Ref. Ares(2012)1536655 - 20/12/2012
NATIONAAL STRATEGISCH RAPPORT 2012
Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid December 2012
1
Inhoudsopgave Nationaal Strategisch Rapport 2012 1. Inleiding 2. Sociaal-economische situatie en trends 2.1. Macro- economische ontwikkelingen 2.1.1. Algemeen economisch beeld 2.1.2. Overheidsmaatregelen 2.1.3. Verwachtingen 2012 en verder 2.2. De Nederlandse arbeidsmarkt 2.2.1. Werkloosheid 2.2.2. Overheidsmaatregelen 2.2.3. Arbeidsparticipatie 2.2.4. Vooruitzichten 2.3. Regionaal- economische ontwikkelingen 2.3.1. Demografische ontwikkelingen 2.3.2. Regionaal economische groei 2.3.3. Bruto Binnenlands Product per inwoner per provincie 3. Prestaties en ontwikkelingen binnen de programma’s 3.1. Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) 3.1.1. Prioriteit 1: Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie 3.1.2. Prioriteit 2: Attractieve regio’s 3.1.3. Prioriteit 3: Attractieve steden 3.2. Europees Sociaal Fonds (ESF) 3.2.1. Prioriteit 1: Vergroten van het arbeidsaanbod 3.2.2. Prioriteit 2: Bevorderen insluiting op de arbeidsmarkt van kansarmen 3.2.3. Prioriteit 3: Vergroten aanpassingsvermogen en investeren in menselijk kapitaal 3.3. Europese Territoriale Samenwerking (ETS) 3.3.1. Grensoverschrijdende samenwerking 3.3.2. Transnationale samenwerking 3.3.3. Interregionale samenwerking 3.4. Evaluaties 3.4.1. Evaluaties EFRO 3.4.2. Evaluaties ESF 3.5. Communicatie en zichtbaarheid van de programma’s 3.5.1. Communicatie EFRO 3.5.2. Communicatie ESF 4. Afronding en doorkijk naar periode 2014-2020 4.1. Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) 4.1.1. Voortgang en afronding van het lopende EFRO programma 4.1.2. Doorkijk naar de nieuwe programmaperiode 2014-2020 4.2. Europees Sociaal Fonds (ESF) 4.2.1. Voortgang en afronding van het lopende ESF programma 4.2.2. Doorkijk naar de nieuwe programmaperiode ESF 4.3. Europese Territoriale samenwerking 4.4. Effecten van de economische crisis op de uitvoering van de programma’s 4.5. Ervaringen van de huidige programma’s en aanbevelingen voor de volgende programmaperiode 4.6. Beter resultaat door samenwerking en bundeling krachten 5. Samenvattende conclusies Annex 1: Praktijkvoorbeelden
2
1.
Inleiding
Voor u ligt het tweede Nationaal Strategisch Rapport over de Nederlandse Structuurfondsprogramma’s in de periode 2007-2013. Met het opstellen hiervan wordt door de lidstaat Nederland (ingevolge artikel 29, tweede lid, Algemene verordening 1083/2006) voldaan aan de verplichting per eind 2012 een verslag te leveren. Het betreft een beknopt verslag dat informatie bevat over de bijdrage die de operationele programma’s van de Structuurfondsen leveren aan het bereiken van de doelstellingen van het cohesiebeleid en de Europa 2020- strategie. Deze rapportage is gelijktijdig een nuttig instrument om de stand van zaken van de uitvoering van de programma’s tegen het licht te houden. We naderen immers het einde van deze programmaperiode en koersen aan op een mogelijk nieuwe programmaperiode. De rapportage kan het debat stimuleren over de wijze waarop de huidige programma’s hebben gefunctioneerd en of deze al dan niet op dezelfde wijze zouden moeten worden voortgezet. In zoverre vormt deze rapportage ook een brug naar de mogelijk nieuwe programmaperiode. Bij de vorige Nationale Strategische Rapportage in 2009 was er sprake van een flinke krimp van de economie. In 2011 groeide de economie de eerste twee kwartalen, maar kromp vervolgens. Sinds het eerste kwartaal van 2012 zijn we officieel weer uit een recessie, maar de vooruitzichten voor de economie en de arbeidsmarkt zijn verre van rooskleurig. In de raming van het Centraal Planbureau is het dieptepunt bereikt en is er op korte termijn weer sprake van minieme groei. De zwakke economische ontwikkeling zal relatief hard aankomen. Dat komt omdat de uitgangssituatie minder gunstig is, vooral voor de overheidsfinanciën, de arbeidsmarkt en de woningmarkt. De binnenlandse bestedingen staan onder druk en de werkloosheid zal naar verwachting in 2013 oplopen. Het is daarom van belang dat we ons goed bezinnen op een eventueel volgende programmaperiode. De middelen van de structuurfondsen zijn bedoeld om de economische en sociale samenhang van de Europese Unie te versterken en om duurzame ontwikkeling te bevorderen. De Europese werkgelegenheidstrategie Europa 2020, de Nationale Hervormingsprogramma’s en landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie vormen daarbij zowel deze programmaperiode als de nieuwe programmaperiode richtlijnen bij het inzetten van de cohesiemiddelen. Leeswijzer In dit rapport is de structuur aangehouden die is aangegeven in de COCOF information note “Indicative structure for the national strategic reports 2012”, nr. 11-0040-01 van 12 januari 2012. Het is een logische opzet en het stelt de Commissie in staat om de informatie uit de verschillende nationale rapporten te analyseren en te bundelen. In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van de sociaal-economische situatie op nationaal en regionaal niveau. Daarbij is in gegaan op de belangrijkste ontwikkelingen en trends die van belang zijn in relatie tot de operationele programma’s. In hoofdstuk 3 zijn de prestaties van de verschillende programma’s aan de hand van kernvariabelen weergegeven. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de voortgang en de afronding van de programma’s. In dit hoofdstuk is ook een doorkijk gegeven naar de volgende programmaperiode (2014-2020). In het bijzonder is gekeken naar leerervaringen die in de huidige programmaperiode zijn opgedaan en de lessen die daaruit geleerd kunnen worden voor de volgende periode. Hoofdstuk 5 tenslotte geeft een overzicht van de belangrijkste conclusies. De bijgevoegde bijlage bevat een uitgebreid overzicht van projectvoorbeelden. Dit rapport zal op diverse websites worden geplaatst zodat het inzichtelijk is voor geïnteresseerden.
3
2.
Sociaaleconomische ontwikkeling en trends
Terwijl in 2007, het begin van de huidige programmaperiode, nog werd uitgegaan van mondiale economische groei van 5%, is sindsdien de situatie behoorlijk veranderd. Als gevolg van de kredietcrisis is de mondiale economische groei sterk teruggelopen. Juist voor een kleine open economie als de Nederlandse heeft dit gevolgen. De Nederlandse economie is in korte tijd in twee recessies terechtgekomen, de overheidsfinanciën zijn verslechterd en de werkloosheid is opgelopen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste sociaaleconomische ontwikkelingen sinds het vorige Nationaal Strategisch Rapport 2009 die van invloed zijn geweest op het algemeen (paragraaf 2.1 en 2.2.) en regionaal economisch beeld (paragraaf 2.3.) van Nederland, waarbij ook de overheidsmaatregelen die gedurende de kredietcrisis genomen zijn aan bod komen.
2.1. Macro-economische ontwikkelingen 2.1.1. Algemeen economisch beeld In 2009 kromp de Nederlandse economie met 3,7%. Dit was de grootste terugval in bbp sinds de Grote Depressie in de jaren dertig van de vorige eeuwi. De jaren 2010 en 2011 werden gekenmerkt door gematigd economisch herstel. In 2010 groeide de economie met 1,6% en in 2011 met 1,0%ii. Het herstel van de Nederlandse economie begon in de tweede helft van 2009 en zette in 2010 door. Dit economisch herstel werd vooral gedragen door de export. De uitvoer groeide in 2010 met ruim 11%, nadat deze in 2009 met bijna 8% was gekrompen. Het exportvolume lag in 2010 dan ook weer hoger dan voor de crisis. Voor een deel kwam dit door de wederuitvoer, die de laatste jaren iets minder dan de helft van de totale uitvoer vormt. De invoer kende een vergelijkbare schommeling. Het economisch herstel in 2010 kwam beperkt tot uitdrukking in de groei van de consumptieve bestedingen. De consumptie door huishoudens groeide matig en de groei van de overheidsconsumptie vlakte af. Ook de particuliere investeringen bleven achter. Hoewel de investeringen in de loop van het jaar wat aantrokken, lagen deze in 2010 8,2% lager dan een jaar eerder. Deze krimp kwam vooral op het conto van de bouwnijverheid, waarvan de productie in 2010 ruim 11 procent daalde. De groei van de Nederlandse economie leek begin 2011 verder aan te trekken. De aanhoudende onzekerheid ten aanzien van de kredietwaardigheid van een aantal Zuid-Europese lidstaten leidde tot onrust op de financiële markten en onzekerheid onder consumenten. Dit had een remmend effect op de economie. In veel Europese economieën nam de groei hierdoor in de tweede helft van het jaar af. Nederland werd als kleine en open economie relatief hard getroffen en kwam door een krimp van de economie in zowel het derde als het vierde kwartaal opnieuw in een recessie terecht. Vanwege het statistische overloopeffect van groei in 2010 en de economische groei in het eerste kwartaal van 2011 viel het jaarcijfer van de economische groei van 2011 nog positief uit. De groei werd met name gerealiseerd door een toename van de export (+3,9%) en van de investeringen (+5,7%). De overheidsconsumptie bleef daarentegen ongeveer op hetzelfde niveau en de consumptie door huishoudens kromp. Onder invloed van de uitgebroken financiële crisis en daaruit volgende forse afname van de wereldhandel nam het producentenvertrouwen vanaf 2008 af. Van oktober 2010 tot juni 2011 krabbelde het producentenvertrouwen weer langzaam op, maar halverwege 2011 zakte het weer in. Onder invloed van dalende koopkracht, woningprijzen en onzekerheid over economisch herstel vertoonde het consumentenvertrouwen eenzelfde ontwikkeling. Het consumentenvertrouwen bereikte in 2012 een lager niveau dan in 2009.
4
2.1.2. Overheidsmaatregelen Teneinde het effect van de economische crisis te beperken, heeft de overheid vanaf 2008 een pakket aan stimuleringsmaatregelen ingevoerd. Om de stabiliteit van de financiële sector te borgen heeft de overheid ABN-AMRO/FORTIS in 2008 overgenomen en aan ING, SNS en AEGON staatsgaranties gegeven. Voor stimulering van groei en innovatie binnen het midden- en kleinbedrijf (MKB) is de Garantie Ondernemingsfinanciering uitgebreid en het Borgstellingkrediet voor het MKB verhoogd. Dankzij de Crisis- en Herstelwet zijn de procedures voor grootschalige infrastructurele maatregelen versneld, waardoor bouwprojecten sneller kunnen worden opgepakt. Ter stimulering van de woningmarkt heeft de regering de overdrachtsbelasting verlaagd van 6% naar 2%. In oktober 2010 is het Kabinet Rutte-Verhagen aangetreden. Er zijn enkele ministeries samengevoegd en er zijn diverse beleidswijzigingen doorgevoerd. Deze organisatorische veranderingen en beleidswijzigingen hebben niet geleid tot veranderingen in de programma’s en ook niet tot vertraging geleid. Om groei en innovatie te stimuleren is door het kabinet Rutte-Verhagen een nieuw bedrijfslevenbeleid ontwikkeld. Hierin ligt de focus op het meer ruimte geven aan ondernemers en op het investeren in de voor Nederland belangrijke topsectoren. In het kader van meer ruimte voor ondernemers stimuleert het kabinet de fiscale aftrek van R&D-investeringen, betere bedrijfsfinanciering voor MKB en starters, minder en eenvoudigere regels, talent voor het bedrijfsleven, alsmede internationale promotie en acquisitie. Daarnaast investeert de overheid in kennisontwikkeling en -valorisatie in negen kansrijke topsectoren. De inzet van betrokken partijen en overheid zijn vastgelegd in Innovatiecontracten, die worden uitgevoerd in een Topconsortium voor Kennis en Innovatie. De afgelopen jaren heeft het kabinet Rutte-Verhagen bovendien maatregelen genomen om de activerende werking van de sociale zekerheid te bevorderen. Dit heeft er toe geleid dat er meer uitkeringsgerechtigden aan het werk zijn gegaan. Daarnaast zijn er stappen gezet om de AOWleeftijd te verhogen.. Tevens heeft het kabinet Rutte-Verhagen diverse maatregelen aangekondigd om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te versterken. De EMU-schuld is van 45,3% van het BBP in 2007 toegenomen tot 65,5% in 2012iii. Het EMU-saldo als percentage van het bbp was in 2008 nog positief namelijk 0,5%, maar in de jaren daarna negatief: -5,6% in 2009, -5,1% in 2010 en -4,5% in 2011. Om de overheidsfinanciën op orde te brengen kondigde het kabinet Rutte-Verhagen een aanzienlijk pakket hervormings- en ombuigingsmaatregelen aan. Ondanks de forse terugval in het bruto binnenlands product is de koopkracht van de meeste Nederlanders de afgelopen jaren redelijk op peil gebleven. In 2009 is, ondanks het uitbreken van de kredietcrisis, de mediane statische koopkracht toegenomen met 1,7%. Dit is vooral het gevolg geweest van het verder versterken van de automatische stabilisatoren. Zo werd automatische stabilisatie ook toegepast aan de uitgavenkant, door de kaders te corrigeren voor de veranderingen in de uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen. Tijdens de regeerperiode van het kabinet Rutte Verhagen is sterk ingezet op het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Dit heeft de koopkracht gedrukt. In 2010 en 2011 daalde de mediane statische koopkracht met respectievelijk 0,6% en 1% Inmiddels is er een nieuw kabinet aangetreden. In het regeerakkoord “Bruggen slaan” van 29 oktober 2012 zijn substantiële hervormingen op het gebied van de zorg, de arbeidsmarkt en de woningmarkt aangekondigd. Op het gebied van de arbeidsmarkt wordt het ontslagrecht gemoderniseerd en de WW hervormd. Door de invoering van de participatiewet worden de arbeidsmarktkansen van arbeidsgehandicapten vergroot. Het beleid voor de versterking van de topsectoren wordt voortgezet. Het totaalpakket leidt, volgens het Centraal Planbureau, tot een verbetering van het ex-ante EMU saldo met 15 miljard euro ten opzichte van het basispad.
5
2.1.3. Verwachtingen 2012 en verder Volgens de Macro Economische Verkenning 2013 (CPB) iv zal de groei van de Nederlandse economie de komende jaren gematigd zijn. Voor 2012 verwacht het CPB nog een krimp van de economie van ½%. Voor 2013 wordt een economische groei verwacht van 0,75% en en voor de jaren daarna is de verwachting dat de groei gemiddeld 1,25% zal bedragen (Actualistatie analyse economische effecten financieel kader Regeerakkoord). Het EMU-tekort zal de komende jaren naar verwachting dalen. Volgens het CPB daalt het EMU-saldo als percentage van het BBP van -3,7% in 2012 tot -1,4% in 2017 Figuur 1: Economische groei en ontwikkeling EMU-saldo 2007-2017.
6
4
2 Mutatie BBP (in % per jaar)
0
Niveau EMU saldo (in % van het BBP)
-2
-4
-6 2007
2008
2009
2010
2012
2017
Bron:CBS 2012 (cijfers tot en met 2011) & CPB 2012 (cijfers vanaf 2012), bewerking BCI 2012.
2.2
De Nederlandse arbeidsmarkt
De Nederlandse arbeidsmarkt staat er in internationaal perspectief relatief goed voor. De arbeidsparticipatie in Nederland behoort tot één van de hoogste in Europa en de werkloosheid ligt in internationaal perspectief relatief laag. De gevolgen van de kredietcrisis zijn voor de Nederlandse arbeidsmarkt dan ook zijn relatief beperkt geweest en milder dan in andere Europese landen. De vooruitzichten zijn echter niet rooskleurig. Voor de periode tot 2014 wordt een verdere oploop van de werkloosheid verwacht. In de voorliggende paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkelingen voor de Nederlandse arbeidsmarkt in de periode van 2008 tot en met 2011. Ook worden prognoses geschetst tot 2017.
2.2.1
Werkloosheid
De werkloosheid is tijdens de kredietcrisis, die eind 2008 aanving, opgelopen van 291.000 personen in september 2008 tot 452.000 personen in februari 2010 (zie figuur 2). Deze stijging is veel milder geweest dan aanvankelijk werd voorspeld. De werkloosheid is in 2010 met circa 200.000 personen minder sterk opgelopen dan op basis van de val in het Bruto Binnenlands Product (BBP) kon worden verwacht.1 Ook het inkomen van zelfstandigen is minder sterk gedaald dan verwacht.2 De gematigde reactie van de arbeidsmarkt tijdens de crisis was vooral het gevolg van het gedrag van bedrijven. Bedrijven hielden hun personeel vast, ondanks een sterke terugval in productie. Het vasthouden van personeel waar niet direct werk voor beschikbaar is wordt ook wel ‘labour hoarding’ genoemd. Bedrijven deden aan labour hoarding, omdat zij voorafgaand aan de crisis erg 1
CPB (2011), Lage werkloosheid in Grote Recessie. Bedrijven hamsteren arbeid, CPB Policy Brief 2011/2, Den Haag. 2 Erken, Jongsma en Koot (2011), Inkomen zelfstandigen in crisistijd, ESB, 96(4621), blz. 653-655.
6
moeilijk aan personeel konden komen vanwege een krappe arbeidsmarkt. Bovendien konden bedrijven het zich veroorloven om personeel vast te houden. De vermogenspositie van bedrijven voordat de crisis uitbrak was namelijk gunstig.
Figuur 2: Ontwikkeling werkloosheid in personenconform nationale definitie (12-uurs grens), januari 2008 - oktober 2012. Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Na een daling van de wereldhandel in 2009, herstelde de wereldhandel zich in 2010 in rap tempo. In een kleine en open economie als de Nederlandse zijn de effecten hiervan snel zichtbaar. In 2010 groeide de Nederlandse economie met 1,6% en vanaf februari 2010 liep de werkloosheid gestaag terug tot een niveau van 5% in april 2011. Dit komt neer op 392.000 personen. Sinds de zomer van 2011 is de werkloosheid echter weer aan het stijgen. De stijging van de werkloosheid in het najaar van 2011 wordt vooral veroorzaakt door een toename van het arbeidsaanbod en niet door een afname van de werkgelegenheid. Het aantal schoolverlaters was groter dan gebruikelijk, meer ouderen betraden de arbeidsmarkt en het aantal vrouwen dat aangaf 12 uur of meer te willen werken nam in het derde kwartaal van 2011 fors toe.3. Ook in de eerste helft van 2012 is de stijging van de werkloosheid vooral het gevolg van een stijging van het arbeidsaanbod. In oktober 2012 bedroeg de werkloosheid 6,8%. Ondanks de recente stijging, is de werkloosheid internationaal gezien relatief nog wel laag, zoals blijkt uit figuur 3. Figuur 3: Werkloosheid in de maand mei 2012 conform internationale definitie, de werkloosheidscijfers van Griekenland, Estland en Letland hebben betrekking op de maand oktober 2012. Bron: Eurostat.
3
CPB (2011), Decemberraming 2011: Economische vooruitzichten 2012, CPB Policy Brief 2011/13, Den Haag.
7
2.2.2 Overheidsmaatregelen Het kabinet Balkenende IV heeft getracht de effecten van de crisis van 2008/2009 zoveel mogelijk te mitigeren door een breed vertrouwenspakket voor de economie te introduceren. Een onderdeel hiervan was een de bijzondere werktijdverkortingregeling (bijzondere wtv-regeling). Met de bijzondere wtv-regeling kregen bedrijven een deel van de loonkosten uit de WW betaald wanneer zij de werktijd van de werknemers tijdelijk zouden verkorten. De maatregel was bedoeld om een overreactie op de arbeidsmarkt te voorkomen. De bijzondere wtv-regeling werd in 2009 opgevolgd door de deeltijd-WW. Deeltijd-WW bood bedrijven ‘bedenktijd’ om te bezien of de vraaguitval waarmee ze werden geconfronteerd structureel was en of zij structurele maatregelen moesten treffen of niet. Om te bezien of de maatregelen in retrospectief hebben gewerkt en lessen te trekken voor de toekomst, is aan een extern bureau gevraagd om een evaluatieonderzoek uit te voeren naar de effectiviteit van de bijzondere wtv-regeling en de deeltijd-WW. De resultaten van 4
de evaluatie zijn eerder dit jaar afgerond en naar de Tweede Kamer gestuurd.
De evaluatiestudie is de eerste internationale studie die de effecten van werktijdverkorting als crisismaatregel op objectieve wijze heeft onderzocht. In deze evaluatie is namelijk niet alleen gekeken naar de mening van de gebruikers van de regelingen, maar is ook op basis van harde statistische data onderzocht of de regelingen effectief zijn geweest (zogenoemde netto effectiviteitanalyse). Deze netto effectiviteitanalyse laat zien dat er geen aantoonbare effecten kunnen worden gevonden van de regelingen op de ontwikkeling van de omzet en werkgelegenheid van de gebruikers ten opzichte van de niet-gebruikers. Dit beeld strookt met eerdere conclusies van het CPB en de OESO dat de deeltijd-WW een zeer beperkte bijdrage heeft geleverd aan het dempen van de werkloosheid in Nederland.5 Positieve noot is dat de evaluatie laat zien dat de maatregelen doelmatig zijn ingezet. Dat wil zeggen: ze zijn vooral benut door bedrijven die het zwaarste door de crisis werden geraakt. Dit is een indicatie dat de voorwaarden van de regelingen hun werk hebben gedaan om de instrumenten gericht in te zetten. De effectiviteit wordt door de gebruikers zelf overigens hoger ingeschat dan volgt uit de analyse naar netto effectiviteit. Ongeveer driekwart van de ondervraagde bedrijven denkt dat het bedrijf zonder de maatregelen meer mensen had ontslagen dan uiteindelijk nodig was. Van de werknemers denkt een aanzienlijk lager percentage, namelijk 34%, dat zij zonder de regeling hun baan niet hadden behouden. Probleem bij het direct ondervragen van de gebruikers van de regelingen is dat de uitkomsten mogelijk geen objectief beeld geven van de effectiviteit van de regelingen. De gebruikers van de regelingen hebben immers baat gehad bij de regelingen en zouden de effectiviteit bijgevolg – bewust of onbewust – te positief kunnen inschatten. Daarom vormde de analyse naar netto effectiviteit de kern van het onderzoek. Afsluitend kan worden geconcludeerd dat de resultaten van de evaluatiestudie aanleiding geven om kritisch te zijn of het inzetten van werktijdverkortingmaatregelen bij toekomstige economische neergangen wel effectief zou kunnen zijn.
2.2.3
Arbeidsparticipatie
De arbeidsparticipatie in Nederland behoort tot één van de hoogste in Europa. In 2011 bedroeg de bruto arbeidsparticipatie (20-64 jaar, nationale definitie) 75,4%. De bruto arbeidsparticipatie omvat de werkende en werkloze beroepsbevolking als percentage van de beroepsgeschikte bevolking en is een indicator voor het totale arbeidspotentieel dat binnen de economie beschikbaar is. De bruto arbeidsparticipatie is de afgelopen jaren vrij constant geweest en ligt ongeveer op het niveau van 2008 (75,3%). Dit is opvallend, omdat normaliter tijdens een economische neergang mensen ontmoedigd raken en zich niet meer aanbieden op de arbeidsmarkt.
4
Kabinetsreactie evaluatie bijzondere wtv-regeling en deeltijd-WW, 11 juni 2012, Den Haag. Hijzen, A. en D. Venn, 2011, The Role of Short-Time Work Schemes during the 2008-2009 Recession, OECD Social, Employment and Migration Working Papers, No. 115, Parijs. CPB (2011), Lage werkloosheid tijdens de crisis. Bedrijven hamsteren arbeid, Den Haag. 5
8
Om de arbeidsparticipatie in den brede te stimuleren heeft het kabinet Rutte-Verhagen maatregelen genomen om werken meer lonend te laten zijn en benadrukt het de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden om zelf werk te vinden.6 Daarnaast heeft het kabinet uitkeringsgerechtigden scherpere verplichtingen gegeven om op zoek te gaan naar werk, bijvoorbeeld door de invoering van een zoekperiode van vier weken naar werk of een opleiding voor jongeren die een bijstandsuitkering aanvragen. De afgelopen jaren is vooral de arbeidsparticipatie van ouderen verder gestegen. De bruto arbeidsparticipatie van ouderen (45-65 jarigen) steeg van 65,8% in 2008 naar 69,2% in 2011. Deze stijging komt voor een groot deel voor rekening van vrouwen. De bruto arbeidsparticipatie van oudere vrouwen steeg tussen 2008 en 2011 van 53,2% naar 58,6%. Bij oudere mannen steeg de bruto arbeidsparticipatie, in diezelfde periode, met 1,5%-punt tot 79,8%. Dat ouderen actiever zijn geworden op de arbeidsmarkt blijkt ook uit de sterke toename van de uittreedleeftijd de afgelopen jaren. In 2011 was de gemiddelde pensioneringsleeftijd 63,1 jaar; in 2008 was dit 62 jaar. In termen van arbeidsparticipatie is bij het ouderensegment de meeste winst te behalen. De afschaffing van VUT- en prepensioenregelingen hebben voor een belangrijke bijdrage gezorgd om ouderen langer aan het werk te houden. Ook het ingezette beleid van het kabinet Rutte-Verhagen is erop gericht om de participatie van ouderen te verhogen. Mede daarom is besloten de pensioenleeftijd vanaf 2013 stapsgewijs te verhogen tot 66 jaar in 2019 en 67 jaar in 2023 en daarna te koppelen aan de levensverwachting7. Ook de invoering van mobiliteitsbonussen, per 1 januari 2013, bevordert de arbeidsmarktpositie van oudere uitkeringsgerechtigden. De arbeidsparticipatie van vrouwen is de afgelopen decennia fors toegenomen. Ook in de periode van 2008 tot 2011 is de bruto arbeidsparticipatie van vrouwen verder gestegen van 62,1% naar 63,8% (nationale definitie). Deze stijging wordt voor het overgrote deel veroorzaakt door een stijging van de arbeidsparticipatie onder oudere vrouwen. Nederland behoort wat betreft arbeidsparticipatie van vrouwen tot de top van Europa. Alleen in de Scandinavische landen (Finland, Zweden en Denemarken) lag in het vierde kwartaal van 2011 de bruto arbeidsparticipatie (gemeten volgens de internationale definitie) hoger dan in Nederland. Qua arbeidsparticipatie van jongeren (tot 25 jaar) behoort Nederland tot de top van Europa. Nergens in de Europese Unie zijn jongeren zo actief op de arbeidsmarkt als in Nederland8. Dit wordt veroorzaakt door het grote aantal jongeren dat naast de studie een bijbaantje heeft. Als gevolg van de kredietcrisis hebben jongeren er echter voor gekozen om langer op school te blijven. Dit heeft de arbeidsparticipatie van jongeren wat geremd, maar heeft gelijktijdig een verdere oploop van de jeugdwerkloosheid tijdens de kredietcrisis voorkomen. In het najaar van 2011 liep de bruto-arbeidsparticipatie van jongeren op, omdat het aantal schoolverlaters groter was dan gebruikelijk (CPB, 2011). Een deel van deze jongeren kon echter geen baan vinden, waardoor gelijktijdig de jeugdwerkloosheid opliep. In 2011 bedroeg de bruto-arbeidsparticipatie van jongeren 42,1% (nationale definitie). De bruto-arbeidsparticipatie ligt daarmee nog wel lager dan in 2008 het geval was (45,9%). Het aantal zelfstandigen is de afgelopen tien jaar sterk toegenomen. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waren er in 2011 meer dan 1 miljoen zelfstandigen, waarvan het overgrote deel zelfstandige zonder personeel (zzp’er) is. Ook tijdens de huidige economische neergang is het aantal zelfstandigen en zzp’ers toegenomen. Zelfstandigen merken economische ontwikkelingen, sterker dan werknemers, in hun inkomen. Het inkomen van zelfstandigen fluctueert namelijk mee met de conjunctuur. In tijden van crisis krijgen 6
Op het gebied van arbeidsparticipatie heeft kabinet, in het kader van de Europa 2020 strategie, zich tot doelgesteld om in 2020 een bruto arbeidsparticipatie te behalen van 80%. 7 Het kabinet Rutte-Asscher heeft besloten de AOW sneller te verhogen. In 2018 wordtde AOW-leeftijd verhoogd naar 66 jaar en in 2021 naar 68 jaar. Vervolgens wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. 8 De employment rate (15-24 jaar) is, gemeten volgens de internationale definitie met de één uurgrens, in Nederland 62,4% in het eerste kwartaal van 2012. Het gemiddelde van de EU-27 is 32,1%.
9
zelfstandigen minder opdrachten en verlagen zij hun prijzen om concurrerend te blijven. Als de economie weer aantrekt zijn zij de eerste die profiteren.
2.2.4
Vooruitzichten
Hoewel de Nederlandse economie sinds het eerste kwartaal van 2012 officieel weer uit een recessie is, zijn de vooruitzichten voor de economie en de arbeidsmarkt niet rooskleurig. Het Centraal Planbureau (CPB) verwacht in de Macro-economische verkenning 2013 voor het jaar 2012 een krimp van de economie met 0,5%. Voor 2013 wordt een gematigde economische groei van 0,75% geraamd. De verwachting is dat de economie in de jaren daarna verder zal aantrekken. De economische groei voor de periode 2013-2017 zal, volgens het CPB, gemiddeld 1,25% per jaar zijn. Omdat de arbeidsmarkt met enige vertraging reageert op ontwikkelingen in de conjunctuur zal de arbeidsmarkt de komende jaren verslechteren. De economische krimp in 2012 en de gematigde economische groei in 2013 zal de vraag naar arbeid in de marktsector nog tot en met 2014 remmen. Voor de periode na 2014 verwacht het CPB weliswaar dat de groei weer aantrekt, maar dit leidt – over de periode 2013-2017 bezien – niet tot een stijging van de werkgelegenheid in de marktsector. Onder andere door een verdere toename van de werkgelegenheid in de zorg, als gevolg van de stijgende vraag naar medisch personeel die veroorzaakt wordt door de vergrijzing, zal het aantal werkzame personen in de periode 2013-2017 met gemiddeld ½% per jaar stijgen. Aangezien de arbeidsvraag aanvankelijk achterblijft bij de toename van het arbeidsaanbod zal de werkloosheid de komende jaren verder oplopen. Na 2014 zal de werkloosheid naar verwachting dalen. Bovenstaande voorspellingen zijn, zoals het CPB aangeeft, met een behoorlijke mate van onzekerheid omgeven. De neerwaartse risico’s zijn de komende jaren substantieel. Een verdere escalatie van de Europese schuldencrisis zal de groeivooruitzichten voor Europa en Nederland verslechteren, hetgeen zal betekenen dat de voorspellingen voor de arbeidsmarkt bijgesteld dienen te worden.
10
2.3. Regionaal- economische ontwikkelingen Deze paragraaf gaat in op de recente regionale sociaal- economische ontwikkelingen en verschillen tussen de regio’s. Na een korte beschrijving van enkele belangrijke demografische kenmerken wordt achtereenvolgens ingegaan op de economische groei, innovatie en het BBP per inwoner, gedifferentieerd naar landsdeel en/of provincie. De onderstaande regionale analyse maakt gebruik van een indeling in de volgende landsdelen: Noord Friesland, Groningen, Drenthe Oost Overijssel en Gelderland West Noord- Holland, Zuid- Holland, Utrecht, Flevoland Zuid Noord- Brabant, Limburg, Zeeland
2.3.1. Demografische situatie In 2011 telt Nederland 16.655.799 inwoners, een groei van bijna 2% ten opzichte van 2007. Bijna de helft (47%) van hen woont in landsdeel West, 21% in landsdeel Oost resp. Zuid en 10% in landsdeel Noord (figuur 2.5). Figuur 4: Inwoners in aantallen en percentages per landsdeel in 2011, bron: CBS (2012).
De bevolkingsdichtheid varieert van 207 inwoners per km2 in landsdeel Noord tot 906 in landsdeel West (figuur 2.6).
Figuur 5: Bevolkingsdichtheid per km2 per landsdeel in 2011, bron: CBS (2012).
2.3.2. Regionaal economische groei Als gevolg van de kredietcrisis liep de economische groei in 2008 terug. In 2009 kromp de Nederlandse economie met 3,7%. Vanaf 2010 was er sprake van een gematigd economisch herstel, maar halverwege 2011 kwam de Nederlandse economie opnieuw in een recessie terecht. Deze conjunctuurcyclus is zichtbaar in alle landsdelen, hoewel de mate waarin provincies getroffen werden verschilt. Zo blijkt dat Limburg en Noord-Brabant relatief hard getroffen werden door de economische crisis, maar dat in Groningen en Friesland de economische groei beduidend minder terugliep. 11
Figuur 6: Economische groei (excl. delfstoffenwinning) per provincie 2007-2011 Bron: CBS (2012).
De economische groei is mede afhankelijk van de dynamiek en innovatiekracht van het bedrijfsleven. Een indicator voor deze dynamiek is het aantal starters per inwoner in een provincie. Dit geeft een indicatie van de ondernemingsgeest van de (inwoners van de) provincie. Het totale aantal starters in Nederland is afgenomen van bijna 62.000 in 2007 tot 59.000 in 2011. Om de dynamiek in aantallen starters tussen verschillende provincies met elkaar te vergelijken, is het aantal starters per 1.000 inwoners bekeken. Hierin zijn opvallende verschillen zichtbaar tussen de provincies. In sommige provincies is het aantal starters per 1.000 inwoners tussen 2007 en 2011 afgenomen (bijvoorbeeld Noord-Brabant, Utrecht en Noord-Holland), terwijl dit aantal in andere provincies is toegenomen (bijvoorbeeld Flevoland en Zeeland). In 2011 was Flevoland de provincie met het meeste aantal startende bedrijven per 1.000 inwoners (4,1 starters per 1.000 inwoners). Figuur 7: Aantal starters per 1.000 inwoners, 2007 en 2011. Bron: KvK, CBS (2012).
12
Een veel gehanteerde indicator voor innovatie wordt gevormd door de uitgaven die worden besteed aan R&D. Regionale cijfers hierover worden eens in de twee jaar verzameld en die over 2011 zijn nog niet verschenen De totale uitgaven aan R&D (publiek en privaat) in Nederland zijn tussen 2007 en 2009 toegenomen van 10,3 miljard euro tot 10,4 miljard euro. Deze cijfers zijn niet gecorrigeerd voor inflatie. Wanneer wel rekening wordt gehouden met inflatie dan werd er in 2009 in reële termen zelfs iets minder uitgegeven dan in 2007. Om de verschillen in R&D uitgaven tussen de provincies met elkaar te vergelijken, zijn de totale R&D uitgaven per provincie afgezet tegen het Bruto Regionaal Product9 (zie onderstaande figuur). De regionalisering van de gegevens geschiedt op basis van de vestigingsplaats van de eenheden waar de R&D wordt verricht. In de provincie NoordBrabant werd in zowel 2007 als 2009 relatief het grootste bedrag aan R&D uitgegeven, maar zowel relatief als absoluut namen de uitgaven aan R&D tussen 2007 en 2009 sterk af. Geen van de provincies bereikt de EU-doelstelling van 3%.
Figuur 8: R&D uitgaven (publiek en privaat) als percentage van het BRP, per provincie (2007 en 2009)Bron: CBS, 2012.
Arbeidsmarktontwikkelingen per regio De mate waarin regio’s worden getroffen door de conjuncturele verslechtering als gevolg van de kredietcrisis verschilt door onder meer verschillen in de onderliggende economische structuur en verschillen in opleidingsniveaus tussen regio’s. In alle provincies is sinds 2008 de werkloosheid opgelopen. In 2011 was de werkloosheid met 3,7% het laagst in Zeeland en het hoogst in Groningen (7,3%).
2.3.3
Bruto Binnenlands Product per inwoner per provincie
De provincies verschillen sterk in economische omvang. Zuid- en Noord-Holland nemen samen zo’n 40% van het BBP voor hun rekening, gevolgd door Noord-Brabant, Gelderland en Utrecht (figuur 2.7). Vergeleken met 2007 is in 2011 het aandeel van met name Noord-Holland en Groningen in het nationale BBP enigszins toegenomen en dat in Zuid-Holland gedaald. Het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner bedroeg in Nederland in 2010 nominaal ongeveer 35.602 euro en in 2011 ongeveer 36.240 euro. Tussen de provincies bestaan verschillen in het BBP 9
BRP heeft betrekking op de totale productie binnen een provincie; hierin worden forensen meegeteld in de provincie waar ze werken en
niet waar ze wonen
13
per inwoner. De meeste recente cijfers voor het BBP op regionaal niveau hebben betrekking op 2009. Daarnaast is het BBP van de Randstedelijke provincies vertekend als gevolg van pendel. Forensen dragen bij aan het BBP van de provincie waar ze werken, maar niet aan het BBP van de provincie waar ze wonen. Het BBP per provincie is de toegevoegde waarde die geproduceerd wordt door bedrijven die gevestigd zijn in de betreffende provincie. Indien de delfstoffenwinning buiten beschouwing wordt gelaten, ontstaat het volgende beeld. De landsdelen West en Zuid hebben veruit de hoogste BBP per inwoner, terwijl de landsdelen Noord en Oost onder het landelijk gemiddelde zitten.
Figuur 9: Aandeel provincie in nationale BBP (exclusief delfstoffenwinning,)n 2007 en 2011. Bron: CBS (2012).
Figuur 10: BBP per inwoner per provincie(nominaal), 2007-2009 (exclusief delfstoffenwinning). Bron: CBS (2012).
14
3.
Prestaties en ontwikkelingen binnen de programma’s
3.1
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)
De vier landsdelige programma’s, die Nederland voor EFRO kent, zijn alle vier gericht op dezelfde drie prioriteiten namelijk: Prioriteit 1: innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie; Prioriteit 2: attractieve regio’s; Prioriteit 3: attractieve steden. Ieder programma heeft binnen en tussen deze prioriteiten zijn eigen accenten die mede zijn bepaald door de regionaal economische uitdagingen waar het programma een bijdrage aan wil leveren. Een belangrijke rode draad is dat de programma’s door de gerichtheid op de Lissabonagenda goed aansluiten op het landelijke beleid om het innovatieklimaat in Nederland te versterken. De programma’s zijn eind 2011, halverwege de looptijd, alle goed op stoom, waarbij de beschikbare middelen voor het grootste deel zijn gecommitteerd. In de NSR 2009 werd geconstateerd dat de economische crisis geen invloed lijkt te hebben op de projectaanvragen en de committering van de beschikbare middelen. Eind 2011 kan op basis van de voortgang voorzichtig worden geconcludeerd dat de economische crisis vooralsnog geen belemmering lijkt te zijn voor een voortvarende uitvoering van de projecten. Indicatoren In tabel 1 is aangegeven wat de voortgang van de geselecteerde indicatoren is, waarbij onderscheid is gemaakt naar de vier Operationele Programma’s. Aangegeven zijn de committeringswaarden, de oorspronkelijke doelen en de realisatie (resultaat). De committeringswaarde is het bedrag wat gelieerd is aan de goedgekeurde projecten. Het overzicht laat zien dat de realisatie redelijk op schema ligt, afgezet tegen de oorspronkelijke doelstellingen. Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat er nog veel werk te verzetten is om de realisatiewaarden in lijn te brengen met committeringswaarden. Voor een groot aantal indicatoren geldt dat de committeringswaarden behoorlijk uitkomen boven de vooraf gestelde doelen. Dit betekent niet alleen dat de programma’s ambitieus aan de slag zijn gegaan maar kan ook iets zeggen over de terughoudendheid die bij de voorbereiding van de programma’s is getoond bij het formuleren van de doelstellingen. Hoe dan ook, het vooraf formuleren van meetbare doelstellingen, die zowel ambitieus als realistisch zijn is geen sinecure. Het toont eens te meer aan dat het selecteren van de juiste indicatoren en het stellen van ambitieuze en tegelijkertijd te realiseren doelstellingen de nodige aandacht vraagt bij het opstellen van de OP’s voor de volgende programmaperiode. In tabel 1 is aangegeven wat de voortgang van de geselecteerde indicatoren is, waarbij onderscheid is gemaakt naar de vier Operationele Programma’s. Aangegeven zijn de committeringswaarden, de oorspronkelijke doelen en de realisatie (resultaat). De committeringswaarde is het bedrag wat gelieerd is aan de goedgekeurde projecten.
15
Tabel 1: Voortgang van de indicatoren (t/m 31-12-2011). Indicatoren
OP Noord
OP Oost
OP west
OP Zuid
Prioriteit 1: Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen
Resultaat Doel Committeringswaarde
978 1500 7359
593 900 3623
2354 3120 5750
2028 510 5932
Aantal R&D projecten
Resultaat Doel Committeringswaarde
5 20 41
66 15 88
30 121 59
246 350 375
Aantal nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis/R&D instellingen
Resultaat Doel Committeringswaarde
52 6 70
184 100 77
42 88 67
121 275 154
Aantal ondersteunde startende/ kl bedrijven <5j
Resultaat Doel Committeringswaarde
175 60 372
83 577 150
881 268 1496
2819 250 2756
Aantal ondersteunde MKB bedrijven
Resultaat Doel Committeringswaarde
1921 1000 5158
695 2000 1049
6549 535 10437
3644 1200 3887
Uitgelokte private vervolginvesteringen (in mln. euro’s)
Resultaat Doel Committeringswaarde
4,04 133,6
22,0 25 58,3
43,5 31 302,5
-
Private R&D investeringen (in mln.. euro’s)
Resultaat Doel Committeringswaarde
15,0 20 91,7
9,8 10 107,2
20,3 48,0 111,5
92,4 100 160,1
Publieke R&D investeringen (afgerond en in euro’s)
Resultaat Doel Committeringswaarde
38,3 mln. 20 mln. 176,4 mln.
9,9 mln. 10 mln. 160,8 mln.
-
29,7 20 42,9
Uitgelokte private vervolginvesteringen (in mln. euro’s)
Resultaat Doel Committeringswaarde
0,569 24,9
-
-
-
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen
Resultaat Doel Committeringswaard
70 500 2163
52 1250 309
12 1340 965
617 250 1090
Aantal toeristische recreatieve projecten
Resultaat Doel Committeringswaarde
1 6 15
4 10 13
4 35 16
18 40 23
Aantal projecten verbetering bereikbaarheid alternatieve vervoersvormen
Resultaat Doel Committeringswaarde
-
2 10 12
-
-
Aantal projecten verbetering bereikbaarheid
Resultaat Doel Committeringswaarde
1 6 11
3 10 15
-
5 20 12
Aantal ha bedrijventerrein gemoderniseerd
Resultaat Doel Committeringswaarde
91 150 225
40 200 158
0 88 130
600 56 735
Aantal projecten gericht op milieu (incl. externe veiligheid en luchtkwaliteit)
Resultaat Doel Committeringswaarde
1 3 4
-
5 104 15
2 10 11
Aantal projecten gericht op verbetering van natuur, landschap of cultureel erfgoed
Resultaat Doel Committeringswaarde
1 3 13
1 14 10
3 41 14
8 30 13
Prioriteit 2: Attractieve regio’s -
16
Prioriteit 3: Attractieve steden
Noord
Oost
West
Zuid
-
-
Uitgelokte private vervolginvesteringen (in mln. euro’s)
Resultaat Doel Committeringswaarde
1,89 8,39
Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen
Resultaat Doel Committeringswaarde
0 5 9
3 10 11
19 40 56
12 48 28
Aantal projecten gericht op ondernemerschap, stadswijkeconomie
Resultaat Doel Committeringswaarde
-
2 25 5
19 35 39
6 50 18
Aantal projecten gericht op participatie, leefbaarheid of sociale activering
Resultaat Doel Committeringswaarde
-
4 25 12
-
6 40 14
Aantal m2 bedrijfslocatie gemoderniseerd
Resultaat Doel Committeringswaarde
0 1.500.000 308.600
4.200 200.000 4.800
130.000 1.460.000 1.540.000
360.000 160.000
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen
Resultaat Doel Committeringswaarde
17 500 452
23 25 23
842 2420 2532
178 220 494
Projecten ter illustratie De huidige programmaperiode levert goede voorbeelden hoe het Europees fonds EFRO in Nederland bijdraagt aan innovatie en duurzame economische groei. Ter illustratie is onderstaand een korte beschrijving van enkele aansprekende projecten te lezen. In bijlage 1 zijn voor de afzonderlijke landsdelen, per prioriteit voorbeelden van projecten te lezen. ERIBA (European Research Institute for the Biology of Ageing) is een onderzoeksinstituut in Groningen van het UMCG en diverse faculteiten van de Rijksuniversiteit Groningen dat multidisciplinair onderzoek doet naar verouderingsprocessen en de ziekten die daarmee gepaard gaan. Het ERIBA-gebouw is zo ingericht dat de wetenschappers vanuit verschillende disciplines elkaar ontmoeten, om zo kruisbestuivingen te stimuleren en de kans op doorbraken te vergroten. Onderzoeksresultaten worden zo sneller vertaald naar adequatere preventie en behandelmethodes. Dit leidt onder andere tot de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, nieuwe medische technologie voor het stellen van diagnoses en nieuwe voedingsproducten. Het project vormt één van de pijlers onder het ‘Healthy Ageing’-cluster, dat zich in Noord-Nederland steeds verder aan het ontwikkelen is. Een goed voorbeeld van innovatie in Zuid-Nederland is het project Getijdenenergie uit de Oosterschelde Stormvloedkering. Na het succes van een proefproject rond getijdenenergie in de Westerschelde wordt in de Oosterschelde nu gewerkt aan een getijdencentrale in de stormvloedkering. Het is het eerste Nederlandse project dat zoveel energie kan opwekken door gebruik te maken van eb en vloed. Het vermogen is vijftig keer groter dan dat van een proefopstelling in de Westerschelde. De installatie moet stroom gaan leveren aan zo’n duizend huishoudens in Zeeland. Het VU University Medical Imaging Center in Amsterdam brengt alle medische beeldvormende technieken (imaging) bij elkaar. Op slechts enkele plaatsen in de wereld beschikt een universitair medisch centrum over een vergelijkbaar Imaging Center. Het nieuwe imaging apparaat waarover het centrum beschikt draagt bij aan de verbetering van de gezondheidszorg in algemene zin en meer specifiek aan het beter begrijpen van de oorzaken van ziekten als Alzheimer, kanker en hartziekten.
17
Het Innovation 2 Industrialisation project ondersteunt het MKB in de micro- en nanotechnologie bij het toepasbaar maken en vermarkten van de door hen ontwikkelde technologieën. In het projecten werken de bedrijven samen met de Radboud Universiteit en de Universiteit Twente. Het project versterkt de kennisinfrastructuur, innovatiekracht en concurrentiepositie van de deelnemende bedrijven in Oost-Nederland en creëert ruim 370 banen. De samenwerking biedt meerwaarde bij concrete innovatieprojecten zoals te ontwikkelen microtechnische medische instrumenten voor bloed- en vochtafname en echografie. De reeds aanwezige high tech infrastructuur wordt verder toegankelijk gemaakt, waardoor toepasbare en produceerbare micro- en nanosystemen worden gerealiseerd.
3.1.1
Prioriteit 1: Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie
Het Nationaal Strategisch Referentiekader formuleert de volgende doelstellingen voor prioriteit 1: toename van private investeringen in R&D; betere benutting van publieke kennis door bedrijfsleven; meer innovatieve starters en specifiek meer starters vanuit kennisinstellingen; betere kennisinfrastructuur. Bij prioriteit 1 is niet zozeer een ruimtelijke maar meer een thematische focus gericht op bevordering van clustering van belang. De belangrijke thema’s zijn onderzoek en technologische ontwikkeling, innovatie en ondernemerschap, financiering en informatiemaatschappij. Aan de hand van de realisatie van de indicatoren kan een goed beeld worden verkregen van de mate waarin de projecten een bijdrage leveren aan de gestelde doelen. Daarnaast biedt het overzicht aan projecten en de mate van committering inzicht of de juiste strategische keuzes zijn gemaakt als het gaat om het identificeren van speerpunten binnen deze prioriteit. Voor alle programma’s geldt dat het merendeel van de beschikbare middelen (om en nabij 60 %) besteed wordt aan de uitvoering van prioriteit 1. Daarbinnen gaat een belangrijk deel (om en nabij 40%) van de investeringen naar het MKB. Een vergelijkbaar deel is gericht op innovatie en het nog resterende deel (20%) komt ten goede aan investeringen in kennisontwikkeling. Kijken we naar de stand van zaken van de committeringen en de realisaties dan valt op dat de committering bij deze prioriteit bij alle programma’s het verst gevorderd is en halverwege de programmaperiode de nog beschikbare middelen nagenoeg volledig zijn gecommitteerd. Voor meer gedetailleerde informatie over de financiële stand van zaken zijn de afzonderlijke jaarverslagen van de OP’s te raadplegen. Lissabondoelstellingen De centrale doelstelling van de Lissabon strategie is gericht op het versterken van de nationale concurrentiekracht. Daartoe is in het NSR afgesproken dat minimaal 60% van de investeringen ten goede dient te komen aan geoormerkte innovatiethema’s. De uitvoering van de prioriteit (innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie) levert de belangrijkste bijdrage aan de Lissabondoelstellingen. Omdat er naast prioriteit 1 (innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie) in de andere 2 prioriteiten (attractieve regio's, attractieve steden) ook innovatieve projecten voorkomen komt het totaal aan innovatie ruim boven de 60%. Alle OP’s halen deze doelstelling ruimschoots. Tabel 2: Bijdrage OP’s aan Lissabondoelstellingen. EFRO Noord Oost West Zuid
Begroot 62,5 61,5% 63% 66%
gecommitteerd 63,7 66,4% 61 62%
Wat verder opvalt is dat de betrokkenheid van de markt bij deze prioriteit, in het bijzonder de investeringen gericht op innovatie en ontwikkeling, het grootste is.
18
Operationeel programma Noord Het beschikbare EFRO budget voor OP Noord is einde 2011 nagenoeg uitgeput. Dit is sneller verlopen dan vooraf was ingeschat. Kijken we naar de realisatie dan zien we dat het enorme toekenningstemo in de eerste uitvoeringsjaren niet tot nauwelijks tot uiting kwam in de bestedingen. Vanaf 2011 zijn echter ook de bestedingen goed los gekomen. Prioriteit 1 is de kern van OP Noord. Meer dan de helft van de EFRO middelen zijn bestemd voor de uitvoering van deze prioriteit. De strategie voor de uitvoering van prioriteit 1 sluit goed aan bij de smart specialisation strategy die de Commissie voor de volgende programmaperiode nastreeft en is gericht op het stimuleren van innovatie in een geselecteerd aantal kansrijke sectoren. Voor Noord Nederland zijn dit de sleutelgebieden water, energie en sensortechnologie. Daarnaast zijn er een aantal regionale speerpuntsectoren geselecteerd waaronder agribusiness en life sciences/Healthy Ageing. Voor prioriteit 1 is in 2011, anticiperend op vrijval, 11,8 mln. aan extra ruimte toegevoegd aan het beschikbare budget voor prioriteit 1 van 94,9 mln. Deze ruimte is vervolgens bijna volledig benut. Voor nagenoeg alle indicatoren geldt dat de committeringswaarde de streefwaarde overschrijdt. Wanneer we de realisatiewaarden in ogenschouw nemen kan voorzichtig worden geconcludeerd dat de realisatie in de pas loopt met de financiële voortgang. Operationeel programma Oost Bij OP Oost constateren we een zelfde beeld, waarbij de indicator “ aantal ondersteunde MKB bedrijven” en de indicator “aantal nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennis/researchinstellingen” nog niet de beoogde waarde heeft bereikt maar waarvoor we wel een stijgende lijn kunnen waarnemen. Ruim de helft van de beschikbare middelen voor deze prioriteit is gecommitteerd. Prioriteit 1 onderscheidt 2 maatregelen: 1) versterking kennisclusters voeding gezondheid en technologie en 2) versterken innovatiekracht en concurrentiepositie bedrijfsleven. Het accent voor de uitvoering van prioriteit 1 in Oost Nederland ligt voor een belangrijk deel op een goede begeleiding van de projectuitvoerders in de realisatie van het project en het voeren van de administratie. Operationeel programma West Bij OP West zien we eveneens een goede voortgang. 85% van het budget in prioriteit 1 is gecommitteerd en 32% van de committeringen is gerealiseerd. In 2011 waren 78 projecten in uitvoering, die duidelijk bijdragen aan de ontwikkeling van kennis, innovatie en ondernemerschap. De inschatting is dat in 2012 het budget zal zijn uitgeput. Prioriteit 1 draagt het meest bij aan de Lissabon doelstellingen. De helft van het beschikbare budget voor Kansen voor West is dan ook hiervoor bestemd. De voortgang van de committeringen verloopt volgens planning. De voortgang van de realisatie zal in 2012 de nodige aandacht vragen, ook in het licht van N+2. Opvallend is de hoge private cofinanciering. Operationeel programma Zuid Bij OP Zuid blijken de MKB subsidies in prioriteit 1 het succes van OP Zuid te zijn. Hier is door het MKB in Zuid Nederland massaal gebruik van gemaakt. De voor het MKB beschikbare subsidieregelingen zijn alleen toegankelijk voor innovatieve projecten in het MKB. De investeringen in innovatie en ondernemerschap moeten een bijdrage leveren aan de kenniseconomie. Over het algemeen worden de doelstellingen binnen prioriteit 1 goed gehaald. Wat opvalt is dat de private financiering fors hoger is dan vooraf is ingeschat. Mede als gevolg daarvan is het gemiddelde interventiepercentage in prioriteit 1 26,8% terwijl die vooraf was gesteld op 40%. Het feit dat er meer middelen beschikbaar zijn gesteld door overige financiers is een duidelijk signaal dat de projecten in een vraag voorzien. Bij Stimulus Programmamanagement worden de projecten goed gemonitord om eventuele vertraging tijdig te constateren en hier adequaat op te reageren.
3.1.2. Prioriteit 2: Attractieve regio’s De kwaliteit van de woon- en werkomgeving is een steeds belangrijkere factor voor de concurrentiekracht. Het NSR stelt dan ook dat om die reden de structuurfondsprogramma’s worden ingezet om te investeren in het woon- en werkklimaat, onder de voorwaarde dat projecten een economische meerwaarde hebben, duurzaam zijn en ruimtelijk geconcentreerd worden ingezet. Hier ligt voor de Nederlandse regio’s dan ook een grote uitdaging. 19
De thema’s die volgens het NSR voor de Nederlandse programma’s van belang zijn, zijn transportinfrastructuur en versterking synergie tussen omgeving en groei. Het thema duurzame energie dat de Commissie in de Communautaire Strategische Richtsnoeren aangeeft wordt vooral ingevuld via prioriteit 1. De projecten binnen deze prioriteit betreffen voor een belangrijk deel grootschalige publieke investeringsprojecten. In de eerste voortgangsrapportage NSR 2009 werd al aangegeven dat de voortgang van deze prioriteit minder voortvarend is dan die van prioriteit 1. Overigens wel conform de verwachting aangezien de voorbereidingstijd van deze veelal wat grootschaligere fysieke projecten, veel tijd vraagt. Dat lijkt een belangrijke verklaring voor het feit dat de realisatie nog wat achterblijft bij de oorspronkelijke doelstelling. Operationeel programma Noord Met prioriteit 2 zet Noord Nederland in op maatregelen die het ondernemingsklimaat aantrekkelijker maken, waarbij de inzet vooral gericht is op de economische kernzones. De projecten die voor ondersteuning in aanmerking komen zijn in drie actielijnen uitgewerkt: 1) aantrekkelijkheid landelijk gebied, 2)vergroten bereikbaarheid en mobiliteit en 3) opwaarderen bedrijfslocaties. Net als bij prioriteit 1 bleven de bestedingen in het begin achter bij de verwachtingen en zien we in 2011 een positieve omslag. Een belangrijke oorzaak hiervoor is de lange voorbereidingstijd die projecten onder deze prioriteit vaak vragen. Hierdoor kan het enkele jaren duren voordat projecten zover gevorderd zijn dat er ook daadwerkelijke kosten zijn te declareren of populair gezegd: ‘de schop in de grond gezet kan worden”. Overigens is wel opvallend dat een aantal projecten binnen prioriteit 2 dat al in 2010 was gecommitteerd, in 2011 ook nog geen bestedingen kenden. Wat verder opvalt, is dat in Noord prioriteit 2 het snelst met projecten is ingevuld. Ook opvallend is dat de verdeling van de middelen over de drie actielijnen fors afwijkt van de oorspronkelijke inschatting. De verklaring die de managementautoriteit hiervoor geeft is dat de projecten volgens het molenaarsprincipe (wie het eerst komt, het eerst maalt) zijn beschikt. Ten aanzien van de financiering is opvallend dat de private bijdrage aan deze prioriteit met gemiddeld 5% niet hoog is, maar toch nog beduidend hoger dan vooraf was voorzien. Provincies en gemeenten leveren een grote bijdrage aan deze prioriteit aangezien zij veelal de begunstigde zijn bij de projecten in deze prioriteit. Operationeel programma Oost In het OP Oost is 27,5 % van de beschikbare middelen gereserveerd voor de versterking van het innovatieklimaat in stedelijke netwerken (prioriteit 2). Aan de hand van 2 maatregelen wordt invulling gegeven aan deze prioriteit: 1) verbeteren bereikbaarheid en mobiliteit en 2) vergroten kwaliteit werk- en leefomgeving. In het jaarverslag 2011 is aangegeven dat de resultaten van de verantwoorde en afgerekende projecten overeen komen met de indicatoren zoals die in de verleningbeschikkingen staan vermeld. Wat opvalt, is dat de streefwaarde voor de indicator “aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen”, mede als gevolg van de herijking van de indicatoren die heeft plaatsgevonden, waarschijnlijk niet zal worden gerealiseerd. Bij prioriteit zien we dat de voortgang iets achter loopt op de planning. Het doel is om eind 2013 het beschikbare budget volledig gecommitteerd te hebben. Daarvoor is alle aandacht voor betrokken partijen vereist. Zo voert het programmamanagement gesprekken met stedelijke netwerken om zo de voortgang van het programma te borgen. Operationeel programma West Binnen het OP West is 76% van het budget voor prioriteit 2 gecommitteerd en is 15% van de committeringen gerealiseerd. Net als bij de andere OP’s zien we dat de realisatie achterloopt ten opzichte van de planning vanwege de langere voorbereidingstijd die voor de uitvoering van de projecten binnen deze prioriteit nodig blijkt te zijn. Voorbeelden van projecten die in 2011 zijn gecommitteerd geven aan dat de projecten binnen prioriteit 2 gericht zijn op het versterken van de economische vitaliteit met behoud van milieukwaliteit en landschappelijke waarden. Operationeel programma Zuid De hoofddoelstelling van prioriteit 2 is het versterken van het vestigingsklimaat van Zuid Nederland. Projecten die in het kader van deze doelstelling in aanmerking komen voor een financiële bijdrage liggen in de sfeer van bereikbaarheid, kwaliteit bedrijfshuisvesting, kwaliteit woon- en leefklimaat en externe veiligheid. Het beschikbare budget is voor 90% gericht op de economische kerngebieden, stedelijke netwerken en specifiek voor Zeeland toerisme. Het 20
programma is inmiddels nagenoeg gecommitteerd. De realisatie van de projecten loopt behoorlijk achter op de planning. De risico’s zijn door Stimulus Programmamanagement in kaart gebracht. Hoewel dit nog niet tot problemen leidt zal het programmamanagement wel belangrijke aandacht geven aan de voortgang van de projecten. Binnen het OP Zuid is een onderscheid te maken naar de projecten die in Zuidwest en in Zuidoost zijn beschikt. De projecten in Zuidoost zijn grootschaliger en vinden vooral in de steden plaats. De projecten in Zuidwest, in het bijzonder Zeeland zijn klein en vooral gericht op toerisme en imagoverbetering. De projecten in Zuidoost zijn ook meer divers van aard qua activiteiten en in Zuidoost is het gemiddelde interventiepercentage lager dan in Zuidwest.
3.1.3
Prioriteit 3: Attractieve steden
Aangezien aantrekkelijke steden een belangrijke vestigingsfactor zijn voor mensen en bedrijven is dit in het Nationaal Strategisch Referentiekader een aparte prioriteit. Deze prioriteit levert een bijdrage aan het verhogen van de sociaal-economische vitaliteit. De projecten die binnen deze prioriteit worden gehonoreerd zijn bijvoorbeeld: verbeteren van de kwaliteit van werklocaties en stedelijke ontwikkeling. In het NSR 2009 constateerden we dat deze prioriteit gemiddeld het minst hard loopt en ook het meest variërende beeld laat zien tussen de programma’s onderling. De verwachting wordt uitgesproken dat de achterstanden snel zal worden ingelopen aangezien er op dat moment een aantal projecten in de pijplijn zit, die lange voorbereidingstijd nodig hebben gehad. Het betreft dan vooral infrastructuurprojecten. Ook voor deze prioriteit zien we net als bij prioriteit 2 dat de doorlooptijd van de projecten gemiddeld lang is en de realisatie achterloopt bij de planning. Operationeel Programma Noord Binnen prioriteit 3 wordt in Noord ingezet op het aantrekkelijk maken van de woon- en werkomgeving in de vier steden (Groningen, Leeuwarden, Assen, Emmen). Het programma voor Noord kent voor deze prioriteit twee actielijnen: 1) opwaardering stedelijk voorzieningenniveau en 2) locaties voor kennisgeoriënteerde bedrijvigheid. In Noord liep de invulling van de prioriteit in vergelijking tot prioriteit 1 en 2 het minst snel. Maar ook voor deze prioriteit is het budget al bijna geheel vastgelegd. Het gemiddelde interventiepercentage van EFRO voor deze prioriteit is met 34% het dichtste bij de maximale 40% wanneer we dit vergelijken met de andere prioriteiten. Zoals was verwacht draagt de regio fors bij aan deze prioriteit. Ongeveer de helft van de kosten wordt naar verwachting gedekt door publieke partijen uit de regio. Wat opvalt is dat private partijen met een bijdrage van 11% van de kosten beduidend meer bijdragen dan verwacht (< 1%). Wat verder opvalt is dat de projecten in prioriteit 3 voortvarender van start zijn gegaan dan in de andere prioriteiten, wat we terugzien in de realisatie. Kijken we naar de voortgang van de indicatoren dan valt op dat de streefwaarden voor twee van de vier indicatoren nog niet is bereikt terwijl we bij de andere prioriteiten hebben kunnen zien dat de committeringswaarden de streefwaarden overtroffen. Operationeel Programma Oost Prioriteit 3 is in OP Oost gericht op het versterken van de attractiviteit van de grote steden: Almelo, Apeldoorn, Arnhem, Deventer, Ede, Enschede, Hengelo, Nijmegen en Zwolle. De prioriteit is uitgewerkt in 1 maatregel: het aanpakken van prioritaire probleemsituaties in stadswijken op een integrale en duurzame manier. Indicatoren van prestaties die hierbij horen zijn divers en gericht op het stimuleren van ondernemerschap, versterking onderwijs-arbeidsmarkt, versterking wijkeconomie en binnenstedelijke werklocaties en vergroten aantrekkelijkheid en leefbaarheid van de openbare ruimte. Hoewel de uitvoering van prioriteit 3 op gang lijkt te komen, blijft deze ondanks de versnelling in 2011 nog steeds achter bij de oorspronkelijke verwachtingen. Het programmamanagement spreekt intensief met de steden om afspraken te maken over de voortgang van de realisatie en knelpunten daarbij op te lossen. Vooral het verkrijgen van regionale en lokale cofinanciering lijkt een oorzaak voor vertraging te zijn. Operationeel Programma West Binnen prioriteit 3 van OP West zijn vier stedelijke programma’s opgesteld voor de G-4 steden: Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht. Daarnaast is er nog ruimte voor projecten in enkele andere steden. De gecommitteerde projecten richten zich vooral op de economische revitalisering 21
van bedrijfsruimte en openbare ruimte. De gemiddelde projectgrootte bedraagt 4,6 mln. waarvan 1,5 mln. EFRO. Einde 2011 is al 91% van het beschikbare budget gecommitteerd, waarbij opvalt dat reeds 34% van de committeringen is gerealiseerd. Operationeel programma Zuid Prioriteit 3 richt zich op vergroten van de participatie van en leefbaarheid voor bewoners en ook op het stimuleren van economische activiteiten binnen wijken en steden. De indicatoren die hierbij zijn geïdentificeerd zijn: 1) aantal projecten gericht op ondernemerschap, stads-/wijkeconomie, 2) aantal projecten gericht op participatie leefbaarheid of sociale activering, 3) aantal ha bedrijfslocatie gemoderniseerd, 4) aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen en 5) aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen. Binnen prioriteit 3 zijn nog de meeste middelen beschikbaar. De realisatie van de projecten loopt achter bij de verwachting. Daarnaast is de doorlooptijd bij een aantal projecten gemiddeld lang. Eind 2011 heeft Stimulus Programmamanagement de voortgang uitgebreid besproken met een vertegenwoordiging van de steden.
3.2
Europees Sociaal Fonds (ESF)
Het beschikbare ESF-budget voor de huidige programmaperiode is 830 miljoen euro. Het ESF- programma bevat drie inhoudelijke prioriteiten. Deze worden genoemd in het operationeel programma: Prioriteit 1: Vergroting van het arbeidsaanbod; Prioriteit 2: Bevordering insluiting op de arbeidsmarkt van kansarmen; Prioriteit 3: Vergroting aanpassingsvermogen en investeren in menselijk kapitaal. Voor de uitvoering van het programma wordt technische bijstand verleend van maximaal 4% van het programma budget. Elke prioriteit heeft zijn eigen accenten en specifiek wordt daarbij op enkele onderscheiden doelgroepen ingezoomd. De drie prioriteiten sluiten aan op de Europese werkgelegenheidsstrategie Europa 2020 (de opvolger van de Lissabon Agenda) en de doelstellingen van het Nationaal Hervormingsprogramma. De Europese strategie benadrukt het belang de arbeidsparticipatie te stimuleren voor mensen met een grote afstand tot een baan. Dit gaat vooral op voor ouderen, vrouwen, mensen met een handicap en migranten. De ESF – prioriteiten voor Nederland zijn in het verlengde hiervan bepaald. Zo investeert ESF in het voorbereiden van langdurig werklozen op een baan (prioriteit 1). Kwetsbare jongeren worden ondersteund bij de overgang van school naar werk (prioriteit 2). Daarmee sluit ESF aan bij de bredere nationale ambities op het terrein van scholing om zoveel mogelijk leerlingen te stimuleren tot het behalen van een startkwalificatie en daarmee hun kansen op een baan of vervolgopleiding te vergroten . Met de uitvoering van prioriteit 2 draagt ESF tevens bij aan de uitvoering van de Europese doelstelling om sociale bescherming en insluiting te bevorderen. Het uitgangspunt van Nederland is dat werk de beste oplossing voor armoede is. Nederland zet ESF in om de kansen van mensen op de arbeidsmarkt te verbeteren, mensen aan het werk te helpen of te houden en daarmee hun risico op armoede en sociale uitsluiting te verkleinen. De derde prioriteit borduurt tevens voort op de Europese en nationale ambitie om de ontwikkeling en arbeidsparticipatie van (onder meer oudere) werknemers te stimuleren. Deze prioriteit prikkelt werkgevers te investeren in de duurzame inzetbaarheid van hun werknemers. Het ESF- programma is inmiddels goed op gang en bijna alle middelen zijn of worden binnenkort verleend (gecommitteerd). Eén aanvraagtijdvak staat nog open (met een budget van 20 mln.) en één aanvraagtijdvak wordt geopend in november 2013 (van 10 mln.). Eind 2012 wordt bezien of en in hoeverre sprake is van onderuitputting binnen de diverse programmalijnen en worden zo nodig additionele maatregelen getroffen.
22
Het ESF 2007 – 2013 programma op hoofdlijnen: Prioriteit 1: vergroten arbeidsaanbod
Actie A
Actie J
Actie B
Actie C
Actie D Actie E
Doel Mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (ouderen, arbeidsbeperkten, niet-uitkeringsontvangers) naar werk begeleiden
Aanvragers Gemeenten, UWV, Opleiding- en Ontwikkelingsfondsen (O&Ofondsen)
Voorkomen en bestrijden Gemeenten, O&O-fondsen jeugdwerkloosheid Prioriteit 2: bevorderen insluiten op de arbeidsmarkt van kansarmen Doel Aanvragers Gedetineerden, tbs'ers en Ministerie van Veiligheid en jongeren in jeugdinrichtingen Justitie voorbereiden op werk en scholing Moeilijk lerende leerlingen Scholen voor praktijk en begeleiden naar werk of voortgezet speciaal onderwijs vervolgopleiding (PRO- en VSO-scholen) Prioriteit 3: Vergroten aanpassingsvermogen en investeren in menselijk kapitaal Doel Scholing lager opgeleide werknemers Sociale innovatie
Aanvragers O&O-fondsen Werkgevers (rechtspersonen), O&O-fondsen
Het ESF operationeel programma bevat kengetallen, waarmee de voortgang van de gestelde doelen binnen de verschillende actielijnen wordt gemeten. De algemene doelstelling van het programma is om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen en te houden. In tabel 3 is aangegeven wat de voortgang van de geselecteerde kengetallen is per actie, waarbij onderscheid is gemaakt naar doelen, streefwaarden en realisatie anderzijds. Extra leerkrachten dankzij ESF De Baander in Amersfoort is een streekschool voor leerlingen met een leerachterstand. De subsidie van het Europees Sociaal Fonds wordt gebruikt om leerlingen vanuit het praktijkonderwijs beter toe te leiden naar werk. Projectleider Guus Rammelt vertelt: “Op de Baander wordt het subsidiegeld grotendeels gebruikt om leerlingen in kleinere groepen te laten werken, om branchegerichte cursussen aan te bieden en ze intensief te begeleiden naar werk. Mede dankzij ESF hebben wij bijvoorbeeld extra leerkrachten kunnen aantrekken. We hebben onze activiteiten kunnen uitbreiden met arbeidskundig onderzoek voor 34 leerlingen en de samenwerking met bedrijven is intensiever geworden.”
23
Tabel 3: Stand van zaken ESF Programma (2007 t/m 2011).
Bereikt aantal deelnemers Resultaat Doel
A
J
B
C
D
121272
85674
26434
105864
782948
23650
40000
7900
3750
90000
29603
6556
16716
444556
90954
21147
99512
665506
29961
2215
20461
-
Bereikt aantal niet-uitkeringsontvangers Resultaat
42264
Bereikt aantal 55-plussers met een WWB-uitkering Resultaat
28507
Bereikt aantal deels AO met aanvullende of uitsluitend WWB-uitkering Resultaat
50501
Aantal afgeronde (re-integratie)trajecten Resultaat Doel Uitstroom naar arbeid Resultaat a
Bereikte duurzame uitstroom naar arbeid
21275
Doel
9702
-
Resultaat
12570
1524
Aantal deelnemers geplaatst op werkervaringsplaats, stage of traineebaan Resultaat
1808
Aantal deelnemers begeleid naar opleiding (oa BBL of BOL) of scholing Resultaat
2386
11182
Bereikt aantal volwassen gedetineerden Resultaat
4243
Bereikt aantal TBS-gestelden Resultaat
3031
Bereikt aantal strafrechtelijk in Justitiële jeugdinrichtingen verblijvende jongeren Resultaat
7387
Bereikt aantal civielrechtelijk in justitiële jeugdinrichtingen verblijvende jongeren Resultaat
2899
Bereikt aantal deelnemers dat een (deel) kwalificatie behaalt op niveau 1
Resultaat
2205
21243
Bereikt aantal deelnemers dat een deelkwalificatie behaalt op niveau 2 t/m 4
Resultaat
553
131550
Bereikt aantal deelnemers dat is opgeschoold naar kwalificatieniveau 3 of 4
Resultaat
Bereikt aantal deelnemers dat een startkwalificatie behaalt Resultaat
14121 562
16553
Bereikte doorstroom naar MBO-1 Resultaat
5905
Bereikte doorstroom naar BBL Resultaat
2813
Bereikt aantal deelnemers dat een EVC-traject heeft gevolgd
Resultaat
Bereikt aantal deelnemers dat een kwalificatie heeft behaald door het volgen van Resultaat een erkende opleiding anders dan die genoemd in het creboregister Bereikt aantal deelnemers dat sectoroverstijgende scholing heeft gevolgd
6894 341989
Resultaat
20706
Bereikt aantal deelnemers met duurzame arbeidsplaats Resultaat
394986
Jaarlijks start 40 projecten Resultaat Doel 90% beoogde aantal projecten levert één of meerdere implementatieplannen op Resultaat Doel
E
974 160 121 877
1. Niet voor alle indicatoren zijn doelen benoemd in het OP, derhalve zijn niet overal doelen in de tabel ingevuld. 2. Het gaat bij deze gegevens niet om unieke deelnemers 3. Voor Actie B zijn over het jaar 2011 wel het aantal deelnemers bekend, maar nog geen overige resultaten. 4. De duurzame uitstroom is gebaseerd op gegevens t/m 2010. De totale duurzame uitstroom over 2007 t/m 2011 is dus iets gro 5. Peildatum gegevens: 31-12-2011, bron: Jaarverslag over uitvoering ESF 2011 6. N.B.: de gegevens ‘uitstroom naar arbeid’ zijn niet afkomstig uit het Jaarverslag 2011. Hiervoor zijn de meest recente impactin gebruikt.
Bij alle acties wordt regelmatig gemeten hoeveel deelnemers uit de doelgroepen zijn bereikt (een ESF-traject hebben gevolgd of een Actie E- project hebben uitgevoerd dat is gefinancierd met ESFsubsidie). Ook wordt gemeten hoeveel deelnemers het ESF- traject afronden. Verder wordt bij de Acties B, C en D gemeten of de deelnemer een (deel)kwalificatie behaalt , een baan vindt of een vervolgopleiding gaat volgen en hoeveel deelnemers uitstromen naar (duurzame) arbeid. Bij Actie E kan subsidie voor sociaal innovatieve projecten worden gevraagd. Hier wordt gemeten hoeveel aanvragers worden bereikt en hoeveel van de aanvragers het gefinancierde product oplevert. Voor enkele indicatoren geldt dat de streefwaarden te laag of te hoog zijn ingeschat. Hieruit volgt dat het lastig is om vooraf realistische streefwaarden in te schatten. Het calculeren van streefwaarden en te realiseren doelstellingen vraagt ook bij het volgende ESF programma de nodige aandacht.
3.2.1
Prioriteit 1: Vergroten van het arbeidsaanbod
Prioriteit 1 richt zich op het vergroten van het arbeidsaanbod. De subsidie wordt verstrekt voor het re-integreren naar werk van personen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt (Acties A en J(eugd)). Binnen deze prioriteit zijn drie doelgroepen benoemd, te weten ouderen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten en niet-uitkeringsontvangers. Niet-uitkeringsontvangers zijn veelal werkzoekende vrouwen al dan niet met werkervaring en werkzoekende jongeren zonder startkwalificatie. Als gevolg van de economische crisis is daarnaast specifiek voor jonge werklozen 24
in de periode 2009-2011 de tijdelijke Actie J in het leven geroepen ten behoeve van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Deze wijziging heeft tot aanpassing van het operationeel programma geleid. Voor de Acties A en J geldt dat het verwachte aantal deelnemers reeds ruimschoots is gehaald. Wel ronden onder Actie A minder deelnemers dan geraamd hun traject ook daadwerkelijk af. De verwachting is dat aan het eind van de programmaperiode het als doel gestelde percentage afgeronde trajecten (75%) niet zal worden gehaald. Dit wordt mede veroorzaakt doordat nog niet alle gegevens over 2010 en 2011 bekend zijn en door onderregistratie. Trajecten kunnen langer duren dan de looptijd van een ESF-project, deelnemers stromen vaak gedurende de gehele looptijd van een ESF-project in. Als het ESF-project afloopt, neemt de subsidieaanvrager (gemeente, UWV) de afronding van het traject voor eigen rekening. Onderzocht wordt thans op welke wijze de resultaten van deze deelnemers alsnog in beeld kunnen worden gebracht (impact-indicatoren).
3.2.2
Prioriteit 2: Bevorderen insluiting op de arbeidsmarkt van kansarmen
Prioriteit 2 richt zich op het vergroten van het arbeidsaanbod en de insluiting op de arbeidsmarkt van kansarme groepen; mensen met een grote achterstandspositie op de arbeidsmarkt (Acties B en C). Specifiek wordt in deze prioriteit aandacht geschonken aan de re-integratie van (ex-) gedetineerden (Actie B) en het meer arbeidsmarktgericht scholen van moeilijk lerende kinderen: leerlingen uit het praktijkonderwijs (pro) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso) (Actie C). Voor de Acties B en C geldt dat het aantal deelnemers reeds ruimschoots is gehaald. Het te behalen aantal deelkwalificaties op de verschillende niveaus wordt tot nu toe gehaald onder Actie B. Daarbij vinden wel verschuivingen plaats van aantallen binnen de verschillende niveaus. De uitstroom naar duurzame arbeid onder Actie B ligt tot nu toe rond 21% van het aantal afgeronde trajecten. Bij Actie C stroomt ongeveer de helft van het aantal deelnemers dat een traject heeft afgerond door naar een vervolgopleiding en is ruim een derde doorgestroomd naar werk.
3.2.3
Prioriteit 3: Vergroten aanpassingsvermogen en investeren in menselijk kapitaal
Prioriteit 3 richt zich op het vergroten van het aanpassingsvermogen en het investeren in menselijk kapitaal (Acties D en E). In Actie D wordt dit bereikt door het bieden van scholing aan laaggekwalificeerde werknemers. Zo wordt binnen Actie D in mensen geïnvesteerd door EVCtrajecten (Erkennen Verworven Competenties) te financieren als startpunt voor het investeren in de noodzakelijke bij- of omscholing. Dit sluit aan bij de aanbevelingen van de Europese Commissie om in te zetten op menselijk kapitaal. In Actie E wordt ingezet op het vergroten van het innovatievermogen door subsidie te verstrekken aan werkgevers die inzetten op sociale innovatie. Dit houdt in vernieuwing van de arbeidsorganisatie en het maximaal benutten van competenties gericht op verbetering van de prestaties van de arbeidsorganisatie en ontplooiing van talent. Sinds 2011 wordt ook ingezet op duurzame inzetbaarheid om arbeidsdeelname en arbeidsproductiviteit te vergroten. Ook voor Actie D geldt dat het verwachte aantal deelnemers ruimschoots wordt gehaald. De trajecten leiden tot een hoger kwalificatieniveau, afgeronde EVC-trajecten of tot sectoroverstijgende scholing. Ongeveer 90% van de deelnemers die een traject heeft afgerond is werkzaam op een duurzame arbeidsplaats. Voor Actie E was het doel gesteld om jaarlijks 40 projecten te subsidiëren. Dat is ruimschoots gelukt, het totaal tot en met 2011 komt uit op 974. De uitkomsten van deze projecten zijn nog niet allemaal bekend. Daardoor blijft het aantal opgeleverde implementatieplannen (doel is een sociaal innovatief plan dat daadwerkelijk kan worden uitgevoerd) achter bij de 90% die tot doel is gesteld. De verwachting is dat dit aantal aan het eind van de programmaperiode hoger zal liggen.
25
3.3
Europese Territoriale Samenwerking
Naast de nationale EFRO- en ESF-programma’s neemt Nederland in de programmaperiode 20072013 ook deel in zeven Europese Territoriale Samenwerkingsprogramma’s. Het gaat om drie typen programma’s, die vanuit het EFRO worden ondersteund: • Grensoverschrijdende samenwerking (Interreg A); • Transnationale samenwerking (Interreg B); • Interregionale samenwerking (Interreg C). De totale EFRO-bijdrage die in de huidige periode voor Nederland beschikbaar is gesteld bedraagt €247 mln. De focus bij de Interreg programma’s ligt op innovatie en kenniseconomie. Andere prioriteiten zijn milieu, mens en maatschappij.
3.3.1
Grensoverschrijdende samenwerking
De grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s vinden plaats langs de land- en zeegrenzen met Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk. In deze programmaperiode worden er vier grensoverschrijdende programma’s uitgevoerd: • Vlaanderen-Nederland; • Euregio Maas-Rijn (EMR); • Deutschland-Nederland; • 2 Zeeën. Interreg Vlaanderen-Nederland België is lidstaatverantwoordelijk voor het Interreg programma voor de grensregio VlaanderenNederland. Eind 2011 zijn in totaal 55 projecten goedgekeurd. Omdat gekozen is voor het stimuleren van grootschalige projecten is dat aanzienlijk minder dan het vooraf gestelde doel van 95 projecten. De EFRO middelen bedragen voor het gehele programma voor de gehele looptijd circa €94,9 mln., waarvan momenteel €89,4 mln. euro gecommitteerd is (94,2%). De committeringspercentages voor de verschillende prioriteiten liggen allen boven de 90%: economie: 90,6 %, leefmilieu: 99,4 en mens: 95,1. Inmiddels is 42% van het totaal beschikbare bedrag ook daadwerkelijk uitgegeven. In het 2011 is het foutenpercentage 2% overschreden door onjuiste toepassing van het Integraal Uurtarief (IUT). Inmiddels is een gestandaardiseerde opbouw van het IUT-tarief vastgesteld. In 2011 is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd. Kort samengevat komen de evaluatieresultaten er op neer dat het programma Interreg Vlaanderen-Nederland goed draait, goede resultaten oplevert, een goede uitvoering- en beheersstructuur heeft en een adequaat pakket aan regelgeving kent. Euregio Maas-Rijn Nederland draagt lidstaatverantwoordelijkheid voor het programma Euregio Maas-Rijn (EMRprogramma). Dat betekent dat Nederland verantwoordelijk is voor beheer, uitvoering en controle van het programma. Eind 2011 telde het EMR-programma in totaal 48 projecten voor een totaalbedrag van €69,6 mln. aan gecommitteerde EFRO-middelen. Dit is een committeringspercentage van 96.7%. Dit betekent dus dat het gehele programma goeddeels is uitgeput en voldoet het aan de vooraf gestelde verwachtingen. Wel blijven de private investeringen blijft achter bij de doelstelling. Interreg Deutschland-Nederland Duitsland is als lidstaat verantwoordelijk voor het Interreg programma Deutschland-Nederland. De EFRO-middelen bedragen voor het gehele programma voor de gehele looptijd €138,7 mln., waarvan momenteel €123,5 mln. gecommitteerd is (89,1%). De committeringspercentages voor de verschillende prioriteiten liggen allen boven de 90%: Economie, technologie en innovatie: 85,4%, duurzame regionale ontwikkeling: 90,2% en integratie en maatschappij: 96,1%. Eind 2011 zijn in totaal 101 projecten goedgekeurd. In 2011 is een on going evaluatie uitgevoerd. Bij deze evaluatie zijn 2 hoofdthema’s bepaald nl n+2 problematiek (tijdige planning) en administratieve belasting. Uit een on line-enquete kwam naar voren dat 71% van de deelnemers vindt de uitvoering van het programma gepaard gaat met onredelijke administratieve lasten en geschat op meer dan 10% van 26
de projectkosten. De evaluatie heeft een aantal aanbevelingen opgeleverd die voor een deel nog gerealiseerd konden worden in het lopende programma en voor een deel van belang zijn voor het toekomstige programma.
Duitsland-Nederland: functional surfaces In 2012 is in het Duitsland Nederland programma het project Functional Surfaces gelanceerd. Dit project voorziet in de opbouw en het gebruik van een Duits-Nederlands competentiecluster voor functionele oppervlaktetechnologie voor het MKB in het gezamenlijke grensgebied. Het project beslaat 5 innovatieve, toepassingsrelevante proces- en productontwikkelingen, zoals easy-to-clean oppervlakken/nanotechnologieën voor onder andere de levensmiddelenindustrie. Het project kent een sterke link met de Nederlandse Topsector HTSM. Vanuit EZ is daarom 665.825 euro geïnvesteerd. De totale projectkosten bedragen 7,5 mln. euro waarvan 3 mln. euro EFRO. Vlaanderen Nederland: Bio Base Europe Een sprekend voorbeeld van de Interreg samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland is het project Bio Base Europe dat op 11 juni werd geopend door de Vlaamse premier Peeters en de Nederlandse Minister van Economische Zaken Verhagen. Het project voorziet in de bouw van een Vlaams-Nederlands onderzoek- en opleidingscentrum voor Biotechnologie. Het totale project bedraagt 21 mln. euro met een bijdrage van 6 mln. EFRO en 3,2 mln. cofinanciering van EZ. Dit project voorziet in een goede samenwerking van de triple helix en is een goede stap in de ontwikkeling van het Biobased cluster in de Vlaams-Nederlandse Delta.
2 Zeeën Managementautoriteit van het 2 Zeeën programma is de Franse regio Nord-Pas de Calais. Deelnemers aan het programma zijn partners van een aantal aan de Kanaalzone grenzende regio’s in Frankrijk, Engeland, België en Nederland. Voor het programma 2 Zeeën is deze programmaperiode een bedrag van €157 mln. aan EFRO beschikbaar. Het volledig beschikbare EFRO-budget was eind 2011 gecommitteerd, waarmee 86 projecten worden ondersteund. Inmiddels is reeds €76 mln. uitgegeven, waarvan €37 mln. aan economische activiteiten, €15 mln. aan milieuprojecten en €16 mln. voor projecten binnen het thema leefomgeving.
3.3.2 Transnationale samenwerking De transnationale samenwerkingsprogramma’s bieden aan Nederland een kader om haar ruimtelijke en economische hoofdstructuren in een Europese context in te bedden. Nederland participeert in deze periode in een tweetal transnationale samenwerkingsprogramma’s: • Noordzee • Noordwest Europa Noordzee Het gebied van het Noordzeeprogramma omvat voor Nederland de provincies Noord-Holland, ZuidHolland, Zeeland, Flevoland, Overijssel, Drenthe, Friesland, en Groningen. Andere regio’s binnen het programma Noordzee liggen in Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, België en Zweden. Managementautoriteit is de Deense regio Central Denmark Region. Het programma Noordzee heeft vier prioriteiten: innovatie, duurzaam milieubeheer, gebiedsgerichte aanpak in de Noordzeeregio en aantrekkelijk woon- en werkmilieu. Het totale beschikbare budget is €148 mln. EFRO. Hiervan is €136 mln. toegekend (92%) en inmiddels voor een bedrag van €39 mln. gerealiseerd (26%). Nederland is bij 56 van de 60 toegekende projecten betrokken. Naar verwachting wordt het budget in 2012 volledig toegezegd. Noordwest Europa De landen die onder het werkingsgebied van het programma Noordwest Europa vallen zijn: België, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Luxemburg, Zwitserland, Ierland, Frankrijk en Nederland. Een deel 27
van Nederland valt buiten het werkingsgebied, dit zijn: Groningen, Friesland en Drenthe. Managementautoriteit is de Franse regio Nord-Pas de Calais. Van het voor het programma Noordwest Europa beschikbare bedrag (€350 mln.) is inmiddels €290 mln. gecommitteerd, dat is 89%. Het gecommitteerde bedrag is verdeeld over de vier prioriteiten: kennisintensieve economie: €68,5 mln. (24%), natuurlijke hulpbronnen en risico management: €88,7 mln. (30%), duurzame infrastructuur en ICT: €65,9 mln. (23%) en sterke en duurzame samenleving: €67,0 mln. (23%). De overschakeling van de vorige programmaperiode naar de huidige was aanvankelijk moeizaam door aangescherpte criteria en de vraag naar nieuwe partnerschappen. Thans ligt het programma goed op schema.
3.3.3
Interregionale samenwerking
In het kader van Doelstelling 3 wordt ook één Interregionaal samenwerkingsprogramma uitgevoerd, waarin alle EU-lidstaten plus Noorwegen en Zwitserland participeren. Managementautoriteit is de Franse regio Nord-Pas de Calais. Het centrale secretariaat is in Lille gevestigd, daarnaast zijn er 4 regionale informatiepunten. Dit programma kent een gemeenschappelijk communautair budget ad €302 mln. en omvat verschillende initiatieven op het gebied van uitwisseling van kennis en netwerkvorming. De twee prioritaire thema’s voor dit programma zijn innovatie en kenniseconomie, voorts milieu en risicopreventie. De thema’s binnen het programma zijn gericht op regionale ontwikkeling. Eind 2011 waren in 3 calls totaal 122 projecten goedgekeurd met een totaal subsidiebedrag van €180 mln. In 2012 zal het budget volledig toegezegd worden.
3.4. Evaluaties 2009-2011 3.4.1. Evaluaties EFRO Midterm evaluatie EFRO D2 2007-2013 De Europese Commissie verplicht elke regio om een communicatieplan op te stellen en deze halverwege de programmaperiode en aan het eind te evalueren. De evaluatie moet zicht bieden op de resultaten van de communicatieplannen en de effecten op de zichtbaarheid en bekendheid van de programma’s en de rol van de Europese Unie daarbij. De betrokken managementautoriteiten en het ministerie van EL&I hebben de midterm evaluatie benut om niet alleen de voortgang van de communicatieplannen tussentijds te evalueren maar ook de algehele voortgang van de programma’s. Berenschot heeft in opdracht van EL&I in 2010 deze midterm evaluatie van de EFRO-D2 programma’s 2007-2013 uitgevoerd. De evaluatie omvat dus zowel het functioneren en de voortgang van de programma’s als de communicatieactiviteiten die zijn ontwikkeld. De centrale vraagstelling van de evaluatie was: 1. evalueer het functioneren van de vier programma’s op een gelijke manier; 2. wat zijn de resultaten en effecten van de communicatieplannen? 3. wat kunnen we uit de ervaringen tot nu toe leren voor het vervolg? Functioneren van de programma’s De programma’s liggen goed op koers, zowel inhoudelijk als financieel: De uitvoering is halverwege de programmaperiode goed op stoom gekomen. Alle regio’s waren, meer dan verwacht, in staat om goede projecten te werven. Het EFRO programma als geheel wordt goed benut om nationaal en regionaal beleid te versterken. Zo wordt ruim 60% van de middelen besteed aan innovatieve projecten. De middelen worden goed benut om bestaand nationaal en regionaal economisch beleid te versterken. Dit geldt vooral het innovatiebeleid die een impuls krijgt met de koppeling van EFRO aan de Lissabonagenda. Financieel is de mate van committeringen halverwege de programmaperiode voor het EFRO programma als geheel voor 70% gerealiseerd en is de verwachting dat de budgetten volledig besteed worden. 28
Resultaten en effecten van de communicatieplannen. De bekendheid van EFRO en de programma’s is bij potentieel begunstigden, begunstigden en intermediairs bevredigend. Er zijn veel activiteiten georganiseerd die hebben bijgedragen aan de bekendheid. Uiteraard zijn er ook op onderdelen verbeteringen mogelijk. Meer aandacht voor een omgevingsanalyse en doelgroepenonderzoek kan bijdragen aan een effectieve communicatie. Dit is een van de aandachtspunten voor de resterende programmaperiode. In nadere analyse is te lezen in hoofdstuk 3.6.1. Aandachtpunten voor het vervolg Naast deze overwegend positieve beoordeling komt er uit de evaluatie een aantal punten naar voren dat de aandacht vraagt van de MA’s en EL&I/coördinatiepunt SF. De aandachtpunten voor de resterende programmaperiode (korte termijn) zijn de (her)verdeling van de resterende middelen, het toezicht op de uitvoering, de invulling van de controle op de uitvoering en de coördinerende rol van EL&I. Met betrekking tot de communicatie is de belangrijkste opgave voor de resterende subsidieperiode om de resultaten en effecten van de projecten onder de aandacht te brengen. De Europa Kijkdagen, die de 4 MA’s samen met het coördinatiepunt in mei van ieder jaar organiseert is hiervan een mooi voorbeeld. Evaluatie controle- en beheerstructuur EFRO In 2011 is in opdracht van het ministerie van EL&I evaluerend onderzoek verricht naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het controle- en beheersysteem EFRO. Aanleiding voor deze evaluatie was de toezegging van het vorige Kabinet in reactie op het EU Trendrapport 2009 om het controle- en beheersysteem voor EFRO voor de programmaperiode 2007-2013 tussentijds te evalueren. Uit de evaluatie komt naar voren dat het controle- en beheersysteem wat betreft de doeltreffendheid naar tevredenheid functioneert. Het foutpercentage met betrekking tot de rechtmatigheid van de gedeclareerde uitgaven is op het moment dat de evaluatie wordt uitgevoerd minder dan 2%. Het controlesysteem is zodanig ingericht dat gedurende de looptijd van een project onregelmatigheden kunnen worden gesignaleerd en gerepareerd. De structuur met een centrale CA en AA heeft eraan bijgedragen dat er afstand is gecreëerd tussen de begunstigden en de certificering van de betalingen. Een centrale CA en AA leveren bovendien schaal- en kennisvoordelen op. Echter, deze tussenstand op basis van een evaluatie uitgevoerd in 2011 is nog geen garantie dat de doeltreffendheid van het controlesysteem gewaarborgd is. Uit de jaarlijkse controlerapporten van de AA die begin 2012 aan de Commissie zijn gezonden komt naar voren dat er bij twee programma’s een foutenpercentage is geconstateerd tussen de 2 en 3%. Dit was voor de Commissie aanleiding om vast te stellen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen van de betreffende programma’s. De Commissie heeft daarop aan de verantwoordelijke autoriteiten (MA, CA, AA en EL&I ) verzocht om aan te geven welke acties zullen worden ondernomen om de geconstateerde tekortkomingen op te heffen, zodanig dat het foutpercentage niet hoger dan 2% zal bedragen. Inmiddels hebben de Management Autoriteiten maatregelen genomen. Ten aanzien van de doelmatigheid (efficiency) geeft de evaluatie aan dat er ruimte is voor verbetering. Een punt van aandacht is dat de Commissie niet altijd duidelijkheid kan verschaffen over de interpretatie van de subsidiabiliteitsregelgeving. Ook is volgens de onderzoekers de Commissie niet altijd eenduidig in de interpretatie van deze regels. Doordat het normenkader van waaruit de betrokken partijen (AA, CA, MA’s EL&I) functioneren onzeker is, vertonen zij risicomijdend gedrag. De invulling van de coördinerende rol door EL&I is ook onderwerp van evaluatie geweest. Deze rol is lopende het programma geïntensiveerd en verbeterd. Zo is op initiatief van het coördinatiepunt het programmamanagersoverleg (PMO) ingesteld. Hierin participeren alle stakeholders (AA, CA, MA’s, Fin en EL&I). Aanbevelingen voor de huidige periode De aanbevelingen voor de huidige periode (zie onderstaande box) zijn voor een belangrijk deel gericht op een sterkere regierol van het Coördinatiepunt en hebben vooral betrekking op het afstemmen van elkaars procedures en controlemechanismen, de interpretatie van EU-regelgeving en de bemiddeling bij conflicten. Al deze aanbevelingen zijn inmiddels in meer of mindere mate geïmplementeerd 29
-
-
-
-
3.4.2
Stem de controlesystemen van de MAs, AA en CA op elkaar af, zodat meer voortgebouwd kan worden op elkaars controles. (PMO) Zorg voor voldoende capaciteit, kennis en kunde binnen de Beheersautoriteiten voor het uitvoeren van de controles (AA, CA, MA’s). Werk subsidiabiliteitsregels uit waar nodig, vereenvoudig ze waar mogelijk en zorg voor voorlichting waar er behoefte is. (Coördinatiepunt EL&I) Weeg het risico van het gedeeltelijk naleven van regelgeving of kleine fouten (PMO); Bekijk gezamenlijk de nog bestaande interpretatieproblemen die nog niet zijn opgelost met de operatie Stofkam (taak van MAs en AA, Coördinatiepunt en eventueel een onafhankelijke derde); Verbeter de communicatie vanuit de AA verder (AA); Neem desgevraagd als Coördinatiepunt een bemiddelende en beslissende rol bij interpretatieverschillen zoals afgesproken in het convenant (Coördinatiepunt op verzoek van MA, AA of CA); Maak waar nodig verdere afspraken over verwerkingstijden en doorlooptijden (PMO) Verbeter de toegankelijkheid en informatievoorziening van de interne website (Coördinatiepunt) Zorg voor uniforme voorlichting naar begunstigden met betrekking tot regelgeving en administratie (MA’s) Neem meer regie in de communicatie richting de EC met betrekking tot de problemen die Nederland heeft met de implementatie van de regels en voorwaarden. (Coördinatiepunt).
Evaluaties ESF
Tussentijdse evaluaties In de periode 2009- 2012 is een aantal subsidielijnen (de ESF Acties A10, B11, C, D en E12) tussentijds geëvalueerd. Halverwege de programmaperiode is geconstateerd dat bij de uitvoering van de subsidielijnen voor gemeenten en O&O-fondsen (Actie A in prioriteit 1 en Actie D in prioriteit 3) zich knelpunten voordeden op het gebied van de benutting. Beide subsidielijnen zijn om die reden samen geëvalueerd. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de benutting van de ESF middelen tengevolge van de economische crisis aanzienlijk is toegenomen. Bij de subsidielijn (Actie D) gericht op de doelgroep werkgevers komt dit ook door deeltijd-WW en de verplichte (om)scholing van laagopgeleide werknemers. Uit het onderzoek is verder naar voren gekomen dat een aantal zaken zoals de communicatie en relatie tussen de uitvoering en de aanvragers en verder de kennis van aanvragers over de wijze waarop de ESF-projectadministratie in elkaar zit, verder kan worden verbeterd. Ondanks de verbeterde onderbenutting blijft het nodig vinger aan de pols te houden. De resterende programmajaren wordt daarom nauwgezet gemonitord hoeveel middelen die subsidieontvangers daadwerkelijk hebben besteed en verantwoord. In 2011 zijn ESF-middelen om die reden geheralloceerd. Ook heeft het Agentschap SZW ingezet op meer voorlichting. De twee subsidielijnen in prioriteit 2, gericht op achtergestelde doelgroepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt (de Acties B en C) zijn ook samen geëvalueerd. De benutting in prioriteit 2 was geen probleem. Bij deze subsidielijnen is met name bezien of de doelstellingen (kunnen) worden behaald aan het einde van de programmaperiode en is gekeken naar verklaringen bij een eventuele prognose dat doelstellingen niet zullen worden gehaald. Uit het onderzoek is gebleken dat de economische crisis impact heeft op het tussentijds niet behalen van een aantal doelstellingen. In de afgelopen crisisjaren hebben de oplopende werkloosheid, de teruglopende werkgelegenheid en ruimere arbeidsmarkt de kans op een baan verminderd, zeker voor de relatief kansarme doelgroepen in prioriteit 2. In deze prioriteit is geconstateerd dat de doelstellingen en de streefwaarden over het afronden van trajecten niet geheel worden behaald. Bij de subsidielijn voor de (ex-) gedetineerden komt dit ook door factoren als de terug- of overplaatsing van de deelnemer Tussentijdse evaluatie ESF Acties A en D, Research voor Beleid, Zoetermeer 21 september 2010 Tussentijdse evaluatie ESF Acties B en C, Research voor Beleid, Zoetermeer 26 april 2011 12 Evaluatie tijdvak 1 Actie E sociale innovatie van het ESF- programma 2007-2013, Bureau Bartels B.V., Amersfoort 28 april 2011 10 11
30
tijdens de detentie, waardoor het traject wordt onderbroken of wordt overgenomen door een instelling van buiten het ministerie van Veiligheid en Justitie (waardoor het resultaat niet meer wordt gemeten). In prioriteit 3 is het eerste aanvraagtijdvak in 2008 van de subsidielijn sociale innovatie (Actie E) geëvalueerd. Uit deze evaluatie bleek dat de regeling in 2008 als effectief kan worden aangemerkt. De deelnemende werkgevers (arbeidsorganisaties) zijn in staat gesteld om aandacht te gaan schenken aan sociale innovatie. De gestelde doelen en streefwaarden werden in vrijwel alle gevallen gerealiseerd. Op basis van dit onderzoek is in 2011 de regeling vereenvoudigd en toegankelijker gemaakt zodat ook kleinere arbeidsorganisaties gebruik kunnen maken van de regeling. De maximale subsidiebedragen zijn verlaagd, waardoor het bereik groter werd en meer (ook kleine) werkgevers subsidie voor sociale innovatie hebben kunnen aanvragen. Evaluatie Actieplan Jeugdwerkloosheid 13 De Actie J(eugd; J1 en J2) is een tijdelijke actie, die daarnaast onderdeel uitmaakt van het nationale Actieplan Jeugdwerkloosheid. Dit Actieplan is in 2009 opgesteld vanwege door de economische crisis gestegen jeugdwerkloosheid. Het nationale Actieplan Jeugdwerkloosheid is in 2011 geëvalueerd. Een belangrijke opbrengst van het Actieplan is dat de samenwerking op landelijk en regionaal niveau een nuttige arbeidsmarkt(infra-)structuur heeft opgeleverd voor informatie-uitwisseling, dienstverlening aan jongeren en regionale samenwerking. Regionaal en lokaal is veel ervaring opgedaan met vraaggerichte benadering van werkgevers, verbetering van integrale werkgeversdienstverlening en het matchen van vraag en aanbod (14).
3.5
Communicatie en zichtbaarheid van de programma’s
3.5.1
Communicatie EFRO
Communicatie is een belangrijk middel om de meerwaarde en resultaten van het EFRO programma en de bijdrage die Europa hieraan levert zichtbaar te maken voor het Nederlandse publiek. Elke regio heeft een communicatieplan opgesteld dat vervolgens door de Commissie is goed gekeurd. Voor ieder jaar wordt het communicatieplan uitgewerkt tot een jaarplan. Het jaarplan geeft gedetailleerd aan welke acties wanneer zullen worden ondernomen. Nu de programmamiddelen voor een groot deel zijn gecommitteerd, is de focus van communicatie verschoven van informeren over het programma en acquisitie naar laten zien wat de programma’s bereikt hebben en verantwoording afleggen.
Midterm evaluatie Een van de opvallende punten uit de Midterm Evaluatie is dat de communicatiespecialisten van de programma’s zich bij het schrijven van het communicatieplan sterk hebben laten leiden door de verplichtingen die de Commissie stelt. Als gevolg daarvan is, volgens de evaluatoren, de creativiteit in de ontwikkeling van de communicatiestrategieën en de daaruit voortvloeiende acties en middelen onder druk gezet. Ander punt van aandacht is dat de communicatiedoelstellingen in de communicatieplannen nog onvoldoende SMART geformuleerd zijn. Het merendeel van de berichten in de regionale en landelijke media is positief, waarbij EFRO in de regionale media vaker voorkomt. De website “Europa om de hoek” is het bekendste communicatiemiddel. Deze wordt ook in het algemeen positief beoordeeld. De doelgroepen geven aan behoefte te hebben aan doelgroepgerichte, concrete informatie en persoonlijk contact. De regelingen zelf worden als ingewikkeld beoordeeld wat het vanuit communicatief oogpunt lastig maakt om daarover effectief te communiceren. Aangezien er geen 0-meting is verricht zijn er geen uitspraken te doen over de effectiviteit van de communicatie. Wel komt uit de MTE naar voren dat de bekendheid van EFRO en de afzonderlijke programma’s bevredigend is. 13
Samen in actie, Evaluatie Actieplan Jeugdwerkloosheid, Eindrapport, Zoetermeer, Research voor beleid, 5 september 2011
14
Samen in actie, Evaluatie Actieplan Jeugdwerkloosheid, eindrapport Research voor Beleid, Zoetermeer 2011
31
Samenwerking De verschillende programma’s onder het EFRO hebben elkaar in de afgelopen jaren opgezocht en communiceren deels op programmaoverstijgend niveau. Zo hebben zij samen met het ministerie van EL&I, het Agentschap SZW en de vertegenwoordiging van de EC in Nederland de website www.europaomdehoek.nl opgezet en worden er sinds drie jaar gezamenlijk de Europa Kijkdagen georganiseerd.
Website Europa om de hoek De website www.europaomdehoek.nl is een samenwerking tussen de Europese Commissie, de MA’s, het ministerie van EL&I en het Agentschap SZW. Het doel van deze website is om de transparantie en de kennis over de besteding van Europees geld te vergroten. De doelgroepen variëren van potentiële projectindieners tot en met het grote publiek. De projecten staan op deze website centraal onder het motto ‘kijk, dit gebeurt er met Europees geld bij jou in de buurt’. De website blijkt een uitstekend medium om de doelgroepen te informeren. Zo blijkt uit de MTE dat de website het bekendste communicatiemiddel is onder de verschillende doelgroepen. Inmiddels is deze website ook in het Engels beschikbaar. De website werd in 2012 in de categorie Information and Communication een van de finalisten voor de RegioStars Awards van de Europese Commissie maar viel uiteindelijk niet in de prijzen.
Europa kijkdagen Bijzondere vermelding verdient nog de Europa kijkdagen. Dit evenement vindt jaarlijks in mei plaats. Tijdens deze open dagen zetten de projecten in het land hun deuren open voor het publiek. Daarmee verschaffen de projecten die een bijdrage hebben ontvangen van Europa een beeld hoe de Europese Commissie samenwerkt met de Nederlandse overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen aan de versterking van het regionale en nationale economische groeivermogen. Bij de organisatie werken verschillende programma’s samen. Naast de regionale EFROprogramma’s doen hier ook de INTERREG-programma’s aan mee en in 2012 voor het eerst ook het Europees Visserijfonds.
Overige communicatieactiviteiten Naast deze landelijke communicatieactiviteiten organiseren de managementautoriteiten zelf ook tal van activiteiten gericht op voorlichting aan potentiële projectindieners, andere belanghebbenden en het grote publiek. Hiermee wordt de bijdrage die Europa levert aan de regionaal economische ontwikkeling onder de aandacht gebracht. De activiteiten lopen uiteen van voorlichtingsbijeenkomsten, nieuwsbrieven en deelname aan beurzen tot persberichten, promotiemateriaal en werkbezoeken. Voorbeelden hiervan zijn te lezen in de afzonderlijke jaarverslagen van de Programma’s. Daarnaast beschikken de OP’s over een eigen website waar de nodige informatie is te verkrijgen over de programma’s en de voorwaarden.
Toekomst In de afgelopen jaren is de samenwerking op het gebied van communicatie tot stand gekomen en elk jaar verder ingekleurd. Voor de toekomst is het de bedoeling om deze samenwerking nog verder te laten groeien. Gezamenlijk optrekken versterkt de positie van Nederland naar Europa, maakt de boodschap sterker en werkt efficiënter omdat ook gezamenlijke acties en middelen kunnen worden ontwikkeld. Deze werkwijze sluit ook aan bij de bevindingen uit de Midterm Review die door Bureau Berenschot is uitgevoerd. Bovendien sluit deze werkwijze aan bij de nieuwe Brusselse regelgeving.
3.5.2
Communicatie ESF
Volgens de Europese ESF- verordening dient er gedurende de planperiode jaarlijks een evenement gehouden te worden over ESF. Per jaar worden de actuele speerpunten in de communicatie bepaald. Zo is het jaarlijks event steeds gericht op een actueel thema of een specifieke doelgroep. In 2009 haakte het ESF event aan bij de Circus Campaign van de EU. Op een centrale plek in het land konden partners van Europa en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich presenteren aan het grote publiek. In 2010 heeft ESF zich op een digitale, vernieuwende wijze laten zien met het Online Sociaal Innovatie Lab. Deelnemers discussieerden over sociale innovatie in een interactief lab. 32
ESF werd in 2011 bij het grote publiek op een laagdrempelige manier onder de aandacht gebracht door met een ESF stand op de Margriet Winterfair te staan. Hier werd een divers publiek, dat men normaliter niet snel bereikt, duidelijk gemaakt voor welk soort projecten ESF geld wordt ingezet in Nederland. In een jaarlijks werkplan worden communicatie,- en voorlichtingsactiviteiten uitgewerkt. In de afgelopen jaren zijn verschillende middelen ingezet om (potentiële) subsidieontvangers te informeren van de mogelijkheden die ESF biedt: digitale middelen (website, twitter, nieuwsbrief), drukwerk (folders, flyers, magazine) en voorlichtingsbijeenkomsten. Jaarlijks vindt ook een evaluatie van de communicatie-, en voorlichtingsactiviteiten plaats met behulp van prestatie-indicatoren. Daarnaast is volgens de Europese verordening 1828/2006 in 2011 een evaluatie uitgevoerd over de resultaten van het communicatiebeleid over de periode 2007-2010. De berichtgeving in de media over het ESF wordt geanalyseerd in een jaarlijks gehouden media analyse. Gebleken is dat over het algemeen de berichtgeving informatief en neutraal is. Over ESF communiceren vanuit de projectresultaten is de meest doeltreffende wijze om ESF in de regionale media en vakpers te krijgen. Aanvragers worden gestimuleerd actief bekendheid te geven aan ESF en best practices uit te dragen. Ter ondersteuning hiervan is de brochure ‘Duidelijk in beeld’ breed uitgezet. Hierin staan naast de Europese publiciteitsvereisten, ook praktische tips om publiciteit te genereren. In de uitvoeringsfase wordt continu aandacht besteed aan communicatie en publiciteit van het ESF. Sinds 2010 legt het Agentschap SZW per project alleen einddeclaratie bezoeken af en alleen op verzoek een tussentijds bezoek. Dankzij de intensieve voorlichtingsactiviteiten zijn vele aanvragers inmiddels bekend met ESF en de wijze van administreren. Bij de controles worden de publiciteitsvereisten besproken met de aanvrager en worden voorbeelden aangedragen. Alle uitingen van publiciteit dienen vastgelegd te worden in het projectdossier. Ook licht het Agentschap SZW aanvragers en uitvoerders van projecten actief voor over de eisen die de Europese Commissie stelt aan de zichtbaarheid van de medefinanciering van projecten door het ESF. Op www.agentschapszw.nl worden de richtlijnen voor promotie en publiciteit belicht en zijn diverse voorbeeldprojecten te zien.
33
4.
Afronding en doorkijk naar periode 2014-2020
Momenteel bevindt de uitvoering van de lopende Operationele Programma’s zich in een afrondend stadium. Ondertussen wordt er hard gewerkt aan de invulling van de Operationele Programma’s voor de periode 2014-2020. Het tweede Europese semester, gestart op 23 november 2011, heeft geleid tot een aantal Lidstaat-specifieke aanbevelingen. Zowel op Europees niveau als door nationale overheden dienen groeiversterkende structurele hervormingen te worden geïmplementeerd die het functioneren van arbeids-, diensten- en productmarkten verbeteren en het concurrentievermogen vergroten. In het Nationaal Hervormingsprogramma 2012 is een aantal door het kabinet genomen maatregelen opgenomen die antwoord geven op de landenspecifieke aanbevelingen. Momenteel worden de Operationele Programma's voor de periode 2014-2020 opgesteld. Bij het opstellen van de Operationele Programma's wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met die landenspcifieke aanbevelingen. Onderstaand zijn enkele relevante door het kabinet genomen maatregelen weergegeven die een relatie hebben met de op te stellen Operationele Programma's: - In september 2011 is een bedrijfslevenbrief gepresenteerd. In deze bedrijfslevenbrief nodigde het kabinet de topteams uit om innovatiecontracten voor O&O voor te stellen, alsmede human capital agenda's. Deze zijn inmiddels tot stand gekomen in nauwe samenspraak met het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Er is structureel geld beschikbaar gesteld. - Het kabinet heeft het topsectorenbeleid verder uitgerold. Meer vraagsturing en medesturing vanuit het bedrijfsleven. De samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen en het uitvoeren van de onderzoekagenda's in de innovatiecontracten zal worden vormgegeven in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI). - Het kabinet heeft een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om de arbeidsmarktrelevantie van opleidingen te vergroten en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt te versterken. Kwetsbare jongeren ontvangen extra steun bij de overgang van school naar werk om uitval te voorkomen.
4.1. Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 4.1.1. Voortgang en afronding van het lopende EFRO programma Financiële voortgang De doelen van de OP’s zijn uitgewerkt in 4 prioriteiten: Prioriteit 1: Innovatie,ondernemerschap en kenniseconomie; Prioriteit 2: Attractieve regio’s; Prioriteit 3: Attractieve steden; Prioriteit 4: Technische bijstand. De inhoudelijke focus van de OP’s ligt bij prioriteit 1. Dit vertaalt zich in de financiële verdeling van de middelen over de prioriteiten. In onderstaande tabel is de verdeling van de EFRO middelen over de 4 prioriteiten per OP aangegeven. Minimaal de helft van de beschikbare middelen (bandbreedte 50%-56%) is gereserveerd voor prioriteit 1 met uitzondering van OP West waar 48% is gereserveerd voor prioriteit 1. Bij OP West is een relatief groot aandeel bestemd voor prioriteit 3, “attractieve steden” wat verklaarbaar is vanwege de aanwezigheid van de vier grootste steden van Nederland binnen het programmagebied (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht).P Tabel 4: Verdeling EFRO budget naar prioriteit. Prioriteit Budget (€) 1 2 3 4 Totaal
OP Noord
OP Oost
OP Zuid
OP West
169.400.000 164.100.000 185.900.000 310.600.000 56% 58% 50% 48% 20% 28% 24% 17% 20% 10% 22% 31% 4% 4% 4% 4% 100% 100% 100% 100%
Nationaal 830.000.000 52% 21% 23% 4% 100%
34
De voortgang van de programma’s is zowel in financiële termen als in kwalitatieve termen te beschrijven. De financiële voortgang is goed te beschrijven aan de hand van de committeringscijfers. In onderstaande tabel is de committering (cumulatief ) aangegeven per 31 december 2011. Tabel 5: Committering EFRO budget (in mln. euro) naar prioriteit. Prioriteit
1 2 3 4 Totaal
OP Noord EFRO 104,2 38,1 34,0 6,8 183,1
Nationaal15
OP Oost EFRO
285,3 126,1 55,6 6,8 473,8
85.7 27,9 8,3 2,9 124,8
Nationaal
OP Zuid EFRO
206,7 70,9 17,0 2,9 297,5
92,9 42,9 32,9 7,4 176,2
Nationaal
OP West EFRO
Nationaal
252,5 146,4 81,2 7,4 487,5
124,3 40,5 87,6 12,4 264,9
205,4 73,6 96,5 12,4 388,1
Zoals in de Midterm evaluatie al werd geconcludeerd, zijn er duidelijke verschillen tussen de programma’s. Zo was OP Noord halverwege de programmaperiode al volledig gecommitteerd. Voor OP Zuid gold dat de committering ver gevorderd was. Oost loopt daar relatief op achter, vooral als gevolg van achterblijvende committering bij prioriteit 3. Ruim een jaar later (na de MTE) zien we dat de committeringscijfers (t/m 31-12-2012) goede voortgang hebben geboekt. Bij OP Noord is sprake van overcommittering, vanuit de wetenschap dat gedurende de programmaperiode er middelen zullen vrijvallen als gevolg van het niet realiseren van de geplande uitgaven. Het budget voor OP Zuid is nagenoeg gecommitteerd gevolgd door West en Oost. De mate van committering zegt echter nog weinig over de feitelijke voortgang van de projecten zelf. Daarvoor zijn de realisatiecijfers een goede indicatie. Wat opvalt aan de realisatiecijfers is dat de realisatie bij OP West het verst is en OP Zuid nog op stoom moet komen. Om te achterhalen wat de oorzaken zijn van het achterblijven van de realisatie is het van belang om in te zoomen op de projecten zelf. Wat opvalt is dat veel projecten die zijn gericht op fysieke infrastructuur meer voorbereidingstijd nodig hebben dan verwacht waardoor de uitvoering ook trager van de grond komt. Dit zegt dus weinig over de mate waarin de uitvoering van het OP al dan niet succesvol kan worden genoemd. Die conclusie kunnen we pas trekken bij de afronding van de programmaperiode medio 2015. Wel biedt deze informatie aanknopingspunten voor het Programmamanagement om extra aandacht te hebben voor de voortgang van de projecten. In totaal is voor EFRO vanuit de EU-inzet een bedrag van 749,0 mln. euro gecommitteerd. De nationale cofinanciering daarbij is ruim het dubbele en bedraagt 1646,9 mln. euro. Concluderend kan gesteld worden dat de programma’s goed op koers liggen, zowel financieel als inhoudelijk. Grosso modo is de verwachting dat de vooraf gestelde doelen gehaald worden. Wel moet worden opgemerkt dat het vooraf formuleren van meetbare doelstellingen en de daarbij passende indicatoren een lastige exercitie is. Ook omdat nadat de progamma’s zijn ingediend, de economische omstandigheden kunnen wijzigen (economische crisis) of doordat inschattingen hoger uitkomen (hogere private financiering). Dit resulteert in zowel overschatting als onderschatting van de indicatoren. Het blijft dus belangrijk goed te blijven nadenken over de problemen en uitdagingen die de programma’s geacht worden aan te pakken. De procesgang van ontwikkeling, beoordeling en besluitvorming van projecten en de monitoring van de voortgang verloopt in algemene zin redelijk goed. Doelmatigheid De verwachte effecten van de programma’s zijn veelbelovend. Uit de midterm evaluatie komt naar voren dat de uitvoering van de programma’s resulteert in de creatie van ruim 25.000 arbeidsplaatsen en uitgelokte private vervolginvesteringen van circa €560 mln. De OP’s liggen goed op koers als het gaat om het realiseren van de innovatiedoelen (prioriteit 1). Innovatieve projecten bestaan uit alle projecten in prioriteit 1 (innovatie) en uit innovatieve projecten in prioriteit 2 (attractieve regio’s) en prioriteit 3 (attractieve steden). Conform de ambitie
15
De Nationale cofinanciering omvat de cofinanciering door Rijk, provincies, overige overheden en privaat.
35
wordt ruim 60% van de middelen besteed aan innovatieve projecten. Dit sluit goed aan bij de Lissabon ambitie. De voortgang bij prioriteit regionale attractiviteit (prioriteit 2) loopt iets achter op de planning. Met betrekking tot stedelijke attractiviteit (prioriteit 3) bestaat een wisselend beeld. In West lopen de stedelijke programma’s goed. In Oost komen de projecten moeizamer op gang. Daarnaast worden binnen de OP’s ‘regelingen of fondsen ingericht, die met name bedoeld zijn voor MKB bedrijven of voor de innovatieve acties. MKB bedrijven blijken hier goed op aan te slaan. Synergie Ten aanzien van de synergie met andere (Europese) programma’s moeten we vaststellen dat hieraan weliswaar bij het opstellen van Nationaal Strategisch Referentiekader en de operationele programma’s aandacht aan is besteed. Echter, in de uitvoeringsfase van de programma’s blijken de verschillende Europese fondsen weinig op elkaar af te stemmen om zo synergie te realiseren. Ook de synergie tussen de OP’s binnen EFRO verdient echter nog de aandacht. Iedere regio heeft een eigen invulling gegeven aan de uitvoering van het OP die begrijpelijk en passend is binnen de regionale context. Dat heeft bijgedragen aan regionale samenwerking en het succesvol genereren van projecten. Wel is het hierdoor moeilijker om van elkaar te leren en synergie tussen de programma’s te realiseren. Besluitvormingsstructuur Met betrekking tot de besluitvormingsstructuur die voor de EFRO programma’s is opgezet wordt in de midterm evaluatie opgemerkt dat deze weliswaar goed werkt, maar de gelaagde structuur van beoordeling, besluitvorming en toezicht door verschillende organen (Managementautoriteit, Comité van Toezicht, Stuurgroepen) maakt de structuur ingewikkeld. Met name binnen de Stuurgroepen wordt een gebrek aan sturingsmogelijkheden ervaren. Oorzaken hiervan zijn ruime toetsingscriteria, toepassing van het principe „wie het eerst komt, die het eerst maalt” in combinatie met afgebakende budgetten („schotten”) en non-interventie gedrag. Een belangrijk aandachtspunt voor de volgende programmaperiode is de vormgeving van de besluitvormingsstructuur en verduidelijking van de toezichtstructuur. Ook aandacht voor het inbrengen van meer mogelijkheden voor sturing op de kwaliteit van projecten is een aspect om bij de voorbereiding van de volgende periode in ogenschouw te nemen. Administratieve lastendruk De controledruk op de programma’s en de administratieve lastendruk die dat met zich meebrengt wordt als buitengewoon hoog ervaren. Hierdoor komt de effectiviteit van de EFRO-programma’s onder druk te staan. Potentieel kansrijke projectaanvragers schrikken terug van de administratieve lastendruk die de uitvoering van de projecten ook voor hen als begunstigden opleveren en zullen afzien van het indienen van een project. Hierdoor worden kansen gemist om de kwalitatief beste projecten te selecteren.
4.1.2. Doorkijk naar de nieuwe programmaperiode 2014-2020 De huidige economische en financiële situatie zal onmiskenbaar zijn gevolgen hebben bij de voorbereidingen en start van de nieuwe OP’s. Zo is te verwachten dat bedrijven, in het bijzonder het MKB, terughoudend zijn met investeringen dan wel hierin worden belemmerd als gevolg van de terughoudende opstelling van de financiële sector. Hoewel de onderhandelingen in Brussel over de verordeningen en het Meerjarig Financieel Kader nog bezig zijn is de inhoudelijke voorbereiding van de Operationele Programma’s voortvarend gestart. In het Bestuurlijk Overleg van 11 oktober 2012 is afgesproken dat er ook voor de nieuwe programmaperiode vier OP’s worden opgesteld voor en door de vier landsdelen. Als eerste stap op weg naar het definitieve OP zijn de landsdelen aan de slag gegaan met het opstellen van “houtskoolschetsen”. Inmiddels wordt volop geschreven aan de zgn. S3 (Smart Specialisation Strategy) documenten en vindt er afstemming met het Departement en de EU plaats. De Operationele Programma’s besteden aandacht aan de volgende elementen: • een verkenning van de keuze voor thematische doelstellingen binnen de Europese kaders en de gewenste verdeling van de middelen over de thema’s; 36
vraagsturing als basis voor het opstellen van de regionale Smart Specialisation Strategies en een verkenning van topsectoren die relevant zijn voor de desbetreffende regio; • de rol van de steden en denkrichting over de stedelijke dimensie; • een eerste inventarisatie van mogelijkheden voor een gebiedsgerichte inzet van middelen en daarbij de gewenste inzet van de (nieuwe) territoriale instrumenten uit de Europese kaders (“Community Led Local Development” en “Integrated Territorial Investment”). alsmede financiële instrumenten (revolving funds, leningen, enz.) en Joint Action Plans. Daarnaast biedt het landenspecifiek positionpaper van de Europese Commissie houvast en richting voor de landsdelen bij de verdere uitwerking uitwerking van de OP’s. •
Er is overeenstemming tussen alle betrokken partijen over de thematische focus van de programma’s op innovatie, MKB en koolstofarme economie. Ook bestaat er overeenstemming om de EFRO middelen te richten op de versterking van het economisch groeivermogen door te kiezen voor aansluiting van de programma’s bij het nationale Topsectorenbeleid, de regionale crossovers tussen de Topsectoren en de Smart Specialisation Strategy (S3). Nederland moet tenminste 5% van de middelen besteden aan duurzame stedelijke ontwikkeling door middel van geïntegreerde territoriale investeringen via een ‘ITI’. West wil deze 5% nationale verplichting voor ITI duurzame stedelijke ontwikkeling op zich nemen. Daarbij wordt qua thema’s breder gekeken dan innovatie, MKB en koolstofarme economie. Alle landsdelen willen gebruik maken van Financiële Instrumenten (achtergestelde leningen, participaties, revolving funds). Aandachtspunt is dat financiële instrumenten alleen geschikt zijn wanneer de projecten inkomsten opleveren. Ook moet er sprake zijn van marktfalen en er mag geen verdringing zijn van private partijen. De betekenis van de ex ante evaluatie neemt in de nieuwe programmaperiode toe. De ex ante evaluatie moet onderbouwen dat de geselecteerde thema’s en prioriteiten bijdragen aan de uitvoering van de EU 2020 strategie. De ex ante evaluatie dient ook als basis (0-meting) voor de monitoring van de operationele programma’s.
4.2. Europees Sociaal Fonds 4.2.1. Voortgang en afronding van het lopende ESF programma Ondersteuning door monitoring Om de uitvoering van het ESF te ondersteunen investeert Nederland aanzienlijk in begeleiding , monitoring en controle. Gedurende de hele programmaperiode worden de projecten op individuele basis gemonitord en gecontroleerd. Voor alle ESF acties worden ESF- platforms gehouden. Het biedt aanvragers de gelegenheid commentaar te leveren op de werking van de betreffende ESF actie. Dit wordt gebruikt om aanpassingen in de uitvoering of het beleid door te voeren. Om te bevorderen dat de ESF- uitvoering voldoet aan de Europese eisen inzake rechtmatigheid heeft Nederland de nationale bijdrage aan de Technische Bijstand meer dan verdubbeld (geen €33 mln., maar €85 mln.). Financiële voortgang In de eerste jaren van het ESF-programma heeft de nadruk gelegen op het tijdig genereren en starten van projecten. De resterende jaren ligt de nadruk op het voorkomen dat aan het einde van de programmaperiode te veel of te weinig geld zal zijn uitgegeven ten opzichte van het beschikbare budget van €830 mln. Daarvoor wordt per subsidielijn nauwgezet gemonitord welk bedrag daadwerkelijk is besteed en verantwoord door subsidieontvangers. De ervaring leert dat gedurende een programmaperiode gemiddeld circa 55% van de aangevraagde subsidie ook echt wordt gerealiseerd. Er wordt dus meer geld aangevraagd dan uiteindelijk wordt besteed. Op basis van deze ervaring wordt daarom voor elke aanvraagperiode meer geld beschikbaar gesteld dan er feitelijk aan subsidie beschikbaar is (overcommittering). Om het totale ESF-subsidiebudget van €830 mln. daadwerkelijk te besteden, heeft SZW circa ultimo 2011 voor een bedrag van €1.355 37
mln. aan subsidies toegekend. Naar verwachting zal dit bedrag in 2012 en 2013 nog verder oplopen met tenminste €200 mln. De daadwerkelijke realisatie door projecten wordt maandelijks gemonitord. In de tabel hieronder wordt per programmalijn (ESF-actie) aangegeven wat het beschikbare ESF-budget is, wat is gecommitteerd en wat de realisatie is ultimo 2011. Deze realisatiecijfers zijn gebaseerd op de ultimo 2011 door aanvragers ingediende einddeclaraties. Deze einddeclaraties zijn voor circa 75% gecontroleerd door de Managementautoriteit. Het niet-gecontroleerde deel van de declaraties is per Actie gecorrigeerd met een afslag (de te verwachten neerwaartse correctie door de MA, gebaseerd op ervaringsgegevens). Uit de gegevens blijkt dat het ESF-programma goed op dreef is: eind 2011 is gemiddeld 44.3% van het totale programmabudget gerealiseerd. De verwachting is dat we dichtbij de beoogde €830 mln. zullen uitkomen. Per ESF-actie zijn er wel verschillen, met name de realisaties Actie A (re-integratie), Jeugd en Actie E (sociale innovatie) lopen achter bij de overige realisaties. Voor alle acties geldt echter dat voor veel projecten nog een einddeclaratie moet worden ingediend. Specifiek voor Actie E geldt dat eind 2011 en begin 2012 een relatief omvangrijk budget is toegekend , dat grotendeels nog niet in het cijferbeeld zichtbaar is (circa €64 mln. voor Actie in 2012). Eind 2011 is tevens besloten extra aanvraagtijdvakken te openen voor Actie A. Op basis hiervan is in 2012 nog eens circa €70 mln. gecommitteerd. Tabel 6: stand van zaken uitvoering ESF periode 2007 – ultimo 2011. Programmalijn (Actie)
Beschikbaar budget
Gecommitteerd
Realisatie ultimo 20111
Realisatie budget
Actie A (re-integratie)
€ 161.200.675
€ 243.059.810
€ 044.994.056
27,9%
Actie Jeugd
€ 058.000.000
€ 101.850.224
€ 017.049.509
29,4%
Actie B (gedetineerden)
€ 066.400.219
€ 077.325.592
€ 034.932.539
52,6%
€ 136.200.383
€ 150.058.614
€083.035.659
60,9%
€ 282.501.232
€ 744.011.972
€ 155.250.017
54,9%
€ 092.500.137
€ 039.024.577
€ 008.018.089
08,6%
€ 796.802.646
€ 1.355.330.789
€ 353.205.966
44,3%
Actie C (PrO/VSOscholen) Actie D (scholing erkenden) Actie E (sociale innovatie) Totaal
Rechtmatigheid en doelmatigheid De uitvoering van ESF is op orde. Jaarlijks voert de Rijksauditdienst van het Ministerie van Financiën een systeemaudit betreffende de effectieve werking van het beheers- en controlesysteem (een verplichting op grond van artikel 62 lid 1a van EG-Verordening 1083/2006). Op 4 april 2012 is (opnieuw) een positief oordeel afgegeven (systeem functioneert, enkele verbeteringen nodig). De outputdoelstellingen voor alle programmalijnen (in termen van bereik deelnemers) worden (ruim) gehaald. In totaal zijn tot en met 2011 ruim 750.000 (unieke) deelnemers bereikt. Voor 38
Actie A (re-integratie) is ook een bescheiden resultaatdoelstelling (uitstroom naar werk) opgenomen, die naar verwachting eveneens gehaald wordt. Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaatdoelstellingen van de overige vier Acties, zie hoofdstuk 3.2. Administratieve lastendruk en lastenverlichting Het gebruik van ESF-middelen brengt administratieve lasten met zich mee voor de aanvragers. Deze worden door aanvragers en uitvoerders van ESF-projecten als hoog ervaren. Dit beeld komt naar voren uit verschillende tussentijdse evaluaties. De belangrijkste eis is dat een inzichtelijke en controleerbare administratie met betrekking tot de uitvoering van het project moet worden bijgehouden. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie (waaronder een deelnemersadministratie) en een financiële administratie. Het zo beperkt mogelijk houden van deze lasten heeft doorlopende aandacht. Op basis van opgedane ervaringen is eind 2010 een aantal vereenvoudigingen in de ESF-subsidieregeling doorgevoerd, dat zijn weerslag heeft op de resterende programmaperiode. De belangrijkste vereenvoudigingen zijn de introductie geweest van een standaardopslag werkgeverslasten, waardoor het berekenen en controleren van het uurloon sterk vereenvoudigd is en een standaardprijs voor BBL-trajecten. Daarnaast is in oktober 2011 een sterk vereenvoudigde subsidiemogelijkheid voor bedrijven gecreëerd ten behoeve van sociale innovatie. Toegevoegde waarde ESF Het sociale beleid in Nederland heeft een heel brede, generieke insteek en bedient een breed spectrum aan mensen: van goed bemiddelbaren tot degenen die moeite hebben te participeren. ESF kan worden beschouwd als aanvullend op dit reguliere beleid, met de nadruk op groepen die ver van de arbeidsmarkt staan. Uit evaluaties blijkt dat de extra ESF -middelen ‘volumevergrotend’ werken en aanvragers in staat stellen hun bereik te vergroten. Zoals ook elders in dit rapport aangegeven hebben is het bereik behoorlijk: van 2007 t/m 2011 reeds 750.000 mensen deelgenomen aan ESF projecten. Organisaties geven tenslotte aan dat de extra ESF middelen hen stimuleren om bestaande projecten te intensiveren en nieuwe benaderingen uit te proberen. Verhouding uitgaven ESF tot publieke financiering Het te besteden budget voor ESF is relatief klein in vergelijking met de nationale beleidsmiddelen (enkele procenten). Om inzicht te geven in de publieke financiële kaders waarbinnen ESF opereert, volgt hieronder een overzicht van de beschikbare ESF budgetten op jaarbasis, afgezet tegen de beschikbare publieke middelen op de toepasselijke beleidsterreinen. Tabel 7: Uitgaven ESF en publieke middelen op jaarbasis binnen de periode 2007-2011. NB: De vermelde bedragen zijn bij benadering bepaald. Beleidsterrein
Re-integratie langdurig werklozen en arbeidsbelemmerden Re-integratie gedetineerden Speciaal onderwijs: bemiddeling naar werk of vervolgopleiding
ESF budget op jaarbasis 40% Ca €11 mln = Actie A
Co- financiering op jaarbasis16 60% Ca €17 mln
Uitgaven regulier beleid op jaarbasis
Ca €8 mln = Actie B €19 mln = Actie C
Ca €12 mln
Omvang uitgaven onbekend €350 mln OCW
Ca €29 mln
Ca €1,5 mld gemeenten €115 mln UWV
Toelichting bij de tabel: 1) Re-integratie (langdurig) werklozen ESF - Actie A helpt langdurig werklozen aan het werk. In de periode 2007-2011 is een bedrag van ca € 56 mln uitgegeven voor Actie A. Dit is gemiddeld een bedrag van ca € 11 mln per jaar. Ter vergelijking:
16
NB: De co- financiering is hier uitgesplitst maar maakt deel uit van de reguliere uitgaven
39
Gemeenten beschikten voor de periode 2007-2011 over een bedrag van ca €7.4 mld. aan middelen voor trajecten re-integratie van de participatie en activering naar werk. Dit is gemiddeld per jaar een bedrag van ca €1,5 mld. euro. Deze middelen zijn beschikbaar voor re-integratietrajecten en ondersteuning voor de brede categorie personen van 18-65 jaar en betreft derhalve een veel ruimere doelgroep dan Actie A. Daarnaast beschikte het UWV in de periode 2007-2011 over een bedrag van €575 mln. euro aan re-integratiemiddelen voor arbeidsgehandicapten. Dit is gemiddeld een bedrag van ca €115 mln. per jaar. Dit betreft re-integratiemiddelen voor jonggehandicapten vanaf 18 jaar en voor personen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen. De cijfers betreffen dus middelen voor trajecten AG (daarin zitten zowel Wajong als WAO, WIA, WAZO en ZW).De co- financiering door gemeenten van Actie A bedraagt ca 84 mln voor de periode 2007 t/m 2011. Op jaarbasis komt dit neer op ca €17 mln. 2) Re-integratie gedetineerden In Actie B worden gedetineerden, tbs-gestelden en jongeren in een jeugdinrichting via een traject voorbereid op een startkwalificatie of een baan. Hiervoor is voor de periode 2007-2011 ca €38 mln. uitgegeven aan ESF middelen. Op jaarbasis is dit ca €8 mln. Ter vergelijking De co- financiering vanuit het ministerie van Justitie bedraagt ca €60 mln. over die periode. Per jaar komt dit neer op ca €12 mln. Er worden nog meer middelen aan deze re-integratieactiviteiten besteed. Dit zijn instellingen die niet participeren in ESF, maar wel (in beperktere mate) reintegratieactiviteiten ontplooien. Deze activiteiten worden echter niet separaat vastgelegd en de omvang hiervan is niet vast te stellen. Voorgaande cijfers geven echter wel een indicatie van de uitgegeven middelen. 3) Speciaal onderwijs ESF Actie C wordt benut om leerlingen in het speciaal onderwijs te bemiddelen naar werk of een vervolgopleiding. In de periode 2007 – 2011 is een bedrag van ca €97 mln. uitgegeven voor deze Actie. Dit komt neer op een jaarbedrag van ca €19 mln. Ter vergelijking Voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs die uitstromen naar arbeid en vervolgonderwijs wordt op jaarbasis circa €350 mln. aan bekostiging ingezet. Daarbij is gecorrigeerd voor de uitstroombestemming dagopvang. Door OCW ingezette additionele bekostiging gelieerd aan de ESF- bekostiging van 2007 t/m 2011: circa €145 mln. Dit komt neer op een gemiddelde van ca €29 mln. per jaar.
4.2.2. Doorkijk naar de nieuwe programmaperiode ESF Op grond van de structuurfondsenverordening wordt het beleidsmatig kader van ESF gevormd door de Europa 2020-strategie, de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad en het Nationaal Hervormingsplan (NHP). Relevante beleidsdoelen uit het NHP zijn de verhoging van de arbeidsparticipatie en sociale inclusie. Daarnaast heeft de Europese Raad op advies van de Europese Commissie in haar landenspecifieke aanbevelingen van 13 juni 2012 onder meer aanbevolen de arbeidsparticipatie te vergroten onder met name ouderen, vrouwen, mensen met een handicap en migranten. Dit gebeurt onder andere door de arbeidsmarktmobiliteit te bevorderen, voor verdieners van een tweede inkomen negatieve fiscale prikkels verder te verminderen, belemmerende voorwaarden aan te pakken en maatregelen op te stellen om de meest kwetsbare groepen te ondersteunen en hen te helpen (opnieuw) de arbeidsmarkt te betreden. Bij de voorbereiding van het nieuwe ESF-programma staan twee zaken centraal. Ten eerste de keuze van de concrete beleidsthema’s waar ESF-geld op wordt ingezet (verdelingsvraagstuk). Dit gebeurt binnen het hierboven beschreven beleidsmatige kader. Ten tweede worden de uitgangspunten voor de wijze van uitvoering en (financieel) beheer bepaald. Focus op beperkt aantal thema’s De verwachting is dat Nederland in de nieuwe programmaperiode minder ESF middelen ontvangt. Dit dwingt tot het maken van keuzes; slechts een aantal prioriteiten en het aanbrengen van focus in beleidsthema’s. De grootste uitdagingen voor Nederland blijven het vergroten van de arbeidsparticipatie en het bevorderen dat mensen langer gezond zijn en kunnen blijven doorwerken (duurzame inzetbaarheid). 40
Om de arbeidsparticipatie te vergroten is het nodig het onbenut arbeidspotentieel te activeren , de sociale zekerheid actiever te maken en de uitkeringsafhankelijkheid te verminderen. De verhouding tussen inactieven en actieven (de i/a-ratio) loopt in rap tempo op, van 65% in 2009 tot 76% in 2012. Hoewel de oplopende werkloosheid hier mede debet aan is, wordt de verschuiving voor het grootste deel veroorzaakt door vergrijzing. Zo neemt het aantal AOW’ers in de periode vanaf 2009 toe met €0,525 mln, tot €3,1 mln. in 2015. Er moeten maatregelen worden opgesteld om de meest kwetsbare groepen te ondersteunen en hen te helpen opnieuw de arbeidsmarkt te betreden. In Nederland staan bijna 1,5 miljoen mensen onder de 65 jaar met een uitkering langs de kant. De inschatting is dat circa 500.000 van hen met enige hulp binnen een jaar aan de slag kan. Vergeleken met de werkende beroepsbevolking zijn zij gemiddeld een stuk ouder, vaker van (niet westerse) allochtone afkomst en lager opgeleid. Een relatief groot deel is al langdurig (> 1 jaar) werkloos. In dit arbeidspotentieel van 500.000 personen zijn ouderen, laagopgeleiden, langdurig werklozen en niet-westerse Nederlanders oververtegenwoordigd. Vooral veel niet-westerse allochtonen zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. Duurzame arbeidsinzet: de gemiddelde levensverwachting neemt toe en daarom wordt langer doorwerken noodzakelijk. Uit onderzoek blijkt dat iets minder dan een kwart van de werkgevers het belangrijk vindt dat hun werknemers blijven doorwerken tot hun 65e (of ouder). Dit betekent dat het de overheid is die maatregelen dient te nemen om een klimaat te scheppen waarin werknemers langer kunnen doorwerken. De overheid moet daarbij inzetten op maatregelen ter bevordering van duurzame inzetbaarheid. Tot deze maatregelen behoort ook het inzetten op arbeidsmobiliteit. Inzichten in arbeidsmobiliteit in de vorm van ‘werk naar werk’ mobiliteit zijn van groot belang voor werkgevers en werknemers om behoud en groei van werkgelegenheid te realiseren en om voorwaarden te scheppen voor een goed ondernemersklimaat. Gelet op het bovenstaande zal het ESF 2014-2020 naar verwachting focussen op twee brede thema’s: (1) (re-)integratie naar werk van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en (2) bevordering duurzame arbeidsinzet van werkenden. Deze thema’s worden uitgewerkt in nauwe samenspraak met betrokken partijen vanuit departementen, gemeenten, VNG, UWV, sociale partners en onderwijsveld. Doelmatigheid en administratieve lastenverlichting In het kader van het nieuwe ESF-programma is het noodzakelijk dusdanig rekening te houden met de keuze en inrichting van projecten dat het vaststellen van en sturen op goede resultaten beter mogelijk wordt. Ook moet daarbij gezocht worden naar indicatoren en kengetallen die de basis kunnen vormen om de prestaties inzichtelijk te maken en te evalueren. In het ex anteevaluatieonderzoek zal hier dan ook extra aandacht aan worden besteed. Bij de keuze en vormgeving van de thema’s zijn een verhoging van (financiële) beheersbaarheid, een verlaging van administratieve lasten en uitvoeringskosten, en een grotere resultaatgerichtheid leidende randvoorwaarden. Een leidend beginsel voor het nieuwe ESF-programma zal daarom zijn dat alleen projecten die met eenvoudig te verantwoorden en te controleren kostensoorten werken, voor ESF in aanmerking kunnen komen. Ter voorbereiding op de nieuwe programmaperiode is het ministerie van SZW in 2012 onderzoeken gestart naar mogelijkheden voor vereenvoudiging van de kostenstructuur.
4.3. Europese Territoriale Samenwerking De Europa2020 strategie vormt ook voor de toekomstige grensoverschrijdende programma’s een belangrijk richtpunt. Gezien de huidige economische en financiële situatie wordt er binnen grensoverschrijdende samenwerking meer nadruk gelegd op concurrentievermogen, innovatie en aansluiting op de nationale EFRO-programma’s. Ter versterking van de innovatiekracht van grensoverschrijdende clusters is het van belang dat de grenzen van de programmagebieden worden verruimd. Verruiming betekent meer partners en meer relevante kennis en kunde binnen grensoverschrijdende projecten. Om de aansluiting op de nationale EFRO-programma’s te garanderen is een scherpe focus op bijvoorbeeld de thema’s 41
innovatie en koolstof arme economie noodzakelijk. Om knelpunten in grensoverschrijdende samenwerking weg te nemen zullen daar waar nodig ook andere beleidsthema’s een rol spelen. Interreg Vlaanderen-Nederland Het Vlaanderen-Nederland programma heeft in de huidige periode een goede bijdrage geleverd aan het innovatieve vermogen van de gezamenlijke grensstreek. In de periode 2014-2020 kan de innovatiekracht verder worden versterkt door een nog scherpere focus op innovatie en koolstofarme economie. Met name de ontwikkeling van sterke clusters in logistiek, chemie en biobased in de Vlaams-Nederlandse Delta verdient daarbij extra aandacht. Binnen de VlaamsNederlandse delta zijn Groot-Rijnmond en zuid-oost Zuid-Holland belangrijke partners die nadrukkelijker bij het Vlaanderen-Nederland programma betrokken zullen worden. De Vlaamse en Nederlandse partners zetten op basis van lessons learned tot slot in op de verdere verbetering van de kwaliteit van projecten. Bij de voorbereiding van het toekomstige programma significatie worden daarom significante stappen gezet om de projectselectie te verbeteren en vroegtijdig het verloop van het programma te evalueren. Euregio Maas-Rijn Nederland draagt in de periode 2007-2013 de lidstaatverantwoordelijkheid voor het Euregio Maas Rijn Programma en is in die rol verantwoordelijk voor het functioneren van de autoriteiten binnen het programma. Voor de periode 2014-2020 zijn er belangrijke lessen geleerd ten aanzien van de kwetsbaarheid van beheer en de uitvoering van het EMR-programma. Na een betaalstop in 2010 zijn er door de auditautoriteit en beheersautoriteit verbeteringen doorgevoerd in de controlesystematiek die tot nu to goed hebben gefunctioneerd. Voor de periode 2014 zal de samenwerking en de afstemming echter nog verder verbeterd moeten worden. In het EMR gebied vormt de toptechnologieregio Eindhoven-Leuven-Aken en de samenwerking met Luik een belangrijk concurrerend en innovatief cluster. Versterking van deze toptechnologieregio is in de huidige programmaperiode slechts ten dele gelukt, maar zal voor de periode 2014-2020 prioriteit moeten krijgen. Versterking van kansrijke clusters en innovatie binnen het MKB vormen belangrijke aanjagers voor de concurrentiekracht van het EMR-gebied. Een aantal voorwaarden zijn daarbij essentieel zoals het volwaardig partnerschap van Eindhoven en Leuven, een scherpe focus op een beperkt aantal thema’s en tot slot verbetering van de projectselectie. Stroomlijning van de besluitvorming is voor de kwaliteit van projecten absoluut noodzakelijk en de lessen uit het project “Grensoverschrijdende Cluster Regeling” bieden goede aanknopingspunten voor de gewenste modernisering. Interreg Deutschland-Nederland In de huidige programmaperiode heeft het Duitsland Nederland programma zich sterker dan voorheen gericht op concurrentiekracht en innovatie. Financieel grootschaligere projecten hebben daarbij een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het innovatieve vermogen van het gezamenlijke grensgebied. Voor de periode 2014-2020 zetten de partners van het Duitsland-Nederland programma opnieuw in op de verdere versterking van het gezamenlijke concurrentievermogen. De partners hebben daarbij goede stappen gezet bij verruiming van het programmagebied zoals de opname van Oldenburg zodat binnen het programma belangrijke partners kunnen worden betrokken bij projecten. Een goed initiatief is daarnaast het grensoverschrijdende verbinden van smart specialisation strategieën zodat grensoverschrijdende clusters verder tot ontwikkeling gebracht kunnen worden. Bij de voorbereidingen van het toekomstige Duitsland-Nederland programma wordt door de partners aandacht besteed aan de verbetering van de projectontwikkeling en de en vermindering van de administratieve lasten. Daarbij wordt uitdrukkelijk onderzocht hoe de grootschalige projecten verder vereenvoudigd kunnen worden. 2 Zeeën Binnen het huidige Twee Zeeën programma werkt Nederland samen met Vlaanderen, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk waarbij de maritieme dimensie van het gebied veelal voorop staat. In de huidige periode heeft de projectselectie door het secretariaat goed gefunctioneerd wat ten goede is gekomen aan de kwaliteit van de projecten. Opvallend is daarbij de relatief hoge deelname van Nederlandse partners in innovatieve projecten. Het spreekt voor zich dat de kwaliteit in 2014-2020 gewaarborgd blijft. Het Twee Zeeën programma kan verder worden verbeterd als bedrijfsleven en kennisinstellingen meer betrokken worden bij het programma en de projecten. De grootte van projecten mag daarbij 42
toenemen om het innovatiepotentieel van deze samenwerking verder te versterken. De partners willen in 2014-2020 inzetten op duurzame energie, verduurzaming van havenactiviteiten en de biobased economy waardoor een focus op innovatie en koolstof arme economie voor de hand ligt. Uitbreiding van het programmagebied met het noordelijke deel van de provincie Zuid-Holland en de kustrook van de provincie Noord-Holland schept daarbij kansen voor het programma op het gebied van verduurzaming en samenwerking in de maritieme sector.
4.4. Effecten van de economische crisis op de uitvoering van de programma’s Heeft de economische crisis invloed op de EFRO programma’s? Onderstaand wordt per regio een korte schets gegeven. In het algemeen kan gesteld worden dat de impact van de economische crisis niet heeft geleid tot substantieel minder aanvragen of een bijgestelde programmering. Wel zijn er accenten gewijzigd en planningen bijgesteld. EFRO In regio Oost is te zien dat er in 2011 soms problemen waren bij de uitvoering van projecten. Naast liquiditeitsproblemen waren er ook dreigingen van faillissementen. Vooral in de tweedehelft van het jaar bleek dat bedrijven last kregen van de economische crisis. Projecten gericht op de ontwikkeling van bedrijventerreinen blijven dan achter als gevolg van een verminderde vraag naar bedrijventerreinen. Bij de beoordeling van projecten heeft de Stuurgroep laten meewegen dat het behoud van werkgelegenheid in sommige gevallen van even grote waarde is als de creatie van nieuwe werkgelegenheid. In dergelijke gevallen wordt bij de beoordeling vooral bekeken welke werkgelegenheid een project met zich meebrengt, ongeacht de vraag of dit nieuwe werkgelegenheid is of behoud van anders verloren gegane werkgelegenheid. Bij een aantal projecten zijn de gevolgen van de economische crisis gelegen in het rondkrijgen van de financiering. Om de projectuitvoerders hier door heen te helpen, is in een aantal gevallen een verhoogd werkvoorschot beschikbaar gesteld. In regio West is er een beperkt aantal projecten dat aangeeft dat de cofinanciering achterblijft of wegvalt. Echter, de crisis heeft geen stempel gezet op het programma. Wel is er de wens om een budgetverschuiving tussen projecten mogelijk te maken. De economie van de Amsterdamse metropoolregio blijft ondanks de recessie groeien. Het herstel op de arbeidsmarkt zet door, zelfs in de bouw en de financiële sector. Op de vastgoedmarkt is er geen sprake van herstel,de leegstand blijft licht stijgen. In Rotterdam komen er nog steeds voldoende aanvragen met interessante projectvoorstellen binnen. Het is moeilijk om aan te geven wat de impact van de crisis hier is. In Den Haag krijgen projecten hun financiering minder eenvoudig rond. Projecten die zich melden zijn op zoek naar 100% financiering. In Utrecht heeft de onzekere sociaal economische situatie niet tot aanpassing van de Utrechtse inzet binnen het programma Kansen voor West geleid. In Zuid probeert het programmamanagement in te spelen op de economische crisis door projecten te selecteren die rechtstreeks bijdragen aan versterking van de regionale economie. De economische crisis dwingt dus tot meer focus. De voortgang binnen prioriteit 1 is uitstekend. Dit geldt ook voor prioriteit 2 maar de realisaties lopen achter. Voor prioriteit 3 geldt dat deze volgens planning verloopt. In Noord is de economische tegenwind ook voelbaar, maar hindert het de uitvoering van het programma slechts op onderdelen. De keuze in Noord voor de ontwikkeling van het cluster ‘Healthy Ageing’ laat zien dat de keuze voor specialisatie zich aan het uitbetalen is. De negatieve gevolgen van de economische crisis zijn op deze termijn nog moeilijk aan te geven. Het lijkt er op dat de economie in Noord de afgelopen jaren robuuster is geworden. Verreweg de meeste projecten zijn van voor de crisis. Wel werd de crisis zichtbaar in het aandeel van de aanvragen dat kon worden gehonoreerd. Meer dan voorheen bleken projecten in de aanvraagfase te stranden door het niet rondkomen van de eigen financiering.
43
ESF Bij het ESF is in 2009 in het kader van de economische crisis in het Operationeel Programma een tijdelijke actie opgenomen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Centraal stond het opleiden van jongeren en het vergroten van hun kansen op de arbeidsmarkt. Deze uitbreiding van de ESFsubsidieregeling was onderdeel van het Actieplan Jeugdwerkloosheid van het kabinet. Met deze tijdelijke aanpassing van het ESF programma is bijgedragen aan de doelstelling van het terugdringen van de jeugdwerkloosheid en is ingegaan op de mogelijkheden geboden door het European Economic Recovery Plan. Tevens zijn extra grote budgetten opengesteld tijdens aanvraagtijdvakken (ESF is als het ware naar voren gehaald), om een extra impuls te geven aan met name de re-integratieinspanningen en de scholing van werkenden. Uit tussentijdse evaluaties van de Acties A (additionele toerusting van personen met een achterstand op of tot de arbeidsmarkt), B (re-integratie van (ex)gedetineerden) en C (arbeidstoeleiding moeilijk lerende leerlingen van scholen voor praktijk- en voortgezet speciaal onderwijs) is gebleken dat de baankansen van deze kansarme doelgroepen ongunstig worden beïnvloed door de terugval van de economie. Verder is in 2011 gebleken dat potentiële aanvragers van ESF subsidie vanwege de crisis en de bezuinigingen meer moeite hadden om de cofinanciering rond te krijgen. Doordat de committering van ESF-projecten in de tijd naar voren is gehaald, bestaat er echter voldoende ruimte om aanvullende beheersmaatregelen te nemen, zodat naar verwachting (nagenoeg) het gehele beschikbare ESF-budget zal worden benut.
4.5. Ervaringen van de huidige programma’s en aanbevelingen voor de volgende programmaperiode Ervaringen bij het EFRO programma, aanbevelingen voor de toekomst -
Voor een groot aantal indicatoren geldt dat de streefwaarden behoorlijk uitkomen boven de vooraf gestelde doelen. Dit betekent niet alleen dat de programma’s ambitieus aan de slag zijn gegaan maar kan ook iets zeggen over de terughoudendheid die is getoond bij het formuleren van de doelstellingen. Hoe dan ook, het vooraf formuleren van meetbare doelstellingen, die zowel ambitieus als realistisch zijn is geen sinecure. Aanbeveling: Bij het opstellen van de Operationele Programma’s voor de volgende programmaperiode dient er aandacht te zijn voor het selecteren van de juiste indicatoren en het stellen van ambitieuze en tegelijkertijd te realiseren doelstellingen..
-
Projecten in de prioriteit ‘attractieve regio’s en attractieve steden’ lopen achter in de planning. Veelal betreft het integrale projecten met langlopende vergunningprocedures. Aanbeveling: Vanuit de programmabureau’s zou in de toekomst extra sturing gezet kunnen worden op het tijdig starten van ingewikkelde projecttrajecten en een adequate aansturing.
-
Communicatie. Potentieel begunstigden, begunstigden en intermediairs zijn tevreden met de bekendheid van EFRO en de programma’s. Uiteraard zijn er ook op onderdelen verbeteringen mogelijk. Aanbeveling: Meer aandacht voor een omgevingsanalyse en doelgroepenonderzoek kan bijdragen aan een effectieve communicatie. Dit is een van de aandachtspunten voor de resterende en toekomstige programmaperiode.
-
Uit de jaarlijkse controlerapporten van de AA die begin 2012 aan de Commissie zijn gezonden komt naar voren dat er bij twee programma’s een foutenpercentage is geconstateerd tussen de 2 en 3%. Dit was voor de Commissie aanleiding om vast te stellen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen van de betreffende programma’s. De Commissie heeft daarop aan de verantwoordelijke autoriteiten (MA, CA, AA en EL&I ) verzocht 44
om aan te geven welke acties zullen worden ondernomen om de geconstateerde tekortkomingen op te heffen. Inmiddels zijn de nodige maatregelen getroffen. Aanbeveling: De administratie bij de uitvoering van de projecten moet op orde zijn. Een goede inrichting van de uitvoeringsorganisaties is daarbij van het grootste belang. -
Ten aanzien van de doelmatigheid (efficiency) is er ruimte voor verbetering. Een punt van aandacht is dat de Commissie niet altijd duidelijkheid kan geven over de interpretatie van de subsidiabiliteitsregelgeving. Ook is volgens de onderzoekers de Commissie niet altijd eenduidig in de interpretatie van deze regels. Aanbeveling: Er zou een duidelijk normenkader moeten komen van waaruit de betrokken partijen (AA, CA, MA’s EL&I) functioneren. Dit kan risicomijdend gedrag voorkomen.
-
De programma's die resorteren onder Europese Territoriale Samenwerking kenden een veelheid aan projecten, soms wisselend van kwaliteit. Aanbeveling: Aandachtspunt voor de volgende periode is aansluiting op de landsdelige EFRO-programma's, focus op een beperkt aantal thematische projecten en aandacht voor de kwaliteit van projecten.
Ervaringen bij het ESF programma, aanbevelingen voor de toekomst -
De ervaring leert dat veel subsidieaanvragers vooraf meer projectsubsidie aanvragen dan zij achteraf daadwerkelijk nodig blijken te hebben (onderrealisatie). Om te voorkomen dat er ESFmiddelen op de plank blijven liggen zijn jaarlijks hogere subsidiebedragen toegekend dan feitelijk beschikbaar is. De lage realisaties vormen een risico voor de financiële beheersing. Aanbeveling: In nieuwe periode meer aandacht voor de haalbaarheid van het project en de capaciteit om het project tijdig te realiseren.
-
Er is voorts sprake van hoge uitvoeringskosten en administratieve lasten. Op een totaal ESFbudget over zeven jaar van circa €800 mln. programmakosten bedragen de uitvoeringslasten voor het Rijk naar raming circa €118 mln. Dat is circa 14%. De kwaliteit van de projectadministraties was aanvankelijk matig en leidde in het begin tot lange controleprocedures en herstelacties, waardoor de tijdigheid in het gedrang kwam. De kwaliteit is halverwege de programmaperiode zeker toegenomen, maar nog steeds is het voeren van een ESF-projectadministratie een zware opgave voor veel aanvragers. Aanbeveling: Om deze uitvoeringskosten en lasten omlaag te brengen dient de toekomstige regelgeving zo eenvoudig mogelijk te zijn en zoveel mogelijk te werken met eenvoudig te controleren kostensoorten. Het is zaak alleen kostensoorten te kiezen die op voorhand voldoen aan het criterium dat ze eenvoudig en kostenefficiënt gecontroleerd kunnen worden. Nederland bepleit een bredere toepassing van het beginsel van single information, single audit om de controlelasten te verminderen.
-
De sterke nadruk op de financiële rechtmatigheid van de ESF-uitvoering heeft ertoe geleid dat er beperkte aandacht bestaat voor de resultaten van de projecten. Dit wordt versterkt door het feit dat de cofinanciering vanuit het ESF (in de meeste gevallen 40%) vaak deel uitmaakt van bredere trajecten, zodat er geen van nature afgebakend ESF-projectresultaat kan worden getoond. Aanbeveling: Aanbevolen wordt meer rekening te houden met de keuze en inrichting van projecten zodat het vaststellen van en sturen op resultaten beter mogelijk wordt. Dit is noodzakelijk ten behoeve van een goede beleidsinhoudelijke verantwoording over de inzet van (Europese) middelen.
45
Ervaringen bij het EFRO en ESF programma, aanbevelingen voor de toekomst -
Zowel bij ESF als bij EFRO zijn tussentijdse evaluaties uitgevoerd. Middels deze tussentijdse evaluatie is in beide programma’s bijgestuurd om opgelopen vertragingen op onderdelen van de programma’s in te lopen. Het ziet er nu naar uit dat aan het einde van de loopperiode van de Operationele Programma’s alle middelen worden besteed. Aanbeveling: Voor de toekomstige periode is het van belang om voortvarend met de uitvoering van het programma te starten en tijdig bij te sturen.
-
In de afgelopen jaren is de samenwerking tussen de fondsen op het gebied van communicatie tot stand gekomen en elk jaar verder ingekleurd. Aanbeveling: Voor de toekomst is het de bedoeling om deze samenwerking nog verder te laten groeien. Gezamenlijk optrekken van ESF en EFRO versterkt de positie van Nederland naar Europa, maakt de boodschap sterker en werkt efficiënter omdat ook gezamenlijke acties en middelen kunnen worden ontwikkeld. Deze werkwijze sluit ook aan bij de bevindingen uit de Midterm Review die door Bureau Berenschot is uitgevoerd. Bovendien sluit deze werkwijze aan bij de nieuwe Brusselse regelgeving.
-
Bij de vormgeving van de lopende programma’s is niet gekeken of er door samenwerking tussen ESF en EFRO meerwaarde ofwel synergie tussen de verschillende programma’s kan worden bereikt. Aanbeveling: Aanbevolen wordt om voor de komende programma’s na te gaan of synergie mogelijk is en aan te geven hoe die synergie gerealiseerd zou kunnen worden.
-
Er zijn veel klachten over de hoge administratieve lasten. Aanbeveling: Alle betrokken partijen moeten zich inzetten om de administratieve lasten te verminderen. In dit verband is Nederland voorstander van het beginsel van single information en single audit.
4.6. Beter resultaat door samenwerking en bundeling van Krachten De Europese Commissie streeft voor de mogelijk nieuwe programmaperiode van de structuurfondsen onder andere naar een onderlinge samenhang van alle fondsen. Ambities en doelstellingen moeten zo mogelijk in samenhang worden geformuleerd en op elkaar afgestemd, opdat de fondsen meer dienstbaar aan elkaar kunnen zijn. De Europese Commissie beoogt dit te bewerkstelligen met de voorgeschreven “Partnerschapsovereenkomst” als instrument dat de onderlinge samenhang beschrijft. Een eerste bijeenkomst in het voorjaar 2012 als verkenning naar mogelijke onderlinge samenhang –synergie- tussen met name het ESF en EFRO, maakte duidelijk dat samenwerking tussen de verschillende fondsen kan leiden tot onderlinge versterking en meerwaarde. Zeker in tijden van crisis en bezuinigingen en naar verwachting verminderde toekenning van budget door de Europese Commissie, wordt een streven naar meer synergie tussen de fondsen een meer vanzelfsprekende aangelegenheid. Om die reden wordt verkend wat daarvoor nodig is en hoe dit vorm kan krijgen waarbij als randvoorwaarde geldt dat het streven naar synergie een verlaging van de uitvoeringskosten en administratieve lasten niet in de weg mag staan (geen ingewikkelde structuren: synergie moet simpel zijn). Onderlinge verwijzing naar elkaars mogelijkheden in de ontwikkeling van de nieuwe operationele programma’s is daarom van groot belang. Er voor zorgen dat in elk operationeel programma (deels) aansluitende doelen en overeenkomstige doelgroepen van aanvragers worden aangewezen, lijkt een logische vervolgstap. Afgesproken is tussen de ministeries EL&I en SZW dat de concepten van de verschillende operationele programma’s van tijd tot tijd naast elkaar worden gelegd om te bezien waar aanknopingspunten voor synergie zitten die verder kunnen worden ontwikkeld. Overigens zij erop gewezen dat het bij met name ESF om 46
relatief kleine budgetten gaat ten opzichte van de nationale beleidsmiddelen (enkele procenten). Ook bij synergie gaat het dus om bescheiden effecten. De algemene gedachte is echter dat synergie niet van bovenop opgelegd moet worden, maar dat door informatie en kennisoverdracht over de fondsen, regionaal/lokaal projecten kunnen worden ontwikkeld waar gebruik wordt gemaakt van meerdere fondsen in samenhang met elkaar. Het is daarbij de taak van de departementen (het rijk) om hier de juiste omstandigheden en voorwaarden voor te creëren. Om uiteindelijk meerwaarde te realiseren zal samenwerking op verschillende niveaus moeten plaatsvinden. Allereerst samenwerking tussen de verschillende trekkers van de Operationele Programma’s. Vervolgens als de Programma’s zijn geaccordeerd zullen de uitvoerende organisaties met elkaar moeten samenwerken bv om aanvragers met elkaar in contact te brengen, maar ook om ESF projecten en EFRO projecten qua procedures op elkaar af te stemmen. Synergie is geen doel op zich, maar een middel om tot meerwaarde te komen, steeds zal bekeken moeten worden in hoeverre de baten van synergie opwegen tegen de samenwerkingskosten.
47
5.
Samenvattende Conclusies
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven wat de stand van zaken is ten aanzien van de EFROen ESF programma’s voor de huidige periode (2007-2013). Het einde van de programma’s is in zicht, zodat er conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de voortgang en afronding van de programma’s. Verder kunnen op basis van de resultaten en uitgevoerde evaluaties conclusies worden getrokken voor de volgende periode inzet structuurfondsen (2014-2020). Bij aanvang van de programmaperiode in 2007 werd nog uitgegaan van een mondiale economische groei van 5%, echter de situatie is sindsdien verslechterd. In 2009 was er een krimp van 3,7% van de Nederlandse economie, dit was de grootste terugval sinds de jaren dertig van de vorige eeuw. Het herstel begon in de tweede helft van 2009 en zette in 2010 door. De groei van de Nederlandse economie leek begin 2011 veder aan te trekken. De groeicijfers van het eerste kwartaal waren veelbelovend en de werkloosheid daalde. De aanhoudende onzekerheid ten aanzien van de kredietwaardigheid van een aantal lidstaten belemmerde echter het herstel. In het derde en vierde kwartaal van 2011 kwam Nederland opnieuw in een recessie terecht. Juist in een periode van economische tegenwind is het van belang dat er geïnvesteerd wordt in nieuwe projecten en ontwikkelingen. De EFRO – en ESF programma’s hebben in deze lastige periode gefungeerd als motor voor nieuwe investeringen. De moeilijke economische omstandigheden hebben in de afgelopen periode niet geleid tot substantieel minder aanvragen of een bijgestelde programmering. Wel zijn er accenten gewijzigd en plannen bijgesteld. Na een voortvarende start van de programma’s in de huidige programmaperiode 2007-2013, zoals beschreven in het Nationaal Strategisch Rapport 2009, is te constateren dat de uitvoering van het EFRO programma volop op stoom is gekomen. Het programma is nagenoeg geheel gecommitteerd. Dit betekent voor het programmamanagement dat het accent van de werkzaamheden geleidelijk aan verschuift van werving en selectie van projecten naar beheer van de uitvoering, gericht op het boeken van de beoogde resultaten. De verwachte effecten van de programma’s zijn veelbelovend. Uit de midterm evaluatie komt naar voren dat de uitvoering van de programma’s resulteert in de creatie van 25.000 arbeidsplaatsen en uitgelokte private vervolginvesteringen van circa € 560 miljoen. Conform de ambitie wordt ruim 60% van de middelen besteed aan innovatieve projecten. Dit sluit goed aan bij de Lissabonambitie. Het ESF programma ligt eveneens op koers, zowel inhoudelijk als financieel. In de eerste jaren van het ESF-programma heeft de nadruk gelegen op het tijdig genereren en starten van projecten. In de periode 2009-2012 is veel nadruk gelegd op het voorkomen dat aan het einde van de programmaperiode te veel of te weinig geld wordt uitgegeven ten opzichte van het beschikbare budget van € 830 miljoen. Daarnaast is en wordt veel aandacht besteed aan rechtmatigheid. Inmiddels zijn nagenoeg alle programmamiddelen gecommitteerd en is ultimo 2011 ruim 44% van het ESF-programma ook al gerealiseerd. De prognose voor de gehele programmaperiode is dat de doelstellingen van het ESF-programma voor vrijwel alle acties naar verwachting gerealiseerd zullen worden. Tenslotte werkt Nederland onder de vlag van Europese Territoriale Samenwerking in een 7-tal programma’s samen met andere lidstaten, het betreft de grensoverschrijdende samenwerking (Vlaanderen-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Deutschland-Nederland en 2 Zeeën), transnationale samenwerking (Noordzee, Noordwest Europa) en een interregionaal samnewerkingsprogramma waarin alle EU-lidstaten en Noorwegen en Zwirtserland participeren. Deze 7 programma’s liggen goed op schema. De EFRO - en ESF programma’s liggen goed op schema. Zowel bij de voorbereiding als bij de uitvoering van de programma’s is een groot aantal organisaties betrokken. Deze brede betrokkenheid is van belang om gedragen programma’s op te stellen en vervolgens van belang om kwalitatief goede projecten te krijgen. De aanpak die Nederland heeft gekozen is succesvol geweest. Met het oog op een nieuwe generatie EU programma’s is het van belang om na te gaan waar er verbeterpunten zijn. Enkele in het oog springende punten en aanbevelingen: 48
-
-
-
-
-
-
5.
Zowel het EFRO programma als het ESF programma hadden soms last van opstartproblemen. Met name complexe projecten en activiteiten kwamen soms laat op gang. Vanuit de programmabureau’s zou in de toekomst extra sturing gezet kunnen worden op tijdig starten en begeleiden van ingewikkelde projecttrajecten. Bij het EFRO programma geldt dat voor een groot aantal indicatoren de streefwaarden behoorlijk uitkomen boven de vooraf gestelde doelen. Het toont eens te meer aan dat het selecteren van de juiste indicatoren en het stellen van ambitieuze en tegelijkertijd te realiseren doelstellingen de nodige aandacht vraagt bij het opstellen van de OP’s voor de volgende programmaperiode. De programma's die resorteren onder Europese Territoriale Samenwerking kenden een veelheid aan projecten met verschillende kwaliteit. Aandachtspunt voor de volgende periode is aansluiting op de landsdelige EFRO-programma's, focus op een beperkt aantal thematische projecten en aandacht voor de kwaliteit van projecten. Er is sprake van hoge uitvoeringslasten, met name geldt dit voor het ESF programma (14%). Om deze lasten omlaag te brengen dient de toekomstige regelgeving zo eenvoudig mogelijk te zijn. Nederland is voorstander van het beginsel van single information en single audit om de controlelasten te verminderen. Cofinanciering vanuit het huidige ESF programma maakte vaak deel uit van bredere trajecten, waardoor de resultaten van de ESF-inzet niet goed zichtbaar konden worden gemaakt. Gestreefd wordt de resultaten in het toekomstige ESF programma beter zichtbaar te maken. Bij de vormgeving van de lopende programma’s is nauwelijks gekeken of er door samenwerking tussen ESF en EFRO meerwaarde ofwel synergie tussen de verschillende programma’s kan worden bereikt. Aanbevolen wordt om voor de komende programma’s na te gaan of synergie mogelijk is en aan te geven hoe die synergie bereikt kan worden.
Conclusions
The previous chapters describe the situation regarding the European Regional Development Fund (ERDF) and the European Social Fund (ESF) programmes 2007-2013. As the programmes are now in their final stages we can assess their progress and finalisation. Moreover, on the basis of the results and evaluations we can draw conclusions for the allocation of structural funds for the 20142020 period. At the start of the programme period in 2007 it was assumed that the global economy would grow by 5% but the situation has deteriorated since then. In 2009 the Dutch economy saw a 3.7% downturn, the largest since the 1930s. However, in the second half of 2009 the economy began to recover and this continued in 2010. Early in 2011 the economy seemed to pick up even further: growth figures for the first quarter looked promising and unemployment figures were falling. But prolonged uncertainty about the solvency of a number of Member States stood in the way of recovery and in the third and fourth quarter of 2011 the Netherlands again fell into recession. But it is precisely in periods of economic hardships that we should invest in new projects and developments. In this difficult period the ERDF and ESF programmes have been the engine driving new investment. The difficult economic circumstances of recent months have not resulted in a substantial reduction in new applications or programme changes, but there have been changes of emphasis and plans. After a flying start in 2007, as described in the 2009 National Strategic Report, the implementation of the ERDF programme is well underway. Practically the entire programme has been committed. As a result, programme management activities have shifted from the tendering and selection of programmes to management of implementation. The anticipated effects of the programmes are promising. The mid-term evaluation showed that their implementation will result in the creation of 25,000 jobs and generate approximately EUR 560 million in private follow-on investment. More than 60% of funding will be spent on innovative projects as intended, in line with the Lisbon Strategy.
49
The ESF programme is also on course, both in terms of content and finances. In its early years the emphasis of the ESF was on generating projects and starting them on time. In the 2009 to 2012 period more emphasis was placed on preventing too much or too little money being spent in relation to the available budget of EUR 830 million. In addition a great deal of attention was paid to legitimacy. Almost all programme funding has now been committed and by the end of 2011 more than 44% of the ESF programme had been realised. The prognosis for the whole programme period is that the ESF programme targets are expected to be realised for almost all activities. Lastly, the Netherlands participates in seven European Territorial Cooperation programmes together with other Member States. The programmes involve cross-border cooperation (FlandersNetherlands, Meuse-Rhine Euroregion, Germany-Netherlands and two Seas), transnational cooperation (North Sea, North-West Europe) and an interregional cooperation programme in which all EU Member States as well as Norway and Switzerland participate. These seven programmes are running well on schedule. The EFRO and ESF programmes are progressing according to plan. A large number of organisations were involved in both preparation and execution of the programmes. This broad participation is vital in designing well-supported programmes and in order to realise high quality projects. This approach of the Netherlands has proved successful. For the benefit of the new generation of EU programmes it is important to identify where there is room for improvement. There are several obvious points where improvements are recommended: Both the EFRO and ESF programmes had some start-up difficulties. Complex projects and activities in particular were late in starting. In future the programme bureaus could give more steering to ensure complicated project phases get underway on time. In the EFRO programme the target values for a large number of indicators far exceed the objectives previously set. This once again underlines the importance of paying special attention to selecting the proper indicators and to setting ambitious, but feasible, objectives when drawing up the objectives for the next programme period. The European Territorial Cooperation programmes involve many different projects, sometimes of varying quality. One area of attention for the next period is obtaining harmonisation with EFRD programmes, with a focus on a limited number of thematic projects and greater attention to project quality. The costs of implementation are high, especially for the ESF programme (14%). To reduce these costs future regulation should be as simple as possible. The Netherlands supports the principle of single information and single audit in order to reduce control costs. Co-financing from the current ESF programme often involves the achievement of broader aims, and the results are therefore not easily visible. Efforts are underway to improve the visibility of results in the forthcoming ESF programme. In designing existing programmes little attention was paid to possible cooperation between ESF and EFRO to achieve added value or synergy between the different programmes. We recommend that for future programmes potential for synergy should be examined.
Bronnen 1 1 1 1 1 1
CBS (2011), De Nederlandse economie 2010 CBS (2011 en 2012) CBS (2012), Nationale rekeningen 2011 CBS (2012), Nationale rekeningen 2011 CPB (2012), Centraal Economisch Plan CPB, korte termijnraming zowel 2011 alsmede 2012 50
Annex 1 Projectvoorbeelden Deze annex bevat voorbeeldprojecten uit de programmaperiode 2007-2013. Deze projectvoorbeelden kunnen worden gebruikt ter illustratie van de werking en effecten van de Europese structuurfondsen. Op de website www.europaomdehoek.nl staan alle projecten die middelen hebben ontvangen uit de Structuurfondsen.
51
Voorbeeldproject programma EFRO oost, prioriteit 1 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners
Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Oost Prioriteit 1 ThermoPlastic composite Research Centre (TPRC) In het TPRC in Enschede werken onder andere Fokker, Boeing en Ten Cate samen met de Universiteit Twente aan onderzoek naar en de ontwikkeling van thermoplastische composieten. Dit zijn kunststoffen die zowel stevig als licht zijn. Hierdoor zijn ze breed toepasbaar in allerlei producten. Zowel onderzoekers, leveranciers als eindproducenten (‘de supply chain’) werken samen om nieuwe toepassingen te vinden voor thermoplastische composieten. Het voordeel van deze kunststoffen is dat ze behalve licht, ook slagvaster zijn dan veel andere materialen. Dit maakt ze geschikt voor vliegtuigbouw, auto’s, windmolens en civieltechnische bouw, zoals bruggen. Dit jaar zijn er vijf nieuwe bedrijven samenwerkingspartner geworden. TPRC heeft onder andere een laboratorium ingericht om op kleine schaal thermoplastische composieten te produceren, te analyseren en te testen. Het doel hiervan is om toepassingen te vinden om op grote schaal commercieel te kunnen laten produceren. TPRC wil dit niet zelf doen, maar bijvoorbeeld het MKB te laten meedenken over toepassingsmogelijkheden van thermoplastische composieten. Industrieel onderzoek.
Aantal bruto gecreëerde werkgelegenheid in fte’s: 155 Uitgelokte private vervolginvesteringen: 1,75 mln. Uitgelokte private R&D investeringen: 4 mln. Uitgelokte publieke R&D investeringen: 4 mln. Slimme groei: onderzoek en innovatie. Creëren van nieuwe producten die groei en werkgelegenheid genereren. Eindbegunstigde: Stichting TPRC Leden: University of Twente, Boeing, Ten Cate Advanced Composites, Fokker Aerostructures, Instron, Pinette Emidecau Industries, Italmatic, Coriolis Composites. Totale Kosten € 8.108.000 EU bijdrage € 1.442.727 National € 1.009.273 Regional € 1.602.000 Privaat € 4.054.000 Het is een goed voorbeeld van een samenwerking tussen onderzoek, onderwijs en het bedrijfsleven waarbij gezamenlijk geïnvesteerd wordt in een innovatie-infrastructuur.
52
Voorbeeldproject programma EFRO oost, prioriteit 1 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020
Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Oost Prioriteit 1 Urolastic Het bedrijf Urogyn BV (Zelhem/Nijmegen) heeft met vier andere MKB-bedrijven een nieuwe behandelmethode ontwikkeld om verschillende vormen van stressincontinentie te verhelpen. Vooral veel vrouwen boven de 35 hebben hiermee te maken. De anatomie van de blaashals wordt hersteld door eenvoudig via een katheter een tweecomponenten vloeistof in te brengen, die na uitharding de blaashals flexibel verstevigt. De nieuwe methode is patiëntvriendelijker, minder risicovol en veel goedkoper dan de huidig gangbare behandelingen. De behandeling is poliklinisch en met lokale verdoving uit te voeren. De ontwikkeling van urolastics vergde relatief weinig financiële middelen, terwijl de economische effecten relatief groot zijn. Doordat de behandeling teruggevoerd wordt naar één poliklinische behandeling wordt het gebruik van materialen, mensen en ruimten beperkt. De activiteiten in het project hebben gedeeltelijk betrekking op Industrieel Onderzoek en gedeeltelijk betrekking op Experimentele Ontwikkeling. Het doel van dit project is het ontwikkelen van een alternatief voor de behandeling van meerdere typen stressincontinentie, waarbij de anatomie van de blaashals hersteld kan worden. Het betreft een minimaal invasieve methode die poliklinisch en onder lokale verdoving toegepast kan worden. Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (outcome): 9 FTE Aantal ondersteunde MKB bedrijven: 5 stuks Aantal ondersteunde startende bedrijven en kleine bedrijven < 5 jaar: 2 stuks Aantal R&D projecten: 1 stuks Private R&D investeringen: € 570.189 Publieke R&D investeringen: € 570.189 Uitgelokte private vervolginvesteringen: € 201.847 Slimme groei: onderzoek en innovatie. Creëren van nieuwe producten die groei en werkgelegenheid genereren. Versterking onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie Vergroten concurrentiekracht MKB Urogyn BV(penvoerder) Bactimm BV, Dutch Mechatronics BV, Mecon Engineering BV Totale Kosten € 1.140.378 EU bijdrage € 285.094 National € 0 Regional € 285.095 Privaat € 570.189 Zie beschrijving inhoud project
53
Voorbeeldproject programma EFRO oost, prioriteit 2 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator Bijdrage aan EU 2020
Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Oost Prioriteit 2 Verbetering bereikbaarheid Wijchen-Oost Het project betreft het verbeteren van de ontsluiting van WijchenOost door herinrichting van de Graafseweg (N324). De bereikbaarheid van zowel woonkernen Wijchen-Oost en Alverna als het bedrijventerrein Wijchen-Oost is hierdoor verbeterd. De herinrichting is zo gerealiseerd dat het de leefbaarheid van de omliggende wijken ten goede komt. Door geluidsschermen te plaatsen en de maximum snelheid te verlagen is er nu minder geluidsbelasting en een betere luchtkwaliteit. Bovendien is de omgeving veiliger geworden. De herinrichting is uitgevoerd in samenwerking met de provincie Gelderland. Het project is bekroond met de European Soundscape Award 2011, toegekend door the European Environment Agency & Noise Abatement Society. De jury was vol lof over de combinatie van relatief eenvoudige oplossingen met maximaal milieueffect. Het ontwerp lijkt toepasbaar in andere kernen en vervult met alle innovatieve en duurzame oplossingen zeker een voorbeeldfunctie voor andere gemeenten.
Aantal projecten gericht op verbeterde bereikbaarheid: 1 Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen: 1 Duurzame groei Verbeteren milieu-effecten Verminderen uitstoot Gemeente Wijchen, provincie Gelderland Totale Kosten € 5.102.000 EU bijdrage € 750.000 National € 563.218 Regional € 1.330.000 Local € 640.782 Privaat € 0 Zie beschrijving inhoud project
54
Voorbeeldproject programma EFRO oost, prioriteit 3 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid
Beoogd resultaat/indicator Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Oost Prioriteit 3 Duurzame binnenstadsdistributie Deventer Winkels en (horeca)bedrijven in de binnenstad van Deventer kunnen hun goederen snel én duurzaam aangeleverd krijgen. In het project ‘duurzame binnenstadsdistributie Deventer’ bevoorraadt Sallcon Werktalent het stedelijk gebied in Deventer met elektrische voertuigen. Sallcon Werktalent richt zich op reintegratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Onder andere met dit project doen ze ervaring op en kunnen ze doorstromen naar reguliere banen. Bovendien daalt het aantal vervuilende bestel- en vrachtauto’s in de binnenstad door de inzet van de elektrische voertuigen. Voor de meer dan 140 deelnemende ondernemers is het belangrijkste voordeel dat de elektrische auto’s zich niet aan venstertijden hoeven te houden. Dit zijn vastgestelde tijden waarop vracht- en bestelverkeer de binnenstad in mag. Een horecaondernemer wil liever niet ’s ochtends om 8.00 uur bevoorraad worden, een kledingwinkel heeft wel graag op een vroeg tijdstip nieuwe voorraad en niet na 16.00 uur. Transporteurs kunnen bovendien de bestellingen op elk gewenst moment aanleveren bij het aanleverpunt aan de rand van het centrum. Het project combineert drie aspecten: Arbeidsparticipatie van mensen met een handicap op de arbeidsmarkt; Minder energieverbruik en minder CO2-uitstoot bij het transport in het stadscentrum; Extra faciliteiten voor mkb-/winkelbedrijven door snellere levering en opslagmogelijkheden. Ondersteuning van 100 MKB-bedrijven, een duurzaam project gericht op arbeidsparticipatie. Inclusief Duurzaam Sallcon Werktalent BV Totale Kosten € 67.200 EU bijdrage € 25.000 National € -,Regional € -,Privaat € 27.200 Opbrengsten € 15.000 Zie beschrijving inhoud project
55
Voorbeeldproject programma EFRO west, prioriteit 1 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland West Prioriteit 1. Vergroten van kennis, innovatie en ondernemerschap Bioproces Pilot Facility (BPF) De komende decennia staan in het teken van de overgang van een 'fossilbased economy' naar een 'biobased economy'. Daarmee wordt de economie veel minder afhankelijk is van fossiele grondstoffen. Het BPF is een proeffaciliteit in Delft. Hier wordt gewerkt aan het omzetten van biobased reststromen zoals landbouwafval, naar grondstoffen voor bouwmaterialen, chemische en farmaceutische producten en biobrandstoffen. De stap van laboratoriumschaal naar productie op industriële schaal is hierbij een bottleneck. Het BPF maakt het mogelijk om problemen die op laboratoriumschaal niet aanwezig zijn, maar die voor toepassing op industriële schaal van groot belang zijn, te signaleren en op te lossen. De proeffaciliteit in Delft is wereldwijd de eerste in haar soort. Zowel de schaalgrootte als het open karakter maakt de faciliteit uniek. Nederland, en in het bijzonder de Zuidvleugel van de Randstad, wordt hiermee in Europa koploper in de ontwikkeling van de biobased economie. De BPF proefinstallatie bestaat uit losse modules, zoals een bioraffinage sectie, biochemicaliën installatie, geavanceerde bioprocessen installatie en een installatie voor scheidingstechnologie. De faciliteit wordt ook een expertisecentrum, waar studenten van mbo tot universitair onderwijs, onderzoekers en technologen de mogelijkheid hebben om een opleiding of training te volgen. Innovatie - R&D – Pilot - Valorisatie Goed functionerende ‘proeffabriek’, waar wetenschappers en bedrijven industriële biobased processen testen. Kennisontwikkeling rond biobased processen. Toegang tot informatie via open source. Kennisontwikkeling rond vermarkting van biobased producten. Smart Specialisation - Topsectorenbeleid - Innovatie - R&D – Pilot - Valorisatie Provincie Zuid-Holland, gemeente Delft, TU Delft, CSM/Purac, DSM en overige BE-Basic partners Totale Kosten : € 41.500.000 EU bijdrage: € 4.645.000 Nationaal: € 8.155.000 Regionaal: € 2.200.000 Privaat: € 26.500.000 De Bioproces Pilot Facility: draagt substantieel bij aan de ontwikkeling van de low-carbon economy geeft Nederland een voortrekkersrol in de wereld op het gebied van omzetten van biobased reststromen zorgt voor hoogwaardige werkgelegenheid in de regio is een voorbeeld van een triple-helix samenwerking
56
Voorbeeldproject programma EFRO west, prioriteit 2 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Prioriteit
Nederland West Prioriteit 2. Vergroten attractiviteit regio
Projectnaam Beschrijving inhoud project
Walstroom projecten Binnen Kansen voor West worden in Zuid-Holland, Amsterdam, Zaanstad, Drechtsteden en in Rotterdam duurzaamheidsprojecten uitgevoerd. Bij elkaar worden ruim 700 innovatieve walstroomvoorzieningen geplaatst voor de binnenvaart. Daarnaast worden meetsystemen ontwikkeld, dienstverlening, service en onderhoud opgezet en een uniform betalingssysteem opgezet. Zo krijgt de binnenvaartsector te maken met een uniform netwerk van stroomvoorziening. De toepassing van walstroom bij lig-, laad- en losplaatsen van binnenvaartschepen in of bij binnensteden, is een maatregel voor een duurzame binnenvaartsector. Schepen hoeven niet langer dieselgestookte (luchtverontreiniging) generatoren te gebruiken om in hun elektriciteitsbehoeften te voorzien. In plaats daarvan kan men de stroom gebruiksvriendelijk en met het juiste vermogen via een stekker van de wal krijgen.
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Walstroom heeft op lange termijn direct effect op de luchtkwaliteit. Ook heeft de walstroom een positief effect op de geluidhinder, want dieselgeneratoren zijn erg luidruchtig. Daarnaast draagt walstroom bij aan het terugdringen van klimaatverandering, omdat er groene stroom (duurzame energiebronnen) dient te worden geleverd. Ten slotte is de uniforme manier van aansluiting en betaling een goede basis voor het opzetten van een Europees-breed netwerk van walstroom. Toegepaste innovatie – Kennisontwikkeling - Milieu
Afname luchtverontreiniging in stedelijke gebieden en schoner milieu door levering van groene stroom. Gemakkelijker toegang tot stroom, met op de lange termijn lagere stroomkosten. Toegepaste innovatie – Kennisontwikkeling - Milieu Provincie Zuid-Holland, Havenbedrijf Rotterdam, Regio Drechtsteden, Havenbedrijf Amsterdam en Zaanstad Totale Kosten: € 14.136.859 EU bijdrage: € 5.443.700 Nationaal: € 8.693.159 De 5 walstroomprojecten: geven een lagere belasting van het milieu, verbeteren de stedelijke leefomgeving en bieden een toegankelijke service voor de gebruikers leveren een moderne en gemakkelijke toegang tot nutsvoorziening voor schepen zijn een voorbeeld voor uitleg in andere Europese havens
57
Voorbeeldproject programma EFRO west, prioriteit 3 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Prioriteit Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland West Prioriteit 3. Vergroten attractiviteit van steden VU University Medical PET-MRI Center Het VU Medisch Centrum is een universitair medisch centrum, met meer dan 7.000 medewerkers. Dit betekent dat niet alleen patiëntenzorg een kerntaak is, maar nadrukkelijk ook het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verzorgen van opleidingen. Met de EFRO investering wordt een zeer modern ‘imaging center’ ingericht, waar alle beeldvormende technieken bij elkaar gebracht worden. Ook wordt hiermee de PET-MRI onderzoeksapparatuur aangeschaft. Een combinatie van Positron Emission Tomography (moleculaire informatie) en Magnetic Resonance Imaging (anatomische en fysiologische informatie). Op slechts enkele plaatsen in de wereld beschikt een universitair medisch centrum over een vergelijkbaar imaging center. Het gebruik van PET-MRI kan een revolutie betekenen op het gebied van imaging. Omdat deze scanner geavanceerde beeldvorming mogelijk maakt, die artsen en wetenschappers helpt bij onderzoek naar nieuwe diagnose- en behandelmethoden van kanker, neurologische aandoeningen zoals Alzheimer en cardiovasculaire aandoeningen. Het project is een voorbeeld van de ontwikkeling van een internationale medische topvoorziening die patiënten, maar ook top-onderzoekers uit binnen- en buitenland zal aantrekken. Innovatie - Toegepaste wetenschap - Kennisontwikkeling
Bijdrage aan de ontwikkeling van de life sciences en de economie. Meerwaarde voor de ontwikkeling van Amsterdam als attractieve stad omdat het centrum bijdraagt aan een beter vestigingsklimaat. De ontwikkeling van een internationale medische topvoorziening en het creëren van nieuwe werkgelegenheid. Smart Specialisation - Topsectorenbeleid – Life sciences Werkgelegenheid Provincie Noord-Holland, gemeente Amsterdam Totale Kosten: €12.948.385 EU bijdrage: € 4.800.985 Publiek: € 8.147.400 Het Medical PET-MRI Center: is een voorbeeld van innovatie is een toepassing van hoogwaardige techniek en werkgelegenheid (kenniseconomie) is toonaangevend in medische imaging
58
Voorbeeldproject programma EFRO zuid, prioriteit 1 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Zuid Prioriteit 1 Getijdenenergie Oosterscheldekering Het GOSK Samenwerkingsverband beoogt een praktische bijdrage te leveren aan economische opwekking van duurzame energie in Zeeland, door een demonstratie project uit te voeren om energie op te wekken uit getijden in de Zeeuwse wateren van de Oosterschelde Stormvloedkering. Het project is een logische opschaling van het eerdere project C-energy en beoogt een nadere stap tot het commercieel maken van energie uit getijden. Het project zal een bijdrage leveren aan de economische opwekking van duurzame energie in Zeeland. Experimenteel
Aantal bruto gecreëerde werkgelegenheid in fte’s: 21 Uitgelokte private R&D investeringen: 3.5 mln. Aantal R&D projecten: 1 Aantal ondersteunde startende bedrijven < 5jr: 2 Aantal ondersteunde MKB bedrijven: 3 Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en researchinstellingen: 1 Slimme groei en duurzame groei: onderzoek en innovatie. Creëren van nieuwe producten en toepassing op het gebeid van energie. IHC, Airborne, Ecofys, Istimewa, van der Straaten, Viro Totale Kosten : 9.026.890 EU bijdrage : 3.143.728 National: 1.750.000 Regional: 500.000 Privaat: 3.520.487 Dit is een goed voorbeeld van een innovatief experimenteel project ter stimulering van alternatieve energiebronnen. Tevens heeft dit project een internationale uitstraling en is het een goed voorbeeld van publiek-private samenwerking.
59
Voorbeeldproject programma EFRO zuid, prioriteit 2 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Zuid Prioriteit 2 Cultuurfabriek De doelstelling van het project is het versterken van het vestigingsklimaat voor kenniswerkers, bewoners en bezoekers in de regio Maastricht en hiermee (in)direct bijdragen aan de ontwikkeling van de kenniseconomie in Zuid-Nederland, door de realisatie van de Cultuurfabriek om daarmee de culturele productiesector en infrastructuur in Maastricht te stimuleren en ondersteunen Versterken vestigingsklimaat
Projecten gericht op verbetering natuur, landschap of cultureel erfgoed: 1 Aantal toeristisch-recreatieve projecten: 1 Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen: 80 Inclusieve groei Gemeente Maastricht en culturele instellingen Totale Kosten : 25.765.706 EU bijdrage : 2.500.000 Regional: 23.265.706 Betreft een goed voorbeeld van een publieke interventie ter bevordering van het vestigingsklimaat waarbij niet alleen economische randvoorwaarden worden gecreëerd maar ook aandacht is voor nevenactiviteiten ter bevordering van een regio voor kenniswerkers.
60
Voorbeeldproject programma EFRO zuid, prioriteit 3 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Nederland Zuid Prioriteit 3 Doorontwikkeling Campus Food & Health s' Hertogenbosch Centraal in deze aanvraag staat het bevorderen van innovatie in de Food & Health-sector in ‘s Hertogenbosch. Enerzijds door het ondersteunen van twee gespecialiseerde, innovatieve faciliteiten voor de productontwikkeling binnen Food, Health en Farma. Anderzijds door het realiseren van een belangrijke randvoorwaarde voor de ontwikkeling van innovatieve foodproducten, in de vorm van een evenementenlocatie.
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Valorisatie/ industrieel onderzoek
Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Aantal projecten gericht op ondernemerschap, stads/wijkeconomie: 1 Aantal m2 bedrijfslocatie gemoderniseerd: 1000 Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen: 1 Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen: 7 Slimme groei: bevorderen van innovatie Gemeente ’s Hertogenbosch, Has hoge school, plantlab, Paleiskwartier, Wtic Totale Kosten : 3.368.250 EU bijdrage : 1.097.000 Regional: 1.318.000 Privaat: 953.250 Voorbeeld van een strategische keuze voor campusontwikkeling op het gebeid van een specialisatie. Het betreft een publiekprivate ontwikkeling waarbij een keuze wordt gemaakt voor een bepaalde sterkte van de regio.
61
Voorbeeldproject programma EFRO noord, prioriteit 1 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020
Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Noord-Nederland Prioriteit 1 IJkdijk Algemene doelstellingen Beschrijving van activiteiten Het onderzoeksproject IJkdijk is erop gericht een nieuwe vorm van dijkbeheer te ontwikkelen, waarbij de toestand van dijken permanent in de gaten kan worden gehouden:. Sleutel bij deze ‘dijk van de toekomst’vormen intelligente sensoren.. Bij het project, dat in 2012 is afgerond, is een proefopstelling gecreëerd, waarbij een stuk dijk is aangelegd. Met deze dijk zijn verschillende in werkelijkheid voorkomende situaties nagebootst. De onderzoeksresultaten hebben veel input opgeleverd voor de verdere ontwikkeling van een algemeen toepasbaar monitoringssysteem. Het gaat om een pilotproject gericht op de validatie van sensortechnologie. Aantal ondersteunde MKB-bedrijven: 8 Uitgelokte private vervolginvesteringen: € 0,5 mln. Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen: 75 Het gaat om een onderzoeksproject dat naadloos past binnen het kerninitiatief InnovatieUnie. Het draagt rechtstreeks bij aan de doelstelling onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten bij bedrijven te vergroten. Stichting IJkdijk, Deltares, NV NOM, STOWA en TNO Totale Kosten € 3 mln. EU bijdrage € 0,7 mln. National € 0,7 mln. Regional Privaat € 1,5 mln. Kenmerkend voor het Noord-Nederlands innovatiebeleid is dat niet alleen de ontwikkeling van individuele clusters wordt gestimuleerd, maar dat ook de interactie tussen clusters wordt bevorderd. Het project IJkdijk is een schoolvoorbeeld van een ‘crossover’, een project dat wordt uitgevoerd op het raakvlak van de clusters ‘water’ en ‘sensortechnologie’.
62
Voorbeeldproject programma EFRO noord, prioriteit 1 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020
Betrokken partners
Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Noord-Nederland Prioriteit 1 ‘Drug Targeting and Delivery’ cluster Algemene doelstellingen Beschrijving van activiteiten ‘Drug targeting and delivery’ zijn methoden om medicatie zo gericht mogelijk aan een patiënt te kunnen toedienen, waarbij de concentratie van medicijnen in bepaalde delen van het lichaam groter is dan in andere. Achterliggende idee is ervoor te zorgen dat medicijnen daar aankomen waar ze nodig zijn: Met het ‘DDTC’ willen de RuG, het UMCG, en meerdere ondernemingen die actief in de ‘life sciences’-sector een R&Dplatform bieden voor zogeheten open-innovatie in de ‘life sciences’-sector. De farmaceutische industrie is in de afgelopen jaren veranderd van een sector waar ondernemingen zelf nieuwe medicijnen en medicijnen ‘leads’ ontwikkelen, naar een industrie die niet zelf leads ontwikkeld, maar door extramuraal onderzoek gecreëerde leads identificeert en verwerft. De partners van het DTDC hebben hun krachten gebundeld om gezamenlijk op deze ontwikkelingen te kunnen inspelen. Binnen het DTDC willen ze gezamenlijk ‘proof of concepts’ ontwikkelen en die vervolgens vermarkten aan de farmaceutische industrie. Industrieel onderzoek. Sterk op valorisatie gericht. Private R&D-investeringen:€ 3,3 mln. Publieke R&D-investeringen: € 3,8 mln. Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen:60 Uitgelokte private vervolginvesteringen: € 1,2 mln. Het project sluit aan bij kerninitiatief ‘Innovatie Unie’. Het draagt rechtstreeks bij aan de doelstelling onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten bij bedrijven te vergroten. Rijksuniversiteit Groningen, UMCG, Biomade Technology, BiOrion Technologies, Cellution Biotech, Innocore, Nyken, Synvolux Therapeutics, Triskel Therapeutics, Vicinivax, Vivomicx Totale Kosten € 7 mln. EU bijdrage € 1,4 mln. National € 1,4 mln. Regional € 1,2 mln. Privaat € 3,1 mln. Kenmerkend is de samenwerking die wordt aangegaan. Het is initiatief waarin 11 publieke en, vooral ook private partijen samenwerken. In gezamenlijkheid worden ‘proof of concepts’ ontwikkeld.
63
Voorbeeldproject programma EFRO noord, prioriteit 2 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid
Beoogd resultaat/indicator Bijdrage aan EU 2020
Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Noord-Nederland Prioriteit 2 Kolonie in Beeld Algemene doelstellingen Beschrijving van activiteiten Het project richt zich op het vergroten van de toeristische aantrekkingskracht van het voormalige kolonie- en gevangenisdorp Veenhuizen, in de provincie Drenthe. Dit uitgestrekte en cultuurhistorisch unieke complex, dat een nominatie heeft als ‘Werelderfgoed’, trekt momenteel al bijna 100.000 bezoekers per jaar. Met de fysieke investeringen die vanuit het EFRO worden ondersteund, willen de initiatiefnemers de belangstelling verder vergroten. Duurzame oplossingen spelen bij de uitvoering van het project een belangrijke rol. Zo hebben het Rijk, de provincie Drenthe, de gemeente Noordenveld en de Drentse Energie Organisatie onlangs een ‘Green Deal’ gesloten voor het verduurzamen van het kolonie- en gevangenisdorp. In de directe omgeving van Veenhuizen is veel biomassa beschikbaar uit het beheer van natuur en landschap. De initiatiefnemers willen deze lokale biomassa gaan gebruiken om (een deel van) van de gevangenis te verwarmen. Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen: 7 Uitgelokte private vervolginvesteringen: € 0,5 mln. Het project draagt met name bij aan het realiseren van de kerndoelstellingen voor ‘klimaatverandering en energie’ en ‘werkgelegenheid’ Gemeente Noordenveld, provincie Drenthe, Waterschap Noorderzijlvest, Staatsbosbeheer Totale Kosten € 6 mln. EU bijdrage € 2,4 mln. National € 0,3 mln. Regional € 3,3 mln. Het project maakt deel uit van een integraal gebiedsplan voor Veenhuizen. Meerdere projecten werken in het project samen. Duurzaamheid speelt een belangrijke rol.
64
Voorbeeldproject programma EFRO noord, prioriteit 3 Land: Landsdeel Doelstelling 2 EFRO Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020
Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland Noord-Nederland Prioriteit 3 Open Lab Ebbinge Algemene doelstellingen Beschrijving van activiteiten Het Open Lab Ebbinge is een nieuwe en tijdelijke gebiedsinvulling in het Ebbingekwartier, nabij het centrum van de stad Groningen. Op deze tijdelijk, door sanering grotendeels braak liggende en verpauperde locatie worden een aantal paviljoens en een manifestatieterrein ingericht. Het geheel vormt het Open Lab. Het Open Lab is een proeftuin voor creatieve en innovatieve bewoners en entrepreneurs. Tegelijkertijd vormt het een praktisch laboratorium voor het bedenken van innovatieve en duurzame oplossingen voor architectonische en stedelijke vraagstukken. In het ‘Open lab ‘worden duurzame, energie-efficiënte ‘cradleto-cradle’- bouwmethoden en materialen getest en onder de aandacht gebracht. Het project is een voorbeeld van innovatieve tussentijdse stedenbouw: een nieuw stuk tijdelijke stad voor creatief en stedelijk gebruik. Het project heeft een uitermate experimenteel karakter.
Aantal gerenoveerde of nieuwe stedelijke voorzieningen: 1 Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen: 66 Uitgelokte private vervolginvesteringen: € 0,4 mln. Het project draagt met name bij aan het realiseren van de kerndoelstellingen voor ‘klimaatverandering en energie’ en ‘armoede en sociale uitsluiting’. Gemeente Groningen Totale Kosten € 1,7 mln. EU bijdrage € 0,2 mln. National € 0,7 mln. Regional € 0,8 mln. Het project is een schoolvoorbeeld van een ‘bottom up’ initiatief. Ontstaan uit een idee van bewoners, die de leefbaarheid en kwaliteit van het gebied achteruit zagen gaan. Het bijzondere karakter van Open Lab Ebbinge is door de Europese Commissie herkend. Het was een van de vier finalisten voor de verkiezing van de Regio Stars award 2012, in de categorie ‘Citystar: - Integrated development of deprived urban areas’.
65
Voorbeeldproject programma ESF, prioriteit 1, actie J Land: Landsdeel ESF Projectnaam Beschrijving inhoud project
Nederland n.v.t. Prioriteit 1, Actie J Voorkomen en Bestrijden Jeugdwerkloosheid, Midden-Brabant Het project bestaat uit drie onderdelen namelijk: Actieplan 3; Niet werkende, niet schoolgaande jongeren verstrekken loonkostensubsidies - Gemeente Tilburg heeft bij verschillende werkgevers loonkosten subsidies verstrekt t.b.v. het stimuleren om jongeren in dienst te nemen. Actieplan 3; Niet werkende, niet schoolgaande jongeren, reintegratietrajecten – er zijn verschillen opdrachten bedacht om jongeren integreren zoals matchingsoffensief, het organiseren van traineebanen en het realiseren meester-gezel constructies.
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Actieplan 5; Kwetsbare jongeren Begeleiden kwetsbare jongeren - De activiteiten bestaan uit: in contact brengen van de verschillende organisaties die enerzijds betrokken zijn bij de kwetsbare jongeren of anderzijds bij het onderwijs of de arbeidsre-integratie, benaderen van werkgevers: informeren en verleiden, branchegericht en subdoelgroepgewijs, doorontwikkeling van bestaande infrastructuur tot een integrale en intensieve dienstverlening. Implementatie van actieplannen.
Terugdringen jeugdwerkloosheid regio Midden-Brabant Draagt bij aan doelstelling meer werkgelegenheid, meer jongeren aan het werk. Gemeenten, Regionale werkgevers, UWV/Werkplein, ROC, jongerencentra. Geen kwantitatieve doelstelling. Totale kosten € 1.486.345 EU-bijdrage € 594.538 Nationaal € Regionaal € 891.807 Private bijdrage € Brede samenwerking met partners. Lotgenoten helpen lotgenoten blijkt een succesvolle formule.
66
Voorbeeldproject programma ESF, prioriteit 2, actie C Land:
Nederland
Landsdeel
Nvt
ESF
Prioriteit 2, Actie C
Projectnaam
P(r)ak je kans ESF geeft de school de mogelijkheid om branchegerichte cursussen in te kopen, leerling-werkplaatsen verder te ontwikkelen en uit te breiden, netwerkvorming te vergroten , arbeidskundig onderzoek op te kunnen starten en een nazorgbeleid te kunnen ontwikkelen en uitvoeren. Zonder ESF-subsidie zijn bovengenoemde activiteiten niet of nauwelijks mogelijk. De Laurentius praktijkschool streeft naar een voor de leerlingen optimaal uitstroomniveau op het gebied van arbeid, wonen en vrijetijds besteding. Om dit te kunnen realiseren wordt gebruik gemaakt van een leeraanbod aangevuld met activiteiten binnen leerling-werkplaatsen, branchegerichte cursussen, deskundigheidsbevordering op het gebied van de individuele begeleiding en coaching van leerlingen. Hierbij wordt vooral gekeken naar wat de maatschappij van de leerling vraagt. Onder passend onderwijs verstaan wij dat de leerlingen in een passend uitstroomprofiel les krijgen en werkervaring op kunnen doen binnen een geschikte stageplek. Aangevuld met het aanbod van de diverse branchegerichte cursussen vormt dit een goed traject voor uitstroom naar werk en/of vervolgonderwijs.
Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project:
Experimenteel c.q. aanvullend op algemeen vormend onderwijs
experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020 Betrokken partners
Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
De doelgroep bestaat uit leerlingen van 15 jaar en ouder uit de profielgroepen 4/5 en uit leerjaar 3c. Meer in het bijzonder: Aantal op te starten trajecten: 60. Het aanvaarden van reguliere arbeid aansluitend aan het project door 16 leerlingen. Het aanvaarden van arbeid op de beschermde arbeidsmarkt aansluitend aan het project door 4 leerlingen. Doorstroom naar vervolgopleiding op MBO-1 niveau door 6 leerlingen, waarvan naar de BBL 2. Doelstelling stijging van het niveau van onderwijs en daling van het aantal schoolverlaters Er zullen externe uitvoerders worden ingeschakeld voor de ondersteuning van de projectadministratie en overige activiteiten die niet door onze school zelf kunnen worden verricht. Totale Kosten € 262.495 EU bijdrage € 104.997 National € 157.498 Regional Privaat De invulling van praktijkonderwijs is aangepast aan de mogelijkheden van de doelgroep leerlingen binnen de huidige maatschappij.
67
Voorbeeldproject programma ESF, prioriteit 3, actie E Land: Landsdeel ESF Projectnaam Beschrijving inhoud project
Karakteristiek van project: experimenteel/pilot, valorisatie oid Beoogd resultaat/indicator
Bijdrage aan EU 2020
Betrokken partners Financiering:
Waarom voorbeeld van goed project?
Nederland n.v.t. Prioriteit 3, Actie E Toekomstbestendig Arbobeleidsplan Philadelphia is een landelijke organisatie met ruim 7.600 medewerkers die vanuit circa 700 locaties ondersteuning bieden aan ruim 7.800 cliënten met een verstandelijke beperking. De ondersteuning varieert van enkele uren begeleiding per week tot dagelijkse intensieve zorg, en van logeeropvang tot dagbesteding en begeleide werkvormen. Philadelphia is vanuit de curatieve arbozorg een project gestart. Van daaruit is een opstapeling (piramide) gemaakt van activiteiten die via de curatieve arbozorg naar preventieve activiteiten gaat. Dit mondt uit in vitaliteitprojecten gericht op het bevorderen van betrokkenheid en passie (in en bij het werk), en de relatie met de privésituatie van medewerkers. De projecten worden samen met de OR en de (zorg)verzekeraars ontwikkeld en uitgevoerd. Vanuit de directe besparing op het verzuim zijn projecten gestart en gefinancierd naar de hogere niveaus in de piramide. De projecten betreffen in eerste instantie pilots die bij succes zullen worden ingebed in de regulieren werkprocessen. De eerste resultaten zijn dat het verzuimpercentage is gedaald met ongeveer 2% van 7,2% naar 5,0%. Het verzuim is nog dalend en zal binnenkort de 4% gaan bereiken. Zorgen dat mensen duurbaar inzetbaar zijn en niet uitvallen. Draagt bij aan de doelstelling Meer werkgelegenheid: In 2020 moet 75 procent van de Europeanen van 20 tot en met 64 jaar betaald werk verrichten Externe arbodienst Totale kosten € 43.000 EU-bijdrage € 18.000 Nationaal € Regionaal € Private € Bijdrage Er wordt duidelijk gewerkt aan “eigen verantwoordelijkheid” bij en van medewerkers bij hun inzetbaarheid. Projecten op preventief gebied hebben die doelstelling, en richten zich vanuit vrijwilligheid wel op betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de medewerker. Effectieven en innovatie aanpak die succes lijkt te hebben. De aandacht voor veiligheid en welzijn is versterkt en de inzet van instrumenten als RI&E is niet een verplicht meer maar een aandachtspunt voor de veiligheid van cliënten en medewerkers.
68
Voorbeeldproject ETS programma Interreg A Deutschland-Nederland Lidstaat ETS-programma Prioriteit Aanvrager Projectnaam Duur: Doelstelling:
Financiën
Contact
Nederland en Duitsland Interreg A Deutschland-Nederland Economie, technologie en innovatie Hochschule Niederrhein Functional Surfaces 01-04-2011 – 31-03-2015 Opbouw van een Duits-Nederlands competentiecluster in het profielveld “functionele oppervlakken” door middel van vijf hightech, innovatieve, toepassingsrelevante en industriële proces- en productontwikkelingen. Totale Kosten € 7.483.700 EU-bijdrage € 2.996.320 Nationaal € 1.775.534 Regionaal € 612.712 Private bijdrage € 2.099.120 Naam Prof. Dr. Dr. Alexander Prange Organisatie Hochschule Niederrhein Adres Reinarzstr. 49 47805 Krefeld (D) E-mail Internet
Projectomschrijving
[email protected] http://www.hsniederrhein.de/forschung/forschunga-z/top-projekte/tkvfo1/
Project Functional Surfaces voorziet in de opbouw en het gebruik van een Duits-nederlands competentiecluster voor functionele oppervlaktetechnologie voor het MKB in het gezamenlijke grensgebied. Het project beslaat in eerste instantie uit 5 hightech, innovatieve, toepassingsrelevante en industriële proces- en productontwikkelingen, die fungeren als richtinggevende "vuurtorens" dan wel "zuilen": 1. easy-to-clean oppervlakken/nanotechnologieën; 2. oppervlaktereiniging en -hygiëne in de levensmiddelenindustrie; 3. oppervlaktemodificatie 4. innovatieve lijmtechnologie 5. Powder-Navigator In deelprojecten plannen, ontwikkelen, testen, verspreiden, sturen en coördineren vertegenwoordigers van kennisinstellingen, het bedrijfsleven (MKB) en intermediairs gezamenlijk dit project, dat duidelijke positieve effecten op het exclusieve Euregionale verkoopargument, het internationale concurrentievoordeel, de gelijkheid van kansen en de milieurelevantie heeft.
Strategische context
Functionele oppervlakken bestrijken een zeer veelzijdig gebied. In Nederland en in de Duitse deelstaten NRW, m.n. in de grensregio's, groeit het belang van de ontwikkeling en productie alsmede van de behandeling en verwerking op diverse gebieden als chemie, hygiënische en lakartikelen, levensmiddelen- en textielproducenten. Om zich in de wereldwijde concurrentieslag staande te kunnen houden, is voor deze bedrijfstakken een uitgesproken innovatiecultuur gepaard met voortdurend nieuwe en geoptimaliseerde producten en processen van levensbelang.
Wijze van implementatie
-
69
Voorbeeldproject ETS programma Interreg A Deutschland-Nederland Lidstaat ETS-programma Prioriteit Aanvrager Projectnaam Duur: Doelstelling:
Financiën
Contact
Nederland en Duitsland Interreg A Deutschland-Nederland Duurzame regionale ontwikkeling Provincie Drenthe GroenGas 1-2-2011 – 31-12-2014 Grensoverschrijdende samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden met als doel de groen gaswaardeketen verder te optimaliseren. Totale Kosten € 9.891.473 EU-bijdrage € 4.283.192 Nationaal € 2.720.132 Regionaal € 958.118 Private bijdrage € 1.930.031 Naam Organisatie Adres Email Internet
Projectomschrijving
Strategische context
Johan Scholte Provincie Drenthe Westerbrink 1 9405 BJ Assen
[email protected] www.groengasproject.eu
Op dit moment zijn er nog vele knelpunten die de productie van groen gas en het gebruik ervan in de weg staan, met als gevolg dat de introductie van groen gas ver achter blijft bij wat technisch mogelijk is. In dit project werken 50-60 partners samen in ongeveer 18 deelprojecten om specifieke knelpunten in de groen gas keten weg te nemen of te verkleinen, zodat de productie van groen gas efficiënter en rendabeler verloopt, logistieke vraagstukken worden opgelost en nieuwe innovatieve toepassingen voor groen gas worden ontwikkeld. Daarnaast is er een strategisch werkpakket in het Groen Gas project ingebouwd. Groen gas speelt een strategische rol in de verduurzaming van de energievoorziening, waardoor continu moet worden ingespeeld op de strategische context. Binnen dit werkpakket worden grensoverschrijdende strategieën ontwikkeld die de weg vrij moeten maken voor verdere ontwikkeling en schaalvergroting van de productie en toepassing van groen gas. De rol van aardgas is cruciaal voor de Europese energievoorziening. De productie en toepassing van groen gas betekenen een verduurzaming van een belangrijke drager van de energievoorziening. Dit is nodig, omdat de Europese Unie de uitstoot van CO2 wil verminderen en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wil afbouwen. Zowel in Nederland als in Duitsland geldt groen gas als een veelbelovende optie om de economie te verduurzamen en om CO2 doelstellingen te helpen verwezenlijken. Door innovatieve samenwerking over de grens tussen marktpartijen, kennisinstellingen en overheden verder uit te breiden, kan grootschalige marktintroductie van groen gas worden versneld. En doordat groen gas tevens gebruikt kan worden als grondstof voor de chemische industrie, kan er een eerste stap gezet worden richting de realisatie van een biobased economy.
Wijze van implementatie
-
70
Voorbeeldproject ETS programma Interreg A Vlaanderen-Nederland Lidstaat ETS-programma Prioriteit Aanvrager Projectnaam Duur: Doelstelling: Financiën
Contact
Projectomschrijving
Nederland en Vlaanderen Interreg A Vlaanderen-Nederland Economie actie Innovatie en Kenniseconomie Vereniging Bio Base Europe Bio Base Europe 1-1-2009 - 31-12-2011 Het project voorziet in de bouw van een onderzoeks- en opleidingscentrum voor Biotechnologie. Totale kosten € 21.835.000 EU-bijdrage € 6.000.000 Nationaal € Regionaal € Private bijdrage € Naam Prof. Ir. Wim Soetaert Organisatie Bio Base Europe vzw Adres Rodenhuizekaai 1 9042 Gent – Desteldonk
[email protected] Email http://www.bbeu.org Internet Bio Base Europe spitst zich toe op biogebaseerde productie van de "tweede- en derde generatie" grondstoffen. Dit betekent dat ter vervanging van voedselgrondstoffen organische restproducten zoals stro, maïskolven en groenafval ingezet worden als energiebron ("biobrandstof”). Dankzij dit innovatieve productieproces concurreren biobrandstoffen niet langer met de voedselproductie, maar worden complementair Bio Base Europe heeft twee verschillende sites: een in Gent en een in Terneuzen. In de pilot site te Gent testen wetenschappers hoe landbouwkundige nevenproducten zoals tarwestro, maïskolven, houtsnippers, Jatropha- en algenolie omgezet kunnen worden in biobrandstoffen, biokunststoffen en andere biogebaseerde producten. Een belangrijk aspect hierbij is de opschaling van deze processen tot op semi-industriële schaal. In Terneuzen word een opleidingscentrum opgericht. Procesoperators en onderhoudstechnici krijgen er een opleiding over het functioneren van biogebaseerde bedrijven en overige bedrijven in de procesindustrie. Daarnaast worden er ook netwerk- en communicatieactiviteiten georganiseerd die het ondernemerschap in de biogebaseerde econornie stimuleren en het grote publiek, scholieren en studenten over de biogebaseerde economie te informeren.
Strategische context
Wijze van implementatie
De overgang van een fossiel gebaseerde economie naar een biogebaseerde economie is wereldwijd volop aan de gang. In een biogebaseerde economie wordt evenzeer gefocust op de ontwikkeling van biokleurstoffen, bioplastics, biochemicaliën en bio-detergenten. Bio Base Europe zet de Grensregio Vlaanderen-Nederland op de kaart als Europees cluster van biogebaseerde bedrijvigheid met wereldwijde uitstraling en aantrekkingskracht. -
71
Voorbeeldproject ETS programma Interreg A Euregio Maas Rijn Lidstaat ETS-programma Prioriteit Aanvrager Projectnaam Duur: Doelstelling:
Financiën
Contact
Nederland, België, Duitsland Interreg A Euregio Maas Rijn Economie, kennis en innovatie NV Industriebank LIOF Grensoverschrijdende Cluster Stimulering – Innovatie (GCS) 01-12-2011 - 30-11-2014 Het GCS voorziet in een laagdrempelige subsidieregeling voor steun aan het MKB op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling). Totale kosten € 5.539.000 EU-bijdrage € 2.290.000 Nationaal € 2.440.000 Regionaal € 780.000 Private bijdrage € 29.000 Naam Theo Hommels Organisatie NV Industriebank LIOF Adres Postbus 1310 6201 BH Maastricht
Email Internet Projectomschrijving
[email protected] http://www.gcs-innovation.eu/ http://www.liof.nl Het project GCS is een financieringsinstrument (subsidies) voor grensoverschrijdende innovatieprojecten. Het betreft steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling).
Strategische context
Het project beoogt grensoverschrijdende samenwerking tussen MKB bedrijven in de Euregio Maas- Rijn te stimuleren. Het project richt zich primair op het MKB. Kennisinstellingen en grote bedrijven kunnen deelnemen indien dit noodzakelijk is voor het uitwerken van een innovatie. Thematisch zet de regeling in op de thema's Health & Life Sciences, High-Tech-Systems, Advanced materials en Sustainable energy. Het MKB is in de Euregio Maas Rijn sterk vertegenwoordigd. De grensoverschrijdende cluster regeling schept mogelijkheden voor het MKB om de hoogwaardige kennis in het EMR-programmagebied met o.a. Luik, Aken, Eindhoven en Leuven op het gebied van Health & Life Sciences, High-Tech-Systems, Advanced materials om te zetten in innovatieve oplossingen, producten en diensten en daarmee het concurrentievermogen te versterken. -
Wijze van implementatie
72
Voorbeeldproject ETS programma Interreg A Twee Zeeën Lidstaat ETS-programma Prioriteit Aanvrager Projectnaam Duur: Doelstelling:
Financiën
Contact
Nederland, Vlaanderen, Verenigd Koninkrijk en Frankrijk Interreg A Twee Zeeën Gemeenschappelijke prioriteit met kanaalprogramma Delft University of Technology (NL) 3i Integrated Coastal Zone Management 01-08-2010 - 30-09-2014 Het doel van het 3i-project is om de maritieme veiligheid in het programmagebied te verbeteren met behulp van nieuwe technologieën. Totale kosten € 3.709.145 EU-bijdrage € 1.854.571 Nationaal € Regionaal € Private bijdrage € Naam Erik Jan van Kampen Organisatie TU Delft Adres Postbus 5 2600 AA Delft Nederland Email Internet
[email protected] http://www.tudelft.nl
Projectomschrijving
Het doel van het 3i-project is om de maritieme veiligheid in het programmagebied te verbeteren met behulp van nieuwe technologieën, zoals op afstand bestuurde of autonome luchtvaartuigen (UAV's - Unmanned Aircraft Vehicles). Hiermee wordt het mogelijk om een kosteneffectief en betrouwbaar monitoringsysteem op te zetten voor maritieme- en veiligheidsorganisaties langs het Kanaal en het zuidelijke gedeelte van de Noordzee. UAV’s kunnen worden ingezet voor zoek- en reddingsacties, grens- en douanecontroles en milieuscreening. Dit grensoverschrijdende project zal meer kennis opleveren over de inzet van onbemande vliegtuigen ten behoeve van de maritieme veiligheid. Dankzij deze kennis zullen er nieuwe technologische en commerciële mogelijkheden voor het 2 Zeeën gebied ontstaan.
Strategische context
Het project lever teen bijdrage aan de mogelijke verbetering van de veiligheid op het gebied van milieu, maritieme veiligheid en grensverkeer langs het Kanaal en het zuidelijke gedeelte van de Noordzee.
Wijze van implementatie
In het project 3i zal een consortium van wetenschappelijke en gespecialiseerde organisaties (HBO's en universiteiten, bedrijven, ontwikkelingsmaatschappijen) samenwerken met de publieke sector (politie, havenautoriteiten, brandweer en spoedposten). De partners richten zich op onderzoek en ontwikkeling, waarbij ze samen een UAV-prototype zullen ontwikkelen en tests en demonstraties zullen uitvoeren.
73