Het onderzoek in dit rapport werd uitgevoerd met de steun van het DirectoraatGeneraal (DG) voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen van de Europese Unie en valt binnen de DG's strategie en programma ter promotie van de gendergelijkheid op lokaal niveau. De informatie in dit document weerspiegelt niet noodzakelijk de positie of opinie van de Europese Commissie. Publicatie, reproductie, kopie, distributie of andere verspreiding of gebruik door derden is verboden zonder de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van het Participatiefonds.
Aanmoedigen van de gelijkheid van mannen en vrouwen: Uitdagingen voor ondernemerschap en microfinanciering VS/2006/0424
Studie van het ondernemerslandschap: Nationaal rapport België
Studie uitgevoerd in het kader van de Strategie en het Programma ter promotie van de gendergelijkheid op lokaal niveau van het Directoraat-Generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen van de Europese Unie
Sarah Van Cauwenbergh Jean-Pierre Watthy Participatiefonds - Departement Studies in samenwerking met Réseau Financement Alternatif - 2007 -
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING ...................................................................................................................... 1 DEEL 1. INLEIDING .................................................................................................................. 4 1.1 1.2 1.3 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.4.5 1.4.6
PROJECT: ACHTERGROND........................................................................................... 4 DOEL VAN DE STUDIE EN HET RAPPORT.................................................................. 5 METHODOLOGIE ............................................................................................................ 5 GENDER EN GELIJKHEID: CONCEPTEN EN DEFINITIES....................................... 7 GENDER ............................................................................................................................. 7 GELIJKHEID VAN GENDER - GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN.................................. 8 GENDER MAINSTREAMING .................................................................................................. 8 GENDERNEUTRAAL ............................................................................................................ 8 GELIJKE KANSEN ................................................................................................................ 9 AFFIRMATIEVE MAATREGELEN........................................................................................... 9
DEEL 2. ALGEMENE INFORMATIE: BASISSTATISTIEKEN BELGIË ........................... 10 2.1 AANTAL INWONERS..................................................................................................... 10 2.2 GROEI VAN HET BBP .................................................................................................... 10 2.3 GINI-COËFFICIËNT: ONGELIJKHEID VAN HET INKOMEN................................. 10 2.4 WERKLOOSHEIDSGRAAD VOOR MANNEN EN VROUWEN ................................. 11 2.5 ARMOEDERISICO VOOR MANNEN EN VROUWEN ................................................ 12 2.6 TEA-INDEX PER LAND EN PER GESLACHT IN 2006................................................ 13 2.7 GENDER EMPOWERMENT MEASURE IN 2006......................................................... 13 2.8 VROUWELIJKE VERTEGENWOORDIGING IN DE NATIONALE WETGEVENDE INSTANTIES: EU25 RANGSCHIKKING ............................................................................... 14 2.9 EVOLUTIE VAN HET AANDEEL VROUWEN IN DE TOTALE TEWERKSTELLING EN HET TOTALE AANTAL ZELFSTANDIGEN................................................................... 16 DEEL 3. SCORECARD............................................................................................................. 17 3.1 SCORECARD DIAGRAM VAN DE 6 DIMENSIES....................................................... 17 3.2 ALGEMENE NATIONALE CONTEXT VOOR ONDERNEMERSCHAP ................... 17 3.2.1 ONDERNEMERSOPPORTUNITEITEN .................................................................................... 18 3.2.2 ONDERNEMERSBEKWAAMHEDEN (PUBLIEKE STEUN OP NATIONAAL EN LOKAAL NIVEAU). 21 3.2.3 ONDERNEMERSCULTUUR ................................................................................................. 25 3.2.4 BELEIDSSTIMULANSEN VOOR HET ONDERNEMERSCHAP .................................................... 28 3.2.5 UITKERINGEN................................................................................................................... 32 3.2.6 TOEGANG TOT FINANCIERING ........................................................................................... 35 3.3 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN IN DE SAMENLEVING.................... 40 3.3.1 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN ALS BELEIDSKWESTIE ........................................ 41 3.3.2 SOCIO-ECONOMISCHE GELIJKHEID TUSSEN MANNEN EN VROUWEN IN DE SAMENLEVING... 44 3.4 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN OP DE ARBEIDSMARKT EN BRUGGEN NAAR HET ZELFSTANDIG ONDERNEMERSCHAP ...................................... 46 3.4.1 GELIJKHEID INZAKE ARBEIDSPARTICIPATIE ...................................................................... 47 3.4.2 SOCIALE INFRASTRUCTUUR VOOR DE GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE INTEGRATIE OP DE ARBEIDSMARKT .............................................................................................. 49
V
3.4.3 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE UITKERINGEN........................................ 52 3.5 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE ONDERNEMERSCHAP EN ZELFSTANDIGENSTATUUT ................................................................................................. 54 3.5.1 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE ZELFSTANDIG ONDERNEMERSCHAP ....... 54 3.5.2 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE ONDERNEMERSKENMERKEN.................. 56 3.5.3 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE ONDERNEMERSCULTUUR....................... 59 3.6 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE ONDERSTEUNENDE STRUCTUREN VOOR ONDERNEMERS............................................................................... 60 3.6.1 ACTIVITEITEN TER BEVORDERING VAN HET ONDERNEMERSCHAP GERICHT OP GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN IN HET ONDERNEMERSCHAP.............................................................. 60 3.6.2 LOKALE ONDERSTEUNENDE MAATREGELEN GERICHT OP GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN IN HET ONDERNEMERSCHAP......................................................................................... 66 3.7 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE TOEGANG TOT FINANCIERING ....................................................................................................................... 69 3.7.1 FINANCIËLE MIDDELEN .................................................................................................... 69 3.7.2 EXTERNE FINANCIERING................................................................................................... 71 3.7.3 TOEGANG TOT MICROFINANCIERING................................................................................. 74 DEEL 4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ................................................................... 77 4.1 CONCLUSIES .................................................................................................................. 77 4.2 AANBEVELINGEN ......................................................................................................... 78 4.2.1 KINDEROPVANG ............................................................................................................... 79 4.2.2 ONDERWIJS ...................................................................................................................... 79 4.2.3 BEGELEIDING ................................................................................................................... 79 4.2.4 PROMOTIE NAAR SPECIFIEKE DOELGROEPEN TOE .............................................................. 80 4.2.5 VROUWEN IN DE MEDIA .................................................................................................... 80 4.2.6 FINANCIËLE DATA ............................................................................................................ 80 DEEL 5. BIJLAGEN ................................................................................................................. 81 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
LIJST VAN AFKORTINGEN.......................................................................................... 81 SCORECARD................................................................................................................... 83 VRAGENLIJST VOOR EXPERTEN .............................................................................. 89 LIJST VAN FIGUREN ..................................................................................................... 90 LIJST VAN TABELLEN.................................................................................................. 91
DEEL 6. BRONNEN.................................................................................................................. 92 6.1 6.2 6.3 6.4
EXPERTEN ...................................................................................................................... 92 DOCUMENTEN ............................................................................................................... 92 WEBSITES ......................................................................................................................102 NUTTIGE LINKS EN BRONNEN..................................................................................103
VI
SAMENVATTING Vrouwen vertegenwoordigen slechts 30% van de ondernemers in Europa. Zij vermelden de toegang tot financiering als de belangrijkste factor die de lancering, de groei en de duurzaamheid van hun ondernemingen beïnvloedt. Omwille van het feit dat hun ondernemingen voornamelijk in de uiterst competitieve dienstensector zijn ondergebracht, evenals grotere armoedeniveaus, hogere werkloosheidscijfers en het feit dat ze minder middelen ter beschikking hebben dan mannen, kan het voor vrouwen moeilijk zijn om een traditionele banklening te verkrijgen om een onderneming op te starten. Microfinanciering en microkredieten, investeringskredieten van maximaal € 25.000 aangeboden aan personen die geen toegang hebben tot het traditionele bancaire krediet, kunnen een oplossing bieden. Bovendien nemen de aanbieders van microkredieten vaak genoegen met alternatieve of zelfs geen waarborgen of garanties. Daarnaast bieden ze hun klanten ook opleidingen en ondersteunende diensten aan. Echter, in tegenstelling tot de meeste andere regio’s in de wereld, bereiken het merendeel van microfinancieringsaanbieders in Europa amper meer vrouwen dan het algemene nationale percentage vrouwelijke ondernemers. Het door de EU gefinancierde project, Aanmoedigen van de gelijkheid van mannen en vrouwen: Uitdagingen voor ondernemerschap en microfinanciering, wil deze tekorten aanpakken door het begrip van vrouwelijke ondernemers en ondernemingen te verbeteren en goede praktijken te identificeren en uit te wisselen. Het project gaat gepaard met de implementatie en evaluatie van een aantal pilootprojecten, bezoeken ter uitwisseling van goede praktijken en vergelijkende studies (gecoördineerd door het Europese Microfinancieringsnetwerk en uitgevoerd door negen leden van het netwerk). Dit rapport maakt deel uit van de vergelijkende studies die werden uitgevoerd in de acht landen die in het project zijn vertegenwoordigd. Het doel van de studie is om de zakelijke omgeving voor vrouwelijke ondernemers te evalueren in de volgende Europese landen: België, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Noorwegen, Spanje, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk. De acht onderzoeksteams hebben gegevens verzameld over de volgende zes dimensies die belangrijke factoren vormen voor vrouwelijke zelfstandigen en ondernemers: -
Algemene nationale context voor ondernemerschap Gelijkheid van mannen en vrouwen in de samenleving Gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en bruggen naar het zelfstandig ondernemerschap Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake ondernemerschap en zelfstandigenstatuut Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake ondersteunende structuren voor ondernemers Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake de toegang tot financiering.
Het Belgische nationale rapport toont het scorecard diagram dat een samenvatting geeft van de studieresultaten. Het rapport geeft toelichting bij en rechtvaardigt de scores, benadrukt
1
voorbeelden van goede praktijken en haalt beknopte voorbeelden uit de praktijk aan inzake innovatieve initiatieven betreffende de gelijkheid van mannen en vrouwen en ondernemerschap. België scoort zeer goed op de vermelde dimensies, maar doet het iets minder goed op de dimensie “gelijkheid van mannen en vrouwen inzake zelfstandig ondernemerschap en zelfstandigenstatuut”. De algemene Belgische context voor ondernemerschap is de laatste jaren positief geëvolueerd. Op 10 februari 1998 trad de programmawet ter bevordering van het zelfstandig ondernemerschap in werking en werden aanvullend enkele Koninklijke Besluiten gestemd ter realisatie van deze wet. Jaarlijks georganiseerde startersdagen, waar toekomstige zelfstandigen alle nodige informatie op één plaats kunnen terugvinden en specialisten hen te woord staan, zagen het levenslicht. Ook werden recent de regels betreffende administratieve verplichtingen bij het opstarten van een zelfstandige activiteit versoepeld. Wat betreft financiële middelen percipiëren een heel aantal Belgen de toegang tot bancaire investeringskredieten niet zo eenvoudig, wat voornamelijk te wijten is aan de omslachtige administratie en de te leveren informatie. Echter, wanneer men geen banklening toegekend krijgt, kan men nog steeds beroep doen op andere instellingen en middelen, zoals waarborgen en microfinanciering. Toch voelen de Belgen zich niet meteen aangesproken tot het zelfstandig ondernemerschap. Dit is te wijten aan verscheidene factoren, zoals de Belgische mentaliteit ten opzichte van het zelfstandig ondernemerschap, de fiscale druk en de grote verschillen tussen het statuut van de werknemers en de zelfstandigen, ondanks de reeds aangebrachte verbeteringen aan het zelfstandigenstatuut. Ook het feit dat werklozen die als zelfstandige aan de slag willen gaan meteen hun recht op sociale uitkeringen verliezen, is niet bevorderlijk voor de aantrekkelijkheid van het ondernemerschap. De socio-culturele context in België waarborgt de gelijkheid tussen mannen en vrouwen via de grondwet. In 2002 werd het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen opgericht, eveneens ter bestrijding van discriminatie en ongelijkheid op basis van geslacht. Daarenboven moet sinds 2007 in elke politieke beslissing rekening worden gehouden met de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, met andere woorden “gender mainstreaming” op alle besluitvormingsniveaus. Op alle besluitvormingsniveaus wordt de gelijkheid van mannen en vrouwen ter harte genomen. Wanneer we de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt onder de loep nemen, blijkt echter dat de lonen van mannen en vrouwen niet gelijk zijn in België. Ook de arbeidsparticipatie is niet evenredig verdeeld: België herbergt minder werkneemsters dan werknemers. Vrouwen werken daarenboven vaker deeltijds dan mannen. Daarbij komt nog dat bij de geboorte van hun kind minder vrouwen ervoor opteren uit te gaan werken, terwijl een kind mannen daarentegen lijkt aan te zetten om meer te gaan werken. Dit is mogelijk voor een stuk te wijten aan het gebrek aan kinderopvang. Recent werden al verschillende maatregelen genomen om het aanbod uit te breiden. De laatste jaren kent het geboortecijfer evenwel weer een stijgende trend, waardoor het resultaat van de genomen maatregelen deels teniet wordt gedaan. Ook voor vrouwelijke zelfstandigen blijkt het tekort aan kinderopvang een belangrijk struikelblok.
2
Inzake de participatie in het zelfstandig ondernemerschap blijkt dat vrouwen er minder voor kiezen zelfstandige te worden dan mannen. Het zelfstandig ondernemerschap is nochtans geëvolueerd tot een sociaal geaccepteerde carrièrekeuze voor vrouwen. Toch worden vrouwen minder aangemoedigd en besteedt de media minder aandacht aan vrouwelijke zelfstandigen dan aan hun mannelijke collega’s. Vrouwen nemen 30% van de Belgische zelfstandigenpopulatie voor hun rekening: in vergelijking met mannen telt België zowel minder startende vrouwelijke zelfstandigen als gevestigde vrouwelijke zelfstandigen. Hun motieven zijn evenwel grotendeels gelijklopend met de motieven van mannen. Vrouwen hechten wel meer belang aan de mogelijkheid om, als zelfstandige, zelf hun werk te kunnen organiseren. Zowel mannen als vrouwen starten voornamelijk met een eigen zaak door een opportuniteit aan te grijpen, hoewel vrouwen minder vaak met een opportuniteit worden geconfronteerd dan mannen. Tevens blijkt dat vrouwen vaker uit noodzaak starten dan mannen. Wanneer ze een zaak runnen, is deze doorgaans kleiner dan die van mannen en vallen de inkomsten ook beperkter uit. Ondernemerschap in België wordt, omwille van het beperkte aantal zelfstandigen, actief gepromoot. Naast enkele initiatieven specifiek voor vrouwen wordt echter weinig tot geen onderscheid gemaakt per geslacht, men hanteert met andere woorden een genderneutrale aanpak. Ook op het gebied van steun en begeleiding voor (startende) zelfstandigen maakt men geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Er bestaan echter wel projecten die nadrukkelijk op vrouwen gericht zijn, zoals het project VrouwEnZaken van Crédal, dat zowel een opleiding als een microkrediet en begeleiding aanbiedt. Het Participatiefonds biedt geen specifiek product voor vrouwen aan. Toch is deze instelling vrouwvriendelijk, wat blijkt uit de toenemende goedkeuringspercentages voor vrouwen. Ook netwerken zijn heel belangrijk voor ondernemers: terwijl mannen gemengde netwerken verkiezen, geven vrouwen de voorkeur aan netwerken uitsluitend voor vrouwen. Hoewel België een aantal netwerken voor vrouwen telt, zijn vrouwen minder vaak lid van een netwerk dan mannen. Toegang tot financiering blijkt niet de grootste moeilijkheid waarmee (toekomstige) ondernemers te kampen krijgen. Zowel mannen als vrouwen financieren hun onderneming immers het vaakst met behulp van een banklening. Toch spreken vrouwen, omwille van risicoaversie, vaker dan mannen hun spaargeld aan om een zelfstandige activiteit te beginnen. Anderzijds blijkt dat vrouwen evenzeer toegang hebben tot overheidsleningen, waarborgen en microfinanciering. Banken stellen weinig tot geen genderspecifieke data beschikbaar. Een aantal Belgische onderzoekscentra, evenals enkele andere instellingen, voeren studies uit betreffende de gelijkheid van mannen en vrouwen, ook met betrekking tot het ondernemerschap. Op basis van, onder andere, deze resultaten werden reeds verschillende initiatieven op touw gezet om het ondernemerschap onder vrouwen te bevorderen. Om het zowel voor mannen als vrouwen interessanter te maken om te starten als zelfstandige, kunnen naast de reeds genomen maatregelen nog bijkomende acties worden ondernomen. Daarom formuleren we aan het einde nog enkele aanbevelingen naar de overheden, financiële instellingen, begeleidende organisaties en media toe.
3
DEEL 1. INLEIDING 1.1
PROJECT: ACHTERGROND
Deze studie is één van de acht landenstudies die werden uitgevoerd in de context van een transnationaal project dat werd gefinancierd door het Directoraat-Generaal (DG) van de Europese Unie voor Tewerkstelling, Sociale Zaken en Gelijke kansen. Het project Aanmoedigen van de gelijkheid van mannen en vrouwen: Uitdagingen voor ondernemerschap en microfinanciering valt binnen de strategie en het programma van het DG voor de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen op lokaal niveau. Het project wordt gecoördineerd door het Europese Microfinancieringsnetwerk en omvat onderzoek, implementatie van pilootprojecten en uitwisseling van kennis en goede praktijken tussen negen netwerkleden, actief in acht landen. Micro-ondernemingen1 en zelfstandigen zijn in Europa goed voor meer dan 94% van het totale aantal ondernemingen en vormen een essentieel element in de lokale ontwikkeling. Het aantal vrouwelijke zelfstandigen in Europa is veel kleiner dan het aantal mannelijke zelfstandigen en het aantal vrouwelijke ondernemers met werknemers is nog kleiner. Het potentieel van vrouwen om bij te dragen tot de lokale economische en sociale ontwikkeling wordt niet gerealiseerd. Wereldwijd is gebleken dat microkredieten2 een doeltreffend hulpmiddel zijn voor de ontwikkeling van het zelfstandig ondernemerschap en micro-ondernemingen. Ze helpen vrouwen om hun eerste stappen naar zelfstandig ondernemerschap te zetten. In Europa bereiken de aanbieders van microfinanciering proportioneel gezien niet evenveel vrouwen als in andere delen van de wereld. Het inzicht en de methoden van de Europese microfinancieringsaanbieders moeten mogelijk verder verbeterd worden om hun vermogen bij te schaven om vrouwen die zelfstandig ondernemer willen worden of zijn beter van dienst te zijn. Vanuit dit opzicht is het eerste doel van dit project om de aanbieders van microfinanciering, de nationale overheden en het Europese publiek te helpen om de externe omgeving die een invloed heeft op het vrouwelijk ondernemerschap beter te begrijpen, evenals de specifieke kwesties in verband met gelijkheid van mannen en vrouwen in ondernemerschaps- en andere initiatieven in de acht deelnemende landen.
1 “Een micro-onderneming wordt gedefinieerd als een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de omzet of het jaarlijkse balanstotaal niet meer dan € 2 miljoen bedraagt.”
(03/07/2007). 2 Microleningen zijn leningen van maximaal € 25.000 (definitie van de EU) om sociaal en financieel benadeelden te helpen bij het opstarten van een zaak of het uitbreiden van een bestaande micro-onderneming.
4
1.2
DOEL VAN DE STUDIE EN HET RAPPORT
Het hoofddoel van deze studie van het ondernemerslandschap is om de omgeving te beschrijven en te analyseren waarin vrouwelijke ondernemers in België hun zaak opstarten. De omgeving wordt samengevat met behulp van een scorecard diagram. Het rapport verklaart en rechtvaardigt de scores die in dit diagram worden toegekend en benadrukt de goede praktijken. Het rapport moet ook een springplank vormen voor discussies en debatten over hoe het vrouwelijk ondernemerschap best kan worden aangemoedigd en ondersteund. Daarom worden ook aanbevelingen gedaan. Het tweede doel van het rapport is een basis te bieden voor een landoverschrijdende vergelijking tussen de acht landen die aan het project deelnemen. De landoverschrijdende vergelijking zal de beleidsvormers en vaklui in staat stellen om sterke en zwakke punten te identificeren evenals goede praktijken van andere landen die kunnen worden overgenomen om de gelijkheid van mannen en vrouwen betreffende ondernemerschap en microfinanciering te bevorderen in hun eigen land. 1.3
METHODOLOGIE
De onderzoeksmethode van de studie is gebaseerd op de multidimensionele scorecard die oorspronkelijk werd ontwikkeld voor een vorige, door de EU gefinancierde studie “Policy measures to promote micro-credit as an instrument for social inclusion”3 door FACET BV, Evers & Jung en New Economics Foundation (NEF). De grote voordelen van deze scorecard zijn (1) de combinatie van een verfijnde analyse van de nationale omgevingen betreffende gelijkheid van mannen en vrouwen in het ondernemerschap met duidelijke en eenvoudig te lezen resultaten; (2) het opbouwen van een transparante basis voor vergelijkingen tussen verschillende nationale situaties en (3) de mogelijkheid om nationale sterke en zwakke punten te identificeren als startpunt voor beleidsaanbevelingen op basis van wederzijdse kennis. Daarom is de methodologie van deze studie geschikt om resultaten op te leveren die relevant zijn voor nationale beleidsvormers in hun ambities om de doelstellingen te behalen van het Europese Pact voor de gelijkheid van mannen en vrouwen en de vernieuwde Lissabonstrategie voor groei en tewerkstelling4. Onder leiding van Evers & Jung ontwikkelden de projectpartners een scorecard om de ondernemerschapsomgeving in de acht projectlanden te evalueren. Deze scorecard is 3
FACET BV, Evers & Jung, NEF (2005). Policy measures to promote the use of micro-credit for social inclusion. Study conducted on behalf of the European Commission DG Employment, Social Affairs and Equal Opportunities, unit E/2. (03/07/2007). 4 De scorecardmethodologie wordt ook gebruikt door het “Centre for European Policy Reform” om de vooruitgang van de landen van de EU in het bereiken van de Lissabondoelstellingen te meten (zie CER 2006).
5
gebaseerd op een uitgebreid literatuuronderzoek, interviews met experts en de ervaringen van vaklui op het terrein. Dankzij de scorecard konden de landenteams informatie verzamelen en de omgeving voor vrouwelijke ondernemers evalueren aan de hand van de volgende zes dimensies: -
Algemene nationale context voor ondernemerschap Gelijkheid van mannen en vrouwen in de samenleving Gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en bruggen naar het zelfstandig ondernemerschap Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake ondernemerschap en zelfstandigenstatuut Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake ondersteunende structuren voor ondernemers Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake de toegang tot financiering.
Deze dimensies vormen belangrijke factoren die een invloed hebben op de vrouwelijke zelfstandige activiteit en het ondernemerschap. Elk van deze dimensies werd onderverdeeld in gelijk afgewogen subdimensies die specifieke aspecten behandelen van de situatie in het land. Tijdens het verzamelen van de gegevens verzamelde elk landenteam ook informatie over de gelijkheid van mannen en vrouwen en initiatieven voor het ondernemerschap. Deze worden doorheen het rapport voorgesteld als korte praktijkvoorbeelden. Om de toepassing van de gelijkheid van mannen en vrouwen in een land te evalueren, werden indicatoren en scoretabellen bepaald voor elke subdimensie. Een schaal van 1 tot 5 werd gebruikt om elke indicator te beoordelen. Een 5 wijst op gelijkheid van mannen en vrouwen of de beste ondersteuning om deze gelijkheid voor een specifiek aspect te verkrijgen, een 1 wijst op een uiterst hoge mate van ongelijkheid van mannen en vrouwen of grote hindernissen voor de gelijkheid. De scores worden zoveel mogelijk gebaseerd op kwantificeerbare indicatoren en vergelijkbare gegevens die verkregen werden bij de Wereldbank, de OESO, Eurostat, Eurobarometer en de rapporten over globaal, nationaal en vrouwelijk ondernemerschap van de Global Entrepreneurship Monitor5. Indien geen dergelijke gegevensbronnen beschikbaar waren, werden nationale gegevensbronnen gebruikt. Bepaalde indicatoren zijn gebaseerd op de mening van experten door middel van een gestandaardiseerde vragenlijst6 (zie bijlage) om vergelijkbare scores voor deze indicatoren mogelijk te maken. Na het verzamelen van de nationale gegevens en de meningen van de experten werden de resultaten afgestemd door Evers & Jung om zeker te zijn dat de scores in de 5 Daar Frankrijk en Slowakije niet deelnamen aan de Global Entrepreneurship Monitor (GEM) 2006 interviewden de partners in deze landen experts op basis van de oorspronkelijke GEM-vragenlijst om tot een vergelijkbare score te komen. 6 Het ontwerp van de vragenlijst werd gebaseerd op het ontwerp dat werd gebruikt door het GEM-consortium voor hun Nationale Expert-enquête.
6
landenrapporten op dezelfde basis werden toegekend. De resultaten worden weergegeven in een gemakkelijk leesbaar radardiagram voor elk land. Het bepalen van de score voor deze indicatoren op basis van nationale bronnen bleek soms een wat omslachtig proces te zijn daar de gegevens die beschikbaar waren voor de projectpartners vaak onvolledig of onduidelijk waren. Een aantal van de gegeven scores berusten daarom op een meer “subjectieve” beoordeling dan gepland. Gezien het algemene probleem van de beschikbaarheid van gegevens voor beide geslachten afzonderlijk in Europa7 en het karakter van deze scorecard als een “eerste poging”8 om de gelijkheid van mannen en vrouwen te meten voor kwesties in verband met ondernemerschap en microfinanciering, kwam dit probleem niet onverwacht. We wensen de experten en iedereen die heeft bijgedragen aan het tot stand komen van dit rapport van harte te bedanken. 1.4
GENDER EN GELIJKHEID: CONCEPTEN EN DEFINITIES
Dit rapport gebruikt een aantal concepten om de verschillen te beschrijven tussen vrouwen en mannen en om de benaderingen van ongelijkheid te beschrijven. Vaak worden deze termen onjuist gebruikt bij het spreken over gelijkheid. Het is in de volgende paragrafen de bedoeling om de verschillende concepten, waarvan er veel in dit rapport worden gebruikt, te definiëren9. 1.4.1 Gender Gender is een concept aan de hand waarvan men een onderscheid maakt tussen geslacht, wat een biologische toestand is, en de kenmerken, eigenschappen en rollen die door de maatschappij worden toegedicht aan meisjes en jongens, mannen en vrouwen. Deze kenmerken en rollen zijn niet aangeboren. Ze worden aangeleerd via formele en informele opvoeding en via beelden en boodschappen die aanwezig zijn in culturele tradities en vieringen, godsdienst en de media. Rollen en eigenschappen die geassocieerd worden met mannen en vrouwen verschillen tussen de verschillende samenlevingen en evolueren ook met de tijd. 7 De onbevredigende beschikbaarheid van gegevens per geslacht op het vlak van ondernemerschap en andere belangrijke aspecten van sociale en economische integratie werd regelmatig benadrukt in de internationale bespreking van deze kwesties tijdens de voorbije jaren (zie bv. UNECE 2002). 8 Om een duurzame basis te ontwikkelen voor de toekomst moest het project zoveel mogelijk relevante indicatoren opnemen in de scorecard die dan op vergelijkbaarheid konden worden getest. Verdere ontwikkelingen van de scorecard zullen een reductie van het aantal indicatoren omvatten met de nadruk op indicatoren die consistent kunnen worden beoordeeld voor een groter aantal landen. 9 Gender concepten en definities, aangepast vanuit “Gender Concepts and Definitions”, Hazel Reeves and Sally Baden, 2000 and UN Economic; Social Council, “Mainstreaming the Gender Perspective into all Policies and Programmes in the United Nations system”, 1997; Encyclopedia Britannica.
7
Gendergebonden rollen verwijzen naar een aantal gedragsnormen die geassocieerd worden met vrouwen of mannen in een specifieke sociale groep, samenleving of cultuur. Deze rollen worden onderverdeeld in productieve, reproductieve en gemeenschapsrollen. Het type en de concentratie van de activiteiten van mannen en vrouwen op deze drie vlakken veranderen van samenleving tot samenleving en doorheen de tijd. Gendergebonden relaties verwijzen naar de cultureel en historisch bepaalde systemen die de interacties tussen vrouwen en mannen regelen. Gender is een belangrijk concept omdat de rollen en relaties direct en indirect een invloed hebben op het vermogen van een individu om beslissingen te nemen en toegang te verkrijgen tot en controle over middelen. Gendergebonden rollen en relaties hebben een directe invloed op de gevoeligheid voor armoede en uitsluiting. 1.4.2 Gelijkheid van gender - Gelijkheid van mannen en vrouwen Deze term verwijst naar een geloof in de gelijke basisrechten en basiskansen voor leden van beide geslachten binnen wettelijke, sociale of bedrijfsgebonden structuren. 1.4.3 Gender mainstreaming Gender mainstreaming is het proces van het evalueren van de gevolgen voor vrouwen en mannen van geplande acties, waaronder wetgeving, beleidslijnen of programma’s, op alle gebieden en niveaus. Het is een strategie om de belangen en ervaringen van vrouwen en mannen integraal op te nemen in het opzet, de implementatie, de controle en de evaluatie van beleidslijnen in alle politieke, economische en sociale domeinen zodat vrouwen en mannen op dezelfde manier voordeel genieten en de ongelijkheid niet wordt voortgezet. Het ultieme doel van het gelijkschakelen is het verkrijgen van gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Het omvat genderspecifieke activiteiten en affirmatieve (positieve) maatregelen wanneer mannen of vrouwen zich in een benadeelde positie bevinden (Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties 1997). 1.4.4 Genderneutraal Genderneutraal verwijst naar het ontwerpen van beleidslijnen en het leveren van diensten zonder rekening te houden met het geslacht van de deelnemers. Indien er verschillen en ongelijkheden bestaan, kunnen genderneutrale methodes onopzettelijk de ongelijkheid nog dieper verankerd maken en bestendigen.
8
1.4.5 Gelijke kansen Dit is een benadering die bedoeld is om gelijke toegang te verschaffen tot een omgeving of voordelen, vaak met de nadruk op leden van sociale groepen die onder discriminatie kunnen hebben geleden. Een beleid voor gelijke kansen dat genderneutraal is, kan onopzettelijk de ongelijkheid nog bestendigen. 1.4.6 Affirmatieve maatregelen Affirmatieve maatregelen worden ook wel positieve discriminatie genoemd. Het is een benadering die de vertegenwoordiging bevordert van groepen die traditioneel te lijden hebben onder discriminatie. De theorie is dat het niet volstaat om genderneutrale benaderingen toe te passen omdat de discriminatie uit het verleden de toegang beperkt tot onderwijs, tewerkstelling en andere kansen, kortom het vermogen om iets op eigen verdienste te bereiken.
9
DEEL 2. ALGEMENE INFORMATIE: BASISSTATISTIEKEN BELGIË 2.1
AANTAL INWONERS
Op 1 juli 2006 telde België 10.541.893 inwoners, waarvan 5.159.947 mannen en 5.381.946 vrouwen, wat overeenkomt met respectievelijk 48,95% en 51,05%10. Tabel 1: Belgische bevolking op 1 januari, per geslacht (2000-2006)11 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
2.2
Mannen 5.006.014 5.018.019 5.042.288 5.066.885 5.087.176 5.111.325 5.143.821
48,89% 48,89% 48,91% 48,93% 48,93% 48,93% 48,94%
Vrouwen 5.233.071 51,11% 5.245.395 51,11% 5.267.437 51,09% 5.288.959 51,07% 5.309.245 51,07% 5.334.527 51,07% 5.367.561 51,06%
Totaal 10.239.085 10.263.414 10.309.725 10.355.844 10.396.421 10.445.852 10.511.382
GROEI VAN HET BBP
Tabel 2: Belgisch BBP naar volume (2000-2006)12 In miljoen € Evolutie t.o.v. vorige periode
2.3
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 272.403 274.404 278.319 281.206 288.950 293.069 301.959 +3,9% +0,7% +1,4% +1,0% +2,8% +1,4% +3,0%
GINI-COËFFICIËNT: ONGELIJKHEID VAN HET INKOMEN
De inkomensquintielverhouding (S80/S20) is de verhouding van het totale inkomen ontvangen door 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste quintiel) tot het inkomen ontvangen door 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste quintiel). In 2005 bezaten de personen behorend tot het hoogste quintiel 4,1 maal het inkomen van degenen behorend tot het laagste quintiel.
10 FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie. Totale bevolking op 1 juli 2006. (13/03/2007). 11 Ecodata, Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Ecodata, de bevolking in België. (07/03/2007). 12 (01/06/2007).
10
Tabel 3: Inkomensquintielverhouding S80/S20 (2000-2005)13 2000 4,3 4,5
België 14 EU25
2001 4,0 4,5
2002 N/A N/A
2003 4,3 4,6
2004 4,0 4,8
2005 4,1 4,9
De S80/S20 verhouding is enkel en alleen gevoelig voor wijzigingen in de hoogste en laagste inkomensquintielen. Bij de berekening van de Gini-coëfficiënt houdt men daarentegen rekening met de gehele inkomensverdeling. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0% (volledige gelijkheid) tot 100% (volledige ongelijkheid)15. In 2005 bedroeg de Belgische Gini-coëfficiënt 28,3%16 (ter vergelijking: Gini-coëfficiënt EU15 = 30; Ginicoëfficiënt EU25 = 31)17. 2.4
WERKLOOSHEIDSGRAAD VOOR MANNEN EN VROUWEN
Onderstaande werkloosheidsgraad werd berekend op basis van de definitie van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB), door het aantal werklozen van 15 tot 64 jaar te delen door de beroepsbevolking (werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar. Tabel 4: Werkloosheidsgraad in België, per geslacht (2000-2006)18 Mannen Vrouwen Totaal
2000 5,8% 8,7% 7,0%
2001 6,0% 7,5% 6,6%
2002 6,7% 8,7% 7,6%
2003 7,7% 8,9% 8,2%
2004 7,6% 9,6% 8,5%
2005 7,7% 9,6% 8,5%
2006 7,5% 9,4% 8,3%
Voor de volledigheid geven we ook een compleet overzicht van de arbeidssituatie van de Belgische bevolking weer.
13
(01/06/2007). De EU15 is de Europese Unie van de 15, bestaande uit België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden. De EU25 is de Europese Unie van de 15, inclusief de 10 nieuwe lidstaten (sinds 1 mei 2004): Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. 15 (01/06/2007). 16 FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie. Algemene Directie Statistiek en Economische informatie (2007). Persbericht 27 februari 2007. Belgische resultaten uit SILC 2005. (10/07/2007). Eurostat (2005). Statistics in focus. Population and social conditions. Income poverty and social exclusion in the EU25. pp. 8. (01/06/2007). 17 (10/07/2007). 18 FOD Economie - Afdeling Statistiek. Enquête naar de arbeidskrachten. (01/06/2007). 14
11
Tabel 5: Arbeidssituatie van de Belgische bevolking (2000-2006)19 Totaal (mannen en vrouwen) Werkend 20 Werkloos Kinderen (minder dan 15 jaar) Niet-actieven van 15-64 jaar Niet-actieven van 65 jaar en meer Mannen Werkend Werkloos Kinderen (minder dan 15 jaar) Niet-actieven van 15-64 jaar Niet-actieven van 65 jaar en meer Vrouwen Werkend Werkloos Kinderen (minder dan 15 jaar) Niet-actieven van 15-64 jaar Niet-actieven van 65 jaar en meer
2.5
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
40,0% 3,0% 17,6% 22,9% 16,5%
39,5% 2,8% 17,6% 23,5% 16,6%
39,5% 3,2% 17,5% 23,1% 16,7%
39,3% 3,5% 17,4% 23,0% 16,8%
39,8% 3,7% 17,3% 22,4% 16,9%
40,4% 3,7% 17,1% 21,8% 16,9%
40,4% 3,6% 17,0% 22,0% 16,9%
47,3% 2,9% 18,4% 17,7% 13,6%
46,8% 3,0% 18,4% 18,1% 13,8%
46,4% 3,3% 18,3% 18,1% 13,9%
45,7% 3,8% 18,2% 18,3% 14,0%
46,3% 3,8% 18,1% 18,0% 13,8%
46,6% 3,8% 17,9% 17,6% 14,1%
46,3% 3,7% 17,8% 18,0% 14,2%
33,0% 3,1% 16,8% 27,8% 19,3%
32,6% 2,6% 16,8% 28,6% 19,4%
32,9% 3,1% 16,8% 27,8% 19,4%
33,2% 3,2% 16,7% 27,5% 19,5%
33,6% 3,6% 16,5% 26,5% 19,8%
34,6% 3,6% 16,4% 25,9% 19,5%
34,8% 3,6% 16,3% 25,9% 19,4%
ARMOEDERISICO VOOR MANNEN EN VROUWEN
Onderstaande tabel geeft het totale aandeel, evenals het aandeel per geslacht, van de Belgische bevolking weer die het risico loopt in de armoede verzeild te geraken aangezien hun beschikbaar inkomen lager ligt dan de armoederisicodrempel, zowel voor als na sociale transfers. Pensioenen worden geteld als inkomen vóór sociale transfers. “Het armoederisicopercentage is het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan de armoederisicodrempel, 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen.”21 Tabel 6: Armoederisico, per geslacht (2000-2005)22 Armoederisico voor sociale transfers Armoederisico na sociale transfers
Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal
2000 22% 25% 23% 12% 14% 13%
2001 21% 25% 23% 12% 15% 13%
2002 N/A N/A N/A N/A N/A N/A
2003 28% 30% 29% 14% 16% 15%
2004 27% 28% 27% 14% 16% 15%
2005 27% 29% 28% 14% 15% 15%
19
Ibidem. Werkloos volgens de definitie van het IAB zijn alle personen van 15 jaar en ouder die gedurende de referentieperiode geen werk hadden, direct beschikbaar voor werk waren en werk zochten. 21 (01/06/2007). 22 (01/06/2007). 20
12
2.6
TEA-INDEX PER LAND EN PER GESLACHT IN 2006
De TEA-index (Total Entrepreneurial Activity) meet de graad van ondernemerschap in een land. TEA is het percentage van de beroepsbevolking dat bezig is met het starten van een bedrijf of dat eigenaar of zaakvoerder is van een bedrijf jonger dan 42 maanden23. Tabel 7: TEA-index, in % (2000-2006)24 België Duitsland Frankrijk Nederland
2000 4,80 7,5 5,6 N/A
2001 4,50 8,0 7,4 6,4
2002 3,00 5,2 3,2 4,6
2003 3,90 5,2 1,6 3,6
2004 3,50 4,5 6,0 5,1
2005 3,93 5,4 5,4 4,4
2006 2,73 4,2 4,4 5,4
Voor 2006 betekent dit dat gemiddeld 2,73 mensen op 100 aangaven bezig te zijn met de oprichting van een bedrijf of er in de voorbije drie jaar en half ook effectief één hadden opgericht. De Belgische TEA-index per geslacht bedroeg in 2006 4,39% voor de mannen en 1,04% voor de vrouwen25. 2.7
GENDER EMPOWERMENT MEASURE IN 2006
De Gender Empowerment Measure (GEM) is eerder gericht op de kansen van vrouwen dan op hun mogelijkheden. Het is een samengestelde index die de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen meet in drie basisdimensies, namelijk (1) economische participatie en de bevoegdheid om beslissingen te nemen, zoals gemeten door twee indicatoren – het percentage voor vrouwen en voor mannen in posities als wetgevers, topmanagers en leiders (30% versus 70%) en het aandeel van vrouwen en mannen in professionele en technische posities (48% versus 52%); (2) de politieke participatie en de beslissingsbevoegdheid zoals gemeten door het aandeel mannen en vrouwen in het parlement; (3) bevoegdheid over economische middelen zoals gemeten aan de hand van het geraamde inkomen van mannen en vrouwen. 23
(01/06/2007). , (04/06/2007). Acs J.Z., Arenius P., Hay M., Minniti M., Babson College and London Business School (2005). Global Entrepreneurship Monitor. 2004 Executive Report. pp. 48. (10/07/2007). Minniti M., Bygrave W.D., Autio E., Babson College and London Business School (2006). Global Entrepreneurship Monitor. 2005 Executive Report. pp. 67. (10/07/2007). Bosma N., Harding R., Babson College and London Business School (2007). Global Entrepreneurship Monitor. GEM 2006 summary results. pp. 31. (10/07/2007). 25 Allen E. I., Langowitz N., Minniti M., Babson College and London Business School (2007). Global Entrepreneurship Monitor. 2006 Report on Women and Entrepreneurship. pp. 36. (04/06/2007). 24
13
België staat op de vijfde plaats met een score van 0,855 ten opzichte van de 75 landen van de 192 VN-lidstaten waarvoor data beschikbaar zijn. De vier landen die België voorgaan in de rangschikking zijn respectievelijk Noorwegen, Zweden, IJsland en Denemarken26. Tabel 8: Gender Empowerment Measure: Top 10 (2006)27 Rangschikking 1. Noorwegen 2. Zweden 3. IJsland 4. Denemarken 5. België
Waarde 0,932 0,883 0,866 0,861 0,855
Rangschikking 6. Finland 7. Nederland 8. Australië 9. Duitsland 10. Oostenrijk
Waarde 0,853 0,844 0,833 0,816 0,815
2.8 VROUWELIJKE VERTEGENWOORDIGING IN WETGEVENDE INSTANTIES: EU25 RANGSCHIKKING
DE
NATIONALE
Het Belgische Parlement of Federaal Parlement bestaat uit twee kamers: de Senaat en de Kamer van Volkvertegenwoordigers. Onderstaande grafieken geven de positie van België weer op basis van het aantal mannen en vrouwen in het Parlement in vergelijking met de andere landen van de EU25. Voor de ontbrekende landen in de grafieken zijn de data niet beschikbaar of is de rangschikking niet van toepassing. De gegevens hebben betrekking op april - mei 2007. Op 10 juni 2007 werden de Belgische federale parlementsverkiezingen georganiseerd, waardoor de resultaten mogelijk licht gewijzigd zijn. Figuur 1: Federaal Parlement: Senaat28 Slovenië Polen Italië Tsjechië Ierland Frankrijk Verenigd Koninkrijk Gemiddelde EU25 Duitsland Spanje Oostenrijk Nederland België 0%
10%
20%
30% Vrouwen
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Mannen
26
(04/06/2007). UNDP (2006). Human Development Report 2006. Beyond scarcity: Power, poverty and the global water crisis. pp. 422. (15/06/2007). 27 Ibidem. 28 European Commission - Employment, Social affairs and Equal opportunities DG. Database – Political domain: Decision-making in national parliaments. (28/06/2007).
14
Figuur 2: Federaal Parlement: Kamer van Volksvertegenwoordigers29 Malta Hongarije Slovenië Frankrijk Ierland Cyprus Griekenland Tsjechië Italië Letland Estland Verenigd Koninkrijk Slowakije Polen Litouwen Gemiddelde EU25 Luxemburg Portugal Duitsland Oostenrijk Spanje Nederland Denemarken België Finland Zweden 0%
10%
20%
30% Vrouwen
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Mannen
Vergeleken met de andere EU25-landen doet België het zeer goed qua vrouwelijke vertegenwoordiging in het parlement. In de Senaat (voorgezeten door een vrouw) zetelen 39% vrouwen en 61% mannen, de Kamer van Volksvertegenwoordigers (voorgezeten door een man) telt 37% vrouwen en 63% mannen. Tabel 9: Politieke vertegenwoordiging op nationaal en regionaal niveau, per geslacht30 Regering Nationaal
Parlement
Regering Regionaal Raad
29 30
Ministers Senaat Kamer van Volksvertegenwoordigers Brussels Hoofdstedelijk Gewest Duitstalige Gemeenschap Vlaanderen Wallonië Gemiddelde (%) Brusselse Hoofdstedelijke Raad Raad van de Duitstalige Gemeenschap Vlaamse Raad Waalse Gewestraad Gemiddelde (%)
Mannen 76% 61% 63% 57% 67% 67% 62% 63% 58% 71% 68% 78% 69%
Vrouwen 24% 39% 37% 43% 33% 33% 38% 37% 42% 29% 32% 22% 31%
Ibidem. Ibidem.
15
2.9 EVOLUTIE VAN HET AANDEEL VROUWEN IN DE TEWERKSTELLING EN HET TOTALE AANTAL ZELFSTANDIGEN
TOTALE
Degenen actief als zelfstandige zijn eveneens in de categorie “totale tewerkstelling” vervat. Figuur 3: Aandeel vrouwen in de totale tewerkstelling en het totale aantal zelfstandigen 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 1999
2000
2001
2002
Totale tewerkstelling
2003
2004
2005
Zelfstandigen
16
DEEL 3. SCORECARD 3.1
SCORECARD DIAGRAM VAN DE 6 DIMENSIES
Figuur 4: Scorecard diagram van de 6 dimensies Algemene nationale context voor ondernemerschap
5 4 Gelijkheid van mannen en vrouwen
3
Gelijkheid van mannen en vrouwen
inzake toegang tot financiering
2
in de samenleving
1 0 Gelijkheid van mannen en vrouwen
Gelijkheid van mannen en vrouwen
inzake ondersteunende structuren
op de arbeidsmarkt
voor ondernemers
Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake ondernemerschap
3.2
ALGEMENE NATIONALE CONTEXT VOOR ONDERNEMERSCHAP Dimensie 1 SCORE: 3.1 Zelfstandig ondernemerschap zit de Belgen niet echt in het bloed. Dat bleek reeds uit de lage Belgische TEA-index. Onderstaande tabel geeft het aantal zelfstandigen in België weer, samengesteld uit het aantal zelfstandigen in hoofdberoep, bijberoep en actief na pensioenleeftijd, aangesloten bij de sociale verzekeringsfondsen. Tabel 10: Zelfstandigen en help(st)ers in België (2000-2005)31 Mannen Zelfstandigen
Vrouwen Totaal
Help(st)ers Totaal
2000 531.482 71,0% 217.417 29,0% 748.899 46.024 794.923
2001 530.009 70,8% 218.155 29,2% 748.164 45.317 793.481
2002 530.905 70,7% 220.263 29,3% 751.168 44.089 795.257
2003 529.638 70,3% 224.188 29,7% 753.826 102.829 856.655
2004 534.638 70,2% 226.706 29,8% 761.344 98.373 859.717
2005 542.099 70,0% 232.437 30,0% 774.536 92.732 867.268
2006 551.537 69,70% 239.751 30,30% 791.288 89.334 880.622
31
Gegevens 2006: Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (2006). Panorama van de Belgische economie 2004-2005. pp. 312. (02/07/2007). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). Panorama van de Belgische economie 2006. pp. 426. (02/07/2007).
17
Doorheen de jaren bemerken we een positieve evolutie van het totale aantal zelfstandigen, een kleine terugval in 2001 (volledig voor rekening van mannen) niet meegerekend. De toename van het aantal helpers komt voornamelijk voort uit de invoering van het statuut “meewerkende echtgenoten” in 200332. Mannen blijken meer vertegenwoordigd in de zelfstandigenpopulatie dan vrouwen: de verhouding is 70% mannen t.o.v. 30% vrouwen. Figuur 5: Scorecard ondernemerschap
diagram
van
de
algemene
nationale
context
voor
Ondernemersopportuniteiten 5 4 3
Toegang tot financiering
2
Ondernemersbekwaamheden
1 0
Uitkeringen
Ondernemerscultuur
Beleidsstimulansen voor het ondernemerschap
3.2.1 Ondernemersopportuniteiten SCORE: 2.3 A. Algemene voorwaarden voor ondernemerschap Onderstaande tabel geeft enkele economische indicatoren weer, waarbij België vergeleken wordt met het gemiddelde van de OESO-landen. Enkele bijkomende kerncijfers geven een globaal beeld weer van de Belgische economie. Hoewel de cijfers fluctueren en niet steeds in stijgende lijn gaan, observeren we opvallend weinig negatieve percentages en dus een bijna voortdurende groei. Toch doet België het in vergelijking met het OESO-gemiddelde slechter qua werkgelegenheid en groei van het BBP per capita. Tabel 11: Economische indicatoren33 Indicatoren
61,0%
OESO gemiddelde 66,6%
België – OESO gemiddelde -5,6%
1,7%
2,4%
-0,7%
31.096 26.315
27.973 23.700
+3.123 +2.615
België 34
Werkgelegenheidsgraad Gemiddelde (jaarlijkse) groei van 35 het BBP per capita 1990-2004 36 BBP per capita 37 Nationaal inkomen per capita 32
Ibidem. , (25/06/2007). 34 Als percentage van de bevolking op arbeidsleeftijd; gegevens van 2005. 35 De gemiddelde (jaarlijkse) BBP per capita-groei voor de periode 1975 – 2004 bedraagt 1,8%. 36 Bruto binnenlands product per capita (in termen van koopkrachtpariteit in US dollar); gegevens van 2004. 33
18
Tabel 12: Kerncijfers van de Belgische economie (2000-2006)38 39
Indicatoren 40 Groei van de economie 41 Gezinsconsumptie 42 Overheidsconsumptie Bedrijfsinvesteringen Overheidsinvesteringen Binnenlandse vraag Uitvoer Invoer 43 Netto-uitvoer Groei van het reëel BNI 44 Inflatie
2000 3,9% 3,8% 2,9% 4,7% 2,7% 4,0% 8,6% 9,0% 0,0% 2,6% 2,5%
2001 0,7% 1,1% 2,4% 3,3% -11,6% 0,1% 0,8% 0,0% 0,7% 0,2% 2,5%
2002 1,4% 0,7% 2,9% -2,8% 0,7% 0,9% 0,8% 0,2% 0,5% 1,7% 1,6%
2003 1,0% 0,9% 2,2% -2,6% 0,7% 0,9% 2,9% 2,9% 0,1% 0,8% 1,6%
2004 2,8% 1,4% 2,1% 8,4% 2,9% 3,0% 5,9% 6,3% -0,1% 2,3% 2,1%
2005 1,4% 1,1% -0,6% 3,4% 13,6% 1,9% 3,1% 3,8% -0,4% 0,5% 2,8%
2006 3,0% 2,5% 1,4% 6,6% 1,3% 3,6% 3,6% 4,6% -0,7% 3,6% 1,8%
B. Toegangsbarrières Volgens gegevens van de Wereldbank neemt België in 2006 de 37ste plaats45 in wat betreft de hindernissen en formaliteiten om een onderneming op te starten, wat een vooruitgang inhoudt van 4 plaatsen ten opzichte van 2005. In België heeft een zelfstandige die start onder de vorm van een BVBA gemiddeld 27 dagen nodig om 4 procedures te doorlopen. Het OESO-gemiddelde bedraagt 6,2 procedures, te doorlopen gedurende 16,6 dagen. Tabel 13: Opstarten van een onderneming (2003-2006)46 Aantal procedures Aantal dagen Plaats in de rangschikking
2003 7 56 N/A
2004 4 34 N/A
2005 4 34 41
2006 4 27 37
De te doorlopen procedures omvatten: 1. storting van minstens 20% van het startkapitaal bij een Belgische kredietinstelling (op een geblokkeerde rekening); → 1 dag
37
Netto nationaal inkomen per capita (in termen van koopkrachtpariteit in US dollar); gegevens van 2004. Instituut voor de Nationale Rekeningen, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie & Nationale Bank van België. Kerncijfers van de economie (1998-2006). (26/06/2007). 39 Veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar in kettingeuro's, voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens (behalve inflatie, waarvoor een seizoenszuivering niet van toepassing is). 40 Groei van het bruto binnenlandse product in kettingeuro's van 2004. 41 Groei van de consumptieve particuliere bestedingen in kettingeuro's van 2004: bestedingen van de huishoudens en bestedingen van de instellingen zonder winstoogmerk. 42 Groei van de consumptieve bestedingen van de overheid in kettingeuro's van 2004. 43 Bijdrage aan de verandering van het BBP. 44 Jaargemiddelde. 45 Ten opzichte van 175 landen ter wereld. 46 The World Bank Group. Doing Business Database. Doing Business in Belgium. (26/06/2007). 38
19
2. neerleggen van het financieel plan bij de notaris, evenals ondertekening van de (papieren) oprichtingsakte en statuten in aanwezigheid van de notaris, die de documenten authentiek verklaart en de akte registreert; → 1 tot 9 dagen 3. registratie van de akte bij de griffie van de Rechtbank van Koophandel. De akte wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad; → 15 dagen 4. registratie (Handelsregister, btw-kantoor, Sociaal Verzekeringsfonds) bij een ondernemingsloket en toekenning van een uniek ondernemingsnummer47. → 6 dagen Evenwel, sinds 1 juni 2006 is de startersprocedure in België drastisch vereenvoudigd. Voortaan kan een bedrijf worden opgestart in slechts 3 dagen. Via een elektronisch loket of e-depot bij de notaris kunnen de gegevens die nodig zijn voor het opstarten van een bedrijf elektronisch worden uitgewisseld. De te doorlopen procedures houden het volgende in: 1. storting van het minimumkapitaal bij een financiële instelling; → 1 dag 2. indienen van de elektronische oprichtingsakte en statuten en toekenning van een uniek ondernemingsnummer; → 1 dag → 1 dag 3. activering van het uniek ondernemingsnummer (ondernemingsloket)48. In een eerste fase zal deze elektronische gegevensuitwisseling de opstartprocedure verkorten voor NV’s en BVBA’s. Een volgende fase zal deze verkorte procedure eveneens toegankelijk maken voor andere vennootschapsvormen49. Andere administratieve vereenvoudigingen die doorgevoerd werden, zijn bijvoorbeeld de oprichting van de one-stop-shops voor ondernemers (ondernemingsloketten) en de elektronische btw-aangifte. C. Marktopportuniteiten In 2005 werden in België 57.131 ondernemingen opgericht. De top vijf van de sectoren waarin deze nieuwe ondernemingen gestart werden, bestaat uit: (1) zakelijke dienstverlening, (2) bouwnijverheid, (3) groothandel, (4) kleinhandel en (5) horeca.
47
Ibidem. (23/05/2007). 49 (23/05/2007). 48
20
Tabel 14: Startende ondernemingen per sector (2001-2005)50 Overige zakelijke dienstverlening Bouwnijverheid Groothandel Kleinhandel Horeca Totaal
2001 20,0% 10,2% 10,4% 11,1% 9,1% 60,80%
2002 19,9% 10,3% 10,5% 11,0% 9,7% 61,40%
2003 18,0% 10,3% 10,4% 11,3% 9,7% 59,70%
2004 17,0% 10,9% 10,0% 10,9% 8,9% 57,70%
2005 16,0% 11,3% 10,5% 10,2% 8,5% 56,50%
Tussen 2000 en 2005 bestond de top vijf steeds uit dezelfde sectoren. Toch wisselden de sectoren binnen de top vijf wel onderling van plaats. Wat betreft de overlevingsgraad van de startende bedrijven zijn na vijf jaar nog 69,8% van deze ondernemingen actief in 2005. Na 10 jaar is nog ongeveer 1 op 2 ondernemingen actief51. De sectoren met het grootste aantal starters (de horeca, de kleinhandel en de groothandel) doen het opvallend minder goed52. Dit zijn net de sectoren zijn waarin de meeste vrouwen hun zelfstandige activiteit uitoefenen53. 3.2.2 Ondernemersbekwaamheden (publieke steun op nationaal en lokaal niveau) SCORE: 4.3 A. Opleiding voor ondernemers Op alle niveaus heeft het onderwijs de taak te werken aan de bewustmaking dat ondernemerschap een mogelijke carrièreoptie is. Aan jongeren dient een ondernemende attitude te worden bijgebracht en zij moeten de kans krijgen om te proeven van de verschillende bedrijfskundige aspecten van het ondernemen54. Daarom worden in België verschillende projecten georganiseerd in samenwerking met scholen ter promotie van het ondernemerschap (zie 3.2.3.A). België telt bovendien heel wat business schools en kenniscentra voor ondernemers55:
50
UNIZO Startersservice i.s.m. Coface Euro DB (2006). Startersatlas. 10 jaar starten met een onderneming in België. Update 2006. pp. 33. (06/07/2007). 51 Ibidem. 52 UNIZO Startersservice i.s.m. Coface Euro DB (2005). Startersatlas. 10 jaar starten met een onderneming in België. Update 2005. pp. 30. (06/07/2007). 53 Goffin I. & Van Haegendoren M. (2003). Ondernemers, wie zijn ze en wat doen ze. pp. 68. (01/08/2007). Université de Liège, Centre de recherche EGiD (2003). Vrouwelijke ondernemers: situering inzake opleiding, financiering en netwerken. Verslag van het kwantitatieve onderzoek voor België. pp. 62. (01/08/2007). 54 Steunpunt WAV (2003). OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV. Startende ondernemers in Vlaanderen. pp. 222 – 225. (04/07/2007). 55 (04/07/2007).
21
België: - KeFiK: Het Kenniscentrum voor Financiering van KMO bundelt de expertise en optimaliseert de toegang tot de informatie over de KMO-financiering. Brussels Hoofdstedelijk Gewest: - ECULB: l’Entrepreneurship Center de l’ULB - Ehsal: Economische hogeschool Brussel - ICHEC: Brussels Business School - ICHEC-PME: L'école gestion PME - Solvay Business School (ULB) - SVO Brussel: Studiecentrum voor Ondernemerschap - VLEKHO Vlaanderen: - Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen: Het Digitaal Kenniscentrum stimuleert en informeert KMO's, grote bedrijven en organisaties uit de sociale en non-profit sector over de toepassing van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de praktijk. - Katholieke Universiteit Leuven (KUL): Internationaal onderzoekscentrum voor ondernemerschap en innovatiemanagement - Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen: Kenniscentrum rond ondernemerschap – consortium tussen de Universiteit Gent, de Katholieke Universiteit Leuven en de Vlerick Leuven Gent Management School. - Universiteit Antwerpen Management School (UAMS) - Vlerick Leuven Gent Management School Wallonië: - Ecole de Gestion de l’Université de Liège: Management School University of Liège - Université Catholique de Louvain: Opleiding betreffende de creatie van ondernemingen - UCL - Entreprise et organisation - Facultés Universitaires Catholiques de Mons: Opleiding betreffende de creatie van ondernemingen - Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix Namur (Ondernemingen) Wat betreft het verschil tussen mannen en vrouwen qua opleiding blijkt dat het traditionele genderpatroon van de studiekeuze in het secundair en hoger onderwijs de laatste jaren versterkt is (in Vlaanderen). Meisjes in het algemeen secundair onderwijs (ASO) kiezen steeds meer voor humane wetenschappen (15,3% in 1996-1997 tegenover 20,3% in 20042005). De seksesegregatie in het technisch secundair onderwijs (TSO) en beroepssecundair onderwijs (BSO) is nog opvallender. Steeds meer meisjes kiezen voor studierichtingen zoals personenzorg en lichaamsverzorging en haken af voor richtingen zoals handel. Het relatief beperkte sekseverschil in het ASO zet zich in groeiende mate voort in het hoger onderwijs. Steeds minder studentes schrijven zich in voor industriële wetenschappen/technologie, handelswetenschappen/bedrijfskunde en exacte wetenschappen. Voornamelijk de studiekeuzes in het TSO en BSO zijn bepalend voor de
22
beroepskeuze en werken de loopbaankloof in de hand56. Toch blijkt dat het hoger onderwijs vervrouwelijkt: in 2004 bedroeg de ratio vrouwen/mannen die een hogere opleiding volgden (aan hogeschool of universiteit) 1,2157. Er worden eveneens cursussen bedrijfsbeheer georganiseerd, opgelegd aan iedereen die een bedrijf wil starten als zelfstandige. Deze cursussen worden o.a. gedoceerd door SYNTRA in Vlaanderen, Espace Formation PME Infac-Infobo in Brussel en IFAPME in Wallonië58. B. Nationale beleidsondersteuning voor ondernemerschap België is actief bezig met het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap. Op 10 februari 1998 trad de programmawet ter bevordering van het zelfstandig ondernemerschap59 in voegen, waarna een aantal Koninklijke Besluiten gestemd werden ter uitvoering van deze programmawet. Het gaat hierbij o.a. over de benodigde ondernemersvaardigheden (basiskennis van bedrijfsbeheer, beroepsbekwaamheid), bevordering van het risicokapitaal en administratieve vereenvoudigingen. Deze programmawet werd gewijzigd met behulp van de wet van 11 mei 200360, eveneens ter bevordering van het zelfstandig ondernemerschap. C. Nationale openbare ondersteuning Ondernemers kunnen in België ondersteuning genieten, zowel op nationaal als regionaal vlak. Op nationaal niveau biedt het Participatiefonds zowel financiële ondersteuning als business support via de steunpunten. Deze steunpunten, ongeveer een 100-tal verspreid over heel België, bieden advies en bijstand aan startende ondernemers, o.a. aan degenen die hun zelfstandige activiteit aanvangen via een microkrediet. Het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) stelt zich voor als: “de enige interprofessionele werkgeversorganisatie die de ondernemingen uit de drie gewesten van België vertegenwoordigt. Zijn leden, de voornaamste sectorfederaties van België, vertegenwoordigen de ondernemingen actief in de sleutelsectoren van de industrie en de diensten. Het VBO wordt gedreven door en is de stem van de Belgische bedrijven. Het VBO telt 33 sectorale bedrijfsfederaties (effectieve leden). Daarbij komen nog toetredende
56
De Standaard (08/03/2007). Sekseverschil in studiekeuze neemt toe. Leyman, A. & Steegmans, N. (2006). Het Vlaamse onderwijs in genderstatistieken. Antwerpen/Diepenbeek: Steunpunt Gelijkekansenbeleid. pp. 234. (13/07/2007). 57 UNDP (2006). Human Development Report 2006. Beyond scarcity: Power, poverty and the global water crisis. pp. 422. (13/07/2007). 58 , , (10/09/2007). 59 Programmawet van 10 februari 1998, tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (Belgisch Staatsblad van 21/02/1998), (30/03/2007). 60 Wet van 11 mei 2003, tot wijziging van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (Belgisch Staatsblad van 06/06/2003), (02/07/2007).
23
en corresponderende ondernemingen61”.
leden.
Samen
vertegenwoordigen
zij
meer
dan
30.000
UNIZO, de Unie voor Zelfstandige Ondernemers, stelt zich voor als “de belangrijkste organisatie van zelfstandige ondernemers, met bijna 85.000 leden: starters en groeiers, uit alle sectoren, actief op de lokale, regionale of internationale markt. UNIZO komt op voor de belangen van zelfstandige ondernemers, geeft advies en organiseert info- en netwerksessies. UNIZO is zowel plaatselijk, regionaal, nationaal als Europees actief en werkt samen met bijna 100 sectororganisaties, plus verschillende diensten62”. UCM, Union des Classes Moyennes, stelt zich voor als “het voornaamste syndicaat van de zelfstandigen. UCM verdedigt hen, vertegenwoordigt hen en waarborgt hun promotie. Als representatieve interprofessionele werkgeversorganisatie vertegenwoordigt en verdedigt UCM de belangen van de leden op alle beslissings- (Europees, federaal, regionaal, communautair, provinciaal en gemeentelijk) en overlegniveaus (sociaal, economisch of politiek). Naast haar rol van Beweging van bescherming, vertegenwoordiging en bevordering (ongeveer 30.000 rechtstreekse leden), heeft UCM doorheen de jaren een hele reeks diensten voor haar leden en zelfstandigen gecreëerd en ontwikkeld63”. Daarnaast staan de Belgische Kamers van Koophandel en Industrie in voor het informeren, steunen en vertegenwoordigen van de belangen van de ondernemingen. De 16 Belgische Kamers vertegenwoordigen meer dan 33.000 bedrijven. In het kader van hun opdracht als dienstverleners aan de bedrijven, zijn de Kamers vandaag bedrijvenloketten die de ondernemers o.a. administratieve formaliteiten aanbieden op een gecentraliseerde manier64. D. Steun voor ondernemerschap in lokale/regionale ontwikkeling Het ondernemerschap wordt gepromoot via verschillende initiatieven, bijvoorbeeld de federale Startersdag, regionaal/lokaal georganiseerd: in mei 2007 vond de vijfde Vlaamse Startersdag65 in elke Vlaamse provincie plaats, in Wallonië werd in april 2007 voor de vierde maal de Starter’s Day66 georganiseerd in Luik, Bergen en Namen. Kandidaat-starters vinden er op één plaats alle nuttige informatie en documentatie, persoonlijk advies van experts, interactieve demo’s, overheidsdiensten die je wegwijs maken in de administratie, infosessies, enz. Bovendien vertegenwoordigen allerlei organisaties het zelfstandig ondernemerschap in alle regio’s van het land. Vele van deze organisaties behoren tot de steunpunten van het
61
(10/09/2007). (10/09/2007) 63 (10/09/2007). 64 (06/07/2007). 65 (30/03/2007). 66 (30/03/2007). 62
24
Participatiefonds. Zij ondersteunen startende zelfstandigen en verlenen advies en informatie67. 3.2.3 Ondernemerscultuur SCORE: 3.0 A. Ondernemerschap in de lagere school Onderwijs in België valt sinds 1 januari 1989 onder de bevoegdheid van de gemeenschappen: in dit kader maken we de opdeling voor de Nederlandstalige en de Franstalige Gemeenschap68. DE EINDTERMEN VAN HET BASISONDERWIJS
Ondernemerschap staat niet letterlijk in de eindtermen van het basisonderwijs vermeld. Wel worden bepaalde competenties aangehaald die het ondernemerschap (kunnen) bevorderen69. Ook in het secundair onderwijs probeert men de ondernemingszin te stimuleren door het benadrukken van de ontwikkeling van persoonlijke kwaliteiten, zoals creativiteit en zin voor initiatief. Scholen dienen verplicht te werken aan o.a. samenwerken, zelfstandigheid, probleemoplossend denken, verantwoordelijkheid opnemen en leiding geven70. Een federaal project dat jongeren ondernemingszin wil bijbrengen door ze in contact te brengen met ondernemers, is DREAM. DREAM is sinds 1998 actief op het vlak van de studie- en beroepsoriëntatie van jongeren. Op 15 maart 2007 ontmoetten meer dan 16.500 leerlingen, tijdens de jaarlijks georganiseerde Dream Day, 702 professionelen die de leerlingen meer informatie verstrekten met betrekking tot hun studie- en carrièrekeuze71. Ook in de gemeenschappen bestaan er verschillende initiatieven ter bevordering van het ondernemerschap:
67
De steunpunten van het Participatiefonds: zie → Over onze organisatie → Partners → Steunpunten. 68 De Duitstalige Gemeenschap wordt buiten beschouwing gelaten (72.512 inwoners op 1 januari 2006) in verhouding tot de totale Belgische bevolking (10.511.382 inwoners op 1 januari 2006). FOD Economie - Afdeling Statistiek, Bevolkingsstatistieken. Bevolking naar geslacht. (19/03/2007). FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie. Bevolking per geslacht en per leeftijdsgroep - België (2000-2006). (19/03/2007). 69 Ministère de la Communauté française (2001). Enseignement fondamental: Programme des études 2002. pp. 506. (23/07/2007). (19/03/2007) 70 Algemene Directie KMO-Beleid van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie & Interministeriële Economische Commissie (2003). Europees Handvest voor kleine ondernemingen. Verslag 2003. pp. 42. (23/07/2007). 71 (23/07/2007).
25
VLAAMSE GEMEENSCHAP
Van 5 tot 9 februari 2007 vond de eerste Ondernemersklasseweek plaats. Tijdens deze week worden er tal van activiteiten georganiseerd over ondernemerschap, voornamelijk op niveau van secundair en hoger onderwijs, maar een paar initiatieven richten zich eveneens tot het lager onderwijs72. De vzw Vlaamse Jonge Ondernemingen (Vlajo) heeft een aantal projecten specifiek voor leerlingen van het lager onderwijs: “Kids@Bizz” (een praktijkproject voor het zesde leerjaar) en “De Droomfabriek” (7 doe-leerprojecten ter stimulatie van ondernemerschap in het basisonderwijs). Vlajo ontwikkelde in dit kader het 4D pedagogisch plan (DromenDoen-Durven-Doorzetten)73. UNIZO reikt jaarlijks de Prijs Ondernemende School uit, per onderwijsniveau, van basisonderwijs tot hoger onderwijs. Op deze manier willen zij de ondernemingszin en creativiteit van leerlingen en studenten aanwakkeren74. Tot slot worden er subsidies voorzien voor brugprojecten tussen economie en onderwijs. Met een brugproject bedoelt men een project dat door een samenwerkingsverband (d.w.z. een samenwerking tussen ten minste één erkende Vlaamse onderwijsinstelling uit het basisonderwijs, secundair onderwijs met volledig leerplan, hogeschool of universiteit, en één relevante gestructureerde partner uit het bedrijfsleven) wordt gecreëerd met het oog op het tot stand brengen van nieuwe vormen van kennisuitwisseling tussen het bedrijfsleven en het onderwijs75. FRANSE GEMEENSCHAP
In de Franstalige Gemeenschap bestaan er eveneens initiatieven die de ondernemingszin aanwakkeren. Voor het basisonderwijs springt voornamelijk het project Cap’Ten in het oog. Dit project werd ontwikkeld door ICHEC-PME, L’école de gestion PME, en heeft tot doel de competenties voor ondernemerschap aan te scherpen met behulp van een individuele toolbox die de kinderen toelaat hun project (individueel of in kleine groepen) autonoom te beheren. Sinds de eerste editie van het project in september 2004 hebben reeds 12.300 leerlingen van het vijfde en zesde leerjaar aan het project deelgenomen76.
72
(19/03/2007). (19/03/2007). 74 (19/03/2007). 75 Besluit van de Vlaamse regering van 4 april 2003 ter ondersteuning van brugprojecten tussen economie en onderwijs (Belgisch Staatsblad van 25/06/2003), (19/03/2007). 76 (19/03/2007). 73
26
B. Invloed van het vermijden van risico’s op het ondernemerschap Het onderzoek aangaande ondernemerschap, terug te vinden in Flash Eurobarometer nr. 160 en uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, bevat de resultaten van de telefonische enquêtes die afgenomen werden in april 2004. In totaal werden er 21.051 interviews uitgevoerd (18.547 in de EU25, 1.003 in de VS, 501 in IJsland, 500 in Liechtenstein en 500 in Noorwegen), waarvan 1.000 interviews in België. 52% van de ondervraagde Belgen ging akkoord met de stelling dat men geen eigen zelfstandige activiteit zou mogen starten indien het risico bestaat dat deze activiteit zou falen. Onderstaande tabel geeft de evolutie in de tijd weer. In 2003 gingen 54% van de ondervraagden akkoord met deze stelling, in 2004 is dit percentage gedaald tot 52%. Bijgevolg is in België de psychologische invloed van een mogelijk risico afgenomen in 2004 in vergelijking met 2003, alhoewel deze invloed nog wel meer dan 50% bedraagt. In de EU15 daarentegen is deze invloed toegenomen met 6% ten opzichte van 2003. Toch loopt het percentage in België hoger op dan in de EU15 (EU25: 51%), ofschoon de verschillen niet uitgesproken zijn77. Tabel 15: Geen zelfstandige activiteit starten indien risico op falen bestaat (20002004)78 België EU15
2000 51% 45%
2001 54% 43%
2002 50% 46%
2003 54% 44%
2004 52% 50%
2003 - 2004 -2% +6%
Bovendien staat het vast dat, niet enkel in België, vrouwen minder bereid zijn (materiële) risico’s te nemen dan mannen. Ze starten minder ondernemingen op. Zelfs als ze een onderneming opstarten, nemen ze minder risico’s: ze gebruiken o.a. een beperkter startkapitaal dan mannen en wenden vaker hun eigen spaargeld aan in plaats van een lening79. Enkele regelingen werden reeds uitgewerkt om de risico’s die gepaard gaan met het zelfstandig ondernemerschap in te dijken. Zo komen bijvoorbeeld zelfstandigen die een omzetverlies lijden door openbare werken in aanmerking voor steunmaatregelen. De federale wet Dedecker80 voorziet in een bedrag van € 44,2 per dag als ondernemers gedwongen hun zaak moeten sluiten gedurende minstens 14 dagen. De Vlaamse waarborgregeling bepaalt dat zelfstandigen bij wegwerkzaamheden makkelijker een lening 77
EOS Gallup Europe (2004). Flash Eurobarometer 160. Entrepreneurship. Survey requested by Directorate General Enterprise and coordinated by Directorate General Press and Communication. pp. 60. (12/06/2007). 78 Ibidem. 79 Goffin I. & Van Haegendoren M. (2003). Ondernemers, wie zijn ze en wat doen ze. pp. 68. (29/05/2007). 80 Wet van 3 december 2005, betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein (Belgisch Staatsblad van 02/02/2006), (31/07/2007).
27
kunnen bekomen om de moeilijke periode te overbruggen, een lening waarbij de Vlaamse overheid garant staat voor ¾ van de lening. Deze regelingen kennen echter geen groot succes. Recenter zorgt de Vlaamse waarborgregeling er via een rentetoelage voor dat het overbruggingskrediet makkelijker kan worden terugbetaald. Voor een overbruggingskrediet van minimaal € 5.000 en maximaal € 500.000 met een looptijd van maximaal 5 jaar kan een jaarlijkse rentetoelage van maximaal € 20.000 worden verkregen, op voorwaarde dat het omzetverlies minstens 30% bedraagt81. C. Ondernemingsnormen en -waarden Zoals reeds eerder bleek uit de TEA-index, spreekt zelfstandig ondernemerschap de Belgen niet echt aan. Daarom werden reeds verscheidene acties ondernomen om het ondernemerschap te promoten. Toch blijkt dit onvoldoende om de Belgen aan te sporen te starten als zelfstandige. Dit kan te wijten zijn aan de sterk uitgebouwde sociale bescherming. De klassieke sociale zekerheid omvat ouderdoms- en overlevingspensioenen, werkloosheidsvergoedingen, arbeidsongevallenverzekering, beroepsziektenverzekering, gezinsbijslag, ziekte- en invaliditeitsverzekering en uitkeringen voor jaarlijkse vakantie. Bovendien geeft de sociale bijstand aanleiding tot volgende sociale uitkeringen: integratielonen, inkomensgaranties voor ouderen, gewaarborgde gezinsbijslag en uitkeringen aan gehandicapte personen82. De sociale lasten worden door zelfstandigen als hoog ervaren. Daarom werden reeds maatregelen genomen ter verbetering van het sociaal statuut van de zelfstandige, zoals de verhoging van het minimumpensioen voor zelfstandigen83 en de verplichte verzekering tegen kleine medische risico’s vanaf 1 januari 200884. 3.2.4 Beleidsstimulansen voor het ondernemerschap SCORE: 3.6 A. Administratieve lasten Het starten van een onderneming gaat, ondanks de recente vereenvoudigingen, nog steeds gepaard met een aantal te vervullen administratieve verplichtingen. Sinds de start van de ondernemingsloketten is wel een verbetering zichtbaar. Er zit geen vertraging op de basisformaliteiten (zie 3.2.1.B), maar de bijkomende verplichtingen kunnen eenvoudiger. Vooral specifieke vergunningen voor bepaalde beroepen, zoals de registratie van 81
(31/07/2007). De Standaard (07/07/2007). Extra steun voor kmo’s bij openbare werken. De Tijd (07/07/2007). Vlaamse steun voor kmo’s bij omzetverlies. 82 (02/07/2007). 83 (07/08/2007). 84 Koninklijk Besluit van 10 juni 2006, tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 29 december 1997 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen wordt verruimd (Belgisch Staatsblad van 16/06/2006), (07/08/2007).
28
aannemers in de bouwsector, laten op zich wachten. Ook de goedkeuringen van leningen en bouwvergunningen nemen veel tijd in beslag85. B. Belastingen Onderstaande gegevens geven de belastingen en voorheffingen weer die een KMO per jaar moet betalen, evenals de administratieve lasten die hierbij komen kijken (het aantal betalingen dat een ondernemer moet doen en het aantal uren dat hij of zij dient te besteden aan het treffen van voorbereidingen, het indienen en uiteindelijk het betalen van de belastingen). Tabel 16: Belastingen (2006)86 Indicator Aantal betalingen Tijd (aantal uren) Inkomstenbelasting (%) Sociale zekerheidsbijdragen (%) Andere belastingen (%) Totaal belastingstarief (% winst)
België
OESO gemiddelde
10 160 11,7 57,3 1,1 70,1
15,3 202,9 20,7 23,7 3,5 47,8
België – OESO gemiddelde -5,3 -42,9 -9 +33,6 -2,4 +22,3
In België dienen ondernemers 10 verschillende soorten belastingen te betalen, namelijk belasting op de toegevoegde waarde (btw), sociale zekerheidsbijdragen, inkomstenbelasting, eigendomsbelasting, vervoersbelasting, provinciale belastingen, gemeentelijke belastingen, regionale belastingen, zegelrecht en sociale bijdragen voor vakantiegeld87. Hoewel het aantal belastingen dat betaald dient te worden, de tijd die men in de voorbereiding en de betaling investeert, evenals de inkomstenbelasting en alle andere belastingen lager liggen dan het OESO-gemiddelde, loopt het totaal aan sociale zekerheidsbijdragen in België veel hoger op dan het OESO-gemiddelde. Dit heeft als consequentie dat de belastingsdruk in België hoger ligt dan het gemiddelde van de OESOlanden. C. Gemak van aanwerven en ontslaan Rond het aanwerven en ontslaan van werknemers bestaat een hele regelgeving. Verschillende procedures moeten in acht worden genomen. Deze regelgeving kan tot gevolg hebben dat het systeem niet soepel draait. Onderstaande tabel geeft enkele indexen 85
De Tijd (27/06/2007). Starters vallen nog altijd over papierberg. Artevelde Hogeschool Gent in opdracht van Eunomia – ondernemingsloket (2007). Kwalitatieve evoluties bij startende ondernemingen in België. pp. 39. 86 The World Bank Group. Doing Business Database. Doing Business in Belgium. (26/06/2007). 87 Ibidem.
29
weer met betrekking tot problemen waaraan werkgevers mogelijk het hoofd moeten bieden wanneer ze werknemers aanwerven of de laan uitsturen. Elke index heeft een waarde tussen 0 en 100, waarbij een hogere index wijst op een meer rigide situatie. De index “starheid van tewerkstelling” geeft het gemiddelde van de drie voorgaande indices weer. Tabel 17: Werknemers aanwerven en ontslaan (2006)88 Indicator Moeilijkheden bij het aanwerven - index Starheid van uren - index Moeilijkheden bij het ontslaan - index Starheid van tewerkstelling - index Extra kosten naast het loon (% van salaris) Ontslagkosten (weken salaris)
België 11 40 10 20 55,2 16,0
OESO gemiddelde 27,0 45,2 27,4 33,3 21,4 31,3
België – OESO gemiddelde -16 -5,2 -17,4 -13,3 +33,8 -15,3
Uit de Doing Business Database van de Wereldbank blijkt dat België, ondanks o.a. de beperkingen inzake nachtwerk, weekendwerk en het aantal werkdagen per week, niet zo slecht scoort in vergelijking met het gemiddelde van de OESO-landen. D. Faillissementswetgeving Het Belgische faillissementsrecht, geregeld door de wet op het gerechtelijk akkoord en door de wet van 18 april 1851 (Wetboek van Koophandel – Boek III), werd enkele jaren geleden gewijzigd door twee nieuwe wetten: de wet van 17 juli 1997 inzake het gerechtelijk akkoord89 en de faillissementswet van 8 augustus 199790. Tabel 18: Faillissement (2006)91 Indicator Tijd (aantal jaren) Kosten (% van het bezit) Recuperatie-percentage (cent per dollar)
België 0,9 3,5 86,4
OESO gemiddelde 1,4 7,1 74,0
België – OESO gemiddelde -0,5 -3,6 +12,4
Bovenstaande tabel toont de vereisten om een faillissement te voltooien, namelijk de geschatte tijd en kosten, evenals het recuperatie-percentage, het aantal cent per dollar dat de schuldeisers kunnen recupereren. In vergelijking met het OESO-gemiddelde duurt het in België minder lang en kost het beduidend minder vooraleer een onderneming failliet
88
Ibidem. Wet van 17 juli 1997, betreffende het gerechtelijk akkoord (Belgisch Staatsblad van 28/10/1997), (27/06/2007). 90 Faillissementswet van 8 augustus 1997 (Belgisch Staatsblad van 28/10/1997), (27/06/2007). 91 The World Bank Group. Doing Business Database. Doing Business in Belgium. (26/06/2007). 89
30
verklaard is. Ook het bedrag dat de schuldeisers finaal kunnen terugvorderen is aanzienlijk hoger. Andere initiatieven die ervoor zorgen dat faillissementen een minder drastische impact hebben op het leven van zowel werkgevers als werknemers zijn bijvoorbeeld de bescherming van de hoofdwoonst van de zelfstandige en het Sluitingsfonds. Sinds 9 juni 2007 kan een zelfstandige (met een eenmanszaak) zijn hoofdwoonst beschermen tegen schuldeisers. Deze maatregel moet het ondernemerschap in ons land verder aanmoedigen. België telt 340.000 eenmanszaken die in aanmerking komen voor deze nieuwe maatregel. Zelfstandigen die hun woning willen laten beschermen, moeten eerst een officiële verklaring afleggen bij de notaris, waarna de verklaring in een register bij het lokale hypotheekkantoor komt. De bescherming geldt enkel voor schuldvorderingen na die officiële registratie bij de notaris en enkel voor schulden die het gevolg zijn van de zelfstandige activiteit. De bescherming geldt niet bij faillissementen door ernstige fout, veroordelingen door de strafrechter en belastingsschulden die zowel van privé- als professionele aard zijn. Deze aangepaste regeling is een opdoffer voor de banken, aangezien de woning een belangrijke garantie is bij het toekennen van een krediet92. Het Sluitingsfonds, of het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, betaalt achterstallige lonen en ontslagvergoedingen uit aan de werknemers van failliete bedrijven waar na het neerleggen van de boeken geen geld meer beschikbaar was om alle verplichtingen na te komen. Het Sluitingsfonds wordt gefinancierd door bijdragen van Belgische bedrijven en sectoren en werkt onder de koepel van de RVA. Bedrijven met minstens 5 werknemers kunnen genieten van een financiële tussenkomst93. E. Belastingen en regulerende lasten Volgens de Global Entrepreneurship Monitor neemt België ten opzichte van 36 andere landen over de hele wereld94 de 20ste plaats in met betrekking tot regelgeving en belastingen. Ter vergelijking: Nederland bezet de 12de plaats, Duitsland staat op de 17de plaats (zie 3.2.4.A en B).
92
De Tijd (10/05/2007). Zelfstandigen mogen huis niet meer kwijtspelen. De Standaard (13/04/2007). Sluitingsfonds telt 700.000 extra ‘klanten’. 94 VS, Singapore, Verenigde Arabische Emiraten, IJsland, België, Finland, Australië, Denemarken, GrootBrittannië, Nederland, Ierland, India, Noorwegen, Indonesië, Griekenland, Duitsland, Spanje, Maleisië, Letland, Filippijnen, Mexico, Kroatië, Tsjechië, Hongarije, Chili, Colombia, Thailand, Zuid-Afrika, Slovenië, Rusland, Italië, Argentinië, Jamaica, Turkije, Brazilië, Peru, Uruguay 93
31
3.2.5 Uitkeringen SCORE: 2.3 A. Inkomensondersteunende programma’s voor inactieven die zelfstandige worden Momenteel laat het wettelijke kader in België niet toe een zelfstandige activiteit in hoofdberoep uit te oefenen in combinatie met behoud van uitkeringen. Het is echter wel mogelijk, onder strikte voorwaarden95, een bijberoep uit te oefenen als zelfstandige of in loondienst, mét behoud van sociale uitkeringen96. Toch kan een uitkeringsgerechtigde volledige werkloze van minstens 50 jaar oud, die 20 jaar beroepsverleden kan bewijzen en zich gevestigd heeft als zelfstandige in hoofdberoep na 31 maart 2006, onder bepaalde voorwaarden, recht hebben op een werkhervattingstoeslag van € 172,31 per maand ten laste van de RVA97. B. Niet-financiële ondersteunende maatregelen voor inactieven die zelfstandige worden Beginnende zelfstandigen die een (micro)krediet verkregen bij een Belgische microfinancieringsinstelling (Brusoc, Crédal en het Participatiefonds) kunnen gratis begeleiding (business monitoring) verkrijgen. Brusoc en Crédal verzorgen deze begeleiding zelf, zowel pré- als postcreatiebegeleiding, tijdens de volledige looptijd van de lening. Het Participatiefonds werkt samen met diverse instellingen gespecialiseerd in de ondersteuning van starters en besteedt de begeleiding uit aan deze gespecialiseerde steunpunten. De steunpunten, gevestigd over heel België, staan de startende zelfstandigen bij vóór de aanvang van de activiteit, evenals gedurende 18 maanden na de toekenning van het krediet (bij een Startlening of Solidaire Lening) of zelfs gedurende 24 maanden in het kader van het Plan Jonge Zelfstandigen. De overgang van het statuut van werkzoekende naar zelfstandige wordt via de activiteitencoöperaties en de bedrijfscouveuses vergemakkelijkt. Ze bieden de kandidaat95
Volgende voorwaarden moeten tegelijkertijd vervuld zijn: 1. Men moet het bijberoep reeds hebben uitgeoefend tijdens de tewerkstelling als werknemer, gedurende ten minste 3 maanden voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag. 2. Men moet het bijberoep aangeven op het ogenblik van de uitkeringsaanvraag bij de uitbetalingsinstelling. 3. Men mag het bijberoep niet verrichten tussen 7 en 18 uur tijdens de week (van maandag tot vrijdag). 4. Sommige activiteiten kunnen niet bijkomstig verricht worden gedurende de werkloosheid: - activiteit in een beroep dat alleen na 18 uur wordt uitgeoefend; - activiteiten die verboden zijn krachtens de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken; - in de horecasector of de sector van de vermaakondernemingen; leurder, reiziger; verzekeringsagent of – makelaar (tenzij de activiteit van gering belang is). 96 Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Infoblad – Werknemers: Mag u een bijberoep uitoefenen tijdens uw volledige werkloosheid? (20/03/2007) (bijgewerkt 01/10/2006). 97 Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Infoblad – Werknemers: Hebt u, als werkloze van 50 jaar of ouder, recht op de werkhervattingstoeslag? (20/03/2007) (bijgewerkt 01/10/2006).
32
ondernemers (werkzoekenden, sociaal benadeelden, …) immers de mogelijkheid hun vaardigheden als ondernemers, evenals de haalbaarheid van hun zelfstandige activiteit uit te testen. Activiteitencoöperaties bieden de kandidaat-zelfstandige een deeltijdse arbeidsovereenkomst aan. Na een voorbereidende periode van ongeveer 3 maanden krijgt de kandidaat-ondernemer gedurende 1 jaar het statuut van gesalarieerd ondernemer98. Het inkomen van deze “werk-ondernemer” is gekoppeld aan de evolutie van de zelfstandige activiteit. Bovendien blijven de uitkeringen behouden, doch worden verminderd met het bedrag van de inkomsten. De activiteitencoöperatie voorziet begeleiding voor haar kandidaat-ondernemers, aangepast aan hun noden99. De bedrijfscouveuses (“couveuses d’entreprises”) zijn gericht op de Waalse kandidaat-ondernemers, die gedurende 6 maanden100 het statuut van uitkeringsgerechtigde behouden en een beurs van € 5.000 toegekend krijgen om de opstartkosten te dragen. De couveuse neemt tevens de pedagogische, logistieke en juridische begeleiding voor haar rekening, evenals de juridische en commerciële aansprakelijkheid101. In hetzelfde kader past het Plan Jonge Zelfstandigen van het Participatiefonds. Een nietwerkende werkzoekende jonger dan 30 jaar die zich voor de eerste maal als zelfstandige vestigt, wordt gedurende 3 tot 6 maanden bijgestaan door een steunpunt voor starters (précreatiebegeleiding). Tijdens die periode kan hij/zij (jongere zonder inkomen) genieten van een maandelijkse onkostenvergoeding van € 375, evenals een vestigingsuitkering (afhankelijk van de gezinssituatie) toegekend door de RVA102. C. Overstap naar het zelfstandig ondernemerschap Het aantal werklozen die in België doorstromen naar het zelfstandig ondernemerschap is beperkt. De meest recente gegevens dateren van 2002. Op 31 december 2002 waren er in België 3.216 personen met het zelfstandigenstatuut die een jaar voordien, op 31 december 2001, werkzoekend waren met tussenkomst van de RVA103. Deze cijfers moeten wel genuanceerd worden: het is niet noodzakelijk zo dat al deze mensen de overgang naar het zelfstandigenstatuut hebben gemaakt vanuit de werkloosheid. Ze hebben mogelijkerwijs tussentijds een andere positie op de arbeidsmarkt ingenomen. In 2001 telde België 379.373 niet-werkende werkzoekenden vergoed door de RVA104. Dit betekent dat 0,85% van deze werkzoekenden in 2001 daarna zelfstandige is geworden105. 98
(21/03/2007). Activiteitencoöperaties in Vlaanderen (2006). Presentatietekst. Werkzoekende vindt werk … als ondernemer! pp. 9. (21/03/2007). 100 (21/03/2007). 101 AlteR&I i.s.m. Hefboom en Crédal (2003). Praktische gids voor microkrediet: de ervaring van de Solidaire Lening. In opdracht van de Koning Boudewijnstichting. pp. 69. (21/03/2007). 102 (20/03/2007). 103 Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (2002). Datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming. 104 Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Stat info (2001). Statistisch jaarboek 2001. (05/04/2007). 99
33
D. Zelfstandigenstatuut vs. werknemerschap De bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen heeft een aantal materies die geheel of gedeeltelijk tot de bevoegdheden van het Federale Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid behoorden, overgeheveld naar de Gemeenschappen en de Gewesten106. Daarom staan in België drie bureaus in voor de arbeidsbemiddeling tussen werkgever en werkzoekende, namelijk VDAB in Vlaanderen, FOREM in Wallonië en Actiris in Brussel, voorheen BGDA genoemd. VLAANDEREN
De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) wil mensen helpen de stap te zetten naar het zelfstandig ondernemerschap. Daarom zoeken ze uit of er in de kandidaat een potentiële ondernemer schuilt. Om te achterhalen of iemand over de nodige capaciteiten beschikt, dient de kandidaat de Entre-spiegel-ondernemerstest af te leggen. Indien de persoon in kwestie geslaagd is, kan hij of zij gratis de opleiding Bedrijfsbeheer van Syntra en/of de Starterscursus van UNIZO volgen107. De kandidaat kan eveneens onmiddellijk worden doorverwezen naar een organisatie die hem of haar direct kan helpen met het starten van de zelfstandige activiteit. WALLONIË
FOREM, l’Office communautaire et régional de la formation professionelle et de l’emploi, biedt specifieke documentatie over de oprichting van een zelfstandige activiteit aan. Le Carrefour Emploi Formation, een dienst van FOREM Conseil en zijn partners, legt zich o.a. toe op het “creëren van een eigen zelfstandige activiteit”. De adviseur van FOREM antwoordt op vragen, informeert, identificeert de hulp die de kandidaat-zelfstandige nodig heeft en oriënteert de kandidaat naar de passende ondersteunende instelling op basis van profiel, project en noden. Ondernemersvaardigheden worden enkel getest in het kader van “Booster” (door middel van een individueel gesprek, een persoonlijkheidstest en een competentietest), een project gecreëerd door UCM, la FEBICE, FOREM Formation en IFAPME. Booster wendt zich, via opleidingen (60%) en individueel advies (40%), tot alle kandidaten die een eigen onderneming wensen op te starten in de komende 6 à 12 maanden en tot zelfstandigen die hun zaak maximum 3 jaar geleden opgestart hebben. Het programma loopt gedurende maximaal 3 maanden en biedt de mogelijkheid tot vorming van een netwerk, evenals opvolging en begeleiding gedurende 4 jaar108. 105 “Dit percentage kan genuanceerd worden. We kunnen immers verwachten dat mensen boven een bepaalde leeftijd (bijvoorbeeld de 50-plussers) en de langdurige werklozen niet of in zeer kleine mate zullen starten als zelfstandige. In 2001 ontvingen 35.471 50-plussers een vergoeding van de RVA, waardoor het percentage werkzoekenden die starten als zelfstandige in 2002 kan worden opgetrokken tot 0,94%. Analoog voor de 102.429 langdurige werklozen (langer dan 5 jaar): 1,16%.” Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Stat info (2001). Statistisch jaarboek 2001. (05/04/2007). 106 (03/04/2007). 107 VDAB. Zit er een ondernemer in jou? 108 (18/04/2007).
34
BRUSSEL
Alhoewel Actiris geen specifieke folders aanbiedt ter promotie van het zelfstandig ondernemerschap en geen ondernemerschapstest organiseert, helpt Actiris kandidaten toch de stap te zetten naar het zelfstandigenstatuut. Actiris geeft kandidaat-zelfstandigen informatie over o.a. de formaliteiten, de risico’s en de wettelijke verplichtingen en brengt de kandidaat-ondernemers in contact met partnerinstellingen gespecialiseerd in het zelfstandig ondernemerschap. Ook kunnen zowel toekomstige werknemers, om te voldoen aan de jobvereisten, als toekomstige zelfstandigen in hoofdberoep een ICT-opleiding bij Actiris volgen. Zelfstandigen in hoofdberoep dienen daarvoor in Brussel te wonen en het bewijs van hun statuut als zelfstandige te leveren (inschrijvingsnummer bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen)109. 3.2.6 Toegang tot financiering SCORE: 3.5 A. Toegang tot bankleningen De Flash Eurobarometer nr. 174 aangaande “SME Access to Finance” geeft de resultaten weer van een telefonische enquête die in september 2005 uitgevoerd werd bij 3.047 KMO’s in de EU15-landen, waarvan 202 interviews werden afgenomen in België. Uit de resultaten van de enquête blijkt dat 45% van de ondervraagde Belgen (EU15: 46%) akkoord gaat met de stelling dat de toegang tot bankleningen vandaag de dag redelijk (38%) tot zeer gemakkelijk (8%) is. Anderzijds zegt 42% dat de toegang tot bankleningen redelijk (34%) tot zeer moeilijk (9%) is. Vergeleken met een aantal jaren geleden zegt 24% van de ondervraagde Belgen dat het tegenwoordig gemakkelijker is een banklening te bekomen. Dit is beduidend minder dan het EU15-gemiddelde dat 33% bedraagt. 58% van de Belgen beweert dat de toegang tot een lening vandaag moeilijker is (41%) of dat er niets veranderd is (17%) ten opzichte van enkele jaren geleden. De redenen waarom het vandaag de dag moeilijker lijkt om een banklening te bekomen zijn uitgebreid, maar hangen voornamelijk samen met de overvloedige informatie die banken vragen, evenals de omslachtige administratie. Andere redenen zijn bijvoorbeeld de te hoge interestvoeten en de toekenningsprocedure die veel te lang duurt110. De toegang tot bankleningen mag dan misschien niet zo gemakkelijk zijn, in België zijn er nog verscheidene initiatieven voorhanden via dewelke men financiering kan bekomen. Zo 109
(13/07/2007). EOS Gallup Europe (2005). Flash Eurobarometer 174. SME Access to Finance. Survey requested by Directorate-General Enterprise and Industry and coordinated by Directorate-General Press and Communication. pp. 51. (13/06/2007). 110
35
kan men financiering aanvragen bij het Participatiefonds, de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB), ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV), SOWALFIN, enz. B. Gebruik van overheidssubsidies Ook op deze vraag vinden we een antwoord in de Flash Eurobarometer nr. 174 aangaande “SME Access to Finance”. Het aantal ondernemingen die reeds gebruik hebben gemaakt van overheidssubsidies in België ligt op dezelfde hoogte als het EU15-gemiddelde. België doet het evenwel slechter dan Oostenrijk (27%), Duitsland (20%), Spanje (20%), Denemarken (17%), Nederland (17%) en Luxemburg (15%), maar doet het even goed als Zweden (14%) en beter als o.a. Frankrijk (12%) en het Verenigd Koninkrijk (4%)111. Tabel 19: Gebruik van overheidssubsidies112 België EU15
Ja 14% 14%
Neen 85% 85%
N/A 1% 1%
C. Toegang tot microkredieten Microkrediet wordt door de Verenigde Naties omschreven als: “Het microkrediet is een beperkte som geld die aan een klant wordt geleend door een bank of een andere instelling.”113 Bovendien richt het microkrediet zich tot: “personen met een laag inkomen die meestal geen toegang hebben tot bankleningen omdat zij onvoldoende solvabel zijn en/of omdat de transactiekost van deze leningen als te hoog wordt beschouwd. Microkredieten stellen ondernemers in staat om microondernemingen of inkomstengenererende activiteiten op te starten of uit te breiden.”114 België heeft verschillende initiatieven met betrekking tot microfinanciering ter beschikking, zowel toegespitst op het Belgische publiek als op ontwikkelingslanden. De financiële dienstverlening is voorbehouden aan het Participatiefonds, Crédal en Brusoc. Deze drie instellingen bieden financiële producten aan, waarvan er een aantal onder de noemer “microfinanciering”115 vallen. 111
Ibidem. Ibidem. 113 (08/05/2007). 114 (08/05/2007). 115 “Microfinanciering verwijst naar leningen, spaarsommen, verzekeringen, transferdiensten en andere financiële producten die gericht zijn op klanten met een laag inkomen. Een microkrediet is een kleine som 112
36
BRUSOC
116
De kredieten aangeboden door Brusoc, een filiaal van de GIMB-groep, zijn bestemd voor iedereen die een activiteit wenst te ontwikkelen in de zone Doelstelling 2117 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en moeilijkheden ondervindt bij het bekomen van een klassiek bancair krediet. De duur van de tussenkomsten schommelt tussen 1 en 5 jaar. De interestvoet bedraagt 4%118. -
-
Het Micro-krediet is een lening van € 1.250 tot maximaal € 25.000, bestemd voor natuurlijke personen die hun activiteit willen opstarten of ontwikkelen. Een eigen inbreng van € 620 is vereist. Handelsvennootschappen in hun oprichtings- of ontwikkelingsfase kunnen, op voorwaarde van een eigen inbreng van € 6.200, genieten van het Starterfonds van € 5.000 tot maximaal € 95.000119.
Hoewel het maximumbedrag van het Starterfonds hoger ligt dan € 25.000120 bepaald door de Raad121, richt het Starterfonds zich, evenals het Micro-krediet, tot een publiek dat zich in een precaire financiële situatie bevindt. Daarom beschouwt Brusoc het Starterfonds eveneens als een microkrediet. CRÉDAL
122
Het microkredietprogramma van Crédal, MC², financiert mensen die een eigen activiteit willen starten of ontwikkelen, met behulp van het Investeringskrediet en/of het Thesauriekrediet. Voorwaarden om een krediet via MC² te verkrijgen, zijn o.a. de beperkte geld die aan een klant wordt geleend door een bank of een andere instelling. Het microkrediet kan vaak zonder waarborg aangeboden worden aan een persoon of via een groepslening.” (14/03/2007). 116 (14/03/2007). 117 “Doelstelling 2 streeft ernaar steun te bieden aan de economische en sociale reconversie binnen de landelijke of stedelijke gebieden die met structurele moeilijkheden kampen. Daarom heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (in partnerschap met de Europese Unie, een aantal gemeentelijke en gemeenschappelijke overheden en andere partners) een bedrag van ongeveer € 106 miljoen geïnvesteerd voor de reconversie van de industriële zone van Brussel, een sociaaleconomisch kwetsbaar gebied dat zich uitstrekt over de gemeenten Sint-Gillis, Anderlecht, Brussel, Molenbeek, Vorst, Schaarbeek en Sint-Joost-ten-Node.” (14/03/2007). 118 GIMB-groep. Jaarverslag 2005. pp. 244. 119 Brusoc (2006). Uw economische activiteit opstarten of ontwikkelen. Een project in sociale economie opstarten. Uw project financieren, daar zorgen wij voor! 120 European Commission (2003). Microcredit for small businesses and business creation: bridging a market gap. pp. 52. (14/03/2007). 121 Beschikking van de Raad van 20 december 2000 betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (2000/819/EG), (14/03/2007). 122 (15/03/2007).
37
toegang tot het bankkrediet en deelname in het waarborgfonds (5% van het ontleende bedrag). -
-
Het Investeringskrediet is een lening van maximaal € 12.500, terug te betalen gedurende maximaal 4 jaar. Het krediet dient ter financiering van de start of de ontwikkeling van een zelfstandige activiteit. De jaarlijkse rentevoet bedraagt 5%. Het Thesauriekrediet wordt gebruikt voor de financiering van de tijdelijke financieringsbehoeften. Het bedrag beloopt maximaal € 10.000, terug te betalen tegen een jaarlijkse interestvoet van 8% gedurende maximaal 1 jaar.
Daarnaast kan men via Crédal deelnemen aan het programma VrouwEnZaken (AFFA – “Affaires de Femmes, Femmes d’Affaires”). Dit programma biedt een gratis opleiding en begeleiding aan vrouwen die hun eigen activiteit wensen op te starten. Na de opleiding kan men een microkrediet bekomen van maximaal € 10.000123. In 2005 werd VrouwEnZaken bekroond met de Prinses Mathildeprijs. Deze prijs wordt jaarlijks toegekend aan een initiatief dat in België de positie versterkt van mensen en groepen die kwetsbaar in de samenleving staan124. PARTICIPATIEFONDS
-
-
125
De Solidaire Lening werd in 1997 ontwikkeld door de Koning Boudewijnstichting en richt zich tot personen die een eigen economische activiteit willen ontplooien, maar die geen toegang hebben tot het bankkrediet en moeilijkheden ondervinden om het startkapitaal te bekomen wegens hun persoonlijke financiële toestand, bijvoorbeeld mensen die sociale steun, een leefloon of een werkloosheidsvergoeding ontvangen. Het bedrag van deze lening, met een looptijd van 4 jaar, loopt maximaal op tot € 12.000, terug te betalen aan een vaste rentevoet van 3%. De Startlening is een lening van maximaal € 30.000 (een eigen inbreng van 1/4 is vereist) bedoeld voor uitkeringsgerechtigde volledige werklozen, niet-werkende werkzoekenden ingeschreven sinds ten minste 3 maanden en begunstigden van een wachtuitkering of een leefloon. Naargelang de aard van het project heeft de Startlening een looptijd van 5, 7 of 10 jaar en is een vrijstelling van terugbetaling mogelijk gedurende maximaal 3 jaar. De interestvoet is vast en bedraagt 4% (verminderde rentevoet van 3% tijdens de eerste twee jaar indien men de begeleiding volgt).
Voor niet-werkende werkzoekenden jonger dan 30 jaar die zich voor de eerste maal als zelfstandige vestigen, biedt het Participatiefonds een voorbereidend programma aan. Gedurende 3 à 6 maanden wordt de kandidaat voorbereid, waarna een Startlening kan worden aangevraagd.
123
(15/03/2007). Hefboom. Jaarverslag 2005. pp. 52. 125 (14/03/2007). 124
38
AANTAL GOEDGEKEURDE MICROKREDIETEN PER INSTELLING
Onderstaande tabel geeft het aantal goedgekeurde dossiers per instelling per jaar weer. Tabel 20: Goedkeuringen per instelling (2001-2005)126 Micro-krediet Brusoc Starterfonds Crédal MC² Solidaire Lening Participatiefonds Startlening Totaal goedgekeurde dossiers per jaar
2001 2 3 16 23 327 371
2002 7 8 17 44 517 593
2003 6 8 19 48 471 552
2004 13 13 28 48 476 578
2005 17 30 39 32 503 621
2006 13 50 53 26 464 606
D. Toegang tot startkapitaal Kandidaat-ondernemers in België kunnen beroep doen op verschillende kanalen ter financiering van de start van hun onderneming. Naast bankleningen en leningen van de overheid (het federale Participatiefonds, PMV-kmo in Vlaanderen, GIMB in Brussel, SOWALFIN in Wallonië) zijn overheidswaarborgen (Waarborgregeling in Vlaanderen, Brussels Waarborgfonds, SOWALFIN in Wallonië), zelffinanciering (eigen middelen of middelen van vrienden, kennissen en familie) en risicokapitaal (Business Angels netwerken) enkele mogelijke opties127. Onder financiering door vrienden, kennissen en familie verstaan we bijvoorbeeld de Winwinlening in Vlaanderen. Met de Winwinlening, operationeel128 sinds 1 september 2006, wil de Vlaamse overheid particulieren aanmoedigen om geldmiddelen ter beschikking te stellen van startende ondernemingen. Wie als vriend, kennis of familielid een Winwinlening toekent aan een startend bedrijf, krijgt jaarlijks een belastingkorting van 2,5% van het geleende bedrag. De Winwinlening is een achtergestelde lening van maximaal € 50.000, lopend gedurende acht jaar en in één keer terug te betalen. Als het bedrijf de 126
Brusoc. Jaarverslag 2001. pp. 47; Jaarverslag 2002. pp. 71; Jaarverslag 2003. pp. 60. GIMB-groep. Jaarverslag 2004. pp. 210; Jaarverslag 2005. pp. 244. Jaarverslag 2006. pp. 273. Crédal. Rapport annuel 2003. pp. 44; Rapport annuel 2004. pp. 52; Rapport annuel 2005. pp. 44. Rapport annuel 2006. pp. 48. Koning Boudewijnstichting. Jaarverslag 2001. pp. 150. Participatiefonds. Activiteitenverslag 2003. pp. 29; Activiteitenverslag 2004. pp. 41; Activiteitenverslag 2005. pp. 41. Activiteitenverslag 2006. pp. 50. Proximity Finance Foundation & KeFiK (2007). De impact van microfinanciering in België. Studie gecoördineerd door Proximity Finance Foundation, in partnerschap met het KeFiK, het Kenniscentrum voor Financiering van KMO, met de steun van de Koning Boudewijnstichting. pp. 159. 127 (25/06/2007). 128 Decreet van 19 mei 2006, betreffende de Winwinlening (Belgisch Staatsblad van 30/06/2006), (25/06/2007). Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006, houdende uitvoering van het decreet van 19 mei 2006 betreffende de Winwinlening (Belgisch Staatsblad van 17/08/2006), (25/06/2007).
39
achtergestelde lening uiteindelijk niet kan terugbetalen, krijgt de investeerder 30% van het niet-terugbetaalde bedrag terug via een eenmalige belastingvermindering129. 3.3
GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN IN DE SAMENLEVING Dimensie 2 SCORE: 3.8
Tabel 21: Mijlpalen inzake vrouwenrechten in België130 1892 1919 1920 1921 1948 1952 1965 1965 1967 1969 1971 1971 1974 1975 1978 1983 1985 1990 1990 1993 1994
Oprichting van de ‘Ligue belge du Droit des Femmes’ met als hoofddoel de herziening van discriminerende wetten Stemrecht voor een beperkte categorie vrouwen Gemeentelijk stemrecht voor vrouwen Passief stemrecht voor vrouwen: vrouwen mogen zich politiek kandidaat stellen voor Kamer en Senaat (ze mogen er niet voor stemmen) Actief stemrecht voor vrouwen voor de wetgevende verkiezingen België ondertekent de ILO-conventie betreffende de gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde Eerste vrouwelijke minister met als beleidsdomein Gezin en Huisvesting Wet op de bescherming van het loon van werknemers: creëert de mogelijkheid om gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers juridisch af te dwingen KB betreffende de vrouwenarbeid: regelt de moederschapsbescherming en het verbod op nachtarbeid en huldigt het beginsel van gelijke beloning Wet op het arbeidscontract verbiedt het ontslaan van vrouwen in geval van huwelijk en zwangerschap Arbeidswet bepaalt dat een werkneemster die gaat bevallen het recht heeft op een moederschapsverlof van negen weken Invoering van het gelijkheidsbeginsel in de werkloosheidsvergoedingen Oprichting van de (raadgevende) Commissie Vrouwenarbeid bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, bevoegd voor de gelijke kansen van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt CAO van de Nationale Arbeidsraad betreffende de gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers De wet tot economische heroriëntering (Titel V) betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake de toegang tot de arbeidsmarkt en tot een zelfstandig beroep, de beroepsopleiding en de promotiekansen CAO van de Nationale Arbeidsraad betreffende het verbod op discriminatie bij aanwerving Oprichting van een staatssecretariaat voor Maatschappelijke Emancipatie: Gelijke Kansen wordt hiermee erkend als officieel beleidsterrein KB betreffende maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de openbare sector: elke overheidsdienst moet een gelijkekansenplan opmaken Wet ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid Oprichting van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen binnen het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, bevoegd voor de uitvoering van het gelijkekansenbeleid De wet Smet-Tobback bepaalt dat slechts 2/3 van de kandidaten op de verkiezingslijsten
129
(25/06/2007). Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ESF-Agentschap, Administratie Werkgelegenheid & Geurts K., Van Woensel A. (Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming) (2005). Genderzakboekje Zij en hij op de arbeidsmarkt 2005. (13/07/2007). 130
40
1994 1995 1999
2002
2002
2003
van hetzelfde geslacht mogen zijn en dit voor alle verkiezingsniveaus Artikel 23 van de Belgische grondwet bepaalt dat alle Belgen gelijk zijn inzake het recht op arbeid en een billijke verloning (impliciete bepaling van het recht op gelijk loon) Eerste Vlaamse Minister voor Gelijke Kansen Wet op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, toegang tot het arbeidsproces en promotiekansen, toegang tot een zelfstandig beroep en aanvullende regelingen voor sociale zekerheid (wettelijke basis voor de gelijke behandeling en gelijke beloning voor mannen en vrouwen) KB betreffende de gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers: hierin wordt de CAO van 1975 aangevuld met bepalingen inzake sekseneutrale functiewaarderingssystemen Programmawet inzake het sociaal statuut der zelfstandigen: zorgt ervoor dat meewerkende echtgenoten een eigen sociale zekerheid kunnen opbouwen die niet gekoppeld is aan die van de zelfstandige partner. Vanaf juli 2005 zijn meewerkende echtgenoten verplicht onderworpen aan het volledige statuut. De antidiscriminatiewet bepaalt dat elke vorm van directe en indirecte discriminatie verboden is bij het leveren van goederen en diensten, in arbeidsrelaties en in elke andere normale uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit
3.3.1 Gelijkheid van mannen en vrouwen als beleidskwestie SCORE: 3.7 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen als nationale beleidskwestie Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is in België grondwettelijk vastgelegd. Artikel 10 van de grondwet zegt: “De Belgen zijn gelijk voor de wet”. Daarenboven vermeldt de Belgische grondwet sinds 21 februari 2002 de gelijkheid van mannen en vrouwen in artikel 10 en 11 bis131: “De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd.” (artikel 10) “De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen voor vrouwen en mannen de gelijke uitoefening van hun rechten en vrijheden, en bevorderen meer bepaald hun gelijke toegang tot de door verkiezing verkregen mandaten en de openbare mandaten.” (artikel 11 bis) In december 2002 keurde de koning de wet betreffende de oprichting van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen132 goed. Deze federale overheidsinstelling heeft als taak toe te zien op de naleving van de gelijkheid van vrouwen en mannen en elke vorm van discriminatie en ongelijkheid op basis van geslacht te bestrijden. Het Instituut is o.a. bevoegd om studies betreffende gelijkheid van vrouwen en mannen te verrichten; aanbevelingen te richten tot de overheid, privépersonen of instellingen; ondersteuning te 131
De Belgische Grondwet – Gecoördineerde tekst van 17 februari 1994, (13/03/2007). 132 Wet van 16 december 2002, houdende oprichting van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (Belgisch Staatsblad van 31/12/2002), (13/03/2007).
41
organiseren aan verenigingen en projecten ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen; in rechte op te treden in rechtsgeschillen betreffende de gelijkheid van vrouwen en mannen. De voornaamste actiedomeinen van het Instituut zijn: gender mainstreaming, besluitvorming (politiek), werkgelegenheid (arbeidsrecht) en de strijd tegen geweld. Op basis hiervan werden/worden andere domeinen uitgewerkt, zoals gender en migraties, gender en religie, gender en gezondheid133. Bovendien zijn er binnen de wetgevende instellingen verscheidene organen actief om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in praktijk om te zetten, zoals: - Senaat: Adviescomité voor gelijke kansen van vrouwen en mannen; - Kamer: Adviescomité voor maatschappelijke emancipatie134. Daarnaast hebben de Belgische politieke partijen recent (op 23 januari 2007) een charter ondertekend betreffende de gelijkheid van vrouwen en mannen als permanente doelstelling. Het belangrijkste objectief van dit charter is het realiseerbaar maken van nationale actieplannen inzake geweld, werkgelegenheid, sociale inclusie, rechten van kinderen en het actieplan inzake statistiek135. B. Duurzaamheid van beleidsmaatregelen voor de gelijkheid van mannen en vrouwen Er wordt in België gestaag gewerkt aan een feitelijke gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Hierboven werd reeds aangehaald dat het (federale) Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen instaat voor het bevorderen van de gelijkheid van vrouwen en mannen. Begin 2007 verscheen het rapport “De loonkloof tussen mannen en vrouwen in België”136. Dit rapport licht de loonkloof tussen mannen en vrouwen toe en geeft enkele beleidsaanbevelingen. Immers, hoewel de gelijkheid tussen mannen en vrouwen een vaak voorkomend onderwerp is in de arbeidswetgeving, bestaat er in België nog steeds een loonkloof van 15% op basis van het bruto-maandloon voor de voltijdse werknemers in de industrie en diensten. Aan de hand van dit rapport tracht men deze problematiek te duiden en aan te pakken. Nog andere initiatieven trachten deze vorm van discriminatie aan te pakken zoals de “Equal Pay Day”137. Sinds de jaren ’90 bevordert men actief de participatie van vrouwen in de politieke besluitvorming, evenals de aanwezigheid van vrouwen in adviesorganen. Hiervoor werden een aantal wetten uitgeschreven, zoals de wet Smet-Tobback (4 mei 1994) die politieke 133
(13/03/2007). (23/04/2007). 135 (23/04/2007). 136 Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen i.s.m. FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België – Rapport 2007. pp. 55. 137 (23/04/2007). 134
42
partijen verbiedt om lijsten van kandidaten voor te leggen waarop meer dan 2/3 van de kandidaten van hetzelfde geslacht zijn, evenals de pariteitswetten (2002)138, drie wetteksten met het oog op het waarborgen van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de lijsten voor de wetgevende, Europese en regionale verkiezingen139. Bovendien moet voortaan bij elke politieke beslissing rekening worden gehouden met de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Deze wet140, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 13 februari 2007, bekrachtigt het principe van “gender mainstreaming” of de evaluatie van de beleidslijnen inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Deze wet integreert de genderdimensie in alle besluitvormingsniveaus, van de opstelling tot de uitvoering van de beleidslijnen141. Het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen is belast met de begeleiding en de ondersteuning van het proces van de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen, maatregelen en acties van de overheid. C. Gelijkheid van mannen en vrouwen als een kwestie van lokale ontwikkeling Het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen moet in het kader van zijn wettelijke missies de ondersteuning organiseren van (lokale) organisaties die werken rond de gelijkheid van vrouwen en mannen en projecten die de realisatie van de gelijkheid als doelstelling hebben. Hiervoor verleent het Instituut jaarlijks structurele subsidies via overeenkomsten en eenmalige toelagen voor specifieke projecten. Per project kan een subsidie van maximaal € 6.000 worden toegekend142. Tevens organiseert men een aantal initiatieven op provinciaal niveau, bijvoorbeeld: -
In Oost-Vlaanderen tracht men de gelijkheid van mannen en vrouwen in praktijk om te zetten door vrouwen te betrekken bij de politieke besluitvorming. Met de gids “Zeg in Oost-Vlaanderen niet te gauw er is geen vrouw” wil het provinciebestuur de zoektocht
138
Wet van 17 juni 2002, tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen van het Europees Parlement (Belgisch Staatsblad van 28/08/2002), (09/05/2007). Wet van 18 juli 2002, tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap (Belgisch Staatsblad van 28/08/2002), (09/05/2007). Bijzondere wet van 18 juli 2002, tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de Waalse Gewestraad, de Vlaamse Raad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad (Belgisch Staatsblad van 13/09/2002), (09/05/2007). 139 (09/05/2007). 140 Wet van 12 januari 2007, strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen (Belgisch Staatsblad van 13/02/2007), (13/03/2007). 141 (13/03/2007). 142 (09/05/2007).
43
-
naar vrouwen die als deskundige in een jury of adviesorgaan willen zetelen vergemakkelijken143. In Luik werden twee commissies samengesteld om de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen op lokaal niveau. Deze commissies houden zich bezig met: 1. de strijd tegen fysiek en seksueel geweld tegenover vrouwen 2. promotie van de gelijkheid van vrouwen en mannen op economisch en sociaal vlak, evenals op het niveau van besluitvorming144.
3.3.2 Socio-economische gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de samenleving SCORE: 4.0 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen op het vlak van socio-economische risico’s België bezit een goed uitgebouwd systeem voor Sociale Zekerheid, waardoor het aantal mensen die het risico lopen om in de armoede verzeild te geraken, gereduceerd wordt via sociale transfers. Desondanks bedraagt dit aandeel in België 15% (zie 2.5). Figuur 6: Armoederisico - aandeel vóór sociale transfers, per geslacht (2000-2005)145 31% 30% 29% 28% 27% 26% 25% 24% 23% 22% 21%
2000
2001 Mannen
2002 Vrouwen
2003
2004
EU25
EU15
België
EU25
EU15
EU25
België
EU15
België
EU25
EU15
België
EU25
EU15
België
EU25
EU15
België
20%
2005
Totaal
143
(10/05/2007). 144 (10/05/2007). 145 (15/06/2007).
44
Figuur 7: Armoederisico - aandeel na sociale transfers, per geslacht (2000-2005)146 19% 18% 17% 16% 15% 14% 13% 12% 11%
2000
2001 Mannen
2002 Vrouwen
2003
2004
EU25
EU15
België
EU25
EU15
EU25
België
EU15
België
EU25
EU15
België
EU25
EU15
België
EU25
EU15
België
10%
2005
Totaal
Voor transfers zien we dat België het sinds 2003 slechter doet dan de EU15 en de EU25, zowel voor mannen als vrouwen. Na sociale transfers echter is het aandeel mensen die het risico lopen in armoede te verzeilen gedaald tot onder het niveau (of op hetzelfde niveau) van de EU15 en de EU25, dit zowel voor mannen als vrouwen. De cijfers voor 2001 (EU15) en 2002 zijn niet beschikbaar. B. Gender empowerment in de samenleving De Gender Empowerment Measure voor België bedraagt in 2006 0,855 (zie 2.7). Tussen 2000 en 2003 kende de Belgische GEM schommelingen, sinds 2003 echter gaat de GEM in stijgende lijn.
146
Ibidem.
45
Tabel 22: GEM waarde en rangschikking voor België (2000-2006)147 Waarde Rangschikking
2000 0,725 10
2001 0,692 14
2002 0,706 14
2003 0,695 15
2004 0,808 7
2005 0,828 6
2006 0,855 5
Voorheen mochten de kandidaten op de eerste drie plaatsen van een kieslijst niet van hetzelfde geslacht zijn. Een recente wetswijziging148 zorgde er echter voor dat de eerste twee kandidaten niet van hetzelfde geslacht mogen zijn. Bovendien mag het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één op een lijst. 3.4 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN OP DE ARBEIDSMARKT EN BRUGGEN NAAR HET ZELFSTANDIG ONDERNEMERSCHAP Dimensie 3 SCORE: 3.4 Vrouwen zijn minder actief op de arbeidsmarkt dan mannen. Toch zien we dat de laatste jaren ook mannen er vaker voor kiezen vier dagen op vijf te werken. Hoewel de aantallen de afgelopen vijf jaar voortdurend stegen, blijkt de formule vandaag over haar hoogtepunt. Bij de vrouwen is er voor het eerst in zes jaar een beperkte daling merkbaar, bij de mannen blijft het aantal echter stijgen, maar dan wel minder snel dan de voorbije jaren. De groei van het totale aantal deeltijdse werkers is echter volledig voor rekening van de vrouwen149.
147
UNDP (2000). Human Development Report 2000. Human Rights and Human Development. pp. 290. (15/06/2007). UNDP (2001). Human Development Report 2001. Making new technologies work for human development. pp. 264. (15/06/2007). UNDP (2002). Human Development Report 2002. Deepening democracy in a fragmented world. pp. 277. (15/06/2007). UNDP (2003). Human Development Report 2003. Millennium Development Goals: A compact among nations to end human poverty. pp. 367. (15/06/2007). UNDP (2004). Human Development Report 2004. Cultural Liberty in Today’s Diverse World. pp. 285. (09/05/2007). UNDP (2005). Human Development Report 2005. International cooperation at a crossroads: Aid, trade and security in an unequal world. pp. 372. (09/05/2007). UNDP (2006). Human Development Report 2006. Beyond scarcity: Power, poverty and the global water crisis. pp. 422. (09/05/2007). 148 Wet van 18 juli 2002, tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap (Belgisch Staatsblad van 28/08/2002), (09/05/2007). Wet van 13 december 2002, houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving (Belgisch Staatsblad van 10/01/2003), (18/06/2007). 149 De Morgen (06/07/2007). Mannen kiezen vaker voor deeltijds werk.
46
3.4.1 Gelijkheid inzake arbeidsparticipatie SCORE: 3.0 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake economische activiteit Uit de Gender, Institutions and Development Database (GID)150, evenals het Human Development Report 2006151, blijkt dat de ratio van het aantal vrouwen die een economische activiteit uitvoeren ten opzichte van het aantal mannen die een economische activiteit uitvoeren (economische activiteit van vrouwen als % van de mannelijke activiteit) 72% bedraagt. Het percentage vrouwen van 15 jaar en ouder die economisch actief zijn, bedraagt 43,4%. Redenen voor het lagere aandeel van vrouwen in de werkgelegenheid hangen voornamelijk samen met de loonkloof tussen mannen en vrouwen (3.4.1.B) en deeltijdse arbeid (3.4.1.C). Vrouwen werken immers vaker dan mannen deeltijds. Ook zullen een aantal vrouwen de stap naar de arbeidsmarkt niet zetten omwille van het lagere loon152. B. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake inkomen Cijfers van Eurostat tonen aan dat, berekend voor een populatie van alle betaalde werknemers tussen 16 en 64 jaar die minstens 15 uur per week werken, de loonkloof tussen mannen en vrouwen 7% bedraagt (verschil tussen het gemiddeld bruto uurloon van mannen en vrouwen ten opzichte van het gemiddeld bruto uurloon van mannen)153. Het loonkloofrapport van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen spreekt echter over een loonkloof van gemiddeld 15% voor voltijdse werknemers in de industrie en diensten. De totale loonkloof in 2004 bedroeg € 3,267 miljard. Tussen 1999 en 2004 kan er wel een licht dalende trend worden waargenomen in de loonkloof bij voltijdse werknemers, al is deze daling niet erg uitgesproken. De loonkloof is afhankelijk van vele factoren. Zo spelen deeltijdarbeid, leeftijd en opleidingsniveau (de loonkloof is groter bij hoger geschoolden en neemt toe met de leeftijd en de anciënniteit), segregatie (zowel horizontaal - sectoren en beroepen - als verticaal ondervertegenwoordiging van vrouwen in topfuncties) op de arbeidsmarkt, burgerlijke staat en gezinssamenstelling (echtgenoot en/of kinderen) een belangrijke rol. Deze factoren verklaren 46% van het loonverschil. De rest dient nog verklaard te worden of is
150
(18/06/2007). UNDP (2006). Human Development Report 2006. Beyond scarcity: Power, poverty and the global water crisis. pp. 422. (09/05/2007). 152 Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen i.s.m. FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België – Rapport 2007. pp. 55. 153 (18/06/2007). 151
47
onverklaarbaar en wijst dus op discriminatie154. Bovendien verrichten vrouwen meer onbetaald werk dan mannen: zij doen bijvoorbeeld het huishouden of zorgen voor afhankelijke personen. C. Gelijkheid van mannen en vrouwen in atypisch werk In 2005 werkte 13,2% van de Belgen tussen 15 en 64 jaar oud deeltijds: 21,7% van de vrouwen behorende tot deze leeftijdsgroep werkte parttime tegenover 4,9% van de mannen. Anders gezegd: per man werken 4,43 vrouwen deeltijds155. Deeltijdarbeid is dus grotendeels een vrouwelijke aangelegenheid: in 2004 was 82,8% van alle deeltijds werkenden van het vrouwelijke geslacht en werkte 6,6% van de mannen deeltijds tegenover 40,4% van de vrouwen156. Het percentage deeltijds werkenden stijgt echter continu. In 2005 was reeds 42,6% van de loontrekkende vrouwen deeltijds aan het werk ten opzichte van 7,8% van de mannen157. De meest voorkomende motivaties van loontrekkers om deeltijds te werken, zijn het feit dat men geen voltijds werk vindt, dat men de zorg voor de kinderen op zich neemt of persoonlijke/familiale redenen158. Bijkomende redenen die de stijging in het aantal parttimers gedeeltelijk kunnen verklaren, zijn het succes van de maatregelen met betrekking tot loopbaanonderbreking en tijdskrediet, evenals het systeem van de dienstencheques159.
154
Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen i.s.m. FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België – Rapport 2007. pp. 55. 155 Eurostat (2006). Statistics in focus. Population and social conditions. EU labour force survey principal results 2005. pp. 12. (19/06/2007). 156 Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen i.s.m. FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België – Rapport 2007. pp. 55. 157 Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Algemene Directie Statistiek en Economische informatie (2007). Kerncijfers 2006. Statistisch overzicht van België. pp. 43. (19/06/2007). 158 Ibidem. 159 Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen i.s.m. FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België – Rapport 2007. pp. 55.
48
3.4.2 Sociale infrastructuur voor de gelijkheid van mannen en vrouwen inzake integratie op de arbeidsmarkt SCORE: 3.3 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake impact op gezinstaken Onderstaande figuur geeft de impact van het ouderschap op de werkgelegenheidsgraad weer. Het gaat hierbij over het verschil in de werkgelegenheidsgraad wanneer men geen kinderen heeft versus wanneer men minimaal één kind heeft (tussen 0 en 6 jaar oud), voor de Belgische bevolking tussen 20 en 50 jaar oud. Figuur 8: Impact van ouderschap op de werkgelegenheidsgraad (2001-2005)160 11%
10,7%
10,6% 9,9%
9,7%
8,5%
9% 7% 5% 3% 1% -1%
2001
2002
2003
2004
2005
-3% -5%
-1,7%
-3,1%
-7%
-1,7%
-2,1%
-6,6%
-9% -11% Mannen
Vrouwen
Zoals verwacht is het effect van het ouderschap op de werkgelegenheidsgraad negatief bij vrouwen. Zij blijven mogelijk thuis of gaan deeltijds werken om voor hun kinderen te zorgen. De werkgelegenheidsgraad bij mannen stijgt echter, wat mogelijk te wijten is aan het feit dat ze als gezinshoofd hun gezin dienen te onderhouden, zeker als hun partner beslist minder te gaan werken. Deze resultaten hangen mogelijk ook samen met de resultaten van het loonkloofrapport. Daaruit blijkt immers dat de burgerlijke staat een grote impact heeft op de loonverschillen tussen mannen en vrouwen. Terwijl een partner en kinderen het loon van mannen positief beïnvloeden, blijkt dat het loon van vrouwen positief wordt beïnvloed door een partner, maar negatief door kinderen. Geen partner en wel kinderen hebben, valt evenwel minder
160
European Commission - DG Employment, Social Affairs and Equal Opportunities (2006). Indicators for monitoring the Employment Guidelines. 2006 compendium. pp. 107. (19/06/2007).
49
negatief uit161. Mannen kunnen daarom dus meer gemotiveerd zijn om te gaan werken, vrouwen daarentegen kunnen het, omwille van de negatieve impact op hun loon, interessanter vinden thuis te blijven. Het is echter evenzeer mogelijk dat men, zowel mannen als vrouwen, er zelf voor kiest niet (meer) te gaan werken. B. Publieke voorziening van kinderopvang Kinderopvang of het gebrek daaraan speelt een belangrijke rol bij de beslissing van een vrouw om al dan niet te gaan werken of zelfstandig te worden. In dit verband meet de dekkingsgraad de kinderopvang die beschikbaar is binnen een land. Men spreekt over een Belgische dekkingsgraad van 30% voor kinderen tussen 0 en 3 jaar, voor een- en tweejarigen gaat het om een dekkingsgraad van respectievelijk 28% en 48%162. Deze percentages sluiten vrij goed aan bij de Europese Barcelona-richtlijn die zegt dat voor 33% van de kinderen in opvang moet worden voorzien. Anders gezegd: per 100 kinderen moeten er 33 plaatsen in de kinderopvang beschikbaar zijn. Toch blijkt dat de vraag naar kinderopvang in België veel groter is dan het aanbod. Het aantal beschikbare plaatsen werd de jongste jaren sterk uitgebreid, maar aangezien sinds enkele jaren terug meer kinderen worden geboren in België163, zal de nood aan bijkomende maatregelen enkel toenemen. Een recent voorbeeld van zo’n maatregel is kinderopvang via dienstencheques in Vlaanderen: de cheques, voorbehouden voor eenoudergezinnen met kinderen jonger dan vier jaar, dienen voor kinderopvang aan huis, voor en na de normale openingsuren van de crèches en in bepaalde noodgevallen164. C. Algemene sociale infrastructuur voor de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt Een groot struikelblok om al dan niet zelfstandige te worden, blijft de combinatie tussen werk en gezin. Allerlei initiatieven werden reeds ondernomen om het zelfstandig ondernemerschap aantrekkelijker te maken in België, zowel voor vrouwen als voor mannen. Zo kunnen vrouwelijke zelfstandigen sinds enige tijd na hun bevalling beroep doen op dienstencheques voor moederschapshulp (zie 3.6.1.B). Ook een bedrijvencentrum voor zelfstandige vrouwen met aangepaste diensten zoals kinderopvang en strijk- en boodschappendienst, “vliegende ondernemers” als de zaakvoerder er een tijdje tussenuit 161
Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen i.s.m. FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België – Rapport 2007. pp. 55. 162 European Commission - Directorate-General for Employment, Social Affairs and Equal Opportunities Unit G.1 (2005). ‘Making work pay’ debates from a gender perspective. A comparative review of some recent policy reforms in thirty European countries. pp. 166. (28/06/2007). 163 FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Dienst Demografie. Loop van de bevolking (1998-2005). (28/07/2007). 164 De Tijd (03/08/2007). Veel interesse voor kinderopvang met dienstencheques.
50
moet165, … werden reeds uitgetest166. Ondanks al deze initiatieven blijkt het gebrek aan kinderopvang echter vaak de doorslag te geven om minder te gaan werken, niet (meer) te gaan werken of niet zelfstandig te worden. Bij de geboorte van een kind kunnen zowel werknemers als zelfstandigen genieten van: Tabel 23: Voordelen bij de geboorte van een kind Moederschapsverlof
Vaderschapsverlof
Ouderschapsverlof
Kraamgeld/ geboortepremie
Kinderbijslag
Wat? Verlof voor vrouwen die gaan bevallen/al bevallen zijn
Duur - Werknemers: 15 weken (waarvan 10 weken verplicht) - Zelfstandigen: 6 weken verplicht verlof
Verlof (niet verplicht) voor werknemers die net (opnieuw) vader zijn geworden (niet voor zelfstandigen) Recht voor ouders die meer tijd willen besteden aan hun kind (jonger dan 6 jaar) (niet voor zelfstandigen) Premie voor de moeder bij geboorte van haar kind
Maximaal 10 dagen, op te nemen binnen de 30 dagen vanaf de dag van de geboorte
Bedrag ontvangen door een van de ouders (werknemers en zelfstandigen)
3 maanden voltijds verlof, gedurende 6 maanden halftijds of gedurende 15 maanden 4 dagen op 5 werken Eenmalig bij de geboorte
Maandelijks, tot het kind 25 jaar is of geen school meer loopt
Vergoeding - Werknemers: geen loon, wel vergoeding van 82% van het onbegrensde brutoloon (eerste 30 dagen), daarna 75% van het wettelijk begrensde brutoloon van € 2.877,03 - Zelfstandigen: € 347,11/week - Eerste 3 dagen: gewone loon - Daarna: 82% van het wettelijk begrensde brutoloon van € 2.877,03 - niet-gepresteerde dagen: niet verloond - € 684,94 bruto/maand (volledige onderbreking) - € 342,46 bruto/maand (1/2) - € 116,18 bruto/maand (4/5) - Eerste kind: € 1.064,79 - Vanaf tweede kind: € 801,13 - Zelfstandigen: naast premie 105 dienstencheques extra - Werknemers: € 78,59 voor het eerste kind, € 145,43 voor het tweede en € 217,13 voor elk kind vanaf het derde - Zelfstandigen: € 60 voor het eerste kind, daarna analoog 167 aan werknemers .
Moeders die borstvoeding geven kunnen hiervoor eveneens verlof krijgen tot maximaal 5 maanden na de geboorte van hun kind (of 7 maanden voor borstvoedingspauzes). Bovendien kunnen ouders genieten, tot het kind 12 jaar is geworden, van een gedeeltelijke terugbetaling van kinderopvang, speelpleinwerking, vakantiekampen en sportkampen via de belastingen. De kosten voor buitenschoolse opvang zijn volledig aftrekbaar met een
165
(13/04/2007). De Tijd (02/11/2004). Zakenvrouwen netwerken niet genoeg. 167 Maandelijks basisbedrag voor een niet-gepensioneerde rechthebbende. (10/09/2007). 166
51
maximum van € 11,20 per dag per kind. Wie geen opvangkosten inbrengt, krijgt per kind dat op 1 januari van het aanslagjaar geen 3 jaar is een belastingvrije som van € 470168. 3.4.3 Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake uitkeringen SCORE: 4.0 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake sociale uitkeringen België beschikt over een uitgebreid sociaal vangnet. De Sociale Zekerheid voorziet in verscheidene sociale uitkeringen en transfers (zie 3.2.3.C). De uitkeringsgerechtigden die steun ontvangen van de RVA zijn de vergoede werklozen, de werknemers die door de RVA worden ondersteund en de werknemers die met steun van de RVA hun arbeidstijd aanpassen. DE VERGOEDE WERKLOZEN
Onderstaande tabel geeft voor de periode 2002-2006 het aantal mannelijke en vrouwelijke werklozen weer die recht hadden op een vergoeding van de RVA. Over de tijd heen zien we dat het aandeel vergoede vrouwen licht gestegen is. Tabel 24: Vergoede werklozen, per geslacht (2002-2006)169 Man Vrouw Totaal
2002 2003 2004 2005 2006 361.846 (53,0%) 382.857 (52,9%) 388.318 (52,5%) 387.995 (52,3%) 380.256 (52,3%) 320.459 (47,0%) 340.756 (47,1%) 350.757 (47,5%) 354.430 (47,7%) 346.406 (47,7%) 682.305 723.613 739.075 742.425 726.662
LEEFLONERS
De wet van 26 mei 2002 bepaalt dat elk persoon recht heeft op maatschappelijke integratie (RMI), onder de vorm van een tewerkstelling of een leefloon (voorheen bestaansminimum 168
Bizz (05/07/2007). Het is niet al rozengeur en maneschijn. Financiële voor- en nadelen bij de geboorte van een kind. , , , , , , . 169 Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Stat info (2001). Statistisch jaarboek 2001. (05/04/2007). Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Stat info (2002). Statistisch jaarboek 2002. (05/04/2007). Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Stat info (2003). Statistisch jaarboek 2003. (05/04/2007). Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Stat info (2004). Statistisch jaarboek 2004. (05/04/2007). Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Stat info (2005). Statistisch jaarboek 2005. (05/04/2007). Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening – Stat info (2006). Statistisch jaarboek 2006. (05/04/2007).
52
genaamd)170. Het OCMW van elke gemeente heeft de opdracht de voorwaarden van deze wet te vervullen171. In 2005 ontvingen 74.942 personen een leefloon172. Het percentage vrouwen die een leefloon ontvingen schommelt rond 60%, mannen maken ongeveer 40% uit van de leefloners. Tabel 25: Begunstigden van een leefloon, per geslacht (2001-2005)173 Man Vrouw
2001 40,7% 59,3%
2002 40,4% 59,6%
2003 40,0% 60,0%
2004 40,0% 60,0%
2005 41,0% 59,0%
Bij de vergoede werklozen zijn de vrouwen in de minderheid, de begunstigden van een leefloon daarentegen tellen meer vrouwen dan mannen. B. Gelijkheid van mannen en vrouwen bij de overstap naar het zelfstandig ondernemerschap Zoals reeds vermeld in 3.2.5.C is het aantal zelfstandige ondernemers die hun activiteit starten uit de werkloosheid eerder aan de lage kant. Op 31 december 2002 telde België 1.884 mannelijke en 1.332 vrouwelijke zelfstandigen die op 31 december 2001 werkzoekend waren en steun ontvingen van de RVA174. Wederom dient hierbij rekening te worden gehouden met het feit dat deze mensen niet noodzakelijk startten vanuit het statuut van werkloze. De ratio van het aantal werkloze vrouwen ten opzichte van het aantal werkloze mannen die startten als zelfstandige bedraagt 70,70%. C. Gelijkheid van mannen en inkomensondersteunende programma’s
vrouwen
inzake
het
ontwerp
van
In 3.2.5.A bleek reeds dat het momenteel in België wettelijk niet toegelaten is een zelfstandige activiteit in hoofdberoep uit te oefenen in combinatie met het behoud van sociale uitkeringen. In bijberoep is het wel mogelijk een zelfstandige activiteit uit te oefenen met behoud van uitkeringen, echter onder strikte voorwaarden. Hierbij wordt evenwel geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen.
170
Wet van 26 mei 2002, betreffende het recht op maatschappelijke integratie (Belgisch Staatsblad van 31/07/2002), (10/04/2007). 171 (11/04/2007). 172 POD Maatschappelijke Integratie. Aantal RMI-LL ontvangers naar geslacht, België en gewesten (percentages in januari). (10/04/2007). 173 Ibidem. 174 Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (2002). Datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming.
53
3.5 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE ONDERNEMERSCHAP EN ZELFSTANDIGENSTATUUT Dimensie 4 SCORE: 1.8 De motieven van vrouwen en mannen om een zelfstandige activiteit op te starten, zijn vrij gelijklopend. Je eigen baas zijn, zelfrealisatie en de mogelijkheid om zelf je werk te organiseren zijn de drie belangrijkste motivaties om ondernemer te worden. Vrouwen hechten aan dit laatste motief meer belang dan mannen. Bovendien worden vrouwen vaker zelfstandige omwille van familiale redenen175. Wat betreft de leeftijd situeren de meeste starters zich tussen 20 en 40 jaar, zowel bij vrouwen (74%) als mannen (78%)176. Daarnaast blijkt er een verband te bestaan tussen geslacht en opleiding. Vrouwen (64%) hebben namelijk vaker een diploma hoger onderwijs in handen dan mannen (53%), voornamelijk dan een diploma hoger onderwijs van het korte type. Mannen (25%) daarentegen beschikken vaker over een technisch diploma van het secundair onderwijs dan vrouwen (12%). Ook blijken mannen vaker een aanvullende bedrijfsgerichte opleiding gevolgd te hebben dan vrouwen177. Tot slot zien we dat vrouwen minder succesvol zijn in hun zelfstandige activiteit dan mannen: uit statistieken blijkt dat na vijf jaar nog 71% van de mannen actief zijn ten opzichte van 60% van de vrouwen178. 3.5.1 Gelijkheid van ondernemerschap
mannen
en
vrouwen
inzake
zelfstandig
SCORE: 2.0 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake zelfstandig ondernemerschap Binnen de EU25 liep het percentage zelfstandigen ten opzichte van de totale werkgelegenheid binnen de zogenaamde “non-financial business economy”179 in 2005 op tot 16%. België zit, in vergelijking met de EU25, ongeveer op hetzelfde niveau. Qua vrouwelijk zelfstandig ondernemerschap doen we het echter beter dan de EU25.
175
Goffin I. & Van Haegendoren M. (2003). Ondernemers, wie zijn ze en wat doen ze. pp. 68. (26/07/2007). 176 UNIZO Startersservice i.s.m. Coface Euro DB (2004). Startersatlas. 10 jaar starten met een onderneming in België. pp. 80. 177 Goffin I. & Van Haegendoren M. (2003). Ondernemers, wie zijn ze en wat doen ze. pp. 68. (26/07/2007). 178 UNIZO Startersservice i.s.m. Coface Euro DB (2004). Startersatlas. 10 jaar starten met een onderneming in België. pp. 80. 179 “De non-financial business economy sluit landbouw, openbaar bestuur en andere niet-marktgebonden diensten uit evenals de financiële dienstensector.”
54
Figuur 9: Aandeel zelfstandigen ten opzichte van de totale werkgelegenheid (nonfinancial business economy) (2005)180 20% 18%
18,7% 18,0% 16,0% 16,0%
16% 14%
10,8%
11,8%
12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Totaal
Mannen
EU25
Vrouwen
België
B. Gelijkheid van mannen en vrouwen bij het opstarten van een activiteit en bij gevestigde ondernemers De “graad van ondernemersactiviteit in de beginfase” (of de TEA-index: zie 2.6) bestaat uit de som van twee indexen: “startende ondernemers” en “nieuwe ondernemers”. “Startende ondernemers” zijn personen die actief betrokken zijn bij de opstart van een onderneming zonder dat daarbij reeds een formele onderneming bestaat die ouder is dan 3 maanden. De index voor “nieuwe ondernemers” geeft het aantal starters ouder dan 3 maanden en jonger dan 42 maanden weer181. België behoort tot de landen met een hoog inkomen. In tegenstelling tot landen met een laag inkomen is het opvallend dat de hoge-inkomenslanden voor vrouwen een zeer lage graad van ondernemersactiviteit in de beginfase vertonen. Dezelfde conclusie kunnen we trekken voor gevestigde ondernemers. De beschikbare sociale diensten vormen immers als het ware een vangnet en blijken aantrekkelijker dan het opstarten van een eigen onderneming. In lage-inkomenslanden is dit vangnet echter niet aanwezig182.
180
Eurostat (2006). Eurostat News Release. The non-financial business economy in the EU25. One in six workers self-employed. Two-thirds of persons employed in small and medium businesses. (21/06/2007). 181 Vlerick Leuven Gent Management School (2006). Ondernemerschap in België en Vlaanderen. Resultaten van de Global Entrepreneurship Monitor 2006. pp. 14. (21/06/2007). 182 Minniti M., Allen E. I., Langowitz N., Babson College and London Business School (2006). Global Entrepreneurship Monitor. 2005 Report on Women and Entrepreneurship. pp.29. (21/06/2007). Allen E. I., Langowitz N., Minniti M., Babson College and London Business School (2007). Global Entrepreneurship Monitor. 2006 Report on Women and Entrepreneurship. pp. 36. (04/06/2007).
55
Naast de startende ondernemers is het belangrijk ook aandacht te schenken aan de reeds gevestigde ondernemers. Men spreekt over “ondernemersactiviteit” bij bestaande, gevestigde ondernemingen wanneer ze nieuwe producten en diensten op de markt introduceren, evenals wanneer ze van plan zijn te groeien in de toekomst. Het gaat dus over bestaande innovatieve ondernemingen met groeiperspectieven en een hoog marktpotentieel183. Tabel 26: Ondernemersactiviteit, per geslacht (2006)184
Mannen Vrouwen Verschil
Beginfase (startend + nieuw) 4,39% 1,04% -3,35% (ratio = 0,24)
Gevestigde ondernemers 3,35% 0,87% -2,48% (ratio = 0,26)
Totaal (startend + nieuw + gevestigd) 7,74% 1,91% -5,83 (ratio = 0,25)
We kunnen concluderen dat vrouwen minder ondernemen, zowel in de beginfase dan als gevestigde ondernemers. We zien eveneens dat de graad van ondernemersactiviteit van de gevestigde ondernemers, zowel voor de mannen als de vrouwen, onder het niveau van de graad van ondernemersactiviteit in de beginfase ligt. Nochtans bleek in het verleden dat België beter scoorde qua graad van ondernemersactiviteit bij gevestigde ondernemers dan bij starters185. 3.5.2 Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake ondernemerskenmerken SCORE: 1.5 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake ondernemersmotivatie Mensen starten hoofdzakelijk vanuit twee overwegingen met hun eigen onderneming: opportuniteit of noodzaak. Met “opportuniteit” bedoelen we degenen die hun eigen zaak starten omdat ze dit wensen, “noodzaak” daarentegen verwijst naar degenen die starten als zelfstandige omdat ze geen zicht hebben op ander werk of omdat hun werk hen onvoldoende tevredenheid biedt. De ratio “opportuniteit ten opzichte van noodzaak” voor mannen bedraagt 25, terwijl de ratio voor vrouwen 3,79 is. Een ratio van 25 voor mannen in 2006 wil zeggen dat in 2006 voor elke man die een zelfstandige activiteit startte uit noodzaak er 25 mannen startten uit opportuniteit. Voor vrouwen blijkt dat in 2006 per
183
(22/06/2007). Minniti M., Allen E. I., Langowitz N., Babson College and London Business School (2006). Global Entrepreneurship Monitor. 2005 Report on Women and Entrepreneurship. pp.29. (21/06/2007). Allen E. I., Langowitz N., Minniti M., Babson College and London Business School (2007). Global Entrepreneurship Monitor. 2006 Report on Women and Entrepreneurship. pp. 36. (04/06/2007). 185 (22/06/2007). 184
56
vrouw die een zelfstandige activiteit aanvatte uit noodzaak er 3,79 vrouwen startten uit opportuniteit186. Aangezien de som van het aantal mensen die een eigen zaak starten vanwege een opportuniteit en degenen die starten uit noodzaak 100% is, kunnen we het aandeel van beide motivaties berekenen. Onderstaande figuur maakt echter abstractie van degenen die starten vanuit beide motivaties, zowel uit noodzaak als ten gevolge van een geschikte gelegenheid. Figuur 10: TEA-index: Opportuniteit versus noodzaak, per geslacht (2006)
79,12%
Vrouwen
20,88%
96,15%
Mannen
0%
10%
20%
30%
40%
Opportuniteit
50%
3,85%
60%
70%
80%
90%
100%
Noodzaak
In België starten zowel mannen als vrouwen hoofdzakelijk met een eigen zaak omdat ze een gunstige gelegenheid willen aangrijpen. Desalniettemin starten vrouwen vaker uit noodzaak dan mannen. B. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake omvang van de ondernemingsprojecten Slechts 16,6% van de zaakvoerders en gedelegeerd bestuurders in België is een vrouw. Vrouwen zijn meer vertegenwoordigd in kleine bedrijven en zachte sectoren, zoals gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, evenals in bedrijven met “vrouwelijke” activiteiten, zoals kleding en schoonheidszorg. Bovendien blijkt dat mannen vaker dan vrouwen werknemers onder zich hebben187.
186
Minniti M., Allen E. I., Langowitz N., Babson College and London Business School (2006). Global Entrepreneurship Monitor. 2005 Report on Women and Entrepreneurship. pp.29. (21/06/2007). Allen E. I., Langowitz N., Minniti M., Babson College and London Business School (2007). Global Entrepreneurship Monitor. 2006 Report on Women and Entrepreneurship. pp. 36. (04/06/2007). 187 De Standaard (08/03/2002). Slechts één baas op de zes is bazin.
57
Tabel 27: Ondernemingsgrootte op basis van aantal werknemers, per geslacht188 Grootte onderneming in termen van aantal werknemers Zelfstandig 1 - 4 werknemers 5 - 9 werknemers 10 - 19 werknemers 20 - 49 werknemers 50 - 99 werknemers 100 - 199 werknemers 200 - 499 werknemers 500 - 999 werknemers Meer dan 1.000 werknemers Totaal
Mannen 80,6% 81,3% 83,8% 84,9% 87,7% 91,6% 93,3% 95,2% 95,7% 94,1% 83,4%
Vrouwen 19,4% 18,7% 16,2% 15,1% 12,3% 8,4% 6,7% 4,8% 4,3% 5,8% 16,6%
Mannen runnen vaker bedrijven met (meer) personeel. Ook blijkt dat de bedrijven gerund door mannen vaker een grotere omzet genereren dan degenen die geleid worden door vrouwen. Onderstaande tabel geeft de spreiding van de inkomsten weer van de personen die onder de toepassing vallen van het sociaal statuut van de zelfstandigen (zelfstandigen + helpers) per geslacht en per aard van activiteit op 31 december 2005. Tabel 28: Gemiddelde inkomsten uit de zelfstandige activiteit (op 31/12/2005)189 Mannen Aard van de activiteit Inkomsten Aard van de activiteit Inkomsten Aard van de activiteit Inkomsten Totaal
22.193 (69,0%) 2.557 (58,3%) 10.024 (71,1%) 17.090 (67,3%)
Vrouwen Hoofdactiviteit 9.983 (31,0%) Bijkomende activiteit 1.826 (41,7%) Actief na pensioen(leeftijd) 4.077 (28,9%) 8.314 (32,7%)
Totaal 17.854 2.351 8.483 14.158
De totale gemiddelde inkomsten, evenals de gemiddelde inkomsten uit hoofdactiviteit en de inkomsten van degenen actief na pensioenleeftijd bedragen voor mannen meer dan het dubbele dan voor vrouwen. Het verschil tussen de gemiddelde inkomsten van mannen en vrouwen in bijberoep is beperkter, maar de inkomsten zijn nog steeds hoger voor mannen dan voor vrouwen.
188
Bron: Spectron database, Arvato Services (03/04/2007). 189 Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) - Dienst Statistieken.
58
3.5.3 Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake ondernemerscultuur SCORE: 2.0 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake aanwezigheid in de media (Belgische) vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in de media190. Evenzeer krijgen vrouwelijke ondernemers weinig aandacht in de Belgische media, ondanks het feit dat vrouwen ongeveer 30% uitmaken van het totale aantal Belgische ondernemers. Dit blijkt uit zowel een Vlaamse191 als een Waalse192 studie. In de Franstalige geschreven pers komen volgens de enquête 84,5% mannen en 15,5% vrouwen aan bod. In de Vlaamse (economische) pers worden slechts 9,9% vrouwelijke ondernemers geciteerd tegenover 90,1% mannelijke ondernemers. 15,8% van de artikels handelen over vrouwelijke ondernemers. Na analyse van de foto’s horende bij de artikels blijkt dat in de Vlaamse pers op slechts 13% van de foto’s alleen een vrouw staat afgebeeld. In 31,3% van de gevallen is er minstens één vrouw afgebeeld, dus op 68,7% van de foto’s wordt er geen vrouw afgebeeld. Anderzijds: 53,9% van de foto’s toont een man alleen en 83,7% van de afbeeldingen toont minstens één man. De Waalse studie toont bovendien aan dat 73,1% van de mannen een foto bij hun artikel krijgen, tegenover 61,3% van de vrouwen. Betreffende de inhoud van de artikels is het opvallend dat vrouwenbladen voor een veelzijdiger en vrouwelijker beeld van de vrouwelijke ondernemer kiezen, met aandacht voor persoonlijke ervaringen en privéleven, terwijl de algemene en economische pers meer de nadruk legt op een eenzijdiger en mannelijker beeld, met aandacht voor professionele deskundigheid, intelligentie, zakelijkheid en rationaliteit. B. Gelijkheid van mannen en vrouwen in het ondernemers-rolmodel In het GEM-rapport van 2002193 gaven experten voor de eerste maal hun visie op vrouwelijk ondernemerschap in België. Zij vinden dat er voldoende sociale diensten aanwezig zijn zodat vrouwen kunnen blijven werken, zelfs na het opstarten van een gezin, en zijn van mening dat vrouwen over de nodige vaardigheden en motivatie beschikken om een zaak op te starten. Zij hebben evenwel het gevoel dat vrouwen onvoldoende aangemoedigd worden om een eigen zaak op te richten of zelfstandig te worden en dat het opstarten van een zaak in België als carrièrekeuze voor vrouwen niet zomaar wordt 190
Gallagher M. (2005). Global Media Monitoring Project 2005. Who makes the news? pp. 143. (26/03/2007). 191 SEIN, Universiteit Hasselt (2006). Beeld van de vrouwelijke ondernemer in de media. pp. 61. (23/03/2007). 192 HEC Ecole de Gestion de l’ULG - EGiD (Etudes Genre et Diversité en Gestion) (2006). Les femmes d’affaires: quelle visibilité et invisibilité dans la presse écrite francophone ? pp. 42. (26/03/2007). 193 De Clercq D., Manigart S., Clarysse B., Crijns H., De Sutter M. & Verzele F. (Vlerick Leuven Gent Management School) (2003). The Global Entrepreneurship Monitor: Executive Report for Belgium 2002. (06/07/2007).
59
aanvaard. Ook worden vrouwen minder vaak dan mannen geconfronteerd met goede opportuniteiten om te starten als zelfstandige194. Tabel 29: Steun voor vrouwelijke ondernemers, volgens experten195 Legende: 1 = volledig niet akkoord; 3 = neutraal; 5 = volledig akkoord 1.In mijn land zijn er voldoende sociale diensten aanwezig zodat vrouwen kunnen blijven werken, zelfs na het opstarten van een gezin. 2.In mijn land is het opstarten van een zaak een sociaal geaccepteerde carrièrekeuze voor een vrouw. 3.In mijn land worden vrouwen aangemoedigd zelfstandig te worden of een eigen zaak op te richten. 4.In mijn land worden vrouwen blootgesteld aan evenveel goede opportuniteiten om een zaak te starten als mannen. 5.In mijn land hebben vrouwen de nodige vaardigheden en motivatie om een nieuwe zaak op te starten.
België 2002 2003
EU 2003
3,76
3,63
2,76
2,29
3,68
3,43
1,97
2,18
2,80
2,55
2,82
2,95
3,59
3,95
3,66
De meest recente beschikbare gegevens voor België dateren van 2003. We noteren voornamelijk de positieve evolutie van de maatschappelijke aanvaardingsgraad van vrouwelijk ondernemerschap (punt 2 in de tabel) ten opzichte van 2002. 3.6 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE ONDERSTEUNENDE STRUCTUREN VOOR ONDERNEMERS Dimensie 5 SCORE: 3.3 Evenals op de arbeidsmarkt zijn ook in de zelfstandigenpopulatie vrouwen minder vertegenwoordigd dan mannen en dit ondanks het feit dat er reeds verschillende initiatieven op touw werden gezet om het ondernemerschap aantrekkelijker te maken voor vrouwen. Een van de belangrijkste struikelblokken blijft echter het gebrek aan kinderopvang. 3.6.1 Activiteiten ter bevordering van het ondernemerschap gericht op gelijkheid van mannen en vrouwen in het ondernemerschap SCORE: 3.3 A. Ontwerp van activiteiten ter bevordering van het ondernemerschap Aangezien België niet zo sterk scoort in vergelijking met andere Europese landen, wordt zelfstandig ondernemerschap in België op grote schaal aangemoedigd. De Vlaamse 194
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ESF-Agentschap, Administratie Werkgelegenheid & Geurts K., Dessein B., Stevens E., Tratsaert K. (Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming) (2004). Genderzakboekje Vrouwelijk Ondernemen 2004. (06/07/2007). 195 De Clercq D., Manigart S., Crijns H., Clarysse B., Verzele F. & Zegers D. (Vlerick Leuven Gent Management School) (2004). The Global Entrepreneurship Monitor: Executive Report for Belgium & Wallonia 2003. (06/07/2007).
60
Startersdag196, een initiatief van UNIZO Startersservice, en de Starter’s Day197, georganiseerd door UCM, richten zich tot kandidaat-ondernemers (zie 3.2.2.D). Recent werd de campagne “Je eigen bedrijf” gelanceerd, een initiatief van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) en zijn 31 sectorfederaties198. Bovendien kunnen kandidaten o.a. via vele sites199 hun ondernemerskwaliteiten testen. Omdat mannen ongeveer 70% van de zelfstandigen uitmaken, wordt naast algemene promotie (waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen) ook veel aandacht besteed aan het aanmoedigen en promoten van vrouwelijk ondernemerschap via verscheidene initiatieven (zie 3.6.1.B). B. Specifieke promotie-activiteiten voor vrouwen België heeft een aantal initiatieven voorhanden die het vrouwelijk ondernemerschap promoten en aantrekkelijker maken. Een aantal van deze initiatieven worden hier weergegeven. DE VLIEGENDE ONDERNEMER CEZOV (Centrum voor Zelfstandig Ondernemende Vrouwen) lanceerde in oktober 2001, in samenwerking met Markant vzw en UNIZO, ‘De Vliegende Ondernemer (VO)’. Dit programma wordt financieel ondersteund door VESOC (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) en het Europees Sociaal Fonds. Het project werd uitgevoerd in twee fases. Fase één bestond eruit het concept kenbaar te maken, trainingsessies te organiseren om VO te worden in alle Vlaamse provincies en lobbywerk om te streven naar een VO status, die een volledig zelfstandige status inhoudt. In de tweede fase van het project werd meer reclame gemaakt rond het project en er werd een website gelanceerd waar vraag en aanbod samenkomen. Ondanks het feit dat het project beëindigd werd in 2006, is de website nog steeds operationeel en beschikbaar. De VO wil haar ervaring en kennis delen met andere zelfstandigen, wil in verschillende vakgebieden werken, wil op een zelfstandige manier werken zonder financieel te hoeven investeren in een onderneming. Vervangingen zijn mogelijk gedurende gebeurtenissen zoals ziekte, overlijden in de familie, ongelukken, zwangerschap of tijdens professionele evenementen zoals trainingen, conferenties of vakantie voor zowel korte als langere periodes. CEZOV trainde geïnteresseerde vrouwen in drie etappes: • kwesties gerelateerd aan starters (verkoopstechnieken, boekhouding en fiscale zaken, verwerking van bestellingen, factureren evenals financiële en business planning); • trainingen betreffende informatie- en communicatietechnologie (ICT);
196
(10/09/2007). (10/09/2007). 198 (16/04/2007). 199 , , , , , (16/04/2007). 197
61
• een vrouwelijk ondernemer zijn (op een assertieve manier omgaan met macht, imago opbouwen net als levens-, tijd- en stressmanagement). Nadien zou de VO een stage volgen bij een onafhankelijk ondernemer en zo een certificaat bekomen. Deze opleiding werd gehouden in 2002. In 2005 zijn er vijf provinciale informatieavonden gehouden, maar nooit meer een volledige training zoals in 2002. Het ultieme doel van dit programma is het aantal vrouwelijke ondernemers te doen stijgen door hen efficiënte vervangingen aan te bieden zodat de verhouding tussen werk en privé beter in balans blijft. Wie? Wat? Waar? Wanneer? Waarom?
Resultaten: Contact:
Tewerkgestelde, zelfstandige, werkloze, pas afgestudeerde of gepensioneerde vrouwen Vervanging door een getrainde en professionele zelfstandige vrouwelijke ondernemer In alle vijf provincies van Vlaanderen en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De website, opgestart in 2001, heeft nog steeds een VO databank, maar er werden geen trainingen meer gegeven sinds 2002 Om 3 zaken te vermijden en aan te pakken: kwetsbaarheid van ‘éénvrouwszaken’, problemen voor een vrouw die zich opnieuw wil integreren op de arbeidsmarkt en het gebrek aan ICT kennis onder de vrouwelijke ondernemers 90 vrouwen hebben de opleiding gevolgd; de website is nog altijd volledig operationeel Project manager: [email protected] Project coördinator: Christine Van Nuffel: [email protected] www.vliegendeondernemer.be
UITKERING VOOR MOEDERSCHAPSHULP: DIENSTENCHEQUES
Om het evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven voor vrouwelijke zelfstandigen te vergemakkelijken, krijgt elke vrouw sinds 1 januari 2006 die bevallen is na 31 december 2005 gratis 70 dienstencheques ter waarde van € 6,70 voor allerlei huishoudhulp200. Vanaf 1 mei 2007 werd dit aantal opgetrokken tot 105 dienstencheques. Bovendien zal het moederschapsverlof voor zelfstandigen opgetrokken worden van 6 naar 8 weken voor vrouwen die dat wensen201. Empowering Female Entrepreneurs (EFE) is een Equal-project dat in 2005 werd opgericht en gefinancierd wordt door het Europees Sociaal Fonds om vrouwelijk ondernemerschap te promoten.
202
EFE , geleid door Markant, heeft drie hoofddoelen: • het promoten van vrouwelijk ondernemerschap en het laten toenemen van het aantal vrouwelijke ondernemers; • het ondersteunen van vrouwelijke ondernemers en hen helpen betere ondernemers te worden met ondernemingen in groei en met meer overlevings- en winstkansen; • meer sociale erkenning geven aan vrouwelijk ondernemerschap.
200
(16/04/2007). (16/04/2007). 202 (13/04/2007). 201
62
Wie? Wat?
Waar? Wanneer? Waarom? Resultaten:
Contact:
Toekomstige of bestaande vrouwelijke ondernemers Het project wil een positief beeld creëren rond vrouwelijk ondernemerschap en een betere sociale wetgeving creëren voor ondernemers. Daarnaast wil het ook vrouwen aanleren om lokaal en transnationaal te netwerken en wil het vrouwen motiveren om voortgezette studies en trainingen te volgen. Tenslotte wil het vrouwen meer vertrouwd maken met de steunpunten en hen motiveren om deze diensten te gebruiken om hun onderneming te ontwikkelen. Vlaanderen Het project is gestart in 2005, en is minstens gepland tot 2008 Er zijn nog altijd weinig vrouwelijke ondernemers in België en hun ondernemingen zijn en blijven klein. Een studie betreffende de manier waarop vrouwelijke ondernemers in de media worden voorgesteld en aanbevelingen werden opgemaakt voor de media over hoe ze over ondernemerschap moeten schrijven op een genderneutrale toon. Tevens werden er aanbevelingen naar de overheid gestuurd omtrent het bevorderen van het zelfstandig statuut. Een sterk netwerk in Vlaanderen wordt ontwikkeld. Een aantal studiereizen over vrouwenzaken naar buitenlandse tegenhangers van de organisatie werd ondernomen. Door middel van een studie betreffende het gebruik van steunpunten door vrouwen werden aanbevelingen gericht aan deze steunpunten over hoe ze meer vrouwen kunnen bereiken. Tenslotte waren er de mentoring- en coachingprogramma’s voor vrouwelijke ondernemers. Project manager: [email protected] Project coördinator: Christine Van Nuffel: [email protected]
HOME MANAGERS Het project Home Managers is een Equal project gefinancierd door de Europese Commissie en VESOC. Het werd eveneens opgericht in 2005 en gepromoot door Markant in samenwerking met Vokans. Het project heeft de volgende doelstellingen: • de vrouwelijke tewerkstelling doen stijgen in Vlaanderen door: (1) motiveren en ondersteunen van vrouwen om hun eigen zaak op te zetten in een hernieuwde sector van huishoudelijke diensten aan families en oudere personen; (2) motiveren van werklozen om een opleiding te volgen om Home Manager te worden en uiteindelijk opnieuw op de arbeidsmarkt actief te zijn; • creëren van gelijke kansen voor vrouwen op professioneel gebied. Wie? Wat?
Mensen die moeite hebben met het vinden van een nieuwe job en mensen die hun eigen onderneming in huishoudelijke diensten wensen op te richten 1. De ongelijkheid tussen vrouwen en mannen die hun eigen onderneming opstarten doen afnemen. Home Managers zal meer vrouwen motiveren om hun eigen onderneming op te starten door hen te begeleiden naar een markt met mogelijkheden, namelijk huishoudelijke diensten aan families en oudere personen. Het idee is om een starterscursus te organiseren, inclusief ICT kennis, om hen hun business plan te helpen ontwikkelen, de beste wettelijke structuur voor hun ondernemingen te ontdekken (waarschijnlijk een coöperatieve structuur), opleidingsprogramma’s te organiseren om nieuwe werknemers te coachen en hen samen te brengen in netwerken van vrouwelijk ondernemerschap om hun zaak beter te promoten. 2. Het aantal werkloze vrouwen doen afnemen en de kansen voor vrouwen om opnieuw tot de arbeidsmarkt toe te treden te verbeteren. Dit project wil al deze vrouwen motiveren om de opleiding (praktische lessen zoals leren koken, wassen, strijken, poetsen en verzorgende taken voor ouderen en kinderen, theoretische lessen om de werkethiek en sociale vaardigheden te verbeteren, basiskennis ICT, "ervaringsweken" met families) te volgen om “Home Managers” te worden.
63
Waar? Wanneer? Waarom?
Resultaten:
Contact:
3. Het project wil een nieuwe economische activiteit creëren op gebied van verzorging en huishoudhulp voor families; het welzijn van Vlaamse families bevorderen door deze diensten te organiseren, de sociale waarde en werkcondities verbeteren voor deze verzorgende taken evenals het indijken van zwartwerkpraktijken waarvan we weten dat ze bestaan in dit domein. 4. Deze nieuwe diensten zullen de carrièremogelijkheden van vrouwen die meer verantwoordelijkheden willen nemen voor huishoudelijke taken doen toenemen. Vlaanderen (Aalst, Antwerpen, …) Gestart in 2005 en gepland tot minstens 2008 Door werkende vrouwen/moeders van hun huishoudelijke taken te verlossen zullen vrouwen niet hoeven te kiezen voor loopbaanonderbrekingen of tijdskrediet. Dit zal hen toelaten om zich te focussen op hun kansen om echte carrièremogelijkheden te grijpen en meer tijd te besteden met hun kinderen/familie. Vier opleidingen voor “Zelfstandige Ondernemende Vrouwen” zijn uitgevoerd en er worden er vijf gepland voor volgend jaar. 37 vrouwen behaalden hun diploma voor deze opleidingen, 60% heeft haar eigen onderneming opgezet of zal deze nog opzetten. Twaalf taalcursussen werden gegeven en er worden er zeven gepland voor volgend jaar. Al 105 Home Managers werden opgeleid en 80% van hen heeft onmiddellijk werk gevonden. Project manager “Zelfstandige Ondernemende Vrouwen”: Isabelle Van de Kerckhof: [email protected] Project coördinator Home Managers: Christine Van Nuffel: [email protected] Training partner: [email protected]
JUMP
In april 2007 werd Jump, het eerste forum voor actieve vrouwen, georganiseerd in Brussel. Het forum biedt actieve vrouwen de kans inzicht te verwerven in hun competenties en daar erkenning voor af te dwingen, evenals de mogelijkheid hun professionele potentieel ten volle te benutten. Het programma richt zich zowel op vrouwelijke werknemers als vrouwelijke zelfstandigen of kandidaat-zelfstandigen, maar ook op bedrijven en mannen die zich engageren voor een gelijkwaardige samenleving203. WOMED AWARD
Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in de Belgische bedrijfs- en zelfstandigenwereld. Om meer vrouwen aan te zetten tot het zelfstandig ondernemerschap wordt sinds 1999 de WOMED Award (Women in Enterprise and Development) uitgereikt door Markant vzw in samenwerking met de Vlerick Leuven Gent Management School. Onderzoek heeft immers uitgewezen dat vrouwen worden overhaald tot het ondernemerschap door rolmodellen. Met de WOMED Award zet men elk jaar een zelfstandig ondernemende vrouw in de bloemetjes die beroeps- en gezinsleven evenwichtig weet te combineren. Via deze vrouwen en hun verhaal wil men vrouwelijk zelfstandig ondernemerschap promoten, evenals beleidsmakers, bankiers en bedrijfsondersteunende organisaties vertrouwd maken met de professionele omgeving van een zakenvrouw204. 203 204
(13/04/2007). (13/04/2007).
64
C. Onderzoek naar de gender aspecten van ondernemerschap In België zijn reeds vele studies uitgevoerd omtrent de gelijkheid en verschillen tussen mannen en vrouwen. Vele onderzoekscentra en netwerken houden zich specifiek bezig met onderzoek naar genderkwesties. Onderstaande lijst is niet exhaustief. Centra voor vrouwenstudies: - Centrum voor Gelijke Kansen en Diversiteit (Katholieke Universiteit Leuven) - Centrum voor Genderstudies (Universiteit Gent) - Centrum voor Vrouwenstudies (Universiteit Antwerpen) - Etudes sur le genre et la diversité en Gestion - EGID (Université de Liège) - Femmes Enseignement Recherche (Université de Liège) - Groupe d'études et de recherches Genre et Migration (Université Libre de Bruxelles) - Groupe interdisciplinaire d'études sur les femmes (Université Libre de Bruxelles) - Groupe Interfacultaire en Etudes Femmes (Université catholique de Louvain) - RHEA - Onderzoekscentrum voor Gender en Diversiteit (Vrije Universiteit Brussel) - Sociaal Economisch Instituut SEIN (Universiteit Hasselt) - Vrouw & Universiteit (Katholieke Universiteit Leuven) Verenigingen en netwerken: - Amazone - Belgische Federatie van Vrouwelijke Universitair-Gediplomeerden - BeWiSe - Belgian Women in Science - CEZOV - Centrum voor Zelfstandig Ondernemende Vrouwen205 en Markant - Netwerk van ondernemende vrouwen206 - FLORA - Netwerk voor Vorming en Werkcreatie met Vrouwen - Leesgroepje feministische theorie (Antwerpen) - Sophia – Belgisch coördinatienetwerk voor vrouwenstudies - Université des femmes207 In 2006 heeft het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen aan Sophia vzw de opdracht gegeven om een databank over genderstudies te ontwikkelen. Deze databank, die tot doel heeft meer zichtbaarheid te geven op het totaal aan gender- en vrouwenstudies in België, inventariseert het geheel van onderwijs en onderzoek in genderstudies dat sinds 1995 in België heeft plaatsgevonden. Het biedt dus een goede stand van zaken betreffende gender- en vrouwenstudies in België208. Tevens voert het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen studies betreffende gendergelijkheid uit. Jaarlijks brengen zij een rapport uit betreffende de genderstatistieken 205
(27/03/2007). (27/03/2007). 207 (27/03/2007). (19/04/2007). 208 (27/03/2007). 206
65
en genderindicatoren in België209. Daarnaast publiceerde het ESF-agentschap in 2005 voor het derde jaar op rij het Genderzakboekje met informatie en cijfers over vrouwen op de Vlaamse arbeidsmarkt210. D. Impact van gendergerelateerd onderzoek naar het beleid en de praktijk op het vlak van ondersteunende structuren Slechts 30% van de Belgische ondernemers zijn van het vrouwelijke geslacht. De meeste projecten ter bevordering van het vrouwelijk ondernemerschap bouwen hierop verder (zie 3.6.1.B). Het project Empowering Female Entrepreneurs (EFE) werd bijvoorbeeld ontwikkeld uit het project Diane. Dit laatstgenoemde project toonde immers aan dat er weinig vrouwelijke ondernemers zijn omwille van het ontbreken van een positief beeld van de vrouwelijke ondernemers in de media, evenals de onaantrekkelijke sociale wetgeving voor zelfstandigen. Ook bleken vrouwen vaker kleinere ondernemingen te leiden en mannen vaker aan het hoofd te staan van grote(re) ondernemingen. Uit deze bevindingen ontstond het project EFE met als doel het vrouwelijk ondernemerschap te promoten, vrouwelijke ondernemers te ondersteunen en sociaal bewustzijn te creëren211. 3.6.2 Lokale ondersteunende maatregelen gericht op gelijkheid van mannen en vrouwen in het ondernemerschap SCORE: 3.3 A. Ontwerp van ondersteunende activiteiten (BDS – Business Development Services) België herbergt talrijke organisaties die het zelfstandig ondernemerschap aanmoedigen en ondersteunen, zoals de steunpunten van het Participatiefonds (zie 3.2.2.D). Deze organisaties staan in voor zowel de pré- als de postcreatiebegeleiding van beginnende ondernemers en staan hen met raad en daad bij. Naast de programma’s specifiek voor vrouwen (zie 3.6.2.B) wordt bij de begeleiding weinig tot geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Bovendien bestaat er een divers aanbod van netwerken voor zelfstandigen en helpen peterschapsprojecten de beginnende ondernemers hun zelfstandige activiteit op te starten. In Vlaanderen helpt UNIZO via de peterschapsprojecten, waarbij een ondernemer van een andere ervaren ondernemer leert. UNIZO biedt volgende peterschapsprojecten aan: - Voor pas gestarte ondernemers: Startmentor212 (maximaal twee jaar actief als ondernemer) 209
Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (2006). Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en genderindicatoren. Editie 2006. pp. 169. (09/03/2007). 210 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ESF-Agentschap, Administratie Werkgelegenheid & Geurts K., Van Woensel A. (Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming) (2005). Genderzakboekje Zij en hij op de arbeidsmarkt 2005. (27/03/2007). 211 (16/04/2007). 212 (17/04/2007).
66
- Voor jonge groeibedrijven: OVO, Ondernemers voor Ondernemers (minstens twee jaar actief als ondernemer) - Voor ondernemers actief op de internationale markt: ExportCoach - Voor ondernemers met aandacht voor integrale kwaliteitszorg: Quality Coach - Voor ondernemers die hun personeelsbeleid wensen te professionaliseren: HRM Coach - Voor ondernemers die een innovatieproject wensen uit te voeren: InnovatieCoach213 In Wallonië bieden ervaren ondernemers steun aan startende ondernemers gedurende 2 jaar via Wallonie Entreprendre214. B. Specifieke ondersteunende activiteiten voor vrouwen (BDS) Een aantal organisaties en projecten die ondersteuning bieden aan startende ondernemers richten zich specifiek op vrouwen. Ten eerste oriënteren bepaalde netwerken zich op vrouwen (zie 3.6.2.C). Vervolgens besteedt Crédal, via het project VrouwEnZaken, aandacht aan het vrouwelijke doelpubliek van microfinanciering (zie 3.7.3.B). Lokaal worden ook initiatieven ontwikkeld, zoals het programma Mulieris van de gemeente Anderlecht. Dit project richt zich, met de steun van de gemeente Anderlecht, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Europees Fonds Doelstelling 2 (EFRO), voornamelijk op werkloze, in moeilijkheden verkerende en naar integratie zoekende vrouwen via het bevorderen van ontmoetingen, het aanbieden van opleidingen, het steunen van zelfstandigen en het ontwikkelen van sociaalprofessionele integratieacties. Vrouwen die willen starten met een eigen onderneming kunnen een beurs van maximaal € 7.500 aanvragen. Naast financiering kunnen deze vrouwen ook een nauwgezette begeleiding verwachten215. Ook Collectif des Femmes in Louvain-la-Neuve focust zich op vrouwen. Deze vzw werd opgericht in 1979 en houdt zich bezig met de sociaalprofessionele herinstroming van migrantenvrouwen in België en in Zuiderse landen en is eveneens actief als opleidingscentrum216. COLLECTIF DES FEMMES ASBL
Collectif des Femmes (CdF), erkend door de Waalse regio en de Belgische Ontwikkelingssamenwerking, heeft een drievoudige functie: professionele integratie, permanente opleiding en expressie- en creativiteitscentrum. Het wordt ondersteund door overheden, l’Université Catholique van Louvain-la-Neuve en private organisaties.
213
(10/09/2007). (17/04/2007). 215 (17/04/2007). 216 (17/04/2007). 214
67
De hoofddoelen van CdF zijn het opleiden over genderkwesties en geweld net als het promoten van een interculturele dialoog voor gelijke kansen tussen mannen en vrouwen, het aanbieden van trainingen om sociale en professionele reïntegratie te vergemakkelijken, het promoten van ontwikkeling en duurzame ontwikkelingsacties in Zuidelijke landen. De aangeboden trainingen en opleidingen reiken van psycho-sociale opvolging (geweld thuis, AIDS kwestie, …) tot praktische trainingen van taal- en computervaardigheden, tot meer technische zoals modedesign, geriatrie of ondernemingsverwezenlijking. Wie? Wat? Waar? Wanneer?
Waarom?
Resultaten: Contact:
Migranten -, vluchtelingen -, immigranten - en Belgische vrouwen Een plek om te delen, om elkaar te ontmoeten en na te denken over vrouwen en interculturele relaties Louvain-la-Neuve, http://www.collectifdesfemmes.be/ Gesticht in 1979. Het centrum is alle dagen open, gelieve het gedetailleerde schema te raadplegen voor de activiteiten: http://www.collectifdesfemmes.be/horaire.htm CdF werd opgericht omdat vrouwen die hun man volgden die ging studeren aan l’Université Catholique van Louvain-la-Neuve, niets om handen hadden en zich eenzaam voelden. Hun oorspronkelijk idee was om een plek te hebben om zichzelf uit te drukken en om andere vrouwen te ontmoeten die zich in dezelfde situatie bevonden. Sedert 1997 is het ook gekend als een organisatie voor professionele integratie. In 2007 telt CdF 916 leden en meer dan 1860 cursisten (mensen die een opleiding volgen bij CdF) [email protected]
Tot slot beantwoordt een gratis telefoonnummer, 0800/84.426, de vragen van vrouwen die graag (opnieuw) zelfstandige willen worden. Vrouwen die graag een beroepsactiviteit als zelfstandige willen beginnen, vinden er alle informatie om hun activiteit als zelfstandige op te starten: de administratieve stappen, de manier waarop ze een dossier voor een kredietaanvraag moeten indienen, enz. Dit groene nummer is het resultaat van de samenwerking tussen het Participatiefonds en de Minister van Middenstand en Landbouw217. C. Lokale netwerken van vrouwelijke ondernemers Mannen blijken vaker dan vrouwen lid te zijn van een ondernemersnetwerk. Terwijl mannen voornamelijk hun toevlucht nemen tot gemengde netwerken, verkiezen vrouwen een netwerk exclusief voor vrouwen218. In België bestaan er een aantal netwerken, specifiek voor vrouwen, zowel op nationaal als regionaal niveau. Op nationaal vlak kunnen vrouwen terecht bij o.a. BeWiSe219, FLORA220 en Felink, het netwerk binnen de federale overheid ter ondersteuning van alle vrouwen bij het uitbouwen van hun netwerk, hun persoonlijke ontplooiing en loopbaan221. 217
(10/09/2007). Goffin I. & Van Haegendoren M. (2003). Ondernemers, wie zijn ze en wat doen ze. pp. 68. (31/07/2007). 219 (28/03/2007). 220 (28/03/2007). 221 (28/03/2007). 218
68
In Vlaanderen en Brussel biedt Markant ondernemende vrouwen een netwerk om elkaar te ontmoeten, zichzelf te ontplooien en zich maatschappelijk te engageren. Leden zijn welkom in de vele lokale kernen of in specifieke werkingen, gebaseerd op bepaalde interesse- en doelgroepen. Markant is zowel op nationaal, regionaal als lokaal vlak actief222. Eveneens in Vlaanderen en Brussel ijvert het Sofia Expertisecentrum Vrouw en Management voor meer vrouwelijke managers en vrouwelijk ondernemerschap. Het centrum organiseert en begeleidt zowel opleidingen voor vrouwelijke managers als mentorprojecten, networking met ervaringsuitwisselingen en loopbaanbegeleiding. Sofia bevordert het ontstaan van netwerken en start zelf netwerken op van vrouwelijke leidinggevenden in een bedrijf, in een sector of over sectoren heen223. Wallonië huisvest Réseau Diane, Développement et Intégration par l'Arrivée des Nouvelles Entrepreneures, opgericht door UCM. Het netwerk heeft als doel zelfstandige vrouwen en leiders van micro-ondernemingen en KMO’s op te waarderen en kandidaten te helpen met de oprichting van hun eigen onderneming224. 3.7 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN INZAKE TOEGANG TOT FINANCIERING Dimensie 6 SCORE: 3.6 Indien ze over onvoldoende eigen middelen beschikken, kunnen kandidaat-ondernemers in België beroep doen op verschillende financieringsbronnen wanneer ze met een zelfstandige activiteit wensen te starten. Als banken een leningaanvraag weigeren, kan men nog steeds bij een waaier van andere instellingen en middelen terecht. 3.7.1 Financiële middelen SCORE: 2.0 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen in ondernemingen opgestart met eigen middelen Vrouwen zijn risicoaverter dan mannen en gebruiken daarom ook vaker hun spaargeld om de start van hun zelfstandige activiteit te financieren. Ongeveer 65% van de vrouwen in België maakt o.a. gebruik van eigen spaargeld om een onderneming te starten225. Onderstaande figuur geeft de resultaten voor Vlaanderen weer. We kunnen deze resultaten (met grote waarschijnlijkheid) doortrekken naar België omwille van de risicoaversie van vrouwen en het feit dat Vlaanderen het grootste aandeel zelfstandigen in België telt (cijfers van 2005: Vlaanderen 61%, Wallonië 29%, Brussels Hoofdstedelijk Gewest 10%)226.
222
(28/03/2007). (28/03/2007). 224 (28/03/2007). 225 Université de Liège, Centre de recherche EGiD (2003). Vrouwelijke ondernemers: situering inzake opleiding, financiering en netwerken. Verslag van het kwantitatieve onderzoek voor België. pp. 62. (29/05/2007). 226 (29/05/2007). 223
69
Figuur 11: Eigen middelen als startkapitaal, per geslacht227 Mannen
52,0%
Vrouwen
48,0%
66,4%
Totaal
33,6%
59,1%
0%
10%
20%
30%
Spaargeld
40,9%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Externe financiering
B. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake startkapitaal Uit de studie “Ondernemers, wie zijn ze en wat doen ze” blijkt dat de grootte van het startkapitaal niet afhankelijk is van het geslacht. De manier waarop men aan het startkapitaal komt daarentegen wel. 48,6% van de toekomstige zelfstandigen investeert maximaal € 25.000 bij aanvang van de zelfstandige activiteit. Zowel mannen als vrouwen financieren hun onderneming het vaakst met behulp van een commerciële lening (banklening). In vergelijking met mannen hanteren vrouwen liever spaarcenten om hun zelfstandige activiteit aan te vangen228. De financieringsbronnen die gebruikt worden door vrouwen in de dienstensector zijn hoofdzakelijk de commerciële lening en de spaargelden. Vanzelfsprekend kunnen verschillende financiële middelen gecombineerd worden. Figuur 12: Startkapitaal voor vrouwen in de dienstensector229 80%
68,70%
71,60%
70% 60% 50% 40%
26,80%
30% 20%
6,00%
2,20%
Risicokapitaal
Andere bronnen
10% 0% Spaargeld
Lening (schoon-)
Commerciële
ouders, familie
lening
en vrienden
227
Goffin I. & Van Haegendoren M. (2003). Ondernemers, wie zijn ze en wat doen ze. pp. 68. (29/05/2007). 228 Ibidem. 229 Université de Liège, Centre de recherche EGiD (2003). Vrouwelijke ondernemers: situering inzake opleiding, financiering en netwerken. Verslag van het kwantitatieve onderzoek voor België. pp. 62. (29/05/2007).
70
3.7.2 Externe financiering SCORE: 4.0 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen bij toegang tot bankleningen In België stellen banken weinig tot geen gegevens beschikbaar over het aantal leningen dat toegekend wordt per geslacht. De studie “Vrouwelijke ondernemers: situering inzake opleiding, financiering en netwerken” vermeldt dat bankiers niet lijken te discrimineren op basis van geslacht. Toch haalt men bepaalde eigenschappen aan, gerelateerd aan sectoren waarin voornamelijk vrouwen werkzaam zijn (horeca, handel, enz.) die nadelig kunnen zijn. Bankiers zijn eveneens gevoelig voor de familiale situatie van de vrouwelijke ondernemer. Ze gaan er immers van uit dat de gezinssituatie (kinderen) de vrouw zou kunnen hinderen in het uitvoeren van haar zelfstandige activiteit. Op basis hiervan worden aanvragen niet automatisch geweigerd, maar het leidt wel tot discussies tussen bankier en klant. Daarnaast hanteren banken bepaalde criteria om een leningaanvraag te evalueren, namelijk de omvang, het groeipotentieel, het aantal werknemers en de klanten. Op basis van deze criteria verschillen mannen en vrouwen reeds van elkaar, aangezien vrouwen hoofdzakelijk kleinere ondernemingen starten met minder personeelsleden en lagere inkomsten230. B. Gelijkheid van mannen en vrouwen inzake toegang tot overheidsleningen In België lenen de federale en regionale overheden geld onder bepaalde voorwaarden ter financiering van zelfstandige activiteiten. Meestal werken de overheidsinstellingen daarvoor samen met financiële instellingen, waardoor een deel van het project gefinancierd wordt door de overheid en een deel door de bank. Financiële instellingen vragen waarborgen vooraleer ze een lening geven aan kandidaat-ondernemers. Indien men onvoldoende waarborgen kan voorleggen, staat de overheid mogelijk borg voor een deel van het leningbedrag. Het verlenen van waarborgen gebeurt op regionaal niveau231. Tabel 30: Overheidsleningen en overheidswaarborgen - instellingen Federaal Brussel Vlaanderen Wallonië
Overheidsfinanciering: Participatiefonds GIMB PMV-kmo SOWALFIN
Overheidswaarborgen: / Brussels waarborgfonds Waarborgregeling SOWALFIN
Cijfers over de verdeling van het aantal mannen en vrouwen die een bepaald product ontvangen zijn niet voor elke instelling beschikbaar.
230 231
Ibidem. (11/04/2007).
71
PARTICIPATIEFONDS
Het Participatiefonds is een federale openbare financiële instelling die de ondernemingsgeest ondersteunt en aanmoedigt. Het Participatiefonds streeft een dubbel sociaaleconomisch doel na: (1) de toegang tot het bankkrediet vergemakkelijken voor zelfstandigen, vrije beroepen en kleine ondernemingen in de startfase, overnamefase of uitbreidingsfase, (2) de werkloosheid bestrijden door de toekenning van kredieten aan werkzoekenden die hun eigen zaak oprichten232. Om dit doel te kunnen bereiken, heeft het Participatiefonds verscheidene producten ter beschikking. Het product Starteo (maximum € 250.000, voor overnames van aandelen maximum € 350.000) is bedoeld voor zelfstandige ondernemers, vrije beroepen en kleine ondernemingen die starten of die hun activiteit niet langer dan 4 jaar uitoefenen. Optimeo (maximum € 250.000, voor overnames van aandelen maximum € 350.000) spitst zich toe op bestaande zelfstandigen, kleine ondernemingen en houders van vrije beroepen die de uitbreiding van hun activiteit wensen te financieren. De Startlening (maximum € 30.000) richt zich tot uitkeringsgerechtigde volledige werklozen, niet-werkende werkzoekenden ingeschreven sinds ten minste 3 maanden en begunstigden van een wachtuitkering of een leefloon die zich als zelfstandige willen vestigen. De Solidaire Lening (maximum € 12.000) is bedoeld voor personen die een zelfstandige activiteit willen starten, maar die wegens hun persoonlijke financiële toestand geen of moeilijk toegang hebben tot het traditionele bancaire krediet. Tabel 31: Participatiefonds: Aantal goedkeuringen, per product en per geslacht (2006)233 Totaal Mannen Vrouwen
Starteo 431 63% 37%
Optimeo 201 80% 20%
Startlening 464 49% 51%
Solidaire Lening 26 50% 50%
Het product Business Angel+ (maximum € 125.000) richt zich tot ondernemers die geen toegang hebben tot het klassieke bancaire krediet omwille van de vernieuwende of technologische aard van hun project, maar die daarentegen kunnen rekenen op de financiële begeleiding van één of meer Business Angels. Impulseo is een financieringspakket voor erkende huisartsen die starten of die sinds minder dan vier jaar gevestigd zijn, of die minder dan 4 jaar teruggekeerd zijn uit een ontwikkelingsland. Het bedrag van het pakket kan oplopen tot € 65.000. De opdeling naar geslacht is voor beide producten buiten beschouwing gelaten234.
232
(11/04/2007). Participatiefonds. Activiteitenverslag 2006. pp. 50. 234 (12/04/2007). 233
72
GIMB
De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel komt tussen om de oprichting, de reorganisatie of de expansie van private ondernemingen, gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, financieel te ondersteunen. De GIMB-groep heeft verschillende filialen opgericht om te voldoen aan de specifieke noden van de klanten: (1) GIMB: financiering en begeleiding van groeibedrijven, (2) BRUSTART: financiële partner en coach van nieuwe KMO’s, (3) BRUSOC: ondersteuning van de sociale en lokale economie (zone Doelstelling 2) en (4) B2E: cofinanciering van de investeringen van Brusselse KMO’s. De GIMB-groep heeft verschillende financieringsformules ter beschikking235. PMV-KMO
PMV-kmo maakt deel uit van ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV), de investeringsmaatschappij van de Vlaamse overheid. Starters en KMO’s in Vlaanderen kunnen beroep doen op een aantal financieringsinstrumenten. Het Vlaams Innovatiefonds (Vinnof), een 100% dochtervennootschap van PMV, verstrekt risicokapitaal (maximaal € 500.000) aan innovatieve ondernemers in Vlaanderen (in eerste instantie aan startende ondernemingen). De tussenkomst van Vinnof in een onderneming is van beperkte duur, tijdens de opstart en de initiële groei van de onderneming. Vinnof biedt Incubatiefinanciering, Zaaikapitaal en Projectfinanciering aan. Daarnaast worden in Vlaanderen waarborgen verleend via de Waarborgregeling. Op deze manier stelt de Vlaamse overheid zich borg voor een gedeelte (maximaal 75%) van het bedrag dat een KMO of starter bij een financiële instelling ontleent. De Waarborgregeling wordt aangeboden door 20 financiële instellingen die in Vlaanderen actief zijn. Om gebruik te kunnen maken van de Waarborgregeling dient een jaarlijkse bijdrage betaald te worden van 0,5% van het bedrag van de waarborg. Deze bijdrage dient in één keer betaald te worden, nog voor de waarborg in werking treedt236. SOWALFIN
In 2002 richtte de Waalse regering de NV SOWALFIN op. SOWALFIN biedt financiering aan onder de vorm van achtergestelde leningen volgens het principe van cofinanciering (minimum € 25.000, maximum € 350.000), evenals waarborgen, aan kleine en middelgrote ondernemingen. Een van de filialen van SOWALFIN is de NV SOCAMUT. SOCAMUT biedt een tegenwaarborg voor de bedragen die reeds gewaarborgd worden door de Onderlinge Borgstellingsmaatschappijen (OBM). De OBM waarborgen maximaal 75% van het ontleende bedrag (of maximum € 150.000) en worden op hun beurt gewaarborgd door SOWALFIN ten belope van maximum 50%. In het kader van de microkredietregeling kunnen de OBM zelfs tot 80% van het bedrag waarborgen, wat SOCAMUT dan weer 235 236
GIMB (2006). De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel. Meer dan financiering alleen! (12/04/2007).
73
automatisch tegenwaarborgt ten belope van 75%. Om van deze dienst gebruik te kunnen maken, dient jaarlijks een commissie van 1% betaald te worden237. Tabel 32: SOWALFIN: Aantal goedkeuringen, per product en per geslacht (2006)238 Totaal (aantal) Mannen Vrouwen Zowel man(nen) als vrouw(en) in de directie
Directe waarborgen 148 94,60% 2,70% 2,70%
239
Indirecte waarborgen 333 63,36% 15,62% 21,02%
BRUSSELS WAARBORGFONDS
In Brussel staat het Brussels Waarborgfonds in voor het verstrekken van aanvullende waarborgen voor beroepskredieten bij financiële instellingen. Zowel micro-ondernemingen als KO’s, KMO’s en natuurlijke of rechtspersonen die actief zijn op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen van deze waarborg genieten. De waarborg van het Brussels Waarborgfonds is beperkt tot 75% van het totaalbedrag van het krediet (85% indien de aanvrager een starter is). Voor deze dienst moet een bijdrage betaald worden, die 0,375% bedraagt van het oorspronkelijke bedrag van de waarborg vermenigvuldigd met het aantal jaren tijdens welke de waarborg is verkregen (0,25% ten laste van de begunstigde en 0,125% ten laste van de kredietinstelling). De startende ondernemers zijn de eerste 5 jaren echter vrijgesteld van de betaling van dit bedrag (0,25%)240. 3.7.3 Toegang tot microfinanciering SCORE: 4.7 A. Gelijkheid van mannen en vrouwen bij de toegang tot microkredieten Op basis van de goedkeuringen per microfinancieringsinstelling heeft het Participatiefonds het grootste deel van de Belgische markt in handen, zowel uitgedrukt in aantal als in bedrag. Met de Solidaire Lening en de Startlening nam het Participatiefonds in 2005 86% (op basis van het aantal goedgekeurde leningen; 90% op basis van het toegekende bedrag) van de markt voor zijn rekening. Brusoc en Crédal beschikken over een marktaandeel van respectievelijk 8% en 6% (op basis van het aantal goedgekeurde leningen; 8% en 2% op basis van het toegekende bedrag)241.
237
(12/04/2007). Bron: SOWALFIN. 239 Microkredieten inbegrepen. 240 (11/04/2007). 241 Proximity Finance Foundation & KeFiK (2007). De impact van microfinanciering in België. Studie gecoördineerd door Proximity Finance Foundation, in partnerschap met het KeFiK, het Kenniscentrum voor Financiering van KMO, met de steun van de Koning Boudewijnstichting. pp. 159. 238
74
Figuur 13: Startlening van het Participatiefonds, volgens geslacht (2001-2006)242 Aanvragen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Goedkeuringen
61%
62%
64%
61%
59%
53%
39%
38%
36%
39%
41%
47%
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Vrouwen
Mannen
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
59%
59%
60%
56%
57%
41%
41%
40%
44%
43%
2001
2002
2003
2004
2005
Vrouwen
49%
51%
2006
Mannen
Het aandeel vrouwen betreffende de goedgekeurde Startleningen bedraagt in 2006 voor het eerst meer dan 50%. Het goedkeuringspercentage van de Startleningen aangevraagd door vrouwen ligt hoger dan bij mannen: 66% tegenover 54%. De Solidaire Lening daarentegen wordt vaker aangevraagd door mannen (59%) dan door vrouwen (41%), maar het aantal goedkeuringen is fifty-fifty verdeeld243. Deze evolutie in het aantal goedgekeurde leningen voor vrouwen is echter spontaan tot stand gekomen, zonder specifieke promotie naar vrouwen toe. Brusoc kende in 2005 25% microkredieten (zowel het Micro-krediet als het Starterfonds) toe aan vrouwen en 75% aan mannen244. Bij Crédal werd in 2006 43,5% van de microkredieten uitgereikt aan vrouwen245. We kunnen dus besluiten dat België het met betrekking tot gendergelijkheid in de toekenning van microkredieten zeer goed doet, zeker in vergelijking met de genderverdeling van de zelfstandigenpopulatie in België, die bestaat uit 30% vrouwen en 70% mannen246.
242
Participatiefonds. Activiteitenverslag 2006. pp. 50. Ibidem. 244 Proximity Finance Foundation & KeFiK (2007). De impact van microfinanciering in België. Studie gecoördineerd door Proximity Finance Foundation, in partnerschap met het KeFiK, het Kenniscentrum voor Financiering van KMO, met de steun van de Koning Boudewijnstichting. pp. 159. 245 Crédal. Rapport annuel 2006. pp. 48. 246 Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). Panorama van de Belgische economie 2006. pp. 426. (02/07/2007). 243
75
B. Benaderen van microfinanciering
gendergebonden
specifieke
noden
op
het
vlak
van
VROUWENZAKEN - AFFAIRES DE FEMMES, FEMMES D’AFFAIRES Eind 2004 lanceerde Crédal, in samenwerking met Hefboom, UNIZO en Vie Féminine, het programma VrouwEnZaken - Affaires de Femmes, Femmes d’Affaires (AFFA) - met de steun van het Europees Sociaal Fonds, de POD Sociale Integratie, de drie Belgische regio’s en de Liège FOREM Council. Het programma stelt drie diensten voor: 1) Training (240 uren gedurende 4 maanden) om ondernemersmotivatie te evalueren, een business plan te creëren en in staat zijn om het naar verschillende partners te sturen en te verdedigen. 2) Coachen in ondersteuningsgroepen van 3 tot 5 vrouwen die ook bij het programma betrokken zijn. Een technisch adviseur en een trainer zijn ook beschikbaar gedurende het eerste jaar. 3) De mogelijkheid tot toegang tot een microkrediet van maximum € 10.000 met een rentevoet van 5% voor maximaal 36 maanden zonder enige waarborg. Wie? Wat?
Waar? Wanneer?
Waarom? Resultaten: Contact:
Vrouwen die zelfstandig willen worden Programma dat vrouwen wil helpen zich opnieuw te integreren op de arbeidsmarkt door zelfstandige te worden of een kleine onderneming op te starten In de steden Brussel, Genk en Luik Opgestart eind 2004, verschillende data zijn voorgesteld om interessante partijen te ontmoeten Zie http://www.credal.be/affa/index.html Slechts 30% van alle zelfstandigen zijn vrouwen. Gebaseerd op dit feit wil VrouwEnZaken het vrouwelijk ondernemerschap stimuleren. Op 2 jaar tijd (2005-2006) hebben 36 vrouwen op een totaal van 99 vrouwen hun professioneel project weten te realiseren dankzij het programma. [email protected]
76
DEEL 4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN In voorgaande hoofdstukken wordt, op basis van algemene data en genderspecifieke gegevens, een beeld geschetst van het ondernemerslandschap in België. De belangrijkste conclusies worden hier nogmaals aangehaald, waarna enkele aanbevelingen geformuleerd worden die mogelijk kunnen bijdragen tot een meer uitgebreide participatie van zowel vrouwen als mannen aan het zelfstandig ondernemerschap. 4.1
CONCLUSIES
België is actief bezig met de promotie van het zelfstandig ondernemerschap. Getuige hiervan zijn de wettelijke reguleringen ter bevordering van het zelfstandig ondernemen, evenals de talrijke ondersteunende organisaties, het stimuleren van de ondernemingszin in scholen via verschillende projecten, het aanbieden van gecentraliseerde informatie op infodagen, de vereenvoudiging van de te doorlopen administratieve formaliteiten bij het opstarten van een onderneming, enz. Ook de toegang tot financiële middelen blijkt niet onoverkomelijk. Wanneer de banken een leningaanvraag afwijzen, kan men immers nog steeds beroep doen op andere instellingen en middelen, zoals overheidsfinanciering, waarborgen en microfinanciering. Het aantal zelfstandigen in België blijft echter, ondanks de verschillende maatregelen om het zelfstandig ondernemerschap aantrekkelijker te maken, beperkt. Vermoedelijk blijven de voornaamste struikelblokken het verschil in het sociale statuut tussen werknemers en zelfstandigen, evenals de fiscale druk en de onmogelijkheid om een zelfstandige activiteit (in hoofdberoep) te combineren met het behoud van sociale uitkeringen tijdens de beginperiode van de zelfstandige activiteit. Daarnaast blijkt dat de Belgische zelfstandigenpopulatie niet evenredig verdeeld is: mannen maken ongeveer 70% van het totale aantal zelfstandigen uit, vrouwen nemen 30% van de zelfstandigenpopulatie in. Het zelfstandig ondernemerschap is geëvolueerd tot een sociaal geaccepteerde carrièrekeuze voor vrouwen. Toch blijkt dat vrouwen minder vaak aangemoedigd worden en minder opportuniteiten voorgeschoteld krijgen om zelfstandige te worden. Daarom werden voor de specifieke doelgroep van vrouwelijke zelfstandigen reeds verschillende initiatieven op touw gezet die het ondernemerschap voor hen aantrekkelijker moeten maken. Naast deze initiatieven specifiek op vrouwen gericht blijkt dat in België weinig tot geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen. Er is dus geen sprake van een genderspecifieke aanpak. Deze studie toont echter aan dat er belangrijke verschillen bestaan tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers en zelfstandige ondernemers in België, zoals: -
meer vrouwen dan mannen zijn werkloos; vrouwen werken vaker deeltijds dan mannen; vrouwelijke werknemers verdienen gemiddeld 15% minder dan mannen (in de industrie en diensten). Ook vrouwelijke zelfstandigen verdienen minder dan hun mannelijke collega’s;
77
-
-
vrouwen doen naast hun zelfstandige activiteit of werk als werkneemster het huishouden en zorgen voor de kinderen, en presteren dus meer onbetaalde uren dan mannen; na de geboorte van hun kind gaan vrouwen minder werken, zowel werkneemsters als zelfstandigen, terwijl mannen na de geboorte van hun kind eerder meer werken; uit de TEA-index blijkt dat Belgische vrouwen er minder voor voelen om zelfstandige te worden dan mannen; vrouwen starten vaker een eigen zelfstandige activiteit uit noodzaak dan mannen; aan vrouwelijke ondernemers wordt minder aandacht besteed in de media dan aan hun mannelijke collega’s; vrouwen nemen minder risico’s dan mannen en starten daarom vaker hun zelfstandige activiteit met hun spaargeld; mannen zijn vaker lid van een netwerk: terwijl vrouwen een netwerk exclusief voor vrouwen verkiezen, maken mannen voornamelijk deel uit van gemengde netwerken; vrouwelijke ondernemers leiden vaker bedrijven met minder werknemers dan hun mannelijke collega’s.
Om nog meer inzicht te krijgen in de verschillen tussen mannen en vrouwen in de samenleving en op de arbeidsmarkt werden en worden in België jaarlijks verscheidene studies uitgevoerd, o.a. door het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. Daarenboven huisvesten de meeste universiteiten een onderzoeksgroep die specifiek onderzoek verricht naar de verschillen tussen mannen en vrouwen en de al dan niet positieve gevolgen daarvan. Aangezien de meeste studies, evenals deze studie, aantonen dat er wel degelijk verschillen bestaan tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers, waarbij vrouwelijke ondernemers vaak benadeeld zijn ten opzichte van hun mannelijke collega’s, kan men zich vragen stellen bij de genderneutrale aanpak van mannelijke en vrouwelijke zelfstandigen. De vraag is echter in welke mate men een genderspecifieke aanpak zou moeten introduceren in het huidige systeem ter bevordering van het ondernemerschap bij vrouwen. 4.2
AANBEVELINGEN
In andere studies werden reeds vele aanbevelingen gedaan om het ondernemerschap in het algemeen te bevorderen, evenals aanbevelingen ter promotie van het vrouwelijk ondernemerschap247. Hieronder formuleren we, gebaseerd op onze bevindingen, nog enkele bijkomende aanbevelingen. 247
Voor aanbevelingen, zie o.a. onderstaande studies: Proximity Finance Foundation & KeFiK (2007). De impact van microfinanciering in België. Studie gecoördineerd door Proximity Finance Foundation, in partnerschap met het KeFiK, het Kenniscentrum voor Financiering van KMO, met de steun van de Koning Boudewijnstichting. pp. 159. Project DIANE, gecoördineerd door markant-CEZOV en UCM i.s.m. het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - administratie Werkgelegenheid, het Federaal Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en
78
4.2.1 Kinderopvang Vele vrouwen beslissen niet meer te gaan werken na de geboorte van hun kind. Een niet te onderschatten hinderpaal ligt namelijk, zowel voor werkneemsters als voor zelfstandige onderneemsters, bij het gebrek aan kinderopvang. De laatste jaren heeft men reeds geprobeerd om dit probleem te reduceren door middel van het uitbreiden van het aantal beschikbare plaatsen in crèches, maar dit blijkt nog steeds onvoldoende. Immers, hoewel het aantal plaatsen uitgebreid werd, blijkt het totale aanbod vandaag nog steeds niet te voldoen aan de vraag. Daarenboven blijkt dat het geboortecijfer in België de laatste jaren weer stijgt, wat tot gevolg heeft dat het positieve effect van de ondernomen acties om het aantal beschikbare plaatsen te vermeerderen (gedeeltelijk) teniet wordt gedaan. Aangezien zowel werkneemsters als zelfstandige onderneemsters hierdoor worden getroffen, loont het zeker de moeite deze problematiek verder uit te diepen en te onderzoeken hoe het nijpende tekort aan kinderopvang kan verholpen worden. 4.2.2 Onderwijs Scholen besteden aandacht aan het stimuleren van de ondernemingszin en participeren in allerlei projecten die de ondernemingsgeest aanwakkeren. Toch blijkt dit onvoldoende om de Belgische jongeren aan te sporen zelfstandig ondernemer te worden, zowel voor mannen als voor vrouwen. Niet alle scholen en alle studierichtingen nemen deel aan deze projecten, de deelname is vrijblijvend. Mogelijk kan een verplichte deelname aan minstens één ondernemerschapstimulerend project de interesse bij jongeren doen toenemen. Dit zou bovendien het gevoel van faalangst ten opzichte van het zelfstandig ondernemerschap dat heerst onder de Belgen kunnen terugdringen. 4.2.3 Begeleiding Vrouwen hechten veel meer belang aan veiligheid dan mannen en willen liefst zo weinig mogelijk risico’s nemen bij het opstarten van hun zelfstandige activiteit. Naast de specifieke initiatieven die het leven van onderneemsters moeten vergemakkelijken, maakt België bij de begeleiding van startende zelfstandigen geen of weinig onderscheid tussen mannen en vrouwen. Nochtans zou een genderspecifieke begeleiding meer de nadruk kunnen leggen op aspecten van het ondernemerschap waar vrouwen veel belang aan hechten, zoals veiligheid. Genderneutrale organisaties kunnen hierbij leren van organisaties die wel een onderscheid maken tussen beide geslachten of van organisaties die zich specifiek op vrouwen richten.
mannen, het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid. Gesteund door het Europees Sociaal Fonds in het kader van het EQUAL-programma (2004). Vrouwen en zelfstandig ondernemen. Tien lessen en tien aanbevelingen voor vrouwelijk ondernemerschap van markant vzw. pp. 58. (01/08/2007).
79
4.2.4 Promotie naar specifieke doelgroepen toe Recent werden verscheidene maatregelen genomen die de stap naar het ondernemerschap aantrekkelijker moeten maken. We zien dat het aantal zelfstandigen in België de laatste jaren gestegen is, doch slechts in geringe mate. Deze maatregelen hebben dus geen (plotse) toestroom tot het ondernemerschap veroorzaakt. Bovendien staan de Belgen nog steeds schoorvoetend ten opzichte van het zelfstandig ondernemerschap. Daarom zouden een promotiecampagne of initiatieven specifiek op een bepaalde doelgroep gericht mogelijk meer succes oogsten. Uit de studie blijkt dat zeer weinig werklozen, zowel mannen als vrouwen, een zelfstandige activiteit starten. Ook vrouwen die jarenlang thuis zijn gebleven om voor hun kinderen te zorgen, zijn mogelijk wat terughoudend om terug te keren op de arbeidsmarkt. Deze groepen zijn mogelijkerwijs meer geïnteresseerd om zich te vestigen als zelfstandige, wat een specifieke promotionele actie naar deze doelgroepen toe het overwegen waard maakt. 4.2.5 Vrouwen in de media Vrouwelijke ondernemers worden te weinig aangehaald in de media. Zowel op televisie als in de geschreven media komen vrouwelijke ondernemers veel minder aan bod dan hun mannelijke collega’s. Aangezien vrouwen zeer veel belang hechten aan rolmodellen dient de invloed van de media verder uitgediept te worden. Naast het feit dat vrouwelijke zelfstandigen weinig vermeld worden in de pers, dient ook aandacht te worden besteed aan de invalshoek van artikels die dan net wel over vrouwelijk ondernemerschap handelen. Vrouwenbladen kiezen immers vaak voor een veelzijdiger en vrouwelijker beeld van de vrouwelijke ondernemer (met de nadruk op persoonlijke ervaringen en privéleven), terwijl de algemene en economische pers meer de nadruk legt op een eenzijdiger en mannelijker beeld (met de nadruk op professionele deskundigheid, intelligentie, zakelijkheid en rationaliteit). Er wordt dus een onvolledig beeld van de onderneemsters en van het vrouwelijk ondernemerschap geschetst. Anders gezegd: vrouwelijke zelfstandigen moeten niet alleen vaker worden aangehaald in de pers, de media dient eveneens een correct en totaal beeld van zelfstandige onderneemsters weer te geven. 4.2.6 Financiële data Het verkrijgen van financiële data, meer bepaald genderspecifieke data, ligt zeer gevoelig en blijkt een fundamenteel probleem. Tegenwoordig wordt heel veel in het werk gesteld om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bewerkstelligen en te waarborgen. Men moet echter de mogelijkheid hebben om, aan de hand van genderspecifieke gegevens, na te gaan of deze gelijkheid effectief wordt nagestreefd. Daarom is het aanbevolen dat (financiële) instellingen hun gegevens en statistieken met betrekking tot mannen en vrouwen kenbaar maken aan het grote publiek.
80
DEEL 5. BIJLAGEN 5.1
LIJST VAN AFKORTINGEN
ASO BBP BDS BGDA BNI BSO BTW CAO CdF CEZOV DG Diane
= = = = = = = = = = = =
EFE EFRO EGiD ESF FEBICE
= = = = =
FOD FOREM
= =
GEM GID GIMB IAB IFAPME
= = = = =
KB KeFiK KO KMO N/A NEF NV OBM OCMW OESO
= = = = = = = = = =
Algemeen Secundair Onderwijs Bruto Binnenlands Product Business Development Services Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling Bruto Nationaal Inkomen Beroepssecundair Onderwijs Belasting op de Toegevoegde Waarde Collectieve Arbeidsovereenkomst Collectif des Femmes Centrum voor Zelfstandig Ondernemende Vrouwen Directoraat-Generaal Développement et Intégration par l'Arrivée des Nouvelles Entrepreneures Empowering Female Entrepreneurs Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Études sur le Genre et la Diversité en gestion Europees Sociaal Fonds Fédération belge des Indépendants et des Entrepreneurs du Syndicat des Indépendants et des PME Federale Overheidsdienst Office communautaire et régional de la formation professionelle et de l’emploi Gender Empowerment Measure Gender, Institutions and Development Database Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel Internationaal Arbeidsbureau Institut wallon de Formation en Alternance et des indépendants et Petites et Moyennes Entreprises Koninklijk Besluit Kenniscentrum voor Financiering van KMO Kleine Onderneming Kleine en Middelgrote Onderneming Not Available New Economics Foundation Naamloze Vennootschap Onderlinge Borgstellingsmaatschappijen Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
81
PMV POD RMI RSVZ RSZ RVA SOCAMUT SOWALFIN
= = = = = = = =
TEA TSO UCM UNDP UNIZO VBO VDAB VESOC Vinnof Vlajo VLAO VO WOMED
= = = = = = = = = = = = =
ParticipatieMaatschappij Vlaanderen Programmatorische Federale Overheidsdienst Recht op Maatschappelijke Integratie Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen Rijksdienst voor Sociale Zekerheid Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening Société des Cautions Mutuelles de Wallonie Société Wallonne de Financement et de Garantie des Petites et Moyennes Entreprises Total Entrepreneurial Activity Technisch Secundair Onderwijs Union des Classes Moyennes United Nations Development Programme Unie van Zelfstandige Ondernemers Verbond van Belgische Ondernemingen Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité Vlaams Innovatiefonds Vlaamse Jonge Ondernemingen Vlaams Agentschap Ondernemen Vliegende Ondernemer Women in Enterprise and Development
82
5.2
SCORECARD
Dimension A. General national context for entrepreneurship
Subdimension
Indicators
A.1 Entrepreneurial A.1.1 General business opportunities conditions
A.1.2 Entry barriers I
A.1.3 Entry barriers II
A.1.4 Market opportunities A.2 Entrepreneurial abilities (public support at national and local level)
A.3 Enterprise culture
A.2.1 Entrepreneurial education A.2.2 National policy support for entrepreneurship A.2.3 National public support structure A.2.4 Support for entrepreneurship in local/regional development
A.3.1 Entrepreneurship in elementary schools A.3.2 Impact of risk avoidance on Entrepreneurship
A.3.3 Entrepreneurial norms and values
Measure GDP growth/GDP per capita/employment rate/per capita real income
Registration time for setting up a business in Worldbank Doing Business Database Average registration time needed for setting up a sole trader business GEM-Index: How accessible are the national markets for new enterprises? GEM-Index: Quality of entrepreneurial education GEM-Index: National policy support for entrepreneurship GEM-Index: National policy support structure Is fostering of (micro-) entrepreneurship a priority in strategies on local/regional development?
Inclusion of entrepreneurship as topic in curricula of elementary schools Result in Flash Eurobarometer No. 160 Question 12: "One should not start a business if there is a risk it might fail" GEM-Expert-Index on entrepreneurial norms and values
Scoring table 5 - All indicators higher than OECD average 4 - At least 1 indicator higher and no more than 1 indicator below OECD average 3 - No more than 1 indicator below OECD average 2 - No more than 2 indicators below OECD average 1 - All indicators below OECD average 5 - Below OECD Average 3 - OECD Average 1 - Above OECD Average 5 - Below Average 3 - Average 1 - Above average
Rating
2
3 3
Scoring based on Value of GEM-Index
1
Scoring based on Value of GEM-Index
4
Scoring based on Value of GEM-Index
5
Scoring based on Value of GEM-Index
4
5 - Entrepreneurship is a main pillar of local/regional economic development strategies 3 - Entrepreneurship is mentioned in the context of other issues 1 - There are no specific local/regional economic development strategies 5 - National curriculum includes entrepreneurship 3 - Only in some elementary schools 1 - Nearly none of such activity 5 - 33% and lower 4 - Below EU Average (34 to 45%) 3 - EU Average (46 - 55%) 2 - Above EU Average (56 - 65%) 1 - 66% and higher Scoring based on Value of GEM-Index
4
3
3
3
83
A.4 Policy incentives for entrepreneurship
A.5 Welfare bridge
A.4.1 Administrative burdens
Worldbank Doing Business Index on administrative regulations
A.4.2 Tax regulation
Worldbank Doing Business Index on tax regulation
A.4.3 Easiness of hiring and firing
Worldbank Doing Business Index on regulation of hiring and firing
A.4.4 Generosity of bankruptcy legislation
Worldbank Doing Business Index on Regulation of bankruptcy
A.4.5 Taxes/regulative burdens A.5.1 Inclusiveness of income support programmes for selfemployment of people coming from outside the labour market
GEM-Expert-Index
A.5.2 Non-financial support measures for self-employment from outside the labour market A.5.3 Movement into self-employment
A.5.4 Self-employment vs. wage employment A.6 Access to finance
A.6.1 Access to bank loans
A.6.2 Use of public subsidies
A.6.3 Access to
5 - Above OECD Average 3 - OECD Average 1 - Below OECD Average 5 - Above OECD Average 3 - OECD Average 1 - Below OECD Average 5 - Above OECD Average 3 - OECD Average 1 - Below OECD Average 5 - Above OECD Average 3 - OECD Average 1 - Below OECD Average
3 3 4 5
Scoring based on Value of GEM-Index
3
Existence of public programmes granting income support for selfemployment from outside the labour market (registered unemployment, social benefit recipients and people without benefit entitlement) Non-financial support measures (training, BDS) available for people outside the labour market getting self-employed
5 - National programmes in place granting income support to all people from outside the labour market 3 - National Programmes granting income support only to registered unemployed getting self-employed
1
Share of people outside the labour market (registered unemployed, welfare beneficiaries) getting selfemployed Promotion of self-employment as alternative to wage employment at job centres
5 - >10%
Result in Flash Eurobarometer No. 174/184 Question 14
5 - >75% report easy access 4 - 56-74% report easy access 3 - 45-55% report easy access 2 - 26-44% report easy access 1 - below 25% report easy access 5 - >25% 4 - 20-25% 3 - 10-19% 2 - 5-9% 1 - <4% 5- Over 5 institutions
Result in Flash Eurobarometer No. 174/184 Question 4
Number of microfinance
1 - No such programmes 5 - Nationwide available support measures for unemployed getting self-employed 3 - Support measures available, but only in big cities, some regions 1 - No such support measures available 3 - 5 -10%
5
1
1 - <5% See expert questionnaire
2
3
3
3
84
microcredit
B. Gender equality in society
B.1 Gender equality as policy issue
A.6.4 Access to start-up GEM-Expert-Index finance in general B.1.1 Gender equality Position of gender equality on as national policy issue national governmental agenda
B.1.2 Sustainability of policy measures on gender equality B.1.3 Gender equality as issue of local development
B.2 Socioeconomic gender equality in society
C.1 Gender equality in participation in the labour market
Active policy measures? Quantified goals? Is Gender equality an important issue in local development strategies?
B.2.1 Gender equality in Gender gap in risk of poverty socio-economic risks
B.2.2 Gender empowerment in society
C. Gender equality in labour market inclusion and welfare bridge into
institutions (banks and/or nonbanks using the market approach to tackle financial exclusion) active with 20+ loans per year Total number of micro loans disbursed by all active microfinance institutions. Per year and 1,000,000 inhabitants
Value of UNDP Gender Empowerment Measure
C.1.1 Gender equality in Female economic activity rate economic activity (as % of male rate)
4 - Over 3 institutions 3 - Over 2 institutions 2 - More than one institution 1 - Only one or non institution 5 - > 150 4 - 76-150 3 - 26-75 2 - 10-25 1 - < 10 Scoring based on Value of GEM-Index 5 - Gender equality is a priority in different policy areas 4 - Gender equality is a priority in one policy area and mentioned in others 3 - Gender equality is mentioned in different policy areas 2 - Gender equality is mentioned in one policy area 1 - Gender equality isn't mentioned at all 5 - Active policy measures with quantified goals 3 - Active policy measures but not result-oriented 1 - Only legislative measures 5 - Gender equality is a cornerstone in all local development strategies 4 - Gender equality is a priority in some local development strategies 3 - Gender equality is mentioned in some local development strategies 2 - Gender equality is mentioned 1 - Gender equality is not present in local development strategies 5 – 0% or negative 4 - 1% 3 - 2% 2 - 3% 1 - 4% and higher 5 - GEM value above 0.9 4 - GEM value above 0.8 3 - GEM value between 0.6 and 0.8 2 - GEM value below 0.6 1 - GEM value below 0.5 5 - Above 81% 4 - 77-81% 3 - 72-76% 2 - 67-71%
3 5
5
3
3
4
4 3
85
self-employment C.1.2 Gender equality in Ratio of estimated female to income male earned income
C.1.3 Gender equality in Gender gap in part-time atypical work employment
C.2 Social infrastructure for gender equality in labour market inclusion
C.2.1 Gender equality in Gender gap in employment impact of family duties impact of parenthood
C.2.2 Public provision of childcare
C.3 Gender equality in welfare bridge
D. Gender equality in entrepreneurship and selfemployment
D.1 Gender equality in selfemployment
C.2.3 General social infrastructure for gender equality in the labour market C.3.1 Gender equality in receipt of welfare benefits C.3.2 Gender equality in movement from outside the labour market into self-employment
Childcare coverage rate 0-3 years
GEM-Index: Social Infrastructure to support the economic activity of women with family
Gender gap in share of population of working age that receives welfare benefits Gender gap in share of people outside the labour market (registered unemployed, welfare beneficiaries) getting selfemployed C.3.3 Gender equality in If income support programmes design of income are available, how integral are support programmes the needs of men and women in their design? D.1.1 Gender equality in Gender gap in ratio of self total self-employment employment versus total employment
D.1.2 Gender equality in Gender gap in Early Stage start-up activity Entrepreneurial Activity (GEM Measure) D.1.3 Gender equality in Gender gap in Established
1 - Below 67% 5 - 0.75 and higher 4 - 0.65 - 0.74 3 - 0.55 - 0.64 2 - 0.45 - 0.54 1 - Below 0.45 5 - No gap (1-) 4 - Low gap (1.1 - 2) 3 - Medium gap (2.1- 4) 2 - High gap (4.1 -5) 1 - Very high gap (5.1+) 5 - 10 and lower 4 - 20-11 3 - 21-30 2 - 31-40 1 - 41 and above 5 - 50% and higher 4 - 40%-49% 3 - 30%-39% 2 - 20%-29% 1 - 19% and lower
4
2
4
3
See expert questionnaire
3
5 - Low gap 3 - Medium gap 1 - High gap
5
5 - No gap 3 - Medium gap
3
1 - High gap See expert questionnaire 5 - 0.83 and higher 4 - Above EU average (0.66-0.82) 3 - EU-Average 0.5-0.66 2 - Below EU-Average 0.33-0.49 1 - 0.32 and lower 5 - No gap 3 - Medium gap 1 - High gap 5 - No gap
4
1 1
86
D.2 Gender equality in entrepreneurial characteristics
D.3 Gender equality in entrepreneurial culture
E. Gender equality in support structures for entrepreneurship
E.1 Entrepreneurship promotion activities aim for gender equality in entrepreneurship
established business owners D.2.1 Gender equality in entrepreneurial motivation
Business Owners (GEM Measure) Gender gap in the ratio of Opportunity to Necessity Early Stage Entrepreneurship (GEMMeasure)
D.2.2 Gender equality in size of entrepreneurial projects D.3.1 Gender equality in medial representation of entrepreneurship D.3.2 Gender equality in the entrepreneurial role model E.1.1 Design of Entrepreneurship promotion activities
Gender gaps in average size of businesses (employees/turnover)
E.1.2 Specific promotional activities aimed at women
E.1.3 Research activity on the gender aspects of entrepreneurship
E.2 Local support measures aim for gender equality in entrepreneurship
How present are successful female entrepreneurs in the media compared to male ones? GEM-Index: How accepted is self-employment of women in the society? How widespread is the consideration of the specific needs of women and men in the design of promotion activities for entrepreneurship? Are specific promotional activities aimed at women in place when deemed necessary or needed for achieving gender equality in entrepreneurship? Is there a systematic and regular research activity on gender aspects of entrepreneurship?
3 - Medium gap 1 - High gap 5 - 1.5 and higher 4 - 1.1-1.4 3 - 0.8-1 2 - 0.5-0.7 1 - 0.4 and lower 5 - No gap 3 - Medium gap 1 - High gap
1
2
See expert questionnaire
1
See expert questionnaire
3
See expert questionnaire
2
See expert questionnaire
3
5 - Regular research and broad availability of statistics on gender aspects 4 - Regular and systematic research on gender aspects of entrepreneurship 3 - Research on gender aspects of entrepreneurship is done but not systematically 2 - Few examples of research on gender aspects 1 - No research
5
E.1.4 Impact of gender research on support structure policy and practice E.2.1 Design of BDS activities
Are gender research results used to influence and improve policy See expert questionnaire and practice of the support structure for entrepreneurship How many BDS activities are designed with the specific needs See expert questionnaire of women and men in mind?
E.2.2 Specific BDS activities for women
Are specific BDS activities for women in place when deemed necessary or needed for achieving gender equality in
See expert questionnaire
3
2
3
87
F. Gender equality in access to finance
F.1 Financial resources
F.2 External finance
F.3 Access to microfinance
entrepreneurship? E.2.3 Local networking Existence and density of of female entrepreneurs programmes that foster local networking between established and potential women entrepreneurs F.1.1 Gender equality in Gender gap in businesses businesses started with started with own funds own funds F.1.2 Gender equality in Gender gap in overall start-up overall start-up resources (own and external resources funds) in the service sector F.2.1 Gender equality in Gender gap in use of bank loans access to bank loans vs. share of women led enterprises in the country F.2.2 Gender equality in Gender gap in use of public loan access to public loan schemes vs. share of women led schemes enterprises in the country F.3.1 Gender equality in Gender gap in use of micro credit access to micro credit vs. share of women led enterprises in the country F.3.2 Impact of Number of micro loans disbursed microcredit sector to women per 100,000 female self-employed persons
F.3.3 Targeting of gender specific needs in microfinance
Existence of microfinance schemes targeting gender specific needs
5 - High density: even in small cities 4 - Medium density 3 - Low density: only in big cities 2 - Only up to two such programmes 1 - No such programmes 5 - No gap 3 - Medium gap 1 - High gap or no information available 5 - No gap 3 - Medium gap 1 - High gap or no information available 5 - No gap 3 - Medium gap 1 - High gap or no information available 5 - No gap 3 - Medium gap 1 - High gap or no information available 5 - No gap 3 - Medium gap 1 - High gap or no information available 5 - > 15 4 - 10.1 -15 3 - 5.1-10 2. - 2.6-5 1 - < 2.5 5 - National scheme or more than 2 local schemes 3 - One local scheme 1 - No such programme exists
5
2
4 5
4
5
88
5.3
VRAGENLIJST VOOR EXPERTEN
Expert questionnaire for the project "FOSTERING GENDER EQUALITY: MEETING THE ENTREPRENEURSHIP AND MICROFINANCE CHALLENGE" Not applicable (N/A) Don't know (DK) Completely true (5) Somewhat true (4) Neither true nor false (3) Somewhat false (2) Completely false (1) Please rate the following statements In my country, job centres/employment agencies promote self-employment nationwide as an equal alternative to wage employment for all cases suitable. In my country, there are sufficient social services available so that women can continue to work even after they start a family. In my country, the income support measures for self-employment out of economic inactivity (unemployment, social welfare and no welfare) are designed to give equal support (amount and length of support) to both men and women. In my country, successful female entrepreneurs are as often represented in the media as male entrepreneurs. In my country, starting a new business is a socially acceptable career option for women. In my country, the specific needs of women and men are integral to the design of promotion activities for entrepreneurship. In my country, specific promotional activities aimed at women are undertaken when deemed necessary or needed for achieving gender equality in entrepreneurship. In my country, research results on gender aspects of entrepreneurship are frequently used to improve the policy and practice on support structures. In my country, the specific needs of women and men are integral to the design of all Business Development Services (BDS). In my country, specific BDS activities for women are in place when deemed necessary or needed for achieving gender equality in entrepreneurship.
1
2
3
4
5
DK
N/A
Average 1.75
3.20
3.50
1.20 3.00 2.20
3.20
3.00
1.80
3.00
89
5.4
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Federaal Parlement: Senaat................................................................................... 14 Figuur 2: Federaal Parlement: Kamer van Volksvertegenwoordigers ................................. 15 Figuur 3: Aandeel vrouwen in de totale tewerkstelling en het totale aantal zelfstandigen .. 16 Figuur 4: Scorecard diagram van de 6 dimensies................................................................. 17 Figuur 5: Scorecard diagram van de algemene nationale context voor ondernemerschap .. 18 Figuur 6: Armoederisico - aandeel vóór sociale transfers, per geslacht (2000-2005).......... 44 Figuur 7: Armoederisico - aandeel na sociale transfers, per geslacht (2000-2005) ............. 45 Figuur 8: Impact van ouderschap op de werkgelegenheidsgraad (2001-2005).................... 49 Figuur 9: Aandeel zelfstandigen ten opzichte van de totale werkgelegenheid (non-financial business economy) (2005)............................................................................................ 55 Figuur 10: TEA-index: Opportuniteit versus noodzaak, per geslacht (2006) ...................... 57 Figuur 11: Eigen middelen als startkapitaal, per geslacht .................................................... 70 Figuur 12: Startkapitaal voor vrouwen in de dienstensector ................................................ 70 Figuur 13: Startlening van het Participatiefonds, volgens geslacht (2001-2006)................. 75
90
5.5
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Belgische bevolking op 1 januari, per geslacht (2000-2006)................................. 10 Tabel 2: Belgisch BBP naar volume (2000-2006)................................................................ 10 Tabel 3: Inkomensquintielverhouding S80/S20 (2000-2005) .............................................. 11 Tabel 4: Werkloosheidsgraad in België, per geslacht (2000-2006) ..................................... 11 Tabel 5: Arbeidssituatie van de Belgische bevolking (2000-2006) ..................................... 12 Tabel 6: Armoederisico, per geslacht (2000-2005) .............................................................. 12 Tabel 7: TEA-index, in % (2000-2006)................................................................................ 13 Tabel 8: Gender Empowerment Measure: Top 10 (2006).................................................... 14 Tabel 9: Politieke vertegenwoordiging op nationaal en regionaal niveau, per geslacht ...... 15 Tabel 10: Zelfstandigen en help(st)ers in België (2000-2005)............................................. 17 Tabel 11: Economische indicatoren ..................................................................................... 18 Tabel 12: Kerncijfers van de Belgische economie (2000-2006) .......................................... 19 Tabel 13: Opstarten van een onderneming (2003-2006) ...................................................... 19 Tabel 14: Startende ondernemingen per sector (2001-2005) ............................................... 21 Tabel 15: Geen zelfstandige activiteit starten indien risico op falen bestaat (2000-2004)... 27 Tabel 16: Belastingen (2006) ............................................................................................... 29 Tabel 17: Werknemers aanwerven en ontslaan (2006) ........................................................ 30 Tabel 18: Faillissement (2006) ............................................................................................. 30 Tabel 19: Gebruik van overheidssubsidies........................................................................... 36 Tabel 20: Goedkeuringen per instelling (2001-2005) .......................................................... 39 Tabel 21: Mijlpalen inzake vrouwenrechten in België......................................................... 40 Tabel 22: GEM waarde en rangschikking voor België (2000-2006) ................................... 46 Tabel 23: Voordelen bij de geboorte van een kind............................................................... 51 Tabel 24: Vergoede werklozen, per geslacht (2002-2006)................................................... 52 Tabel 25: Begunstigden van een leefloon, per geslacht (2001-2005) .................................. 53 Tabel 26: Ondernemersactiviteit, per geslacht (2006).......................................................... 56 Tabel 27: Ondernemingsgrootte op basis van aantal werknemers, per geslacht .................. 58 Tabel 28: Gemiddelde inkomsten uit de zelfstandige activiteit (op 31/12/2005)................. 58 Tabel 29: Steun voor vrouwelijke ondernemers, volgens experten...................................... 60 Tabel 30: Overheidsleningen en overheidswaarborgen - instellingen.................................. 71 Tabel 31: Participatiefonds: Aantal goedkeuringen, per product en per geslacht (2006) .... 72 Tabel 32: SOWALFIN: Aantal goedkeuringen, per product en per geslacht (2006)........... 74
91
DEEL 6. BRONNEN 6.1 -
6.2
EXPERTEN Virginie Blanquet: Adviseur Vrouwelijk Ondernemerschap, UCM - Réseau Diane Annie Cornet: Professor, Hec-Ecole de gestion de l'Université de Liège & Directeur, EgiD (Etudes sur le genre et la diversité en gestion) Carla Rijmenams: Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen Mieke Van Haegendoren: Vice-rector, Universiteit Hasselt & Directeur, SEIN Christine Van Nuffel: Coördinator Europese Projecten, Markant - netwerk van ondernemende vrouwen DOCUMENTEN
BOEKEN, RAPPORTEN, ARTIKELS, BROCHURES EN JAARVERSLAGEN
Acs J.Z., Arenius P., Hay M., Minniti M., Babson College and London Business School (2005). Global Entrepreneurship Monitor. 2004 Executive Report. pp. 48. (10/07/2007). Activiteitencoöperaties in Vlaanderen (2006). Presentatietekst. Werkzoekende vindt werk … als ondernemer! pp. 9. (21/03/2007). Algemene Directie KMO-Beleid van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie & Interministeriële Economische Commissie (2003). Europees Handvest voor kleine ondernemingen. Verslag 2003. pp. 42. (23/07/2007). Allen E. I., Langowitz N., Minniti M., Babson College and London Business School (2007). Global Entrepreneurship Monitor. 2006 Report on Women and Entrepreneurship. pp. 36. (04/06/2007). AlteR&I i.s.m. Hefboom en Crédal (2003). Praktische gids voor microkrediet: de ervaring van de Solidaire Lening. In opdracht van de Koning Boudewijnstichting. pp. 69. (21/03/2007). Artevelde Hogeschool Gent in opdracht van Eunomia – ondernemingsloket (2007). Kwalitatieve evoluties bij startende ondernemingen in België. pp. 39.
92
Bizz (05/07/2007). Het is niet al rozengeur en maneschijn. Financiële voor- en nadelen bij de geboorte van een kind. Bosma N., Harding R., Babson College and London Business School (2007). Global Entrepreneurship Monitor. GEM 2006 summary results. pp. 31. (10/07/2007). Brusoc. Jaarverslag 2001. pp. 47. Brusoc. Jaarverslag 2002. pp. 71. Brusoc. Jaarverslag 2003. pp. 60. Brusoc (2006). Uw economische activiteit opstarten of ontwikkelen. Een project in sociale economie opstarten. Uw project financieren, daar zorgen wij voor! Crédal. Rapport annuel 2003. pp. 44. Crédal. Rapport annuel 2004. pp. 52. Crédal. Rapport annuel 2005. pp. 44. Crédal. Rapport annuel 2006. pp. 48. De Clercq D., Manigart S., Clarysse B., Crijns H., De Sutter M. & Verzele F. (Vlerick Leuven Gent Management School) (2003). The Global Entrepreneurship Monitor: Executive Report for Belgium 2002. (06/07/2007). De Clercq D., Manigart S., Crijns H., Clarysse B., Verzele F. & Zegers D. (Vlerick Leuven Gent Management School) (2004). The Global Entrepreneurship Monitor: Executive Report for Belgium & Wallonia 2003. (06/07/2007). De Morgen (06/07/2007). Mannen kiezen vaker voor deeltijds werk. De Standaard (08/03/2002). Slechts één baas op de zes is bazin. De Standaard (08/03/2007). Sekseverschil in studiekeuze neemt toe. De Standaard (13/04/2007). Sluitingsfonds telt 700.000 extra ‘klanten’. De Standaard (07/07/2007). Extra steun voor kmo’s bij openbare werken.
93
De Tijd (02/11/2004). Zakenvrouwen netwerken niet genoeg. De Tijd (10/05/2007). Zelfstandigen mogen huis niet meer kwijtspelen. De Tijd (27/06/2007). Starters vallen nog altijd over papierberg. De Tijd (07/07/2007). Vlaamse steun voor kmo’s bij omzetverlies. De Tijd (03/08/2007). Veel interesse voor kinderopvang met dienstencheques. EOS Gallup Europe (2004). Flash Eurobarometer 160. Entrepreneurship. Survey requested by Directorate General Enterprise and coordinated by Directorate General Press and Communication. pp. 60. (12/06/2007). EOS Gallup Europe (2005). Flash Eurobarometer 174. SME Access to Finance. Survey requested by Directorate-General Enterprise and Industry and coordinated by DirectorateGeneral Press and Communication. pp. 51. (13/06/2007). European Commission (2003). Microcredit for small businesses and business creation: bridging a market gap. pp. 52. (14/03/2007). European Commission - Directorate-General for Employment, Social Affairs and Equal Opportunities Unit G.1 (2005). ‘Making work pay’ debates from a gender perspective. A comparative review of some recent policy reforms in thirty European countries. pp. 166. (28/06/2007). European Commission - DG Employment, Social Affairs and Equal Opportunities (2006). Indicators for monitoring the Employment Guidelines. 2006 compendium. pp. 107. (19/06/2007). Eurostat (2005). Statistics in focus. Population and social conditions. Income poverty and social exclusion in the EU25. pp. 8. (01/06/2007). Eurostat (2006). Eurostat News Release. The non-financial business economy in the EU25. One in six workers self-employed. Two-thirds of persons employed in small and medium businesses. (21/06/2007).
94
Eurostat (2006). Statistics in focus. Population and social conditions. EU labour force survey principal results 2005. pp. 12. (19/06/2007). FACET BV, Evers & Jung, NEF (2005). Policy measures to promote the use of microcredit for social inclusion. Study conducted on behalf of the European Commission DG Employment, Social Affairs and Equal Opportunities, unit E/2. (03/07/2007). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (2006). Panorama van de Belgische economie 2004-2005. pp. 312. (02/07/2007). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (2007). Panorama van de Belgische economie 2006. pp. 426. (02/07/2007). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Algemene Directie Statistiek en Economische informatie (2007). Kerncijfers 2006. Statistisch overzicht van België. pp. 43. (19/06/2007). Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. Algemene Directie Statistiek en Economische informatie (2007). Persbericht 27 februari 2007. Belgische resultaten uit SILC 2005.