezenlijk groter dan een 'punt') zijn in mijn visie dus plaatsen van absolute rust. Mocht een bron, niet in rust, continu licht uitzenden dan lijken alle fotonen toch te ontwijken van rustpunten, immers, de bronsnelheid is niet van invloed op de lichtsnelheid (wel op de frequentie door middel van 'primaire kleurverschuiving', zie volgende paragraaf). Die rustpunten vormen, als 'verzameling' de 'baan' van de lichtbron. Ik noem de genoemde punten 'plaatspunten'. Plaatspunten zijn dus punten waarvandaan licht is uitgedijt en worden ‘her-ontdekt’ door het uitgezonden licht in omgekeerde richting te ‘vervolgen’. Omdat dat licht met de maximale heelalsnelheid, de absolute lichtsnelhei c, zich uit de voeten heeft gemaakt kunnen we concluderen dat het plaatspunt een absoluut rustpunt is. (Heelal-snelheid: 0) Omdat ik onderschrijf dat de Big Bang met fotonen is aangevangen, (op één tijdstip, in één punt (een singulariteit), is het Big Bang-punt in mijn denken ook een plaatspunt, dat we ook nog eens kunnen beschouwen als de oorsprong van een coördinatensysteem dat we hier, per definitie, het universele coördinatensysteem of het Heelal-coördinatensysteem zullen noemen. Dat punt van oorsprong lijkt niet bekend te zijn. Materie, die in dit systeem in rust is onderscheidt zich dus van bewegende materie want: heeft alleen rustmassa en geen 'dynamische massa', zie weer Bertozzi, boek 2, pag: 12, fig: 1.1, 1.2 en 1.3. 2 [dynamische massa m = Ekin/c . Het is in dit verband ook nog belangrijk dat je inziet dat alle materie in ons Heelal zich, ergens, op de 'lijn van Bertozzi' bevindt èn dat er zich géén materie in 'het veld naast 2 de lijn' bevindt. Iedere andere interpretatie van de proef van Bertozzi (die dus E = mc ‘zichtbaar’ maakt) is naar mijn mening een foute interpretatie. Zie boek 2] Het is ook hìer de plaats om op te merken dat mijn verhaal in zijn vervolg vraagtekens zet bij bepaalde 2 aspecten van de beide relativiteitstheorieën maar dat E = mc daarvan is uitgezonderd. Ik verklaar ook 2 hierbij dat naar mijn mening deze wet (E = mc ) niets met 'relativiteit' heeft uit te staan maar, zoals 22
bekend, een resultaat is van een 'solitair' gedachten-experiment van Einstein omtrent 'fotonen in een schoenendoos', een groots gedachten-experiment. Nogmaals kleurverschuiving (Doppler-effect) Ook wil ik hier nog terugkomen op mijn tweede publicatie en wel door dieper in te gaan op 'kleurverschuiving'. Zoals we weten, ontstaan 'in ons dagelijks leven' fotonen òp materie doordat in de atomen elektronen door 'energie' (eventueel door zeer 'precieze' fotonen aangeleverd) in een hogere baan of meerdere hogere banen om hun bijbehorende atoomkern worden geschoten (de 'aangeslagen toestand van het atoom'). Bij het, praktisch directe, terugvallen van het elektron in zijn oorspronkelijke baan komt die extra energie weer vrij als een foton van dus weer heel precieze energie. (het verschil in potentiële energie van beide posities van het elektron ten opzichte van zijn kern, gezien in het veld van de elektro-magnetische krachten [en dus niet in het veld van de zwaartekracht of de sterke kernkrachten]) We gaan er hier niet dieper op in, als je maar twee dingen onthoudt: a) dit verschijnsel is één van de verschijnselen die bepalen dat we om ons heen 'iets' kunnen zien en b) fotonen ontstaan op materie maar die materie heeft in het algemeen, een 'willekeurige' snelheid, dus ergens tussen 0 en c in. Bij hun ontstaan hebben de fotonen dus een zeer precieze energie maar een snelheid die, tijdens hun 'geboorte', bepaald wordt door de snelheid van de bron, en ze hebben op dat moment dus nog geen lichtsnelheid!. Dìe moeten ze op eigen kracht bereiken, dus ten koste van hun eigen energie en wel in hun 'persoonlijke (gekozen- of gestuurde (?))' uitdijings-richting. Daarbij is de richting en de snelheid van de bron van invloed want ze worden, afhankelijk van die richting, òf 'geholpen' door de bron-snelheid òf 'tegengewerkt' bij het genereren van de lichtsnelheid voor hen-zelf. Dus, de 'zelfgekozen' ontwijkrichting van de fotonen kan bijvoorbeeld samenvallen met de richting van de bronsnelheid of daar tegengesteld aan zijn. Ook zijn alle 'tussen-toestanden' daarbij mogelijk, alles afhankelijk van de richting van de bron en van de ontwijk-richting van het beschouwde foton. Let wel: Materie-snelheid is altijd lager dan c. In alle gevallen treedt er dus een afname van hun 'geboorteenergie' op, die kan oplopen tot waarden, afgeleid van bijna 2c namelijk in die gevallen dat de bronsnelheid 'bijna c' tegengesteld is aan de 'ontwijk-richting en ontwijk-snelheid c' van het foton. (Het foton ontwijkt als het ware 'achterwaarts'. Dit, door mij gestelde, is tegengesteld aan het in boek 18, pag. 157 vermelde omtrent de maximaal vòòr kunnen komende 'relatieve snelheid'.) Ten opzichte van de 'geboorte-energie' van het foton bestaat er dus alleen maar afname van energie omdat dus de lichtsnelheid op eigen kracht bereikt moet worden, kortom, er bestaat eigenlijk alleen 'roodverschuiving'. Dat wij daar in het 'reguliere leven' anders en toch wel goed) mee omgaan komt omdat we de 'geboorte-energie' niet simpel kunnen meten. Wij kunnen wel de energie (frequentie) van fotonen, die de lichtsnelheid hebben, vaststellen, namelijk in onze laboratoria, waar de bron èn de waarnemer gelijke snelheid hebben, dus relatief 'nul'. In de 'reguliere' natuurkunde werken we dus met een ander 'uitgangs-niveau' (het norm- of vergelijkings-spectrum) dan aangegeven door de 'geboorte-energie' van de fotonen en om dìe reden kennen wij daar ook 'blauw-verschuiving', namelijk in die gevallen waar de fotonen ontwijken van een bron die zich in onze (waarnemers) richting beweegt (relatieve verwijderings-snelheid: 'kleiner dan nul', dus kleiner dan in de laboratorium-omstandigheid). Dit verhaal moet geïnterpreteerd worden als een kritiek op de 'reguliere aanpak', want zich realiseren wat er in werkelijkheid aan de hand is leidt, zonder omwegen, direct naar de oplossing van 'het probleem' van Michelson en Morley. Want hierop doordenken leidt tot het inzicht dat fotonen die ontsnappen in de bewegingsrichting van de bron minder energie 'verspillen' om c te bereiken (hun 'reis-snelheid), en dus 'reizen' met hogere 'rest-energie', c.q. hogere frequentie, dan fotonen die in tegengestelde richting 'reizen'. Deze, bij de bron optredende roodverschuiving heb ik de primaire kleurverschuiving genoemd; de bij de waarneemstek (met eigen absolute snelheid) optredende kleurverschuiving dienovereenkomstig de secundaire kleurverschuiving. De totale kleurverschuiving, dus de som van primaire rood-en secundaire rood- of blauw-verschuiving blijft echter bepaald worden door de onderlinge naderings- of verwijderings-snelheid, door Einstein terecht een 'relatieve snelheid' genoemd, omdat, in Einsteins tijd, het niet mogelijk was om absolute 23
snelheden te meten. Dus, 'DE' relatieve snelheid die van belang is om de waarneming juist te interpreteren, En met het meten/vaststellen van de absolute (reis)snelheid in de ruimte gaan we ons dus bezighouden in de volgende aflevering van 'Per Aspera ad Astra'. Nu al kan ik vertellen dat het mogelijk is om die absolute snelheid vast te stellen, ja..., dat het tegenwoordig zelfs vrij eenvoudig is om dat te doen. Bovendien zien we dan waarom Einstein er anders over dacht en begrijpen we dat ook nog, daarna. Hier zal ik, ter verduidelijking van alles rondom kleurverschuiving, nog wat tekeningen afdrukken die één en ander trachten te verduidelijken. We tekenen geen toestanden rondom een continue lichtbron maar om een 'continu flitsende' lichtbron en vervolgen de flitsen. Tek. A Lichtpatroon bij bronsnelheid 'nul'. Tek. B Lichtpatroon bij zekere bronsnelheid, zeg, 1/3 c. Tek. C Vervolging 'lichtstraal', uitgezonden 90° op vliegrichting, Tek. D Golflengte, grafisch voorgesteld, afhankelijk van vliegsnelheid Opmerking algemeen: Let op! Cirkels in het platte vlak staan in principe voor driedimensionale bollen. Tekenvlak steeds doorsnijdings-vlak van die bollen, en (waar actueel) over 'de baan van de bron'. Opmerking bij A: Er ontstaat, bij gelijke perioden van/tussen signalen, een regelmatig concentrisch patroon van cirkels als doorsnede, welke cirkels, dynamisch bekeken, uitdijen met lichtsnelheid c. Het ene middelpunt, dus hier van iedere cirkel, is een plaatspunt. De afstanden tussen de cirkels geven, op schaal, in de verschillende richtingen de golflengte weer, althans zij staat er model voor/geven die op een zekere schaal aan. Die is hier rondom dus gelijk. Er is geen primaire kleurverschuiving aanwezig. ‘Lichtstralen' zijn getekend in 12 richtingen (om de 30 °). Opmerking bij B: Hier wordt primaire kleurverschuiving zichtbaar; blauw aan 'voorzijde', rood aan 'achterzijde'. De weergave is weer 'op schaal', dus de kleurverschuiving kan in principe in de tekening opgemeten worden. Opmerking bij C: Licht, uitgezonden in de richting '90° op voortbewegings-richting van de bron' bouwt een lijn op die onder een andere hoek loopt en die langer is dan c.t, daarmee suggererend dat snelheid groter dan c bestaat. Bedenk echter dat ieder foton zich 'slechts' verplaatst met lichtsnelheid c, zie pijl. In de telescoop, opgesteld in die richting, beweegt het object over het beeld, zonder primaire kleurverschuiving. Opmerking bij D: Uit C volgt dat de 'schijnbare fotonpaden' lopen van de huidige plaats van de bron naar de 'oorspronkelijke punten' op de uitdijings-cirkels, bijvoorbeeld naar de 12 punten van een regelmatige verdeling. Zij staan dus met hun lengte (op schaal) niet voor de primaire kleurverschuiving want hun 'vliegrichting' ten opzichte van het middelpunt van de cirkel is dus overeenkomstig de vermelde hoeken, zoals in C aangegeven voor 90°. Die 'vliegrichting' bepaalt de 'gezichtslijn' ter plekke van de waarneemstek. De relatieve beweging van de waarneemstek ten opzichte van de bron bepaalt daarna dus de golflengte waarmee de bron wordt waargenomen, bepaald dus de secundaire kleurverschuiving.
24
Citaat: In the year 1887, November, No. 203, Vol. XXXIV of 'The American Journal of Science' was coming out with the following article: Art. XXXVI.-On the Relative Motion of the Earth and the Luminiferous Ether; by Albert A. Michelson and Edward W. Morley. It was their report about a test to verify their calculations about time difference between two light signals, send to two mirrors (and back) at the end of two light paths, perpendicular to each other. Calculated was a difference and it was expected that this difference would be differ if the frame with the 'light paths' would be turned over 90°, all under the assumption that light was 'transported' in the 'ether'. Measuring of the effect was planned by measuring interference effects during turning the testframe. There was no measuring effect. This second test of M&M (the first test was at 1882) ends with the same conclusion: 'The interpretation of these results is that there is no displacement of the interference bands.' Supplementary comment of M&M: 'The result of the hypothesis of a stationary ether is thus shown to be incorrect.' Till now there is no explanation of these results. [It is the intention of this article to give an explanation of this zero-effect of the test of M&M.(BZnbg)]
25
Hoofdstuk 7, artikel 4 Dec. 2006 *********************************************************************************** Bart Zwijnenberg, donateur.
Snelheid in de Ruimte Dit is mijn vierde publicatie. De derde gaf extra toelichting op de tweede maar ook reeds op dit artikel, waarin ik dus wil aangeven hoe de absolute snelheid van, bijvoorbeeld, een eskader ruimteschepen bepaald kan worden met behulp van elektromagnetische straling. Het feit dat die snelheid kan worden vastgesteld is gebaseerd op de volgende hoofd-uitgangspunten: • We houden ons hier bezig met gedrag van licht en materie (en voorlopig niet met het waarnemen van het gedrag van licht en materie). • Als we een licht- of geluids-golf waarnemen, die afkomstig is van een bron die ten opzichte van ons in rust is, komen de opeenvolgende golftoppen met even grote tussenpozen bij ons aan als waarmee ze uitgezonden worden. (Doppler/Weinberg, boek 26) • Het 'nul-resultaat' van Michelson & Morley (M&M, 1882/'87) is met het bovenstaande (Doppler) verklaarbaar, de proef heeft afgedaan. (BZnbg. 2003/'06) • Licht verplaatst zich als vanuit plaatspunten, punten in absolute rust, ‘gedefinieerd’ door lichtsnelheid c en de bol-symmetrische uitdijing van fotonen (BZnbg. 2003/'06). • Dit geeft ons het recht de begrippen 'absolute rust' en 'absolute snelheid' in te voeren. (BZnbg. 2003/'06) • Licht verplaatst zich met snelheid c, de maximale, universele en dus absolute snelheid. (2e postulaat Einstein in de 'Speciale', 1905, 'en dus absolute' van BZnbg. 2003; 1e postulaat is, met verklaring testresultaat M&M, vervallen, BZnbg. 2003) • De snelheid van de stralings-bron speelt geen rol bij de snelheid van licht-uitdijing. (2e postulaat Einstein in de 'Speciale', 1905) • Aan de bron treedt een primaire kleurverschuiving op, aan de waarneemstek een secundaire kleur-verschuiving; samen bepalen ze dè kleurverschuiving (BZnbg, 2003) en deze kan dus (in een met maximaal snelheid c radiaal uitdijend Heelal (fotonen ontstaan op materie) maximaal bepaald worden door (bijna) 2c. (BZnbg, 2003/'06) Het is goed de hierbovenstaande regels in hun actuele context te plaatsen: Ten tijde van de proef van M&M verkeerde de natuurkunde in 'grote verlegenheid'; 'Wat werd er waargenomen als er wat werd waargenomen?'. Er was 'bewijs' voor het bestaan van 'de ether' en er was 'tegenbewijs': M&M. Zie ook boek 2, pag. 61. Einstein loste dit op door er op te wijzen dat het al dan niet bestaan van ether niet van belang was voor het probleem van het waarnemen. Deze stellingname beruste op zijn inzicht en werd voornamelijk ondersteund door het 'resultaat' van M&M, zoals ook in boek 2 verwoord, pag. 60: Aanvang citaat: 5 Deze verbeterde bewerking van de proef, die werd uitgevoerd in 1887, is lange tijd beschouwd als een van de voornaamste zuilen van de speciale relativiteitstheorie. Einde citaat. Ik verwerp dus nu de proef van M&M en daarmee ook het eerste postulaat van Einstein in de 'speciale' en ga verder met alleen het inzicht dat letterlijk volgt uit zijn tweede postulaat: Licht heeft een bepaalde, universele en absolute (BZnbg) snelheid c. De snelheid van de bron is daarop niet van invloed. (zie www.einsteingenootschap.nl voor originele teksten, maar vooral ook betekenis van Fig. 1.3 in boek 2) Ik sluit voor dit aspect dus aan bij de stand van de natuurkunde van 1887 en verwerp de proef van 26
M&M.(De door hen gepresenteerde opstelling is niet bij machte om dàt aan te geven waarvoor hij bedoeld is. Ook is de berekening niet juist want zij corrigeren niet voor het Doppler-effect) Wel accepteer ik de voortplantingssnelheid van licht als maximale- en dus absolute snelheid en start daarmee mijn onderzoek. Dit alles resulteert bij mij in het volgende: Nu we (in de derde publicatie) hebben gezien dat licht klaarblijkelijk uitgaat van plaatspunten en zich van daaruit verspreidt met snelheid c, geeft ons dat mogelijkheden. Wij kunnen ons een eskader ruimtevaartuigen voorstellen dat met onbekende snelheid door de ruimte reist. We willen de snelheid ervan weten. We starten daarom een onderzoek door onderscheid te maken tussen het 'gedrag van licht' en het 'waarnemen van dat gedrag' en beschouwen vanaf nu het gedrag, gebaseerd op bovenstaande regels. (en dus niet gebaseerd op 'reguliere' inzichten) Van het eskader, waarvan we even veronderstellen dat het met een snelheid van, zeg weer, 1/3 c vaart, draagt het moederschip een draaiende laser. Als je dan sigarettenrook in de ruimte veronderstelt, licht die rook op op het moment dat de uitgezonden laser-fotonen de rookdeeltjes passeren en belichten. Bij een draaiende laser zal dan een spiraal ontstaan van oplichtende rook, die we kunnen construeren als functie van die gestelde vaarsnelheid 1/3 c. Immers zijn in dat geval bekend: a) de snelheid van het licht, b) de (rechtlijnige) snelheid van de schepen en c) de draaisnelheid van de laser. Op bijgaande tekening op A4 zien we het resultaat. De draaisnelheid van de laser is 1 omw. per 12 seconden (per seconde dus 30° verdraaiing), licht heeft hier een snelheid van 3 mm/sec (dus schaal: 1:100.000 000 000) en het ruimtevaartuig heeft, als gesteld, 1/3 daarvan: 1 mm/sec. Het eskader vaartuigen beweegt van rechts naar links over het papier, de laser draait linksom. Het papier stelt de ruimte in rust voor. De pijlpunt geeft het 'NU' aan, de laser staat dan naar het 'westen van de tekening' gekeerd. (180°). Eén seconde geleden bevond het voertuig zich dus 1 mm naar rechts en stond de laser op 150° gericht. Sinds dat moment heeft dàt, daar uitgezonden licht dus 1 x 3 mm afgelegd. Twee seconden geleden bevond het voertuig zich 2 mm naar rechts en stond de laser op 120° gericht. Sinds dat moment heeft dàt licht dus 2 x 3 mm afgelegd enz. In de tekening staan steeds de lijntjes getekend die, per 'seconde-verblijfspunt', de richting aangeven waarin de laser stond toen de bijbehorende fotonen werden uitgezonden. De lijntjes ontspringen in het bijbehorende plaatspunt, op de x-as, en de lijntjes zijn eigenlijk te beschouwen als een soort 'vectoren', waarvan dus ook de lengten de door het licht afgelegde weg op het moment 'nu' vertegenwoordigen. Al het licht bevindt zich dus op het moment 'NU' aan het eind van ieder van die vectoren (want zolang hebben de fotonen gereisd sinds hun 'verwekking') en dòòr die punten kunnen we dus een dikke lijn trekken, uiteindelijk een 'scheve' spiraal in dit geval (de oplichtende sigarettenrook). Ga één en ander zelf even na. Zie ook boek 2, pag. 85: r = ct (dus voordat 'waarnemen' begint)
27
We zien nu van grote hoogte (vanaf ± 150 lichtseconden = op tek. 450 mm = leesafstand) dus de voortgaande ruimteschepen en een continu groeiende spiraal, die per 12 seconden één nieuwe winding groeit; de optische indruk die ontstaat is die van een linksom draaiende spiraal, waarbij dus gelijktijdig de reeds gevormde windingen naar buiten lijken te bewegen, met lichtsnelheid, alles in een continu proces. De totale getekende spiraal is dus een constructie van meerdere windingen op het moment 'nu' en is gebaseerd op het gedrag van licht, niet op het waarnemen van het gedrag van licht. (Waarnemen van het gedrag van licht is een menselijke bezigheid; aardig, maar het beïnvloed niet het gedrag van dat licht of ander gedrag.) De horizontale hartlijn van de spiraal, de x-as van ons bewegende secundaire coördinatensysteem, is de verzameling van plaatspunten van de lichtuitdijing en getekend zijn de plaatspunten die om de seconde werden ingenomen (seconde-verblijfspunten) en de x-as geeft dus de absolute baan van de lichtbron aan op het papier (in de Ruimte), in dit geval de baan van de draaiende laser van het ruimtevaartuig A. Dit is tevens de gestelde x-as van ons in absolute rust zijnde primaire en universele coördinatenstelsel (gevormd door plaatspunten). Dòòr het 'NU' van het secundaire stelsel plaatsen we de y-as, nodig voor de beschouwing. [Zouden we een waarneemstek inrichten die zich ergens op het positieve, het reeds door de bron afgelegde, deel van de x-as zou bevinden en zich in absolute rust zou bevinden, in een plaatspunt dus (zie tekening), dan zouden we daar steeds de groeiende, schijnbaar draaiende, lichtspiraal over ons heen zien komen met lichtsnelheid c (we zien dan even de laser als flits maar dus niet de spiraal; we kennen dit verschijnsel van vuurtorens) en met een absolute, primaire roodverschuiving die bepaald wordt door 1/3 c verwijderingssnelheid van de bron A ten opzichte van die stek. De absolute lineaire afstanden tussen de door ons dan afzonderlijk waargenomen 'flitsen' (de spiraal wordt daar steeds waargenomen als afzonderlijke flitsen) zijn daar ter plekke dan 1 1/3 x 12 sec = 16 lichtseconden, op tekening 1 1/3 x 12 x 3 = 48 mm, en dus in overeenstemming met die roodverschuiving. We zouden dan (in onze in rust zijnde waarneemstek) om de 16 28
seconden een flits zien. (anders gezegd: 12 sec per omwenteling van de laser plus 4 sec ‘roodverschuivings-vertraging’, behorend bij 1/3 c)]. Ruimteschip C vliegt met gelijke snelheid in formatie met het moederschip A dat de lichtbron draagt. Ten opzichte van de in rust verkerende plaatspunten heeft het dus een snelheid van 1/3 c (de absolute eskadersnelheid) en dat heeft tot gevolg dat de eerder genoemde, door A in richting C opgeroepen absolute primaire roodverschuiving door snelheid van C wordt geneutraliseerd c.q. gecompenseerd door een door C zelf (vanwege zijn snelheid) opgeroepen absolute secundaire blauwverschuiving. (C vliegt het licht van A tegemoet, zie ook de wetmatige consequenties van de definitie van het Doppler-effect, bovenaan dit artikel, [Weinberg]). Er is dus tussen A en C geen relatieve snelheid in het geding en dus geen roodverschuiving.) Het omgekeerde, maar toch gelijke, verhaal gaat op voor ruimteschip B. B en C worden dus in dezelfde frequentie 'overspoeld' door de lichtsignalen, dus in de zendfrequentie van A, ondanks de tegengestelde 'lichtbeweging' ten opzichte van hen (het licht 'achtervolgd B' en 'vliegt C tegemoet'). Hun relatieve snelheid ten opzichte van de lichtbron A is dan ook 'nul'. (Doppler/Weinberg) B en C meten dus de lichtsnelheid c als snelheid van de fotonen. (radio-boodschappen van A worden door B en C 'normaal' ontvangen, zonder toon-vervorming c.q. kleurverschuiving). Wel wordt B achtervolgd door het licht met relatieve snelheid c - v = 2/3 c, en wordt C tegemoet gevlogen met relatieve snelheid c + v = 4/3 c, (De fotonen zelf overschrijden in het universele coördinatenstelsel natuurlijk niet de absolute lichtsnelheid). Wel is er iets opmerkelijks: de afstand A-B is in tijd gelijk aan (wordt hoe dan ook overbrugd in) 3 omw x 12 sec = 36 sec maar dit houdt een lineaire afstand in van 36 x 2/3 c = 24 ls. (Deze denkwijze en uitkomsten passen niet in het reguliere verhaal!) Evenzo is de afstand A-C in tijd gelijk aan 3,5 omw x 12 sec = 42 sec en houdt dit een lineaire afstand in van 42 x 4/3 = 56 ls. (Getekend op schaal houdt dit voor A-B in: 24 x 3 = 72 mm en voor AC: 56 x 3 = 168 mm. Ga dit even na en meet het na op tekening. Besef ook dat Einstein mijn verhaal niet zal onderschrijven. (Ik ga met licht om als met geluid in een stilstaand medium) De volgende berekeningen zijn gebaseerd op alleen het tweede postulaat van Einstein in de 'speciale', aangevuld met mijn interpretatie voor het gedrag èn gebaseerd op plaatspunten. (Het eerste postulaat heeft geen onderbouwing meer wegens verklaring van het nul-resultaat proef M&M). We beschouwen dus nu het met relatieve snelheid voortbewegende licht in het bewegende coördinatenstelsel van het eskader. (het licht beweegt met absolute snelheid c in het onderliggende universele stelsel [Het papier]. De absolute, lineaire afstand A-B van 24 ls wordt dus overbrugd door licht dat zich op deze afstand lijkt te verplaatsen met 2/3 c (= c - 1/3 c) ten opzichte van het secundaire coördinatensysteem van de ruimteschepen. De tijd die hier voor nodig is is 24 ls : 2/3 c = 36 s en de tijd per spiraalwindingen is weer 36 : 3 = 12 s. Deze 'cirkel-redenering' geeft aan dat we niet iets vreemds doen; zij onderschrijft dat wat we uit 'eigen inzicht' ook al hadden geconcludeerd. (De snelheid van het licht in het primaire, universele coördinatensysteem is natuurlijk c) De absolute, lineaire afstand A-C van 56 ls wordt dus overbrugd door licht dat zich op deze lineaire afstand lijkt te verplaatsen met 4/3 c (= c + 1/3 c) ten opzichte van het secundaire coördinatensysteem van de ruimteschepen. De tijd die hier voor nodig is is 56 ls : 4/3 c = 42 s en de tijd per spiraal-windingen is weer 42 : 3½ = 12 s. Zie weer bovenstaande opmerking aangaande de cirkelredenering en lichtsnelheid. Ik kan dus meten 'tot ik een ons weeg' maar, regulier beschouwd, vind ik, omgekeerd, steeds de snelheid c als snelheid van het licht en Einsteins uitspraak dat binnen een coördinatenstelsel (A, B, C en D varen met gelijke snelheid en vormen dus een coördinatenstelsel) altijd de lichtsnelheid en zijn afgeleiden worden gemeten en we, omgekeerd, dus geen absolute rust of absolute snelheid kunnen vaststellen, lijkt hiermee door de waarneming bevestigd. Dus, ondanks dat ik een absolute snelheid heb die ik graag qua grootte wil bepalen, bepaal ik bij waarneming naar voor èn naar achter gelijke waarden voor de snelheid van fotonen die mij omringen, en wel de lichtsnelheid c, en ik kan mijn absolute snelheid blijkbaar dus niet bepalen. Einstein heeft schijnbaar gelijk met zijn eerste postulaat 29
van de 'speciale'. Dit betreffende het gedrag van licht. Nu gaan we, op de huidige, reguliere manier, over tot het waarnemen van dat gedrag. We beschouwen A en B. Hun absolute afstand is 24 ls. Maar dat weet ik niet! Als ik een radarsignaal van A naar B zend (en terug ontvang) is dat 36 + 18 = 54 seconden onderweg, zie tabel verder op, regel 2 + 3 en ik stel nu (regulier) dat de afstand 54/2 = 27 ls is want ik meet geen kleurverschuiving op het traject van A naar B. Dit is ons reguliere denken. (het zelfde verhaal gaat op voor A naar C. Absolute afstand 56 ls; radarsignaal onderweg 42 + 84 seconden en ik stel weer daarom regulier dat de afstand (42 + 84) / 2 = 63 ls. Toch moeten we één en ander nog eens nader beschouwen. De ruimteschepen A, B, C (en D) vormen een bewegend coördinatenstelsel in het reeds eerder genoemde, in absolute rust verkerende, universele coördinatenstelsel (plaatspunten). Dit bewegende stelsel heeft in het universele stelsel een gestelde snelheid van 1/3 c. We kunnen vanuit ruimteschip A een signaal zenden naar C en daarvan de reflectie in A weer opvangen (radar). Maar nu, in een nieuwe proef, verzenden we een radio-tijdsignaal naar C en dat tijdsignaal uit A zet bij ontvangst in C direct een zender in werking die 'de juiste tijd' van dàt moment van ontvangst direct weer terug zendt naar A, die het moment van ontvangst van dat signaal registreerd. De totaal-tijd dat het signaal onderweg is (heen en terug) is nu opgedeeld in een deel 'heen' en een deel 'terug' en de verhouding van die delen geeft, afhankelijk van verschillende vaarsnelheden, wèl een verschil te zien. Om deze verhoudingen vast te stellen heb ik een aantal berekeningen uitgevoerd voor de snelheden 1/3 c, 1/2 c, 2/3 c, 3/4 c en 9/10 c, waarvoor ik niet steeds tekeningen heb gemaakt, maar ik heb me even beholpen met de tekeningen voor 1/3 c ter oriëntatie. Hier eerst even de berekeningen, in bijgevoegde tabel. (Drie windingen van de spiraal staan daarin aangegeven als 6/2. Drie en een halve winding overeenkomstig als 7/2.) v = 1/3 c
v = 1/2 c
v = 2/3 c
v = 3/4 c
v = 9/10 c
Afstand A-B
1
2/3 x 6/2 x 12 = 24 ls
1/2 x 6/2 x 12 = 18 ls
1/3 x 6/2 x 12 = 12 ls
1/4 x 6/2 x 12 = 9 ls
1/10 x 6/2 x 12 = 3 3/5 ls
Het licht bereikt B na:
2
24 ls : 2/3 c = 36 s
18 ls : 1/2 c = 36 s
12 ls : 1/3 c = 36 s
9 ls : ¼ c = 36 s
3 3/5 ls :1/10c = 36 s
De reflectie bereikt3 daarna A na:
24 ls : 4/3 c = 18 s
18 ls : 3/2 c = 12 s
12 ls : 5/3 c = 7 1/5 s
9 ls : 7/4 c = 5 1/7 s
3 3/5 ls:1 9/10 c = 1 17/19 s
Verhouding 2 : 3 4 (heen : terug)
36 : 18 = 2
36 : 12 = 3
36 : 7 1/5 = 5
36 : 5 1/7 = 7
36 : 1 17/19 = 19
Afstand A-C
5
4/3 x 7/2 x 12 = 56 ls
3/2 x 7/2 x 12 = 63 ls
5/3 x 7/2 x 12 = 70 ls
7/4 x 7/2 x 12 = 73 1/2 ls
1 9/10 x 7/2 x 12 = 79 4/5 ls
Het licht bereikt C na:
6
56 ls : 4/3 c = 42 s
63 ls : 3/2 c = 42 s
70 ls : 5/3 c = 42 s
73 1/2 : 7/4 c = 42 s
79 4/5 : 1 9/10 c = 42 s
De reflectie bereikt7 daarna A na:
56 ls : 2/3 c = 84 s
63 ls : 1/2 c = 126 s
70 ls : 1/3 c = 210 s
73 1/2 : 1/4 c = 294 s
79 4/5 : 1/10 c = 798 s
Verhouding 6 : 7 8 (heen : terug)
42 : 84 = 1/2
42 : 126 = 1/3
42 : 210 = 1/5
42 : 294 = 1/7
42 : 798 = 1/19
30
Conclusie 1 Door een radarsignaal onderscheidenlijk te vervolgen op de heen en terugweg vind ik tijdsduurverhoudingen die afhangen van de absolute snelheid. Dit is een fascinerend resultaat. Ik heb de waarden van regel 4 in een diagram uitgezet als functie van de genoemde snelheden en kon toen een kromme trekken die gebruikt kan worden om je absolute snelheid in het Heelal te bepalen. Je doet beide radarmetingen, bepaalt de verhouding en leest op de curve de absolute snelheid af. Zie de curve. (Eigenlijk is het woord 'radar-meting' hier niet juist omdat bij een radar-meting het object geen informatie toevoegt. Ik kies hier voor 'respons-radarmeting', ter onderscheiding.)
Een ieder snapt dat ik zeer ingenomen was met dit resultaat totdat ik besefte dat alles gebaseerd was op het feit dat de posities van alle drie de ruimteschepen precies samenvielen met- c.q. precies lagen op- de baan van het moederschip. Nu kun je dat in werkelijkheid natuurlijk realiseren als alles bekend is, maar het eigenlijke probleem is van een geheel ander gehalte: Ik moet de absolute snelheid van het eskader weten om de spiraal te kunnen construeren opdat de ruimteschepen A en C hun posities op afstanden van respectievelijk 3 windingen en 3 ½ winding kunnen innemen (of welk aantal windingen dan ook. Er is namelijk helemaal geen sigarettenrook in de omgeving) Maar alles is nu juist bedoeld om díe snelheid vast te stellen! (Ik geef nu mijn oorspronkelijke denk-proces weer) Gelukkig kwam CvZ op bezoek (dinsdags na Pasen, 2003) en in een gezamenlijke brainstormsessie kwamen we op het idee om a) in breuken te werken (zoals hier boven zichtbaar) en b) de verschillen in totaaltijd per radarmeting (vooruit en achteruit) uit te drukken in een waarde per lichtseconde afstand. Daarbij kreeg ik weer even schrik want 54 seconden over 24 lichtseconden is wel precies 31
gelijk aan 126 seconden over 56 lichtseconden. Was er nu toch geen onderscheid? Meten we toch altijd weer hetzelfde? Gelukkig gaven andere absolute bewegings-snelheden andere verhoudingen te zien.
Conclusie 2 In een coördinatenstelsel is de gemiddelde relatieve snelheid van een radarsignaal heen en terug in de voorwaartse richting gelijk aan die van een signaal heen en terug in de achterwaartse richting en hun dus gelijke quotienten zijn qua grootte afhankelijk van de absolute snelheid van het coördinatenstelsel. Geval
1/3 c 1/2 c 2/3 c 3/4 c 9/10 c
Voorwaarts A -> B
Achterwaarts A -> C
Tijd heen en terug [s]
Afstand
Gem. snelheid
Afstand
Gem. snelheid
[ls/s]
Tijd heen en terug [s]
[ls]
[ls]
[ls/s]
54 48 43 1/5 41 1/7 37 17/19
2 x 24 2 x 18 2 x 12 2x9 2 x 3 3/5
0,8888 0,7500 0,5555 0,4375 0,1900
126 168 252 336 840
2 x 56 2 x 63 2 x 70 2 x 73 1/2 2 x 79 4/5
0,8888 0,7500 0,5555 0,4375 0,1900
32
Vergelijk gemiddelde snelheid voorwaarts en achterwaarts! Ook fascinerend is dat dus blijkbaar waarnemingen van tijden, afstanden en snelheden vanuit een, met 'een' snelheid, bewegende waarneemstek geen onderscheid meten in voorwaartse en terugwaartse beweging, ondanks het feit dat het ruimteschip die snelheid heeft. Nog een stap verder is het uitvoeren van continue metingen en automatiseren van het proces. Met dan een verversingstijd van bijvoorbeeld tien seconden is dan steeds 'continu' de absolute vaarsnelheid op display af te lezen. Ik besluit met nog maar weer eens een citaat uit boek 2, dit keer van de 1e bladzijde van de inleiding, onderaan: Aanvang citaat: In wezen was Einsteins speciale relativiteitstheorie gebaseerd op één enkele bewering, nl. dat bij iedere waarneming van de voortplanting van het licht van het ene punt naar het andere door de lege ruimte de vereiste tijd eenvoudig gelijk is aan de relatieve afstand van de punten, gedeeld door de universele snelheid c; hij hangt op geen enkele manier af van de snelheid, die het laboratorium zou hebben door de ruimte. Einde citaat Ik heb dus nu een probleem. Of...? De volgende aflevering zal gaan over 'massa' en mijn bedenkingen daarbij; dit ter voorbereiding op de daaropvolgende aflevering over 'materievorming èn 'vorm'-vorming na de Big Bang', maar misschien keer ik deze volgorde ook wel om. Ik weet nog niet wat het beste is.
33
Hoofdstuk 8, artikel 5 Juni. 2007 Bart Zwijnenberg/donateur. Materievorming en 'vorm-vorming' in het Heelal Dit is de vijfde publicatie en betreft mijn ideeën over de 'materievorming' en 'vorm-vorming' in-/van ons Heelal direct na de Big Bang.
Er is een tijd geweest dat binnen de astronomie de idee van een uitdijend Heelal niet bestond. Ook Einstein was tot in de jaren dertig van de 20e eeuw er van overtuigd dat het Heelal statisch was. (In 1905, tijdens de verschijning van zijn speciale relativiteitstheorie wist men zelfs niet eens of het Heelal groter was dan ons Melkwegstelsel, hoewel er al wel vermoedens waren.) Toen uitwerking van zijn eigen formule (algemene relativiteitstheorie) door Friedmann (1923) het tegendeel (van statisch) aantoonde, trachtte Einstein in eerste instantie de publicatie van dat artikel van Friedmann tegen te houden. Na bemiddeling van derden gaf hij zijn verzet op maar was zelf al sinds 1916 bezig met het 'construeren' van een kracht (de 'kosmologische constante') die op 'grotere afstand werkzaam zou zijn' en die daar dan de gevolgen van de zwaartekracht ten aanzien van het Heelal teniet zou doen c.q. zou opheffen, zodat het Heelal statisch zou kunnen zijn en blijven. Omstreeks 1933 heeft hij dit idee de 'grootste blunder' binnen zijn loopbaan genoemd, waarna ook anderen het idee schielijk lieten varen. Friedmann was, bij de beschouwing van het Heelal (uitgaande van o.a. de formule van 'de algemene' èn op theoretische gronden) tot de conclusie gekomen dat het Heelal moet uitzetten. Helaas is hij kort na publicatie aan een longontsteking gestorven (in 1925). Anderen hebben later geconcludeerd op basis van Friedmann’s uitwerking van de Einstein-formule dat in het algemeen het Heelal niet 'statisch' is, eigenlijk dus niet eens kan zijn. Het moet 'in beweging' zijn, o.a. op grond van de zwaartekracht. Hieruit volgt dat het Heelal òf krimpt òf uitzet (meer mogelijkheden zijn er niet) met daaraan verbonden de theoretische mogelijkheid, die tussen beide in ligt, namelijk dat het uitzet en daarbij qua uiterste uitdij-snelheid nadert tot 'nul' maar 'nul' nooit bereikt. Asymptotisch nadert tot 'nul', dus. De gedachten over uitdijen kregen een zeer specifieke impuls toen Hubble, ook in 1923, rapporteerde dat van sterrenstelsels die hij 'onder de loep kon nemen' de meeste een roodverschuiving te zien geven ten opzichte van zijn waarneemstek (de Aarde, dus). Hierbij moeten we ons realiseren dat hij nog niet erg diep in het Heelal kon kijken; zijn telescoop schoot te kort voor een ruimere waarneemhorizon II en achteraf schijnt ook zijn conclusie zelfs 'wat voorbarig' te zijn geweest. Maar toen hij daarnaast op conventionele wijze de afstanden bepaalde tot deze sterrenstelsels en deze afstanden 'linkte' aan de door hem gemeten roodverschuiving, (1929) kwam hij tot de verrassende conclusie dat, binnen zìjn onderzoeksgebied, de sterrenstelsels zich van elkaar verwijderden met snelheden evenredig met hun afstand tot zijn waarneemstek (de Aarde). Het Heelal, voor zover hij het kon overzien, zette uit. Toen daarna vanaf 1925 in de Verenigde Staten de grote 2,5 m telescoop en omstreeks 1950 de 5 m telescoop in gebruik werden genomen en onze waarneemhorizon zich daardoor aanzienlijk verwijdde, werd Hubble's boven omschreven verschijnsel alleen maar steeds meer bevestigd. Natuurlijk kwamen er al snel mensen (waaronder natuurlijk Hubble zelf) die zich afvroegen wat dat alles aan betekenis inhield. Wat kun je met dit gegeven? Als je dit verschijnsel bijvoorbeeld zou beschouwen in tegengestelde tijd-richting, waartoe leidt dan die beschouwing? Moet je echt concluderen dat er in het verleden ooit een moment is geweest dat alle materie op één en dezelfde plek aanwezig was? En waar is dan die plek? En hoe kwam die materie daar dan? En waarom is ze toen 'uit elkaar gevlogen'? Er bestaat toch 'zwaartekracht'? Dit waren en zijn natuurlijk vragen 'om je vingers bij af te likken'. Op dit moment (2007) denken we ze allemaal grotendeels beantwoord te hebben, vooral sinds we weten dat singulariteiten bestaan. Voor deze idee is (onder andere?) Roger Penrose verantwoordelijk. Hij publiceerde in 1965 een 34
werkstuk waarin hij de levensfasen van sterren naliep, als functie van hun (rust)massa èn de ‘ággregatietoestanden’ van materie. Voor het eind van die levens stootte hij, weer uitgaande van de eindformule van Einsteins 'algemene', op verschillende 'vormen van sterrendood'. Begrippen als 'witte dwerg', 'neutronenster' en 'singulariteit' houden verband met zijn toenmalig onderzoek. Zij duiden eindfasen aan van sterren, welke eindfasen vooral bepaald worden door de grootte van de massa van die sterren. Alle leerboeken geven de nodige informatie. Stephen Hawking bedacht, als reactie op de publicatie van Penrose, dat misschien aan het begin van de uitdijing van het Heelal ook een singulariteit ten grondslag had gelegen. Hij publiceerde hier over, samen met Penrose, in 1970 en de Big Bang-idee was geboren (de naam kwam later). Uitgebreidere info weer in bijvoorbeeld Hawkings boek: 'Het Heelal' (A Brief History of Time), boek 1, pag. 69, maar natuurlijk ook in vele andere. Om nu enkele details te begrijpen is het van belang te weten dat een singulariteit ontstaat als een massa onder eigen gewicht volledig instort. De massa blijft dan behouden maar het volume van de betreffende materie wordt tot 'nul' gereduceerd, hoe moeilijk dit ook is voor te stellen! (Een singulariteit is dus geen zwart gat of een deel van een zwart gat maar een 'bezwijkend zwart gat'.) Roger Penrose heeft de mogelijkheid hiervan wiskundig aangetoond, zoals de overleveringen verhalen. Hoe moeilijk dit dus ook is voor te stellen, ieder zal inzien dat tevens de energie van de massa, de energie die o.a. de temperatuur bepaalt, tot oneindig hoge waarden van die temperatuur zal leiden als het volume 'nul' wordt. ('iets' gedeeld door 'nul' is altijd 'oneindig groot'.) Omgekeerd gaan we er tegenwoordig regulier dus van uit dat het Heelal is aangevangen met een 'singulariteit' maar ook met 'oneindig hoge temperatuur'. Omdat bij een oneindig hoge temperatuur geen materie kan bestaan, is het Heelal aangevangen, ja, moet zijn aangevangen met louter fotonen, blijkbaar voortgekomen uit een concentratie van alleen energie. Dit is ook het startpunt van mijn denken (BZnbg) en is dus overgenomen van de reguliere kosmologie. Hoe kijk ik tegen dit verhaal aan: In één grote uitbarsting van energie èn ìn een singulariteit en daarom in een plaatspunt (de Big Bang is naar mijn mening volledig te vergelijken met een 'lichtflits') ontstond ons Heelal om daarna, in de vorm van een 'verzameling fotonen', over te gaan in normale, bolsymmetrische uitdijing met snelheid c, eigen aan fotonen. Fotonen nemen immers direct de lichtsnelheid aan, op eigen initiatief en ten koste van eigen energie. Op dat moment 'nul' bestaat materie dus nog niet, kàn nog niet bestaan (temperatuur te hoog). En de, bij die materie behorende massa en de daar weer bijbehorende zwaartekracht bestaan dus ook niet, en de dan 'nieuwe' fotonen gaan dus 'probleemloos' over in uitdijing of, met andere woorden: leveren op dat moment geen extra energie in om gravitationele aantrekking te overwinnen. Er is op dat moment geen gravitationele aantrekking. Ook geen gravitationele roodverschuiving op dat moment. Gedrag van grafitonen nog eens beschouwen gezien tegen ontstaan van materie Wèl ontstaat, bijna van 'meet af aan', toch materie, namelijk omdat het Heelal volume krijgt door uitdijing van de ‘holle fotonenbol’ en toename van de ‘wanddikte’ van de schil en op die manier wordt dus het bestaan van materie ‘mogelijk gemaakt’. Zonder volume geen materie. Twee materiedeeltjes ontstaan dan uit twee fotonen, waarbij, volgens mij, de totale energie van die beide fotonen verdeeld wordt over rustmassa (het ‘materie-deel) en dynamische massa (het energiedeel. En dat op basis van (bijna)lichtsnelheid). De deeltjes ontstaan, volgens reguliere inzichten, als ‘norm’-materie en als bijbehorende ‘anti’-materie. Maar vanwege de omstandigheden (klein volume ter beschikking) wel in de vorm van ‘ontaarde materie’. Dit proces speelt zich af in de schil van de bol, daar waar de fotonen zich bevinden. (Denk aan ‘flits’,) Omdat materie volume inneemt krijgt die schil ‘dikte’. En omdat de ‘drang’ van dìe fotonen om zich ‘te manifesteren als materie’ geweldig groot is (zij hebben er de energie voor) neemt de dikte van de schil snel toe tot alle mogelijke fotonen zich hebben omgezet in materie(deeltjes). Dit alles schijnt zich af te -34 -32 spelen tussen 10 en 10 sec. (bron: reguliere wetenschap) en speelt zich af bij de dan heersende temperaturen) Van meet af aan bewerkstelligt de ontaarde-materietoestand een geweldige druk binnen in de materie-schil (elektronengas-druk, een ‘interne druk’) waardoor de uitdijende schil van het Heelal plaatselijk uit elkaar gedreven wil worden, c.q. aangezet wordt tot expanderen op zijn weg naar toch al expansie van het, nog kleine, Heelal. 35
Omdat de buitenste materie van het bol-vormige Heelal toch al uitdijt met bijna lichtsnelheid als gevolg van de startomstandigheden van het Heelal, is naar buiten toe door de elektonengas-druk wel arbeid uit te oefenen maar die leidt niet tot wezenlijke versnelling van de uitdijing in die richting, kortom: ‘vermeerdering van uitdijing’ is er bijna niet bij in die richting. Wèl wordt de dynamische massa van die deeltjes dus steeds verder opgevoerd gedurende dit proces maar naar buiten toe neemt de snelheid niet wezenlijk toe vanwege dus de reeds bestaande (bijna)lichtsnelheid (Bertozzi). Het lijkt alsof alles is opgesloten in een wand (snelheid c) die niet doorbroken kan worden maar zelf wel uitdijt met dus nagenoeg lichtsnelheid. Wel is er soulaas te vinden voor de ontstane ‘expansiedrang’ in de schil (op basis van de elektronengasdruk) door te expanderen in tegengestelde richting, immers, de ‘bol’ (het Heelal) is nog ‘hol’, leeg!. De ‘schilmaterie’ die als het ware éénzijdig ‘opgesloten zit in de lichtsnelheid’ en inwendig onder zeer hoge elektronengas-druk staat vanwege zijn ontaarde-materie-toestand kan ontspanning vinden door op zijn weg terug te keren en de holte van de bol in bezit nemen. Dit is niet simpel. Als we ons voor de geest halen hoe de verdeling van massa en druk is in die schil, hoe de temperatuurverdeling is en waar die van afhankelijk is, dan zien we al snel in dat alleen ‘een vorm van afkalving’ dit proces kan beschrijven. Bovendien neemt de elektronengas-druk zeer snel af met het toenemende volume van de materie en al na vrij korte tijd, als namelijk de materie zijn norm-voorkomen heeft kunnen aannemen, is er als drijvende kracht in dit uitdijingsproces alleen nog maar de gaswet in het geding en als remmende kracht de zwaartekracht die gedurende het wordings-proces van de materie toch is ontstaan. Bovendien is die elektronengas-druk een zeer specifieke druk die in de tijd een geheel ander druk-volume-verloop kent dan de gaswet. Zo is het bijvoorbeeld de vraag of dit drukvolume-verloop al dan niet de waarde ‘nul’ bereikt, en zo ja, of het dit doet vóór, tijdens of ná het bereiken van dit kosmologisch kenmerkende punt
Herhaling Vanuit de hier boven al eerder geformuleerde punten en de ook reeds eerder genoemde uitgangspunten (en natuurlijk een hoeveelheid natuurkundige basiskennis) kunnen we nu naar de ontwikkeling van de Big Bang en daaropvolgend naar het Heelal gaan kijken en ons afvragen hoe die in elkaar steken en ook hoe die, in de tijd gezien, verder zouden kunnen zijn verlopen. (Voor een deel zal het volgende verhaal speculatief zijn; de vraag is: Voor welk deel, en ook: hoe speculatief is de 'reguliere' zienswijze?) Bij deze beschouwing beginnen we met ons onderzoeks-terrein te begrenzen. In de tijd: We kunnen, in gedachten, terug gaan naar de tijd dichtbij de Big Bang en zelfs misschien naar het tijdstip '0', kortom het 'begin'. Of misschien wel naar het tijdperk vòòr de Big Bang. In gedachten kan veel. In onze waarneemwereld ligt echter veel buiten ons bereik, waaronder zeker de zaken van vòòr de Big Bang, maar ook bijvoorbeeld het tijdstip van de 'ontkoppeling' is, bij het terugzoeken van de waarheid, een onoverkomelijke grens voor het waarnemen. Wel kunnen we, naar mijn mening, gissingen doen daar waar 'levensgrote' vragen opdoemen. Het zal blijken dat dat aan de gemoedsrust veel bijdraagt, ook al worden vraagstukken 'naar nog vroeger tijdstip verlegd'. Daarom het volgende: Ik heb al geschreven, in navolging van vele anderen, dat de Big Bang waarschijnlijk is gestart vanuit een singulariteit. Dit is de reguliere lezing die dus ook hier als gegeven wordt geaccepteerd en als startpunt gehanteerd en dus het uitgangspunt vormt van dit artikel. Alle energie van het Heelal was ooit verzameld in één punt, een mathematisch punt, de ‘Singulariteit’. De vraag hoe die toestand is ontstaan en hoe lang die geduurd heeft is binnen de wetenschap dus niet te beantwoorden; wij kunnen niets weten van vòòr de Big Bang en zelfs niet van vóór de ‘ontkoppeling’. (Wij hebben 'die toestand' afgeleid door 'de huidige toestand' in omgekeerde tijdsvolgorde te 'vervolgen', er van uitgaande dat onze denkbeelden omtrent de ter zake doende verschijnselen deze aanpak rechtvaardigen. Ook worden er verderop ten aanzien van de singulariteit nog verdere gedachten ontwikkeld die in het volgende al vorm krijgen) Toch kunnen we hier al een ‘onderbouwde gissing’ loslaten: Als ons Heelal vooraf-gegaan zou zijn door een 'voorgaand Heelal' dan zou dàt Heelal via een Big Crunch aan zijn einde gekomen kunnen 36
zijn in, ook, een singulariteit. (denk ook aan laatste levensfase van sterren die ook eindigen in een ineenstorting) Dìe singulariteit zou de start-singulariteit van òns Heelal kunnen hebben gevormd c.q. kunnen zijn geweest. (Daarbij verschuift natuurlijk het ‘probleem van het ontstaan' naar dat vorige Heelal) Genoeg hierover. Over naar de volgende gissing: Is het aannemelijk om te veronderstellen dat de totale 'massa' van de singulariteit ook een resulterende dynamische massa had (dus snelheid) vòòr de fotonen hun lichtsnelheid hadden ingenomen? Kortom: had de singulariteit van ònze Big Bang een 'absolute snelheid' in de ruimte en als gevolg daarvan dynamische massa of ontstond ons Heelal bij absolute snelheid 'nul'? Dus zonder dynamische massa? Ik stèl hier dat, als ons Heelal is aangevangen met fotonen, dat dan het Big Bang-punt een plaatspunt moet zijn geweest. Dit op basis van het tweede postulaat van Einstein, wat ik onderschrijf. Als al de start van òns Heelal terug te voeren zou zijn op de Big Crunch van een voorgaand Heelal, dan zou een eventuele snelheid van dat heelal-restant niet van invloed zijn geweest op de uitdijing van de start-fotonen van òns Heelal, omdat een eventuele snelheid van 'de bron' niet tot uiting komt in de bolsymmetrische uitdijing van dan dus de start-fotonen van ons Heelal, want fotonen starten vanuit plaatspunten (snelheid 'absoluut nul') en vinden van daaruit, op 'eigen kracht' de lichtsnelheid c. Of, met andere woorden: Bijna alles 'smoort' of wordt 'verdoezeld' in de singulariteit! (Vragen: rotatie ook?, omtreksnelheid van een punt?, Is er resulterende rotatie in ons Heelal?) Dit is behoorlijk heavy. Want hierop dòòrgissend komen we veel vreemde ideeën tegen. Maar dat doen we dus hìer even niet. Hìer gaan we verder met de gevolgen van deze Big Bang, vanuit dat plaatspunt, vanuit die singulariteit. Op de één of andere wijze zijn de fotonen van de Big Bang nadat ze zijn gestart met bolsymmetrisch uitdijen, aangevangen materie te vormen. (ik formuleer hier voorzichtig omdat ik hier veel bedenkingen heb, maar die publiceer ik in de schriftelijke uitgave van dit deel van de website rondom 'massa' Als wij ons voorstellen dat de massa van het Heelal bekend is (desnoods nemen we gefundeerd iets aan) dan kunnen we, onder het doen van een aantal andere aannames, een afkoelings-curve als functie van de leeftijd van dat Heelal opzetten. Omdat wij, vanuit het fundamenteel onderzoek naar materie, weten bij welke temperatuur en/of energie fotonen op z'n vroegst en op z'n laatst overgaan in materie, kunnen we die temperatuur-grenzen op de afkoelings-curve aanbrengen en zodoende de bijbehorende tijd op de andere schaal aflezen. Blijkbaar, als we dit doen, hebben we dan te maken met iets wat nogal snel verloopt, want uitgemaakt is (o.a. boek 9, reguliere wetenschap) dat één en -34 -32 ander verloopt in het tijdsbestek van 10 tot 10 seconde of daaromtrent. Dat proces van materievorming moeten we nader bezien. Als ik het een beetje begrepen heb 'veronderstellen' we regulier dat, door de temperatuurdaling ten gevolge van de uitdijing, bij het bereiken van een zekere temperatuur, fotonen (maar dan wel 'per paar') aanvingen materie te vormen door, per paar, over te gaan in steeds twee 'materie-deeltjes' (of 'pré-materie-deeltjes'), en wel steeds een 'norm'-deeltje en een 'anti'-deeltje. Daarbij moeten we in acht nemen dat voor de vorming van de zwaarste deeltjes fotonen met de hoogste energieën in aanmerking kwamen c.q. nodig waren, 2 immers, E = m.c . Bij 'te lage energieën' van de fotonen kunnen die zware deeltjes niet gevormd worden omdat de fotonen qua energie dan niet toereikend zijn. Wèl kunnen er dan uit de resterende ‘laag-energie’-fotonen nog deeltjes van mindere massa gevormd worden. De ondergrens van dit gebeuren ligt bij energieën (temperaturen) waarbij nog net de lichtste materie-deeltjes (kleinste massa, elektronen) gevormd kunnen worden. Ook is hierbij het volgende dus van belang: Steeds gaan twee fotonen er toe over twee materiedeeltjes te vormen, een 'norm materie-deeltje' en een 'anti materie-deeltje'. Die deeltjes maken dan, als deeltje, deel uit van een expanderend Heelal en verliezen door die expansie energie in de korte tijd van hun materiële bestaan. (het Heelal koelt af door expansie, potentiële energie van materie ten opzichte van andere materie neemt toe in het zwaartekrachtsveld door toenemende onderlinge afstand, dus de temperatuur daalt) Hun bestaan is in dat stadium heel kort omdat norm- en anti-deeltjes niet naast elkaar kunnen blijven bestaan. Aangenomen wordt daarom dat vrij direct na hun ontstaan annihilatie van de deeltjes optreedt, waarna weer twee fotonen bestaan. Die hebben dan wèl lagere energie dan hun oorspronkelijke voorgangers, vanwege dus tussentijdse afkoeling van de deeltjes. Dit proces herhaalt zich in principe voortdurend, totdat de energie van de fotonen zo laag is dat ook de deeltjes met dus 37
de kleinste massa (de elektronen) niet meer gevormd kunnen worden. En dit alles dus binnen het -34 -32 tijdsbestek van 10 tot 10 seconde. Opgemerkt dient hier te worden dat niet duidelijk is waar de anti-materie gebleven is. En wie dit verhaal begrepen heeft springt nu overeind want... wat is het eind van annihilatie? Juist... fotonen! Op deze wijze ontstaat helemaal geen materie. Het proces leidt tot niets anders dan alleen fotonen van lagere energie! Dat is juist gedacht, maar we zijn er ook nog niet, want dit was niet het enige gegeven wat de zaak vroeger bepaalde: Er is nog een verschijnsel aanwijsbaar dat van belang is. Dit staat onder andere beschreven in boek 9 en betreft het volgende: Het is niet zo dat pas materie ontstaat als de benodigde fotonen precies de energie hebben om zich om te zetten in de rust-massa van het te vormen deeltje. 'Overschotten' aan energie ten opzichte van de rustmassa van de gevormde deeltjes en aanwezig bij de twee uitgangs-fotonen, komen tot uiting als dynamische massa van de gevormde deeltjes, kortom als 'snelheid' van dat deeltje. Hierbij moeten we ons goed realiseren dat de fotonen van de Big Bang-flits bolsymmetrisch ontwijken met dus lichtsnelheid (boek 2, pag. 85) en dat dus in 'de wand-dikte' van deze, nog zeer kleine 'flits-bol', zich dit proces afspeelt. (De fotonen van een flits dijen uit als de wand van een zeepbel of ballon die wordt opgeblazen) Daarbij zal het duidelijk zijn dat, zeker in de aanvangsfase van het Heelal, materie en fotonen slechts een kleine relatieve snelheid ten opzichte van elkaar kunnen hebben vanwege het ontstaan van materie bij lichtsnelheid èn onder andere de stralingsdruk. Hun gezamenlijke absolute snelheid zal c benaderen, gezien de aanvangs-snelheid, bepaald door fotonen. Op de Bertozzi-lijn kunnen we zien welke dynamische-massa betrokken is bij deze, pas-gevormde materie, zie weer boek 2. Maar er is ook, in dit verband, nòg een verschijnsel, nog een aspect, dat van zeer grote invloed is op de materievorming: het betreft de 'vervaltijd' van pré-materie-deeltjes. Ondanks de belofte dat we ons niet met pré-materie-deeltjes zouden bemoeien moet ik er hier toch even op terugkomen: sorry. Wat is er namelijk aan de hand: Er bestaan zeer zware pré-materie-deeltjes, zwaarder dan -20 -10 bijvoorbeeld protonen, maar hun gemiddelde levensduren liggen minimaal zeker tussen 10 en 10 sec. en de 'snellen onder hen' vervallen deels eerder dan dat zij zich kunnen annihileren en hun vervalproducten (dus van norm- en anti-materie) verschillen dusdanig dat die zich niet meer kunnen annihileren. Dus: zware deeltjes, en dus spelend in het begin van het temperatuur-traject dat de materievorming omvat (zie boek 7). En nu weet ik dat ik over tijden spreek die een exponent tien à twintig afwijken van de periode die ik boven vermeld heb voor de tijd van de totale materievorming, maar hierbij moet volgens mij nog het volgende in acht worden genomen: *alle, hiergenoemde, tijden hebben betrekking op een tijdstip van de Heelal-historie dat nog geen reguliere tijd kent (materie bestaat nog niet, dus geen rustmassa, dus geen gravitatie, dus geen reguliere tijd [ik meen: Mach]). -20 Ook geeft de tabel in boek 7 'De elementaire deeltjes met levensduur langer dan 10 seconde, 1 (zover bekend in 1970 ') en zijn niet die met kortere levensduur vermeld. Vervaltijden betreffen volgens mij / dacht ik: 'half-waarde tijden'. 1 massa en levensduur gecorrigeerd voor 1990. Zoals we weten is er, hoe dan ook, materie ontstaan, één en ander bezien binnen de Big Bang idee. Hoe moeten we tegen die materie aankijken? Zoals reeds opgemerkt speelt de gehele materievorming zich, in eerste instantie, af in de wand van een uitdijende holle bol. Die bol is tijdens die materievorming in principe zeer klein als we aannemen dat het genoemde tijdsbestek betrekking heeft op reële tijd (maar de tijd is dan dus nog niet regulier). Wel kunnen we veilig aannemen dat de materie na haar ontstaan in de 'nog bijna-singulariteit' nog niet lijkt op de materie die wij heden ten dage om ons heen zien. Ik denk zelfs, dat als wij ons een voorstelling willen maken van de 'gedaante' van de materie, we het beste terug kunnen gaan naar de beschrijving van ‘stervens-processen van sterren’ die zich voordoen als uiteindelijk hun nucleaire brandstof volledig is verbruikt. We kennen dan, onder andere dankzij Penrose, omstandigheden van materie die zich voordoen tijdens die stervens-processen en die zich kenmerken door 'nog al' 38
oplopende dichtheid. Als bij stervende sterren achtereenvolgens de elektronen-schillen van de atomen/moleculen door toenemende zwaartekracht meer en meer gekraakt worden, als elektronengas in protonen gaat dringen en als de materie (dus) gaat bestaan uit louter neutronen, op weg naar zwartgat- en neutronenster-omstandigheden en uiteindelijk misschien (afhankelijk van totaal-massa) naar de singulariteit, dan lijken de omstandigheden van de materie niet meer op dìe waarmee wij in het heden, in de dagelijkse worsteling met materie, geconfronteerd worden. Als wij uit deze stervens-processen van sterren 'afleiden' dat het geboorte-proces van ons Heelal wel eens kan overeenkomen met het tijds-omgekeerde van deze stervens-processen (Hawking) dan zullen we, binnen die filosofie, niet kunnen ontkomen aan het vervolgen van die tijds-omgekeerde processen. Kortom, na de eigenlijke Big Bang doorloopt de materie de diverse stadia als voorkomend in die stervens-processen, maar dan in omgekeerde volgorde. De singulariteit, die gekenmerkt wordt door alle energie in één punt (een plaatspunt) wordt dan dus gevolgd door materie-voorkomens die zijn te omschrijven als bestaande uit en overgangen vanuit singulariteits-omstandigheden naar achtereenvolgens 'neutronenster-omstandigheden'; 'witte dwerg-omstandigheden'; 'plasmaomstandigheden' en, laten we ze maar even zo noemen, 'reguliere materie-omstandigheden' (atomen hebben hierin uiteindelijk 'armslag' genoeg, om hun volle norm-omvang 'ten toon te spreiden'. Buitenste elektronenbanen raken dan tegen die van naastliggende deeltjes of hebben reeds onderling ruimte/afstand) Inzicht geeft onder andere boek 3, pag. 154.) Deze 'materie-toestanden' kenmerken zich onder andere door zeer hoge drukken van, wat wordt genoemd, het 'elektronengas'. Voor 'witte dwerg-omstandigheden' wordt in boek 3 bijvoorbeeld 12 gesproken over biljoenen (10 ) atmosfeer (≈ biljoenen bar). Dit soort drukken heersen dus vanaf het moment van de Big Bang in, in principe, de materie-wand van het dan nog bolvormige Heelal (welke wand in principe uitdijt met praktisch lichtsnelheid). Intermezzo: Het is goed hier even op te merken dat ik het uitdijende heelal niet zie als een systeem of een soort organisme dat samenhang vertoont. Na de Big Bang is het niets anders dan individueel naar buiten tredende materie-deeltjes die, afhankelijk van de omstandigheden, individueel voldoen aan eigenschappen die heersen en krachten die er op inwerken. Einde Intermezzo. De buitenzijde van die wand kan dus niet verder versneld worden (heeft al snelheid c, boek 2, Bertozzi) om tegemoet te komen aan het 'zoeken naar armslag' van de materie. Ook ìn het oppervlak van de bol-wand van het ‘minuscule’ Heelal treedt weliswaar een grote expansie op omdat de straal van de bol dus expandeert met snelheid c en dus neemt het oppervlak van de bol daarmee kwadratisch toe, maar ook dat is dan dus meteen ook een duidelijke begrenzing van de mogelijkheid tot expansie en al begrepen in de eigen snelheid. In dus deze beide genoemde richtingen (de straal en het oppervlak) is geen 'extra' expansie mogelijk; hoogstens wordt de dynamische massa extra vergroot, maar soelaas voor de 'expansiedrang' die het gevolg is van de elektronengas-druk (dus 'extra armslag') wordt in dìe richtingen niet gevonden. Er blijft voor die expansiedrang (gevoed door dus elektronengas-druk) niets anders over dan eigen snelheid van materie 'af te bouwen', te vertragen en dus, richting centrum van de uitdijing (Big Bangpunt) gebieden met lagere of geen druk te zoeken en op die manier die snelheid te verkleinen en de expansiedrang tegemoet te komen. Alléén op deze manier kan 'gehoor worden gegeven' aan de 'roep om armslag' van de atomen i.s.n.. Maar ook dat is niet zo eenvoudig. Als we ons een detail-voorstelling maken van het probleem dan hebben we te maken met een geweldige, maar snel-afnemende temperatuur, kern-deeltjes die 'mannetje aan mannetje' liggen en totaal-massa's die bepaald worden door rustmassa en, dynamisch gezien, 'ongeveer lichtsnelheid'. En dan dat alles in een bolvormige wand, voortgekomen uit de 'fotonen-flits' waarmee het Heelal is gestart en met afmetingen die zich ontwikkelen vanuit 0, maar wel met lichtsnelheid uitdijen, lineair. In dit 'geweld' wil ik toch opmerken dat de 'terugvoer' van materie naar het centrum, om de mogelijkheden tot expansie te vergroten, eigenlijk schuchter begint aan de binnenzijde van die wand als een soort afkalving van die wand of materie-schil. Dìe materie wordt als eerste terug-gevoerd om daarna zijn volle omvang aan te kunnen nemen. En het lijkt gek, maar ook materiedeeltjes van een plasma (de kernen van toekomstige, volwaardige atomen) streven er naar om hun volledige atoomafmetingen te bereiken, ondanks dat de elektronen los van hun banen opereren (boek 3, pag. 154) en dus streven de atoomkernen van het plasma er naar afmetingen te bereiken inclusief alle bijbehoren39
de elektronenschillen. Dus waterstofkernen zullen zich pas 'ontspannen gedragen' als hun kernen een dusdanige afstand ten opzichte van elkaar hebben ingenomen dat aan deze voorwaarde is tegemoet gekomen. Maar ook hebben pas dan volgende 'lagen' deeltjes van de 'schil of wand' de mogelijkheid om over te gaan tot expansie... en daarna weer volgende ‘lagen’, alles in een uitgewogen samenspel van drukken, versnellingen en massa’s en natuurlijk in een continu proces en niet zoals omschreven, laag voor laag. Om het bovenstaande extra te verduidelijken zou ik willen wijzen op TV-opnamen die bestaan van de start van een marathon-loop, zeg, die van New York. We zien dan, tot het startschot valt, een kluit 'stilstaande lopers' van duizenden personen de weg in beslag nemen. Dan valt het startschot en wil iedereen gaan lopen. Maar dat gaat helemaal niet. Er is, in dit geval, geen 'vrije beenslag', en gewacht moet worden tot de voorgaande lopers afstand hebben genomen. (Helaas is dit nooit lang genoeg in beeld om te kunnen zien hoe 'oneerlijk' de start eigenlijk verloopt.) Een soortgelijk verschijnsel speelt zich dus naar mijn mening ook af binnen in de wand en dus in de omvang van de oorspronkelijke holle materie-bol en gestuurd door massa en druk. De 'wand' kalft af richting centrum omdat elektronengas-druk dit bewerkstelligt. En de 'andere kant op' gaat hier niet want : c = c! En dit alles om maar tegemoet te komen aan de geweldige 'expansiedrang' die door deze 'elektronengas'-druk wordt opgeroepen. En hier is dus wel bekend waarom ze niet in de richting naar buiten toe, soelaas trachten te vinden voor hun drang; die ruimte is 'afgegrensd door ‘maximale snelheid c'! Verder kunnen computermodellen dit alles in beeld brengen. Natuurlijk neemt het volume van het Heelal vooral in de beginfase verhoudingsgewijs zeer snel toe (met de derde macht van de tijd). Op het tijdstip 'twee seconden' is het volume acht keer zo groot als na één seconde en na totaal vier seconden is het weer acht keer zo groot, na totaal acht seconden weer acht maal zo groot enz., want vertraging door de zwaartekracht is er in dit stadium nog niet (verwaarloosbaar) omdat elektronengas-druk de dienst uitmaakt. (Het Heelal is dus geen 'orgaan' maar een verzameling vrij-vliegende materie-deeltjes, onderworpen aan zwaartekracht. De deeltjes moeten beschouwd worden in hun gedrag en zij bepalen het gedrag van het geheel, zoals ook een salvo uit een mitrailleur niet een orgaan vormt [de kogels beïnvloeden elkaar niet nadat ze de loop verlaten hebben; het zijn vrijvliegende deeltjes]) Voor het volume van de overblijvende, in eerste instantie bijna-niet-expanderende materie in de 'wand' moeten we uitgaan van in principe een kwadratische toename door expansie omdat dit in eerste instantie een oppervlakteverschijnsel is en pas de afkalving de exponent 2 iets doet toenemen. Desalniettemin neemt dit volume dus wel snel toe en neemt omgekeerd daardoor de geweldige 'expansiedrang', veroorzaakt door elektronengas-druk, snel af. Het is nu de vraag hoe lang het duurt voordat dìe expansiedrang stopt, omdat uiteindelijk de 'reguliere' expansie (dus met c) hoe-dan-ook een eind maakt aan de 'noodzaak tot extra expansie' en wel door het bereiken van meer ‘genormaliseerde’ omstandigheden voor de deeltjes en dus het verdwijnen van de 'ontaarde-materie-omstandigheden' met hun elektronengas-druk. Hierbij ontstaat dan nog wel de vraag of de gehele wanddikte te maken krijgt met het afkalvingsprocess, of dat er een deel van die 'wanddikte' gespaard blijft vòòrdat één en ander tot dat eind komt. Of, met nogmaals andere woorden: bestaat er, na het tot betrekkelijke rust komen van de extra expansie-drang nog een restant van de schil, die zich als materieconcentratie onderscheidt van de 'vulling' van die holle bolle ruimte door 'dichtheid' (als gevolg van het boven omschreven proces. Denk ook aan bijvoorbeeld storm en duinafslag. Blijft er, in ons geval, na de storm nog duin over?). Ik moet toegeven dat ik daar geen zinnig woord over weet te zeggen. Dat komt omdat, als er een restant van de wand blijft bestaan, het kosmologisch principe niet meer opgaat, maar op de aanname dat het kosmologisch principe geldig is, zijn alle huidige cijfermatige kentallen van ons Heelal gebaseerd. Wel weet ik dat we spreken over twee van elkaar verschillende processen die na dus ook van elkaar verschillende tijden beëindigd zullen zijn, tijden die dus ook los van elkaar staan. In de hier verdedigde visie zou het kunnen zijn dat er een restant blijft van de oorspronkelijke schil. Ook zullen, na de beëindiging van de genoemde effecten, verbonden aan de ontaarde materie, nog steeds de normale gaswetten hun effect hebben op de rest-materie (plasma). Ook stralingsdruk zal zorgen voor buitenwaarts gerichte krachten. Binnenwaarts werkt dan, afnemend met de afstanden, de zwaartekracht. 40
Ik weet niet vanaf welke fase in de wordings-geschiedenis van het Heelal die zwaartekracht acte de presénce heeft gegeven; de ideeën daarover lopen nogal uiteen. Zelf denk ik dat materie, met z'n massa, de directe oorzaak is van zwaartekracht, zoals reeds genoemd. Daaruit volgt dat de zwaartekracht vrij direct na de materievorming zijn rol mee-speelde in het spel der krachten. Dat de zwaartekracht in de beginfase van het Heelal niet leidde tot de vorming van één groot 'zwart gat' is naar mijn mening terug te voeren op: a) het maximaal zijn van de stralingsdruk op het moment van de Big Bang, b) het feit dat aangevangen werd met fotonen, dus uitdijingssnelheid c verzekerd en c) de Bertozzi-traagheid van massa van de daarna gevormde en uitdijende materie, zie proef van Bertozzi, boek 2, voorin. (De uitdijingssnelheid c en de bijbehorende Bertozzi-massa had eerst moeten worden afgebouwd door de zwaartekracht èn alle materie had terug moeten vallen naar het centrum vóór dat een ‘zwart gat’ had kunnen ontstaan) (Of de snelheid van grafitonen (c) en het moment van hun ontstaan in dit Big Bang-proces ook nog van invloed zijn weet ik niet.) Nog uitzoeken. Wat ik ook helemaal niet weet is of dynamische massa van een hoeveelheid materie de aantrekkende krachten in het gravitatieveld evenredig vergroten. Als ze alleen de traagheid vergroten en niet de aantrekkingskracht heeft dat een grote invloed op de beantwoording van deze vraag. Nog uitzoeken. Ook dienen we, via 'voorgaand proces' nog eens goed naar de start van de tijd te kijken. (Later) Wel kunnen we hier nog de opmerking maken dat alleen toename van de waarneemhorizon een antwoord op onze vraag aangaande de uiterste regionen van het Heelal kan geven; als die waarneemhorizon toeneemt zullen objecten in beeld komen die in geheel andere expansieomstandigheden zijn 'gegroeid'! Dus deels ‘twee-dimensionaal’ in plaats van ‘drie-dimensionaal’ zijn geëxpandeerd. Dat onze waarneemhorizon al in de buurt van 'ontdekken' van dat antwoord komt is te onderzoeken door te googelen op "Spitzer-telescope". Grappige info daar geeft: 'NASA Telescope Picks Up Glow of Universe's First Objects'. Niet nalaten om je te laten informeren! Gewoon even intypen in de zoekfunctie van Google! In het zesde artikel gaan we verder met het kosmologisch principe en de achtergrondstraling die, in mijn visie, een andere (of géén) onderbouwing overhouden.
Aanvulling 10 april 2009-04-10 Citaat NASA Persbulletin NASA Telescope Picks Up Glow of Universe’s First Objects Using a telescope as a time machine, scientists at NASA’s Goddard Space Flight Center, Greenbelt, Md., are closer to identifying the first objects of the universe. Recent observations/from the Spitzer Space Telescope Strongly suggest that infrared light detected in a prior study comes from clusters of bright, monstrous objects more than 13 billion (13 miljard, BZnbg) light-years away. Astronomers have gathered compelling evidence that everything – space, time, and matter – was reated 13, billion years ago in a tremendous explosion called the Big bang. What was left after all that fury, though, has be something of a letdown. Just a thin gas of mostly hydrogen and helium, all alone in the dark. Scientists want to know how all the interesting stuff – people, planets, and stars – came to be. If you look at a sunset, you see the sun as it existed about eight minutes ago, because that’s is how long it tooks its light to cross the 93 million miles between the sun and Earth. We see the closest star system, Alpha Centauri, as it appeared about 4.5 years ago, and the closest large galaxy, Andromeda, as it existed around two million years ago. Look far enough, and you can see what ended the long night after the Big Bang – The glow of the first brilliand objects to exist. 41
That’s what researchers did with the Spitzer Space Telescope. They observed five areas of the sky for about 25 hours per region, patiently collecting light from even the faintest objects. Than they meticulously subtracted light from things that were in front of the remotest objects, like foreground galaxies and dust in our solar system or in interstellar clouds. “We are pushing our telescopes to the limit and are tantalizingly close to getting a clear picture of the very first collections of objects,” said Alexander Kashlinsky of Goddard, lead author on two reports to appearin the Astrophysical Journal Letters. “Whatever these objects are, they are intrinsically incredibly bright and very different from anything in existence today.” Einde citaat
42
Hoofdstuk 9, artikel 6 Dec. 2007 Bart Zwijnenberg/donateur.
Vorm-ontwikkeling door Heelal Dit is de zesde publicatie en gaat weer over de 'vorm-ontwikkeling' van ons Heelal. Voorafgaand In de vijfde publicatie heb ik de Big Bang vervolgd uitgaande van de idee dat hij te vergelijken is met een 'lichtflits'. (Cor nog bedankt voor de 'foto van de Big Bang', hoewel natuurlijk het binnenlichtje daarvan gedoofd had moeten zijn. Maar toch...) Het startpunt is dus verondersteld een singulariteit te zijn, waarin de starttemperatuur in principe oneindig hoog wordt verondersteld, dus geen materie op dat moment; alleen fotonen. Door expansie en bijbehorende afkoeling (hierover komt later nog een apart artikel) ontstaan dìe omstandigheden waarbij materie kan ontstaan. Die materie ontstaat dan natuurlijk wel daar waar de fotonen zich bevinden. Door sec de fotonen te vervolgen / te beschouwen in hun uitdijings-gedrag/posities heb ik geconcludeerd dat ook de materie, zeker in eerste instantie, deelneemt aan de uitdijing van de fotonen en dan met lichtsnelheid. Door hun onderlinge wisselwerking (creatie-anihilatie) is dat ook de meest voor de hand liggende aanname. In de daardoor ontstane buitenste materie-'korst', (zie weer voornoemde foto, de lichtpuntjes) voortgekomen uit dus de fotonen-'schil', heersen dan, dankzij de ontaarde-materietoestanden, elektronengas-drukken die hun invloed doen gelden op de uitdijings-beweging binnen die korst. Daar de straal van de Heelal-bol al uitdijt met lichtsnelheid, is extra expansie voor de materie als gevolg van die elektronengas-druk in die naar buiten gerichte richting niet te bereiken en daarom voor de materie alleen te bereiken door 'op haar schreden terug te keren'. Dit gebeurt dan volgens mij in een proces van 'afkalving' van de binnenzijde van de korst, welke afkalving ontstaat als gevolg van die drukken in de korst en Bertozzi-massa's van het korst-materiaal en welk afkalvings-proces van meet af aan en uiteindelijk er voor zorgt dat het Heelal geen holle-bol wordt, maar een 'gevulde'. Die vulling wordt ook door stralingsdruk en 'gewone' gasdrukken, in de plasma-fase, later vrij gelijkelijk verdeeld over de ruimte binnen de uitdijende 'korst', in deze serie dus de 'Binnenruimte' genoemd. Het is wel de vraag of de korst geheel afkalft òf dat er voortijdig een einde komt aan die afkalving omdat de expansie van het Heelal, op basis van ongeveer lichtsnelheid in die korst (de buitenste regionen) er voor gezorgd zou kunnen hebben dat de elektronengas-druk volledig is afgenomen en verdwenen - omdat de elektronenbanen van de materie dan, als gevolg van die normexpansie uiteindelijk hun norm-configuratie kunnen innemen om de kernen - vòòr dat volledige afkalving is opgetreden. Dat de elektronen hun plaats op de banen dan nog niet hebben ingenomen doet hier niet ter zake (plasma-omstandigheden van waterstof en helium). Hier ongeveer waren we gebleven na de vijfde publicatie; nu gaan we verder, en wel door eerst nog te verwijzen naar een artikel in het katern Wetenschap van de Volkskrant van 03-06-'06. Ook daarin wordt gesuggereerd dat ons Heelal wel eens vooraf gegaan kan zijn door een voorgaand heelal (In een later artikel kom ik hier op terug). Dit dus voor de goede orde. Nu dus verder. Newton's eerste theorema Zoals ik in mijn tweede publicatie een verklaring kon geven voor het nul-resultaat van de proef van Michelson en Morley, tegen de reguliere inzichten in (de proef van Michelson en Morley kan zeer goed beschouwd worden als het ultime bewijs voor de geldigheid van het principe van Doppler), zo moet ik ook hier één van de basis-uitgangspunten van de natuurkunde (en kosmologie) ter discussie stellen. Het betreft het eerste theorema van Newton. Vòòr dat ik wist dat het zo heette, had ik al kennis gemaakt met dit theorema via boek 3, pag. 388, vet van BZnbg. Aanvang citaat Uitgaande van het ontstaan van het heelal in een 'Big Bang' - de Steady State-theorie is immers onjuist - zien we dat vanaf dit moment het heelal met een zekere snelheid uitdijt. De enige kracht die deze uitdijingssnelheid kan doen afnemen, is de zwaartekracht. De gravitatie 43
beïnvloed alle materie, is altijd aantrekkend gebleken en heeft een in principe oneindig bereik. Bovendien heeft ze een - misschien op het eerste gezicht merkwaardige - eigenschap: een schil van materie oefent binnen de bol geen netto gravitatiekracht uit op een deeltje daarbinnen (zie fig. 13). Dus als we een bolvormige ruimte in het heelal apart bekijken, kunnen we de rest van het heelal opvatten als de omringende schil. Bij deze stap gebruiken we heel duidelijk het Kosmologisch Principe, dat zegt dat de materie in alle richtingen uniform verdeeld is. Hetzelfde principe zegt ook dat deze geselecteerde ruimte met dezelfde factor zal expanderen zoals de rest van het heelal. Waarom willen we nu zo'n aparte ruimte bekijken? Binnen een dergelijke ruimte zijn de onderlinge snelheden van de sterrenstelsels klein ten opzichte van de lichtsnelheid en dus mogen we daar de Newton-mechanica gebruiken. De uitdijingssnelheid van een geselecteerd gebied wordt in het algemeen afgeremd door de zwaartekracht van de materie (sterrenstelsels) binnen dat gebied. Als we de afremming even vergeten, ... Einde citaat Toen ik dit verhaal las, vroeger (ten tijde van de Teleac-cursus), bleef ik het 'merkwaardig' vinden. En onlangs (≈ 1994) ging ik manieren verzinnen om één en ander te testen. (voor de duidelijkheid nu: ik ben het nu volledig oneens met het bovenstaande citaat; niet de onderlinge snelheid -als functie van de lichtsnelheid- is bepalend maar de absolute snelheid, dus ten opzichte van het Big Bang-punt. Bovendien sta ik niet achter het, door Friedmann gestelde (!) Kosmologisch Principe gezien de structuur van het door mij verdedigde heelalmodel.) Ik tekende een doorsnijding van een bol, inclusief wanddikte, (dus twee concentrische cirkels) verdeelde die tweedimensionale ring in meerdere gelijke delen en berekende de krachten van die ringdelen (massa m) op een deeltje in de bol. Dit leverde, gesommeerd, een resultante op en dat mocht dus niet (had dus 'nul' moeten zijn). Daarom CvZ gevraagd één en ander wiskundig en driedimensionaal te bekijken en ook hij kwam op een resultante uit. Dit nieuwe inzicht heeft dus al ergens in de jaren negentig bij mij grote vraagtekens gezet bij de reguliere lezing van de kosmologie en gaf in een later stadium mede aanleiding tot het opstellen van mijn eigen ideeën, onder andere gebaseerd op bovengenoemde verworven kennis. Nog later, na de verkrijging van boek 18 (12-10 2002) las ik daar, vrij voorin, dat deze zaken vallen onder het begrip 'Eerste Theorema van Newton', pag. P9, Prelude P2:
Aanvang citaat: Newtons First Theorem A body inside a spherical shell of matter experiences no gravitational force from that shell, Proof: Start with a thin shell and particle of mass m located at a point that is not the center. Draw two cones that intersect at m and project a solid angle δΩ. The distance from m to the two opposite sides of the shell are r1 and r2, and the masses contained within the two opposite intersections of the shell are δm1 and δm2. We then have δm1/δm2 = (r1/r2)
2
Therefore, 2
2
δm1/r1 = δm2/r2 Now the force of each of the two shells on m is given by
2
Fgrav = Gmδmi/ri
But these are equal from the second equation; because they are opposite in direction, the net force is zero. Einde citaat 44
2
(In deze afleiding zit dus een fout: δm1/δm2 = (r1/r2) is gebaseerd op gelijkvormigheid van de cones, en die zijn niet gelijkvormig omdat ze dezelfde straal hebben als bolvlak. Juist die straal (de ronding) bepaalt de massa van de shell. BZnbg.) PBNA Ik begreep toen dat ik eerder dus het 'eerste theorema van Newton' had verworpen en daar schrok ik toch wel van. Maar toen ik bovenstaande formulering las, begreep ik meteen waarom Newton brgonnen is, onder andere samen met Leibnitz, de differentiaal- en integraal-rekening te ontwikkelen, want hij moet op zijn klompen hebben aangevoeld dat er iets 'niet helemaal zuiver was'. Dat boven opgemerkte verschil (dus de afwijking van gelijkvormigheid) valt 'bijna' weg als je δm1 and δm2 tot nul laat naderen maar die oefening levert wèl een oneindig aantal cones op. Ergo, je hebt een oneindig aantal cones met ieder een oneindig kleine afwijking... Ik kwam op het idee om te trachten een derde tegen-bewijs te formuleren en ging daarvoor te rade bij het Polytechnisch Zakboekje van het PBNA en wederom leverde mijn berekening een resultante op. De eerste druk van dit PBNA-boekje, ook in mijn bezit en van ongeveer 1932, levert ook voldoende gegevens om deze controle uit te voeren. Grappig. Toevoeging 7 april 2009 In het citaat hierboven uit boek 3, pag. 388 neemt neemt French het eerste theorema van Newton klakkeloos over binnen het Big Bang-model terwijl dat toch qua grootte een uitgesproken eindig heelal-model als uitgangspunt heeft (eindige tijd x eindige snelheid) Newton daarentegen ging uit van een oneindig groot Stoffelijk Heelal en heeft voor dat Heelal zijn eerste theorema afgeleid. Die afleiding is goed voor dàt Heelal maar past van geen kanten in het huidige Big Bang-model.
Als ideeën op hun plaats vallen Langzaam maar zeker groeide ik indertijd naar de situatie waarin enerzijds door mij een aantal reguliere kennis-feiten werden afgekeurd en vervangen door eigen inzichten. Anderzijds kreeg ik ook meer inzicht in reguliere kennis-feiten die ik wèl onderschreef, zodat op een gegeven moment, echt binnen vijf seconden, alle stukjes van 'mijn' heelal-puzzel in elkaar vielen en een totaal-plaatje zich aan mij vertoonde. Als een 'ingeving'. Om die stukjes even hier op te sommen, het volgende: Het ging om het inzicht a) dat de Big Bang vergelijkbaar was met een lichtflits met als resultaat een uitdijende bolschil van fotonen welke bolschil naderhand overging in materie; een ballonwand-vormige 'materiekorst'. b) dat de, dankzij expansie, afnemende invloed van de elektronengas-druk in die materie-korst waarschijnlijk een gedeeltelijke afkalving van die korst had bewerkstelligd, welke afkalving verantwoordelijk was voor de 'vulling' van de ontstane bol; c) dat de versnelde uitdijing, die wij op grotere afstanden waarnemen, waarschijnlijk terug te voeren is op aantrekking van 'binnen-materie' door de materie concentratie in de korst, kortom, verklaarbaar is door de hier boven onderbouwde verwerping van de gesanctioneerde toepasbaarheid van Newton's eerste theorema; d) dat wij het middelpunt vormen van onze Waarneemhorizon II, (zoals iedereen het middelpunt vormt van zìin waarneemhorizon II) welke zich a) nu laat waarnemen tot - rondom - 96 % c en welke zich b) geheel binnen het eindige, bolvormige, uitdijende Heelal bevindt. (binnenbal, buitenbal) e) dat de door Penzias en Wilson gemeten straling directe straling is van de bolvormige materieconcentratie, binnenwaarts gericht (en dus niet van de Big Bang zelf of van het tijdstip van de ontkoppeling) en dat deze straling a) een maat vormt voor de zwaarte en temperatuur van de materie-concentratie en b) het ultime bewijs is voor het feit dat wij ons, met ons Melkwegstelsel, in het midden van ons Heelal ophouden. Wij meten immers alzijdig gelijke stralingssterkte) Van deze opsomming zijn de punten a) en b) reeds ter sprake gekomen; c), d) en e) vragen nog om een toelichting. Versnelde uitdijing, c) Nu ik, na onderzoek, de onjuistheid van het eerste theorema van Newton heb aangetoond en we 45
moeten concluderen dat een massa (die deel uitmaakt) van een 'shell' een aantrekkende werking uitoefent op een massa binnen die 'shell', is ons eigenlijk meteen duidelijk waarom de materie binnen onze waarneemhorizon II onderworpen is aan een versnellende uitdijing naar buiten. Alle materie in het Heelal wordt dus gravitationeel aangetrokken door de materie-concentratie die als een shell om ons Heelal ligt, een shell die zich onderscheid van de vulling door een grotere dichtheid dankzij een afwijkend expansie-patroon gedurende de leeftijd van het Heelal. Ik ga daar hier niet verder op in. De resultaten van die afwijkende expansie zijn naar mijn mening onlangs waargenomen door de Spitzerinfrarood-ruimtetelescoop, zoals in het eind van het voorgaande artikel vermeld. Waarneemhorizon II, d) Als wij om ons heen kijken kunnen we, afhankelijk van het type telescoop, tot een bepaalde afstand direct kijken. Willen we meer zien dan moeten we overgaan tot fotonen-verzamelende-aparatuur. Die moet dus tijdens de 'fotonen-verzamel-tijdsduur' zo goed als mogelijk is op het object gericht blijven. Omdat aan de grens van onze waarneemhorizon II de objecten ontwijken met 96% van de lichtsnelheid, hebben die fotonen een grote roodverschuiving en zijn ze ook nog eens door de afstand 'sterk verdund in aantal'. Het duurt dus nogal even voordat zich een 'beeld' heeft opgebouwd. Wel zal iedereen begrijpen dat dit proces zich naar alle zijden gelijkelijk afspeelt als naar alle zijden gelijke snelheden ten opzichte van de Aarde in het geding zijn. Dit laatste is de oorzaak van het feit dat de waarneemhorizon II in principe een precieze bol vormt om ons heen en wijzelf ons (als waarnemer) dus in het middelpunt bevinden.
Penzias en Wilson, e) Binnen die als in een flits verschenen inzichten trof ik vooral ook aan een verwerping van de verklaring die regulier gegeven wordt aan de metingen van Penzias en Wilson. Volgens die verklaring zou ik moeten geloven dat, na de Big Bang, het Heelal verder uitdijt en afkoelt (wat ik natuurlijk wèl geloof) tot dat de situatie bereikt wordt, bij ongeveer 3000K, dat plasma overgaat in 'norm-materie' en dus de elektronen via hun elektronen-banen aan atoom-kernen worden gebonden; ze kunnen vanaf dat moment geen fotonen meer 'lastigvallen' (einde plasma-, begin gas-fase). Het Heelal is dan in een orde van grootte van enkele honderdduizenden jaren oud (en dus bijna 2x enkele honderdduizenden lichtjaren groot) en is dan tevens ongeveer zover uitgedijd dat in dat Heelal voor fotonen 'vrije weglengte' is ontstaan die in de tijd steeds groter wordt, waardoor ze, de fotonen dus, niet steeds botsen met materie-deeltjes (elektronen) - die hen dan dus zouden absorberen en nieuwe uitzending bewerkstelligen in andere, willekeurige richting - maar voortaan vervolgen zij dus hun eigen weg (hun richting) zonder 'in principe' gestoord te worden. Dit moment in de ontstaansgeschiedenis van het Heelal wordt 'de ontkoppeling' genoemd. Dit alles geloof ik ook, c.q. valt binnen mijn zienswijze. Hoe met dit idee verder regulier wordt omgesprongen las ik in boek 1, pag. 58, ergens in 1995. Ik citeer, Vet van mij: Aanvang citaat. In 1965 probeerden twee Amerikaanse fysici van het onderzoekslaboratorium van Bell Telephone in New Jersey, Arno Penzias en Robert Wilson, een zeer gevoelige microgolfantenne uit. (Microgolven zijn vergelijkbaar met lichtgolven, alleen bezitten ze een veel lagere frequentie, in de orde van grootte van tien miljard golven per seconde). Penzias en Wilson ... ... We weten nu dat de straling vrijwel de hele weg door het waarneembare heelal naar ons moet hebben afgelegd, en aangezien ze vanuit iedere richting vrijwel gelijk lijkt te zijn moet het heelal in iedere richting hetzelfde zijn, zij het dan weer op grote schaal. Het staat nu vast dat deze ruis, in welke richting we ook kijken, nooit een grotere variatie vertoond dan 0,1 % - zonder het te weten waren Penzias en Wilson gestuit op een verbluffend nauwkeurige bevestiging van Friedmanns eerste veronderstelling. Einde citaat Ik heb het gelezen, heb het nogmaals gelezen, en nogmaals. Toen andere boeken. Teleac-cursus Sterrenkunde. Lezen. Herlezen. En ik kan het niet snappen. Steeds, als ik een eindje het verhaal gevolgd heb loop ik als-het-ware tegen een muur aan. En dat begrijp ik niet. Dus nog maar eens vooraan begonnen en voor de goede orde spreken we even wat af, een soort definities, zie weer, wegens plaatsruimte, het boek. 46
Start: Op één moment ontstaat, op één plaats, het Heelal. Het start, met zijn volle omvang aan energie, vanuit een singulariteit. [een singulariteit als hier bedoeld is in mijn visie qua omvang een wiskundig punt dat een 'moment' bestaat en 'alles' bevat en dat men zich het beste kan voorstellen als het eindresultaat van de Big Crunch van een voorgaand heelal, zoals we ons dat ook voorstellen dat ooit met ons huidige Heelal zal gebeuren, mocht het ooit zover komen dat het weer instort, en ook dan weer wordt gevolgd door weer een Big Bang. Het 'ontstaans-probleem', dus waarvandaan kwam de energie voor ons Heelal, is, op deze wijze denkend, nu 'los' van ons Heelal-model (is dus het eindresultaat van een voorgaand Heelal geworden), maar blijft natuurlijk een 'probleem' in het verleden. Ook dienen we ons hierbij goed te realiseren dat bij een uitdijend Heelal dat overgaat in een krimpend, alle fotonen gewoon blijven uitdijen en zich niets aantrekken van de materie die achter hen zich 'omkeert' en weer het centrum opzoekt als plaats voor de Big Crunch onder invloed van ons aller zwaartekracht. Een energie-berekening, bijvoorbeeld over meerdere opvolgende heelallen, waag ik me even niet aan] Het boek geeft meer info (aangevuld 16 nov. 2009, BZnbg) Ons Heelal, hèt Heelal dus, ontstaat, vanwege de oneindig hoge temperatuur, met louter fotonen die vanuit de singulariteit de lichtsnelheid aannemen en daarom deelnemen aan een bolsymmetrische uitdijing met lichtsnelheid c vanuit één punt. Omdat de singulariteit slechts een moment bestaat, is de Big Bang volledig te vergelijken met een lichtflits: één moment, één plaats (een 'punt') en fotonen (en dus lichtsnelheid). (Direct na de Big Bang is het donker in het centrum van het Heelal tot 'licht' van in de korst gevormde materie weer het centrum 'verlicht/bereikt', waar zich dan echter nog geen materie bevindt om verlicht te worden. [daarom moet in de foto van het voorgaande artikel het lampje uit en had men dus een foto moeten nemen op het moment na het doven van het lampje maar vòòr dat de lichtpuntjes op het eind van de glasvezels doofden. Of wil/kan dat toch niet, Cor? Tijd-opname?) Maar er bestaat dan, zoals gezegd, nog geen materie, dus géén rustmassa, en dus bestaat ook nog géén tijd. Potentiële energie bestaat dus òòk niet en 'het Heelal' koelt dus niet af doordat 'door uitdijing het potentiële energie-aandeel toeneemt'. De uitdijende fotonen beginnen desondanks toch materie te vormen door twee aan twee steeds twee materie-deeltjes te vormeren (een 'norm'- en een 'anti'materiedeeltje). Het 'teveel' aan energie dat beide fotonen ‘bevatten’, dus dat wat meer aanwezig is dan nodig voor rustmassa van de beide deeltjes, (Etot = Erust + Edyn) vinden we terug in de dynamische massa (hier ook de 'Bertozzi-massa' genoemd) van de dan ook met (bijna) lichtsnelheid uitdijende materie-deeltjes. Er is dus nu een Heelal ontstaan, uit een singulariteit, dat door een aantal eigenschappen gekarakteriseerd wordt: Bolvormig en uitdijend met een buitengrens van neutrino's en fotonen van 'het eerste uur', beide met snelheid c, radiaal gericht, gevolgd door materie met bijna lichtsnelheid in een materieconcentratie of 'schil'. De materie bevindt zich op dat moment in de 'ontaardematerie-toestand'. De uitdijende bol gaat zich van meet af aan inwendig vullen door afkalving van deze schil, binnenwaarts; naar buiten toe is geen extra soelaas te vinden voor de enorme 'expansiedrang' die het gevolg is van die ontaarde-materie-toestanden. Wel nemen deze laatsten snel af doordat het geheel expandeert en wel met ≈ lichtsnelheid. Aangenomen wordt hier dat de ontaarde-materie-toestanden door expansie worden beëindigd vòòr dat de gehele 'korst' is geëxpandeerd/afgekalft/'opgelost in standaard-dichtheid'. Het Stoffelijk Heelal blijft daarom dan, naar mijn mening, dus 'omringd'/omgeven door een materie-concentratie, ook 'korst' of 'schil' genoemd, maar dus wel uiteindelijk een open struktuur hebbende, gevormd door 'heelal-objecten', maar met een, misschien veel, hogere dichtheid dan de dichtheid die voortkomt uit het 'kosmologisch principe'. Als je deze visie accepteert dan moeten we ons eerst verder oriënteren in dit bolvormige Heelal, aan zijn grenzen uitdijend met snelheid c. Binnen dit probleem hebben we gedefinieerd het begrip 47
'Waarneemhorizon II', zijnde de bol om ons heen waarvan de straal wordt bepaald door de afstand waarop we nog wèl wat zien. Deze afstand wordt nu, anno 2007, ongeveer bepaald door telescopen die z = 6 kunnen bereiken of, met andere woorden, objecten met verwijdersnelheid ≈ 96% c kunnen nog net worden waargenomen. Hierin spelen bijvoorbeeld de Hubble-zichtbaar-licht-ruimtetelescoop en de Spitzer-infrarood-ruimtetelescoop een grote rol omdat zij behoren tot het instrumentarium dat de huidige 'Waarneemhorizon II' bepaalt. Hun werk bestaat er uit om 'met de blik op oneindig' (maar niet 'met het verstand op nul') urenlang in de verte te staren en fotonen te vergaren, vast te leggen dus ‘op plaat’, zodat zich langzaam maar zeker toch een beeld opbouwt van heel verre objecten (onze ogen kunnen geen beeld opbouwen gedurende een tijdsverloop). Zoals reeds eerder vermeld betreft deze waarneemhorizon II dus een boloppervlak waarvan wij zelf, per definitie, het middelpunt vormen. Omdat wij aan de grenzen van onze waarneemhorizon II, dus op 96% c uitdijingssnelheid, geen 'onregelmatigheden op grote schaal' zien, moeten we er van uitgaan dat de bol van onze waarneemhorizon II zich geheel bevindt in de bol van ons Stoffelijk Heelal [zoals vroeger een binnenbal in een leren buitenbal paste (voetbal, even dus)] en wel in dat deel van het Heelal dat wèl voldoet aan het Kosmologisch Principe van Friedmann: de 'vulling'. Omdat de straal van onze Heelalbol ongeveer 13 miljard lichtjaren groot is (eindige uitdijingssnelheid maal eindige tijd geeft eindige afmeting) moeten we stellen dat de bol, gevormd door onze waarneemhorizon II, een straal heeft van ≈ 96% hiervan. Hierop doordenkend moeten we concluderen dat wij, in het middelpunt van onze waarneemhorizon II, ons ongeveer in het middelpunt van ons Stoffelijk Heelal moeten bevinden. Dit bergen we even op in ons achterhoofd om er straks weer op terug te komen. Penzias en Wilson, vervolg Nu gaan we weer even terug naar Penzias en Wilson; Omstreeks de ontkoppeling kregen de fotonen vrij spel om, met lichtsnelheid, hun weg te vervolgen, want alle belemmeringen in de vorm van vrije elektronen waren verdwenen, ingevangen in hun elektronen-banen van de waterstof- en heliumplasma-kernen en dus 'gas' vormend en daardoor 'onschadelijk' gemaakt voor de fotonen. Als we dat tijdstip van de ontkoppeling op 500 000 jaar stellen (ongeveer reguliere zienswijze) dan kunnen we, op zekere schaal, dat bijbehorende Heelal van dat moment voorstellen door een 1 mm (één millimeter) groot bolletje. Ons huidige Heelal, een bol met eindige afmetingen (diameter ongeveer 2x 13 miljard lichtjaar) moeten we dan voorstellen (op gelijke schaal) door een concentrische bol van 13 000 000 000/500 000 mm = 26 000 mm = 26 meter. Ooit hebben dus fotonen dat bolletje van 1 mm verlaten, ongehinderd door elektronen en met een steeds grotere vrije weglengte vòòr zich, en hebben zich ten doel gesteld om hun weg, welke richting die op dat moment ook had (ten opzichte van het Big Bang-punt), te vervolgen, met lichtsnelheid!. Ik ben zo vrij om hier te stellen dat het gehele materiële Heelal dìe fotonen nooit weer terug ziet, omdat ze lichtsnelheid hebben. Vanuit dat 1 millimeter grootte bolletje zijn ze vertrokken met lichtsnelheid (die ze hun levenlang zelf bewaren) en zij zijn daarbij alle materie voorbij gevloden want die heeft maximaal een iets kleinere uitdijsnelheid dan c en wordt bovendien sinds de Big Bang geremd door zwaartekracht. En, gezien de verhouding van 13 000 000 000 / 500 000, mogen we de toenmalige uitdijing heden ten dage gerust beschouwen als praktisch 'bol-symmetrisch'. Maar als we dan toch straling meten die van alle zijden van het Heelal op de Aarde afkomt in gelijke en relatief grootte sterkte, welke straling is dat dan...? Juist! Straling van die materie-concentratie die nog steeds als een bolvormige schil het Heelal omgeeft / begrensd. En welke materie-concentratie niet is opgegaan in de rest van het Heelal dank zij zijn Bertozzi-massa, maar dus in veel grotere concentratie is blijven bestaan en nìet heeft deelgenomen aan de driedimensionale uitdijing van het Heelal maar slechts in twee dimensies is uitgedijd omdat de buitengrens, al van meet af aan, c als uitdijsnelheid heeft en dus niet in snelheid vergroot kon worden door bijvoorbeeld de druk van de ontaarde materie / elektronengas-druk. Die verhoogt alleen maar dynamische massa maar omdat de snelheid niet toeneemt ontstaat geen soulaas voor expansie-drang. Zie ook boek 3, pag. 154. De genoemde korst is dus onder geheel afwijkende omstandigheden uitgedijd en dit heeft onder andere geleid tot een veel grotere dichtheid en daardoor hogere restant-temperatuur, nu. Deze dichtheid en temperatuur zijn verantwoordelijk voor een zekere 'sterkte' van lichtuitstraling, zowel naar buiten toe als naar binnen, richting centrum van de bol, richting 'ons'. Omdat de vorm van het Heelal overeenkomt met een perfecte bol, te danken aan de ontstaansgeschiedenis van het Heelal (het Heelal startte als lichtflits) is ERGENS deze straling als 'gelijk van alle kanten' waarneembaar, namelijk in het centrum van ons Heelal. En de gelijkheid van- en de kleine variatie in- de 'achtergrond48
straling' die wij waarnemen is dus terug te voeren op het feit dat wij 'niet bijna' in het midden van het Heelal existeren maar er, met ons Melkwegstelsel (een bolletje van 0,1 mm) nu het middelpunt van vormen, zoals we er altijd het middelpunt van hebben gevormd. Soemerië, de bron van menselijke beschaving En dit was één van de weetjes van Ptolemaeus; overgeërfd van vroegere beschavingen, zoals de Grieken niets zelf hebben ontwikkeld maar alles hebben overgeërfd van voorgaande beschavingen (zoals ze zelf hebben verkondigd) met uiteindelijk als ultieme bron: Soemerië. De Soemerische Beschaving, die volgens de archeologen het begin van de menselijke beschavingen vormt, had een zeer grote kennis. Die is daarna verwaterd en het is de verdienste van de Grieken dat zij dit gingen beseffen; hun 'weetjes' werden namelijk niet door 'kennis' onderbouwd en werden aan steeds wildere verhalen gekoppeld. Via de filosofie hebben zij dit probleem aangepakt en zij zijn er in geslaagd een 'nieuwe basis van weten' te formuleren waarop onze wetenschap en beschaving zich kon grondvesten. Daardoor kunnen we nu zeggen dat de Griekse beschaving licht bracht in één van de donkerste tijden van de historie. Zij, de Grieken, vormden het centrum van de 'dip' en zijn belangrijk omdat ze 'er uit kwamen', de weg omhoog weer vonden. Maar het oorspronkelijke Soemerië had kennis waar aan wìj, dankzij onze wetenschappelijke ontwikkeling van nu, pas nu 'kunnen ruiken'. Lees hiervoor de boeken van Zecharia Sitchin, zeker als 'astronoom'. Je hoeft het niet eens te zijn met zijn 'overall'-visie; van belang is wat een taalgeleerde aan de weet komt door kleitabletten van duizenden jaren voor Christus te vertalen. Gewoon, de wetenschappelijke verhalen. Waarom konden de beschavingen van Soemerië en bijvoorbeeld Meso-Amerika de zon- en maans-verduisteringen precies voorspellen terwijl daarvoor kennis van alle grote astronomische cyclen van ons zonnestelsel nodig is? Bij Sitchin krijg je er zicht op omdat kleitabletten gewoon vertaald worden en woorden taalkundig worden geanalyseerd. Ik zit weer aan de afgesproken lengte van mijn verhaal. Het wordt langzamerhand tijd om mijn ideeën langs die van Einstein te leggen want ik realiseer me heel goed dat er 'nog al’ wat spanning heerst tussen zijn opvattingen en de mijne. Dat doen we dus in het volgende artikel.
49
Hoofdstuk 10, artikel 7 juni 2008 Bart Zwijnenberg/Donateur
Relativiteit Wie mijn voorgaande publicaties heeft gevolgd zal hebben gemerkt dat de ideeën die ik daarin heb ontwikkeld ‘nog-al op gespannen voet staan’ met de beide relativiteits-theorieën van Einstein. In feite kon ik mijn ideeën alleen maar ontwikkelen zonder de relativiteits-theorieën daarin te betrekken. En ik mag dan misschien wel de uitslag van de proef van M&M kunnen verklaren, maar geeft mij dat nu het recht om Einstein's denkbeelden bijvoorbeeld te passeren, of nog erger, te verwerpen? En...bestaat inderdaad dat verband uitgaande van de verwerping van M&M? Want uiteindelijk ligt de proef van M&M natuurlijk wel ten grondslag aan het eerste postulaat van Einstein in zijn Speciale Relativiteits Theorie. Om daar helderheid in te krijgen, en dat is beslist de bedoeling van dit artikel, moeten we eigenlijk eerst opsommen wat de aspecten zijn waarmee we botsen, maar in feite moeten we nog verder terug tot daar waar de vraag klinkt: 'Wat is eigenlijk relativiteit'?. 'Waarmee hield Einstein zich bezig?’ en 'Op welke vraag is zijn 'speciale' een antwoord? Ik heb, dacht ik, al eerder geschreven dat vooral het boek 2 van Prof. French een goede inleiding is tot de problematiek zoals die speelde aan het eind van de negentiende eeuw. We zien in dit boek geschilderd een wetenschap die omstreeks 1900 dreigt vast te lopen: ... de natuurkunde. Men kon in die tijd heel veel vragen formuleren, men kon zoeken naar antwoorden, maar dat zoeken leverde geen 'over all'-antwoord op. Antwoorden waren strijdig, afhankelijk van onbegrepen zaken. In principe ging het veelal om de vraag of licht 'gedragen werd' door deeltjes of dat het een golfverschijnsel was (in dus een medium). Met daaraan weer verbonden de ultieme vraag: 'Wat nemen we eigenlijk waar als we iets waarnemen?' We kijken door kijkers, we zien objecten, maar waar staan die eigenlijk? Op welke afstand? Heeft het object snelheid? Hebben wij snelheid? Naderen we elkaar? Verwijderen we ons van elkaar? Waarvan hangen deze vraagstellingen eigenlijk af en waarvan hangen de antwoorden af? Weten we voldoende om over te gaan tot beantwoording of verbeelden we ons dit slechts? Daarbij moeten we ons steeds realiseren dat omstreeks 1900 iedereen nog dacht dat het Heelal een ‘statisch gebeuren' was en ongeveer de grootte had van ons sterrenstelsel, de Melkweg. Verder kon men (nog) niet kijken. Toch is het boekje van French ook een 'gevaarlijk' boekje. French schrijft namelijk als een 'volgeling', ja, een 'aanbidder' van Einstein. En is als zodanig de kritische instelling al voorbij. Hij maakt deel uit van die generatie geleerden die na de tweede wereldoorlog het heft in handen nemen en 'de zaken wel even in een structuur zullen onderbrengen'. Einstein heeft dan al een rol gespeeld in de ontwikkeling van de atoombom, dus de relativiteitstheorieën zijn waar, want Nagasaki en Heroshyma bestaan niet meer. En Einstein had het al omstreeks 1900 allemaal bedacht. Deze, vrij kort door de bocht gaande, formulering tekent zeer grof de gedachtengangen achter de toenmalige stellingnames en natuurlijk mag je dat officieel zo nooit formuleren. Ik trek het bij deze dus 2 weer schielijk terug, maar er is bij mij intussen wel argwaan gevestigd. Als je vastlegt: E = mc , heeft dat dan wat met relativiteit te maken? En wat is er dan relatief aan? Of knapt een atoombom 'relatief'? Let wel: deze vragen rondom de atoombom hebben mij al veel langer bezig gehouden; veel langer dan mijn belangstelling voor natuurkunde en kosmologie. Vòòr dat ik in de aspecten van de natuurkunde dook zoals verwoord in deze artikelenreeks heb ik me al bezig gehouden met de technische zaken van uranium-verrijking en de wegen om via uranium-verrijking èn uit plutonium atoombommen te maken. Vòòr dat in Almelo de verrijkings-fabriek tot stand kwam (Urenco) heb ik al deel uitgemaakt van een werkgroep (in het kader van het PAK) die zich ten doel had gesteld via 50
voorlichting democratische besluitvorming op gang te brengen rondom dit 'project', om tegenwicht te bieden aan de toenmalige on-democratische besluitvorming op grote en kleine schaal. Ik deed in die werkgroep het technische, zeg: natuurkundige deel. (Dit moet ergens omstreeks 1970 geweest zijn). 2 In het boekje van French kwam ik er achter dat inderdaad E = mc niets te maken heeft met 'de relativiteits-theorieën' maar dat dit gewoon een wiskundige conclusie is uit een gedachten-experiment. Een bijzonder gedachten-experiment, dat 'schoenendoos-experiment', dat wel, maar het heeft niets met relativiteit te maken. Naar mijn mening is het streven van Einstein met de relativiteitswetten geweest rekenvoorschriften c.q. rekenprocedures te formuleren om met waarnemingen juist te kunnen omgaan. Daarin moesten onomstotelijke zaken opgenomen zijn en de (reken)-antwoorden moesten juist zijn. Daarin heeft hij zich laten leiden door twee ideeën: a) Absolute snelheden laten zich niet kennen, ja, bestaan eigenlijk niet in ons Heelal, relatieve snelheden zijn bepalend en b) de snelheid van het licht is altijd dezelfde, namelijk c, ≈ 300.000 km/s, althans wordt altijd als dezelfde waargenomen. Met deze beide strijdkreten (postulaten) in zijn ransel heeft hij de oorlog verklaard aan de verlamming die door de natuurkunde dreigde te trekken en heeft een uitweg gewezen. Ook zijn naderhand proeven gedaan waarvan we veronderstellen dat de uitkomsten zijn denkbeelden ondersteunen (ik gebruik hier met opzet deze formulering). Maar toen ik mijn nieuwe visie kreeg op de kosmologie (‘kreeg’ is de verleden tijd van 'krijgen' en zo voelt de ingeving nog steeds) was ook van meet af aan duidelijk dat mijn nieuwe visie strijdig was met de – dus Einsteins - relativiteitstheorieën. Daaruit volgt dan meteen dat dus één van beiden het fout moet hebben en zoals het een eigenwijs speurder betaamd ging ik op zoek naar fouten in Einsteins ideeën. En dat bleef niet eens zonder gevolgen. Nu heeft Einstein in 1905 natuurlijk iets gepubliceerd waar je als leek niet zo gemakkelijk een vinger tussen krijgt maar in 1916 verscheen van zijn hand een veel leesbaarder boekje waarin Einstein een poging doet zijn ideeën op grotere schaal ingang te doen vinden. Boek 11, nog steeds in de boekhandel. Voor de goede orde citeer ik zijn 'Voorwoord', dus uit: 'Einstein: Mijn Theorie. Over de speciale en algemene relativiteitstheorie', 1916, verschenen bij Het Spectrum, 1998, vijfde druk, oorspronkelijke titel: 'Über die spezielle und allgemeine Relativitätstheorie' Aanvang citaat, vet-accent van BZnbg.
Voorwoord Dit boekje is bedoeld om een zo exact mogelijk inzicht te geven in de relativiteitstheorie aan hen die zich vanuit een algemeen wetenschappelijk-filosofisch standpunt interesseren voor 1 de theorie, maar die niet vertrouwd zijn met het mathematische apparaat van de theoretische fysica. Vereist is slechts een opleiding op middelbare-school niveau en - ondanks de beknoptheid van het boekje - vrij veel geduld en wilskracht van de kant van de lezer. De auteur heeft de grootste moeite gedaan om de belangrijkste ideeën zo duidelijk en eenvoudig mogelijk naar voren te brengen; over het geheel genomen in de volgorde en het verband waarin ze feitelijk ontstaan zijn. In het belang van de duidelijkheid leek het me onvermijdelijk vaak in herhalingen te vervallen, desnoods ten koste van een elegante presentatie; Ik hield me consciëntieus aan de stelregel van de geniale theoretisch-fysicus L. Boltzmann, dat elegantie overgelaten moet worden aan kleermakers en schoenmakers. Aan moeilijkheden die inherent zijn aan het onderwerp, ben ik, dacht ik, niet voorbij gegaan. Anderzijds heb ik de empyrische fysische grondslagen van de theorie met opzet stiefmoederlijk behandeld, opdat de lezers die minder vertrouwd zijn met de fysica, niet door de bomen het bos niet meer zouden zien. Moge dit boekje menigeen enkele plezieriginspannende uren bezorgen! December 1916
A.EINSTEIN
Einde citaat Opmerking BZnbg: het zal duidelijk zijn dat 'zo duidelijk en eenvoudig mogelijk' niet strijdig hoeft te zijn 51
met 'zo exact mogelijk'. Zelf heb ik eens over een groot pompen-ontwikkelingsproject moeten rapporteren: Daartoe maakte ik één verslag van de totale tijdsbesteding, dus met inbegrip van de ‘doodlopende acties’ èn één verslag van alleen de ter zake doende acties, de uiteindelijke 'rode draad' dus. Ook Einstein zal vele doodlopende ideeën hebben verkend op bruikbaarheid maar die staan volgens mij niet in het genoemde boekje; daarin staan alleen die zaken die ter zake doende zijn. Ik kijk dus op deze manier aan tegen zijn boekje en welk boekje in feite het uiteindelijke 'gedachtentraject' beschrijft dat vooraf ging aan zijn eigenlijke artikel: 'Zur Elektrodynamik bewegter Körper’; door A. Einstein, 1905. Het vreemde is dat ik al vrij snel iets vond waarover ik me opwond, namelijk: zijn 'toch-goedkeuring' van het relativiteitsprincipe nadat hij er vraagtekens bij had geplaatst op basis van argumenten; hij gebruikt dan diezelfde argumenten voor de uiteindelijke goedkeur en dat is op zijn minst vreemd en naar mijn mening aanvechtbaar. Zelf zoek ik nog naar een wetenschappelijke bevestiging, dus de formulering daarvan, dat we inderdaad moeten concluderen dat voor snelheden in de buurt van de lichtsnelheid het relativiteitsprincipe opgaat, maar ik kan die niet vinden, feitelijk omdat Bertozzi me in de weg zit. Einstein's goedkeur staat, eigenlijk in één alinea, in zijn boekje op pag. 19 (Desalniettemin enz.) en ik heb die alinea, samen met de voorafgaande, zelf kritisch bekeken en eigenlijk opnieuw geformuleerd zonder 'gegoochel met woorden'; het volgende dus: Vergelijk met hem, maar eerst nog dit:. Mijn commentaar hier komt tot stand nadat ik op blz. 22 vastgesteld heb dat Einsteins omgaan met 'lichtsnelheid' fout is, namelijk tegen zijn eigen postulaten in. Het betreft daar het zenden van een lichtstraal langs een spoorbaan vanuit een aardse bron met snelheid c, zie aldaar. Terug-zoekend naar het begin van de 'fout in denken' is, onder andere, bovenstaande alinea aanwijsbaar. Verdere citering van mijn eigen, toenmalige commentaar geeft: Aanvang citaat: Hier worden 'gladde' tot 'zeer gladde' formuleringen gebruikt om een krom verhaal recht te laten lijken. Wat staat hier eigenlijk? In mijn (BZnbg) woorden: * In de klassieke mechanica werd niet getwijfeld aan het relativiteitsprincipe (vanaf zijn invoering) totdat... * De elektrodynamica en de optica aangaven dat bij hogere snelheden (dus snelheden richting lichtsnelheid, BZnbg) er afwijkingen optraden in die handelwijze van de klassieke mechanica. (zie inleiding boek 2 en fig. 1.3, daar waar Bertozzi 'wegloopt' van Newton; vanaf ≈ ½ c) * De klassieke mechanica was dus niet 'algemeen geldig' in zijn beschrijving van de problematiek maar vertoonde bij hogere snelheden steeds grotere afwijkingen. (Zie weer fig. 1.3 en 1.5 en bijbehorende tabellen en tekst van boek 2, BZnbg) * Daardoor werd ook (zegt Einstein) de geldigheid van het relativiteits-principe weer ter discussie gesteld. Let nu op! * Echter, OMDAT de klassieke mechanica de bewegingen binnen het zonnestelsel (zeer lage snelheden, ≈ 1% van c, zie weer fig. 1.3, boek 2, BZnbg) nauwkeurig verklaart (dat wisten we dus al), DAAROM moet het relativiteits-principe in de mechanica algemeen van toepassing zijn. Dus ook bij snelheden in de buurt van de lichtsnelheid (zegt Einstein. ?!!!) Terwijl hij het algemeen geldig zijn van dat principe nu juist ter discussie stelt op basis van het feit dat het bij lage snelheden wèl opgaat en blijkbaar bij hoge snelheden niet. Dit kan ik niet volgen. Wat is 'algemeen' in dit geval? •
Einstein: Dat echter een zo algemeen principe, dat voor één categorie verschijnselen zo schitterend van toepassing is (?), op een andere categorie verschijnselen niet van toepassing zou zijn, is a priori niet erg waarschijnlijk.
Einstein moet hier bewijzen dat het relativiteitsprincipe algemeen geldig is. De ‘constatering’ dat het 52
omgekeerde a priori niet erg waarschijnlijk is drukt echter een gevoel uit! Ik lijk wel op de markt te staan en te aanhoren. Dus: we stellen het relativiteits-principe ter discussie omdat in de klassieke mechanica de wetten van Newton weliswaar bij lage snelheden opgaan maar bij hoge snelheden steeds grotere afwijkingen vertonen... Dan zeggen we dat bij lage snelheden (hemellichamen in ons zonnestelsel) de wetten van Newton opgaan en DAAROM moet het relativiteits-principe in de mechanica algemeen van toepassing zijn, dus ook bij hoge snelheden ! En OMDAT het in de klassieke mechanica zo schitterend opgaat moet het ook opgaan in, in principe, andere 'takken van wetenschap'. Want als het ERGENS van toepassing is, zou het wel heel gek zijn als het ERGENS ANDERS niet van toepassing zou zijn. Ik heb niet 'gestudeerd', maar ik geloof niet dat dát de reden is dat ik hier twijfel aan het wetenschappelijk gehalte van bovenstaande redenering. In mijn techneuten-taal heb ik hier 'geen woorden voor'. Ik weiger pertinent ‘deze onderbouwing van een goedkeuring’, deze 'toelating' van het relativiteitsprincipe, te accepteren. Ik wens het niet te accepteren 'als wetenschap'. En ik wens het 'als persoon' ook niet te accepteren. Maar mijn probleem is groter: Ik, als ongestudeerde, kan geen nieuwe onderbouwing van de algemene toepasbaarheid van het relativiteits-principe bedenken, en ik betwijfel of die 'bedacht' kan worden. Maar misschien ligt ook dat aan mijn ‘ongestudeerdheid’. En nu moet ìk verder commentaar leveren...? Ik kan dit niet. Ik kan hier emotioneel niet eens mee omgaan, onder andere omdat de verhalen van 1905 stammen. Discussiëren doe je op basis van gelijkheid c.q. 'kennis-gelijkwaardigheid'. Zolang dit een vergissing was van Einstein had ik met hem kunnen overleggen. NU moet ik 'overleggen' met generaties natuurkundigen en sterrenkundigen die bijna een eeuw lang dit verhaaltje geslikt hebben. Zonder commentaar! Voluit verdedigd, zelfs. French, pag. 10, Aanvang citaat: Het was kenmerkend voor Einstein en een teken van zijn grootheid dat hij conclusies trok van de meest diepgaande en verstrekkende soort uit een nietig aantal gegevens. Mensen met minder grote capaciteiten proberen dit vaak ook, maar verschillen daarin van de Einsteins van deze wereld dat hun prachtige conclusies of generalisaties gewoonlijk onjuist zijn. In deze situatie, waarbij men bekwaam (inderdaad heel voortreffelijk), maar in wezen ad hoc theoretiseerde, baande Einstein een weg die helder uitzicht gaf - van zo'n grootse eenvoud als alleen genieën dat kunnen. In plaats van zichzelf vooropgezette denkbeelden over de feiten op te leggen, liet hij zich door een nietig minimum van gegevens leiden naar een fundamentele herziening van de opvattingen. Het was een verbazingwekkende prestatie in een terrein vol intellectuele reuzen. Aan het begin van zijn schitterende verhandeling waarin 1 zijn speciale relativiteitstheorie haar intree deed , merkt hij over het feit dat in dergelijke verschijnselen als de onderlinge wisselwerking tussen een magneet en een geleider op, dat het alleen maar de relatieve beweging is die van belang is en niet de afzonderlijke beweging van beide. Einde citaat Ik verschil dus blijkbaar ergens van mening met Einstein maar ook met French. Er zijn meer 'meningen verkondigende wetenschappen' waarbinnen verschijnselen van gelijke aard als hier vermeld, tegenwoordig een rol spelen, bijvoorbeeld archeologie. Los van het feit dat samenwerking tussen beide wetenschappen, dus astronomie en archeologie, in 53
mijn ogen een 'must' is, (en gelukkig steeds meer op gang komt) kan ik mij niet onttrekken aan het vermoeden dat dát wat Prof. Dr. H.B.G. Casimir onder andere uitspreekt in de inleidende opmerkingen van de Teleac-cursus 'Van Quantum tot Quark', n.l. De opleiding in de natuurwetenschappen dient een student vertrouwd te maken met een methodische twijfel. Daardoor onderscheidt de universitaire scholing zich juist van een vakgerichte opleiding. Ook in de natuurkunde moet men niet voetstoots aannemen wat in de boeken staat. Mijn leermeester Ehrenfest drong er bij ons studenten altijd met kracht op aan om niet te accepteren wat we lazen. Je moest je steeds afvragen of hetgeen je las wel de beste benadering van het probleem was... nog steeds niet hoog in het vaandel geschreven is van veel wetenschappers. En dit is niet eens het enige voorval binnen zijn, Einstein's, gedachtegang dat vraagtekens oproept. Maar dat volgende verhaal, groter van omvang en betekenis, dus in de volgende aflevering vanwege de lengte van dit artikel (tenzij de redactie beslist dat het dit keer nog langer mag dan voorgaande keren). ************ Zoals reeds opgemerkt in mijn vorige artikel, gaat dit vervolg-artikel over een pertinente fout in de afleiding van de algemene relativiteits-theorie zoals verwoord door Einstein. Ook hiervoor gaan we terug naar Einsteins boekje, boek 11, en omdat, na deze uitspraak van mij, nu alleen directe bewijzen op tafel moeten komen, val ik dus maar met de deur in huis. In paragraaf 11 van zijn boek (boek 11, pag 30) behandelt Einstein de lorentztransformatie. Daartoe voert hij op pag. 32 Figuur 2 op en omschrijft wat er volgens hem gebeurt (Ik zal binnen het behandelde van de paragraven 11 en 12 nog een ander afleiding van de lorentztransfornmaties geven in een volgend artikel, BZnbg). Let nu goed op: In paragraaf 12 gaat zijn betoog verder met de invoering van een 'meterstaaf' die ingebracht wordt in de reeds genoemde Figuur 2. Deze Figuur 2 toont een bewegend coördinatenstelsel (het accent-stelsel) binnen een coördinatenstelsel in relatieve rust. Het accent-stelsel beweegt in het in relatieve rust verkerende coördinatenstelsel met 'x-as langs x-as', zie weer Figuur 2. De meterstaaf bevindt zich in relatieve rust langs de x-as van - en daarom ook in relatieve rust in - het accent-stelsel. Ten opzichte van het in relatieve rust verkerende stelsel heeft de staaf dus een snelheid gelijk aan de snelheid van dat bewegende stelsel. Die snelheid is in het boek v genoemd. Hier wil ik er nu op wijzen dat de meterstaaf dus langs de gezamenlijke x-as beschouwd wordt en wel vanuit de oorsprong van het in relatieve rust verkerende stelsel wordt waargenomen. In de astronomie wordt dit 'waarnemen langs de gezichtslijn' genoemd. Einstein vermeldt dit ook éénmalig (let op!) meer of minder duidelijk, dáár waar hij (in mijn uitgave) onder aan de bladzijde vermeldt dat 'de lengte van een starre meterstaaf die met een snelheid v in de richting van haar lengte beweegt 2 2 1/2 (1 - v /c ) meter bedraagt'. (In feite had hij dus moeten zeggen 'die langs de gezichtslijn’ of ‘evenwijdig aan de gezichtslijn beweegt', maar naslag in de 'ENSIE, deel X, Register' leert ons bijvoorbeeld dat het begrip 'gezichtslijn' daar, in dus 1952, nog niet bekend is). (Op 27 nov. 2008 voeg ik het volgende toe ter verduidelijking: Het is niet van belang of de staaf in de richting van haar lengte beweegt; van belang is dat de beweging langs de gezichtslijn plaatsvindt. Dimensies die in díe richting worden waargenomen worden bij verwijdering korter waargenomen (en bij nadering langer waargenomen) In de volgende zin van Einstein's verhaal is de specificatie 'in de richting van haar lengte' verdwenen en vervangen door simpel 'bewegende' ('De bewegende starre staaf is dus korter dan dezelfde staaf, wanneer deze in een toestand van rust verkeert, en hoe sneller zij beweegt, des te korter is de staaf') Los van alles: Ik ben het niet eens met de conclusie 'is dus korter'; volgens mij moet daar staan 'wordt dus korter waargenomen', maar daar wil ik het hier niet over hebben. Het gaat er hier om dat voor een ‘meterstaaf in beweging langs de gezichtslijn' een eigenschap is afgeleid (die dan, als specificatie, ook éénmalig wordt genoemd), en welke specificatie vanaf dat moment van de 54
aardbodem is verdwenen! Wel wordt het verhaal nog gevolgd door een verhaal over een klok die in beweging een andere tijd zou aangeven. Ook hier is de specificatie 'bewegen langs de gezichtslijn' gewoon weggelaten. En, veel erger, iederéén is hem blijkbaar vergeten! En we weten allemaal dat als we een klok waarnemen (naar een klok kijken) die zich van ons af beweegt, dat we dan een vertraagde film zien (ieder volgende seconde-beeldje moet een langere weg afleggen) en dus niet de juiste tijds-snelheid op het juiste moment kunnen aflezen, maar daardoor dus ook een ander snelheidsverloop van de tijd DENKEN WAAR TE NEMEN. Maar nu gaan we naar paragraaf 23, pag. 65 in Einstein's boek, boek 11, daar waar we bezig zijn met onderbouwing van het verhaal rond de Algemene Relativiteit. En daar wordt een roterende schijf ten tonele gevoerd met daarop twee identiek geconstrueerde klokken (hier worden dus eerst de klokken behandeld en pas daarna de meterstaaf); één in het midden van de schijf en één op de rand van de schijf. Die klok op de rand van de schijf beweegt, ‘en, zegt Einstein, volgens het resultaat uit paragraaf 12 loopt derhalve de tweede klok vanuit C beoordeeld voortdurend langzamer dan de klok in het middelpunt van de schijf'. Ook als enkele alinea's verder de meterstaaf langs de omtrek van de roterende schijf wordt gelegd zou deze zover in lengte veranderen door de rotatie van de schijf (beweging) dat deling van de lengte van de omtrek van de schijf door de lengte van de straal of diameter van de schijf niet meer het getal pi (π) zou opleveren. Let nu op: Als we dus, als voorbeeld, de volledige omtrek van de schijf met meterstaven 'mannetje aan mannetje' beleggen en daarna de schijf aan het draaien brengen DAN ONTSTAAT ER VOLGENS EINSTEIN RUIMTE TUSSEN DIE METERSTAVEN OMDAT ZE ALLEMAAL BEWEGEN EN DUS KORTER WORDEN! Door het 'bewegen'! (Of wordt ook de schijf kleiner in omtrek? Dit kan niet, want dan zou de verhouding 1 : pi bewaard blijven.) Ik ben zo vrij om hier te stellen dat dit alles fout is. Afgezien van het feit dat Einstein zich een waarneemwereld schept om daarin zijn conclusies te kunnen trekken waarvan hij denkt dat ze ook in de reële wereld opgaan, is de hier gevolgde werkwijze geheel fout. En, let wél, ik moet zelfs uit de gevoerde bewoordingen en de gevoerde procedure opmaken dat het aan Einstein bekend was dat de bewijsvoering ‘niet door de beugel kon’. Ik heb in mijn werkzame leven diverse keren verschillen van mening gehad met tegenpartijen over bijvoorbeeld afspraken of voorschriften en wel op verschillende plaatsen aan verschillende tafels. In zulk een geval maak je iemand van de tegenpartij voorzichtig attent op het feit dat er onderling een verschil van interpretatie bestaat. Helpt dat niet dan volgen schriftelijke uitwisselingen van argumenten. Kom je er dan samen nog niet uit dan meldt je een 'conflict' aan, waarna één en ander uitgevochten wordt één niveau hoger in de betrokken organisaties, of eventueel nog een niveau hoger. Nu, dus in het geval van het hier besprokene, maak ik geen deel uit van 'een betrokken organisatie'. Toch wil ik een conflict aankaarten. Er klopt naar mijn mening namelijk niets van de door Einstein gevolgde 'werkwijze'. Het is volgens mij pertinent fout om de specificatie 'langs de gezichtslijn' onderweg te verdoezelen en te doen of hij niet meer bestaat. En een 'hoger niveau' moet dit beoordelen op basis van argumenten die eventueel de mijne ondergraven. (Dat is trouwens uiteindelijk de bedoeling van deze hele reeks artikelen; mijn argumenten moeten worden ondergraven waar dat kan!).
Bart Zwijnenberg, November, 2009
55
Hoofdstuk 11 Definities, opmerkingen, begrippen, specifieke uitleg, 2009-10-23 Absoluut coördinatie-stelsel bepaald door ‘absolute rust’ en oorsprong in Big Bang-punt. (richting van de assen dient nog vastgelegd; is niet aan mij. BZnbg) Absolute rust uitdijingsbol.
De rust, verbonden aan een plaatspunt., zijnde het middelpunt van een licht-
Absolute snelheid
Een snelheid die gemeten wordt c.q. bestaat ten opzichte van een plaatspunt.
Achtergrond-straling ook Kosmische Achtergrondstraling of reliek-straling of Microwave Background radiation genoemd, benaming voor waargenomen algemeen stralingsniveau om de Aarde. Hier geldt, dat deze in alle richtingen gelijk gemeten en binnenwaarts gerichte, straling afkomstig is van de materieconcentratie (Korst) aan de uiterste grenzen van ons Heelal en die straling is hier het ultieme bewijs voor het feit dat wij in het midden van het Heelal onze woon-en waarneemstek hebben (Fotonen van de ‘ontkoppeling hebben met lichtsnelheid het Heelal verlaten en die zien we nooit weer terug). Afkalven Het teruggeworpen worden van materie uit de oorspronkelijk optredende uitdijende ‘korst’ richting Big Bang-punt (centrum) en veroorzaakt door ‘inwendige’ elektronengas-druk’ in de korst. Afkoeling Hier: afkoeling van Heelal. Omdat Heelal uitzet met bijna lichtsnelheid, kan het bijna niet afkoelen omdat fotonen bijna niet het Heelal kunnen verlaten. Als we als buitengrens van het Heelal definieren de buitengrens van de fotonen dan KAN het geheel niet afkoelen door verlies van warmte. Wel zet het uit, waarbij materie steeds grotere tussenruimte verkrijgt, dus grotere potentiële energie per materie-voorkomen ten opzichte van alle andere materievoorkomens. Die potentiële energie bewerkstelligt afkoeling. Afkoelings-curve Van bovengenoemde afkoeling kan een grafiek worden samengesteld waarbij afkoeling versus tijd wordt uitgezet. Aggregatie-toestanden van materie We kennen a) pré-materiedeeltjes (vele, zie boek 7), b) ontaarde-materie-toestand, c) plasma-toestand, d) gasvormige toestand, e) vloeibare toestand, f) vaste toestand Armslag hier: de ruimte die een deeltje nodig heeft om zich volledig te ontplooien, inclusief alle elektronenbanen. Ballistisch gedrag Hiervan spreken we hier als alleen zwaartekracht en massa de beweging van de materie beïnvloedt. Big Bang Start van Heelal vanuit Singulariteit (met fotonen). Vergelijkbaar met lichtflits van grote energie. (Het moment heet ‘de Big Bang’.) Big Crunch
‘Oplossen’ van Stoffelijk Heelal in singulariteit aan eind van krimpend Heelal.
Binnen-materie of ‘vulling’ opgevuld. Binnenruimte
De materie die vanuit de korst de holte van de uitdijingsbol heeft
de ruimte die ingenomen wordt door ons eindige Heelal. (zie ook Buitenruimte) 56
Blauwverschuiving Buitenruimte
Zie ‘kleurverschuiving’.
of Ruimte, oneindige en dus onbegrensde Ruimte. (zie ook Binnenruimte)
Centrum van Heelal Het centrum van het bolvormige Heelal is het Big Bang-punt. Als wij waarnemingen doen aan de uiterste grenzen van onze huidige waarneemhorizon II (2009) dan komen we bij een z-waarde van 5 nog geen korst tegen. Daarboven (5.6 en hoger, Spitzer infrarood telescoop) maken wij naar alle zijden (4) contact met ‘monsterachtige toestanden’. Hier uit kunnen we afleiden dat we óngeveer in het midden van het Heelal leven, werken en waarnemen. De huidige metingen aan de zogenaamde ‘achtergrondstraling’ (maar volgens mij komend van de korst) bewijst met grote precisie de centrumpositie van de Aarde (ons melkwegstelsel) Eindig Heelal afmeting.
Ons Heelal. (eindige snelheid maal eindige tijd levert een Heelal op met een eindige
Elektro-magnetische trilling
Officiële benaming voor aantal verschijnselen waaronder licht.
Elektronen Lichtste van de drie atoomdeeltjes die ‘blijvend’ zijn: a) protonen b) neutronen c) elektronen. De protonen en neutronen vormen de kern van een atoom; de elektronen verblijven daarvan op relatief grote afstand. Elektronengasdruk Afhankelijk van mate van samenpersen optredende druk van vrije elektronen in samengedrukte ontaarde materie. Elektronenschillen of –banen k-, l-, m-, n-, o-, en de p-schil
Verblijfs-sferen van elektronen rondom atoom-kern. We kennen de
Energie-overschotten Hier de energie die fotonen méér hebben dan noodzakelijk voor materievorming. Het overschot wordt aangewend voor dynamische massa van de gevormde materie, kortom, voor uitdijsnelheid. Ether Medium dat als drager van lichtgolven zou bestaan. In reguliere wetenschap als achterhaald beschouwd. Er is geen bewijs van het niet-bestaan. (kan natuurlijk ook niet; als iets niet bestaat kun je dat niet bewijzen of het bestaan ontkrachten). Expansiedrang
Het ‘willen’ expanderen van materie.
Flits Een uitbarsting van elektromagnetische straling in één moment en vanuit één punt, een plaatspunt. Foton Benaming voor enkelvoudige energie-pakketjes die ‘het wezenljke’ van licht vormen. Zij zijn rustmassa-loos en verplaatsen zich met lichtsnelheid. Bij die snelheid hebben ze wel dynamische massa, waardoor ze ook aangetrokken worden door grote massa’s die dan ook hun ‘rechte weg’ kunnen doen afbuigen, zie zwaartekracht-lens. Zij ontstaan omdat energie in een atoom kan bereiken dat elektronen hun eigen baan verlaten en ‘plaats nemen’ op een baan hoger of op meerdere banen hoger, waardoor hun potentiële energie ten opzichte van de kern toeneemt. Omdat zij vrijwel direct daarna weer terugvallen naar hun oorspronkelijke baan komt de meerdere energie vrij als een foton en verdwijnt met lichtsnelheid van zijn bron in een (willekeurige?) richting. Zie verder in Index. Friedmann-heelal Een niet-kunnend-bestaan van een heelal; Het is oneindig groot (kosmologisch principe) èn het dijt uit. Dit gaat niet samen. Dit type Heelal heeft afgedaan. ‘Geboorte-energie’ De energie die een foton al heeft tijdens ontstaan op de bron door de snelheid van de bron. De energie die nodig is om c te bereiken moet door het foton zelf geleverd worden; daardoor neemt de frequentie af. 57
Geo-centrisch Reguliere benaming voor visie op ons zonnestelsel en staand tegenover Heliocentrisch, zie daar. Regulier toegekend aan Ptolemaeus Grootte van Heelal Hier wordt aan het Heelal een grootte toegekend, waarbij wordt uitgegaan van een bol-vorm (uitdijingsbol) van eindige afmetingen. (Eindige leeftijd maal eindige snelheid {lichtsnelheid] geeft een eindige afmeting. De straal van de bol is maximaal ongeveer 13 000 000 000 x 365,24 x 24 x 60 x 60 x 300.000 = 22 12,307 10 km. Heelal-objecten Het is naar mijn mening noodzakelijk wetenschappelijk over natuurkunde, astronomie, astrofysica en kosmologie te praten. Een ‘hemellichaam’ suggereert een link met het godsdienstige begrip ‘hemel’ en dat past niet. Daarom hier Heelal-object i.p.v Hemellichaam maar ook Firmament i.p.v. ‘sterrenhemel’ Helio-centrisch Reguliere benaming voor een visie op ons zonnestelsel en staand tegenover Geocentrisch, zie daar. Regulier toegekend aan Copernicus. Hubble-Heelal
Een Heelal dat start met een singulariteit en uitdijt met nagenoeg lichtsnelheid.
Kleurverschuiving Als wij in een telescoop licht (elektromagnetische straling) opvangen dan kunnen we daar een ‘spectrum van trekken’. Als we de straling van een object hebben ontvangen dat zich ten opzichte van ons beweegt (langs de gezichtslijn) dan beïnvloed de snelheid van die beweging de frequentie van de fotonen die de waarneming, en dus het spectrum, bepalen. Verwijdering leidt tot afname van frequentie, nadering leidt tot toename van frequentie (Doppler). Omgekeerd kunnen wij uit de mate van kleurverschuiving de snelheid van de bewegingen van de bron afleiden door de waargenomen spectra te vergelijken met in het laboratorium opgenomen spectrum van afzonderlijke elementen (het vergelijkings-spectrum) of met het spectrum van de Zon (ook nagenoeg geen snelheid ten opzichte van onze waarneemstek). Opmerking: Let op: de verwijderings-snelheid kan binnen het Heelal de grootte hebben van bijna 2c, en die verwijderingssnelheid bepaalt dan de roodverschuiving. (Deze 2c treedt alleen op in een met lichtsnelheid uitdijend Heelal waarbij de waarneemstek zich met lichtsnelheid beweegt tegengesteld aan materie die zich ook met lichtsnelheid uit de voeten maakt ergens in de uiterste regionen aan de andere zijde van het Heelal) [Theoretisch is het omgekeerde ook mogelijk namelijk als een waarneemstek het object tegemoet vliegt, waarbij beiden de snelheid c benaderen en er dus sprake is van een naderings-snelheid van bijna 2c. Kleurverschuiving, netto
Overblijvende kleurverschuiving, bepaald door relatieve snelheid.
Kleurverschuiving, maximaal Korst
Bepaald door nagenoeg 2c, rood en blauw.
(ook Schil) Benaming voor materie-concentratie die buitenzijde van Stoffelijk Heelal vormt.
Kosmologische constante Door Einstein veronderstelde maar later herroepen, een soort ‘antizwaartekracht’ die op zeer grote afstand zou optreden en een statisch Heelal zou garanderen. Kosmologisch principe De veronderstelling dat het Stoffelijk Heelal homogeen en isentroop is. Hier wordt dat tegengesproken. Licht In het dagelijks gebruik wordt het begrip bepaald door onze ogen, dus het begrip ‘zien’. Als het licht is kun je wat zien, als het donker is gaat dat niet. In de natuurkunde en daarmee verwante wetenschappen valt licht onder de ‘elektromagnetische straling’ die loopt van ‘verre radio-straling via infrarood-straling, zichtbaar licht, ultraviolet-straling en röntgen-straling naar gamma-straling. Lichtflits
Hier: energie die zich openbaart als elektromagnetische straling gedurende een moment 58
Lichtsnelheid 300.000 km/s).
Hier: Absolute en maximale snelheid in Heelal en in Buitenruimte. (ongeveer
Marathon-lopers
hun start, aangehaald om afkalving te ‘illustreren’.
Massa is een eigenschap van materie en energie. Het onderscheid zich in ‘rustmassa’ en ‘dynamische massa’ die samen ‘DE massa’ vormen. Rustmassa ontstaat gelijk met materie. 2 De verhouding tussen massa en energie wordt gegeven door E = m.c . Soortelijke Massa van materie is sterk afhankelijk van de staat/aggregatietoestand waarin de materie verkeert. Materie-concentratie Materie-deeltjes Meterstaaf
(ook Korst) bevindt zich als ‘schil’ om het Bolvormige Heelal.
Hier protonen, neutronen en elektronen.
Een meetwerktuig om lengtes te meten.
Michelson en Morley Nul-resultaat is verklaarbaar (Doppler, Weinberg). Proefopstelling is niet in staat dat aan te geven waarvoor hij is opgezet. Proef heeft afgedaan. Zoek via Index naar meer info in mijn artikelen. Monsterachtige objecten Benaming voor objecten in de uiterste regionen van ons Heelal en die sterk afwijken van dat wat verwacht werd te zien. Gebruikt door NASA. NASA
Amerikaanse ruimtevaart-organisatie.
Newton’s 1e theorema Aanname van Newton die zegt dat in homogeen gevuld, oneindig Heelal materie-delen geen invloed op elkaar uitoefenen. (alle krachten houden elkaar overal in evenwicht). Theorema is niet van toepassing in eindig Heelal, ja…, ‘shell’ van materie oefent juist wèl kracht uit op materie binnen in die ‘shell’, zie mijn onderbouwing via Index. Normale materie
Benaming voor materie zoals wij die dagelijks om ons heen hebben.
Oneindig hoge temperatuur Theoretisch optredende temperatuur in geval van singulariteit. Omdat die één moment lang geen volume heeft en wel energie bevat bepaald het quotient ‘iets : 0’ de hoogte van de temperatuur op dat moment. Ontaarde materie Materie waarvan elektronenbanen door uitwendige druk zijn gekraakt (elektronen samengedrukt op kern). Beslaat als het ware ‘een traject van heftigheid’ van ‘licht’ gekraakte buitenste banen tot neutronensterren in de orde van grootte die behoort bij de overgang naar singulariteit. Ontkoppeling Het moment in het afkoelende Heelal dat het plasma door die afkoeling overgaat in atoomvorming en dus de elektronen hun plaats innemen op de elektronen-banen om de kernen. Elektronen zijn vanaf dat moment gebonden aan kernen (zij vormen samen atomen) en die elektronen vangen dan niet zo gemakkelijk nog fotonen in (elektronen kunnen ongestoord reizen). Ouderdom van heelalobjecten Omdat materie niet met lichtsnelheid kan reizen maar fotonen wel is hieruit af te leiden dat wij nooit objecten kunnen waarnemen van vóór de halve heelal-leeftijd. Penrose, prof.
Wetenschapper die onder andere vaststelde dat singulariteiten mogelijk zijn.
Pertinente fout De fout in Einsteins redenering waarbij hij een eigenschap tijdens het waarnemen langs de gezichtslijn toepast op objecten die ten opzichte van de waarnemer GEEN snelheid hebben. Plaats van de Aarde Door vast te stellen dat een lichtflits leidt tot een bolsymmetrische uitdijing van licht met de maximaal optredende snelheid in ons Heelal, de lichtsnelheid, kunnen we omgekeerd 59
afleiden dat het punt waar de flits optrad een ‘punt in absolute rust is, namelijk bolsymmetrisch omgeven door maximum snelheid. De Big Bang was/is een flits, dus het Heelal is rond. Omdat onze Waarneemhorizon II ook rond / een bol is en reikt tot uitdijingsnelheid 95 à 96 % lichtsnelheid, maar zich ook nog steeds in het bolvormige Heelal bevindt (binnenbal in buitenbal), moeten we afleiden dat onze waarneemstek zich in de omgeving van het middelpunt van het Heelal bevindt. Uit de waarnemingen van de Spitzer-telescoop kunnen we afleiden dat als wij, verdeeld over het firmament een viertal zogenaamde ‘deep sky-waarnemingen doen, dat we dan vrij exact-gelijke objecten waarnemen terwijl onze waarneemhorizon maar iets is toegenomen. Onze waarneemstek ligt dus vrij nauwkeurig in het midden van het bolvormige Heelal. Uit de metingen die wij doen aan de door ons genoemde ‘achtergrondstraling’ blijkt dat we zelfs heel precies in het midden zitten. Plasma Aggregatietoestand van materie waarbij de kernen van de atomen wel hun elektronenbanen bezitten, die dan ook de minimale afstand van de kernen bepalen, maar de elektronen zelf zich daar niet op bevinden maar ‘een vrij leven leiden’. ‘Per Aspera ad Astra’ periodiek van Sterrenwacht ‘Cosmos Ontdekcentrum’ te Lattrop,, adres Frensdorferweg 22., 7635 NK Lattrop, tel: 0541 229700. Zie ook www.e-cosmos.nl Plaatspunt Centrum van licht-uitdijingsbol van flits, tevens rustpunt en oorsprong (plaats van bron) van ontwijkende fotonen. Achtereenvolgend plaatspunten vormen de baan van de lichtbron. Denk aan flitsende en bewegende lichtbron. Pré-materiedeeltjes deeltjes die onder andere voorafgaan aan materiedeeltjes tijdens Big Bangproces, maar die ook regulier verondersteld worden op te rispen in het vacuüm. Primaire kleurverschuiving Kleurverschuiving die bij de bron optreedt, afgeleid van èn bepaald door absolute snelheid van de bron. Ptolemaeus Griekse denker die onder andere overtuigd was dat de Aarde in het centrum van ‘Alles’ verbleef. Hij had dit niet zelf vastgesteld maar beriep zich op overgeleverde ‘kennis’. Reguliere tijd Tijdsverloop zoals wij dat kennen. Geldt hier vanaf einde materievorming. (Ik heb geen redenen te veronderstellen dat er veranderingen zijn opgetreden in het verloop van de tijd c.q. in de snelheid van de duur, gedurende het bestaan van het Heelal) Reguliere visie kijk op delen van en op het geheel aan veroverde- en geconsolideerde kennis van de reguliere wetenschappen; niet meer en niet minder. Reguliere Wetenschap Die ‘organisatie’ van wetenschappers die zich bezighoud met onderzoek en het trekken van conclusies daaruit, die conclusies rangschikt in een patroon, dat patroon dus steeds uitbreid maar ook consolideerd. Het is mijn mening dat alle wetenschap is samengevat in een patroon van meningen. Zo is ook het verhaal waarvan deze index deel uitmaakt een mening en zal dat altijd blijven. Consolidatie is desondanks nodig om te kunnen onderwijzen. Reis-energie naar telescoop
Het niveau van energie dat een foton bezit tijdens zijn reis met snelheid c van object
Relativiteit (de onderbouwing, Afkeur van.) De bij de speciale relativiteit afgeleide en in de waarneming opvallende verkorting van een langs de gezichtslijn bewegende meterstaaf mag niet vertaald worden als: ‘een bewegende dimensie wordt korter’. Wat is afgeleid is ‘een langs de gezichtslijn bewegende dimensie wordt korter waargenomen, afhankelijk van de snelheid van bewegen langs die gezichtslijn’. De toepassing door Einstein van dit ‘gegeven’ in de onderbouwing van de algemene relativiteitstheorie is fout. 60
Relativiteitsprincipe Roodverschuiving
Zie hfst. 10, ook voor afkeur onderbouwing. Zie ‘kleurverschuiving’.
Roomsche Kerk Organisatie van zich kerk-noemende mensen die hun leer ontlenen aan zeer oude geschriften die toentertijd door mensen met kennis van die tijd zijn geselecteerd en bindend verklaard. Zij claimen de waarheid te bezitten (zoals iedere kerk). De kerk heeft veel aanhangers maar ook veel afsplitsingen. Schil
(ook Korst) Benaming voor materie-concentratie die buitenzijde van Stoffelijk Heelal vormt.
Secundaire fotonen Als fotonen van een lichtbron komen en daarna uiteindelijk op materie vallen, bijvoorbeeld zonnestraling op de grond, dan kunnen zij in de atomen van die materie elektronen naar een andere, hogere baan dwingen. Bij nagenoeg directe terugkeer naar hun oorspronkelijke baan komt een foton vrij (qua energie gelijk aan het verschil in potentiële energie van de beide genoemde posities). Dat dan vrijkomende foton wordt hier het ‘secundaire foton’ genoemd Secundaire kleurverschuiving Kleurverschuiving die optreedt bij bijvoorbeeld de waarnemer, afgeleid van en bepaald door absolute snelheid waarnemer. Singulariteit Zie hfst. 12 Snelheid meten
Zie hoofdstuk 7
Statisch Heelal Een Heelal-model dat uitgaat van in grote lijnen onveranderlijkheid van het beschouwde Heelal. Telescoop optisch waarneemtoestel. Er bestaan, in grote lijnen, de volgende soorten: Röntgen-. Ultraviolet-, Zichtbaar licht-, Infrarood- en Radio-telescopen, die ook nog op het aardoppervlak opgesteld kunnen zijn maar bijvoorbeeld ook als ‘kunstmaan’ buiten de Aarde en ook buiten de dampkring kunnen cirkelen. Tijdperken Vaak is het verleden in tijdperken in te delen aan de hand van criteria. Iedere discipline en ieder vakgebied hanteert daar eigen criteria voor. Geschikt voorbeeld hier: Tijdstip waarop stervormings-tijdperk aanvangt in ons Heelal, gezien door de bril van de astrofysicus en de kosmoloog, zie ook hoofdstuk 11. Tijdstip ‘0’
Hier het moment van de Big Bang-start
Uiterste heelal-grens Hier nemen we als uiterste grens de uiterste grens van dit Heelal, dus dat wat is ontstaan na de laatste Heelal-singulariteit. Die uiterste grens wordt hier bepaald door de neutrino’s van de Big Bang. Universeel coördinatensysteem Coördinatensysteem met oorsprong in Big Bang-punt (plaatspunt). Richting dient nog vastgelegd. Uranium-verrijking Het verhogen van het gehalte U238 in het mengsel U235-U238. U238 wordt hoger gewaardeerd, vandaar ‘verrijking’. Versnelde uitdijing Benaming voor waargenomen versnelling van uitdijing op grotere diameter in Heelal.(Zie ook hoofdstuk 9, ‘Newtons eerste theorema). Oorzaak is de aantrekkingskracht van de materie-concentratie. Vertraagde uitdijing Omdat iedere, vrij vliegende materie-concentratie zich door zwaartekracht tracht te verdichten, zal ook aan de uiterste grenzen van het materiële Heelal een extra vertraging gemeten kunnen worden als invloed van de materie-concentratie en die komt bovenop de vertraging 61
die daar aanwezig is door de samentrekkende zwaartekracht van het Heelal als geheel. In deze contreiën speelt de Bertozzi-massa een grote rol. Volume van Heelal Gelijktijdig met de straal van het Heelal neemt ook de dikte van de materiewand of schil toe. Dat alles direct na de Big Bang. De toename van het volume is bepalend voor het tempo waarin de voor omzetting in aanmerking komende fotonen zich in materie omzetten. Dat proces stopt daar waar de temperatuur te laag wordt. Vorige Heelal Als wij voor ons Heelal een ‘Big Crunch’ mogelijk achten dan mogen we een vorig heelal (inclusief Big Crunch) niet uitsluiten omdat wij geen andere verklaring hebben voor onze Big Bang-singulariteit. Vorm van Heelal
Een precieze Bol
Vroegere beschaving Het werk van veel wetenschappers leidt tot de conclusie dat er sprake kan zijn van vroegere, hoog-ontwikkelde beschavingen. Andere wetenschappers bestrijden deze denkrichting. Persoonlijke wereld- en mensbeschouwingen spelen daarin een rol. Sitchin geeft veel stof tot nadenken. Waarneemhorizon I Diameter van ‘fictief’ boloppervlak rondom neutronenster en die bepaald wordt door grootte van aantrekkingskracht van de ster. Die aantrekkingskracht is dan groter dan het vermogen van fotonen (hun snelheid) om aan zwaartekrachtsvelden te ontsnappen. Waarneemhorizon II Diameter van ‘fictieve’ bol rondom een waarneemstek en die bepaald wordt door het ‘waarneemvermogen’ van de voor de waarneming gebruikte apparatuur en procedure / techniek. Anno 2009 ongeveer bepaald door 96% c verwijderingssnelheid, (hier aangenomen dat ons Melkwegstelsel zich in het Midden van het Heelal bevindt). Waarneemhorizon III Heelal . Waarneemstek telescopen.
Voor een waarnemer in het midden van het Heelal de buitengrens van ons
plaats van de telescoop en/of het optisch centrum/zwaartepunt van een aantal
Weinberg Als we een licht- of geluidsgolf waarnemen, die afkomstig is van een bron die ten opzichte van ons in rust is, komen de opeenvolgende golftoppen met evengrote tussenpozen bij ons aan als waarmee ze uitgezonden worden. (Hij heeft dit niet op Michelson en Morley betrokken) Zwaartekracht
Eigenschap van materie om andere materie- maar ook fotonen aan te trekken.
Zecharia Sitchin Taalgeleerde die uit onderzoek van kleitabletten en op basis van collegiaal werk een visie op ‘de oudheid’ heeft ontwikkeld en ter boek gesteld. Zwaartekracht-veld Een zwaartekrachtsveld geeft voor een deel van de ruimte aan hoe de zwaartekrachts-resultante gericht is èn hoe groot die is. Zwart gat Optische verschijnings-vorm van neutronenster die zover in massa is toegenomen dat licht niet meer aan oppervlak kan ontsnappen. (De waarneemhorizon II is door accretie groter geworden dan de ster zelf. Door accretie neemt de massa minimaal lineair toe met die accretie en de diameter slechts met minder dan derdemachts wortel. Samendrukking speelt een rol. Na verloop van zekere accretie ‘wint de Waarneemhorizon het’ van de diameter. Op dat moment veranderd er niets aan het heelalobject).
62