Stedebouw en planologie, concurreren of samenwerken Het afgelopen jaar deden zich twee gebeurtenissen voor, die aanleiding waren om de relatie, inhoud, onderscheid en taakverdeling van de disciplines Stedebouwkunde en Planologie weer eens onder de loep te nemen. De eerste is van de introductie van het vak Stedebouw bij de faculteit Planologie van de Universiteit van Amsterdam UvA. Planologie was lange tijd meer op bestuurskunde dan op de aloude partner stedebouw gaan leunen, schrijft Van der Wouden in SRO 1. ‘Steeds vaker ging het over de processen, steeds minder over de concrete objecten van planning en ontwerp zelf.’ Blijkbaar is nu behoefte aan een duidelijker link met deze discipline; planologiestudenten zijn tegenwoordig weer geinteresseerd in het concrete karakter van de ruimtelijke vormgeving. Ook bij planologie ziet men in dat kennis van stedebouw helpt bij het vinden van oplossingen voor ruimtelijke vraagstukken o.a. door de inzet van ‘de kaart of de tekening’. En dat hier een belangrijke inspiratiebron voor Nederlandse ruimtelijke ordening ligt. De tweede is de vacature voor een hoogleraar Ruimtelijke Planning en Strategie bij de afdeling Stedebouwkunde (of Urbanism, zoals dat tegenwoordig heet) van de Faculteit Bouwkunde aan de TU Delft. De leerstoel maakt al langer onderdeel uit van de opleiding in Delft, maar de betreffende hoogleraarplaats is vrij gekomen en dat was aanleiding voor een bezinning op de inhoud. De sectie Ruimtelijke Planning is de derde poot van de opleiding tot stedebouwkundige, naast Stedebouwkundig ontwerpen en Landschapsarchitectonisch ontwerpen. Deze derde leerstoel behartigt in principe de planologische en strategische invalshoek van planprocessen en van het onderzoek naar de stad en verstedelijking. Drewe, Hulsbergen en Rosemann geven hieraan invulling. Voordat met de sollicitatieprocedure werd begonnen is er een quick-scan orientatie georganiseerd, om wat nauwkeuriger te bepalen, hoe de plek zou moeten worden ingevuld. Het lijkt er op dat beide opleidingen bezig zijn om zich met het-beste-van-de-ander te verrijken. Dat kan goed zijn, maar aan een grote overlap zijn ook nadelen. Dreigt het niveau van beide vakgebieden hierdoor niet te zakken? Worden in de toekomst de afgestudeerden in de praktijk inwisselbaar? En wat betekent dat voor het onderzoek, dat de betrokken universiteiten doen? Verondersteld mag worden dat de twee disciplines elkaar willen inspireren en niet beconcurreren. Een heldere taakverdeling zou er voor kunnen zorgen dat de disciplines elkaar goed aanvullen, maar de complexiteit van vakinhoud en praktijk maakt dit niet eenvoudig. In dit artikel wordt een poging gewaagd aan de hand van een schema de verhoudingen te verhelderen. Het verschil Er is reden om een onderscheid te koesteren; het verschil tussen planologen enarchitecten/stedebouwkundigen is al te ervaren in de universiteitsgebouwen. Waar bij planologie in de hal mensen gedempt intellectueel staan te discussiëren, lopen op bouwkunde Delft artistiek geklede personen met enorme maquettes en tekenrollen naar hun workshopzalen. Bij allebei gonst het, is er enthousiasme. Het vakgebied is erg veelzijdig en er zijn altijd interessante opgaven en onderwerpen. De interesse is gelijkgericht: het stedelijk gebied en verstedelijkingsprocessen. Beide discipines doen onderzoek en gaan daarmee creatief aan de slag . Maar -gechargeerd gezegd- stedebouwkundigen gaan het veld in en tekenen aan kaarten (ruimtelijke invalshoek), terwijl planologen lezen, schrijven en schema’s maken (sociaal-economische invalshoek). Misschien kan deze simpele voorstelling van zaken een uitgangspunt zijn voor een vruchtbare taakverdeling en samenwerking. Vakinhoud RP&S In het kader van de inhoudsbepaling van de vacature Ruimtelijke Planning en Strategie TUD is een consultatieronde gehouden langs Universiteiten in Nederland (waaronder de planologiehoogleraren aan de UvA en UvU), universiteiten in het buitenland, langs de Onderzoeksinstituten TNO en OTB en langs een selectie van praktijkinstellingen, waar de afgestudeerden doorgaans komen te werken: stedebouwkundige bureaus, ruimtelijke diensten bij gemeente, provincie en rijk. Uiteraard is gevraagd wat de betrokken TU-hoogleraren Drewe, Rosemann, Meijer, Bekkering en Schrijnen ervan vinden. De vraagstelling luidde:
1
Woorden zonder dingen SRO 01/2006 R.van der Wouden
-
-
Wat zijn nu en in de toekomst de belangrijkste thema’s voor Ruimtelijke Planning en Strategie? Het ging daarbij om het benoemen van de relevante aandachtsvelden, onderwerpen, en invalshoeken. Welke onderwerpen /schaalniveaus en accenten verwacht U van een afdeling Urbanism bij de TU-Delft?
Het rapport Consultatieronde over ruimtelijke planning en strategie2 omvat een bloemlezing van alle interviews. Deze geven een beeld van de huidige stand van ‘het vakgebied’, van de actuele ‘topics’, en ook van de (identiteits) problemen. Het vakgebied is breed, veelzijdig en dynamisch. In het rapport is het brede terrein ondergebracht in hoofdstukken, die ieder een bepaalde dimensie schetsen, namelijk - de sociaal- wetenschappelijke disciplines: sociale kennis, economische kennis, demografie - bestuur en proces, kennis en kunde - planologie, gevormd door de bovengenoemde sociaal-wetenschappelijke disciplines en de bestuurs-en procesdeskundigheid - locatie-kennis: cultuurhistorie, geografie - stedebouwkundig ontwerpen en ontwerponderzoek - het geografisch ‘object van studie’: stad, land en tussengebied - de schaalniveaus: regio, stad en buurtniveau - verleden, heden en toekomst - specifieke onderwerpen als stedelijke vernieuwing, water in de stad, gebiedsontwikkeling etc Het werkveld van stedebouw temidden van de andere disciplines in beeld:
Figuur 1:
schema, ontleend aan De Klerk/ Salet UvA
Op deze wijze gegroepeerd konden algemene uitspraken worden gedestilleerd. En passant zijn er uitspraken gedaan die betrekking hebben op de bovenstaande vraagstelling van afbakening en taakverdeling. De Klerk (UvA) gaf aan waarin de verschillende universiteiten verschillen waar het planologie betreft. citaat. Hemel (adjunct directeur RO Amsterdam) sprak de wens uit dat het speelveld en taakverdeling tussen de diverse opleidingen eens helder zou worden. Met andere woorden: binnen planologie zijn er verschillende overlappingen en accenten te onderscheiden terwijl er tussen de diverse planologie-opleidingen en stedebouw – naast specifieke elementen- ook vele raakvlakken en dwarsverbanden bestaan. Omvangrijk werkterrein Ten behoeve van de consultatieronde is een schema gemaakt om het werkveld te visualiseren. zie Figuur 2: schema taakverdeling (aan het einde van dit artikel). Uitgangspunt vormt het 2
Consultatieronde over ruimtelijke planning en strategie Urbanism TUDelft, ir. E. Brandes 2005
planvormingsproces, waar beide disciplines bij betrokken zijn. Het werkveld is verdeeld in stappen in het planvormingsproces, zoals deze veelal, soms in een andere volgorde, soms cyclisch, aan de orde komen. In de andere richting staan de relevante schaalniveaus van planning. De schaalniveaus van project en buurt, wijk en stad, regio inclusief globalisering zijn onderscheiden, omdat de zowel de praktijk als bepaalde geïnstitutionaliseerde planvormen zo georganiseerd zijn. Naast de zelfstandigheid van de schaalniveaus is er altijd sprake van onderlinge relaties, maar dit sluit dit schema niet uit. Alle onderdelen van dit schema staan voor belangrijke activiteiten, waarachter grote, diverse wetenschapsgebieden en kundes schuil gaan. Tal van werkzaamheden op het gebied van ruimte kunnen hierin worden ondergebracht. Locatieonderzoek bijvoorbeeld kan betekenen: onderzoek naar de concrete locatie van planvorming (bijvoorbeeld de wijk Spangen of het onderliggend landschap van Ypenburg) maar kan ook de historie van de stadsplattegrond of van het landschap omvatten. In het kader van de concrete planvorming worden de elementen geselecteerd, die daarvoor relevant zijn. Space syntax, het bestuderen van routes in de complexiteit van een grote stad, op grond waarvan gunstige locaties voor bepaalde activiteiten kunnen worden bepaald, valt volgens dit schema eveneens onder locatieonderzoek. Het maken van een plan van aanpak -ook een onderdeel van de planvorming- veronderstelt kennis van vergelijkbare processen en/of grote ervaring. De disciplines planologie en stedebouwkunde begeven zich beiden op het schematisch weergegeven terrein, zowel in planvorming, als in onderwijs en onderzoek. Een heldere taakafbakening zou onduidelijkheden kunnen voorkomen. Maar een zinnige afbakening is niet eenvoudig: alles heeft met alles te maken. Schaalniveaus Het vakgebied houdt zich bezig met diverse schaalniveaus: van buurt of de omgeving van een gebouw via wijk naar stad naar regio, megacity en internationale verbanden. Op al die schaalniveaus ligt de verhouding tussen tekst en tekening, tussen planhorizon, verschillend. Dit weerspiegelt zich ook in de taakverdeling. Planologie associeert men met het hogere planniveau van rijk en regio; stedebouw met de stad en de wijk. Toch houdt de stedebouwer zich ook met de regio en metropolen bezig. , terwijl op buurt- en wijkniveau de planoloog zich vanouds onmisbaar maakte met distributieplanolgisch onderzoek (aantal m2 vloeroppervlak voor winkels) en het berekenen van de behoefte aan scholen. Interessant is om te weten dat bij Urbanism aan de TU Delft de regionale planvorming een onderdeel van stedebouwkundig ontwerpen vormt. Schrijnen (directeur Ruimte en Groen Provincie Zuid Holland) en Puylaard (TNO Ruimte) bepleiten ontwerpen op hoger schaalniveau; ofwel het maken van streekplannen en structuurplannen voor grotere gebieden, op de schaal van een topografische kaart 1:25.000 of hoger. Op dit niveau zijn de plannen bedoeld als leidraad voor een langere periode met een grotere mate van flexibiliteit dan een stedebouwkundig plan voor een buurt. Maar toch volgens een stedebouwkundige ruimtelijke ontwerpbenadering. Waarom ook niet? Architecten als Berlage en Dudok maakten zeer respectabele plannen op het niveau van de stad; en waar het de Ruimtelijke Ordening betreft hebben stedebouwkundigen als Eo Wijers en Niek de Boer veel invlioed gehad. Beide disciplines hebben dus op alle schaalniveaus iets te doen. Specifieke stedebouwkundige benadering Diverse respondenten in de consultatieronde zeiden zeer te hechten aan het vermogen van de stedebouwkundige om te kunnen ontwerpen. Vertaling van wensen en ontwikkelingen in een ontwerp kan allerlei functies vervullen: planvorming, ruimtelijk onderzoek, aanzet tot gebiedsontwikkeling, vinden van de juiste ‘stakeholders’, discussies losmaken, onmogelijkheden aantonen, inspireren etc. (Hilde Blank, BVR) Zowel voor het maken van plannen als voor het begrip van het stedelijk gebied en het formuleren van de opgave vindt men de stedebouwkundige invalshoek waardevol. Ontwerponderzoek, en soms het maken van een kaart, waarop de bestaande situatie bewust is ingekleurd, als de opstap naar planvorming. Daarmee is het accent van de stedebouwkundige op ‘ontwerpen' een vast punt. In de consultatieronde werd gewaarschuwd dat deze ontwerpbenadering niet moet ontaarden in onrealistische fantasiebeelden en onhaalbare concepten. Blijkbaar bestaat dat imago van een stedebouwkundige, maar vanzelfsprekend wil iedere stedebouwkundige bij voorkeur werken met voldoende onderbouwing, d.w.z. vanuit reële behoeften en uitgekristaliseerde opdrachten.Hier ligt voor de planoloog een taak.
De sociaal- wetenschappelijke disciplines In een planproces brengt een planoloog de wensen, maatschappelijke behoefte en economische haalbaarheid in kaart. Hij doet dat naar aanleiding van onderzoek, verzameling van gegevens etc. De Cassares is daarvoor de grondlegger. In wezen vertaalt hij de wetenschappelijke kennis van de demografie, sociologie en economie in ruimtelijke termen. Wat in de plannen ‘het programma’ wordt genoemd, daarvoor is de planoloog verantwoordelijk. Als wetenschapper filosofeert de hij over toekomstige ontwikkelingen. Hij ontwikkelt denkbeelden over de stad en haar inwoners; over de economie in de westerse wereld, economische en sociale relaties, de behoefte aan interactie etc. Bijvoorbeeld over bevolkingstoename of ‘krimp’ (in het algemeen of in een specifieke wijk), over sterktepunten van de economie van een bepaalde stad, over stedelijkheid, over het belang van recreatie en natuur of over een onderwerp als integratie en menging van bevolkingsgroepen. Het is overduidelijk dat achter deze onderwerpen een wereld van onderzoek schuil gaat. Een stedebouwkundige baseert zich in de praktijk in principe op de gegevens die voorhanden zijn of aangeleverd worden. Als die er niet zijn slaat hij er een slag naar. Een stedebouwkundige zal daar dus geen wetenschappelijk probleem van maken; deze tijd is hem doorgaans niet gegund en daarvoor is hij eigenlijk niet opgeleid. De stedebouwkundige doet vooral het ruimtelijk onderzoek, op grond waarvan hij, als dat nodig is, een ‘diagnose’ 3 bepaalt. Hij kijkt of de gewenste activiteiten binnen een gegeven ruimte (plangebied, locatie) gesitueerd kunnen worden (capaciteitsonderzoek); in ruimtelijke samenhang (historisch onderzoek) en zo goed mogelijk (referentieonderzoek), met alle eisen en randvoorwaarden die daaraan worden gesteld (milieuonderzoeken). Of hij bestudeert hoe de bestaande situatie in elkaar zit en functioneert (locatie onderzoek, al dan niet historisch). Kennis van de locatie koppelt hij aan de kwestie of deze verbeterd moet worden en uitlokt tot een nieuw programma of gebruik (dit kan leiden tot vragen aan de planoloog). Deze benadering past Rem Koolhaas (architect-stedebouwkundige) op gezaghebbende wijze toe op zijn planologische opdrachten voor grote internationale metropolen. De stedebouwkundig ontwerper in de gangbare (nederlandse) praktijk vertaalt deze inzichten in plannen voor bijvoorbeeld uitbreidingsgebieden, ingrepen van stedelijke vernieuwing of nieuwe knooppunten. Sommige ruimtelijke opdrachten worden vanuit de plek/locatie geformuleerd, andere vanuit de wensen. Waar in de jaren vijftig en zestig eerst het hele wensenpakket door de planoloog werd geformuleerd, waarop de stedebouw in een volgende stap het plan moest zien vorm te geven volgens de formule ’vraag schept aanbod’- is sinds de jaren tachtig meer en meer het ‘aanbod schept vraag’ in de plaats gekomen. De maakbare samenleving is immers veel diverser geworden; binnen ppp -constructies (publiek-private partners) lopen vraagformulering en het creëren van aanbod meer door elkaar heen. Kreukels heeft in zijn interview uiteengezet dat het jammer is dat het op universitair niveau nooit gelukt is om een gezamelijke opleiding van de grond te tillen, ondanks het reeds lang bestaande inzicht dat een permanente synarchie voor het maken van ruimtelijke plannen en visies zeer gewenst is. Realisatie van plannen Echter, -je kunt het met elkaar zo goed mogelijk bedenken-, de plannen moeten wel nog worden gerealiseerd. Daarvoor moeten ze haalbaar, verleidelijk, en technisch uitvoerbaar zijn. Draagvlak bij de belanghebbenden en beslissers, voldoende initiatief en geld bij de opdrachtgevers. Welke partij is nu het beste toegerust om dat voor elkaar te krijgen, de planoloog of de stedebouwkundige? Beiden vinden dat ze recht hebben op een centrale positie. Sommigen streven naar de macht en willen zich de positie van project- of procesmanager toe te eigenen. Een planoloog heeft een ruim aandeel bestuurskennis in het pakket; kan goed schrijven en formuleren. Hij vind het dus vanzelfsprekend dat hij daarvoor de aangewezen figuur is. De stedebouwkundige wil direct contact met de opdrachtgever, korte lijnen, is inhoudelijk integralist en praat het liefst over de kaart. Voor het maken van een haalbaar stedebouwkundig plan heeft hij last van die laag van procesmanagers tussen hem en de opdrachtgever. Dat veroorzaakt alleen maar ruis in het planvormingsproces, zeker waar het om ruimtelijk genuanceerde kwesties gaat. De hernieuwde beweging van de planologie naar stedenbouw komt mede voort uit het doorschieten van de procesbenadering met bijbehorend jargon. ‘Horizontale, vertikale en diagonale samenwerking, projectsturing, regie, rol, integraliteit, maatwerk, participatie, resultaatgerichtheid’, (target), deze begrippen kwamen in de plaats van concrete begrippen als wegen, landschappen, rivieren, bruggen en steden met bijbehorende namen en plaatsaanduiding. (SRO 01-2006)
3
New Chart of Athens 2003, rollen van de stedebouwkundige P.Drewe
Kortom, de mate waarin de besluitvorming wordt ontwikkeld tot een zelfstandige institutie en het proces als autonoom kennisgebied wordt behandeld, is omstreden. Ook bij de planologieopleiding is hierover discussie. Kostenramingen Mogelijk zit de crux wel bij de kennis van de ‘kostenraming’ of de financiering van projecten, de omvang van de investeringen, die met de uitvoering van een stedebouwkundig plan gepaard gaan. Iedere opdrachtgever of beslisser wil vroegtijdig weten wat de financiele consekwenties van een bepaalde keuze zijn. Er is in Nederland wat dat betreft een enorme argwaan ontstaan, met name waar het de bouw aangaat. Verdubbeling van de kosten ten opzichte van de aanneemsom, kostenoverschrijdingen tijdens de uitvoering, bouwfraude zijn waargebeurde dingen.Zij zijn de oorzaak van grote voorzichtigheid bij de opdrachtgever, die in de eerste planfasen nauwelijks nog naar de kostenconsequenties durft te vragen. Bij een stedebouwkundig ontwerp is het aangeven van kosten ook niet gemakkelijk: van een eenduidige opgave (een gebouw) zijn bouwkosten nog wel te bepalen, maar voor een infrastructurele ingreep blijkt het heel erg moeilijk te zijn (overschrijdingen), grondkosten zijn politiek bepaald, en complexe transformaties van gebieden gaan met vele onzekerheden gepaard. Bovendien zijn in de beginnende planfasen de opbrengsten nog niet helder. De meesten beginnen er dan ook niet aan: beter niets gezegd dan foutieve informatie op dit gevoelige terrein. Het is een onmogelijke taak om bij nog niet uitgekristaliseerde plannen en bij alle ontwerpkeuzes en alternatieven aan te geven hoeveel iets gaat kosten. Uit onvermogen neemt men genoegen met een intuitief kostenbewustzijn: iedere tunnel onder een weg kost erg veel en ondergronds parkeren is in Nederland ook bijna onbetaalbaar. Planologen zijn niet op de hoogte van de concrete ruimtelijke ingrepen en wat daarvoor technisch moet gebeuren, dus kunnen hier nog minder informatie over geven.; dat weet de stedebouwkundige dan toch weer beter. Dat is misschien de reden dat er steeds meer tussenfiguren als procesmanagers, procesplanners, projectplanners, -leiders etc worden ingeschakeld, die wel de kosten van het planproces in de hand moeten houden, maar die doorgaans ook niet in staat zijn om helderheid over de toekomstige uitvoeringskosten te geven. Zij zijn dat gaan compenseren met een hoop jargon en zoethouderstaal. In feite wordt de onduidelijkheid hierdoor alleen nog maar groter; de plankosten hoger. Misschien is het een idealistische stelling, maar toch: indien stedebouwkundigen en planologen een goed inzicht in kosten en financien zouden ontwikkelen, zou het planvormingsproces wel eens veel efficienter, inspirerender en concreter kunnen worden. Taakverdeling Uitgangspunt voor onderstaande tabel waarin de taakverdeling is aangegeven in de vorm van pijlen is samenwerking is ‘schoenmaker houd je bij je leest’ en ‘doe waarvoor je bent opgeleid’.
PLANVORMING Initiatie f (top down of bottum up)
REGIO
STAD
WIJK
BUURT
1: 100.000
1: 20.000
1: 5.000
1: 1.000
locatie onderzoek programma onderzoek + milieu randvoorwaarden bepalen opgave plan van aanpak
ontwerpstudies kostenstudies overleg belanghebbenden definitief ontwerp + programma uitwerking door (landschaps) architecten uitvoering stedebouwkundi ge
planoloog
Figuur 2: schema taakverdeling t.b.v. de conferentie van Het Groene Hart, de studievereniging van Planologie aan de Universiteit van Amsterdam UvA 8 maart 2006 Onderlinge concurrentie is overbodig en zonde van de energie. De bedoeling van dit schema is om hierover te discussiëren, eventueel te amenderen, vervolgens afspraken te maken en in onderwijs en praktijk te vertalen. met speciale aandacht voor het aspect van het kostenbewustzijn. Wat dat betreft zou de volgende taakverdeling logisch zijn: de stedebouwkundigen verdiepen zich in de aanleg- en bouwkosten, de planologen in de opbrengstenkant. Toekomst Het werkveld is oneindig groot; de opgaven veelzijdig. In de consultatieronde werden de volgende relevante, actuele onderwerpen genoemd: ontwikkelingsplanologie in de zin van plannen voor diverse gebieden, de Randstad, netwerksteden en onderzoek naar stedelijke regio’s, verstedelijking in opkomende ontwikkelingslanden, tijd-ruimte-onderzoek en daarmee verband houdende nieuwe planmethoden, krimp en Europese regelving, water in de deltametropool en duurzame energievoorziening en afvalmanagement in relatie tot wonen en inrichten van gebieden. Deze onderwerpen kunnen aan een veelheid van locaties worden gerelateerd. Het lijkt er misschien op dat Nederland een beetje is uitgebouwd, mogelijk gaat het hier de komende tijd vooral om plannen afmaken en bijschaven (herstructuring, woonvormen in het landschap, aanvullen van vervoersmogelijkheden en voorzieningen). De hoofdproblematiek is de omgang met het water in de vorm van ondermeer het inpassen van nieuwe waterkeringen en het terug brengen van water in bestaande steden, in de zestigerjaren woongebieden en in het lage land. Maar in ieder geval kunnen we met de opgebouwde expertise en ons erfgoed op het gebied van stedebouw, architectuur en ruimtelijke ordening in het buitenland aan de slag. Als het goed is gebeurt dit samen: stedebouwkundigen en planologen.
Evelien Brandes, 25 juni 2006