Sociale Geografie, Planologie en Demografie
Februari 2008
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2008 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I Algemeen Deel
9
1. De onderwijsvisitatie Sociale Geografie, Planologie en Demografie 11 2. Het referentiekader van de visitatie SGPD 2007 17 3. Algemene bevindingen 23
Deel II De afzonderlijke opleidingsrapporten 1. 2. 3. 4. 5.
29
De bachelor- en masteropleiding Sociale Geografie en de bacheloren masteropleiding Planologie aan de Universiteit van Amsterdam 31 De bacheloropleidingen Sociale Geografie en Planologie, en Technische Planologie alsmede de masteropleidingen Culturele Geografie, Economische Geografie, Vastgoedkunde, Planologie, Environmental and Infrastructure Planning, en Population Studies aan de RU Groningen 87 De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie, en de masteropleidingen Sociale Geografie en Planologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen 185 De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie, en de masteropleidingen Sociale Geografie, Planologie, en International Development Studies aan de Universiteit Utrecht 243 De interuniversitaire masteropleiding Geographical Information Management and Applications (GIMA) van de Universiteit Utrecht, Technische Universiteit Delft, International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation en Wageningen Universiteit. 313
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D: Bijlage E:
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie Standaardprogramma van de visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie Checklist voor de onderwijsvisitatie Sociale Geografie, Planologie en Demografie 2007 Beoordelingsformulier kwaliteit afstudeerwerk Overzicht van de scores van de opleidingen per kwaliteitsonderwerp c.q. -facet
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
341
343 349 351 353 355
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleiding, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleiding door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie van QANU heeft haar beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Sociale Geografie, Planologie en Demografie met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun zorgvuldig voorbereide documentatie en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie In 2002 schreef mijn voorganger, Christian Kesteloot, in zijn voorwoord van de rapportage over de onderwijsvisitatie Sociale Geografie, (Technische) Planologie en Demografie over de zware, maar ook aangename en leerrijke ervaring die de visitatie voor hem was geweest. Als ik terugkijk op de visitatie 2007 komen soortgelijke gevoelens bovendrijven. Een visitatiecommissie staat voor de taak zich in relatief korte tijd een totaalbeeld te vormen van een opleiding en daarop een beoordeling te baseren. De basis vormt een enorme hoeveelheid documentatie en uiteindelijk een toch maar beperkt aantal gesprekken. De gang van zaken en de uitkomst van de visitatie zijn gebonden aan een uitgebreid en strak QANU-kader dat de commissie bij tijd en wijle als knellend heeft ervaren. Vooral met de te hanteren indeling in, vaak overlappende en ongelijkwaardige, facetten en de wijze waarop de vierpuntsschaal van numerieke oordelen gehanteerd moet worden heeft de commissie geworsteld. Ook het, onvermijdbare, gegeven dat de bezoeken in de tijd nogal ver uiteen lagen was minder gelukkig. Ondanks dat het niet altijd gemakkelijk was, kijkt ook deze commissie terug op een voldoening gevende ervaring. Opnieuw hebben de commissieleden zelf veel geleerd en de sfeer tijdens de vergaderingen en bezoeken is steeds uitstekend geweest. Veel personen en instanties hebben bijgedragen aan het goede verloop van de visitatie. Het voorwoord is de geschikte plaats om hen te bedanken. Verreweg het meeste werk is verzet in de universiteiten, faculteiten, instituten en opleidingen die bij deze visitatie betrokken waren. Wij danken in de eerste plaats de lokale coördinatoren, die er voor gezorgd hebben dat de commissie haar werk goed gedocumenteerd en in een open sfeer en aangename omgeving heeft kunnen doen. En achter de coördinatoren staan natuurlijk de vele directeuren, coördinatoren, secretarissen, commissieleden en vertegenwoordigers – studenten, docenten, bestuurders en ondersteuners – die zowel bij de voorbereidingen als tijdens de bezoeken de commissie van alle noodzakelijke informatie hebben voorzien. De leden van de commissie kijken met veel voldoening terug op hun contacten met en bezoeken aan de opleidingen in Amsterdam, Groningen, Nijmegen en Utrecht. Het gedeelde oogmerk van de commissieleden en de gevisiteerde opleidingen, werken aan kwaliteitsverbetering, leidde tot nuttige en positieve discussies. De commissie had haar werk niet kunnen doen en zeker niet met de wenselijke kwaliteit zonder de uitgebreide en uitstekende ondersteuning en begeleiding van de QANU. Ed Lansink was het afgelopen jaar de steun en toeverlaat van de commissie en Frank Wamelink heeft hem op prima wijze vervangen bij het bezoek aan Utrecht. Het kunnen beschikken over een goed ingevoerde, attente, evenwichtige en sociaal vaardige secretaris is een noodzakelijke voorwaarde voor een goed functionerende commissie. Op dit punt hebben de commissieleden niets te klagen gehad. Ook de verzorging door de secretaris van de hotelaccommodaties, het vervoer en de culinaire avondprogramma’s waren van uitstekend kwalitatief niveau. Ten slotte, maar zeker niet in de laatste plaats, wil ik mijn medecommissieleden heel nadrukkelijk danken voor al hun inspanningen. De Nederlandse en Vlaamse hoogleraren, de vertegenwoordiger uit het bedrijfsleven en de twee Nederlandse studenten lieten zich snel en gemakkelijk tot een prima team smeden. Daardoor kon er doelmatig en prettig gewerkt worden en was het goed mogelijk om tot algemeen gedragen conclusies te komen. Het voorzitterschap is in zo’n situatie geen lastige opgave. Ik hoop dat ook deze visitatie, net als de voorgaande, die ik in de rol van docent en bestuurder heb meegemaakt, een bijdrage levert aan de bewaking en verbetering van de kwaliteit van de QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
opleidingen in de Sociale Geografie, Planologie en Demografie in Nederland. Het zijn opleidingen die terecht goed bekend staan en, in internationale verhoudingen, veel studenten trekken. Echter, alleen al de dynamiek van de maatschappij en het hoger onderwijs maakt dat we ons continu zullen moeten inspannen bijdetijds en op niveau te blijven. Een externe visitatie is daarbij een nuttig instrument. Niet meer, maar ook niet minder. Prof.dr. H.F.L. Ottens, voorzitter visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie Utrecht, december 2007
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
DEEL I: Algemeen Deel
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
10
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
1.
De onderwijsvisitatie Sociale Geografie, Planologie en Demografie
1.1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft de Stichting QANU in mei 2007 de visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie ingesteld. In de periode juni tot en met oktober 2007 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan die bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Sociale Geografie, Planologie en Demografie waarvoor QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire Colleges van Bestuur (zie paragraaf 1.2.). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in beoordelingsrapporten per universiteit. Deze zijn, in volgorde van de visitatiebezoeken, gebundeld in deel II van dit rapport. Ze hebben tot doel antwoord te geven op de vraag of de betrokken opleidingen naar het oordeel van de visitatiecommissie voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. Deel I van het rapport bestaat uit een algemene achtergrondbeschrijving van de visitatie (hoofdstuk 1), het gehanteerde referentiekader (hoofdstuk 2) en het oordeel van de commissie over een aantal aspecten die haar tijdens de visitatie bijzonder hebben getroffen, maar die vielen buiten het beoordelingskader van QANU (hoofdstuk 3: Algemene bevindingen). 1.2.
De betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Universiteit van Amsterdam (14 en 15 juni 2007): • • • •
de bacheloropleiding Sociale Geografie de bacheloropleiding Planologie de masteropleiding Sociale Geografie de masteropleiding Planologie
RU Groningen (10, 11 en 12 september 2007): • • • • • • • •
de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie de bacheloropleiding Technische Planologie de masteropleiding Culturele Geografie de masteropleiding Economische Geografie de masteropleiding Vastgoedkunde de masteropleiding Planologie de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning de masteropleiding Population Studies
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
11
Radboud Universiteit Nijmegen (27 en 28 september 2007): • • •
de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie de masteropleiding Sociale Geografie de masteropleiding Planologie
Universiteit Utrecht (3, 4 en 5 oktober 2007): • • • • •
de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie de masteropleiding Sociale Geografie de masteropleiding Planologie de masteropleiding International Development Studies de masteropleiding Geographical Information Management and Applications (interuniversitair).
De namen van de genoemde universiteiten worden in het vervolg van dit rapport in de bovengenoemde volgorde als volgt afgekort: UvA, RUG, RU en UU. 1.3.
Samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is tot stand gekomen mede aan de hand van suggesties vanuit het landelijke disciplineoverleg DGP. Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid geweest om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgelegde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform para graaf C.2.2.1. van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruikgemaakt. De visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie bestond uit de volgende personen. Alle leden hebben deelgenomen aan alle bezoeken, tenzij bij de naam van een lid is aangegeven aan welk bezoek hij/zij heeft deelgenomen. •
prof.dr. H.F.L. Ottens
•
prof.dr. L. Albrechts
•
prof.dr. L.J. de Haan
•
dhr. J.B. Maatman
•
prof.dr. Ph. De Maeyer
•
ing. R.P. Marjot
•
mw. prof.dr. H.J. Page
12
emeritus hoogleraar Sociale Geografie (in het bijzonder met betrekking tot de geografische informatieverwerking) van de Universiteit Utrecht, voorzitter (UvA, RUG, RU); gewoon hoogleraar bij het departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening (ASRO) aan de Katholieke Universiteit Leuven (UvA, RUG, RU); directeur van het Afrika-Studiecentrum, hoogleraar ‘Ontwikkeling van Afrika’ aan de Universiteit Leiden; student aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen van de RU Groningen (UvA, RU, UU); hoofddocent Cartografie en GIS aan de Universiteit Gent (UU); student aan de Faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht (RUG); gewoon hoogleraar demografie aan de Universiteit Gent (RUG);
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
•
prof.dr. J.A. van der Schee
•
dr. M.H. Stijnenbosch
•
prof.ir. J. Van den Broeck
bijzonder hoogleraar Onderwijsgeografie aan het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit Amsterdam; directeur en projectleider STOGO Onderzoek+Advies BV, Nieuwegein; ere-hoogleraar bij het departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening (ASRO) aan de Katholieke Universiteit Leuven (UU).
Tot secretaris van de commissie werd benoemd drs. G.H. Lansink, medewerker bureau QANU, Utrecht. Tijdens het visitatiebezoek aan de UU is hij vervangen door drs. F.J.M. Wamelink van het bureau QANU. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. De commissieleden voor wie gold dat zij verbonden zijn aan een van de te visiteren universiteiten of voor wie dat tot recentelijk gold, hebben niet deelgenomen aan het visitatiebezoek aan de betreffende universiteit. Dit was van toepassing op prof. Ottens bij het bezoek aan de UU, voor dhr. Maatman voor het bezoek aan de RUG en voor dhr. Marjot voor het bezoek aan de UU. Bij het bezoek aan de RUG was prof.dr. H.J. Page toegevoegd als commissielid vanwege haar specifieke expertise op het gebied van Demografie. Tijdens het bezoek aan de UU is prof.ir. J. Van den Broeck opgetreden als vervanger van prof. Albrechts en heeft prof.dr. Ph. De Maeyer de plaats ingenomen van prof. Ottens mede vanwege zijn specifieke GIS-expertise. Alle leden hebben de start- en slotvergadering bijgewoond met uitzondering van prof. Van den Broeck die niet bij de startvergadering aanwezig was, en van prof. De Maeyer die verhinderd was om de slotvergadering bij te wonen. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 23 mei 2007 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader van januari 2004; en 2) op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit, en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 1.4.
Werkwijze van de commissie
De commissie hield haar installatievergadering op 23 mei 2007 in Utrecht. Ze werd formeel geïnstalleerd namens het QANU-bestuur door de onderwijscoördinator van het bureau QANU, drs. F. Wamelink. Daaraan voorafgaande zijn van de zijde van QANU met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Als uitvloeisel daarvan is alle leden verzocht een onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen en aan de QANU ter beschikking te stellen. Alle leden hebben aan dit verzoek zonder voorbehoud gevolg gegeven en waar nodig ter vergadering een toelichting gegeven op hun specifieke positie ten opzichte van een van de te visiteren opleidingen. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
13
Daarmee was de visitatie Sociale Geografie, Planologie en Demografie naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • • • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; het vicevoorzitterschap van de commissie (te vervullen door prof. dr. L.J. de Haan); de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de verdeling van twaalf afstudeerwerken per bachelor- en masteropleiding; de vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage C); de vaststelling van het door de commissie te hanteren referentiekader.
Op basis van een door voorzitter en secretaris geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar startvergadering een begin gemaakt met de bespreking van het in het visitatieprotocol voorziene referentiekader. Vanuit het landelijk disciplineoverleg was aangegeven dat het referentiekader van de vorige visitatiecommissie nog steeds een geschikt uitgangspunt vormde voor de komende visitatie. De commissie heeft echter, uitgaande van het vorige referentiekader, een nieuw, geactualiseerd kader opgesteld dat is toegesneden op de bachelor-masterstructuur (zie ook het hoofdstuk Algemene bevindingen). Het kader is voorafgaand aan de visitatiebezoeken toegezonden aan de opleidingen. Bij de start van elk bezoek is eerst kort van gedachten gewisseld met de opleidingsvertegenwoordigers over de inhoud van het nieuwe kader. Op basis daarvan is in de slotvergadering van de commissie het kader definitief vastgesteld. Tijdens haar installatievergadering op 23 mei heeft de commissie ook de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd, mede op basis van een door bureau QANU opgestelde verkennende analyse. Om te bevorderen dat tijdens het visitatiebezoek de gedachtewisseling tussen visitatiecommissie en opleidingsvertegenwoordigers op zinvolle en efficiënte wijze gevoerd kon worden, besloot de commissie om: • • •
verzoeken om aanvullende informatie ruim van tevoren aan de te visiteren opleidingen te richten; sommige, meer principiële vragen al vooraf voor te leggen, zodat aan de zijde van de opleiding al enige reflectie en zonodig standpuntbepaling kon plaatsvinden; de gesprekspanels bestaande uit studenten vooraf te vragen om hun standpunt te bepalen op die facetten uit de zelfstudie die vooral voor studenten van belang zijn (zoals kwaliteitszorg, studeerbaarheid, toetsing en beoordeling, onderwijsvormen, kwaliteit staf, voorzieningen, et cetera).
De commissie heeft goede ervaringen met deze aanpak opgedaan. De beschikbare tijd kon hierdoor tijdens de visitatiebezoeken optimaal worden besteed en de gedachtewisseling kon op gerichte wijze plaatsvinden, zonder dat daarmee de spontaniteit van de dialoog in gevaar kwam. Op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit bureau QANU contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de lokale visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Laatstgenoemde heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan elk visitatiebezoek een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden 14
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • • • •
de gebruikte onderwijsliteratuur van de verplichte onderdelen; gebruikte dictaten, syllabi en readers; alle tentamenopgaven van de bacheloropleiding en van de verplichte onderdelen van de masteropleiding; een representatieve hoeveelheid voorbeelden van gemaakte en gecorrigeerde tentamens; richtlijnen en regelingen voor stages en scripties; de niet-opgevraagde afstudeerwerken; evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten); gebruikte handboeken kwaliteitszorg; notulen van de opleidingscommissie(s) en examencommissie; beleidsstukken (zoals ontwikkelingsplannen, strategienota’s en kwaliteitsplannen).
Ter bestudering vooraf werden opgevraagd: twaalf afstudeerwerken van zowel de bachelor- als de masteropleiding en het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken en onderzoeken onder vertegenwoordigers van de beroepspraktijk. Ten slotte werd de visitatiecoördinator gevraagd om de mogelijkheid te creëren voor de leden van de visitatiecommissie om voorafgaand aan het bezoek in te loggen op de plaatselijke lokale elektronische leeromgeving, als waren zij een student van de opleiding. De visitatiebezoeken namen doorgaans twee dagen in beslag met uitzondering van de bezoe ken aan de RU Groningen en de Universiteit Utrecht, waar de commissie een bezoek bracht van tweeënhalve dag vanwege de grotere beoordelingstaak aldaar (zie paragraaf 1.2. voor het aantal te visiteren opleidingen per universiteit). In alle gevallen werd op de eerste dag begonnen met een (nadere) bespreking in commissieverband van de zelfstudies en de afstudeerwerken. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente afstudeerwerken van de bachelor- en masteropleidingen had de commissie er ruim vóór het bezoek in totaal twaalf per opleiding geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. In het geval van de RU Groningen lag het aantal opgevraagde afstudeerwerken per masteropleiding iets lager (circa zeven per opleiding) vanwege het grote aantal masteropleidingen aldaar. Van de masteropleiding GIMA, gevisiteerd tijdens het bezoek aan de UU, waren alle zes afstudeerwerken beschikbaar. Deze zijn alle opgevraagd en bestudeerd. Als handreiking voor de beoordeling van het afstudeerwerk was de commissieleden vanuit QANU een lijst met beoordelingscriteria ter beschikking gesteld, die centraal stond tijdens de bespreking van het afstudeerwerk in commissieverband (zie bijlage D). Vanaf het eind van de ochtend op de eerste visitatiedag werden gesprekken gevoerd met verschillende instanties en personen, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten (waarbij het aan henzelf was overgelaten wie namens hen met de commissie zou spreken), leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. Daar waar sprake is van een deeltijdopleiding of duale variant van een QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
15
opleiding heeft de commissie ook gesproken met studenten van deze opleiding. De commissie sloot de eerste visitatiedag af met een informele kennismakingsbijeenkomst op de faculteit met vertegenwoordigers van het College van Bestuur, het faculteitsbestuur en het opleidingsmanage ment. Deze bijeenkomst kwam in de plaats van het traditionele visitatiediner. Tijdens elk bezoek hield de commissie op de laatste visitatiedag een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor rechtstreeks bij de secretaris van de commissie aanmelden. Bij geen van de visitatiebezoeken is van deze gelegenheid gebruikgemaakt. Bij alle bezoeken heeft de commissie een rondleiding van een uur gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Ook hebben zij voorafgaand aan het bezoek kunnen inloggen op de elektronische leeromgeving van de opleidingen. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’ (zie bijlage C). Besloten werd om deze lijst collectief in te vullen, waardoor eventuele verschillen van inzicht direct konden worden besproken. De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal en van het uitgangspunt van QANU dat de score ‘v’ (voldoende) wordt gegeven wanneer aan de basiskwaliteit wordt voldaan. In concreto heeft de commissie bij haar beoordeling de volgende vierpuntsschaal en definities gehanteerd. Excellent: Goed: Voldoende: Onvoldoende:
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden voldoet niet aan de basiseisen van het facet
De QANU heeft als staand beleid uiterst terughoudend te zijn bij het toekennen van het oordeel ‘excellent’. Dat betekent dat de voorbeeldfunctie veeleer een internationale dan een nationale dient te zijn. De kwalificatie ‘goed’ dient volgens de QANU spaarzaam te worden toegekend. Dit heeft als gevolg dat de kwalificatie ‘voldoende’ een breed gebied beslaat. In rapportcijfers uitgedrukt ligt de ondergrens bij een mager zesje en de bovengrens bij een dikke zeven. De op grond van deze definities ingevulde scorelijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag. De concepttekst van de beoordelingsrapporten per opleiding en van het algemene deel van haar eindrapport heeft de commissie vastgesteld in haar slotvergadering op 21 november 2007 in Roosendaal. De in die vergadering vastgestelde conceptteksten zijn vervolgens voor commentaar op feitelijke onjuistheden aangeboden aan de betrokken faculteitsbesturen en opleidingen. De daarop ontvangen reacties zijn besproken in commissieverband en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve tekst. De betrokken opleidingen hebben in alle gevallen bericht ontvangen over de wijze waarop de commissie is omgegaan met de ontvangen commentaren.
16
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
2.
Het referentiekader van de visitatie Sociale Geografie, Planologie en Demografie 2007
1.
Inleiding
De visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie (SGPD) heeft in haar eerste vergadering op 23 mei 2007 de vraag besproken welk domeinspecifiek referentiekader (zoals voorzien in par. C.2.1 van het QANU-kader) als uitgangspunt voor de komende beoordeling gebruikt zou moeten worden voor de onderwijsvisitatie in 2007. Van de kant van het landelijk disciplineoverleg DGP, waarin de onderwijsdirecteuren van de betrokken opleidingen zijn vertegenwoordigd, is voorgesteld om voor het domeinspecifiek referentiekader van de visitatie 2007 het referentiekader van de visitatie 2002 als uitgangspunt te nemen, met als aanvulling opnieuw de eindtermen voor planologieopleidingen zoals geformuleerd door de werkgroep Onderwijs van de AESOP (zie bijlage 1 van het referentiekader). Ook de AESOP-eindtermen zijn niet gewijzigd sinds 2002. De commissie is van oordeel dat dit geen juiste benadering is voor het referentiekader voor de visitatie in 2007. Wel kunnen de bestaande stukken (dat wil zeggen inclusief de AESOP-eindtermen) richtinggevend zijn voor de aanduiding van het eindniveau van de masteropleidingen. Het referentiekader 2002 is volgens haar echter in een belangrijk opzicht deficiënt, doordat het uitgaat van de ongedeelde opleiding en geen indicatie van het niveau van de afgestudeerde bachelor bevat. Ook zijn de documenten uit de vorige visitatieronde niet afgestemd op de in de Dublin-descriptoren vastgelegde niveauaanduidingen (zie bijlage 2 van het referentiekader). Daarom heeft de visitatiecommissie besloten de bestaande teksten te actualiseren en enigszins bij te stellen zodat een hanteerbaar kader voor de visitatie 2007 beschikbaar komt. Zij meent echter dat dit een tijdelijke oplossing is en dat ernaar gestreefd zou moeten worden om in nationaal of internationaal verband overeenstemming te bereiken over de formulering van de eindkwalificaties van de afgestudeerde bachelor en master van deze opleidingen. Op grond van de bespreking in de startvergadering heeft de commissie het referentiekader opgesteld dat in haar ogen geschikt is voor het beoordelen van de opleidingen. Het referentiekader is na de eerste vergadering aangeboden aan de bij de visitatie betrokken opleidingen, waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld om daarop te reageren. Van een aantal opleidingen zijn suggesties ontvangen voor (kleine) aanpassingen. De commissie heeft deze meegenomen in haar eindbespreking van het visitatierapport. De hierna volgende tekst is het resultaat van die bespreking. 2.
Wat mag van een afgestudeerde master in de sociale geografie, planologie of demografie verwacht worden ?
Van een afgestudeerde master in de sociale geografie, planologie of demografie mag het volgende worden verwacht: 1. Hij/zij heeft goede kennis van aard, de geschiedenis, de theorie en de methodologie van de vakken sociale geografie, respectievelijk de planologie, respectievelijk de demografie en hun toepassing in de praktijk. Het kunnen denken in tijdruimteperspectief en ruimtelijke schaalniveaus is daarbij essentieel. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
17
2. Hij/zij heeft kennis van en inzicht in de diversiteit, complexiteit en dynamiek van maatschappelijke structuren, processen en gedragingen en van hun interacties met ruimtelijke, regionale en omgevingsystemen en kan deze toepassen voor nieuwe vraagstukken – zoals globalisering en individualisering – en in brede, vaak multidisciplinaire, contexten. 3. Hij/zij heeft het vermogen om de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen en ingrepen te analyseren en evalueren. Daarbij moeten doelstellingen als ruimtelijke kwaliteit en duurzame ontwikkeling gehanteerd kunnen worden. Voor de verschillende opleidingen zijn de volgende accenten ten aanzien van de eisen 1, 2 en 3 van belang: Voor de opleiding Sociale Geografie: integrerend en synthetiserend vermogen, waarbij eveneens recht wordt gedaan aan regionale en ruimtelijke verscheidenheid en samenhang. De ontwikkelde sociaal-geografische kennis moet ingezet kunnen worden in de context van beleidsontwikkeling, beleidsevaluatie en/of educatie en voorlichting. Voor de opleiding Planologie: het creatief kunnen ontwikkelen van beleidsmaatregelen en het ontwerpen van ruimtelijke visies, concepten, programma’s, strategieën, plannings- en beleidsprocessen en uitvoeringsprojecten. Dit alles binnen een collaboratieve c.q. inter/ multidisciplinaire omgeving en met kennis van de relevante politieke, ambtelijke, institutioneel/juridische en economische-financiële contexten. Voor de opleiding Demografie: het vermogen om bevolkingsvraagstukken vanuit een brede sociaal-wetenschappelijke benadering te kunnen bestuderen. 4. Hij/zij heeft een reeks onderzoeksmatige en praktische vaardigheden (presentatie, verslaggeving, kennis van moderne informatie- en communicatietechnologie en relevante methoden en technieken voor onderzoek, ontwerp en beleid, werken in teamverband) verworven om adequaat in relevante maatschappelijke functies te kunnen optreden. De vaardigheden, methoden en technieken zijn toegesneden op de gekozen opleidingen en specialisaties. 5. Hij/zij heeft geleerd om kennis en inzichten in woord en geschrift te kunnen communiceren met de doelgroep waarop deze zich richten. 6. Hij/zij is in staat zelfstandig een origineel onderzoek op te zetten en uit te voeren binnen de sociale geografie, planologie of demografie. 7. Hij/zij heeft geleerd om zelfstandig problemen te herkennen, te definiëren, te analyseren, en op te lossen. 8. Hij/zij is in staat om in interdisciplinair teamverband – ook in onderzoekssituaties – samen te werken en daarbinnen de bijdrage vanuit zijn eigen vakgebied te onderkennen en te vertalen naar andere disciplines. 9. Hij/zij is in voldoende mate ingewerkt in relevante aanverwante disciplines. 10. Hij/zij is in staat om na zijn/haar afstuderen de ontwikkelingen in zijn eigen vakgebied te volgen evenals nieuwe ontwikkelingen in de samenleving en kan anticiperen op nieuwe, relevante trends en vraagstukken. 11. Hij/zij heeft een attitude ontwikkeld die het mogelijk maakt kritisch te reflecteren op het eigen wetenschappelijke handelen. 12. Hij/zij kan het maatschappelijk effect en de ethische en waardenconsequenties van wetenschapsbeoefening overzien en bijdragen aan het maatschappelijk debat. 3.
Wat mag van een afgestudeerde bachelor in de sociale geografie, planologie of demografie verwacht worden ?
Met verwijzing naar de beschrijving van het niveau van een afgestudeerde van een universitaire bacheloropleiding volgens de Dublin-descriptoren, is de commissie van oordeel dat 18
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
van de afgestudeerde bachelor in de sociale geografie, planologie of demografie het volgende verwacht mag worden. 1. Hij/zij heeft basiskennis over het vak/de vakken sociale geografie, planologie en/of demografie en hun plaats binnen de gedrags- en maatschappijwetenschappen en, indien relevant, de natuur- en technische wetenschappen. 2. Hij/zij beschikt op algemeen niveau over kennis, inzicht en (onderzoeks-/ontwerp-)vaardigheden die haar/hem in staat stellen om beroepen op het gebied van sociale geografie, planologie of demografie uit te oefenen op wetenschappelijk niveau, dan wel deel te nemen aan een relevante, gespecialiseerde wetenschappelijke vervolgopleiding. 3. Hij/zij is in staat om haar/zijn kennis, inzicht en vaardigheden in groepsverband toe te passen in de relevante beroepspraktijken en daarbij probleemoplossend te werk te gaan. 4. Hij/zij is in staat om relevante gegevens op wetenschappelijk verantwoorde wijze te verzamelen, te bewerken en te interpreteren gebaseerd op het afwegen van sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische aspecten. 5. Hij/zij is in staat informatie, kennis, ideeën en oplossingen die voortkomen uit weten schappelijke en professionele activiteiten op de betreffende vakgebieden over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten. 4.
Wat mag van de bachelor- en masteropleidingen in de sociale geografie, planologie of demografie verwacht worden ?
Om goede afgestudeerden af te leveren die beschikken over de hierboven genoemde eindkwalificaties mag van de opleidingen verwacht worden dat zij: 1. studenten introduceren in de voornaamste historische en actuele inzichten en ontwikkelingen binnen het gehele veld der sociale geografie, planologie of demografie; 2. hen kennis laten maken met de voornaamste theoretische en methodologische grondslagen van deze disciplines; 3. studenten een stimulerende en doeltreffende leeromgeving bieden waaronder verstaan kunnen worden: mogelijkheden tot veldwerk/excursies/praktijkleersituaties, zelfwerkzaam heid, daarop aansluitende onderwijsvormen, aansprekend materiaal, gebruik van moderne ICT-voorzieningen en duidelijke rol van de docent; 4. een helder beeld geven van de mogelijkheden tot vervolgopleiding en de latere beroepspraktijk; 5. bij een stage een duidelijk reglement bieden om wetenschappelijk karakter, niveau en begeleiding te waarborgen; 6. een adequaat systeem van studieloopbaanbegeleiding bieden; 7. studenten voldoende en relevante keuzemogelijkheden kunnen bieden bij de inrichting van hun studie, in het bijzonder waar het gaat om de overgang van bacheloropleiding naar masteropleiding; 8. als sluitstuk van de masterstudie van studenten vragen om zelfstandig een leeronderzoek met scriptie uit te voeren waarin hij/zij kan laten zien wat hij/zij aan kennis en vaardigheden heeft verworven en waarbij een adequate begeleiding van de kant van de opleiding is gegarandeerd; 9. een goed functionerend systeem van interne kwaliteitszorg onderhouden; 10. een evenwichtige verhouding tussen onderwijs en onderzoek kennen met een voldoende mate van verweving tussen beide; QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
19
11. een goed personeelsbeleid voeren, inclusief functioneringsgesprekken, deskundigheidsbevordering en een gelijkwaardige rol van onderwijs en onderzoek bij het carrièreperspectief van stafleden; 12. een adequate materiële infrastructuur bieden; 13. blijvend werken aan een vertrouwengevende en stimulerende relatie tussen studenten en docenten.
20
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
BIJLAGE 1 Eindtermen voor planologieopleidingen, geformuleerd door de Werkgroep Onderwijs van de Association of European Schools of Planning (AESOP) Acquire due knowledge of: A B C D E F G
the nature, purpose, theory and method of planning; the history of planning as an institution and a profession; the cultural differences in planning on a European and international level; developments in the natural and man made (economic and social) environment and knowledge of the impact of men’s exploitation, i.e. possibilities for sustainable development; the political, legal and institutional context of planning practice both at the national and at the (evolving) international i.e. European level; the instruments and performance of instruments for implementing planning policies; specialised fields of planning; relationships across and between these fields.
Develop practical competence in: H I J K L M N O P
methods for problem definition and collaborative problem-solving in inter-disciplinary and multi-disciplinary settings; thinking in terms of concepts, instruments and measures and management of knowledge for practical application; techniques for data collection, for data analysis and synthesising, including modern information technology; valuing and managing the built and natural environment; anticipating future needs of society, including the appreciation of new trends and emerging issues in planning; methods for generating strategic planning proposals and the advancement of application; integrating aesthetic and design dimensions in planning proposals; devising plans, programmes and measures and guiding the implementation policies; written, oral and graphic communication.
Develop an attitude i.e. a feeling for: Q R S T
planning to be basically oriented towards solving the needs of society within a framework of sustainable development; the cultural imbedding of the manmade environment; the value dimension of planning; the ethical implications of planning.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
21
BIJLAGE 2 Dublin-descriptoren 1.
Bachelor
De afgestudeerde bachelor: •
•
• • •
heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is; is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied; is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten; bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
2. Master Students to whom a Master’s degree is awarded •
• • • •
have demonstrated knowledge and understanding that is founded upon and extends and/ or enhances that typically associated with Bachelor’s level, and that provides a basis or opportunity for originality in developing and/or applying ideas, often within a research context; can apply their knowledge and understanding, and problem solving abilities in new or unfamiliar environments within broader (or multidisciplinary) contexts related to their field of study; have the ability to integrate knowledge and handle complexity, and formulate judgements with incomplete or limited information, but that include reflecting on social and ethical responsibilities linked to the application of their knowledge and judgements; can communicate their conclusions, and the knowledge and rationale underpinning these, to specialist and non-specialist audiences clearly and unambiguously; have the learning skills to allow them to continue to study in a manner that may be largely self-directed or autonomous.
research’ is used to cover a wide variety of activities, with the context often related to a field of study; the term is used here to represent a careful study or investigation based on a systematic understanding and critical awareness of knowledge. ‘
22
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
3.
Algemene bevindingen
3.1.
Inleiding
De leden van de commissie zijn unaniem positief gestemd over het bij de gevisiteerde opleidingen aangetroffen kwaliteitsbesef en -niveau. De sociaal-ruimtelijke universitaire opleidingen in Nederland kunnen zich prima meten met de betere opleidingen in deze disciplines in WestEuropa. Het al enige decennia bestaande gegeven dat de vakken sociale geografie, planologie en demografie zowel wat betreft onderwijs, onderzoek als bedrijfsvoering internationaal goed scoren lijkt zich te bestendigen. Dat stemt tot tevredenheid. De commissie constateert met genoegen gedrevenheid en vernieuwingszin bij de opleidingen en aandacht voor een goede kwaliteitszorg. En dit is ook het geval bij het overgrote deel van de studenten, docenten, alumni en het ondersteunend personeel. Bovendien zijn in alle instellingen de faculteiten en de Colleges van Bestuur goede aanjagers en faciliteerders van onderwijsvernieuwing en -verbetering. Hoewel de ervaringen overwegend positief zijn, is de commissie ook op punten gestuit die nadere aandacht vragen van de opleidingen. Kwaliteitsbewaking is, zeker ook bij goede opleidingen, een belangrijke prioriteit. In de afzonderlijke rapportages, waar door hun aard meer nadruk ligt op de punten die verbetering behoeven dan op goed lopende zaken, komen de aandachtspunten uitgebreid aan de orde. Bij deze algemene bevindingen wil de commissie stilstaan bij een aantal waarnemingen, conclusies en/of suggesties van meer algemene aard. Ze hecht eraan te benadrukken dat deze op geen enkele wijze in de plaats kunnen treden van de conclusies ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen. 3.2.
De inbedding en samenhang van de vakgebieden en opleidingen
De Nederlandse traditie waarbij de opleidingen sociale geografie, planologie en demografie zowel inhoudelijk als bestuurlijk met elkaar optrekken is de afgelopen periode niet wezenlijk veranderd. Het is een concept dat in het verleden goed heeft gewerkt en dat ook zeker toekomstbestendig is. De vakken hebben een gemeenschappelijke basis en veel raakvlakken. Op het niveau van onderwijsinstituten is de samenwerking in elk van de bezochte instellingen nog intact. Op facultair niveau is er wel het nodige gewijzigd. In Amsterdam zijn de sociaal-ruimtelijke vakken nu ondergebracht bij een brede sociale faculteit van maatschappij- en gedragswetenschappen, in Nijmegen in een op beleid en management gerichte faculteit en in Utrecht in een gemengd natuur- en sociaal-wetenschappelijke Faculteit Geowetenschappen. Alleen in Groningen is een Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen blijven bestaan. De visitatiecommissie acht het voor de toekomst van het onderwijs in de sociaal-ruimtelijke wetenschappen van belang dat de drie vakgebieden gezamenlijk georganiseerd blijven in relatief autonome onderwijsorganisaties. Geografie, Planologie en Demografie zijn brede vakgebieden met, naast een eigen wetenschappelijke ontwikkeling, ook een nauwe band met de maatschappij. Dat is zowel de kracht als een zwakte van de disciplines. Deeldisciplines hebben gemakkelijk de neiging (te) ver op te schuiven in de richting van aanpalende vakken als economie en bedrijfskunde, sociologie, psychologie, bestuurswetenschappen en wiskunde. Op die overgangsgebieden tussen vakgebieden vinden vaak interessante nieuwe ontwikkelingen plaats en dat dient behouden te blijven. Maar de kern van het eigen vakgebied mag daar niet onder lijden. Zo zullen economen vrijwel altijd beter zijn in economie zijn dan geografen of QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
23
planologen. Maar de ruimtelijke wetenschappers kunnen juist vanuit de eigen disciplinaire kern belangrijke bijdragen leveren. Die eigen kern is gecentreerd rond de begrippen ruimte, regio en omgeving en daarmee rond integrale benaderingen. Alleen in onderwijs- en onderzoekscholen c.q. -instituten met voldoende breedte cq capaciteit is het mogelijk ook de kern en de eigenheid van de vakgebieden veilig te stellen. Als die instituten ook voldoende samenwerken is er een kwantitatieve en kwalitatieve capaciteit voorhanden die ook internationaal van betekenis is. Gezien de nieuwe en verschillende bestuurlijke inbeddingen zijn landelijk disciplineoverleg en samenwerking daarbij noodzakelijk. Deze samenwerking moet dan wel zo georganiseerd worden dat ook concurrentie intact blijft. Dat heet tegenwoordig wel samenwerken als ‘conculega’s’. De nieuwe bestuurlijke onderbrenging van geografie, planologie en demografie biedt natuurlijk ook nieuwe mogelijkheden voor meer eigen profilering van de vakken in elk van de instellingen. En dat is een kans die gegrepen moet worden en kan leiden tot een veelkleuriger en daardoor aantrekkelijker palet van de sociaal-ruimtelijke vakken in Nederland. 3.3.
Bachelor/master, rendementen en keuzevrijheid
Bij de vorige onderwijsvisitatie in 2002 waren de opleidingen bezig met het voorbereiden van de invoering van de bachelor-masterstructuur. Deze visitatie wordt gekenmerkt door een evaluatie van de eerste operationele jaren van die structuur. In het Nederlandse universitaire onderwijs is besloten tot een snelle invoering van de bachelor-masterstructuur, veel sneller dan in het kader van de Bologna-afspraken noodzakelijk was. De reden daarvoor was vooral de concurrentie tussen de universiteiten, waarbij de mogelijkheid om te studeren volgens het bachelor-mastermodel als een attractiefactor voor nieuwe studenten werd gezien. Maar ook is de bachelor-masterconversie aangegrepen om kwalitatieve verbeteringen door te voeren. Vrijwel alle instellingen hebben de vernieuwingen centraal aangestuurd en ook hun kwaliteitszorg daarop aangepast. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de invoering van de bachelor-masterstructuur, met een relatief korte voorbereidingsperiode, heeft geleid tot een aantal aanvangsproblemen. De basisgedachte van de bachelor-masterstructuur – zelfstandige bachelor- en masteropleidingen met elk eigen eindtermen en civiel effect en een duidelijk nieuw keuzemoment voor studenten na de bacheloropleiding – is in de opzet en uitvoering van veel bachelor-masterprogramma’s in Nederland maar beperkt terug te vinden. Veeleer wordt voor de eigen bachelorstudenten een reguliere doorstroom naar de eigen (aansluit)masters voorzien en bevorderd, en ook de meeste studenten blijken zo’n route nog steeds als het meest gangbare studiepad te zien. Alleen nieuwe, specialistische masteropleidingen weten nogal eens een aanvullende instroom voor faculteiten te realiseren. Vaak betreft dat een instroom uit het hbo. Ook van omvangrijke overstap naar buitenlandse masteropleidingen en van buitenlandse studenten naar Nederlandse masters is (nog) geen sprake. Voor de reguliere sociaal-wetenschappelijke bachelor-masterprogramma’s is bovendien de afstemming tussen een driejarige basisopleiding en een slechts eenjarige specialistische opleiding geen gemakkelijke zaak. Een en ander betekent dat de formele, van het Bologna-model afgeleide, eindtermen van veel opleidingen wringen met de werkelijke situatie. Bij de nu voor de deur staande revisies van de opleidingen zal dit een belangrijk punt van nadere overweging moeten zijn. Dat dit juist nu 24
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
geen gemakkelijke opgave is, blijkt uit de recent losgebarsten discussie rond karakter, niveau en rendement van de academische bacheloropleidingen. Een ander algemeen verschijnsel waarmee alle universiteiten te maken hebben is de discrepantie tussen de wens van de overheid om de studieduur te beperken en de voorkeur van veel studenten om studeren en werken, en niet zelden ook studeren en reizen of studeren en besturen, te combineren. Dat leidt tot problemen met de studierendementen. In de bachelorfase lijken aanpassingen op het punt van contacturen, studielasten en programmering van studieonderdelen zeker voor verbetering te kunnen zorgen. Hierdoor zullen studiehouding en rendementen vrij zeker positief beïnvloed worden. In de masterfase zal het moeilijker zijn de thans gangbaar geworden leefstijl van studenten bij te buigen. Overigens is ook een discussie over de (on)wenselijkheid dat masterstudenten meer dan een jaar voor hun opleiding uittrekken op zijn plaats. Uiteraard geldt daarbij de randvoorwaarde dat de relatie tussen bekostiging en inspanning voor de opleidingen niet nadelig uitwerkt. Goede afspraken tussen studenten en opleidingen over periode en plaats van de te leveren inzet en begeleiding zijn mogelijk een nuttig instrument. Daarbij moeten ook constructies die wat langer dan één kalenderjaar in beslag nemen mogelijk zijn. Ten slotte is de spanning tussen de eigen keuzevrijheid van de studenten en de zorg voor kwalitatief hoogwaardige studiepaden en eindresultaten een derde algemeen punt van aandacht. Keuzevrijheid voor studenten is belangrijk, het levert een belangrijke bijdrage aan de motivatie voor de studie. Anderzijds kunnen te veel en/of verkeerde keuzen leiden tot studieprestaties die kwalitatief minder zijn dan zou moeten of kunnen. Vooral bij de vrijheid ten aanzien van het onderzoeksontwerp (in het bijzonder thematisch en methodisch) van het afstudeeronderzoek en de eindscriptie liggen gevaren op de loer. Uiteraard gaat het ook bij dit punt om het vinden van een goede balans. Als opleidingen zich dat bewust zijn en er zorgvuldig mee omgaan, zijn bevredigende oplossingen zeker te vinden. 3.4.
Domeinspecifiek kader en benchmarking
In hoofdstuk 2 is al aangegeven dat de leden van de visitatiecommissie van mening zijn dat de opleidingen meer hadden kunnen doen op het punt van het ontwikkelen van een gezamenlijk bijdetijds referentiekader voor de visitatie. Zo’n referentiekader kan overigens meerdere doelen dienen en het proces om het samen te stellen zal het zicht op een duidelijke en actuele identificatie van de vakgebieden en de coördinatie van en samenwerking tussen de opleidingen, vooral naar de buitenwereld, bevorderen. Hetzelfde geldt ook ten aanzien van gerichte internationale vergelijkingen (benchmarks). Deze plaatsen de Nederlandse sociale geografie, planologie en demografie ten opzichte van soortgelijke opleidingen in het buitenland, waarbij met name de Angelsaksische landen, Vlaanderen, de (overige) grote buurlanden en vaak ook de Scandinavische landen de belangrijkste referentieregio’s zullen moeten zijn. De internationale vergelijkingen kunnen een belangrijke informatiebron voor het referentiekader vormen. Daarbij gaat het niet alleen om systematische eindtermen- en leerplanvergelijking maar vooral ook om de niveauvergelijkingen. De Nederlandse opleidingen zijn, het is bij deze visitatie gebleken, geen eenheidsworst. Er worden terecht eigen keuzen gemaakt en accenten gelegd. Voor de positie van de vakken is het echter belangrijk daarnaast ook een gezamenlijke identiteit uit te dragen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
25
De commissie beveelt de Nederlandse (sociale) geografie, planologie en demografie dan ook aan de komende jaren in DGP-verband te streven naar een actualisering van het referentiekader en dat te baseren op een gezamenlijke internationale benchmark. Organisaties als KNAG, NIROV, AESOP en EUGEO, EADI, IGU en GPEAN kunnen, indien nuttig, daarbij betrokken worden, mede om relaties te leggen ten behoeve van, al of niet formele, beroepsaccreditaties en -certificeringen. Ook dient voeling gehouden te worden met Europese en internationale ontwikkelingen op deze gebieden via instanties en activiteiten als HEROdotNET, LTSNGEES, CeAL, GEsource en het Journal of Geography in Higher Education. 3.5.
De wereldwijde optiek van het vakgebied
De commissie kijkt met enige zorg naar de geografische dekking van de aandacht voor de diversiteit in de interactie van maatschappelijke processen en hun ruimtelijke regionale en omgevingssystemen in de verschillende curricula. De nadruk op Nederland en Europa/NoordAmerika – hoe goed op zichzelf ook te rechtvaardigen – dreigt ten koste te gaan van aandacht voor andere gebieden op aarde. Dat komt tot uiting in de keuze van thema’s en literatuur voor cursussen en van scriptieonderwerpen, en in de beperkte mogelijkheden voor een brede internationale oriëntatie in empirische dataverzameling (veldwerk, excursie). De commissie geeft de opleidingen in overweging om deze ongelijke verhouding te verbeteren ondanks de voor de hand liggende beperkingen die tijdsplanning en financiering opleggen. Het feit dat in enkele bezochte onderwijsinstituten succesvolle – al dan niet gevisiteerde – masteropleidingen ontwikkelingsstudies bestaan, waarin bovengenoemde aandachtspunten juist wel met succes gerealiseerd worden, mag voor de reguliere opleidingen geografie/planologie geen excuus zijn om hun internationale oriëntatie te veronachtzamen. Vooral comparatieve benaderingen binnen cursussen kunnen het macroperspectief van de studenten op dit punt aanscherpen en verdiepen. 3.6.
De aandacht voor het ‘ontwerpen’ in de planologieopleidingen
In Nederland wordt een vrij strikte opsplitsing gemaakt tussen de ‘ontwerpers’, opgeleid aan de technische universiteiten en Wageningen Universiteit, en ‘planologen’, opgeleid aan de algemene universiteiten. Dit zou de indruk kunnen wekken dat ‘ontwerpen’ het exclusieve domein is van stedenbouwkundige c.q. landschapsontwerpers. In de realiteit is dit natuurlijk niet zo. Ook de sociaal-wetenschappelijk opgeleide planologen (moeten) ontwerpen: ontwerpen van visies, concepten en scenario’s, van alternatieve toekomsten, van beleid, van aanpakken, strategieën en processen. Tevens moeten ze (een zeker) inzicht verwerven in het twee- en driedimensionaal ontwerpen en in de relatieve autonomie van ‘ruimte’. Dit laatste vereist dat in het curriculum kennis van de ruimtelijke karakteristieken en processen als een gegeven en als een potentie aanwezig moet zijn. Fysisch-ruimtelijke kennis is daar een onderdeel van. De ontwerphouding bij planologen was trouwens zeer duidelijk vervat in de oratie (Van analyse naar sociaalruimtelijke constructie) van W. Steigenga, de eerste hoogleraar planologie in Nederland (1962) benoemd aan de Uni versiteit van Amsterdam. In de contacten met studenten heeft de commissie vastgesteld dat het ontbreken van een ontwerphouding in het curriculum door het merendeel van de studenten als een duidelijke lacune 26
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
in de opleiding ervaren wordt. Studenten hebben het gevoel dat ze ontwerpvaardigheden missen die ze in de latere beroepspraktijk nodig hebben. Verder wijzen de studenten erop dat kennis van een ontwerptaal noodzakelijk is om te kunnen communiceren met stedenbouwkundig ontwerpers. Sommige studenten remediëren zelf door praktijkoefeningen bij bouwkunde te volgen. De commissie adviseert om zowel in de geëigende vakken als in de praktijktoepassingen een ontwerphouding te introduceren of verder te ontwikkelen zodat ook bij planologen creativiteit en innovatief vermogen gestimuleerd wordt. Dit betekent dat in het docentencorps ‘ontwerpcapa citeit’ aanwezig moet zijn. Qua benchmarking kunnen zowel de opleidingen Raumplanung aan de Technische Universiteit van Dortmund als de aanpak via studio’s (programma Master Urbanism and Strategic Planning, Katholieke Universiteit Leuven) als voorbeeld dienen. 3.7.
Herbezinning eindtermen bacheloropleiding en de plaats van de bachelorscriptie
Deze opmerking sluit aan bij de observaties rond de (afstemming tussen) bachelor- en masteropleiding in paragraaf 3.3. Ten aanzien van het kiezen van wetenschappelijke onderzoeksthema’s, het werken met conceptuele modellen en het feitelijke gebruik van methoden en technieken kan in de masterscripties nog veel kwaliteit gewonnen worden. De commissie bepleit om de positie van de bachelorscriptie te overwegen in die zin dat het geen lichte en beperkte vorm van de afstudeerscriptie voor de hele studie (bachelor en master) zou moeten zijn. De masterscriptie begint immers doorgaans al binnen een half jaar daarna. Met welke winst in kennis en ervaring zou de student het dan veel beter moeten doen? Eerder zou de onderzoeksoefening in de bachelorfase gezien moeten worden als een gerichte training van bepaalde sleutelonderdelen voor de latere masterscriptie. De commissie denkt daarbij aan een theoriepaper als afsluiting van de bacheloropleiding en los daarvan een leeronderzoek met verslag waarin – onder nadrukkelijke M&T-begeleiding, aansluitend op de M&T-cursussen – empirische data worden geanalyseerd en geïnterpreteerd. Gezien de discussie over de bachelor als (ook) een afgeronde opleiding lijkt het overwegen van een differentiatie van de (laatste fase van de) bachelor naar vervolgperspectief nuttig. In meer professioneel gerichte varianten kan daarbij een van wetenschappelijke randvoorwaarden voorziene stage een nuttige rol spelen. 3.8.
Fysische geografie en milieukunde
De commissie is van mening dat de mogelijkheden die de verschillende gevisiteerde opleidingen ter beschikking staan om studenten in de bachelorfase kennis te laten maken met de verschillende aspecten van de geografie niet optimaal benut worden. Geografie richt zich op de aarde als woonplaats van de mens en de mens als bewoner van de aarde. In dat kader verdient de fysische geografie meer aandacht. Verschillende universiteiten hebben op het gebied van fysische geografie en/of milieukunde de expertise in huis om bachelorstudenten in de opleidingen sociale geografie en planologie een goede kennisbasis (voor sociaal-geografen en planologen) bij te brengen op het gebied van natuur, landschap en milieu. Hier en daar gebeurt dat al, maar veelal beperkt. De commissie beveelt de opleidingen aan ten aanzien van de fysische geografie stappen te zetten om bachelorstudenten beter toe te rusten dan wel de in gang gezette ontwikkeling op dit gebied uit te bouwen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
27
3.9.
Kaartgebruik in werkstukken
De commissie heeft bij het beoordelen van de bachelor- en masterscripties geconstateerd dat in veel gevallen het gebruik van kaartmateriaal te wensen over laat. Dit is een kennelijk hardnekkig probleempunt dat nu al in drie opeenvolgende visitaties is ‘aangekaart’. De kaart is bij uitstek het hulpmiddel van de geograaf en planoloog. Bachelorstudenten dienen getraind te worden in het maken van en werken met digitale kaarten (in het bijzonder ook beleidskaarten en -schetsen) via GIS-modulen in werkcollegevorm en dienen deze vaardigheden toe te passen in hun werkstukken. De commissie geeft de opleidingen in overweging functioneel gebruik van kaartmateriaal in de beoordeling van scripties te betrekken en te zorgen voor adequate begeleiding op dit punt tijdens het onderzoeksproces.
28
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
DEEL II: De afzonderlijke opleidingsrapporten
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
29
30
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
1.
De bacheloropleidingen Sociale Geografie en Planologie en de masteropleidingen Sociale Geografie en Planologie aan de Universiteit van Amsterdam
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociale Geografie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Sociale Geografie 56620 bachelor wo 180 EC BSc voltijd, deeltijd Amsterdam 31 december 2007 31 december 2008
Bacheloropleiding Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Planologie 56622 bachelor wo 180 EC BSc voltijd, deeltijd Amsterdam 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Sociale Geografie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Sociale Geografie 66620 master wo 60 EC MSc voltijd, deeltijd Amsterdam 31 december 2007 31 december 2008
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
31
Masteropleiding Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Planologie 66622 master wo 60 EC MSc voltijd, deeltijd, duaal Amsterdam 31 december 2007 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam vond plaats op 14 en 15 juni 2007. Omdat van de commissie ook een oordeel werd gevraagd over de deeltijdse varianten van de betrokken opleidingen en over de duale variant van de masteropleiding Planologie, heeft zij voorafgaand aan het visitatiebezoek het opleidingsmanagement om aanvullende specifieke informatie verzocht over deze varianten. Zij heeft deze ontvangen en mede betrokken in haar afwegingen. Tenzij anders vermeld, gelden haar conclusies ook voor de deeltijdse varianten van de opleidingen en voor de duale variant van de masteropleiding Planologie. De gevisiteerde opleidingen worden in het hieronder volgende rapport achtereenvolgens aangeduid als: Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie en Master Planologie. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleidingen worden verzorgd door het Onderwijsinstituut Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies (GPIO) van de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. De faculteit kent onderwijsinstituten, onderzoeksinstituten en vijf afdelingen voor even zovele wetenschapsgebieden. De afdelingen fungeren als capaciteitsgroepen voor het wetenschappelijk personeel en de instituten zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling, uitvoering en kwaliteitsbewaking van onderwijs respectievelijk onderzoek. Zij beheren de budgetten en huren hun personeel overwegend in bij de afdeling(en). Het GPIO vormt samen met de Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies en het onderzoeksinstituut AMIDSt (Amsterdam Institute for Metropolitan and International Development Studies) één van de zogenoemde ‘facultaire driehoeken’. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De opleidingen hebben gekozen voor invoering van de bachelorprogramma’s in één keer om de periode van overgangsregelingen te bekorten. Ook hebben de opleidingen besloten vanaf de invoering bijna uitsluitend vakken van het nieuwe programma aan te bieden; in het studiejaar 2003-2004 is slechts een beperkt aantal vakken uit het oude programma nog aangeboden. Hiermee werd een tijdelijke verhoging van de onderwijslast van docenten voorkomen. Per cohort zijn overgangsregelingen vastgesteld.
32
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Aan het begin van het studiejaar 2005-2006 stonden nog 97 studenten Sociale geografie en 101 studenten Planologie als doctoraalstudenten ingeschreven; daarvan hadden er op 1 juni 2006 respectievelijk 20 en 22 het doctoraaldiploma gehaald. De meeste doctoraalstudenten moeten nog uitsluitend individuele onderdelen (stage, scriptie) volgen. Zij hebben tot september 2008 de gelegenheid om een doctoraalexamen af te leggen. In enkele gevallen zijn ernstig vertraagde ouderejaarsstudenten van de ongedeelde opleidingen Sociale geografie en Planologie ingestroomd in de corresponderende bacheloropleiding en hebben langs deze weg een bachelordiploma behaald. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat dit niet het geval is geweest. 1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie: De eindtermen van de bacheloropleiding Sociale Geografie zijn geordend volgens de vijf domeinen van de Dublin-descriptoren (zie bijlage 1A): •
• •
• •
Kennis en inzicht: voldoende kennis en inzicht in de geschiedenis, begrippen en specialisaties van het vakgebied en voldoende oriëntatie op de sociale wetenschappen om toelating te verwerven tot de masteropleiding of tot beroepsuitoefening op het terrein van het sociaal-ruimtelijk beleid. Toepassen kennis en inzicht: vermogen om sociaal-geografische vraagstukken te benoemen, analyseren en interpreteren, om onder begeleiding een compleet onderzoek te doen en een bijdrage te leveren aan beleid, zelfstandig en in teamverband te werken. Oordeelsvorming: vermogen om gedrag van onderscheiden actoren te interpreteren vanuit hun maatschappelijke belangen en posities en om kritisch te reflecteren over analyses en interpretaties van sociaal-geografische vraagstukken, wetenschappelijke denkwijze en habitus, vaardigheid om een onderwerp vanuit verschillende opvattingen te presenteren, kritisch te beschouwen en een eigen oordeel te vormen, inzicht in ethische aspecten van wetenschapsbeoefening, bijdragen aan maatschappelijk debat. Communicatie: vermogen om over sociaal-geografische vraagstukken en onderzoek te rapporteren aan vakgenoten en breder publiek op een wijze die van een academicus mag worden verwacht. Leervaardigheden: vaardigheid om vakliteratuur te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen en een onderwerp vanuit verschillende opvattingen te presenteren.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
33
De zelfstudie geeft aan dat de opleiding zich profileert door haar verbondenheid met de specifieke Amsterdamse tradities op het gebied van de beoefening van de sociale geografie. Deze kenmerken zich vooral door gerichtheid op de grootstedelijke omgeving, politieke en culturele verschijnselen, langetermijnprocessen, thematische specialisaties, internationale vergelijking, en primaire dataverzameling. Als internationale benchmark voor een vergelijking van de eigen eindtermen is gekozen voor twee geografieopleidingen in Engeland: Bristol en Durham. Daaruit blijkt volgens de zelfstudie dat de Sociale geografieopleiding in Amsterdam zich qua variatie in aanbod en diepgang van de theoretische en methodologische vorming goed meten met de beide Engelse opleidingen. De opleiding is in het kader van de internationale uitwisseling van studenten en docenten ingebed in een uitgebreid netwerk van universiteiten binnen en buiten Europa. De ervaringen van studenten en docenten binnen die programma’s wijzen uit dat de aansluiting met opleidingen elders geen probleem vormt. Bachelor Planologie: De eindtermen van de opleiding zijn eveneens geordend volgens de vijf domeinen van de Dublin-descriptoren (zie bijlage 1B): • Kennis en inzicht: voldoende kennis en inzicht in de geschiedenis, begrippen, grondslagen, benaderingen en maatschappelijke context en ten minste twee specialisaties van de planologie, alsmede verwevenheid met verwante disciplines om toelating te verwerven tot de masteropleiding of tot beroepsuitoefening op het terrein van sociaal-ruimtelijk beleid. • Toepassen kennis en inzicht: vermogen om planologische vraagstukken te benoemen, analyseren en interpreteren, om onder begeleiding een compleet onderzoek te doen en een bijdrage te leveren aan ontwikkeling van beleid, zelfstandig en in teamverband te werken. • Oordeelsvorming: vermogen om de verschillende rollen van de planoloog in het ruimtelijk beleids- en planproces te onderkennen en om kritisch te reflecteren over theoretische en beleidsmatige analyses, interpretaties en aanpakken van planologische vraagstukken, wetenschappelijke denkwijze en habitus, vaardigheid om een onderwerp vanuit verschillende opvattingen te presenteren, kritisch te beschouwen en een eigen oordeel te vormen, inzicht in ethische aspecten van wetenschapsbeoefening, bijdragen aan maatschappelijk debat. • Communicatie: vermogen om over planologische vraagstukken en onderzoek te rapporteren aan vakgenoten en breder publiek op een wijze die van een academicus mag worden verwacht. • Leervaardigheden: vaardigheid om vakliteratuur te vinden, te verwerken en kritisch te beoordelen en een onderwerp vanuit verschillende opvattingen te presenteren. De zelfstudie geeft aan dat de opleiding zich profileert door haar verbondenheid met de specifieke Amsterdamse tradities op het gebied van de beoefening van de planologie. Deze kenmerken zich vooral door gerichtheid op de metropolitaine omgeving als object, de bestudering van verkeer, vervoer en infrastructuur in relatie tot ruimtelijke ordening en verstedelijking, omgevingsbeleid gericht op ecologische vraagstukken, wonen en bouwen, en specialisaties op het snijvlak met de sociale geografie. De eindtermen voor de bacheloropleiding sluiten aan bij internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bacheloropleiding, aldus de zelfstudie. De Amsterdamse Planologieopleiding is sinds de oprichting van de Association of European Schools of Planning 34
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
(AESOP) geaccepteerd als full member, hetgeen volgens de zelfstudie betekent dat voldaan wordt aan de opleidingscriteria opgesteld door de werkgroep onderwijs van deze internationale vereniging op het terrein van de planologie. De zelfstudie geeft verder een korte analyse die is gemaakt in het kader van de internationale vergelijking. Beschreven wordt wat de overeenkomsten en verschillen zijn met een tweetal opleidingen die als een relevant referentiepunt worden beschouwd: de opleidingen Urban Planning, Design and Management van de Bartlett School, University College London en de opleiding Raumplanung aan de universiteit van Dortmund. Conclusie is dat ondanks uitgesproken programmatische verschillen die leiden tot andersoortige eindtermen, de Amsterdamse opleiding zich qua diepgang van theoretische en methodologische kennis en inzichten minimaal met deze opleidingen kan meten. Wel ligt in Amsterdam het accent veel minder op het maken van plannen (praktische planologie), maar dit vormt in de praktijk geen bezwaar, aldus de zelfstudie. De UvA-planologen komen overwegend terecht in beroepen waar het ontbreken van de meer technische plan- en ontwerpvaardigheden geen belemmering vormen. De opleiding is in het kader van de internationale uitwisseling van studenten en docenten ingebed in een uitgebreid netwerk van universiteiten binnen en buiten Europa. De ervaringen van studenten en docenten binnen die programma’s wijzen uit dat de aansluiting met opleidingen elders geen probleem vormt. Master Sociale Geografie: De eindtermen van de masteropleiding Sociale Geografie zijn geordend volgens de vijf domeinen van de Dublin-descriptoren (zie bijlage 1C): • Kennis en inzicht: voldoende kennis en inzicht in de theoretische en beleidsmatige inzichten en opvattingen over de centrale vraagstukken binnen de Sociale geografie, de grondslagen voor de sociaal-geografische wetenschapsbeoefening en geavanceerde onderzoeksmethoden en -technieken om op professionele wijze volwaardig sociaal-geografische functies op de arbeidsmarkt te kunnen vervullen dan wel toegelaten te worden tot postmasteropleidingen. • Toepassen kennis en inzicht: vermogen om vanuit een wetenschappelijke habitus sociaalgeografische vraagstukken de benoemen, grondig te analyseren en interpreteren, om zelfstandig een compleet onderzoek te doen en resultaten van onderzoek terug te koppelen naar de wetenschappelijke en maatschappelijke discussies en te vertalen naar beleidsvoorstellen, zelfstandig en in teamverband te werken. • Oordeelsvorming: vermogen om theoretische en beleidsmatige visies op hun merites te beoordelen, vooronderstellingen en normatieve posities in deze visies aan te geven en een eigen mening te vormen over aard en aanpak van nieuwe sociaal-geografische vraagstukken. • Communicatie: vermogen om professionele schriftelijke en mondelinge presentaties over sociaal-geografische vraagstukken en onderzoek te verzorgen en op professionele wijze deel te nemen aan wetenschappelijke en maatschappelijke discussies. • Leervaardigheden: vaardigheid om zelfstandig ontwikkelingen in het vakgebied te volgen. De opleiding Sociale geografie leidt op voor functies in de sfeer van zuivere wetenschapsbeoefening, toegepast onderzoek, beleidsvoorbereiding, beleidsuitoefening, beleidsadvisering en geografische informatieoverdracht, inclusief het leraarschap in het voortgezet onderwijs. Na het volgen van de lerarenopleiding kwalificeren afgestudeerde masters zich als leraar aardrijkskunde in het voortgezet of hoger onderwijs. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
35
De internationale vergelijking ten aanzien van de masteropleidingen aan de universiteiten, genoemd in de bachelorparagraaf, is volgens de zelfstudie moeilijk te maken omdat de opzet van de masteropleidingen aldaar anders is. Het ambitieniveau in termen van doelstellingen en eindtermen vertonen echter wel grote overeenkomsten, aldus de zelfstudie. Master Planologie: De eindtermen van de masteropleiding Planologie zijn geordend volgens de vijf domeinen van de Dublin-descriptoren (zie bijlage 1D): • Kennis en inzicht: voldoende kennis van en inzicht in ruimtelijke planning en beleidsvorming als kernmechanismen van institutionalisering; de conceptuele en methodologische grondslagen van planningsconcepten, -methodieken en -stijlen; de verwevenheid met de maatschappelijke dynamiek; twee specialisatiegebieden binnen de planologie met daarbij behorende probleemvelden, theorievorming en de actuele stand van theoretische en beleidsmatige discussies om op professionele wijze volwaardige planologische posities op de arbeidsmarkt te kunnen vervullen dan wel toegelaten te worden tot postmasteropleidingen. • Toepassen kennis en inzicht: vermogen om vanuit een wetenschappelijke habitus planologische vraagstukken te benoemen, grondig te analyseren en interpreteren, om zelfstandig een compleet onderzoek te doen, om resultaten van onderzoek terug te koppelen naar de wetenschappelijke en maatschappelijke discussies en te vertalen naar beleidsvoorstellen, zelfstandig en in teamverband te werken. • Oordeelsvorming: vermogen om theoretische en beleidsmatige visies op hun merites te beoordelen, vooronderstellingen en normatieve posities in deze visies aan te geven en een eigen mening te vormen over aard en aanpak van nieuwe planologische vraagstukken. • Communicatie: vermogen om professionele schriftelijke en mondelinge presentaties over planologische vraagstukken en onderzoek te verzorgen en op professionele wijze deel te nemen aan wetenschappelijke en maatschappelijke discussies. • Leervaardigheden: vaardigheid om zelfstandig ontwikkelingen in het vakgebied te volgen. Het hoofddoel van de bacheloropleiding Planologie is om generalisten op te leiden die in staat zijn een wetenschappelijke bijdrage te leveren aan ruimtelijke planning. Afgestudeerden moeten in staat zijn onderzoek te doen naar sociaal-ruimtelijke vraagstukken en de resultaten daarvan toe te passen in processen van ruimtelijke planvorming, maatregelen en beleidsvorming van zowel publieke als particuliere planautoriteiten. Voor de internationale vergelijking wordt in de zelfstudie verwezen naar de paragraaf over de bacheloropleiding. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Master Sociale Geografie: De commissie stelt vast dat de opleidingen hun eindtermen hebben geformuleerd volgens het stramien van de vijf domeinen van de Dublin-descriptoren. Daarbij is aansluiting gezocht bij het referentiekader van de vorige visitatiecommissie. De eindkwalificaties zijn bovendien opgesteld tegen de achtergrond van het profiel van de Amsterdamse opleidingen binnen de Nederlandse geografiebeoefening. De opleidingen hebben in landelijk verband gezamenlijk met de zusteropleidingen een internationale benchmark verricht ten opzichte van een tweetal toonaangevende universiteiten in het Verenigd Koninkrijk op het gebied van de sociale geografie. Gezien de internationale contacten op het gebied van onderzoek en onderwijs (zo is 36
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
in de bacheloropleiding een verplicht onderdeel buitenlandervaring opgenomen) meent de commissie dat de opleidingen goed op de hoogte zijn van de eisen die bij verwante opleidingen in het buitenland gesteld worden. Het zou echter te ver gaan om te stellen dat daarmee een benchmark tot stand is gekomen waarmee de relatieve plaats van de UvA-opleidingen in internationaal opzicht kan worden geduid. Voor de afgestudeerde bachelor voorziet het opleidingsmanagement (in tegenstelling tot hetgeen de zelfstudie onder Facet 1 meldt) geen specifieke arbeidsmarktperspectieven. Het stelt zich op het standpunt dat deze pas na afronding van het masterprogramma als volwaardig sociaal geograaf de arbeidsmarkt kan betreden. De eindkwalificaties van de masteropleiding zijn in het studiejaar 2005-2006 expliciet getoetst bij de externe adviescommissie waarin vertegenwoordigers van de beroepspraktijk zitting hebben (zie ook onder Facet 19). De commissie concludeert, mede op basis van een vergelijking van de gepresenteerde eindtermen met haar eigen referentiekader, dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein. Deze conclusie geldt ook voor de eindkwalificaties van de masteropleiding en in aanvulling daarop stelt de commissie vast dat de opleiding in afdoende mate voeling houdt met de beroepspraktijk over de eindkwalificaties die van afgestudeerde masters van de opleiding verwacht mogen worden. Bachelor Planologie en Master Planologie: De commissie stelt vast dat de opleidingen hun eindtermen hebben geformuleerd volgens het stramien van de vijf domeinen van de Dublin-descriptoren. Daarbij is aansluiting gezocht bij het referentiekader van de vorige visitatiecommissie. De eindkwalificaties zijn bovendien opgesteld tegen de achtergrond van het profiel van de Amsterdamse opleidingen binnen de Nederlandse planologiebeoefening. De opleidingen hebben in landelijk verband gezamenlijk met hun zusteropleidingen een internationale benchmark verricht ten opzichte van een tweetal toonaangevende universiteiten in het Verenigd Koninkrijk respectievelijk Duitsland op het gebied van de planologie. Gezien de internationale contacten op het gebied van onderzoek en onderwijs (zo is in de bacheloropleiding een verplicht onderdeel buitenlandervaring opgenomen) meent de commissie dat de opleidingen goed op de hoogte zijn van de eisen die bij verwante opleidingen in het buitenland gesteld worden. Het zou echter te ver gaan om te stellen dat daarmee een benchmark tot stand is gekomen waarmee de relatieve plaats van de UvA-opleidingen in internationaal opzicht kan worden geduid. De verwijzing naar de eisen die worden gesteld in het verband van AESOP is naar het oordeel van de commissie valide, maar op een belangrijk punt bestaat er een lacune. Het ontwik kelen van praktische competentie op het gebied van ontwerpaspecten (onderdeel N van de AESOP-eindtermen) komt bij deze opleidingen niet uit de verf, in eindkwalificaties noch in programma. Voor de afgestudeerde bachelor voorziet het opleidingsmanagement geen specifiek arbeidsmarkt perspectief. Het stelt zich op het standpunt dat deze pas na afronding van het masterprogramma als volwaardig planoloog de arbeidsmarkt kan betreden. De eindkwalificaties van de masteropleiding zijn in het studiejaar 2005-2006 expliciet getoetst bij de externe adviescommissie (zie ook onder Facet 19) waarin vertegenwoordigers van de beroepspraktijk zitting hebben.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
37
De commissie concludeert, mede op basis van een vergelijking van de gepresenteerde eindtermen met haar eigen referentiekader, dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein. Deze conclusie geldt ook voor de eindkwalificaties van de masteropleiding en in aanvulling daarop stelt de commissie vast dat de opleiding in afdoende mate voeling houdt met de beroepspraktijk over de eindkwalificaties die van afgestudeerde masters van de opleiding verwacht mogen worden. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: In een bijlage bij de zelfstudie worden de volledige eindkwalificaties voor elk van de opleidingen gepresenteerd en ingedeeld volgens de domeinen van de Dublin-descriptoren. In de zelfstudie wordt onder dit facet een korte analyse gegeven van het niveauverschil tussen de afgestudeerde bachelor en master. Oordeel Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie stelt na kennisneming van de eindtermen vast dat deze op passende wijze zijn ingedeeld naar de domeinen kennis en inzicht, toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Het niveau dat zij uitdrukken, past duidelijk bij de eindkwalificaties van een afgestudeerde universitaire bachelor respectievelijk master, volgens de beschrijvingen van de Dublin-descriptoren. Illustratief voor de bachelor zijn bijvoorbeeld: kennis en inzicht van het centrale begrippenapparaat, het onder begeleiding uitvoeren van onderzoek, en beperkte complexiteit van de materie. De master daarentegen wordt bijvoorbeeld geacht grondige kennis te hebben verworven, geavanceerde onderzoeksmethoden te beheersen, zelfstandig een onderzoek op te kunnen zetten en uit te voeren. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor en master. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
38
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Bachelor Planologie: De zelfstudie geeft aan dat het bachelordiploma van beide opleidingen toegang geeft tot de masteropleidingen Sociale Geografie en Planologie, en onder bepaalde voorwaarden tot andere masteropleidingen in de sociale wetenschappen. Studenten ronden de bacheloropleiding af met een ‘proeve van bekwaamheid’. In het geval van de Bachelor Sociale Geografie is dat een scriptieproject waarbinnen elke student een individuele scriptie schrijft; in het geval van de Bachelor Planologie betreft het een stage/scriptie waarbinnen elke student onder begeleiding een individuele bachelorstage loopt en bachelorscriptie schrijft. In de scriptie toont hij/zij aan welke wetenschappelijke vaardigheden hij/zij heeft leren beheersen. Master Sociale Geografie en Master Planologie: Ook de masteropleidingen worden afgesloten met een afsluitende ‘proeve van bekwaamheid’. De zelfstudie beschrijft wat met de scriptie wordt beoogd en in welke opzichten er hogere eisen worden gesteld in vergelijking met de bachelorscriptie. Tevens wordt aangegeven hoe alumni van de opleiding volgens de laatstgehouden WO-monitor het wetenschappelijk karakter van de opleiding hebben ervaren. Oordeel Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie is onder Facet 1 al tot een positieve conclusie gekomen over de aansluiting van de gepresenteerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen bij de eisen van de (internationale) wetenschapsbeoefening en in het geval van de masteropleidingen bij die van de beroepspraktijk. Hieronder gaat zij dieper in op de wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen. Zij is stelt vast dat het wetenschappelijk karakter van de eindkwalificaties in het geval van alle opleidingen duidelijk tot uitdrukking komt, in het bijzonder in de domeinen kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, en oordeelsvorming van de Dublin-descriptoren. Zij wijst in dat verband voor de beide bacheloropleidingen op de volgende elementen: • •
beheersing van het centrale begrippenapparaat van de betreffende wetenschapsgebieden; beheersing van de belangrijkste methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek;
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
39
• • •
het onder begeleiding kunnen verrichten van een compleet onderzoek; het kritisch kunnen reflecteren over analyses en interpretaties van vraagstukken op het gebied van sociale geografie respectievelijk planologie; het zelfstandig kunnen opsporen van relevant bronnenmateriaal, het aanwenden ervan en het kritisch kunnen beoordelen ervan.
In het geval van de beide masteropleidingen wijst de commissie op de volgende elementen in de geformuleerde eindkwalificaties: • • • • •
beheersing van contemporaine theoretische en beleidsmatige inzichten op het gebied van twee specialisaties van het vakgebied; het zelfstandig kunnen opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het systematisch rapporteren daarover; vanuit een wetenschappelijke habitus (systematisch, analytisch, reflectief, kritisch, creatief ) problemen kunnen benaderen en aanpakken; een eigen mening vormen over de aard en aanpak van nieuwe sociaal-geografische respectievelijk planologische vraagstukken; een beredeneerde keuze kunnen maken uit de te hanteren onderzoeksmethoden en -technieken.
Op grond van het bovenstaande concludeert de commissie dat beide bacheloropleidingen toegang geven tot ten minste één masteropleiding op wo-niveau. Zij stelt daarnaast vast dat de eindkwalificaties van zowel de bacheloropleidingen als masteropleidingen duidelijk herkenbare componenten bevatten die typerend zijn voor een wetenschappelijke opleiding. In het geval van de masteropleidingen kan worden vastgesteld dat deze in eerste instantie beogen de afgestudeerde op te leiden tot zelfstandige wetenschapsbeoefening, maar de eindkwalificaties van deze opleidingen tonen ook duidelijke aanknopingspunten voor een beroepsperspectief buiten het wo (zie bijvoorbeeld de eindtermen T6, O3 en L2 voor de Master Sociale Geografie in bijlage 1C en de eindtermen T6, T7, O3 en L2 voor de Master Planologie in bijlage 1D). Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende.
40
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
1.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s: Een kort overzicht van de inhoud van de programma’s van de betrokken opleidingen is opgenomen in de bijlagen 2A t/m 2D. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Bachelor Planologie: De zelfstudie geeft een beschrijving van de inhoud van de verschillende programmaonderdelen. Vervolgens wordt beschreven hoe de onderzoeksvaardigheden van studenten wordt ontwikkeld. Twee principes liggen aan het onderwijs in onderzoeksvaardigheden ten grondslag, te weten integratie met het inhoudelijke onderwijs en het ‘spiraal’ principe. In iedere fase van de studie maken studenten kennis met de gehele empirische cyclus, waarbij in de loop van de studie een hoger niveau van complexiteit en zelfstandigheid wordt bereikt. Methoden en technieken worden voor een belangrijk deel in de vorm van (scriptie)projecten en veldwerk onderwezen, waardoor integratie met de inhoud van de studie tot stand komt. Het onderwijs in Methoden en technieken wordt geheel verzorgd door docenten die als onderzoeker betrokken zijn bij het inhoudelijke onderzoeksprogramma van AMIDSt. In een aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement een systematisch overzicht per vak verschaft, waarin wordt ingegaan op de wijze waarop studenten in aanraking worden gebracht met de actuele wetenschappelijke theorievorming op het betreffende vakgebied en de wijze waarop het onderwijs gevoed wordt door lopend (plaatselijk) onderzoek van hun docenten. Het bachelorprogramma wordt bij Sociale geografie afgerond met het scriptieproject, waarin studenten binnen het kader van een projectgroep een individuele scriptie schrijven. Bij Planologie vindt de afronding plaats met de individuele stage/scriptie, waarin studenten binnen een planologisch relevante werkomgeving stage lopen en parallel daaraan of direct daarna een qua onderwerp daaraan verwante scriptie schrijven. In het afsluitende onderdeel passen studenten de verworven sociaal-geografische respectievelijk planologische en methodisch-technische kennis en inzichten en hun academische en onderzoeksvaardigheden toe en laten zij zien dat zij zich een wetenschappelijke habitus hebben eigen gemaakt. Population Studiestudenten doen tevens concreet onderzoek op het terrein van hun specialisatie(s).
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
41
Masteropleidingen algemeen: Ook voor de masteropleidingen is aanvullende informatie verschaft over de wijze waarop binnen afzonderlijke vakken aansluiting wordt gezocht met actuele wetenschappelijke theorievorming en waarop de interactie met het plaatselijke onderzoek vorm wordt gegeven. In het masterprogramma vindt een verdere verdieping binnen de theorie in de geografie/planologie, de geografische/planologische specialisaties en de onderzoeksvaardigheden plaats. De onderwijs- en toetsvormen in het masterprogramma zijn erop gericht studenten te ontwikkelen tot zelfstandige en kritische academici, die creatief met wetenschappelijke kennis en inzichten om kunnen gaan. In de individuele masterscriptie laten studenten zien dat zij zelfstandig in staat zijn een sociaal-geografisch/planologisch onderzoek te ontwerpen, uit te voeren en daarover volgens gangbare academische standaarden te rapporteren. Zij demonstreren hun vermogen een bepaalde onderzoeksvraag te ontwikkelen en theoretisch in te bedden en methodologisch de juiste keuzen te maken. Master Sociale Geografie: Het programma heeft een duidelijk onderzoeksprofiel, aldus de zelfstudie. Inhoudelijk is de relatie met het onderzoek vooral in de specialisaties terug te vinden. Het onderwijs in Methoden en technieken wordt geheel verzorgd door docenten die als onderzoeker betrokken zijn bij het inhoudelijke onderzoeksprogramma van AMIDSt. In vergelijking met het programma van de ongedeelde opleiding is het onderwijs in Methoden en Technieken in de masteropleiding uitgebreid met geavanceerde kwalitatieve methoden en technieken door de opname van een onderdeel discoursanalyse in het verplichte programma. Daarnaast is in de specialisatiecursussen de aandacht voor de toegepaste methoden en technieken in de te bestuderen literatuur versterkt. Studenten kunnen in het masterprogramma GIS als één van de specialisaties kiezen. Cartografische en GIS-technieken worden in toenemende mate in de scripties toegepast. Master Planologie: In vergelijking met de ongedeelde opleiding Planologie is de relatie tussen onderwijs en onderzoek versterkt, onder andere door het centraal stellen van eigen onderzoeksresultaten en op grond daarvan geschreven boeken. Bij het opstellen van het masterprogramma is handhaving van het niveau en vergroting van de zwaarte uitgangspunt geweest. De integratie tussen geavanceerde methoden en technieken en het inhoudelijke onderwijs heeft in de opstelling van het nieuwe programma een centrale plaats in de discussies binnen de opleidingscommissie en tijdens onderwijsdagen ingenomen. In de inhoudelijke onderdelen wordt meer dan in het oude programma aandacht aan methodische vraagstukken besteed. In de specialisatiecursussen is de aandacht voor de toegepaste methoden en technieken in de te bestuderen literatuur uitgebreid. Voorgenomen wijzigingen: In aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement aangegeven dat er in verband met een opgelegde bezuiniging van 15% een vernieuwing in gang zal worden gezet van de onderwijsprogramma’s van de vier betrokken opleidingen. De vernieuwde curricula, die worden voorbereid door de Commissie Vernieuwing Onderwijsprogramma (VOP), moeten in het studiejaar 2008-2009 operationeel zijn. De belangrijkste wijzigingen zijn nu al bekend. Zo zal er worden gekozen voor een matrixmodel van thematische vakken in de bacheloropleidingen (ter vervanging van de bestaande basis- en vervolgspecialisatievakken), waardoor verschillende profileringen binnen de Sociale geografie en Planologie en daartussen mogelijk worden. Ten tweede zullen binnen de masteropleidingen minder specialisatiemogelijkheden worden geboden, terwijl het algemeen verplichte deel iets wordt uitgebreid. 42
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Bachelor Planologie: De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleidingen, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van de afsluitende scriptieprojecten (Sociale geografie) en stages/scripties (Planologie). Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de examencommissies en de opleidingscommissies. De commissie is van oordeel dat de wetenschappelijke ontwikkeling van studenten in de meeste opzichten adequaat vorm wordt gegeven. Het onderdeel Oefenen met wetenschap aan het begin van de opleiding vervult in dit opzicht een nuttige rol en het programma van de beide bacheloropleidingen als geheel kent een voldoende grote component onderwijs in methoden en technieken van onderzoek. De themakeuzen zijn in veel gevallen afgeleid van lokale onderzoeksprogramma’s, hetgeen de commissie een goede zaak vindt. Zij vindt het echter jammer dat de opleidingen, zeker in het geval van de Planologie, niet een stap verder gaan en studenten actiever attenderen op het eigen onderzoek van de docenten. Het niveau van de gebruikte literatuur is adequaat. Er zijn verschillende gastdocenten, werkzaam in de beroepspraktijk, actief in de opleidingen. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden bij studenten komt minder goed van de grond dan in de eindkwalificaties van de opleiding wordt beoogd (zie onder Facet 5 en Facet 20). De commissie heeft op grond van het bovenstaande per saldo echter vastgesteld dat het programma in voldoende mate tegemoet komt aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld mogen worden aan een wetenschappelijke bacheloropleiding (zie de facetaanduiding boven de paragraaf ). Master Sociale Geografie en Master Planologie: De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en een zelf gemaakte selectie van twaalf mastertheses per opleiding. Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De hierboven beschreven conclusies ten aanzien van de gebruikte literatuur en de omvang van het onderwijs in methoden en technieken gelden ook voor de beide masteropleidingen. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden komt het meest pregnant tot uiting in de mastertheses. Op het (per saldo adequate) niveau van het afstudeerwerk gaat de commissie in onder Facet 20, maar hier stelt zij wel vast dat het minder sterk dan de commissie zou verwachten, is gekoppeld aan lokale onderzoeksprogramma’s. Het valt haar op dat de individuele keuzevrijheid van de student duidelijk prevaleert en dat het afstuderen binnen een lopend onderzoek tot de uitzonderingen behoort. De commissie vindt dit een gemiste kans, omdat daarmee wellicht enkele kritische kanttekeningen ten aanzien van het afstudeerwerk (zie ook Facet 20) zouden kunnen worden ondervangen. Zij doet de suggestie om (master-)studenten actiever te informeren over het eigen onderzoek binnen de afdeling, bijvoorbeeld in de vorm van een scriptiebeurs waar onderzoekers en studenten met elkaar in contact kunnen komen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
43
Waardering heeft de commissie voor de betrokkenheid bij het afstuderen van gastdocenten die (deels) werkzaam zijn in de beroepspraktijk. Zij is van oordeel dat zij bij uitstek in staat zijn de student te leren om de vertaalslag van theorie naar praktijk te maken. Daarnaast vormt de duale variant van de masteropleiding Planologie een uitstekende basis voor het slaan van een brug met de beroepspraktijk. Deze variant kent geen aparte studieonderdelen, maar wel wordt de scriptie gelieerd aan de opleidingsrelevante en begeleide leer-/werkplek en wordt er gereflecteerd over de praktijkwerkzaamheden. Op de consequenties van de voorgenomen vernieuwing van de curricula gaat de commissie in onder Facet 10 en Facet 13. De commissie heeft op grond van het bovenstaande per saldo vastgesteld dat het programma in voldoende mate tegemoet komt aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld mogen worden aan een wetenschappelijke masteropleiding (zoals tot uiting komend in de facetaanduiding boven de paragraaf ). Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: In het studiejaar 2005-2006 zijn de leerdoelen van alle cursussen aangepast aan de nieuwe eindtermen. De leerdoelen zijn kritisch tegen het licht gehouden door verschillende groepen betrokkenen. De studentleden van de opleidingscommissie en andere actieve studenten hebben bekeken of de leerdoelen helder geformuleerd zijn en overeenkomen met de feitelijke inhoud en werkwijze in de cursussen. De examencommissie is nagegaan of de leerdoelen en de inhoud van de cursus aansluiten bij de eindtermen van de opleiding en bij de fase van de opleiding waarin de cursus is geprogrammeerd. Zij heeft een systematische vergelijking tussen eindtermen en leerdoelen uitgevoerd, aldus de zelfstudie, en geconstateerd dat de leerdoelen in voldoende mate aan de eindtermen bijdragen. De directeur en opleidingscoördinatoren hebben waar nodig in overleg met de betrokken docenten de leerdoelen op uniforme wijze geherformuleerd. In een bijlage bij de zelfstudie is in de vorm van een matrix een overzicht gegeven van de bijdrage van de leerdoelen aan de eindtermen. De volledige leerdoelen van alle cursussen zijn in de studiegids beschreven.
44
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Oordeel Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de eindtermen van de opleidingen zijn gekoppeld aan de afzonderlijke curriculumonderdelen en van de werkwijze die men daarbij heeft gevolgd. Voor het laatste bestaat van de kant van de commissie alle waardering, omdat daarmee in brede kring op fundamentele wijze wordt nagedacht over de inrichting van de opleiding. Het resultaat van de inspanningen in de vorm van de aangeleverde matrices, voldoet in de ogen van de commissie wel, maar het beeld had wat gedifferentieerder mogen zijn. In de huidige vorm ontstaat bijkans de suggestie als zouden alle eindtermen in alle programmaonderdelen aan de orde zijn. Zij is al met al wel van oordeel dat de eindtermen in het algemeen op passende wijze vertaald zijn in (leerdoelen van onderdelen van) de programma’s. Zij concludeert dat de inhoud van de programma’s in het algemeen een concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Wel heeft zij onder Facet 20 kritische kanttekeningen geplaatst bij de mate waarin de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden aan het eind van de bacheloropleidingen gestalte heeft gekregen. De geformuleerde eindtermen zijn op dit punt duidelijk ambitieuzer dan in werkelijkheid gerealiseerd wordt. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten mogelijk zijn om met de inhoud van deze programma’s de geformuleerde eind kwalificaties te bereiken. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Bachelor Planologie: Het programma van de beide bacheloropleidingen is opgebouwd langs vier lijnen die onderling samenhangen. Binnen elke lijn is sprake van cumulatie van kennis en vaardigheden door de jaren heen. De genoemde lijnen zijn: •
algemene Sociale geografie en Sociale wetenschappen bij de Bachelor Sociale Geografie en algemene planologische kern- en juridisch/planologische steunvakken bij de Bachelor Planologie; • geografische specialisaties bij de Bachelor Sociale Geografie en planologische en gezamenlijke specialisaties bij de Bachelor Planologie; • methoden en technieken; • algemene academische vaardigheden. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
45
Bij het opstellen van het bachelor- en masterprogramma hebben groepen docenten binnen elke lijn een samenhangend programma opgesteld. In onderling overleg hebben docenten van de beide bacheloropleidingen gewerkt in twaalf clusters: een cluster algemene Sociale geografie en Sociale wetenschappen, een cluster algemene Planologie, een cluster Methoden en technieken (inclusief academische vaardigheden) en een cluster voor elk van de in totaal negen specialisaties (vier gemeenschappelijke, twee sociaal-geografische en drie planologische specialisaties). Vervolgens beschrijft de zelfstudie welke programmaonderdelen een functie vervullen binnen de verschillende lijnen en hoe ze met elkaar samenhangen. In de bachelorscriptie komen alle lijnen bij elkaar. Studenten moeten daarin tonen dat zij beschikken over voldoende kennis van en inzicht in de algemene Sociale geografie respectievelijk Planologie, van ten minste één specialisatie en over voldoende algemene academische en onderzoeksvaardigheden, en dat ze zich een wetenschappelijke habitus hebben eigen gemaakt. De bachelorscriptie onderscheidt zich van de masterscriptie in de mate van complexiteit en diepgang van het werkstuk en in de mate van zelfstandigheid waarmee de scriptie tot stand is gekomen. Master Sociale Geografie en Master Planologie: Het programma van de masteropleidingen sluit aan bij de samenhangende lijnen die genoemd zijn in de bachelorparagraaf. Binnen elke lijn is sprake van cumulatie in kennis en vaardigheden ten opzichte van het bachelorprogramma. De student kan kiezen uit verschillende masterspecialisaties die een verdieping vormen van de basisspecialisatie en voortgezette specialisatie die de student in de loop van de bacheloropleiding heeft gekozen. De inhoud, werk- en toetsvormen van de specialisatiecursussen zijn zodanig afgestemd op de bachelorcursussen in dezelfde specialisatie dat een cumulatie van inhoudelijke complexiteit en een toenemende eigen inbreng van studenten is gewaarborgd, aldus de zelfstudie. In de masterscriptie komen alle lijnen bij elkaar. Studenten moeten daarin tonen dat zij over diepgaande kennis en inzicht van/in de algemene Sociale geografie respectievelijk Planologie beschikken, een grondige kennis van ten minste één specialisatie hebben, over professionele algemene academische vaardigheden en over grondige onderzoeksvaardigheden beschikken, en zich een wetenschappelijke habitus hebben eigen gemaakt. De masterscriptie onderscheidt zich van de bachelorscriptie in de mate van complexiteit en theoretische diepgang van het werkstuk en in de mate waarin studenten zelfstandig naar het eindproduct hebben toegewerkt. Vooral in de duale variant van de masteropleiding Planologie kiezen studenten ervoor om de masterscriptie vanuit een bepaalde werkplek in de beroepspraktijk te schrijven. Oordeel Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek expliciet naar dit facet van de zelfstudie geïnformeerd in de verschillende gesprekken met de studenten. Zij is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat de opzet zoals die in de zelfstudie wordt beschreven, in de praktijk ook zo functioneert. De samenhang binnen de opleiding wordt door de studenten in het algemeen als adequaat ervaren. Zij menen wel dat vermeden moet worden dat de indeling in basis-, vervolg- en masterspecialisaties onnodige overlap veroorzaakt.
46
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
De commissie heeft de indruk dat de genoemde leerlijnen vooral een functie hebben gehad bij de opstelling van de bachelor- en masterprogramma’s. Zij heeft niet de indruk dat de leerlijnen de basis vormen van periodiek overleg tussen docenten van verwante vakken om daarmee optimale afstemming te bereiken. De commissie meent wel dat daarmee een weldoordachte structuur is bereikt, die een logische indeling in clusters van vakken heeft opgeleverd. Dat de leerlijnen in de bacheloropleiding pas bij elkaar komen in de afsluitende bachelorscriptie is wellicht enigszins laat. Overwogen zou kunnen worden om al eerder een dwarsverband te leggen tussen de lijnen, bijvoorbeeld in de vorm van een project. Dat hier ruimte voor bestaat, blijkt onder Facet 7. Ook periodiek overleg tussen de docenten van de verschillende leerlijnen zou de samenhang binnen het programma nog verder kunnen versterken. In de masteropleidingen is, mede door de korte cursusduur van één jaar, de keuze voor de specialisatie de bepalende factor, die ervoor zorgt dat er sprake is van een samenhangend programma: verplichte cursussen, vakken op het gebied van Methoden en Technieken, en de scriptie zijn sterk op elkaar afgestemd. Concluderend is de commissie van oordeel dat studenten van de gevisiteerde opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie, Master Sociale Geografie, Bachelor Planologie en Master Planologie: De zelfstudie meldt dat uit evaluaties en landelijke tevredenheidsonderzoeken onder studenten aantonen dat zij de opleidingen niet als te zwaar te ervaren en dat zij tevreden zijn over de studeerbaarheid van de programma’s. Studenten kiezen vaak extra vakken of studeren aanzienlijk minder dan veertig uur per week. De oorzaken van het laatste moeten vooral extern worden gezocht. Anderzijds erkent de zelfstudie dat uit onderzoeken en tutorgesprekken naar voren komt dat studenten te weinig worden uitgedaagd door het programma en dat zij dit als te vrijblijvend ervaren. Bij het opstellen van de programma’s van de beide bacheloropleidingen heeft het opleidingsmanagement ernaar gestreefd om deze te verzwaren ten opzichte van de ongedeelde opleiding. Dit is redelijk goed geslaagd in het tweede jaar, aldus de zelfstudie, maar delen van het eerste en van het derde jaar worden nog steeds als relatief licht ervaren. Een struikelblok dat geïdentificeerd is, is de opeenhoping van tentamens op bepaalde tijdstippen. Er is daarom gezocht naar een betere spreiding van tentamens en bovendien is de derde tentamengelegenheid afgeschaft. Dit is gekoppeld aan een nieuw herkansingsbeleid met de introductie van meer toetsmomenten per cursus, een goede spreiding daarvan, de introductie van responsiecolleges en het terugbrengen van de nakijktermijnen van tentamens.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
47
De zelfstudie wijst erop dat de grote keuzevrijheid voor studenten weliswaar als sterk punt van de opleidingen wordt beschouwd, maar dat dit ook zijn keerzijde heeft: er zijn aanwijzingen dat de studieplanning er nadelig door wordt beïnvloed. De opleidingen proberen dit te ondervangen door intensivering van de studiebegeleiding door tutoren en studieadviseur. Ten slotte wordt gesignaleerd dat de ‘knip’ tussen bachelor- en masteropleiding ook een studeerbaarheidsprobleem vormt. Oordeel Bachelor Sociale Geografie, Master Sociale Geografie, Bachelor Planologie en Master Planologie: De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma. Zij heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat het beeld dat in de zelfstudie wordt geschetst, een goede indruk geeft van de praktijk. Studeerbaarheid vormt een expliciet punt van aandacht bij de onderwijsevaluaties die worden gehouden, en waar nodig wordt actie ondernomen door het opleidingsmanagement. Toch blijven sommige punten om aandacht vragen. De studielast is naar het oordeel van de studenten nogal onevenwichtig verdeeld. Het eerste jaar is, bij de bacheloropleiding Sociale Geografie vooral in het eerste semester, aan de lichte kant. Voor de bacheloropleidingen als geheel kan gesteld worden dat de studielast vergeleken met de studielast in de masteropleidingen duidelijk achterblijft. De studenten ervaren bij het starten van de masteropleiding een schielijke overgang naar een studiebelasting waarin zij daadwerkelijk veertig uur per week aan hun studie dienen te besteden. Voor sommigen vormt deze overgang een studiebelemmerende factor. De commissie is van oordeel dat het opleidingsmanagement op het gebied van de studeerbaarheid van de opleidingen voldoende actief is in het opsporen en in kaart brengen van studiebelemmerende factoren, maar aan de effectiviteit schort het nog. Positief vindt de commissie wel het initiatief van het opleidingsmanagement om de studievoortgang in de masteropleidingen te stimuleren door het aangaan van ‘scriptiecontracten’ met de studenten. De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de gevisiteerde opleidingen zeker studeerbaar is en dat het opleidingsmanagement voldoende actief is op het gebied van het monitoren van de studeerbaarheid van de programma’s. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
48
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: Terwijl de instroom in het eerste jaar in de late jaren negentig gestaag is gedaald, handhaaft de instroom zich de laatste zes jaar op een niveau van ongeveer honderd, waarbij Sociale geografie doorgaans iets meer studenten trekt dan Planologie. Het marktaandeel ligt rond de 20% en is al vele jaren stabiel. Slechts enkele eerstejaars studenten schrijven zich in als deeltijdstudent, zij het dat dit aandeel sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur iets is toegenomen. Voor deze studenten wordt een individueel programma opgesteld, bestaande uit een selectie van vakken uit het voltijdsprogramma. De zelfstudie geeft een beschrijving van de geldende toelatingsregelingen, zowel voor de bacheloropleidingen als de masteropleidingen. De masteropleiding Sociale Geografie is ook toegankelijk voor de afgestudeerde bachelor Planologie (en vice versa) mits deze tijdens de bacheloropleiding cursussen met een omvang van ten minste 30 EC op het gebied van de masteropleiding van hun keuze hebben gevolgd. Afgestudeerde hbo’ers van een verwante opleiding dienen een vast schakelprogramma van maximaal één jaar te volgen. De diversiteit van de eerstejaars studenten is de afgelopen jaren volgens de zelfstudie sterk toegenomen, en steeds vaker is individueel maatwerk nodig om de aspirant-student correct in te passen. De instroom van de master Sociale geografie is voornamelijk afkomstig uit de eigen bacheloropleiding. De masteropleiding Planologie rekruteert haar instroom vaker uit verwante disciplines. Beschreven wordt hoe het opleidingsmanagement tracht de instroom te vergroten. Een aansprekend onderwijspakket maakt daar deel van uit, aldus de zelfstudie: met het aanbieden van interdisciplinaire mastertracks c.q. -opleidingen op het gebied van internationale ontwikkelingsstudies en stadsstudies wil men op veranderingen in de behoefte inspelen. Ook de ontwerpdimensie in de studie wil men versterken. Er is een enquête gehouden onder scholieren, studenten en externe adviescommissies naar de vraag hoe de instroom te vergroten. De instroom van vrouwelijke en allochtone studenten blijft relatief achter, zo is vastgesteld. Ten slotte wordt er een overzicht gegeven van de voorlichtings- en pr-activiteiten die worden ontplooid richting nieuwe studenten. Behalve van reguliere instrumenten wordt ook gebruikgemaakt van themagerichte webclasses (zoals over Europese Hoofdsteden en Territoriale Conflicten). De vakbenamingen zijn vervangen door titels die beter de actualiteit en relevantie weergeven. Via het internet tv-kanaal Geobrief.tv wordt de aandacht gevestigd op het onderwijs en onderzoek van de afdeling. De studieverenigingen zijn actief betrokken bij de organisatie van de zogenoemde ‘carrièredagen’, waar voorlichting wordt gegeven over de beroepsperspectieven na de studie.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
49
Oordeel Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. Deze hebben aangegeven geen problemen te ervaren met de aansluiting van hun studie op de vooropleiding. Er wordt voldoende en realistische voorlichting gegeven aan (aspirant-)studenten; dezen tonen zich daarover in het algemeen tevreden. Bij de voorlichtingsactiviteiten worden soms ook eigen studenten ingeschakeld. Bijzondere waardering heeft de commissie voor de contacten die vanuit de opleidingen worden onderhouden met vwo-scholen (vooral aardrijkskundeleraren), en voor de webclasses die ze aanbieden voor middelbare scholieren. Instromende hbo-studenten hebben aangegeven geen aansluitingsproblemen te hebben. Na het volgen van het schakelprogramma of van enkele cursussen is het volgen van het programma geen probleem. De commissie heeft de indruk gekregen dat de procedure die wordt gevolgd bij de toelating van individuele hbo’ers (de examencommissie beslist op basis van een voorstel ‘op maat’ van de studieadviseur) naar behoren functioneert. De commissie heeft vernomen dat de opleidingen in lijn met de rest van de Universiteit van Amsterdam, hebben besloten om per 2008-2009 de zogenoemde ‘harde knip’ in te voeren, zodat de bacheloropleiding in principe afgerond moet zijn voordat aan de masteropleiding kan worden begonnen. Met verwijzing naar haar eerdere opmerkingen onder Facet 7 over het verschil in studielast tussen de bacheloropleidingen en de masteropleidingen, is dit in de ogen van de commissie een zinvolle maatregel, ook om de student tegen zichzelf in bescherming te nemen. De commissie leidt uit het bovenstaande af dat de opleidingen op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau bewerkstelligen dat er qua vorm en inhoud wordt aangesloten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Sociale Geografie omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de bacheloropleiding Planologie omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. 50
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Het programma van de masteropleiding Sociale Geografie omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Planologie omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de deeltijdse varianten van deze opleidingen verschillen qua omvang niet van de voltijdse varianten. De duale variant van de masteropleiding Planologie verschilt qua omvang niet van de niet-duale masteropleiding Planologie. Oordeel Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De programma’s bevatten een opbouw in de keuze van onderwijs- en toetsvormen: van een nadruk op kennisverwerving naar toepassing en ontwikkeling, van sterk voorgestructureerde opdrachten naar papers die een eigen creativiteit van studenten verlangen, van kennisoverdracht naar wetenschappelijk debat en het ontwikkelen van een eigen standpunt. Daarnaast streven de opleidingen naar afwisseling in onderwijs- en toetsvormen om de benodigde vaardigheden zoals geformuleerd in te eindtermen bij studenten te ontwikkelen. In het begin van de studie ligt de nadruk meer op hoorcolleges en werkgroepen, waarin aan concrete opdrachten wordt gewerkt. De bijbehorende toetsvormen zijn in deze fase schriftelijke tentamens en korte werkstukken, papers en opdrachten. De nadruk verschuift geleidelijk in de richting van werkgroepen en colloquia; voornamelijk in de masteropleidingen ligt de nadruk op het wetenschappelijk debat en het ontwikkelen van een eigen wetenschappelijk standpunt. In de laatste fase van de bacheloropleidingen en in de masteropleidingen zijn de toetsvormen naast schriftelijke tentamens en werkstukken ook langere papers, takehometentamens, mondelinge tentamens en individuele scripties. Al met al wordt gebruikgemaakt van een variëteit aan werkvormen: schriftelijke individuele en groepsopdrachten, mondelinge presentaties, discussievoorbereiding, Blackboarddiscussies, praktijkoefeningen, practica, excursies, workshops, simulatiespelen en peer reviews. Zelfstudie – in de vorm van literatuurstudie, het thuis uitvoeren van opdrachten, het voorbereiden van discussies of presentaties en het schrijven van werkstukken, papers en scripties – vormt overigens in alle fasen van de opleidingen de hoofdmoot, maar neemt in latere fasen meer tijd in beslag dan in het begin van de studie.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
51
Oordeel Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie stelt vast dat de opleidingen niet een eenduidig didactisch concept hanteren dat over de gehele linie herkenbaar terug te vinden is in de gebruikte onderwijsvormen. Wel wordt een grote variëteit aan onderwijsvormen aangeboden, afgestemd op het soort onderwijsonderdeel en op de fase van de studie. De gepresenteerde eindtermen vertonen verschillende herkenbare aanknopingspunten met de gekozen didactische uitgangspunten: het ontwikkelen van een wetenschappelijke habitus, het leren werken in teamverband, het leren participeren in discussies op het vakgebied, het leren presenteren, en het geleidelijk aan ontwikkelen van steeds meer zelfstandigheid en creativiteit. De studenten geven aan dat zij tevreden zijn over de binnen de opleidingen gehanteerde werkvormen. Zij zien ook de ruime keuze uit specialisaties en keuzevakken als een groot pluspunt van de opleidingen. De commissie heeft op grond van de gevoerde gesprekken met studenten echter de indruk gekregen dat zij in bepaalde opzichten individueel te weinig worden uitgedaagd door onderdelen van het bachelorprogramma (zie ook onder Facet 20). De opleidingen zorgen voor een voldoende aanbod van veldwerkplekken, een werkvorm die typerend is voor de betrokken opleidingen. Wel heeft de commissie de indruk dat de borging van de wetenschappelijke component van de stage als werkvorm niet goed tot haar recht komt. Er lijken geen criteria te bestaan voor het soort stages dat wel of niet geaccepteerd kan worden in een universitaire studie Sociale Geografie c.q. Planologie. Zij dringt er bij de opleidingen op aan hiervan een aandachtspunt te maken. Ook wil zij er op wijzen dat de stage momenteel niet meer (en niet minder) is dan een nuttige kennismaking met de beroepspraktijk. Tegen die achtergrond bezien vindt zij het niet juist wanneer een stage in feite het eindproject (of afsluitende proeve van bekwaamheid) vormt van het bachelorprogramma. Het aantal contacturen is landelijk gezien tamelijk hoog, aldus gegevens uit de zelfstudie. De opleidingen hebben een duidelijke keuze gemaakt voor individuele onderwijsvormen. De komende middelenreductie van 15% als gevolg van een majeure interne bezuiniging zal volgens het opleidingsmanagement daarin geen verandering brengen. De oplossing zal eerder worden gezocht in stroomlijning van het (inhoudelijke) onderwijsaanbod en in instroomverhoging. De commissie heeft begrip voor deze keuze (zie ook onder Facet 13). Zij concludeert dat de didactische uitgangpunten in voldoende mate aansluiten bij de gepresenteerde eindtermen en de gebruikte werkvormen. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
52
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De kwaliteit van tentamens en andere toetsen wordt volgens de zelfstudie gewaarborgd doordat tentamens worden samengesteld en nagekeken door het team van docenten dat de betreffende cursus verzorgt. Deze docenten stellen gezamenlijk de toetsen op en bespreken de criteria voor beoordeling. Vrijwel alle cursussen worden door meer dan één docent gegeven. Onderwijsevaluaties wijzen niet op het voorkomen van structurele problemen in de toetsen. Studenten beoordelen in 2005-2006 de mate waarin tentamens de stof bestrijken met een ruime voldoende, aldus de zelfstudie. Zoals eerder in dit rapport werd vermeld, is met ingang van het studiejaar 2005/2006 de derde tentamenkans afgeschaft. Tegelijkertijd is een uniforme herkansingsregeling ingevoerd. Onderdeel van deze regeling is de invoering van een responsiecollege, waarin studenten op de hoogte worden gebracht van modelantwoorden en criteria bij de beoordeling van het tentamen. Studenten kunnen hun tentamen inzien en bespreken met de docent. In veel cursussen worden voorafgaande aan de eerste tentamenkans oude tentamenopgaven, modelantwoorden en beoordelingscriteria behandeld. Studenten krijgen schriftelijk en/of mondeling individueel feedback op hun papers. Uit gesprekken met studenten blijkt wel dat de wijze waarop docenten feedback geven, te veel tussen docenten uiteenloopt. Bachelor- en masterscripties worden beoordeeld in een beoordelingsgesprek tussen student, begeleider en medebeoordelaar. De zelfstudie beschrijft welke procedure daaraan voorafgaat. In het eindgesprek stellen beide stafleden kritische vragen over de scriptie en heeft de student de gelegenheid de scriptie en de gevolgde werkwijze toe te lichten. Het eindcijfer wordt na afloop van het gesprek bepaald door beide beoordelaars. De docenten vullen dan een door de opleiding ontwikkeld beoordelingsformulier in en lichten de beoordeling aan de hand van dat formulier mondeling toe. Het gebruik van het beoordelingsformulier garandeert volgens de zelfstudie dat het eindoordeel bij alle scripties op dezelfde deelaspecten is gebaseerd en dat deze deeloordelen expliciet worden vastgelegd. In de Onderwijs- en Examen Regeling en bijbehorende Regels en Richtlijnen wordt de procedure beschreven die bij fraude wordt gevolgd. Voor het opsporen van fraude bij werkstukken, papers en scripties wordt gebruikgemaakt van het opsporingsprogramma Ephorus, dat de ingeleverde tekst van de student vergelijkt met werkstukken van medestudenten en teksten die via internet beschikbaar zijn. Deze procedure leidt jaarlijks tot enkele meldingen bij de examencommissie. In aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement meegedeeld dat er begin 2007 nieuwe richtlijnen van kracht zijn geworden voor het nakijken van schriftelijke werkstukken en het beoordelen van mondelinge presentaties. Daarmee wordt beoogd om systematische en inzichtelijke beoordeling te garanderen. De examencommissies gaan actief toezien op naleving van de nieuwe nakijkstrategie (zie ook onder Facet 18).
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
53
Oordeel Bachelor Sociale Geografie, Bachelor Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Zij heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Zij is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens adequaat is. Er is relatief veel sprake van essayvragen en de commissie vindt dit een goede zaak. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Over de geldende tentamenregelingen (inclusief het aantal herkansingen) heeft de commissie van de zijde van de studenten geen klachten vernomen. Zij vindt het overigens wel opmerkelijk dat bij sommige tentamens een 4 gecompenseerd kan worden met een 8 voor een ander tentamen. De reductie van het aantal tentamenmogelijkheden heeft niet tot problemen geleid. De commissie heeft de indruk dat de opleidingen dit besluit gepaard hebben laten gaan met passende begeleidende maatregelen.De terugkoppeling over tentamens is volgens de bachelorstudenten bij sommige docenten nogal beperkt. Dit staat overigens niet in de weg dat wie dat wil, uitgebreidere feedback kan krijgen. Het gebruik van beoordelingsformulieren bij de vaststelling van het cijfer voor de bachelor- en masterscripties is in de ogen van de commissie op zich een goede zaak. Toch heeft de huidige praktijk enkele nadelen. Er is sprake van een formulier dat voor zowel de beoordeling van de bachelor- als de masterscriptie wordt gebruikt en de commissie vraagt zich serieus af of dat terecht is, gezien het verschillende karakter van beide onderdelen. Verder is het huidige gebruik van de beoordelingsformulieren weinig functioneel, afgaande op de bestudeerde scripties en de daarbij behorende ingevulde beoordelingsformulieren. Het zou beter zijn om een inhoudelijke argumentatie voor de beoordeling van de scriptie in een schriftelijk verslag vast te leggen. Dit biedt voor zowel student als examencommissie voordelen. Overigens werd in de zelfstudie ook aangekondigd dat de examencommissie een actieve rol zou gaan vervullen bij de bewaking van kwaliteit en niveau van tentamens en eindscripties. Daarop wordt in dit rapport ingegaan onder Facet 17. Concluderend is de commissie van oordeel dat bij de gevisiteerde opleidingen door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
54
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Het uitgangspunt bij alle opleidingen van het GPIO is dat goed academisch onderwijs alleen mogelijk is in combinatie met internationaal onderzoek van hoog niveau. Dit betekent dat beide activiteiten in samenhang worden ontwikkeld: docenten zijn actief betrokken bij lopend onderzoek en goede onderzoekers spelen tevens een dragende rol in het onderwijs. Van de vijftig vaste stafleden die betrokken zijn bij het onderwijs aan het GPIO is 86% gepromoveerd. Bijna zonder uitzondering zijn deze gepromoveerde stafleden – met kleine variaties al naar gelang hun rang – voor circa de helft van hun arbeidstijd werkzaam op beide terreinen. Het overgrote deel van het onderwijs wordt daarmee verzorgd door personen met ruime onderzoekservaring. De specialisaties in de beide opleidingen worden weerspiegeld in de structuur van onderzoeksgroepen binnen het onderzoeksinstituut AMIDSt (Amsterdam Institute for Metropolitan and International Development Studies), waar alle gepromoveerde vaste stafleden bij zijn aangesloten. Daarom is vooral in de specialistische studieonderdelen de relatie met het onderzoek sterk te noemen. Daarnaast heeft het GPIO de gewoonte om hoogleraren in te zetten bij kernvakken in het eerste studiejaar, waarvan er in de zelfstudie enkele worden genoemd. De nauwe band met het onderzoek komt ook tot uitdrukking in de actieve participatie van promovendi in het onderwijs. De zelfstudie wijst ten slotte op het gunstige oordeel in de laatstgehouden landelijke onderzoeksbeoordeling, op het lidmaatschap van vrijwel alle docenten van een landelijke onderzoeksschool, met name NETHUR en CERES, de aanzienlijke toename in de tweedegeldstroominkomsten van de afgelopen jaren, de recente toename in wetenschappelijke productiviteit, en de accreditatieverlening aan de onderzoeksmasters Metropolitan Studies en Human Geography, Planning and Development Studies, en aan de masteropleiding International Development Studies.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
55
Oordeel De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf; de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, vooral in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie komt op de eerstgenoemde twee aandachtspunten zonder meer tot een positief oordeel. Ook zijn in haar ogen de hoogleraren en uhd’s in voldoende mate betrokken bij het onderwijs in de eerste studiejaren. Door middel van deeltijdhoogleraren brengen de opleidingen studenten ook in aanraking met de professionele praktijk waarvoor wordt opgeleid: hetzij doordat deze als bijzonder hoogleraar zijn benoemd, hetzij doordat zij zelf een bedrijf hebben. De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de gevisiteerde opleidingen voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De zelfstudie presenteert de volgende tabellen over de inzet van het wetenschappelijk personeel ten behoeve van de gevisiteerde opleidingen. Tabel UvA.1 Overzicht van de personeelsbezetting van het GPIO/UvA *) ten behoeve van de opleidingen Ba-SG, Ba-P, Ma-SG en Ma-P per 1 september 2006 categorie
m v totaal percentage gepromoveerden aantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s hoogleraar 11 2,2 1 0,2 12 2,4 100 uhd 4 1,8 3 1,0 7 2,8 100 ud 19 7,3 4 0,8 23 8,1 88 overig wp 9 2,1 3 0,8 12 2,9 33 promovendi 13 1,0 11 1,0 24 2,0 nvt totaal 56 14,4 22 3,8 78 18,2 *) exclusief inzet voor de master International Development Studies, maar deels inclusief inzet voor de beide onderzoeksmasteropleidingen vanwege partieel overlappend onderwijsaanbod met de aansluitmasters
56
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Tabel UvA.2: Student-stafratio voor de Ba-SG, Ba-P, Ma-SG en Ma-P (inclusief inzet voor de ongedeelde opleiding) jaar 2003/04 2004/05 2005/06 2006/07
aantal fte aantal aantal aantal aantal onderingeschreven diploma's studenten per afgestudeerden per wijs studenten fte onderwijs fte onderwijs 18,6 601 90 32,3 4,8 19,4 638 110 32,9 5,7 17,2 640 95 37,2 5,5 18,2 599 32,9 -
De zelfstudie geeft een beschrijving van de consequenties van een tweetal elkaar opvolgende bezuinigingsoperaties van elk 15%. Aangegeven wordt hoe het opleidingsmanagement daarmee is omgegaan, welke saneringen er hebben plaatsgevonden en welke investeringen er zijn gedaan, welke keuzen daarbij zijn gemaakt en wat de beweegredenen daarvoor zijn geweest. Feit is dat de saneringen vooral hebben plaatsgevonden c.q. plaatsvinden bij de nu gevisiteerde opleidingen en dat de investeringen vooral hebben plaatsgevonden bij de eerder genoemde onderzoeksmasters, de master International Development Studies en de vrije mastertrack Comparative Urban Studies. De balans van investeringen en reducties is vrijwel neutraal; dit blijkt ook uit het verloop in de student-stafratio in tabel UvA.2. Eén van de maatregelen is ook geweest het vervangen van oudere staf door jonge staf, voornamelijk promovendi. Ten slotte presenteert de zelfstudie een vergelijkend overzicht van de aantallen contacturen aan de eigen bacheloropleidingen, vergeleken met de opleidingen in Utrecht en Nijmegen. Daarop is ook in de passage onder Facet 10 ingegaan. Oordeel De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek in haar gesprekken met studenten en docenten geen signalen ontvangen waaruit zou blijken dat de beschikbare omvang van de staf ontoereikend zou zijn om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Desgevraagd hebben de studenten aangegeven tevreden te zijn met de huidige inzet. Zelf acht de commissie een student-stafratio van tussen de 30-35 nog aanvaardbaar, maar zij vraagt zich af of er na afronding van de meest recente bezuiniging van 15% (in het kader van de intrafacultaire stroomlijning van het financiële allocatiemodel) in 2008 niet sprake zal zijn van een verslechtering van de huidige student-stafratio. Zij heeft van het opleidingmanagement begrepen dat dit ernaar streeft dat er niet bezuinigd zal worden op de intensiteit waarmee het onderwijs wordt gegeven, en vindt dit een geruststellend gegeven. Ook heeft zij vernomen dat de meest recente bezuinigingsoperatie is aangegrepen om enkele onevenwichtigheden in de onderwijsbelasting binnen de verschillende docentengroepen weg te werken. Zij heeft waardering voor de wijze waarop van de nood een deugd wordt gemaakt. De commissie is, afgaande op de ter beschikking gestelde gegevens en de gevoerde gesprekken met docenten en studenten, van oordeel dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
57
Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Het uitgangspunt is dat hoogleraren, uhd’s en ud’s voor respectievelijk 45%, 50% en 55% van hun taak inzetbaar zijn voor het geven van onderwijs. Zij vormen de vaste kern van de docentenstaf. Uit de lijst van het wetenschappelijk personeel blijkt dat er voor alle specialismen in het onderwijs meerdere deskundigen beschikbaar zijn. Wel is er als gevolg van overlijden, ziekte en vertrek van stafleden sprake van knelpunten in de sectoren Verkeer, vervoer en infrastructuur, en Economische planologie. Voorlopig worden deze via tijdelijke aanstellingen opgevangen. Veel stafleden zijn betrokken bij de beroepspraktijk, hetzij omdat zij daarin zelf werkzaam zijn (vooral bij Planologie), hetzij via lidmaatschap van adviesraden, overleg- en bestuursorganen en non-profitorganisaties. In het onderwijs wordt van deze praktijkkennis veelvuldig gebruikgemaakt. Evaluaties laten vrijwel zonder uitzondering goede scores zien voor wat betreft: de deskundigheid en inzet van docenten, inzet voor studenten, en mate van enthousiasmering. Het opleidingsmanagement wijst erop dat de ontwikkeling van de bachelor- en masteropleidingen is aangegrepen om bij sommige onderdelen traditioneel, klassikaal onderwijs te vervangen door meer interactieve en stimulerende werkvormen en dat dit zijn vruchten lijkt te hebben afgeworpen. Bij benoeming van nieuwe medewerkers in de afdeling wordt veel belang gehecht aan de onderwijservaring en didactische kwalificaties van de kandidaat. De zelfstudie taxeert dat men in het recente verleden te veel gewicht heeft toegekend aan de onderzoekskwalificaties van sollicitanten. Tegenwoordig zijn hun onderwijskwaliteiten echter van minstens gelijke importantie, aldus het opleidingsmanagement. De onderwijsdirecteur neemt in principe zitting in alle vacaturecommissies om hierop toe te zien. Bij bevorderingen zijn goede onderwijsevaluaties een sine qua non. Tijdens de jaarlijkse functioneringsgesprekken met de voorzitter van de afdeling worden alle dimensies van het functieprofiel langsgelopen en op basis van prestaties afspraken over de toekomst gemaakt. Eventuele tekortkomingen die blijken uit de onderwijsevaluaties of uit evaluaties van de examencommissie vormen onderwerp van gesprek en kunnen leiden tot afspraken over bijscholing. Tijdens deze gesprekken kunnen stafleden ook zelf trainingsbehoeften aangegeven. Vaste stafleden moeten zowel inzetbaar zijn op het terrein van hun specialisatie als op het algemene terrein van hun discipline. Onlangs is, in lijn met het instellingsbeleid, overgegaan op een actief (bij)scholingsbeleid, dat de volgende onderdelen kent: • •
nieuwe docenten worden verplicht om te beschikken over de Basiskwalificatie Onderwijs; alle docenten dienen vanaf 2007 ten minste eenmaal per vijf jaar een cursus of training te volgen over nieuwe onderwijsmethoden.
58
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Oordeel De commissie heeft de studentvertegenwoordigers vooraf op dit punt om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten blijken tevreden te zijn over de inhoudelijke expertise van hun docenten. De didactische vaardigheden van de staf zijn volgens hen over het geheel genomen ook adequaat. Sommige docenten van de bacheloropleiding Sociale Geografie zijn echter weinig enthousiasmerend en daarin komt door de jaren heen ook weinig verandering. De persoonlijke interactie tussen studenten en docenten wordt als zeer prettig ervaren en docenten zijn in de ogen van de studenten gemakkelijk te benaderen. De commissie vindt het introduceren van een basiskwalificatie onderwijs een goede stap. Het wekt echter bevreemding dat deze maatregel wordt beperkt tot nieuwe docenten. Er wordt weliswaar ook een scholingsmaatregel in het vooruitzicht gesteld ten aanzien van zittende docenten, maar scholing in nieuwe onderwijsmethoden sorteert weinig effect wanneer niet een solide didactische basis aanwezig is bij docenten. Tot tevredenheid van de commissie is het algemene beeld op het punt van de didactische vaardigheden positief. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertises in het docententeam als geheel zijn volgens de commissie voldoende breed, ook al doen zich tijdelijk wat knelpunten voor. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
59
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De zelfstudie geeft een korte beschrijving en analyse van de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken: de werkruimten, onderwijsruimten, bibliotheek, onderwijsbalie, en ICT-voorzieningen inclusief de elektronische leeromgeving Blackboard en GISfaciliteiten. Vanuit de afdeling GP&IO wordt ook de publicatie van Rooilijn verzorgd, een tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening. Ook bestaat er ruimte voor het verstrekken van beurzen aan studenten die in het kader van hun studie buitenlandervaring willen opdoen. Zowel de studenten Sociale geografie als die van Planologie kennen een eigen studievereniging. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd in de verschillende gesprekken met hen tijdens het visitatiebezoek, en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Ze heeft van studentenzijde vernomen dat deze niet tevreden zijn met het verdwijnen van de ‘eigen’ computerruimten voor Sociale geografie en Planologie per september 2005 in het kader van de universitaire reorganisatie van ICT-voorzieningen. Ook zijn er naar hun oordeel soms te weinig werkplekken voor het uitvoeren van groepsopdrachten, en zijn de mogelijkheden tot kopiëren en printen beperkt. Het opleidingsmanagement heeft aangegeven dat er op korte termijn wegen en middelen zullen worden gevonden om aan deze bezwaren (deels) tegemoet te komen. De commissie is op basis van het bovenstaande van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen adequaat zijn en toereikend om de beoogde programma’s te realiseren. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De zelfstudie geeft een overzicht van de organisatie van studiebegeleiding en -advisering, de informatievoorziening aan studenten, en de studievoortgangsregistratie. Bij studiebegeleiding en -advisering wordt onderscheid gemaakt tussen vakspecifieke studiebegeleiding en algemene of studieloopbaanbegeleiding. Hoewel er geen sprake is van een strikte 60
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
scheiding, ligt bij de vakspecifieke begeleiding de nadruk op de vakdocenten en is de studieloopbaanbegeleiding vooral in handen van de beide studieadviseurs (voor Sociale geografie en Planologie apart) en de docent-tutoren. Daarnaast dragen waar nodig ook de onderwijscoördinator en de onderwijsbalie bij aan de studieadvisering. De zelfstudie laat een overzicht zien van de voorgeprogrammeerde begeleidingsmomenten in voornamelijk de eerste twee jaren van de bacheloropleidingen. In beide bacheloropleidingen worden portfolio-opdrachten, gekoppeld aan tutorgesprekken, gebruikt als middel om studenten aan te moedigen, te reflecteren over hun eigen academische ontwikkeling. Vooralsnog bevat het portfolio alleen in het eerste semester van het eerste studiejaar verplichte componenten en ligt het aan de student zelf om daarmee op vrijwillige basis verder te gaan, maar het ligt in de bedoeling van het opleidingsmanagement om de verplichte component te vergroten. Bij de informatievoorziening staan centraal: de studiegids, het jaarlijkse roosterboekje, de website van de UvA, de voorlichtingsbijeenkomsten van de onderwijscoördinator over de te maken studiekeuzen, studentenmail en Blackboard. De zelfstudie constateert dat er zowel op het gebied van studiebegeleiding als van informatievoorziening sprake is van een toegenomen vraag in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur. De administratie van de studievoortgangsgegevens wordt verzorgd door het onderwijsbureau van het GPIO. De Universiteit van Amsterdam maakt daarbij gebruik van het studievoortgangssysteem ISIS+. Het opleidingsmanagement is tevreden over dit systeem, omdat het volop mogelijkheden biedt voor een optimale studievoortgangscontrole en voor het genereren van velerlei gegevens. Studenten krijgen drie maal per jaar een overzicht van de door hen behaalde studieresultaten toegestuurd. Bovendien kunnen zij hun resultaten dagelijks raadplegen via studieweb. De studieadviseurs gebruiken ISIS+ voor de monitoring van de studievoortgang van individuele en groepen studenten, onder andere ten behoeve van de advisering aan studenten en het genereren van kwantitatieve gegevens (slaagpercentages, cohortresultaten). Daarnaast wordt het systeem STAP gebruikt voor individuele gespreksregistratie. Ten slotte meldt de zelfstudie dat de opleidingen na een mislukt experiment op dit gebied in 2003-2004 hard op weg zijn naar de introductie van een digitaal portfolio. Oordeel De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studieadviseurs, tutoren, docenten en opleidingscoördinatoren blijken goed toegankelijk te zijn en de studenten stellen hun beschikbaarheid, inzet en persoonlijke benadering op hoge prijs. Studenten zijn in het algemeen ook tevreden met de informatievoorziening tijdens de studie. De commissie zelf zou willen suggereren om via de beschikbare kanalen ook meer bekendheid te geven aan de lokale onderzoeksprogramma’s. In de vorm van bijvoorbeeld een ‘scriptiebeurs’ zou de student die op zoek is naar een geschikt scriptieonderwerp, kennis kunnen nemen van mogelijkheden om de scriptie eventueel binnen het kader van plaatselijk onderzoek uit te voeren. Zie ook onder Facet 4 onder het oordeel van de commissie over de beide bacheloropleidingen. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
61
De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Het is de commissie opgevallen dat het opleidingsmanagement op dit aspect regelmatig ‘de vinger aan de pols houdt’ en informatie hierover duidelijk van belang acht. Zij vindt dit een goede zaak en gezien het onmiskenbaar positieve oordeel van de studenten, is zij van mening dat de opleidingen op dit punt uitstijgen boven de basiskwaliteit. Bacheloropleiding Sociale Geografie: goed. Bacheloropleiding Planologie: goed. Masteropleiding Sociale Geografie: goed. Masteropleiding Planologie: goed.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De zelfstudie vermeldt dat de interne kwaliteitszorg binnen het GPIO aansluit bij de beleidslijnen die zijn uitgezet op het niveau van de UvA, zoals neergelegd in de Onderwijsvisie en de nota Systematiek van interne kwaliteitszorg. In de praktijk wordt bij de gevisiteerde opleidingen de Plan-Do-Check-Act-cyclus gevolgd die daarin wordt beschreven, aldus de zelfstudie. Er volgt een beschrijving van: •
•
de spelers in het kwaliteitszorgsysteem inclusief hun taken en verantwoordelijkheden: de opleidingscommissies, de examencommissies, de onderwijsdirecteur, de opleidingscoördinatoren, het Overleg van Opleidingscoördinatoren (OOC), de specialisatiegroepen, de docenten en de studenten; de standaardvormen van evaluatie: cursusevaluaties via UvAlon, kwalitatieve cursusevaluaties (georganiseerd door de studentleden van de opleidingscommissies), programmaevaluaties (jaarlijks gehouden enquêtes over de verschillende curriculumjaren); andere vormen van evaluatie: de jaarlijkse onderwijsdagen, tevredenheidsenquêtes, alumnionderzoeken, externe adviescommissies, en het jaarverslag van het GPIO als basis voor overleg over vernieuwing; enkele minder sterke punten van het systeem.
62
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
• •
In het tweede semester van het studiejaar 2006-2007 hebben de betrokken opleidingen meegewerkt aan een pilot waarin de combinatie van de UvAlon-enquêtes en de door studenten georganiseerde kwalitatieve enquêtes zijn vervangen door EvASys-vragenlijsten. Deze kenmerken zich door meer flexibiliteit, waardoor zowel standaardvragen als open vragen kunnen worden voorgelegd die desgewenst kunnen worden uitgebreid. Als toetsbare streefdoelen voor de interne kwaliteitszorg worden de volgende genoemd: • •
alle vakken moeten op de belangrijkste indicatoren (namelijk het algemene oordeel over de cursus en het algemene oordeel over de lessen) gemiddeld een 7 scoren en geen enkele cursus lager dan een 6. een score van minimaal een 7 voor het oordeel van studenten over het bachelor- en masterprogramma als geheel.
De interne programmaevaluaties tonen aan dat dit cijfer steeds wordt gehaald, aldus de zelfstudie, met uitzondering van de evaluatie van de master Sociale geografie in 2004-2005 (net onder de 7), voornamelijk als gevolg van kinderziekten. Oordeel De commissie heeft kennisgenomen van de organisatie van het systeem van interne kwaliteitszorg binnen het GPIO. Ze stelt vast dat er sprake is van periodieke evaluatie van het onderwijsproces, waarbij verschillende instrumenten worden gebruikt. Deze activiteiten vertonen inderdaad een cyclisch karakter, maar de commissie heeft nog niet de indruk dat er sprake is van een breed, integraal kwaliteitsbeleid (inclusief bijvoorbeeld personeel en voorzieningen), al lijkt men op de goede weg te zijn. De studentenleden van de opleidingscommissie vervullen een actieve rol binnen de kwaliteitszorg, maar de zelfstudie meldt dat in het algemeen de betrokkenheid van studenten bij de interne kwaliteitszorg te wensen overlaat. Niettemin was de commissie aangenaam verrast door de notitie die zij voorafgaand aan het visitatiebezoek namens alle studentgesprekspartners ontving en waarin hun visie op de voor studenten vooral van belang zijnde facetten uit de zelfstudie werd beschreven. De zelfstudie heeft een aantal concrete toetsbare streefdoelen genoemd die bij de interne kwaliteitszorg worden gehanteerd, en tevens aangegeven in welke mate deze momenteel worden gerealiseerd. De visitatiecommissie heeft er kennis van genomen dat het opleidingsmanagement haar oorspronkelijke ambitie (neergelegd in de zelfstudie) om de examencommissies te vragen een actieve rol te spelen bij de kwaliteitsbewaking van de toetsing, inmiddels enigszins heeft afgezwakt. Toch heeft ze de indruk dat ook in bijgestelde vorm de voorgenomen activiteiten van de examencommissies aantonen dat kwaliteitsborging van de toetsing een expliciet aandachtspunt is binnen het kwaliteitszorgsysteem van de opleidingen. Ten slotte plaatst de commissie enkele kritische kanttekeningen. Allereerst is het haar opgevallen dat de individuele onderdelen (bachelorstagescriptie, bachelorscriptie, masterscriptie) tamelijk vanzelfsprekend buiten de evaluaties worden gehouden. De vraag is of de structuur die daarvoor bestaat (het systeem van begeleider/beoordelaar en meelezer/beoordelaar) ook niet periodiek op robuustheid getoetst dient te worden.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
63
Ten tweede is het volgens de commissie geen correcte constructie wanneer de opleidingscommissie, daartoe gemandateerd door de onderwijsdirecteur, individuele docenten verzoekt hun onderwijs aan te passen, zoals in de zelfstudie wordt geschetst. De opleidingscommissie heeft een adviserende en geen uitvoerende taak. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De zelfstudie geeft een aantal voorbeelden van cursusaanpassingen die hebben plaatsgevonden als gevolg van cursus- en programmaevaluaties. Bij de wijzigingen als gevolg van cursusevaluaties gaat het bijvoorbeeld om het aanbrengen van meer variatie in de werkvormen, het veranderen van de opzet van basisspecialisaties en het introduceren van een startcollege om het verband tussen de deelthema’s van de cursus duidelijker te maken. Bij de wijzigingen die naar aanleiding van programmaevaluaties zijn aangebracht, gaat het bijvoorbeeld om een betere spreiding van de studielast, een betere organisatie van tentamengelegenheden en herkansingen, verbetering van de aansluiting van vakken op het afsluitende scriptieonderzoek, meer aandacht voor GIS-toepassingen, meer aandacht voor het onderwerp stedenbouw, en de introductie van een nieuw, digitaal portfolio. In aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement op verzoek van de commissie aangegeven wat de follow-up is geweest op de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Oordeel De commissie heeft van studentenzijde vernomen dat zij tevreden zijn met de mogelijkheden die hun ter beschikking staan om hun mening over de kwaliteit van het onderwijs kenbaar te maken, en met de manier waarop het opleidingsmanagement daarmee vervolgens omgaat. De gepresenteerde voorbeelden van verbeteringen naar aanleidingen van evaluaties zijn in de ogen van de commissie voldoende overtuigend. Op grond van het ontvangen overzicht van acties naar aanleiding van de vorige visitatie is de commissie van mening dat er weliswaar nog enkele punten actueel zijn (versterking van de plaats van fysische geografie, versterking van de relatie onderwijs-onderzoek bij Planologie), maar dat de opleidingen grosso modo adequaat hebben gereageerd op de vorige visitatie. Illustratief vindt de commissie dat elke paragraaf in de zelfstudie wordt ingeleid met een korte schets van de bevindingen van de vorige visitatiecommissie op dat punt. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. 64
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De zelfstudie beschrijft op welke manier de studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De studenten zijn vooral betrokken via de opleidingscommissies, de Facultaire Studentenraad en via hun vertegenwoordiger in het Overleg van Opleidingscoördinatoren (OOC), dat als een soort managementteam binnen het onderwijsinstituut functioneert. Los daarvan worden soms aparte bijeenkomsten belegd wanneer de belangen van studenten in het geding zijn. De studieverenigingen ASVS (voor geografen) en het Groene Hart (voor planologen) organiseren regelmatig activiteiten die de studie kunnen ondersteunen (congressen, lezingen, binnen- of buitenlandse excursies). De docenten/medewerkers zijn vooral betrokken via hun lidmaatschap van opleidingscommissies, en hun deelname aan de specialisatiegroepen en de jaarlijkse onderwijsdagen. Voor de alumni van de opleidingen is er een ‘Nieuwskrant’ en een eigen website. De milieugeografen en planologen houden tweejaarlijkse, gezamenlijke conferenties met alumni. Daarnaast houdt de UvA jaarlijks een alumnionderzoek, de WO-monitor. Contacten met het beroepenveld vinden vooral plaats door middel van de activiteiten van het onderzoeksinstituut AMIDSt en de in 2005 geïnstalleerde externe adviescommissies Sociale geografie en Planologie. Deze hebben onlangs niet alleen geadviseerd over de eisen vanuit de beroepspraktijk aan afgestudeerde sociaal geografen en planologen, maar hebben ook commentaar gegeven op de zelfstudie voor deze visitatie. Daarnaast combineren verschillende stafleden (vooral planologen) hun werk aan de universiteit met werkzaamheden in de praktijk. Ten slotte is er een verbinding met de praktijk door middel van onderzoeksstages van studenten, externe onderzoeksopdrachten, advieswerk en lezingen. Oordeel De commissie is op grond van de ontvangen informatie en de gevoerde gesprekken van oordeel dat de betrokkenheid van studenten en medewerkers/docenten adequaat is. Zij beseft echter dat het bij de studenten vooral gaat om een relatief kleine, actieve kern. Wellicht zou het opleidingsmanagement de zichtbaarheid van de follow-up van kwaliteitszorgactiviteiten kunnen vergroten door een betere terugkoppeling richting alle studenten (bijvoorbeeld op Blackboard) en niet alleen naar de leden van de opleidingscommissie. De specialisatiegroepen van docenten moeten hun draai blijkbaar nog vinden, maar de docenten zijn ook langs andere wegen voldoende betrokken bij de kwaliteitszorg. Voor zowel studenten als docenten geldt dat het informele circuit vaak effectiever is en meer wordt gebruikt dan de formele kanalen, ook bij de kwaliteitszorg.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
65
De betrokkenheid van alumni bij de interne kwaliteitszorg wordt ook voldoende ontwikkeld. De laatstgehouden WO-monitor is weliswaar nogal gedateerd (gebaseerd op afgestudeerden 2003) maar de opleidingen tonen met hun alumniwebsite aan dat zij open willen staan voor signalen vanuit de alumni (middels gerichte enquêtes en online discussiepanels) in plaats van zich eenzijdig tot de afgestudeerden te richten. Het beroepenveld wordt zeker door middel van de externe adviescommissies goed betrokken. De commissie vraagt op deze plaats nadrukkelijk aandacht voor de suggesties die van de zijde van alumni en werkgevers zijn gedaan, namelijk dat meer aandacht nodig is voor praktijkkennis (politieke en beleidscontext, financiële en juridische aspecten, sociale en organisatorische vaardigheden, en bij de planologie: creatieve en/of constructieve vaardigheden). Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving De zelfstudie geeft een analyse van het gerealiseerd niveau in termen van: • •
onderzoek naar tevredenheid onder en over afgestudeerden; de feitelijke arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerde sociaal geografen en planologen.
De afgestudeerden van de ongedeelde opleiding toonden zich in de WO-monitor 2005 redelijk tevreden met de door hen gevolgde studie: een score van 7,2 voor Sociale geografie en 7,0 voor Planologie. Een minder sterk punt was volgens de sociaal geografen de aandacht voor beroepsvoorbereiding en voor praktische vaardigheden. In de ogen van de afgestudeerde planologen zouden de diepgang van de studie en de aandacht voor onderzoeksvaardigheden beter kunnen. Een korte enquête onder vijftien externe stagebegeleiders toont aan dat deze vrij positief oordelen over de stagiaires die zij hebben begeleid. Zij geven aan dat zij doorgaans redelijk tot 66
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
goed aan hun verwachtingen voldoen (score 3,8 op een schaal van 5). Opvallend is volgens de zelfstudie dat de mening bij de stageverlenende instellingen over de onderzoeksvaardigheden vrij gunstig is, ook voor de planologen. De situatie op de arbeidsmarkt is zodanig dat de afgestudeerde sociaal geografen meer moeite hebben om aan een passende baan te komen dan de planologen. De laatste WO-monitor laat zien dat van de sociaal geografen circa 9% werkloos was terwijl 86% een betaalde baan had. Van de laatste groep gaf echter meer dan de helft aan dat zij een functie vervulden waartoe ook niet-wetenschappelijk opgeleide personen in aanmerking komen. Afgestudeerde planologen hebben aanzienlijk vaker een baan waarvoor minimaal een wo-opleiding is vereist (53%). Oordeel De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf bachelorscripties van elk van de beide bacheloropleidingen, en van twaalf masterscripties van elk van de beide masteropleidingen uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten (zie bijlage D van het integrale eindrapport van de commissie). De commissie heeft op grond van deze toetsing vastgesteld dat het niveau van de masterscripties in het algemeen toereikend is, maar dat er wel enkele kritische kanttekeningen zijn te plaatsen. Zo is het de commissie opgevallen dat het karakter van de scripties weinig divers is. De werken laten in veel gevallen een beperkte selectie van de, in het voorafgegane M&T-onderwijs aangeleerde onderzoekstechnieken zien, namelijk de minder geavanceerde. Ze wekken de indruk alsof de studenten een voorkeur hebben voor ‘risicomijdende’ onderzoekskeuzen en alsof de staf deze keuze in het algemeen als gegeven accepteert. Bij sommige scripties hadden zaken als theorie, methodologie en reflectie meer aandacht moeten krijgen. De commissie vindt het karakter van de Population Studiescripties weinig kwantitatief en weinig probleemoplossend. Voor alle opleidingen geldt dat er in de afstudeerwerken in het algemeen weinig gebruikgemaakt wordt van illustraties en kaarten (beleidskaarten c.q. analytische kaarten).Ten slotte is het de commissie opgevallen dat de becijfering van de masterscripties vaak aan de hoge kant was. Het bovenbeschreven beeld sterkt de commissie in haar overtuiging, zoals eerder in dit rapport beschreven, dat het aanhalen van de band tussen afstudeeronderzoek in de masteropleiding en het eigen stafonderzoek een heilzame uitwerking zou kunnen hebben. Zie ook onder Facet 4. In het geval van de bestudeerde bachelorscripties (c.q. stages/scripties) heeft de commissie meer problemen. De bacheloropleiding dient gezien te worden als een eigenstandige opleiding met een eigen ‘afsluitende proeve van bekwaamheid’. Voor beide bacheloropleidingen geldt dat in de gepresenteerde eindtermen ook de volgende eis is geformuleerd: “onder begeleiding een (sociaal-geografisch/planologisch) onderzoek opzetten, uitvoeren, daarover systematisch rapporteren en op wetenschappelijk verantwoorde wijze conclusies trekken”. Zie eindterm T.5. in bijlagen 1A en 1B. De commissie heeft na de bestudering van de genoemde selectie van bachelorscripties van beide bacheloropleidingen niet de indruk gekregen dat deze eindterm wordt gerealiseerd. De QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
67
verrichte onderzoeksactiviteiten worden nauwelijks ingebed in de geldende theorie, en de werken zijn te beschrijvend, vertonen weinig reflectie en zoeken nauwelijks aansluiting bij de internationale literatuur. Het wetenschappelijk niveau is te vaak zwak en een enkele maal zelfs onder de maat. De commissie heeft de indruk dat dit alles te maken heeft met de invoering van de bachelormasterstructuur. Er is naar haar oordeel momenteel sprake van een niet-optimale verdeling van inhoud, niveau en zwaarte van cursussen tussen de bachelor- en masteropleidingen. Diverse onderdelen van de bacheloropleidingen dagen de individuele student te weinig uit, met als gevolg dat vaak volstaan kan worden met beduidend minder dan de formeel vereiste studieinzet van veertig uur per week. Wat betreft haar oordeel over het gerealiseerde niveau komt de commissie voor de beide masteropleidingen tot een voldoende, mede gezien de positieve signalen vanuit de alumni en het beroepenveld. Het gerealiseerd niveau van de beide bacheloropleidingen is, wanneer uitsluitend wordt afgegaan op het niveau van de bachelorscripties, duidelijk voor verbetering vatbaar. Wanneer men echter uitgaat van het gehele traject van bachelor- en aansluitende masteropleiding, dan kan gesteld worden dat met de bacheloropleidingen per saldo een voldoende basis wordt gelegd voor een succesvolle afronding van de masteropleiding op een adequaat niveau. Dat laat de eerdere conclusie van de commissie onverlet dat een betere afstemming tussen inhoud, niveau en zwaarte van bachelor- en masteronderdelen wenselijk is. Ten slotte toont een en ander volgens de commissie ook aan dat de voorgenomen versterking van de rol van de examencommissie geen overbodige luxe is. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Voor de propedeuse ligt bij Sociale geografie het rendement in de meeste jaren rond de 70% van de instroom, bij Planologie op ongeveer 75%. Deze totalen zijn bevredigend en doen niet onder voor die van vergelijkbare opleidingen. De postpropedeuserendementen komen uit op ongeveer 80%. Bij Sociale geografie meestal iets daaronder, bij Planologie meestal iets daarboven. Over het bachelorrendement van de betrokken opleidingen is momenteel nog niet veel te melden. De masterrendementen zijn voor de cohort 2004-2005: 73% (Sociale geografie) respectievelijk 67% (Planologie) na twee jaar studieduur.
68
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
De officiële KUO-rendementscijfers liggen bij Sociale geografie en Planologie hoger dan elders in de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, en ook hoger dan die van de universiteit als geheel. De gemiddelde studieduur bedraagt 69 maanden en ligt in de meeste peilingen tot vijf maanden hoger dan bij de zusteropleidingen. Als streefrendementen worden in de zelfstudie genoemd: voor de bachelorfase een rendement van 44%, oplopend tot 47% in 2008-2009 (te behalen na vijf jaar studie). Op grond van de studieresultaten van de studenten uit de cohorten 2003 en 2004 kan verwacht worden dat de beide opleidingen dit niveau ruimschoots halen. Voor de master is het streefcijfer van de faculteit 70% na twee jaar. Bij Sociale geografie ligt het resultaat daarboven, bij Planologie iets daaronder (67% voor de eerste lichting). De zelfstudie wijst erop dat het opleidingsmanagement verschillende maatregelen heeft genomen om het rendement te verhogen en de studieduur te verkorten: uitbreiding van het tutoraat, het afschaffen van de derde tentamenkans, een betere spreiding van de toetsmomenten en de introductie van de ‘harde knip’ (zie onder Facet 8). Ten slotte presenteert de zelfstudie de concrete cijfers van de afgelopen jaren over: propedeuse rendementen, doctoraalrendementen, bachelorrendementen en masterrendementen. Oordeel De commissie stelt vast dat er voor de gevisiteerde opleidingen streefcijfers voor de rendementen zijn vastgesteld. De voorlopige gegevens over de eerste lichting van de masteropleidingen laten zien dat het streefrendement voor de masteropleidingen naar alle waarschijnlijkheid zal worden gerealiseerd. De historische KUO-gegevens over de ongedeelde opleidingen laten zien dat het rendement van deze opleidingen redelijk goed was. De commissie komt concluderend tot een voldoende score op dit facet vanwege de duidelijke aanwezigheid van streefrendementen, de gunstige eerste rendementsgegevens van de eerste lichting masterstudenten, de relatief gunstige rendementen van de oude, ongedeelde opleidingen en de maatregelen die het opleidingsmanagement heeft genomen om de rendementen te verhogen c.q. de studieduur te bekorten. Bacheloropleiding Sociale Geografie: voldoende. Bacheloropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
69
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Sociale Geografie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Sociale Geografie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Sociale Geografie (inclusief de deeltijdse variant) voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
70
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Bacheloropleiding Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Planologie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Planologie (inclusief de deeltijdse variant) voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
71
Masteropleiding Sociale Geografie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Sociale Geografie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Sociale Geografie (inclusief de deeltijdse variant) voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
72
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
Masteropleiding Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Planologie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Planologie (inclusief de deeltijdse en duale varianten) voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
73
BIJLAGE 1A EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM K. De student beschikt over kennis van en inzicht in: 1. het centrale begrippenapparaat van de sociaal geograaf; 2. de voornaamste kenmerken van de regionale en thematische geografie, alsmede van de hoofdproblemen van de onderscheiden thematische specialisaties; 3. de grote lijnen van de ontwikkeling van de sociaal-geografische discipline in relatie tot andere wetenschapsvelden, meer in het bijzonder economie, sociologie, politieke wetenschappen, planologie en milieukunde; 4. de hoofdkenmerken van ruimtelijke differentiatie en specialisatie op verschillende schaalniveaus, maar in het bijzonder in de Nederlandse context; 5. de maatschappelijke context en institutionele structuur waarbinnen sociaal-geografische vraagstukken ontstaan, betekenis krijgen en interventies tot stand komen; 6. ten minste twee specialisatiegebieden binnen de sociale geografie en de daarbij behorende historische achtergronden, probleemvelden, theoretische perspectieven en actuele (ruimtelijke) beleidsdiscussies; 7. de belangrijkste kwantitatieve en kwalitatieve methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, alsmede de daarbij behorende statistische en GIS-analysetechnieken; 8. de normatieve aspecten van de vakbeoefening. T. De student kan de verworven kennis en inzichten toepassen en beschikt daartoe over de volgende cognitieve en/of professionele vaardigheden: 1. sociaal-geografische vraagstukken onderkennen en benoemen; 2. sociaal-geografische vraagstukken interpreteren vanuit bestaande theoretische en beleidsmatige inzichten en comparatieve perspectieven; 3. sociaal-geografische vraagstukken analyseren met behulp van het begrippenapparaat van de discipline en dat van aanpalende disciplines; 4. theoretische en beleidsmatige analyses van sociaal-geografische vraagstukken op waarde schatten; 5. onder begeleiding een sociaal-geografisch onderzoek opzetten en uitvoeren, daarover systematisch rapporteren en op wetenschappelijk verantwoorde wijze conclusies trekken; 6. een bijdrage leveren aan de het opstellen en uitvoeren van beleid met betrekking tot ruimtelijke vraagstukken; 7. op basis van een GIS analyse een eenvoudige thematische kaart maken; 8. vaardigheden die onmisbaar zijn bij de beroepsuitoefening en/of vervolgstudie, waaronder een goede (passieve) beheersing van het Engels en een beheersing van relevante ICT-technieken.
74
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
O. Op het terrein van de oordeelsvorming kan de student: 1. het (ruimtelijk) gedrag van onderscheiden actoren interpreteren vanuit hun maatschappelijke belangen en posities; 2. kritisch reflecteren over analyses en interpretaties van sociaal-geografische vraagstukken. C. De student kan informatie overbrengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten en beschikt daartoe over de volgende communicatieve vaardigheden: 1. een heldere en correcte wijze van schriftelijk rapporteren; 2. adequate mondelinge uitdrukkingsvaardigheid en beheersing van relevante presentatietechnieken; 3. vaardigheden om actief deel te nemen aan discussies op het terrein van het vakgebied; 4. vaardigheden om in teamverband te werken. L. De student heeft de leervaardigheden verworven: 1. om zelfstandig relevant bronnenmateriaal op te sporen, aan te wenden en kritisch te beoordelen; 2. om op professionele wijze een beginfunctie op het domein van de sociale geografie te kunnen vervullen; 3. om door te stromen naar een studie op masterniveau.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
75
BIJLAGE 1B EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING PLANOLOGIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM K. De student beschikt over kennis en inzicht met betrekking tot: 1. het centrale begrippenapparaat van de planoloog; 2. de ontwikkeling van de voornaamste planningsbenaderingen, meer in het bijzonder op het snijvlak van institutionele aspecten van ruimtelijk handelen en benaderingen van ruimtelijke beleids- en planvorming; 3. de historische achtergronden van het vakgebied planologie, meer in het bijzonder over de Nederlandse planningsgeschiedenis; 4. de maatschappelijke context voor ruimtelijke beleidsanalyse en ruimtelijke planvorming; 5. de verwevenheid van de planologiebeoefening met andere disciplines, meer in het bijzonder sociale geografie, economie, recht, bestuurskunde, stedenbouw en milieukunde; 6. de grondslagen en methoden en technieken van ruimtelijke beleidsanalyse en ruimtelijke planvorming, waaronder het genereren van alternatieven/scenario’s, evaluatiemethoden en ruimtelijke effectanalyse; 7. de kenmerken van de ruimtelijke orde en ordening in Nederland; 8. de invloed van verschillende bestuurlijke en culturele tradities op de ontwikkeling van planningstelsels in de internationale context; 9. ten minste twee specialisatiegebieden binnen de planologie en de daartoe behorende probleemvelden, theoretische perspectieven en actuele (ruimtelijke) beleidsdiscussies; 10. de sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken ten behoeve van planologisch onderzoek; 11. de beginselen van eenvoudige statistische analysen van onderzoeksgegevens; 12. de normatieve en ethische aspecten van de planologiebeoefening. T. De student kan de verworven kennis en inzichten toepassen en beschikt daartoe over de volgende cognitieve en/of professionele vaardigheden: 1. planologische vraagstukken onderkennen en benoemen; 2. planologische vraagstukken interpreteren in het licht van bestaande theoretische en beleidsmatige inzichten; 3. planologische vraagstukken analyseren met behulp van het begrippenapparaat van de planoloog en dat van aanpalende disciplines; 4. theoretische en beleidsmatige analyses van planologische vraagstukken op waarde schatten; 5. onder begeleiding een planologisch onderzoek opzetten, uitvoeren, daarover systematisch rapporteren en op wetenschappelijk verantwoorde wijze conclusies trekken; 6. via voorstellen tot ruimtelijke beleids- en planvorming bijdragen aan de oplossing van planologische vraagstukken; 7. de effecten van ruimtelijk beleid en ruimtelijke planning evalueren; 8. eenvoudige plankaarten maken met behulp van cartografische technieken, waaronder eenvoudige GIS-toepassingen; 9. vaardigheden die onmisbaar zijn bij de beroepsuitoefening en/of vervolgstudie, waaronder een goede (passieve) beheersing van het Engels en een beheersing van relevante ICT-technieken. 76
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
O. Op het terrein van de oordeelsvorming kan de student: 1. de verschillende rollen van de planoloog in het ruimtelijke beleids- en planproces onderkennen; 2. kritisch reflecteren over theoretische en beleidsmatige analyses, interpretaties en aanpakken van planologische vraagstukken; C. De student beschikt over de volgende communicatieve vaardigheden: 1. een heldere en correcte wijze van schriftelijk rapporteren; 2. een adequate mondelinge uitdrukkingsvaardigheid en beheersing van relevante presentatietechnieken; 3. vaardigheden om actief deel te nemen aan discussies op het terrein van het vakgebied; 4. vaardigheden om in teamverband te werken. L. De student heeft de leervaardigheden verworven: 1. om zelfstandig relevant bronnenmateriaal op te sporen, aan te wenden en kritisch te beoordelen; 2. om op professionele wijze junior planologische posities op de arbeidsmarkt te kunnen bekleden; 3. om door te stromen naar een studie op masterniveau.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
77
BIJLAGE 1C EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM K. De student beschikt over kennis en inzicht met betrekking tot: 1. de contemporaine theoretische en beleidsmatige inzichten en opvattingen over de centrale vraagstukken binnen twee sociaal-geografische specialisaties; 2. de wetenschapsfilosofische en epistemologische grondslagen voor de sociaal-geografische wetenschapsbeoefening; 3. enkele geavanceerde kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden die relevant zijn voor het sociaal-geografische onderzoek. T. De verworven cognitieve en/of professionele vaardigheden stellen de student in staat: 1. vanuit een wetenschappelijke habitus (systematisch, analytisch, reflectief, kritisch, creatief ) problemen te benaderen en aan te pakken; 2. vraagstukken op het terrein van de gekozen specialisatie grondig te analyseren, daarbij gebruikmakend van actuele theoretische en maatschappelijke inzichten en discussies; 3. secondaire data met betrekking tot deze vraagstukken te traceren en te analyseren, argumenten te presenteren in mondelinge of geschreven vorm, deze te verdedigen, en actief bij te dragen aan het wetenschappelijke en maatschappelijke debat; 4. zelfstandig een sociaal-geografisch onderzoek op te zetten, uit te voeren en daarover systematisch te rapporteren; 5. een beredeneerde keuze te maken met betrekking tot de te hanteren onderzoeksmethoden en technieken, daarbij rekening houdend met de aard van het te onderzoeken vraagstuk en eventuele beperkende condities; 6. resultaten van sociaal-geografisch onderzoek terug te koppelen naar de wetenschappelijke en maatschappelijke discussies over het onderhavige onderwerp en te vertalen naar beleidsvoorstellen. O. Op het terrein van de oordeelsvorming kan de student: 1. verschillende theoretische en beleidsmatige visies op sociaal-geografische vraagstukken binnen de gekozen specialisatie op hun merites beoordelen; 2. de (verborgen) vooronderstellingen en normatieve posities in deze visies op sociaal-geografische vraagstukken aangeven; 3. een eigen mening vormen over de aard en aanpak van nieuwe sociaal-geografische vraagstukken.
78
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
C. De student beschikt over de volgende communicatieve vaardigheden om: 1. professionele schriftelijke presentaties over sociaal-geografische vraagstukken en onderzoek te verzorgen; 2. professionele mondelinge presentaties over sociaal-geografische vraagstukken en onderzoeken met behulp van moderne presentatietechnieken te verzorgen; 3. op professionele wijze deel te nemen aan discussies op het terrein van het vakgebied. L. De student heeft de volgende leervaardigheden verworven: 1. om zelfstandig ontwikkelingen in het vakgebied te volgen; 2. om op professionele wijze volwaardige sociaal-geografische functies op de arbeidsmarkt te kunnen vervullen; 3. om door te stromen naar een postinitiële studie, waaronder een promotietraject.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
79
BIJLAGE 1D EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING PLANOLOGIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM K. De student beschikt over grondige kennis en inzicht met betrekking tot: 1. ruimtelijke planning en beleidsvorming als kernmechanismen van institutionalisering; 2. de conceptuele en methodologische grondslagen van verschillende planningsconcepten, -methodieken en -stijlen, dit in comparatief (internationaal) perspectief; 3. de verwevenheid van maatschappelijke dynamiek, ruimtelijke planning en beleid en institutionaliseringsprocessen; 4. twee specialisatiegebieden binnen de planologie en de daartoe behorende probleemvelden, theorievorming, ruimtelijke planvorming en ruimtelijke beleidsanalyse op een niveau dat recht doet aan de actuele stand van de theoretische en beleidsmatige discussies op dat terrein. T. De verworven cognitieve en/of professionele vaardigheden stelt de student in staat: 1. vanuit een wetenschappelijke habitus (systematisch, analytisch, reflectief, kritisch, creatief ) problemen te benaderen en aan te pakken; 2. planologische vraagstukken op het terrein van de gekozen specialisatie grondig te analyseren, daarbij gebruikmakend van actuele theoretische en maatschappelijke inzichten dienaangaande; 3. secondaire data met betrekking tot dergelijke planologische vraagstukken te traceren en te analyseren, argumenten te presenteren in mondelinge of geschreven vorm, deze te verdedigen, en actief bij te dragen aan het theoretische en beleidsmatige debat; 4. zelfstandig een planologisch onderzoek op te zetten, uit te voeren en daarover systematisch te rapporteren; 5. een beredeneerde keuze te maken met betrekking tot de te hanteren onderzoeksmethoden en technieken, daarbij rekening houdend met de aard van het te onderzoeken planologische vraagstuk en eventuele beperkende condities; 6. resultaten van planologisch onderzoek terug te koppelen naar de theoretische en maatschappelijke discussies over het onderhavige onderwerp; 7. resultaten van planologisch onderzoek constructief en prospectief te vertalen naar ruimtelijke planning en beleid. O. Op het terrein van de oordeelsvorming kan de student: 1. verschillende theoretische en beleidsmatige visies op planologische vraagstukken binnen de gekozen specialisatie op hun merites beoordelen; 2. de (verborgen) vooronderstellingen en normatieve posities in theoretische en maatschappelijke visies op planologische vraagstukken achterhalen; 3. een eigen mening vormen over de aard en aanpak van nieuwe planologische vraagstukken.
80
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
C. De student beschikt over de volgende communicatieve vaardigheden: 1. professionele schriftelijke presentatie over planologische vraagstukken en onderzoek; 2. professionele mondelinge presentatie over planologische vraagstukken en onderzoeken met behulp van moderne presentatietechnieken; 3. op professionele wijze deelnemen aan discussies op het terrein van het vakgebied; 4. werken in teamverband op professioneel niveau. L. De student heeft de volgende leervaardigheden verworven: 1. om zelfstandig ontwikkelingen in het vakgebied te volgen; 2. om op professionele wijze volwaardige planologische posities op de arbeidsmarkt te kunnen bekleden; 3. om door te stromen naar een postinitiële studie, waaronder een promotieopleiding;
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
81
BIJLAGE 2A PROGRAMMA VAN DE BACHELOROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM De propedeuse omvat de volgende cursussen: Oefenen met Wetenschap (6 EC) De ontwikkeling van de Ruimtelijke Orde en Ordening van Nederland: ROON (6 EC) Inleiding in de Sociale geografie (6 EC ) Inleiding in de mensenmaatschappij (6 EC ) Statistiek & informatica (6 EC) Methoden en technieken & cartografie (6 EC) Ontwikkelde steden – steden in ontwikkeling (6 EC) Ruimte en economie (6 EC) Vraagstukken van mondialisering (6 EC ) Landschap, milieu en bewoning (6 EC ) Totaal: 60 EC Het vervolg van de bachelorfase omvat de volgende onderwijseenheden met de daarbij vermelde studielast: Geografische informatiesystemen: (6 EC) Fundamenten van de Geografie (6 EC) Methoden en technieken: tweede jaar inclusief veldwerk (12 EC) Methoden en technieken: derde jaar (6 EC) Literatuurtentamen: Sociale geografie (6 EC) Buitenlandervaring: bachelor Sociale geografie (0 EC) Bachelor scriptieproject: Sociale geografie (24 EC) Totaal: 63 EC Drie van de onderstaande Basisspecialisaties naar keuze (3 x 6 = 18 EC) Geografie van stad en regio: BS GSR (6 EC) De wereldkaart: Beginselen van politieke territorialiteit: BS PCG (6 EC) Bestaansverwerving in ontwikkelingslanden: BS SGPO (6 EC) Milieugeografie en -planologie: BS MGP (6 EC) Economische geografie & Economische planologie BS EGEP (6 EC) Bevolkingsdynamiek, beleid en woningmarkt: BS SD (6 EC) Twee van de onderstaande Voortgezette Specialisaties naar keuze (2 x 6 = 12 EC) Geografie van stad en regio: VS GSR (6 EC) Geografie van re-territorialisering, Europa: VS PCG (6 EC) Introducing International Development Theory and Practice: VS SGPO (6 EC) Duurzaamheid in de Arena: VS MGP (6 EC) Economische geografie & Economische planologie: VS EGEP (6 EC) Migratie, migranten en samenleving:VS SD (6 EC) Geografische informatiesystemen: VS GIS (6 EC) Keuzeruimte 27 EC, die behalve met keuzevakken voor maximaal 18 EC mag worden ingevuld met een stage.
82
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
BIJLAGE 2B PROGRAMMA VAN DE BACHELOROPLEIDING PLANOLOGIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM De propedeuse omvat de volgende cursussen: Oefenen met Wetenschap (6 EC) De ontwikkeling van de Ruimtelijke Orde en Ordening van Nederland:ROON (6 EC) Inleiding in de Planologie (6 EC) Planning: programmeren en ontwerp (6 EC) Statistiek & informatica (6 EC) Methoden en technieken & cartografie (6 EC) Grondslagen van ruimtelijke planvorming (6 EC) Ruimte en economie (6 EC) Inleiding recht en openbaar bestuur (6 EC) Milieuplanologie (6 EC) Totaal: 60 EC Het vervolg van de bachelorfase omvat de volgende onderwijseenheden: Vastgoedontwikkeling en grondbeleid (6 EC) Recht en sturing (6 EC) Het planproces uiteengelegd: methoden en technieken van ruimtelijke planvorming (6 EC) Methoden en technieken van ruimtelijke beleidsanalyse (6 EC) Leeronderzoek planologie (12 EC) Ruimtelijke en bestuurlijke ordening in Europa (6 EC) Buitenlandervaring Planologie (3 EC) Stage-scriptie bachelor Planologie (27 EC) Totaal: 72 EC Drie van de onderstaande Basisspecialisaties naar keuze (3 x 6 = 18 EC) Bestaansverwerving in ontwikkelingslanden: BS SGPO (6 EC) Milieugeografie en -planologie: BS MGP (6 EC) Economische geografie & Economische planologie BS EGEP (6 EC) Bevolkingsdynamiek, beleid en woningmarkt: BS SD (6 EC) Wonen en bouwen: BS WB (6 EC) Stedelijke en regionale planning in de netwerksamenleving: BS SRP (6 EC) Ruimtelijke- en vervoerplanning in samenhang: BS VVI (6 EC) Twee van de onderstaande Voortgezette Specialisaties naar keuze (2 x 6 = 12 EC) Introducing International Development Theory and Practice: VS SGPO (6 EC) Duurzaamheid in de Arena: VS MGP (6 EC) Economische geografie & Economische planologie: VS EGEP (6 EC) Migratie, migranten en samenleving: VS SD (6 EC) Wonen en bouwen op lokaal en regionaal niveau: VS WB (6 EC) Stedelijke en regionale planning: VS SRP (6 EC) Verkeer, vervoer en infrastructuur: VS VVI (6 EC) Drie Keuzevakken naar keuze (3 x 6 = 18 EC).
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
83
BIJLAGE 2C PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Aansluitmaster Sociale geografie: Theorie in de Sociale geografie (6 EC) Masterspecialisatie I (12 EC) Masterspecialisatie II (12 EC) Methoden en technieken (6 EC) Master scriptie Sociale geografie (24 EC) Totaal: 60 EC
84
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
BIJLAGE 2D PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING PLANOLOGIE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM Aansluitmaster Planologie: Methodologie en benaderingen van ruimtelijke planning (inclusief sLIMlezingenreeks) (12 EC) Masterspecialisatie I (12 EC) Masterspecialisatie 2 (12) Masterscriptie Planologie (24 EC) Totaal 60 EC
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
85
86
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit van Amsterdam
2.
De bacheloropleidingen Sociale Geografie en Planologie en Technische Planologie en de masteropleidingen Culturele Geografie, Economische Geografie, Vastgoedkunde, Planologie, Environmental and Infrastructure Planning en Population Studies aan de RU Groningen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Sociale Geografie en Planologie 56838 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Groningen 31 december 2007 31 december 2008
Bacheloropleiding Technische Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Technische Planologie 56194 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Groningen 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Culturele Geografie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Culturele Geografie 60656 master wo 60 EC MSc voltijd Groningen 31 december 2007 31 december 2008
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
87
Masteropleiding Economische Geografie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Economische Geografie 60657 master wo 60 EC MSc voltijd Groningen 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Vastgoedkunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Vastgoedkunde 60659 master wo 60 EC MSc voltijd Groningen 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Planologie 66622 master wo 60 EC MSc voltijd Groningen 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): 88
Environmental and Infrastructure Planning 66194 master wo 60 EC MSc voltijd Groningen
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Verlenging van accreditatie 31 december 2008 Masteropleiding Population Studies: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Population Studies 60658 master wo 60 EC MSc voltijd Groningen 31 december 2007 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de RU Groningen vond plaats op 10, 11 en 12 september 2007. De gevisiteerde opleidingen worden in het hierna volgende rapport achtereenvolgens aangeduid als: Bachelor Sociale Geografie en Planologie, Bachelor Technische Planologie, Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, en Master Population Studies. 2.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleidingen worden verzorgd door de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen (FRW) van de RU Groningen (RUG). Deze omvat in totaal twee bacheloropleidingen en zeven masteropleidingen naast een researchmasteropleiding en een PhD-opleiding die in de Graduate School zijn gesitueerd. De faculteit kent zogenoemde basiseenheden waarin het onderwijs en onderzoek zijn ingebed: Culturele Geografie, Demografie, Economische Geografie en Planologie. Voor de beide bacheloropleidingen bestaat een opleidingsdirecteur; de masteropleidingen kennen alle een (master)coördinator die de taak van opleidingsdirecteur vervult. De decaan is portefeuillehouder Onderwijs en tevens voorzitter van de drie examencommissies: één voor elk van de bacheloropleidingen en één voor alle masteropleidingen gezamenlijk. De Graduate School of Spatial Sciences valt onder het onderzoeksinstituut Urban and Regional Studies Institute (URSI), waarin al het onderzoek aan de faculteit is geconcentreerd. Het URSI is lid van de landelijke onderzoeksschool NETHUR (Netherlands Graduate School of Urban and Regional Research). 2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor-masterstructuur is in september 2002 ingevoerd op de faculteit. Vanaf dat studiejaar stopte de instroom van studenten in de doctoraalopleidingen Sociale Geografie & Planologie en Technische Planologie. Voor de studenten van de twee ongedeelde opleidingen bestond QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
89
tot 31 augustus 2007 de mogelijkheid tentamens en het examen af te leggen. Studenten konden ook na goedkeuring van de examencommissie overstappen naar een van de bacheloropleidingen. Behaalde resultaten konden worden gewaardeerd als vrijstelling voor overeenkomstige onderdelen in de bacheloropleidingen. Alle studenten – die nog ‘oude stijl’ studeren – zijn hiervoor destijds schriftelijk en mondeling benaderd door de opleidingscoördinatoren. De verwachting van het opleidingsmanagement was dat het merendeel van deze studenten (38 per 1 oktober 2006) in het studiejaar 2006-2007 zijn doctoraaldiploma zou behalen, of alsnog zou overstappen naar één van de bachelor- of masteropleidingen van de faculteit. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat dit niet het geval is geweest. 2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: Doelstelling van de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie (SG&P) is het verwerven van voldoende kennis op het wetenschapsgebied van de Sociale Geografie, Planologie en Demografie om zelfstandig te kunnen functioneren in maatschappelijke functies, zoals beleidsmedewerker en onderzoeker, die te maken hebben met ruimtelijke vraagstukken. De opleiding verschaft naast noodzakelijke vakinhoudelijke kennis ook de kennis en vaardigheden met betrekking tot de methodologie en methoden en technieken van onderzoek die nodig zijn voor het op gepaste wijze zelfstandig opzetten en uitvoeren van geografisch, planologisch en demografisch onderzoek. De opleiding is breed van opzet, maar richt zich inhoudelijk vooral op de bijbehorende doorstroommasteropleidingen Culturele Geografie, Economische Geografie, Vastgoedkunde, en Planologie en in mindere mate op Demografie en Technische Planologie. De eindtermen van de opleiding waren toegevoegd aan de zelfstudie en zijn in dit rapport opgenomen als bijlage 1A. De inhoud van het programma is mede vormgegeven door de verbetersuggesties van de vorige onderwijsvisitatie. Er heeft verder vergelijking plaatsgevonden met curricula van zusterfaculteiten in het buitenland, te weten de universiteiten van Durham en Bristol in het Verenigd Koninkrijk. Als Europese benchmark fungeert de oudste Erasmus-partner: de universiteit van Reading. In de VS fungeert de universiteit van Seatlle als benchmark. Een verdere profilering en positionering van de opleiding wordt gevonden in het NEURUS-netwerk van drie hoogwaardige opleidingen in de VS (Chapel Hill, Urbana Champaign, Irvine) en Europa (Berlijn, 90
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Wenen, Groningen). Voor het NEURUS-programma worden alleen uitmuntende studenten geselecteerd, aldus de zelfstudie. De opleiding richt zich op studenten die na het behalen van hun bachelordiploma hun studie vervolgen met een masteropleiding. In de nabije toekomst moet blijken of er belangstelling is om op basis van dit bachelordiploma bijvoorbeeld een tweedegraads lerarenopleiding te volgen. Indien dit laatste het geval is, zal via een nog te ontwikkelen minor daarop ingespeeld worden. Bachelor Technische Planologie: Doel van de opleiding is om studenten op bachelorniveau kennis te geven van en inzicht te geven in organisatie en uitvoering van ruimtelijke planprocessen op het gebied van de Infrastructuurplanning, Milieuplanning, Verkeersplanning en het Waterbeheer. Daarbij worden vaardigheden aangeleerd voor het doen van planologisch onderzoek met betrekking tot implementatie-, integratie-, capaciteits- en beheersvraagstukken op het gebied van de Technische Planologie. Studenten moeten vraagstukken in deze aandachtsvelden kunnen identificeren, benoemen, analyseren en vervolgens daarop kunnen reflecteren. In het eerste jaar ligt een accent op kennis, begrip en toepassen terwijl er in jaar 2 en jaar 3 meer getraind wordt op analyse en deels ook reflectie. De eindtermen van de opleiding waren toegevoegd aan de zelfstudie en zijn in dit rapport opgenomen als bijlage 1B. De doelstellingen/eindtermen van de opleiding sluiten volgens de zelfstudie nauw aan bij de opleidingscriteria van de AESOP (de Association of European Schools of Planning). Genoemde criteria worden gehanteerd voor het verkrijgen en behouden van een volledig lidmaatschap van de AESOP: de bacheloropleiding Technische Planologie is een geaccrediteerde full member. Als vergelijkingsmateriaal is gebruikgemaakt van een recent AESOP-rapport over ‘Implications of the Bologna Process for Planning Education in Europe’. Ook zijn de in 2002 opgestelde doelstellingen en eindtermen van de opleiding nog eens gelegd naast de bevindingen van het Tuning-project dat is uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie. De arbeidsmarkt voor afgestudeerde bachelors in de Technische Planologie kent geen uniforme en specifiek geformuleerde beroepseisen, aldus de zelfstudie. Wel is na overleg binnen de onderwijskamer van het KIVI/NIRIA (de Nederlandse beroepsvereniging van en voor ingenieurs, opgeleid aan universiteiten en hogescholen) afgesproken dat afgestudeerden van de bacheloropleiding lid kunnen worden van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI). Verder heeft bij de introductie van de bachelor-masterstructuur overleg plaatsgevonden met de alumniraad voor Technische Planologie over onder meer de formulering van de doelstellingen en eindtermen van de nieuwe curricula. Master Culturele Geografie: De masteropleiding Culturele Geografie is gericht op het studenten leren zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en op basis daarvan een zinvolle presentatie of beleidsadvies te geven over de relatie tussen mensen en plaatsen. In het verlengde hiervan ligt de doelstelling dat studenten leren om informatie en kennis te deconstrueren (positioneren in machtsverhouQANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
91
dingen, onderscheiden van belangen, bepalen van selectiviteit en vertekeningen). Bovendien leren studenten meervoudige betekenissen te onderscheiden in de relatie tussen mensen en plaatsen. Ten slotte is persoonlijke oordeelsvorming een doelstelling van de opleiding Culturele Geografie. De opleiding beoogt studenten daarmee zodanig op te leiden dat zij in staat zijn over de relaties tussen mensen en plaatsen een oordeel te formuleren en daarmee een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan het maatschappelijk debat over dit onderwerp. De eindtermen van de opleiding waren toegevoegd aan de zelfstudie en zijn in dit rapport opgenomen als bijlage 1C. De nadruk op de doelstelling dat studenten in staat zijn zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en hun daartoe de vereiste theoretische en methodisch-technische vaardigheden te leren wordt ook aangetroffen in vergelijkbare geografische masterprogramma’s van bijvoorbeeld de Universiteiten van Bristol en Durham. Deze universiteiten kennen echter een langere cursusduur, wat de vergelijking c.q. afstemming bemoeilijkt. Door internationale docentenuitwisseling wordt ook gesproken met buitenlandse docenten over de ambities, de kwaliteit en het niveau van het masteronderwijs. Afgestudeerden in de Culturele Geografie zijn aan te treffen in een grote diversiteit aan posities. Drie meest in het oog vallende posities c.q. werkterreinen zijn: wetenschappelijk onderzoeker bij een universiteit of onderzoeksbureau, beleidsmedewerker bij overheid of consultancybureau, en in de informatieoverdracht vooral als leraar Aardrijkskunde in het voortgezet onderwijs. De vereisten die vanuit het werkveld van Culturele Geografie worden gesteld zijn daarom niet uniform en specifiek. De vereisten voor het leraarschap Aardrijkskunde zijn wel bekend en omdat de masteropleiding Culturele Geografie het eerste jaar vormt voor de tweejarige lerarenopleiding, is daarmee in de opzet van de opleiding rekening gehouden. Master Economische Geografie: Doelstelling van de masteropleiding Economische Geografie is de studenten een compleet overzicht van de state of the art op het vakgebied van de economische geografie te bieden, die het hun mogelijk maakt actief deel te nemen aan het actuele wetenschappelijke debat. Studenten worden daartoe vertrouwd gemaakt met de diverse mogelijkheden tot analyseren van zowel theoretische als praktische economisch-geografische onderwerpen. Afgestudeerden moeten hierop een eigen visie kunnen geven, die is gebaseerd op argumenten die zijn ontleend aan wetenschappelijke bewijsvoering. De genoemde vier kernwaarden van wetenschappelijke activiteit (state-of-the-art-kennis, analytisch vermogen, evidence based redeneren, en visievorming) zijn tegelijk beoordelingsmaatstaven voor de prestaties van studenten. Afgestudeerden moeten zelfstandig en actief kunnen deelnemen aan empirisch-wetenschappelijk onderzoek en ook de beleidsconsequenties van verworven inzichten kunnen uitstippelen en vertalen naar zinvolle adviezen op ruimtelijk-economisch gebied, aan bedrijven en overheden. Ook het omgekeerde moet beheerst worden: het vertalen van ruimtelijk-economische problemen naar vraagstellingen die vatbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek en het genereren van hypothetische antwoorden. Ten slotte is een expliciet doel van de opleiding de studenten te kwalificeren voor het zelfstandig opzetten en uitvoeren van een promotieonderzoek. De eindtermen van de opleiding waren toegevoegd aan de zelfstudie en zijn in dit rapport opgenomen als bijlage 1D.
92
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Voor de mate waarin de opleiding de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening in aanmerking neemt, verwijst de zelfstudie naar: • • •
de afstemming op het onderwijs van zusteropleidingen (vooral in het buitenland), het voorschrijven aan studenten van literatuur uit internationaal gebruikte textbooks en artikelen uit internationale wetenschappelijke tijdschriften, en de docenten die op een enkele uitzondering na, allen gepromoveerde wetenschappers zijn, die actief participeren in de internationale gemeenschap van economisch geografen en ruimtelijk economen.
Master Vastgoedkunde: Doelstelling van de masteropleiding Vastgoedkunde is de studenten een op het thema vastgoedontwikkeling gerichte integratie van wetenschappelijke inzichten te bieden uit de geografie, planologie, economie, bouwkunde, organisatieleer en rechtswetenschap. De nadruk ligt op de initiatief- en ontwikkelfase van vastgoedprojecten, op het verwerven van inzichten betreffende de afzonderlijke vastgoeddeelmarkten, de methoden om deze markten te analyseren, en de verworven kennis te vertalen in haalbare concepten (formulering programma van eisen, ruimtelijk ontwerp, beoordeling realisatiekansen en risico’s). De vastgoedpraktijk leert dat de initiatief- en ontwikkelfase zeer bepalend is voor het uiteindelijke succes of falen van vastgoedprojecten. Afgestudeerden moeten na afronding van de masterstudie zelfstandig en actief kunnen deelnemen aan empirisch-wetenschappelijk onderzoek; ook moeten zij de consequenties die in de studie verworven inzichten hebben voor de praktijk van vastgoedontwikkeling en vastgoedbeleid bij zowel private als publieke partijen kunnen uitstippelen, en vertalen naar zinvolle adviezen. Ook het omgekeerde moet beheerst worden: het vertalen van problemen in de vastgoedontwikkelpraktijk naar vraagstellingen die vatbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek en het genereren van hypothetische antwoorden. Ten slotte is een expliciet doel van de opleiding de studenten te kwalificeren voor het zelfstandig opzetten en uitvoeren van een promotieonderzoek op het terrein van de Vastgoedkunde, en leervaardigheden bij te brengen die noodzakelijk zijn om enigerlei vervolgstudie aan te gaan die een hoog niveau van autonomie veronderstelt. De eindtermen van de opleiding waren toegevoegd aan de zelfstudie en zijn in dit rapport opgenomen als bijlage 1E. Vastgoedkunde is een betrekkelijk nieuw wetenschapsgebied. Buiten Nederland, met name in de VS en UK, is er wel een wat langere traditie van academisch onderwijs en onderzoek betreffende real estate, maar dit betreft vooral de financiële kant; vastgoed is lange tijd eigenlijk alleen gezien als financieel te waarderen bezit. Ook de oudste vastgoed masteropleiding in Nederland, de postdoctorale MRE-opleiding die is ingebed in de economische faculteit van de Universiteit van Amsterdam, had en heeft een sterke oriëntatie op het thema financiering. Pas in de laatste decennia, parallel aan de groei van professionele vastgoedmarkten voor woningen, winkels en kantoren, en het ontstaan van een groep daarop georiënteerde marktpartijen, is het inzicht gegroeid dat ontwikkeling, bouw en beheer van vastgoed meer omvat dan alleen financiering, en vraagt om een bundeling van inzichten uit diverse disciplines, met name geografie, planologie, economie, bouwkunde, organisatieleer en rechtswetenschap.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
93
Master Planologie: Het doel van de masteropleiding Planologie is om studenten relevante theorieën, methoden en praktische vaardigheden bij te brengen, die nodig zijn om planologische vraagstukken te begrijpen, te ontleden, te verklaren in de fysieke, sociaal-maatschappelijke, bestuurlijke en historische context waarin ze plaatsvinden, en om te kunnen komen tot voorstellen voor planningsgericht handelen, gegeven de mogelijkheden en beperkingen van de complexe stedelijke, regionale en bestuurlijke constellatie van de planningpraktijk. De eindtermen van de opleiding waren toegevoegd aan de zelfstudie en zijn in dit rapport opgenomen als bijlage 1F. De doelstellingen/eindtermen van de opleiding sluiten volgens de zelfstudie nauw aan bij de opleidingscriteria van de AESOP (de Association of European Schools of Planning). Genoemde criteria worden gehanteerd voor het verkrijgen en behouden van een volledig lidmaatschap van de AESOP: de masteropleiding Planologie is een geaccrediteerde full member. Als vergelijkings materiaal is gebruikgemaakt van een recent AESOP-rapport over ‘Implications of the Bologna Process for Planning Education in Europe’. De alumniraad heeft zich onder meer gebogen over condities en eindtermen van de planologisch georiënteerde masteropleidingen die per september 2004 aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen zijn gestart. In het advies van de raad is gepleit voor duidelijke aandacht voor ‘contact met de planologie van alle dag’, het explicieter inbrengen van het lopende onderzoek aan de faculteit in de colleges, en meer aandacht voor proces- en projectmanagement in het curriculum. Master Environmental and Infrastructure Planning: De opleiding beoogt studenten op academisch niveau inzicht te geven in de organisatie en uitvoering van ruimtelijke planprocessen op het gebied van Environmental Planning, Infrastructure Planning en Water Management. Daarbij worden vaardigheden aangeleerd voor het doen van planologisch onderzoek met betrekking tot implementatie-, integratie-, capaciteits- en beheersvraagstukken op het gebied van Environmental Planning, Infrastructure Planning en Water Management. Studenten moeten vraagstukken in deze aandachtsvelden kunnen identificeren, benoemen, analyseren en vervolgens daarop kunnen reflecteren. De eindtermen van de opleiding waren toegevoegd aan de zelfstudie en zijn in dit rapport opgenomen als bijlage 1G. De doelstellingen/eindtermen van de opleiding sluiten volgens de zelfstudie nauw aan bij de opleidingscriteria van de AESOP (de Association of European Schools of Planning). Genoemde criteria worden gehanteerd voor het verkrijgen en behouden van een volledig lidmaatschap van de AESOP: de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning is een geaccrediteerde full member. Een recent AESOP-rapport over ‘Implications of the Bologna Process for Planning Education in Europe’ (waaraan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen heeft meegewerkt) bevat veel vergelijkingsmateriaal en informatie over Europese zusterinstellingen die ook van nut zijn voor de inhoud en opbouw van de Master Environmental and Infrastructure Planning. Ook zijn de in 2002 opgestelde doelstellingen en eindtermen van de opleiding nog eens gelegd naast de bevindingen van het Tuning-project dat is uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie. De inhoud en opbouw van de opleiding is verder onderwerp van discussie geweest 94
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
bij het vaststellen van de twee double degree masterprogramma’s met de Universiteit van Oldenburg, Duitsland en het ITB te Bandung, Indonesië. De alumniraad heeft zich ook gebogen over de eindtermen van de per 2004 gestarte masteropleiding. In het advies van de raad is gepleit voor duidelijke aandacht voor de internationale planningspraktijk, ‘contact met de planologie van alle dag’, het explicieter inbrengen van het lopende onderzoek aan de faculteit in de colleges, en meer aandacht voor proces- en projectmanagement in het curriculum. Master Population Studies: De internationale opleiding MSc in Population Studies wil studenten opleiden in de Demografie en een bijdrage leveren aan capaciteitsopbouw in de Demografie wereldwijd. De opleiding streeft deze capaciteitsopbouw niet alleen na door middel van de masteropleiding, maar ook door bijvoorbeeld aan de masteropleiding gerelateerde korte cursussen in Groningen en workshops in landen als India, Zuid Afrika, Uganda en Kosovo. Zij moeten daartoe beschikken over de in bijlage 1H genoemde eindkwalificaties. De zelfstudie meldt dat de Groningse masteropleiding één van de twee Engelstalige demografieopleidingen in Europa is. De opleiding wordt gezien als één van de vier Europese demografieopleidingen mede gericht op studenten uit ontwikkelingslanden. De andere Engelstalige opleiding kent vergelijkbare doelstellingen en is gevestigd aan het Centre for Population Studies van de London School of Hygiene and Tropical Medicine (LSHTM) in het Verenigd Koninkrijk. De masteropleiding Demography and Health van LSHTM maakt deel uit van een medische faculteit en heeft een sterk epidemiologisch accent. De Groningse masteropleiding PS richt zich ook op bevolking en gezondheid, maar vooral vanuit een sociaal-culturele en ruimtelijke invalshoek. Twee opleidingen worden Franstalig aangeboden, een aan het Université Catholique du Louvain, Louvain la Neuve, België en een aan de Université de Paris, Frankrijk. De basiseenheid Demografie is nauw (inhoudelijk) betrokken geweest bij de ontwikkeling van het curriculum van de European Doctoral School for Demography (EDSD). Studenten van de masteropleiding PS die zich verder willen verdiepen in de Demografie, hebben de mogelijkheid de Research Master Regional Studies met specialisatie Demografie, c.q. de EDSD te volgen. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De commissie stelt vast dat de opleiding haar eindtermen heeft geformuleerd volgens het stramien van de vijf domeinen van de Dublin-descriptoren. In samenwerking met de landelijke zusteropleidingen is een internationale vergelijking verricht ten opzichte van een tweetal toonaangevende universiteiten in het Verenigd Koninkrijk op het gebied van de Sociale Geografie. Daarnaast is de opleiding middels eigen contacten op het gebied van onderwijs en onderzoek goed bekend met eisen en curricula van verwante opleidingen in het buitenland. Het zou echter te ver gaan om te stellen dat daarmee een benchmark tot stand is gekomen waarmee de relatieve plaats van de RUG-opleiding in internationaal opzicht kan worden geduid. Bovendien hebben de gemaakte vergelijkingen veeleer betrekking op de inhoud van de gedoceerde vakken dan op de gestelde eindkwalificaties.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
95
De opleiding meldt expliciet dat zij op dit moment geen duidelijk arbeidsmarktperspectief voorziet voor haar afgestudeerden en dat zij ervan uitgaat dat zij hun studie vervolgen met een masteropleiding. De commissie heeft hiervoor begrip, gezien het diffuse karakter van het werkveld voor sociaal geografen, maar de eisen vanuit het werkveld van de planologie zijn blijkbaar beter te duiden (zie hieronder). Een bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie zou in dit opzicht dan ook een wat actievere opstelling mogen kiezen. De commissie concludeert, mede op basis van een vergelijking van de gepresenteerde eindtermen met haar eigen referentiekader, dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein. Bachelor Technische Planologie: De commissie stelt vast dat bij de formulering van de eindkwalificaties van de opleiding aansluiting is gezocht bij in internationaal verband geformuleerde eisen, te weten de AESOPcriteria. Daarnaast worden nog enkele andere internationale gezaghebbende referentiepunten opgevoerd die hebben gediend als vergelijkingsbasis voor de eigen eindkwalificaties. Hoewel er nog geen sprake is van concrete beroepseisen voor afgestudeerde bachelors, is al wel aansluiting gezocht bij een beroepsvereniging en is bij de introductie van het bachelor-masterstelsel het advies gevraagd van de alumniraad voor (Technische) Planologie. De commissie waardeert deze proactieve houding. Zij concludeert, mede op basis van een vergelijking van de gepresenteerde eindtermen met haar eigen referentiekader, dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten (en voor zover mogelijk: door de beroepspraktijk) gesteld worden aan een bacheloropleiding in het betreffende domein. Masteropleidingen: De commissie stelt vast dat de opleidingen Master Culturele Geografie, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning en Master Population Studies onder dit facet duidelijk werk hebben gemaakt van een analyse van hun eindkwalificaties in de context van de internationale wetenschapsbeoefening. Bij de Master Economische Geografie en de Master Vastgoedkunde is daarvan duidelijk minder sprake, al geeft de laatstgenoemde opleiding een in de ogen van de commissie valide verklaring waarom dat het geval is. Bovendien geeft de Master Vastgoedkunde elders in de zelfstudie een vergelijkend overzicht van de oriëntaties van verwante opleidingen in Nederland en haar plaats daarin, en van de internationale benchmark die geldt voor opleidingen in dit domein: de kwaliteitseisen van het Britse Royal Institute of Chartered Surveyor. Voor alle masteropleidingen (met uitzondering van de Master Vastgoedkunde) geldt dat met de gemaakte internationale vergelijkingen nog geen benchmark tot stand is gekomen waarmee de relatieve positie van de RUG-opleidingen in internationaal opzicht kan worden geduid. De mate waarin wordt ingegaan op eisen van de beroepspraktijk verschilt ook per opleiding en wordt voor een deel bepaald door de aard van het vakgebied. Grosso modo zijn het ook hier de Master Culturele Geografie, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning en Master Population Studies die naar het oordeel van de commissie voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij de formulering van hun eindkwalificaties ook oog hebben gehad voor de eisen van de beroepspraktijk. Bij de Master Economische Geografie en de Master Vastgoedkunde is dat veel meer impliciet gebleven en vloeit de evidentie daarvan eerder voort uit de aard van het vakgebied. 96
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleidingen: De zelfstudie geeft een samenvatting van de eindtermen van de opleiding en deelt deze in volgens het stramien van de Dublin-descriptoren. Daardoor wordt een koppeling gelegd tussen de eindtermen en de dimensies kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Er wordt in de zelfstudie op gewezen dat het beschreven niveau correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor. Masteropleidingen: De zelfstudie wijst erop dat de geformuleerde eindtermen van de masteropleidingen zijn ingedeeld volgens de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren en overeenkomen met de beschrijving van het niveau van een universitair afgestudeerde master. Daarnaast is een nieuwe dimensie ‘Attitude’ toegevoegd, waaronder aanvullende specifieke eindtermen zijn opgenomen. Oordeel Alle opleidingen: De commissie stelt na kennisneming van de eindtermen vast dat deze op passende wijze zijn ingedeeld naar de domeinen kennis en inzicht, toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Het niveau dat zij uitdrukken, past duidelijk bij de eindkwalificaties van een afgestudeerde universitaire bachelor respectievelijk master, volgens de beschrijvingen van de Dublin- descriptoren. Illustratief voor de bachelor zijn bijvoorbeeld: kennis van de grondslagen, kennis van de beschikbare onderzoekstechnieken, het kunnen toepassen daarvan, op de hoogte zijn van de voornaamste (inter)nationale ontwikkelingen in het wetenschapsgebied, kennis hebben gemaakt met de praktijk van het vakgebied, het kunnen herkennen van paradigma’s, en het op juiste waarde kunnen schatten van informatiebronnen. Typerend voor de masteropleidingen acht de commissie de volgende eindtermen: zelfstandig richting en uitvoering geven aan onderzoek, kennis en inzicht integreren en toepassen op complexe vraagstukken, het gehele onderzoeksproces doorlopen, aanzet te geven tot grensverleggend onderzoek, kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied, het beheersen van verschillende analysemethoden, en de vaardigheid tot originele, kritische reflectie niet alleen op bestaande redeneerwijzen en standpunten maar ook op eigen wetenschappelijk handelen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
97
De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor en master. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De bacheloropleiding is ontwikkeld als een opleiding die de student breed opleidt in drie gezichtsbepalende disciplines van de ruimtelijke wetenschappen: de Sociale Geografie, de Planologie en de Demografie. De opleiding kent naast een theoretische vakinhoudelijke oriëntatie, een onderzoeksoriëntatie en een expliciete maatschappelijke oriëntatie. Dit betekent dat studenten in de opleiding veelvuldig met vakinhoudelijke praktijksituaties worden geconfronteerd. Daarbij gaat het zowel om de ethische als de praktische aspecten van de toepassingen op het vakgebied. Vervolgens geeft de zelfstudie een korte beschrijving van de genoemde oriëntaties in termen van de verschillende onderwijsonderdelen van het curriculum. Benadrukt wordt dat de opleiding ook een internationale oriëntatie kent. Studenten verdiepen zich in internationale geografische en planologische vraagstukken en participeren in een verplichte buitenlandse excursie. In het programma is ruimte gecreëerd om een tijd in het buitenland te kunnen studeren. Het bachelorexamen Sociale Geografie en Planologie geeft toegang tot zeven masteropleidingen van de RU Groningen, namelijk: de masteropleidingen Culturele Geografie, Economische Geografie, Vastgoedkunde, Planologie, Environmental and Infrastructure Planning, Population Studies en de Lerarenopleiding Aardrijkskunde. Daarnaast is het mogelijk, mits aan de selectiecriteria wordt voldaan, om te worden toegelaten tot de Researchmaster Regional Studies. Ten slotte zijn er doorstroommogelijkheden naar zusteropleidingen aan andere universiteiten en andere masteropleidingen op verwante wetenschapsgebieden binnen de RUG.
98
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Bachelor Technische Planologie: De zelfstudie gaat in op de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding en verwijst in het bijzonder naar doelstellingen 4, 6 en 9, en naar eindtermen 1, 2, 9, 13, 14, 16 en 17 (zie bijlage 1B). Ook wordt ingegaan op de oriëntatie op de arbeidsmarkt en de beroepspraktijkgerichte oriëntatie. In dat verband wordt vooral gewezen op doelstellingen nrs. 8, 12 en 14. De bacheloropleiding biedt toegang tot alle masteropleidingen van de faculteit met dien verstande dat voor toegang tot de researchmasteropleiding een gemiddeld cijfer hoger dan 7 als eis wordt gesteld. Masteropleidingen: De zelfstudie geeft voor elk van de masteropleidingen een korte beschrijving van de wetenschappelijke en maatschappelijke oriëntatie van doelstellingen, eindtermen en/of programma. De masteropleidingen CG, PL en EIP wijzen in het bijzonder op het belang van de voorbereiding van studenten op een mogelijk promotieonderzoek. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Panologie, Bachelor Technische Planologie: De commissie stelt vast dat het wetenschappelijk karakter van de eindkwalificaties in het geval van de beide bacheloropleidingen duidelijk tot uitdrukking komt, in het bijzonder bij de eindkwalificaties die toegedeeld kunnen worden naar de domeinen ‘kennis en inzicht’, ‘toepassen kennis en inzicht’ en ‘oordeelsvorming’ van de Dublin-descriptoren. Zij wijst in dat verband voor de beide bacheloropleidingen op de volgende elementen: • • • • • •
kennis van de voornaamste theoretische, methodologische en ethische grondslagen van de sociale geografie, planologie c.q. demografie; het kunnen definiëren, analyseren en oplossen van problemen op hun vakgebied; het kunnen toepassen van onderzoekstechnieken in onderzoekssituaties; het kunnen herkennen van paradigma’s (redeneerwijzen) op het vakgebied; kritisch kunnen reflecteren op het eigen wetenschappelijk handelen; zelfstandig geografisch, planologisch of demografisch onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren.
De commissie meent overigens wel dat de laatstgenoemde eindterm te ambitieus is gesteld en weinig realistisch is. Bovendien stelt de commissie vast dat de geformuleerde eindkwalificaties onvoldoende in overeenstemming zijn met de uitgevoerde praktijk (zie onder Facet 5 en Facet 20). Het laatste laat zij overigens niet meewegen onder dit facet, omdat op deze plaats de formulering van de eindkwalificaties centraal staat. Zij concludeert dat de eindkwalificaties van de beide bacheloropleidingen duidelijk herkenbare componenten bevatten die typerend zijn voor een wetenschappelijke opleiding. De commissie is onder Facet 1 al tot een positieve conclusie gekomen over de aansluiting van de gepresenteerde eindkwalificaties van de opleidingen bij de eisen van de (internationale) wetenschapsbeoefening. Op grond van het bovenstaande stelt de commissie ten slotte vast dat beide bacheloropleidingen toegang geven tot ten minste één masteropleiding op wo-niveau.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
99
Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: In het geval van de masteropleidingen wijst de commissie op de volgende elementen in de geformuleerde eindkwalificaties: • • • • • • •
beschikken over zodanige kennis en inzicht dat een substantiële en originele bijdrage kan worden geleverd in het bijzonder in onderzoeksverband; het zelfstandig kunnen hanteren van specifieke onderzoeks- en analysemethoden; het zelfstandig kunnen leveren van een bijdrage aan de kennisvermeerdering op het vakgebied; het kunnen toepassen van verworven kennis, inzichten en probleemoplossende vermogens in nieuwe of onbekende omstandigheden; het zelfstandig richting en uitvoering kunnen geven aan onderzoek; het kunnen leveren van aanzetten tot grensverleggend onderzoek; het kunnen ontwikkelen van een open en kritische houding ten opzichte van nieuwe ideeën en ontwikkelingen in het vakgebied.
Zij concludeert dat de eindkwalificaties van de masteropleidingen duidelijk herkenbare componenten bevatten die typerend zijn voor een wetenschappelijke opleiding. Zij zijn er in eerste instantie op gericht de afgestudeerde op te leiden tot zelfstandige wetenschapsbeoefening, maar vertonen ook duidelijke aanknopingspunten met een beroepsperspectief buiten het wo. Dit komt vooral naar voren in eindtermen onder de dimensies ‘toepassen kennis en inzicht’ en ‘attitude’. De commissie is onder Facet 1 in nagenoeg alle gevallen al tot een positieve conclusie gekomen over de aansluiting van de gepresenteerde eindkwalificaties van de opleidingen bij de eisen van de (internationale) wetenschapsbeoefening en in het geval van de meeste masteropleidingen, bij die van de beroepspraktijk. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt het oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische Planologie luidt het voldoende. Voor de masteropleiding Culturele Geografie luidt het oordeel voldoende, voor de masteropleiding Economische Geografie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Vastgoedkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning luidt het voldoende en voor de masteropleiding Population Studies luidt het voldoende.
100
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
2.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De zelfstudie geeft een overzicht van opbouw en inhoud van het curriculum. Tevens wordt aangegeven hoe de oriënterende en selecterende functie van het eerste jaar (propedeuse) tot uiting komen. Voor een schematisch overzicht van de inhoud van het programma wordt verwezen naar bijlage 2A. Er wordt op gewezen dat studenten in de bacheloropleiding SG&P voortdurend worden geconfronteerd met het wetenschappelijk onderzoek binnen de relevante disciplines. Dit gebeurt zowel in de vakinhoudelijke lijn (VAK-lijn) van het programma als in de onderzoekslijn (ZOEK-lijn) van het programma. In de VAK-lijn van het programma wordt in de aangeboden kennisbronnen in de vorm van literatuur en instructie door docenten voortdurend aangesloten bij het wetenschappelijk onderzoek in de betreffende vakgebieden c.q. bij wetenschappelijk onderzoek dat wordt of is uitgevoerd door de staf zelf. Er worden ook gastdocenten uitgenodigd om college te geven over hun (recente) onderzoek. In de ZOEK-onderwijslijn staan de ontwikkeling van een wetenschappelijke attitude en het verwerven van vaardigheden op het gebied van onderzoek centraal. Deze onderwijslijn culmineert in de uitvoering van het bachelorproject waar de inhoudelijke vraagstelling aansluit bij het onderzoeksprogramma en de onderzoeksexpertise van de staf. Centrale vakken in deze lijn zijn: Wetenschappelijk rapporteren in het eerste jaar, het Groepsonderzoeksproject in het tweede jaar en het Bachelorproject in het derde jaar. Aangegeven wordt welke onderdelen van het wetenschappelijk proces bij deze vakken aan de orde komen. Als onderzoeksondersteunende vakken gelden de vakken Statistiek 1 en 2, Methodologie Empirische Wetenschappen en Wetenschapsfilosofie, en Methoden en Technieken van Geografisch en Planologisch Onderzoek. Bachelor Technische Planologie: De zelfstudie geeft een overzicht van opbouw en inhoud van het curriculum. Tevens wordt aangegeven hoe de oriënterende en selecterende functie van het eerste jaar (propedeuse) tot uiting komen. Voor een schematisch overzicht van de inhoud van het programma wordt verwezen naar bijlage 2B. In de bacheloropleiding Technische Planologie wordt in alle curriculumjaren veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden van de student, aldus de zelfstudie. Door de jaren heen wordt de student via een duidelijke ‘onderzoeks- en rapportagelijn’ in een QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
101
vijftiental onderzoeksverslagen en papers uiteindelijk geleid naar het bachelorproject. Voor elk studiejaar wordt uitgebreid beschreven welke onderdelen op welke wijze een rol spelen bij de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. Ook wordt aangegeven hoe de student in aanraking komt met actuele wetenschappelijke theorieën op het gebied van planologie, vooral in de vorm van inhoudelijk gerichte themavakken. Uitgangspunt van de faculteit is dat bij het uitvoeren van onderzoeksopdrachten van de studenten in eerste instantie wordt uitgegaan van de plaatselijke onderzoeksprogramma’s en de onderzoeksexpertise van de vaste staf. Er worden ook gastdocenten uitgenodigd om college te geven over hun (recente) onderzoek. Master Culturele Geografie, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: De afzonderlijke onderwijsonderdelen van het programma worden besproken inclusief de mate waarin zij bijdragen aan de wetenschappelijke ontwikkeling van studenten. Voor alle opleidingen geldt het facultaire uitgangspunt dat het onderwerp van de thesis zo veel mogelijk moet aansluiten bij het onderzoeksprogramma en de onderzoeksexpertise van de vaste staf. Hoewel het traject van uitvoeren van het masteronderzoek en de verslaglegging daarvan in de masterthesis van de Master Culturele Geografie individueel uitgevoerd wordt, is het toch vormgegeven als een cursus. De studenten leren commentaar te geven en te krijgen en daardoor het projectplan, de dataverzameling, de analyse en de interpretatie van uitkomsten scherper te formuleren en uit te voeren, beter te verantwoorden en te communiceren, en breder te verankeren in de literatuur. Ook stafleden participeren in de discussies, en treden op als deskundige coreferent. In de masterthesis van de Master Planologie en Master Environmental and Infrastructure Planning worden alle bestudeerde onderdelen toegepast op een onderwerp naar keuze. Deze keuze is evenwel niet geheel vrijblijvend, want zal dienen te passen in het onderzoeksprogramma van de docenten Planologie. Het merendeel van de studenten gebruikt het afstudeerproject om kennis met de beroepspraktijk te maken, in de vorm van een stage bij een overheidsinstelling, een onderzoeksbureau of een adviesbureau. Vanuit de opleiding wordt geëist dat de student een theoretisch perspectief inbrengt in het onderzoek. Specifiek voor de Master Population Studies wordt beschreven hoe sinds september 2005 de masterthesislijn als een rode draad door het programma loopt, waardoor studenten gedurende het gehele jaar werken aan de masterthesis. Deze is gerelateerd aan het onderzoek van de staf. Onderdeel van de lijn is ook het schrijven en indienen van een onderzoeksvoorstel voor de masterthesis conform het NWO-format. De masterthesis fungeert door het jaar heen als een verzamelpunt, waar kennis en inzicht verworven tijdens het gehele collegejaar op gestructureerde wijze is gebruikt om een wetenschappelijk verantwoorde verhandeling te schrijven. Voor een schematisch overzicht van de inhoud van het programma wordt verwezen naar bijlagen 2C, 2F, 2G en 2H. Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde: De zelfstudie geeft een overzicht van de inhoud van het programma en bespreekt hoe aan de hand daarvan en middels welke onderwijsvormen de wetenschappelijke ontwikkeling van de studenten wordt gestimuleerd.
102
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Bij de masterthesis van de Master Economische Geografie is het vaste uitgangspunt dat ze wordt gericht op een onderwerp dat aansluit bij het onderzoeksprogramma en de onderzoeksexpertise van de vaste staf. Voor studenten die een maatschappelijke loopbaan ambiëren is het mogelijk een onderzoeksvraag te kiezen die aansluit op een maatschappelijk probleem van economisch-geografische relevantie, waarbij eventueel wordt samengewerkt met een onderzoeksof adviesbureau dan wel overheidsinstelling die zo’n vraag beantwoord wil zien. Ook bij de masterthesis van de Master Vastgoedkunde is het uitgangspunt dat ze wordt gericht op een onderwerp dat aansluit bij het onderzoeksprogramma en de expertise van de vaste staf. Juist bij vastgoedkundestudenten, waarvan het overgrote deel een maatschappelijke loopbaan ambieert, is het echter tevens gewenst en daarom ook mogelijk een onderzoeksvraag te kiezen die aansluit op een probleem uit de praktijk van de vastgoedontwikkeling, waarbij wordt samengewerkt met een onderzoeks- of adviesbureau (meestal de onderzoeksafdeling van een vastgoedonderneming of consultancybedrijf ) dan wel een overheidsinstelling die een oplossing voor zo’n probleem zoekt. Voor een schematisch overzicht van de inhoud van het programma wordt verwezen naar bijlagen 2D en 2E. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie, Bachelor Technische Planologie: De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleidingen, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van de afsluitende bachelorprojecten van beide opleidingen. Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de examencommissies en de opleidingscommissies. De commissie meent dat de wetenschappelijke ontwikkeling van studenten in de meeste opzichten adequaat vorm krijgt. Het inzicht in en de aansluiting bij lokale onderzoeksprogramma’s is echter bij de beide bacheloropleidingen nagenoeg afwezig. De commissie heeft waargenomen dat de bachelorstudenten hierop niet of nauwelijks zicht hebben. In beide bacheloropleidingen wordt gebruikgemaakt van internationaal gangbare handboeken, waardoor studenten op de hoogte raken van de meest actuele ontwikkelingen op het wetenschapsgebied. Wel zou wat de commissie betreft meer aandacht besteed mogen worden aan de wereldwijde optiek van de vakgebieden. Ook de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden komt in beide opleidingen voldoende aan de orde middels de zogenoemde ZOEK-lijn die de rode draad in het programma vormt met methodologische onderdelen in elk curriculumjaar. Op de mate waarin deze ook daadwerkelijk worden toegepast gaat de commissie in onder Facet 5 en Facet 20. De commissie heeft op grond van het bovenstaande per saldo echter vastgesteld dat het programma in voldoende mate tegemoet komt aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld mogen worden aan een wetenschappelijke bacheloropleiding (zie de facetaanduiding boven de paragraaf ).
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
103
Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: Bij de masteropleidingen hebben de studenten duidelijk beter zicht op de lokale onderzoeksprogramma’s, al zou bij de Master Planologie en de Master Environmental and Infrastructure Planning meer aandacht aan dit aspect mogen worden besteed. Ten aanzien van de Master Vastgoedkunde heeft de commissie in overweging genomen dat er (nog) nauwelijks relevant lokaal onderzoek plaatsvindt. Wat betreft de aansluiting met de state of the art van de vakgebieden concludeert de commissie dat de studenten van deze opleidingen daarmee in voldoende mate in aanraking komen, gezien de gebruikte literatuur (zoals handboeken en artikelen). Ook hier geldt dat ten aanzien van de Master Vastgoedkunde in overweging is genomen dat dit vakgebied nog in de kinderschoenen staat. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden is zonder meer goed verzorgd in de masteropleidingen. In de mastertheses wordt vaak aangesloten bij de lokale onderzoekspraktijk en het afstudeeronderzoek vormt duidelijk de spil van elk masterpogramma. Dat bij de Master Economische Geografie en de Master Vastgoedkunde ook c.q. vooral wordt aangesloten bij de relevante beroepspraktijk, vindt de commissie voor de hand liggen. Zij is in het bijzonder onder de indruk van coherentie en diepgang van de Master Population Studies en meent dat deze opleiding daarbij (mede dankzij haar kleinschaligheid) significant uitstijgt boven de basiskwaliteit. De commissie ziet op dit punt een duidelijke relatie met de gunstige studentstafratio van deze opleiding (zie onder Facet 13). Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie, Bachelor Technische Planologie: Voor alle studieonderdelen van de programma’s zijn in de studiegids doelstellingen vermeld. Deze doelstellingen geven de relatie weer tussen de inhoud van de programma’s en de doelstellingen ervan. In tabelvorm geeft de zelfstudie de relaties aan tussen de doelstellingen en eindtermen (ingedeeld in de dimensies van de Dublin-descriptoren) en de verschillende studieonderdelen. 104
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: Ook voor de masteropleidingen wordt in tabelvorm weergegeven wat de relatie is tussen de doelstellingen/eindtermen (ingedeeld volgens de Dublin-descriptoren) en de afzonderlijke onderwijsonderdelen. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen zijn gekoppeld aan de afzonderlijke curriculumonderdelen. De aangeleverde tabellen voldoen in de ogen van de commissie wel, maar het beeld had wat gedifferentieerder mogen zijn. In de huidige vorm ontstaat bijkans de suggestie als zouden alle eindtermen in alle programmaonderdelen aan de orde zijn: de tabellen zijn weinig onderscheidend. Zij is al met al wel van oordeel dat de eindtermen in het algemeen op passende wijze vertaald zijn in (leerdoelen van onderdelen van) de programma’s. Zij concludeert dat de inhoud van de pro gramma’s in het algemeen een concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Wel is zij van mening dat het afstudeerwerk van de bacheloropleiding in de huidige vorm te weinig een actieve beheersing van onderzoeksvaardigheden laat zien (zie onder Facet 20). De geformuleerde eindtermen zijn op dit punt duidelijk veel ambitieuzer dan in de werkelijkheid gerealiseerd wordt c.q. kan worden. Naar het oordeel van de commissie moet het voor studenten mogelijk zijn om met de inhoud van deze programma’s de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Zij gaat daarbij uit van een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, en van het ontbreken van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of de uitvoering daarvan. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: Het onderwijsprogramma kent een aantal deels overlappende onderwijslijnen. In een onderwijslijn zijn verschillende bij elkaar behorende en op elkaar afgestemde onderwijsonderdelen in tijd en inhoud aan elkaar gekoppeld. Onderscheiden worden: QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
105
1. de Vakinhoudelijke lijn (VAK-lijn); 2. een Vaardigheden en Toepassingen lijn (V&T-lijn), en 3. de ZOEK-lijn. De VAK-lijn bestaat uit onderwijsonderdelen waarin het verwerven van kennis en inzicht in het betreffende vakgebied volgens een kurkentrekkermodel centraal staat. Verschillende keren komen in het programma dezelfde thema’s c.q. onderwerpen aan de orde. Naast het verwerven van kennis en inzicht, komen daar voortschrijdend in het programma toepassing, analyse en een kennismaking met reflecteren bij. Daarbij nemen de diepgang en de uitgebreidheid van de wijze waarmee het onderwerp wordt behandeld steeds toe. Ook wordt steeds meer aandacht besteed aan de complexiteit en de positionering van het betreffende onderwerp. De V&T-lijn bevat de onderwijsonderdelen waarin vaardigheden en toepassingen centraal staan. Deze lijn kent een opbouw van basisvaardigheden naar specifieke onderzoeksvaardigheden. Ook de toepassingen laten een stijgende complexiteit zien. Toepassingen betreffen vooral het toepassen van kennis en inzicht verworven in de studieonderdelen die ondergebracht zijn in de VAK-lijn. De V&T-lijn behelst ook de confrontatie met praktijksituaties waarin studenten actief kennis nemen van verschillende concrete ruimtelijke situaties door middel van excursies. In de ZOEK-onderwijslijn staat de ontwikkeling van een wetenschappelijke attitude, en het verwerven van vaardigheden op het gebied van onderzoek centraal (zie ook onder Beschrijving). De samenhang van het programma wordt gevonden door de afstemming van verschillende studieonderdelen zowel binnen de betreffende onderwijslijn als tussen de onderwijslijnen. Bachelor Technische Planologie: De samenhang binnen het programma wordt vormgegeven door enerzijds een cluster samenhangende en gezichtsbepalende onderwijsonderdelen (waaronder algemene inhoudelijke basisvakken) en anderzijds een aantal onderwijslijnen: • • •
planningmethodologie en planningtheorie; ontwerpen; onderzoeks- en rapportagelijn, uitmondend in het bachelorproject.
De genoemde leerlijnen kennen onderwijsonderdelen in verschillende curriculumjaren die op elkaar voortbouwen en daarbij leiden tot verdieping. Zij lopen door in de Master Environmental and Infrastructure Planning en deels ook in de Master Planologie. Master Culturele Geografie: De samenhang in het programma wordt in eerste instantie bereikt doordat de vakken in de masteropleiding inhoudelijk voortbouwen op een gerichte selectie van vakken in de voorafgegane Bachelor Sociale Geografie en Planologie. Het gaat bij deze vakken om het toepassen van kennis en inzicht in de verhouding tussen mensen en plaatsen, en om het in concrete situaties observeren van de wijze waarop met plaatsen wordt omgegaan. In het masterprogramma is de dynamiek in de relaties tussen mensen en plaatsen het centrale thema. De masterthesis heeft betrekking op een wetenschappelijk onderzoek naar een specifiek onderwerp met betrekking tot veranderingen in de betekenis van plaatsen.
106
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Master Economische Geografie: Het masterprogramma bouwt inhoudelijk voort op de trits van (verplichte) economisch-geografische vakken in de Bachelor Sociale Geografie en Planologie, te weten: Economische Geografie 1 in jaar 1; Internationale Geografische Relaties in jaar 2; en Economische Geografie en Vastgoed in jaar 3. Naast kernvakken op deze gebieden kent het programma ook steunvakken in belangrijke specialisatie- en toepassingsgebieden waarop het eigen onderzoek van de docenten zich richt en waarop veel afgestudeerde economisch geografen werkzaam zijn. Het gaat hierbij om: ruimtelijk marktonderzoek, ruimtelijk economische ontwikkeling en beleid, vastgoedontwikkeling, regionale arbeidsmarktanalyse, en bedrijvendemografie. De zelfstudie wijst erop dat het geheel van kern- en steunvakken een goed en samenhangend overzicht biedt van waarmee economisch geografen zowel wereldwijd als in Nederland in hun onderzoek bezig zijn. Master Vastgoedkunde: De samenhang in het aangeboden programma schuilt niet in de natuurlijke samenhang van de gedoceerde vakken op zichzelf, maar wel in de omstandigheid dat ze met elkaar de ruimtelijke, financiële, organisatorische, beleidsmatige en juridische omgeving vormen waarin vastgoedprojecten tot ontwikkeling komen. Het kerncurriculum bestaat uit de kernvakken Vastgoedontwikkeling en Vastgoed en Grond enerzijds en een viertal steunvakken anderzijds waaruit er drie moeten worden gekozen: Bouwrecht, Proces- en projectmanagement, Financiering, en Vastgoedbelegging. Zij maken daarin kennis met kennis met wetenschappelijke inzichten betreffende de factoren waarde (financiering) en rendement (vastgoedbelegging), recht (bouwrecht), en organisatie (proces- en projectmanagement) die met elkaar de haalbaarheid van vastgoedontwikkeling op een bepaalde locatie bepalen. De samenhang van het kerncurriculum is vooral gelegen in het laatste: de beoordeling van haalbaarheid. Het geheel van de gevolgde vakken culmineert in de masterthesis tot een combinatie van inzichten betreffende de ruimtelijke, economische, financiële, organisatorische en juridische haalbaarheid van vastgoedontwikkeling, die wordt toegepast op een vraag of probleem dat zich in de vastgoedontwikkelpraktijk voordoet, hetzij bij private dan wel publieke actoren op de vastgoedmarkt. Master Planologie: Met de masteropleiding Planologie wordt met nadruk ingezet op de relatie tussen theorie en de academische reflectie op de praktijk enerzijds, en de handelingen in de praktijk en de ervaringen die daar uit voortvloeien anderzijds. Twee lijnen zijn daartoe door het curriculum verweven. De eerste lijn betreft het projectgebonden onderwijs en de tweede lijn betreft de rolverdeling tussen theorie, praktijk en vaardigheden, die in afzonderlijke vakken aan bod komt. Het projectgebonden onderwijs is in de masteropleiding Planologie opgezet rond het groepsgewijs werken aan projecten uit de planningpraktijk, de zogenaamde groepsprojecten. Er wordt gestreefd naar een wisselwerking tussen de groepsprojecten en een aantal relevante hoorcolleges. Na een serie hoorcolleges en een projectweek volgt het groepsproject. Aan de deelnemers van de groepsprojecten wordt de eis meegegeven het onderzoek van een sterke theoretische basis te voorzien. In de masteropleiding Planologie zetten drie vakken in het bijzonder de toon: Planning Theory 2, Volkshuisvesting en Stedelijke Vernieuwing, en Stadsplanning. De verantwoordelijke docenten hebben onderling de afspraak het theoretisch debat, het front van de praktijkdisQANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
107
cussie en de vaardigheden in de vorm van project-, proces- en programmamanagement in verschillende accenten onderdeel van ieders vak te maken. Op deze wijze wordt een complementair-inhoudelijke samenhang nagestreefd. De masterthesis vormt de kroon op het werk. Doel van het afstudeeronderzoek is om verdergaande ervaring op te doen met wetenschappelijk onderzoek. Hierbij moeten de theoretische verworvenheden worden omgezet naar concrete handelingen die horen bij het doen van onderzoek. Master Environmental and Infrastructure Planning: Het programma is opgebouwd rond drie sterk met elkaar samenhangende kernthema’s: Environmental Planning, Infrastucture Planning en Water Management. In de masteropleiding wordt op deze thema’s voortgebouwd op basis van corresponderende vakken in de voorafgegane Bachelor Technische Planologie. Voor de inhoudelijke vakken op deze gebieden en de masterthesis gelden procesmatige, (planning-) theoretisch gerichte kernvakken als basisstof: Planning Theory 2, Planning Theory 2 Tutorial, Process and Project Management, en International Planning Practice. Deze vakken zijn in de meeste gevallen dan ook aan het begin van de opleiding geplaatst. De masterthesis vormt de kroon op het werk. Doel van het afstudeeronderzoek is om verdergaande ervaring op te doen met wetenschappelijk onderzoek. Hierbij moeten de theoretische verworvenheden worden omgezet naar concrete handelingen die horen bij het doen van onderzoek. Voorbereiding op de masterthesis vindt plaats in het vak Planning Research. Master Population Studies: Het schrijven van de masterthesis loopt als een rode draad door de opleiding. In opeenvolgende vakken wordt de masterscriptie ‘meegenomen’ in: • • • • • • •
het schrijven van voorstel voor de masterthesis in het vak Research Process, met daarin een theoretisch raamwerk en een conceptueel model; Population Information door de vraag te behandelen welke data te gebruiken in relatie tot onderzoeksvragen zoals geformuleerd in Research Process; refreshing van basiskennis SPSS en Excel in Population Information; welke analyse methoden toe te passen in de analytische vakken; eerste stappen van datavoorbereiding/analyse van bestaande dataset in DHS-workshop; opzetten van een stapsgewijs analyseplan in Demographic Survey Analysis; plaatsing van het onderwerp en de resultaten van de scriptie in de maatschappelijke, beleids- en interventiecontext in het vak Population Debate.
Vanaf het collegejaar 2005-2006 is er vooral tussen de analytische vakken onderling ook een sterke interne samenhang: ze worden georganiseerd in kortdurende, fulltime modulen van twee weken en sluiten qua inhoud en werkvorm nauw op elkaar aan. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie: De commissie is van mening dat de samenhang in het programma goed is doordacht en dat de lijnen die zijn onderscheiden bij het ontwerp van het programma (zie hierboven onder Beschrij108
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
ving) een zinvolle indeling vormen. De lijnen bleken in de gesprekken met de studenten ook als zodanig te worden herkend. De commissie heeft niet de indruk dat er sprake is van geregeld afstemmingsoverleg tussen de betrokken docenten over (‘periodiek onderhoud’ aan) de inhoud van het programma als geheel, bijvoorbeeld in termen van afstemming tussen de lijnen. Zij is van oordeel dat het zwaartepunt veeleer is gelegen in de basiseenheden die een nadrukkelijke rol spelen in de masteropleidingen. Het accumulerend effect in de opbouw van het curriculum zou groter mogen zijn in de ogen van de commissie: in de huidige vorm bouwen onderdelen niet optimaal op elkaar voort. Zo zou de opgedane kennis op het gebied van methoden en technieken nadrukkelijker in het afsluitende bachelorproject tot uitdrukking moeten komen. Studenten oordeelden desgevraagd tijdens het visitatiebezoek in het algemeen positief over de samenhang binnen het programma. Concluderend is de commissie op basis van deze overwegingen van oordeel dat de studenten van deze opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: De samenhang binnen de programma’s van de masteropleidingen wordt in de ogen van de commissie in eerste instantie bepaald door de inhoudelijke inbedding in de basiseenheden binnen de faculteit: Culturele Geografie, Demografie, Economische Geografie en Planologie. Alle opleidingen kennen daardoor een eigen duidelijke basis binnen het onderwijsaanbod van de faculteit. Afstuderen binnen deze opleidingen komt in de praktijk neer op het volgen van onderwijsmodulen c.q. het betrokken raken bij onderzoek van een herkenbare signatuur. Maar evenals bij de bacheloropleidingen vindt de commissie dat de onderdelen op het gebied van Methoden en Technieken herkenbaarder zouden moeten terugkeren in het afsluitende project, in dit geval de masterthesis. Ten aanzien van de Master Planologie is de commissie van oordeel dat de focus van het programma wat scherper zou moeten worden, waardoor het programma aan verdieping zou winnen. De studenten toonden zich tijdens het visitatiebezoek in het algemeen positief over de samenhang binnen de door hen gevolgde programma’s. In het geval van de Master Planologie constateren zij enige overlap tussen vakken, terwijl hun niet bekend is of deze functioneel is bedoeld. De Master Population Studies onderscheidt zich in positieve zin doordat alle programmaonderdelen duidelijk zijn afgesteld op de masterthesis die als het ware de ruggengraat van de opleiding vormt. De commissie is van mening dat men er in is geslaagd om op doordachte wijze alle overige onderdelen functioneel te maken ten opzichte van het afstudeerwerk. In haar ogen stijgt de opleiding in dit opzicht uit boven de basiskwaliteit. Concluderend is de commissie op basis van deze overwegingen van oordeel dat de studenten van deze opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
109
Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De zelfstudie wijst erop dat uit evaluaties onder studenten geen klachten zijn voortgekomen over de studeerbaarheid van het programma. Volgens het opleidingsmanagement is de studielast evenwichtig gespreid, zijn er geen echte struikelvakken, zijn er geen hoge instapdrempels en kunnen er altijd wel oplossingen worden gevonden voor individuele problemen. De opleiding stelt eisen ten aanzien van de toelating tot de verschillende jaren. Studenten die het eerste jaar minder dan 31 EC behaald hebben, hebben geen toegang tot het tweede jaar van de opleiding. Voor toelating tot het derde jaar dient de propedeuse te zijn behaald en dienen ten minste 31 EC uit het tweede jaar behaald te zijn. Naast deze drempels voor de toelating tot de verschillende jaren van de opleiding gelden er voor verschillende vakken in de V&T- en ZOEK-lijn specifieke instapeisen om zinvol participeren in die vakken te waarborgen. Wanneer individuele studenten door deze instapeisen onredelijk in hun studievoortgang worden belemmerd, kan een op maat gesneden oplossing worden gezocht. Bachelor Technische Planologie: De zelfstudie beschrijft hoe door een doordachte organisatie van het programma wordt bijgedragen aan een goede studeerbaarheid van de opleiding. De zelfstudie wijst erop dat uit evaluaties onder studenten geen klachten zijn voortgekomen over de studeerbaarheid van het programma en dat de studielast adequaat is. Dat blijkt ook in de praktijk, want meerdere studenten slagen erin de opleiding in drie jaar af te ronden. Voor individuele gevallen wordt in de praktijk een ad-hocoplossing gezocht. Gedurende het academisch jaar 2006-2007 is de studeerbaarheid tijdelijk negatief beïnvloed door langdurige ziekte van een docent, het overlijden van een medewerker en een langdurig onvervulde vacature. Alle masteropleidingen met uitzondering van de Master Population Studies: De masteropleidingen kennen voor studenten van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie c.q. de Bachelor Technische Planologie een regeling voor de voorlopige toelating op voorwaarde dat niet meer dan 15 EC in het bachelorprogramma ontbreken en dat de bachelorscriptie wel afgerond is. Er zijn twee instapmomenten per jaar (september en februari), hetgeen volgens de zelfstudie de toegankelijkheid van het programma bevordert, ook voor bachelors van andere opleidingen. De studenten die in februari instromen, ontvangen wel een waarschuwing dat voor hen de volgorde van vakken niet optimaal is. Master Culturele Geografie: De studielast van het programma is volgens de zelfstudie goed (gespreid) en de studeerbaarheid ervan is adequaat. Toch ervaren studenten problemen met de studielast. Dit komt enerzijds 110
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
doordat nogal wat studenten de achterstallige 15 EC uit de bacheloropleiding in het eerste semester van de masteropleiding nog moeten wegwerken. Daarnaast worden ze aan het begin van de opleiding geconfronteerd met een aantal intensieve onderwijsonderdelen. Ook krijgen ze te maken met een intensivering van de gehanteerde werkwijzen die van studenten veel meer inzet vergen dan wat zij gewend waren in de Bachelor Sociale Geografie en Planologie. De werkwijzen bestaan uit veel kleinschalig activerend onderwijs in de vorm van het uitvoeren van opdrachten (zelfstandig onderzoek), het presenteren en het discussiëren over de resultaten van het zelfstandig onderzoek. Studenten worden in de studiegids gewezen op deze intensieve werkwijze en in de eerste bijeenkomst van de masteropleiding worden de werkwijze en de verwachtingen van de studenten besproken. De zelfstudie meldt dat de korte studieduur van een jaar een negatief effect heeft op de diepgang die kan worden bereikt en de mogelijkheid om de scriptie tijdig af te ronden. Master Economische Geografie: Onderwijsevaluaties wijzen volgens de zelfstudie uit dat de studielast van het programma goed (gespreid) is en dat de studeerbaarheid ervan adequaat is. Er zijn geen vakken met een duidelijk struikelblokkarakter geïdentificeerd. In elke periode staan verplichte en keuzevakken naast elkaar. Bijna alle vakken kennen een opzet met opdrachten en een eindtoets of -presentatie, zodat de studielast niet alleen aan het eind van de perioden valt. In het studiejaar 2005-2006 is een strakker regime van voorbereiding van de masterthesis ingevoerd om een tijdige start en afronding van de thesis te bevorderen. Master Vastgoedkunde: In elke periode staan verplichte en keuzevakken naast elkaar. Bijna alle vakken kennen een opzet met opdrachten en een eindtoets of -presentatie, zodat de studielast niet alleen aan het eind van de perioden valt. Onderwijsevaluaties wijzen volgens de zelfstudie uit dat de studielast van het programma goed (gespreid) is en dat de studeerbaarheid ervan adequaat is. Er zijn geen vakken met een duidelijk struikelblokkarakter geïdentificeerd. Wel vragen de vakken Proces- en Projectmanagement en Bouwrecht specifieke aandacht, omdat deze vakken in het verleden minder goed zijn geëvalueerd respectievelijk bij de start van de opleiding problemen hebben gegeven. Het opleidingsmanagement zegt in de zelfstudie niet over aanwijzingen te beschikken dat de vele via een schakelprogramma ingestroomde hbo-bachelors structureel grotere problemen hebben met het niveau van het onderwijs dan de wo-bachelors. Wel hebben veel (en voornamelijk de hbo-) studenten enige moeite met het vereiste theoretische en methodisch-technische gehalte van de afstudeerscripties; het tempo van voltooiing daarvan is mede hierdoor nogal eens te laag. Master Planologie: Onderwijsevaluaties wijzen volgens de zelfstudie uit dat de studielast van het programma goed (gespreid) is en dat de studeerbaarheid ervan in het algemeen niet tot problemen leidt. Wel wordt door de studenten de studiedruk in het eerste deel van het eerste semester als hoog ervaren. In de opleidingscommissie is afgesproken om dit probleem op te lossen in onderling overleg. Wel is gebleken dat studenten vooral het gezamenlijk samenstellen van onderzoeksQANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
111
rapportages (zoals onder andere wordt verlangd met de groepsprojecten) onderschatten qua tijdsinspanning. Hiervoor is nog geen oplossing gevonden. Al bij de start van de Master Planologie werd duidelijk dat studenten veel tijd verliezen wanneer ze pas bij aanvang van het tweede semester gaan nadenken over hun afstudeeronderzoek. Daarom is besloten dat ze aan het einde van het eerste semester hun onderzoeksvoorstel moeten afronden. Dit moet een ‘vliegende’ start mogelijk te maken na de kerstperiode bij het begin van het tweede semester. Mede om de studeerbaarheid van de opleiding te monitoren heeft de opleiding verschillende reflectiemomenten ingebouwd waarbij het oordeel van studenten wordt gevraagd over aspecten van het onderwijs, waaronder studeerbaarheid. Eén daarvan is een exitgesprek na afloop van de studie. Master Environmental and Infrastructure Planning: Onderwijsevaluaties wijzen volgens de zelfstudie uit dat de studielast van het programma goed (gespreid) is en dat de studeerbaarheid ervan in het algemeen niet tot problemen leidt. De programmaonderdelen zijn gelijkmatig over twee semesters verdeeld. De vakken met bijbehorende opdrachten en tentamens kunnen in beginsel per semesterdeel worden afgerond. Het eerste deel van het eerste semester wordt door de studenten als druk ervaren. Momenteel wordt bekeken hoe deze druk kan worden verminderd, door bijvoorbeeld een tentamen later te plannen. Op verzoek van de studenten is de studielast van het vak Process and Project Management verdeeld over het tweede semester. Met de voorbereiding van de masterthesis moet al in het eerste semester worden begonnen: de studenten moeten dan hun onderzoeksvoorstel afronden tijdens het studieonderdeel Planning Research. Om de rendementen te vergroten en ook om de studievoortgang van individuele studenten beter te kunnen volgen zijn tutorgroepen ingesteld. Deze groepen, bestaande uit vier tot zes studenten, spreken gemiddeld een keer per tien weken met één van de bij de Master Environmental and Infrastructure Planning betrokken docenten. De buitenlandse studenten (die er in groten getale zijn, vooral uit Indonesië) lukt het in de meeste gevallen wel om de opleiding binnen de cursusduur van één jaar af te ronden. Master Population Studies: In het collegejaar 2005-2006 evalueerden studenten alle vakken in de MSc als inhoudelijk goed tot zeer goed. Ook gaf de meerderheid aan dat het aantal colleges precies goed is voor de studielast die er voor staat. In zijn algemeenheid vinden studenten het masterjaar een zwaar jaar, waarin hard moet worden gewerkt, maar ook veel wordt geleerd. Het aanbieden van de analytische vakken in een modulaire structuur wordt zeer positief beoordeeld: in een periode van twee weken worden technieken geleerd die – volgens de curriculumevaluaties 2005-2006 – nooit meer zullen worden vergeten. Uit de zelfde evaluaties komt naar voren dat het behalen van een masterdiploma na één jaar vooral voor internationale studenten met een éénjarige beurs een grote werkdruk veroorzaakt. Wanneer zij vakken niet in één keer halen (bijvoorbeeld door aanpassingsproblemen aan het onderwijssysteem in Nederland) wordt het (steeds) moeilijker het gehele programma in één jaar af te maken. Met de internationale studenten wordt dan ook ieder half semester een korte evaluatie gehouden waarin de voortgang en eventuele belemmeringen worden besproken. Er wordt overigens door docenten alles gedaan om waar mogelijk studenten op tijd te kunnen laten afstuderen.
112
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Het vroegtijdig aandacht schenken aan en het beginnen met het schrijven van een onderzoeksvoorstel voor de masterthesis, meteen aan het begin van de masteropleiding, ervaren de studenten als zeer positief. Volgens de curriculumevaluatie 2005-2006 heeft dit de studeerbaarheid vergroot. Het programma kent twee instapmomenten, maar studenten wordt aangeraden om in september te beginnen met hun masteropleiding. Instappen in het tweede semester (in februari) is mogelijk, maar is niet ideaal vanwege de opbouw van het programma en komt dus de studeerbaarheid niet ten goede. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie: De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar onder meer hun oordeel over de studielast en de studeerbaarheid van het programma. Zij heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover per saldo tevreden zijn, maar wel enkele kritische kanttekeningen plaatsen. Het eerste jaar van de opleidingen is aan de lichte kant en kent ook weinig contacturen, hetgeen door de studenten zelf als probleem wordt ervaren. Het programma van de bacheloropleidingen als geheel is niet erg uitdagend en de docenten hebben volgens de studenten duidelijk last van een hoge werkdruk. Knelpunten die in de evaluaties geconstateerd worden ten aanzien van de uitvoering van afzonderlijke onderdelen, kunnen in de praktijk langere tijd voortduren, voordat ze worden aangepakt. Daar staat tegenover dat er verschillende kanalen zijn waarlangs studenten hun op- en aanmerkingen kwijt kunnen over de uitvoering van het onderwijs, ook langs informele weg. Ondanks de kritische kanttekeningen is de commissie van oordeel dat het totaalbeeld op dit facet overwegend positief is: de studielast van de afzonderlijke onderdelen is aan de maat, er is gezorgd voor een redelijk goede spreiding van de studielast en het opleidingsmanagement heeft oog voor de studeerbaarheid van de opleidingen, al is de effectiviteit van zijn inspanningen soms mager en regelmatig weinig zichtbaar (zie ook de facetten 17 en 18). Het gegeven dat de studenten zich over het geheel genomen tevreden hebben getoond met de studeerbaarheid van de opleidingen, heeft de commissie gebracht tot een voldoende score op dit facet. Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: De studenten hebben aangegeven de overgang van bacheloropleiding naar masteropleiding te hebben ervaren als een schielijke versnelling in de studie-inspanningen. Daarentegen zijn ze duidelijk meer tevreden over de studeerbaarheid van hun opleiding dan de bachelorstudenten. Wel wordt algemeen de studieduur van een jaar te kort gevonden: de stof in het eerste deel van de opleiding krijgt geen tijd om te bezinken en het afstudeerwerk komt in de knel. Alle studenten waren positief over de mogelijkheid om al aan de masteropleiding te beginnen als men minder dan 15 EC mist van het bachelorprogramma. In hun ogen bevordert deze maatregel de studeerbaarheid. Bij de Master Planologie geldt volgens de studenten als studiebelemmerende factor dat de groepsprojecten die voorafgaan aan het afstuderen, te laat worden gestart, omdat het startdocument van de externe opdrachtgever in de praktijk te laat binnenkomt. Door de uitloop van het groepsproject loopt ook de masterthesis vertraging op. Studenten menen dat met de QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
113
thesis al voor het einde van het eerste semester zou moeten worden gestart, hetgeen volgens de zelfstudie inmiddels ook is gerealiseerd. Studenten van de Master Planologie willen ook een actievere opstelling van de docenten bij het bepalen van de onderzoeksopzet. Zo komt het bij de Master Planologie, Master Vastgoedkunde, Master Economische Geografie en Master Culturele Geografie voor dat er weken verstrijken voordat een student een scriptieafspraak kan maken met een (afstudeer)docent. De commissie is van oordeel dat het opleidingsmanagement duidelijke inspanningen pleegt om de studeerbaarheid van de masteropleidingen te bevorderen: maatregelen tot betere spreiding van de studielast en het naar voren halen van de start van de voorbereiding van het afstudeerwerk zijn daar duidelijke voorbeelden van. De druk op de studeerbaarheid die ontstaat als gevolg van de korte cursusduur van de masteropleidingen, is duidelijk een factor die buiten het machtsbereik van het management ligt. Op grond van de gesprekken met studenten en docenten, en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat het opleidingsmanagement voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en van de spreiding daarvan. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie: De zelfstudie geeft een overzicht van de instroom van de afgelopen jaren. De instroom in de bacheloropleiding SG&P vertoont een redelijk stabiel beeld en schommelt rond de 80-100 inschrijvingen. Ook het beeld bij de Bachelor Technische Planologie is tamelijk stabiel: sinds 2002 lag het aantal inschrijvers ongeveer rond de 25-35. Beschreven wordt welke toelatingsregelingen gelden en welke voorlichtingsactiviteiten er worden ontplooid richting aspirant-studenten en richting eigen studenten.
114
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: Ook voor de masteropleidingen geeft de zelfstudie een overzicht van de instroomcijfers in de afgelopen jaren. De instroom in 2004 en 2006 was (inclusief voorlopig toegelatenen) bij de Master Culturele Geografie 11 respectievelijk 18, bij de Master Economische Geografie 10 respectievelijk 19, bij de Master Vastgoedkunde 22 respectievelijk 29, bij de Master Planologie in beide jaren 20, bij de Master Environmental and Infrastructure Planning 41 respectievelijk 33 en bij de Master Population Studies 7 respectievelijk 6. Voor alle opleidingen worden de toelatingsregelingen beschreven alsmede de voorlichtingsactiviteiten voor derdejaars bachelorstudenten en geïnteresseerden van buiten de faculteit. De toelating tot de diverse masteropleidingen is toevertrouwd aan een facultaire Toelatingscommissie, waarvan alle mastercoördinatoren lid zijn en de decaan voorzitter. Eerder in dit rapport werd al melding gemaakt van de regeling dat met de masteropleiding mag worden begonnen wanneer niet meer dan 15 EC van het bachelorprogramma ontbreken (met uitzondering van het bachelorproject). Master Culturele Geografie: Hbo-instromers van aansluitende richtingen krijgen een op de inhoud van hun hbo-opleiding afgestemd schakelprogramma van als regel 60 EC opgegeven, dat na voltooiing toelating tot de masteropleiding geeft. Met de opleiding leraar aardrijkskunde van de Christelijke Hogeschool Leeuwarden bestaat een afstemming van studieprogramma’s. Studenten van deze opleiding volgen een schakelprogramma van 30 EC. Master Economische Geografie: Hbo-instromers van enigszins aansluitende richtingen krijgen een op de inhoud van hun hbo-opleiding afgestemd schakelprogramma van als regel 60 EC opgegeven, dat na voltooiing toelating tot de masteropleiding geeft. Deze instromers kwamen al regelmatig toen de masteropleiding Economische Geografie nog een afstudeerrichting van de doctoraalopleiding SG&P was. In de loop der tijd is het aantal geleidelijk toegenomen. De studieprestaties van de hbo-instromers geven in het algemeen reden tot voldoening, aldus de zelfstudie, en er doen zich geen specifieke problemen met de aansluiting voor. Master Vastgoedkunde: Hbo-instromers van enigszins aansluitende richtingen krijgen een op de inhoud van hun hboopleiding afgestemd schakelprogramma van als regel 60 EC opgegeven, dat na voltooiing toelating tot de masteropleiding geeft. Er is een overeenkomst afgesloten met de Hanzehogeschool in Groningen die voorziet in een verkort schakelprogramma voor een deel der HHSafgestudeerden Vastgoedkunde. De HHS selecteert van haar vastgoedkundestudenten in het vierde jaar een tiental van de best presterende studenten, die een verkort schakelprogramma van 30 EC kunnen volgen in de keuzeruimte van hun hbo-bachelorstudie en daardoor direct na afronding van hun studie in het masterprogramma Vastgoedkunde kunnen instromen (de zogenoemde ‘indaalvariant’). Alle andere tot de opleiding toe te laten hbo-afgestudeerden – ook die van de HHS – doen een schakelprogramma van een vol jaar (60 EC). Master Planologie: Hbo-studenten met een ‘verwant’ bachelorprogramma krijgen eerst een schakelprogramma van ongeveer 60 EC op basis waarvan zij een toelatingsbewijs tot de masteropleiding kunnen QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
115
verkrijgen. Doel van het schakelprogramma is om deficiënties op het gebied van planologie en academische vorming weg te werken. Met de Hanzehogeschool te Groningen en de Noordelijke Hogeschool te Leeuwarden is overleg gaande om studieonderdelen van het schakelprogramma op te nemen in het bachelorprogramma (binnen een minor en keuzevakruimte) van de genoemde hbo-instellingen, bij elkaar ter grootte van 60 EC. Master Environmental and Infrastructure Planning: Conform de Master Planologie. Met een tweetal buitenlandse instituten heeft de faculteit zogenoemde double degree masterprogramma’s opgezet: met het Institut Teknologik Bandung in Indonesië (sinds 2004-2005) en met het Institut für Chemie und Biologie des Meeres (ICBM) te Oldenburg. De Indonesische studenten worden special voor dit programma geselecteerd. Ze zijn in het bezit van een bachelordiploma en als planoloog in dienst bij de Indonesische overheid. Nadat ze het eerste jaar van hun double degree programma met succes hebben afgerond worden ze toegelaten tot de Master Environmental and Infrastructure Planning. Studenten die deze masteropleiding met succes afronden krijgen zowel een diploma van de RUG als van het Institut Teknologi Bandung. Met het ICBM te Oldenburg heeft de faculteit een tweejarige masteropleiding Integrated Coastal Zone Management – eveneens een double degree programma – ontwikkeld, waarbij studenten het eerste jaar in Oldenburg en het tweede jaar in Groningen zullen studeren. De opleiding start in september 2007 in Oldenburg. Ook hier zullen studenten twee diploma’s kunnen behalen. Master Population Studies: De instroomeis voor de Master in Population Studies bestaat uit een aan Demografie gerela teerde bacheloropleiding (minimum), twee vakken statistiek en Engelse taalvaardigheid. Kennis van computer programma’s als SPSS/Excel wordt sterk aanbevolen, maar is voor studenten uit ontwikkelingslanden niet altijd haalbaar. In de afgelopen jaren waren studenten afkomstig uit Nederland, India, Indonesië, Portugal, Bangladesh, Japan, Iran, Kosovo, Albanië, Zambia, Rwanda, Malawi, Ethiopië, Pakistan, Kazachstan. Sinds de start van de eenjarige masteropleiding in 2004 is de strenge selectie die tot dan toe gold, opgeheven. Het aantal aanmeldingen van internationale studenten is sindsdien aanzienlijk gestegen, maar niet alle aspirant-studenten zijn in staat om ook daadwerkelijk naar de RUG te komen, omdat ze niet over een beurs beschikken. Gedacht wordt om in de toekomst via e-learning deze studenten in staat te stellen om de opleiding (of delen daarvan) in eigen land te volgen. Studenten van de plaatselijke Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie kunnen direct instromen in de Master Population Studies. Het aantal studenten dat doorstroomt van deze bacheloropleidingen lijkt mede dank zij de minor Demografie iets toe te nemen. De minor is niet verplicht maar wordt wel dringend aangeraden, gezien de benodigde kennis van statistiek. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding.
116
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
De activiteiten van de faculteit op het gebied van aansluiting vwo-wo zijn adequaat. Er wordt realistische voorlichting gegeven aan aspirant-studenten. Voor bachelorstudenten bestaat er voldoende gelegenheid om kennis te nemen van de mogelijkheden van de verschillende masteropleidingen. Studenten van alle masteropleidingen gaven tegenover de commissie aan de overgang tussen bachelor- en masteropleiding als groot te hebben ervaren. De commissie merkt dit aan als indicatie dat het opleidingsmanagement er verstandig aan doet om naar een betere afstemming tussen bachelor- en masteropleidingen te zoeken qua inhoud, niveau en omvang. De toelating van buitenlandse studenten tot de Master Population Studies vormt een verhaal apart. De eisen vanuit de opleiding zijn duidelijk, maar in de praktijk komen daar nog ‘externe eisen’ bovenop, zoals die gehanteerd worden door de betrokken overheden en door de instanties die betalen voor de opleiding. Niet zelden beginnen deze studenten daardoor te laat aan de opleiding en kunnen zij de studieduur van één jaar alleen realiseren door zeer hard te studeren. De studenten erkennen dat deze situatie buiten de macht van de faculteit ligt. De commissie is van oordeel dat er in de meeste gevallen goede schakelprogramma’s van voldoende omvang zijn ontwikkeld voor de toelating van afgestudeerde bachelors van verwante hbo-opleidingen. Bij de Master Vastgoedkunde wordt in het schakelprogramma voor hbodoorstromers volgens de studenten te weinig aandacht besteed aan de wetenschappelijke vorming van de studenten. Wat de commissie betreft behoort dit een aandachtspunt te zijn. Waardering heeft zij voor de samenwerking met naburige hbo-instellingen, waarbij afstemming wordt bereikt over het laten ‘indalen’ van een deel van het schakelprogramma in het hbo-curriculum. Goede voorbeelden daarvan zijn de afstemming tussen de Master Culturele Geografie en de opleidingen tot leraar aardrijkskunde respectievelijk de afstemming tussen de Master Vastgoedkunde en de opleiding Vastgoedkunde van de Hanzehogeschool Groningen. Ook heeft de commissie waardering voor de double degree programmes waarbij intensief wordt samengewerkt met de universiteiten in Bandung en Oldenburg. Zij vat dit gegeven op als een illustratie dat de betrokken masteropleidingen goed zicht hebben op hetgeen in internationaal verband op hun vakgebied wordt geëist, een aspect dat ook onder Facet 1 aan de orde is geweest. De commissie concludeert op basis van het bovenstaande dat de opleidingen op een welover wogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau bewerkstelligen dat er qua vorm en inhoud wordt aangesloten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Zij heeft er alle vertrouwen in dat het wetenschappelijk karakter van de Master Vastgoedkunde zich de komende tijd goed zal weten te ontwikkelen wanneer ook het wetenschappelijk onderzoek op het vakgebied meer gewicht krijgt. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
117
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie omvat 180 EC. Het programma van de bacheloropleiding Technische Planologie omvat 180 EC. Het programma van de masteropleiding Culturele Geografie omvat 60 EC. Het programma van de masteropleiding Economische Geografie omvat 60 EC. Het programma van de masteropleiding Vastgoedkunde omvat 60 EC. Het programma van de masteropleiding Planologie omvat 60 EC. Het programma van de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning omvat 60 EC. Het programma van de masteropleiding Population Studies omvat 60 EC. Oordeel De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De bacheloropleiding Technische Planologie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De masteropleiding Culturele Geografie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De masteropleiding Economische Geografie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De masteropleiding Vastgoedkunde voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De masteropleiding Planologie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De masteropleiding Population Studies voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De zelfstudie geeft in tabelvorm een overzicht van de gehanteerde werkvormen (zie tabel RUG.1). De diversiteit daarvan vloeit enerzijds voort uit het feit dat deze zijn afgestemd op de doelstellingen van de onderwijsonderdelen en de eindtermen, maar is anderzijds ook bewust beleid om de studie aantrekkelijk te maken. Daarnaast is er bij de afstemming tussen vormgeving en inhoud voor gekozen om de opleiding zo in te richten dat studenten in de loop van het programma steeds meer participeren in werkvormen waarin zij zelf actief kennis, inzicht, vaar118
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
digheden en een gewenste attitude verwerven (kleinschalig activerend onderwijs ofwel KAO, scriptie, excursie). KAO wordt vooral gehanteerd in de ZOEK-lijn van de opleiding. Ook neemt het aandeel van keuzeonderdelen toe. Dit past bij de doelstelling om studenten te leren kiezen en oordeelsvorming te ontwikkelen. Tabel RUG.1 Verdeling studie-uren bij Bachelor Sociale Geografie en Planologie Onderwijsvorm Hoorcollege Werkcollege KAO *) Paper, scriptie Practicum Excursie Zelfstudie Keuzevakruimte Totaal
Jaar 1
238 16 31 100 148 0 1147 0 1680
Jaar 2
198 6 74 80 60 24 958 280 1680
Jaar 3
80 0 244 200 0 96 360 700 1680
Totaal
516 22 349 380 208 120 2465 980 5040
*) Kleinschalig Activerend Onderwijs (zie ook tabellen RUG.2 t/m RUG.8)
Bachelor Technische Planologie: De zelfstudie geeft in tabelvorm een overzicht van de gehanteerde werkvormen (zie tabel RUG.2). Het onderwijs in de bacheloropleiding Technische Planologie is gericht op het ontwikkelen van een kritisch-analytische studiehouding en op het aanleren van onderzoeksvaardigheden. De student wordt gestimuleerd actief en zelfwerkzaam te zijn. De bij Facet 4 besproken aanpak in de onderzoeks- en rapportagelijn is daarom studentgeoriënteerd. Het uitgangspunt achter het programma is om – afhankelijk van de beschikbare middelen en menskracht – de student zo veel mogelijk individueel of in kleine groepen te begeleiden (kleinschalig studentactiverend onderwijs). Door middel van groepsopdrachten (waarbij in werkgroepen van twee of meer studenten moet worden samengewerkt) wordt de student voorbereid op de beroepspraktijk van planologen. De zelfstudie wijst erop dat, gezien de gekozen uitgangspunten, het relatieve aandeel van hoorcolleges bewust gering is gehouden. Voor de verschillende onderwijsvormen, zoals het bachelorproject, bestaat een protocol waarin ook een toetsingsprotocol is opgenomen. Tabel RUG.2 Verdeling studie-uren over werkvormen bij Bachelor Technische Planologie Onderwijsvorm Hoorcollege Werkcollege KAO Paper, scriptie Practicum Excursie Zelfstudie Keuzevakruimte Totaal
Jaar 1
282 46 29 100 120 0 1103 0 1680
Jaar 2
228 22 66 50 65 16 1093 140 1680
Jaar 3
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
77 16 238 238 45 0 366 700 1680
Totaal
587 84 333 388 230 16 2562 840 5040
119
Master Culturele Geografie: De zelfstudie beschrijft de gehanteerde werkvormen en geeft het aandeel daarvan weer in tabelvorm (zie tabel RUG.3). Benadrukt wordt dat het accent ligt op kleinschalig activerend onderwijs. De omvang van de groep is in nagenoeg alle gevallen niet hoger dan 25. Dit uitgangspunt krijgt vooral vorm door het in subgroepen laten uitvoeren van zelfstandig onderzoek en het voorbereiden van presentaties die voor de plenaire groep worden gehouden en besproken. Beschreven wordt hoe de masterthesis de vorm heeft gekregen van een mastercursus met plenaire bijeenkomsten maar met individuele begeleiding door docenten. Tabel RUG.3 Verdeling studie-uren over werkvormen bij Master Culturele Geografie Werkvorm Hoorcolleges Werkcolleges KAO Paper, scriptie Practicum Excursie Zelfstudie Keuzevakruimte Totaal
Uren 46 6 428 526 0 0 394 280 1680
% 3 0 25 31 0 0 23 17 100
Master Economische Geografie: Uitgangspunt van het onderwijs in de masterfase is dat de in de bachelorfase reeds gevormde leerling dichter bij de onderwijzende meester komt, zowel wat betreft de aandacht die de leerling geniet, als wat betreft het prestatieniveau dat hij of zij levert. Ook bij deze opleiding is dan ook gekozen voor kleinschalig onderwijs. De ‘klas’ wordt bij het geven van opdrachten regelmatig in kleinere units opgesplitst, die naar behoefte coaching van de docent ontvangen. Het kleinschalige onderwijsmodel, met veel directe interactiemogelijkheid tussen docent en student, is naar de mening van het opleidingsmanagement de beste wijze om de kernkwaliteiten die in de eindtermen zijn neergelegd, te realiseren. De zelfstudie geeft een overzicht van de gehanteerde werkvormen in tabelvorm. Bijna de helft van de studieruimte is bestemd voor het produceren van korte discussiebijdragen, referaten, presentaties en essays (‘papers’) dan wel wat grotere scripties. Evenals bij de Master Culturele Geografie wordt de masterthesis sinds het studiejaar 2005-2006 ‘klassikaal’ voorbereid om studievertraging te vermijden. De begeleidende docenten zien erop toe dat de gekozen onderwerpen voldoen qua breedte en diepgang, en goed aansluiten bij de expertise en onderzoeksthema’s van de wetenschappelijke staf. Er wordt op toegezien dat voor externe afstudeeronderzoeken dezelfde wetenschappelijke eisen worden gehanteerd als voor interne.
120
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Tabel RUG.4 Verdeling studie-uren over werkvormen bij Master Economische Geografie Werkvorm Hoorcolleges Werkcolleges KAO Paper, scriptie Practicum Excursie Zelfstudie Keuzevakruimte Totaal
Uren 77 34 94 600 2 0 453 420 1680
Master Vastgoedkunde: De vormgeving van het onderwijs in de masteropleiding Vastgoedkunde is afgeleid van de doelstelling om de studenten een op het thema vastgoedontwikkeling gerichte integratie van wetenschappelijke inzichten te bieden en te tonen hoe deze inzichten succesvol kunnen worden toegepast in de vastgoedpraktijk, voornamelijk in de initiatief- en ontwikkelfase. Zo veel mogelijk wordt bij alle vakken in kleinere groepen gewerkt bij de uitwerking van opdrachten waarin de studenten met die toepassing oefenen. Er zijn ook individuele opdrachten. Een groot gedeelte van de studietijd wordt besteed aan discussiebijdragen, referaten, presentaties en essays (‘papers’) dan wel wat grotere scripties waartoe de opdrachten van de docenten leiden. De zelfstudie geeft een overzicht van de gehanteerde werkvormen in tabelvorm. Er wordt op toegezien dat voor externe afstudeeronderzoeken dezelfde wetenschappelijke eisen worden gehanteerd als bij interne. Tabel RUG.5 Verdeling studie-uren over werkvormen bij Master Vastgoedkunde Werkvorm Hoorcolleges Werkcolleges KAO Paper, scriptie Practicum Excursie Zelfstudie Keuzevakruimte Totaal
Uren 78 4 38 743 0 8 389 420 1680
Master Planologie en Master Environmental and Infrastructure Planning: Het uitgangspunt achter het programma is om – afhankelijk van de beschikbare middelen en menskracht – de student zo veel mogelijk individueel of in kleine groepen te begeleiden (kleinschalig studentactiverend onderwijs). Dat blijkt ook uit het overzicht (in tabelvorm) dat in de zelfstudie wordt gegeven van de gehanteerde werkvormen. Er is daarnaast relatief veel ruimte voor assignments, papers scriptie en zelfstudie. De component ‘hoorcolleges’ is beperkt. De masterthesis wordt al in de loop van het eerste semester in groepsverband voorbereid om studievertraging te voorkomen. Dit is ook het moment waarop de student ‘zijn/haar’ onderwerp kiest waarop hij/zij gaat afstuderen. Het onderwerp van de thesis dient zo veel mogelijk aan te sluiten bij het facultaire onderzoeksprogramma en de onderzoeksexpertise van de staf. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
121
De supervisor begeleidt de student met zijn onderzoeksvoorstel. Voor de begeleiding is verder geen vast stramien vastgelegd. Tabel RUG.6 Verdeling studie-uren over werkvormen bij Master Planologie Werkvorm Hoorcolleges Werkcolleges KAO Paper, scriptie Practicum Excursie Zelfstudie Keuzevakruimte Totaal
Uren 66 20 166 600 0 20 668 140 1680
Tabel RUG.7 Verdeling studie-uren over werkvormen bij Master Environmental and Infrastructure Planning Werkvorm Hoorcolleges Werkcolleges KAO Paper, scriptie Practicum Excursie Zelfstudie Keuzevakruimte Totaal
Uren 125 5 109 670 12 6 613 140 1680
Master Population Studies: De MSc Population Studies benadrukt het belang van een proactieve attitude bij studenten. In tabelvorm wordt aangegeven welke onderwijsvormen centraal staan. Alle vakken bestaan uit kleinschalig onderwijs, met kleine groepen en intense interactie tussen student en docent. In vooral de analytische vakken worden veel hands-on practica op de computer gegeven. Zo kunnen studenten via opdrachten en zelfwerkzaamheid deze technieken het beste tot zich nemen en internaliseren. Het uitgangspunt is dat vaardigheden het beste aangeleerd kunnen worden door het eenmaal zelf te doen. Overigens variëren de gehanteerde werkvormen per vak. Ook dat is in tabelvorm aangegeven.
122
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Tabel RUG.8 Verdeling studie-uren over werkvormen bij Master Population Studies Werkvorm Hoorcollege Werkcollege/Practicum KAO Paper, thesis Opdracht Excursie Zelfstudie Keuzevakruimte Totaal
Uren 157 12 144 642 200 8 377 140 1680
Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie: De commissie stelt vast dat er geen eenduidig didactisch concept is geformuleerd voor het verzorgen van het onderwijs in de beide bacheloropleidingen, maar dat er enkele didactische uitgangspunten worden gehanteerd. De zelfstudie geeft aan dat er een beredeneerde keuze voor onderwijsvormen is gemaakt met de eindtermen van het programma en de leerdoelen van de afzonderlijke cursusonderdelen voor ogen. De elementen ‘leren werken in teamverband’, ‘zelfstandig opzetten en uitvoeren van onderzoek’, en ‘het ontwikkelen van een wetenschappelijke attitude’ uit de eindtermen kunnen in het beoogde kleinschalige, activerend onderwijs naar het oordeel van de commissie volop aan bod komen. Zij stelt vast dat de gehanteerde didactische uitgangspunten voldoende in lijn zijn met de doelstellingen en eindtermen, en dat de werkvormen aansluiten bij de didactische uitgangspunten. Wel vindt zij het merkwaardig dat het aandeel van de component ‘zelfstudie’ het grootst is in jaar 1, waarna ze in de loop van de studie steeds meer afneemt. Zij meent dat deze opzet niet door enig didactisch concept wordt ondersteund. Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: Ook het onderwijs in de masteropleidingen laat in de ogen van de commissie geen uitgesproken didactisch concept zien, maar er worden wel enkele didactische uitgangpunten gehanteerd. De sterke nadruk die daarin wordt gelegd op kleinschalig activerend onderwijs en intensieve interactie tussen student en docent, keert duidelijk terug in de gekozen werkvormen, bijvoorbeeld in de vorm van het stelselmatig in kleine groepen of individueel bespreken van discussiebijdragen, referaten, papers, essays en opdrachten. De opleidingen krijgen daardoor een duidelijk profiel. De gekozen didactische uitgangspunten sluiten ook goed aan bij de geformuleerde doelstellingen en eindtermen, zoals bijvoobeeld op de volgende onderdelen: • • •
het kunnen debatteren over nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied; het leren innemen van standpunten ten aanzien van nieuwe ideeën en ontwikkelingen in het vakgebied; het ontwikkelen van een wetenschappelijke attitude;
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
123
• •
het kunnen leveren van een zelfstandige bijdrage aan de kennisvermeerdering op hun vakgebied; het zelfstandig richting en uitvoering kunnen geven aan onderzoek.
Zij stelt dan ook vast dat de gehanteerde didactische uitgangspunten voldoende in lijn zijn met de doelstellingen en eindtermen, en dat de werkvormen aansluiten bij de didactische uitgangspunten. Terzijde merkt de commissie nog het volgende op. Bij sommige masteropleidingen wordt een stage aangeraden, maar is die niet verplicht. Bij de Master Economische Geografie komt een stage bij hoge uitzondering voor. De commissie is van mening dat het opleidingsmanagement ten aanzien van de positie van de stage in het curriculum een duidelijke keuze zou moeten maken. Een onderdeel als dit zou formeel geregeld moeten worden en de opleidingen zouden zich dan ook moeten inspannen om de studenten waar mogelijk bij te staan bij het vinden van een geschikte stageplek. Alle opleidingen: De commissie is de prominente rol van het groepswerk in veel van de gevisiteerde opleidingen opgevallen. Met alle waardering voor de voordelen hiervan, is zij toch van mening dat het opleidingsmanagement niet in alle gevallen voldoende heeft stilgestaan bij nut en functie van groepswerk. Ook lijkt er te weinig het besef te bestaan dat groepswerk specifieke didactische vaardigheden van de staf vereist en de commissie heeft niet de indruk dat er een specifiek beleid op dit terrein is ontwikkeld (zie Facet 14). Deze kanttekeningen doen echter niets af aan het positieve oordeel op dit facet voor alle opleidingen. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: Toetsing en beoordeling van de studievoortgang vindt op verschillende manieren plaats, afhankelijk van de inhoud en werkvorm van het onderwijs. De wijze van toetsing en beoordeling in de opleiding wordt jaarlijks vastgelegd in het Onderwijs en Examen Reglement (OER) van de opleiding. Ook zijn er voor enkele onderwijsonderdelen zoals stage en het bachelorproject protocollen ontwikkeld.
124
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Er zijn verschillende vormen van toetsing en in tabelvorm is aangegeven welke toetsvormen voor de verschillende onderdelen worden gehanteerd. Als toetsvormen worden onderscheiden: schriftelijke tentamens, mondelinge tentamens, deeltentamens, verslagen, deelname met voldoende resultaten (dit betreft veelal het uitvoeren van een opdracht) en actieve deelname. Vervolgens wordt een meer uitgewerkte beschrijving gegeven van de verschillende toetsvormen. De meest gebruikelijke toetsvorm is het schriftelijk tentamen. Hierbij kunnen open vragen, essayvragen en meerkeuzevragen worden gesteld. Deze tentamens worden met een cijfer beoordeeld. De nakijktermijn voor schriftelijke tentamens is tien werkdagen. De nakijkmodellen waarop de becijfering en de standaardantwoorden zijn vermeld liggen vervolgens met de gemaakte tentamens bij het Bureau Onderwijs en Examens ter inzage. De toetsing van alle studieonderdelen wordt bij de vakevaluaties geëvalueerd en in de opleidingscommissie besproken. Bachelor Technische Planologie: De zelfstudie geeft een beschrijving van de verschillende toetsvormen en de tentamenregelingen. Voor de meeste vakken wordt het schriftelijk tentamen als toetsvorm gehanteerd. Voor verschillende vakken wordt het eindcijfer berekend op basis van een tentamencijfer en een bijbehorende opdracht. In de Onderwijs- en Examenregeling (art. 5.5) is opgenomen dat de schriftelijke tentamens binnen tien werkdagen moeten zijn nagekeken. In het geval van een verlengd tentamen (daarvan is sprake wanneer voor het eerste tentamen een 5 is behaald) moet de uitslag van de eerste tentamenmogelijkheid ten minste zes werkdagen voor de datum van het verlengd tentamen bekend zijn. De bachelorthesis wordt beoordeeld aan de hand van het bachelorprojectprotocol. Beschreven wordt wat de werkwijze van de examencommissie is. Uit aanvullende informatie is van de kant van het opleidingsmanagement aangegeven dat het toetsbeleid van de faculteit zal worden geëvalueerd en waar nodig worden bijgesteld aan de hand van aanbevelingen van een universiteitsbrede commissie ‘toetsing’. Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: De vorm van toetsing en beoordeling hangt af van de inhoud van het onderwijs en de gekozen werkvorm. Per masteropleiding wordt aangegeven welke toetsvormen worden gehanteerd en welke vormen bijzondere nadruk krijgen, al naar gelang de opleiding. Gemeenschappelijke noemer is dat tentamens als regel schriftelijk worden afgenomen met overwegend open vragen. De beoordeling van de afsluitende masterthesis geschiedt aan de hand van een daarvoor vastgelegd protocol (gevoegd bij de zelfstudie) met een twaalftal beoordelingscriteria dat vooraf aan de studenten bekend is gemaakt. Naast de directe begeleider van het afstudeerproject spreekt ook een tweede docent een oordeel uit over de kwaliteit van de masterthesis. Dat oordeel wordt gespecificeerd voor alle afzonderlijke beoordelingscriteria. De examencommissie van de afzonderlijke masteropleidingen zijn gebundeld in een facultaire examencommissie voor alle acht masteropleidingen binnen de faculteit. De mastercoördinatoren van de opleidingen zijn allen lid van de commissie. Op deze wijze is volgens de zelfstudie een eenheid van oordeel verzekerd over te bereiken doelstellingen en eindtermen enerzijds, en daarvoor noodzakelijke startkwalificaties en studieresultaten anderzijds. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
125
Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Zij heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Zij is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens in het algemeen adequaat is. Zij heeft ook geconstateerd dat er in de regel antwoordprotocollen beschikbaar zijn. Bij toetsing van groepswerk wordt soms ook gebruikgemaakt van groepsevaluatieformulieren, waarbij de studenten die in een groep deelnemen, na afloop evalueren wat ieders bijdrage is geweest. De aansluiting tussen stof en toetsen is bij de tentamens van de bacheloropleidingen vaak niet goed verzorgd, aldus de studenten. De studenten van de Master Planologie zijn kritisch over de kwaliteit van de tentamens, die naar hun oordeel vaak inzichtvragen missen. Over de geldende tentamenregelingen hebben de studenten van de opleidingen in het algemeen geen klachten, maar zij stellen wel vast dat de afgesproken nakijktermijnen structureel niet worden gehaald. Het komt bij de Master Planologie nogal eens voor dat nabespreking van gemaakte tentamens in het gedrang komt door tijdgebrek bij de staf. De studenten van deze opleiding zijn ook het meest kritisch over de mate van communicatie die met docenten mogelijk is. Het maken van een afspraak voor de voorbereiding van een scriptie kan in de praktijk soms wel vier weken duren. Wat betreft de beoordeling van het bachelorproject en de masterthesis stelt de commissie vast dat de beoordeling ervan ten opzichte van de vorige visitatie verbeterd is door de invoering van vaste beoordelingsformulieren en tweede beoordelaars. Toch heeft zij bij het bestuderen van de afstudeerwerken herhaaldelijk gemerkt dat docenten met deze nieuwe aanpak nog te weinig systematisch en uniform omgaan. In aanvullende informatie heeft het opleidingsmanagement erkend dat docenten om uiteenlopende redenen verschillen in de mate waarin zij de student individueel beoordelen binnen het afsluitende bachelorproject dat in groepsvorm wordt uitgevoerd. De commissie is van mening dat het opleidingsmanagement ervoor zou moeten zorgen dat er ten opzichte van alle bachelorstudenten één lijn wordt getrokken, mede vanuit het oogpunt van kwaliteitsborging. De commissie stelt vast dat de faculteit momenteel geen eigen toetsbeleid kent waarmee beoogd wordt om niveau, consistentie en transparantie van de beoordeling door de verschillende docenten te borgen. Zij heeft echter tijdens het visitatiebezoek kennisgenomen van het feit dat de faculteit actief participant is in de Werkgroep Kwaliteitszorg Onderwijs op RUG-niveau (zie ook par. 2.2.5). Deze heeft ook als ambitie om tot een notitie over toetsbeleid te komen. De commissie vindt dit een goede zaak en meent dat de faculteit er goed aan doet om deze ontwikkelingen nauwlettend te volgen. Ondanks enkele kanttekeningen komt de commissie op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat aan de opleidingen adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Zij heeft hierbij zwaar laten meewegen: het adequate niveau van de tentamenvragen, het beschikbaar zijn van antwoordprotocollen, en de meer gestructureerde aanpak van de beoordeling van het afstudeerwerk in vergelijking met de vorige visitatie.
126
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt het oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische Planologie luidt het voldoende. Voor de masteropleiding Culturele Geografie luidt het oordeel voldoende, voor de masteropleiding Economische Geografie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Vastgoedkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning luidt het voldoende en voor de masteropleiding Population Studies luidt het voldoende.
2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie: Vrijwel alle docenten zijn betrokken bij onderzoek en participeren in onderzoeksprojecten van het facultaire onderzoeksinstituut Ursi. Een groot deel participeert tevens als onderzoeksfellow (40% onderzoekstijd) in de landelijke onderzoeksschool Nethur. De wetenschappelijke kwaliteit van de docenten komt ook tot uiting in het feit dat op een enkele (universitair) docent na alle docenten zijn gepromoveerd. De stafleden die het onderwijs in de bacheloropleiding SG&P en de Bachelor Technische Planologie verzorgen zijn vooral vaste stafleden of staf die speciaal voor het geven van onderwijs tijdelijk is aangesteld. De onderwijsgevende staf vertoont een goede mix van gekwalificeerde jonge en ervaren oudere docenten; er is sprake van een evenwichtige leeftijdsopbouw, aldus de zelfstudie. Er zijn meerdere hoogleraren die een onderwijsonderdeel van de bacheloropleidingen verzorgen. Master Culturele Geografie: Alle stafleden betrokken bij de masteropleiding Culturele Geografie, zijn gepromoveerd. Vijf van de zeven zijn fellow van de landelijke onderzoeksschool Nethur. De docenten verzorgen (conform de algemene missie van de faculteit) juist in de masterfase hun onderwijs in hoge mate vanuit hun eigen onderzoekservaringen; zij proberen waar dat mogelijk is de studenten met hun masterthesis bij dat eigen onderzoek te betrekken, aldus de zelfstudie. Docenten en QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
127
studenten schrijven soms samen wetenschappelijke artikelen en bereiden presentaties voor internationale congressen voor. In een aantal van de onderwijsmodulen treden ook gastdocenten op. Met name in de cursus Representeren van Plaatsen verzorgen professionals (fotograaf, schrijver, en documentairemakers) ateliers. Master Economische Geografie: Het onderwijs in de Master Economische Geografie wordt, zo blijkt uit het gegeven overzicht, in hoofdzaak gegeven door hoogleraren en uhd’s. Van de zes kern- en steunvakken worden er drie door hoogleraren gedoceerd (zowel nationaal als internationaal actief op hun vakgebied met onderzoek en publicaties), twee door een uhd, en één door een ud. Vijf van de zes betrokkenen zijn gepromoveerd, vier van de zes zijn fellow van een onderzoeksschool (Nethur). De docenten verzorgen (conform de algemene missie van de faculteit) juist in de masterfase hun onderwijs in hoge mate vanuit hun eigen onderzoekservaringen; zij proberen waar dat mogelijk is, de studenten met hun masterthesis bij dat eigen onderzoek te betrekken. In veel van de onderwijsmodulen treden ook gastdocenten op (vaak alumni), die werkzaam zijn in het brede beroepenveld van economisch geografen en ruimtelijk economen, en die een relatie tussen de leerstof en dat beroepenveld kunnen laten zien. Master Vastgoedkunde: Het onderwijs in de Master Vastgoedkunde wordt, zo blijkt uit het gegeven overzicht, in hoofdzaak gegeven door hoogleraren en uhd’s. Van de zes kern- en steunvakken worden er drie door hoogleraren gedoceerd (allen actief op hun vakgebied met onderzoek en publicaties) en één door een uhd (deze zijn allen gepromoveerd) en twee door praktijkexperts (drs. respectievelijk ir.drs.). Al deze docenten verzorgen (conform de algemene missie van de faculteit) juist in de masterfase hun onderwijs zo veel mogelijk vanuit hun eigen ervaringen in de praktijk van de vastgoedontwikkeling, het voor de vastgoedontwikkeling relevante overheidsbeleid, en hun daarop gerichte onderzoek en publicaties. Zij proberen zo veel mogelijk de mastertheses van studenten te richten op de eigen expertisevelden, zodat de begeleiding inhoudelijk van een zo hoog mogelijk niveau kan zijn. In veel van de onderwijsmodulen treden gastdocenten op (vaak alumni) die werkzaam zijn in het brede beroepenveld van de vastgoedkunde, en die een relatie tussen de leerstof en dat beroepenveld kunnen laten zien. Master Planologie: De wetenschappelijke kwaliteiten van de docenten die het masterprogramma Planologie verzorgen, komen tot uiting in het feit dat twee van de vier docenten gepromoveerd zijn en dat twee hoogleraren direct betrokken zijn bij de masteropleiding. De nog niet gepromoveerde medewerkers hebben veel ervaring in de beroepspraktijk opgedaan en zitten in een promotietraject, dat een van hen binnenkort hoopt af te ronden. Alle docenten zijn verder betrokken bij onderzoek, of ze participeren in de landelijke onderzoeksschool Nethur en/of ze participeren in onderzoeksprojecten van het facultaire onderzoeksinstituut Ursi. Master Environmental and Infrastructure Planning: De wetenschappelijke kwaliteiten van de docenten die het masterprogramma Environmental and Infrastructure Planning verzorgen komen tot uiting in het feit dat acht van de negen docenten gepromoveerd zijn en dat thans vier hoogleraren direct betrokken zijn bij de masteropleiding. Binnenkort wordt nog een docent van de zittende staf benoemd tot bijzonder hoogleraar (in de Technische Planologie). Op deze wijze zullen er tijdens studiejaar 2006128
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
2007 zes hoogleraren bij de masterfase betrokken zijn. Alle docenten zijn verder betrokken bij onderzoek, of ze participeren in de landelijke onderzoeksschool Nethur en/of ze participeren in onderzoeksprojecten van het facultaire onderzoeksinstituut Ursi. Om de studenten kennis te laten maken met de praktijk van alle dag worden regelmatig gastdocenten uitgenodigd om een college te verzorgen. Master Population Studies: Alle stafleden werkzaam in de MSc Population Studies zijn gepromoveerd; twee van hen zijn hoogleraar. Alle docenten publiceren in internationale tijdschriften en zijn lid van de onderzoeksschool Nethur. Onderling bestrijken ze een breed terrein van de demografie: zoals reproductieve gezondheid, vruchtbaarheid, migratie, gezondheid en sterfte; de analytische en sociale demografie; de economische, culturele, ruimtelijke aspecten van de Demografie; de kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden en zowel Nederland, Europa als ontwikkelingslanden. Om studenten kennis te laten maken met de volle breedte van de demografie worden regelmatig gastdocenten uitgenodigd om een college te verzorgen. Vooral onderzoekers van het NIDI participeren in de gastcolleges. In het collegejaar 2006-2007 zijn meer studentassistenten, afkomstig van de researchmasteropleiding, ingezet in het onderwijs. De ud van de vaste staf begeleidt voornamelijk masterstudenten, terwijl de hoogleraren zich meer richten op begeleiding van promotieonderzoek. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf; de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, vooral in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie komt op de eerstgenoemde twee aandachtspunten zonder meer tot een positief oordeel, waarbij zij er rekening mee heeft gehouden dat het onderzoek op het gebied van de vastgoedkunde nog in de kinderschoenen staat. Ook zijn in haar ogen de hoogleraren en uhd’s in voldoende mate betrokken bij het onderwijs in de eerste studiejaren. Door middel van bijzonder hoogleraren en gastdocenten brengen de opleidingen studenten ook in aanraking met de professionele praktijk waarvoor wordt opgeleid. De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de gevisiteerde opleidingen voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
129
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Alle opleidingen: De zelfstudie presenteert in het Algemeen Deel de volgende tabellen over de inzet van het wetenschappelijk personeel op facultair niveau ten behoeve van alle binnen de faculteit verzorgde opleidingen. De opleidingen zijn sterk met elkaar vervlochten en de inzet van docenten voor de afzonderlijke opleidingen is vaak lastig te maken. De beste benadering van de werkelijke omvang van de personeelsinzet wordt gegeven in tabel RUG.9 die gebaseerd is op het taakbelastingsmodel. De zelfstudie geeft per bachelor- en per masteropleiding een overzicht van de stafleden die ingeschakeld worden bij het verzorgen van de opleiding met aanduiding van hun aandachtsvelden en affiliaties. Tabel RUG.9 Personeelsinzet 2005-2006 onderwijs Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen RU Groningen, gebaseerd op het taakbelastingsmodel Categorie
M Aantal
Hl Uhd/hd Ud Promovendi Docenten Onderzoeker Studentassistenten totaal
7 7 6 5 7 1 0
fte’s 3,39 4,32 2,29 0,19 2,80 0,09 0,00
33
13,08
V Aantal 1 0 6 3 0 1 0
fte’s 0.51 0,00 2,86 0,10 0,00 0,31 0,00
11
3,78
Totaal Aantal
Percentage gepromoveerden
8 7 12 8 7 2 -
fte’s 3,90 4,32 5,15 0,29 2,80 0,40 0,00
44
16,86
100% 100% 92% n.v.t. 29% 100% n.v.t.
Tabel RUG.10 Student-stafratio onderwijs Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen RU Groningen in de periode 2002-2005 jaar 2002/03 2003/04 2004/05 2005/06
aantal fte aantal aantal aantal studenten aantal onderwijs ingeschreven diploma's per afgestudeerden per studenten fte onderwijs fte onderwijs 15,8 600 64 38,0 4,3 14,8 668 128 45,1 8,6 15,4 705 150 46,0 9,8 16,9 783 204 46,3 12,0
In de paragrafen in de zelfstudie over de afzonderlijke opleidingen werden aanvullende gegevens gepresenteerd over de specifieke inzet ten behoeve van elke afzonderlijke opleiding. Daaruit ontstaat het volgende beeld wat betreft de beschikbare onderwijsinzet (in fte) per opleiding:
130
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Tabel RUG.11 Onderwijsinzet (in fte) per opleiding aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen RU Groningen per 2005-2006 Opleiding Bachelor Sociale Geografie en Planologie Bachelor Technische Planologie Master Culturele Geografie Master Economische Geografie Master Vastgoedkunde Master Planologie Master Environmental and Infrastructure Planning Master Population Studies
Onderwijsinzet in fte 5,99 2,90 1,19 0,96 1,01 0,98 1,78 0,87
Oordeel Alle opleidingen: De commissie stelt vast dat de zelfstudie op sommige plaatsen aangeeft dat er de afgelopen jaren sprake is geweest van een significante terugval in de beschikbaarheid van leden van de docentenstaf. Er is melding gemaakt van relatief veel personeelswisselingen, afwezigheid wegens (langdurige) ziekte, overlijden van een lid van de vaste staf, zwangerschappen et cetera. In de gesprekken met de verschillende studentengroepen heeft zij opmerkelijk vaak kritische kantekeningen gehoord over werkdruk van docenten, gebrek aan ondersteuning tenzij de student zelf contact legt met de docent, problemen met het maken van afspraken op korte termijn, geen gelegenheid tot nabespreking van tentamens et cetera. Studenten zelf zeggen het beschikbare personeelsbestand erg kwetsbaar te vinden: het uitvallen van docenten bij bijvoorbeeld ziekte leidt vrijwel direct tot problemen. Als voorbeeld daarvan kan de (kleinschalige) opleiding Master Population Studies dienen. Het is de commissie gebleken dat de stafleden in dit soort situaties zo goed mogelijk proberen de opengevallen ruimten op te vullen. Ondanks alle waardering voor de gepleegde extra inzet, is de commissie van mening dat dit wellicht voor de korte termijn enig soelaas biedt, maar voor de langere termijn geen structurele oplossing vormt. De cijfers die de faculteit onder dit facet heeft aangeleverd, vindt de commissie verontrustend: een student-stafratio die de afgelopen jaren is opgelopen tot boven de 46:1 is in haar ogen niet acceptabel, zeker niet gezien de ambitie die de faculteit heeft op het gebied van het aanbieden van kleinschalig onderwijs. De commissie is, afgaande op de ter beschikking gestelde gegevens en de gevoerde gesprekken met docenten en studenten, van oordeel dat er in ieder geval bij de beide bacheloropleidingen structureel onvoldoende personeel wordt ingezet om deze met de gewenste kwaliteit te verzorgen. De situatie bij de masteropleidingen houdt ook niet over, maar de commissie heeft de indruk dat het er bij deze opleidingen vooral op aankomt om preventief maatregelen te nemen om de kwetsbaarheid van een kleine staf te ondervangen. Overigens moet het de commissie wel van het hart dat zij van mening is dat de faculteit wel een ingewikkelde constructie heeft bedacht met een uitgebreid palet aan afzonderlijke masteropleidingen. Dit kan zich onder meer wreken in termen van een onevenwichtig verdeelde inzet van personeel. Zij geeft de faculteit in overweging deze constructie nog eens goed tegen het licht te houden.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
131
Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: onvoldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: onvoldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Alle opleidingen: De zelfstudie beschrijft welk beleid de faculteit voert op het gebied van personeelsbeleid in termen van werving, loopbaanontwikkeling en scholing. Prioriteiten zijn daarbij: • kwaliteitsborging en -verbetering van onderwijs en onderzoek; • verhoogde inzet op het gebied van de internationalisering; • het bereiken van een evenwichtige opbouw van het personeelsbestand. Bij de werving van het wetenschappelijk personeel wordt sterk gelet op vakinhoudelijke deskundigheid, aantoonbare didactische kwaliteiten en ervaring met het geven van onderwijs en de potentiële bijdrage aan het facultaire onderzoek van nieuw aan te stellen docenten. In beginsel komen daarom alleen gepromoveerden in aanmerking voor een functie als (universitair) (hoofd)docent. Alle nieuw aangestelde universitaire (hoofd)docenten volgen een verplichte didactische cursus bij het Universitair Onderwijscentrum Groningen (UOCG). Dit betreft een intensieve opleiding met een tijdsduur van een half jaar tot een jaar. Na afronding voldoen de deelnemers aan de door de RuG gestelde eis op het gebied van adequate didactische scholing. Ook is de faculteit gestart met ‘intervisie’ voor jonge universitaire docenten. De faculteit beschikt over fondsen voor de didactische scholing van het zittende wetenschappelijke personeel alsmede voor taalvaardigheids- en (onderzoeks)managementcursussen. Overwogen wordt om ook een systeem van intervisie te organiseren voor de oudere medewerkers teneinde elkaars colleges te optimaliseren. Om de mogelijkheden van de elektronische leeromgeving (Nestor) ten volle te benutten worden regelmatig speciale cursussen aangeboden. Het merendeel van de stafleden heeft reeds een dergelijke basiscursus gevolgd, maar nieuwe ontwikkelingen, zoals het gebruik van video, vragen om doorlopende bijscholing. In de jaarlijkse ontwikkelingsgesprekken is het onderwijs een van de componenten waaraan aandacht wordt besteed. Hierbij komen in beginsel altijd de vakevaluaties aan de orde en worden eventueel afspraken gemaakt voor verbetertrajecten of worden eerder afgesproken verbetertrajecten geëvalueerd. Om veelbelovende jonge stafleden de mogelijkheid te bieden sneller 132
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
door te stromen naar hogere rangen is begin 2005 het zogenaamde Tenure Track systeem ingevoerd. Het betreft een carrièrepad van tien tot vijftien jaar waarin het betreffende staflid van universitair docent kan doorgroeien tot gewoon hoogleraar. Dit pad wordt gekenmerkt door strenge selectiecriteria en een op gezette tijden zorgvuldige assessment van de voortgang aan de hand van van tevoren opgestelde criteria. Tijdens het traject wordt veel aandacht geschonken aan het verwerven van didactische vaardigheden en managementkwaliteiten. De faculteit besteedt ook waar nodig aandacht aan het bijspijkeren van de Engelse taalvaardigheid met het oog op het feit dat drie masteropleidingen in het Engels worden aangeboden. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft de studentvertegenwoordigers vooraf op dit punt om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten blijken in het algemeen tevreden te zijn over de inhoudelijke expertise van hun docenten. Op het gebied van hun onderwijskundige vaardigheden is het beeld wisselend. De commissie heeft bij de bachelorstudenten de indruk gekregen dat nogal wat docenten hun colleges ‘op de automatische piloot’ afwerken en dat er in een enkel geval wel wat aan de didactische vaardigheden van een docent gedaan zou mogen worden. De masterstudenten zijn echter in het algemeen enthousiast over het inspirerende onderwijs dat zij volgen. Een deel van de docenten blijkt in de praktijk weinig gemotiveerd te zijn om de elektronische leeromgeving Nestor te gebruiken. Zowel master- als bachelorstudenten zijn van mening dat het ontwerpen van toetsen niet het sterkste punt is van hun docenten. De commissie stelt vast dat alleen nieuwe docenten een verplichte didactische training volgen en dat de zittende docenten zelf kunnen bepalen of zij didactische (bij)scholing (bijvoorbeeld in de technieken van het begeleiden van projectgroepen) of scholing in nieuwe onderwijstechnieken (bijvoorbeeld met gebruik van een elektronische leeromgeving) willen zoeken. Zij meent dat dit ongewenst is. Sturen op kwaliteit is een respectabele ambitie die terecht is neergelegd in het Strategisch Plan 2004-2010 van de faculteit in onder meer de paragraaf Professionalisering WP. Maar het voornemen dreigt een holle frase te worden wanneer effectief slechts een deel van de staf daarbij in beeld is. Concluderend stelt de commissie vast dat het algemene beeld op het gebied van didactische vaardigheden van de staf positief is, ondanks de kritische kanttekeningen. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertises in het docententeam als geheel zijn volgens de commissie voldoende breed. Wel hebben zich tijdelijk enige problemen voorgedaan door het (langdurig) uitvallen van personeel en het niet tijdig vervuld krijgen van vacatures. Zo is de ondersteuning op een belangrijk gebied als GIS (Geografische Informatie Systemen) enige tijd nagenoeg afwezig geweest. Op grond van de gesprekken tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie de indruk gekregen dat de organisatorische vaardigheden binnen de staf duidelijk voor verbetering vatbaar zijn. In zekere zin lijkt de faculteit in dit opzicht te lijden onder haar eigen succes. De huidige opzet van twee bachelor- en (ten minste) zes masteropleidingen is succesvol wat betreft het aantrekQANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
133
ken van studenten. Deze wijze van organisatie leidt door de wettelijke eisen die aan opleidingen gesteld worden, tot een ingewikkelde en soms weinig inzichtelijke invulling van bestuur, management en de wettelijke voorziene commissies. De commissie raadt het management van het facultaire onderwijs aan hier nog eens goed naar te kijken. Daarbij kan geleerd worden van de opzet waarvoor de zusterfaculteiten gekozen hebben. Zij concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke als didactische zin. Op het gebied van de organisatie valt er nog wel het een en ander te verbeteren. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt het oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische Planologie luidt het voldoende. Voor de masteropleiding Culturele Geografie luidt het oordeel voldoende, voor de masteropleiding Economische Geografie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Vastgoedkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning luidt het voldoende en voor de masteropleiding Population Studies luidt het voldoende. De commissie is van oordeel dat de onvoldoende voor de Bachelor Sociale Geografie en Planologie en de Bachelor Technische Planologie op Facet 13 zonder meer gecompenseerd wordt door de voldoendes op Facet 12 en 14. Bovendien heeft zij na afloop van de visitatie vernomen dat het College van Bestuur van de RU Groningen inmiddels substantiële aanvullende ruimte voor uitbreiding van de staf ter beschikking heeft gesteld, waardoor vooral de krapte in de personeelsbezetting van de bacheloropleidingen aangepakt kan worden.
2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Alle opleidingen: De zelfstudie geeft een uitgebreide beschrijving van de beschikbare huisvesting en materiële voorzieningen die beschikbaar zijn voor het verzorgen van de opleidingen: onderwijsruimten, 134
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
bibliotheek, ICT-voorzieningen, GIS-expertisecentrum, de afdeling Cartografie, dictatenverloop, en stageondersteuning. De faculteit kent een actieve studentengeleding die zich in een viertal studentenorganisaties heeft verenigd: Ibn Battuta (faculteitsvereniging), Pro Geo (facultaire studentenvereniging), de Groningse afdeling van EGEA (European Geography Association) die onder andere actief is bij studentenuitwisseling en opvang van buitenlandse studenten, en de Stichting Geo Promotion die wetenschappelijke congressen en symposia organiseert. De staf en ondersteunende dienst van de faculteit zijn in verband met een renovatie op het Zernike-complex tijdelijk gehuisvest in een naburig kantoorpand. Per 1 januari 2008 zal de gehele faculteit gehuisvest worden in een gerenoveerd pand op het Zernike-complex. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd in de verschillende gesprekken met hen tijdens het visitatiebezoek, en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen, inclusief de toekomstige huisvesting. Op verzoek van de commissieleden hebben zij voorafgaand aan het bezoek zelf kunnen inloggen op de elektronische leeromgeving. Studenten gaven aan dat het GIS-expertisecentrum momenteel niet in gebruik is vanwege langdurige ziekte van personeel. Voor het overige hebben zij zich tevreden getoond met de faciliteiten die hun bij het volgen van hun opleiding ter beschikking staan. De commissie is op basis van het bovenstaande van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen zonder meer toereikend zijn om de programma’s te realiseren en in feite, ook internationaal gezien, uitstijgen boven de basiskwaliteit die verwacht mag worden. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: goed. Bacheloropleiding Technische Planologie: goed. Masteropleiding Culturele Geografie: goed. Masteropleiding Economische Geografie: goed. Masteropleiding Vastgoedkunde: goed. Masteropleiding Planologie: goed. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: goed. Masteropleiding Population Studies: goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Alle opleidingen: De studieadviseur speelt een centrale rol in de voorlichting en begeleiding van studenten. Zij verricht haar werkzaamheden in nauwe samenwerking met de opleidingsdirecteuren en mastercoördinatoren.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
135
De faculteit kent voor de eerstejaars studenten een mentorsysteem, waarbij een ouderejaars student een beperkt aantal eerstejaars studenten onder zijn of haar hoede neemt. De ervaring leert dat het vlot doorlopen van de eerste drie maanden van een nieuwe studie in grote mate van invloed is op een voorspoedig verloop van de studie. Dit mentorsysteem wordt uitgevoerd en georganiseerd door het student-lid van het faculteitsbestuur in samenwerking met Pro Geo en waar nodig gefaciliteerd door de faculteit. De studenten zijn volgens de zelfstudie tevreden over de studiebegeleiding en nemen daarin ook actief deel. De zelfstudie geeft vervolgens een overzicht van de volgende activiteiten: a. b. c. d.
informatievoorziening; begeleiding en voortgangscontrole; studieondersteuning; voorlichting aan aspirant-studenten.
Bij de informatievoorziening spelen vooral een rol: het universitaire studievoortgangsregistratiesysteem ProgRESS, de onderwijscatalogus OCASYS, en de elektronische leeromgeving Nestor. De begeleiding en voortgangscontrole zijn in het eerste jaar in handen van de studieadviseur, in de postpropedeutische fase van de studieadviseur en de opleidingscoördinatoren, en in de masteropleidingen voornamelijk van de mastercoördinatoren. Bij de studieondersteuning zijn verschillende partijen betrokken: de studieadviseur, de faculteitsvereniging Ibn Battuta, de belangenvereniging Pro Geo, de mentoren, de tutorgroepjes (bij de Master Environmental and Infrastructure Planning voornamelijk met het oog op buitenlandse studenten), het universitair expertisecentrum StudieOndersteuning, het LoopbaanAdviescentrum van de RUG, en het International Office. Voor aspirant-bachelorstudenten wordt een breed scala aan activiteiten georganiseerd die alle worden beschreven. Tijdens deze voorlichtingsactiviteiten wordt ook gebruikgemaakt van de inzet van leden van het studentenvoorlichtingsteam. Voor studenten in het derde jaar van de bacheloropleiding is er een jaarlijkse voorlichting op de masterprogramma’s door medewerkers van de faculteit. Op deze bijeenkomst wordt ook de huidige arbeidsmarkt door het Loopbaan Adviescentrum belicht. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studieadviseur, opleidingscoördinatoren en mastercoördinatoren zijn in het algemeen goed toegankelijk. Over het mentorensysteem toonden de studenten zich tevreden. De commissie heeft begrepen dat de opzet ervan per 2006-2007 een aanpassing heeft ondergaan, in de zin dat het voor de ingeschakelde duogroepjes van ouderejaars studenten en ook voor de eerstejaars studenten zelf 136
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
minder vrijblijvend werd gemaakt. Uit een eerste evaluatie heeft zij begrepen dat er vooruitgang is geboekt, maar dat er nog wel het een en ander voor verbetering vatbaar is gebleken. De voorlichting over de mogelijkheden die de verschillende masteropleidingen bieden, en over het eventueel volgen van een studieonderdeel in het buitenland is volgens de studenten goed verzorgd. Wel zou de voorlichting over potentiële beroepsperspectieven beter uit de verf moeten komen. De commissie zelf vond de informatievoorziening aan studenten over de plaatselijke onderzoeksprogramma’s te mager. Hier kan in haar ogen duidelijk winst worden geboekt. Studenten hebben geen klachten over de elektronische leeromgeving Nestor anders dan dat zij het jammer vinden dat sommige docenten hiervan geen gebruik (willen) maken. De commissie vindt de actieve betrokkenheid van de studenten bij onder meer voorlichting en de opvang van buitenlandse studenten een goede zaak. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt het oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische Planologie luidt het voldoende. Voor de masteropleiding Culturele Geografie luidt het oordeel voldoende, voor de masteropleiding Economische Geografie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Vastgoedkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning luidt het voldoende en voor de masteropleiding Population Studies luidt het voldoende.
2.2.5. Interne kwaliteitszorg Algemeen De faculteit kent volgens de zelfstudie een door de jaren heen op basis van ervaring gegroeid kwaliteitszorgsysteem, dat bestaat uit een continu proces van elkaar opvolgende stappen waaraan alle bij het onderwijs betrokken actoren deelnemen. Er wordt een schematisch overzicht gegeven van het facultaire kwaliteitsborgingssysteem. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
137
In 2006 is de facultaire commissie kwaliteitszorg ingesteld met als taak om een kwaliteitszorgsysteem voor te bereiden dat toegesneden is op de specifieke facultaire behoeften. Leidraad daarbij zijn: het RUG-handboek voor de kwaliteitszorg en het RUG-rapport Integrale Kwaliteitszorg. Parallel daaraan loopt een pilot in samenwerking met het Universitair Onderwijscentrum Groningen (UOCG) voor een nieuwe vorm van curriculumevaluaties voor de gehele universiteit. Onder auspiciën van de universitaire Werkgroep Kwaliteitszorg Onderwijs is een kengetallenproject gestart waarmee wordt beoogd om kerngegevens over de onderwijsprocessen (bijvoorbeeld in termen van analyse van instroom, doorstroom en uitstroom) aan de faculteiten zo effectief en efficiënt mogelijk te genereren. Ten slotte kan de universitaire Werkgroep Toetsing worden genoemd die als eerste doel heeft om te inventariseren hoe de toetsing bij de verschillende faculteiten geregeld is en die voornemens is om hierover een handreiking richting faculteiten op te stellen. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Alle opleidingen: De kwaliteitsborging van het onderwijs aan de faculteit vindt plaats door middel van regelmatige evaluaties op vier niveaus, namelijk op het niveau van het studieonderdeel (vak), het curriculum, het personeel en de onderwijsondersteuning/faciliteiten. De zelfstudie beschrijft het proces van vakevaluatie en de follow-up die eraan wordt gegeven wanneer de uitkomsten bekend zijn. Deze worden breed verspreid en in ieder geval besproken binnen de opleidingscommissies, in aanwezigheid van de opleidingsdirecteuren en/of mastercoördinatoren. In het geval van noodzakelijke verbetering in operationele zaken onderneemt de voorzitter van de opleidingscommissie actie. Wanneer vakken te laag gewaardeerd worden of in het geval van mogelijke aanpassingen in het curriculum zijn de opleidingsdirecteuren en mastercoördinatoren in beeld. In de opleidingscommissies worden jaarlijks de curricula geëvalueerd. Hierbij worden de studenten uitgenodigd om het door hen gevolgde studieprogramma te evalueren. Dit is geenszins een integrale curriculumevaluatie, aldus de zelfstudie. Het gaat hierbij in eerste instantie om aspecten die studenten belangrijk vinden en naar voren willen brengen. De integrale evaluatie van het curriculum van een opleiding gebeurt door een groep kerndocenten – inclusief de opleidingsdirecteur en/of mastercoördinator – van een opleiding. Hierbij worden behalve het programma ook de doelstellingen en eindtermen van de opleiding tegen het licht gehouden. De faculteit is van plan om in het studiejaar 2007-2008 de bacheloropleidingen, die in 2002 zijn gestart, te evalueren. Daartoe zullen de al ontwikkelde curriculumevaluatieformulieren worden uitgezet onder alle studenten (propedeuse- en bachelorprogramma afzonderlijk). Vervolgens zal met kerndocenten en afnemend veld c.q. alumni worden overlegd over de bevindingen. Naast de cursus- en vakevaluaties beschikt de faculteit over een aantal andere bronnen die bijdragen aan kwaliteitsborging. Dit zijn de Wetenschappelijk Onderwijs Monitor (WO138
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
monitor), de alumnimonitor en 100 over de RuG, een tweeënhalfjaarlijks tevredenheidsonderzoek onder studenten van de RUG. In het kort wordt aangegeven wat de resultaten van het laatstgenoemde onderzoek zijn geweest ten aanzien van de opleidingen binnen de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft kennisgenomen van de organisatie van het systeem van interne kwaliteitszorg binnen de FRW en daarover met studenten en docenten van gedachten gewisseld. Ze stelt vast dat er sprake is van periodieke evaluatie van het onderwijsproces waarbij verschillende instrumenten worden gebruikt. Deze activiteiten vertonen inderdaad een cyclisch karakter, maar de commissie heeft nog niet de indruk dat er sprake is van een breed, integraal kwaliteitsbeleid (inclusief bijvoorbeeld personeel en voorzieningen). Het gaat bij de kwaliteitszorgactiviteiten ook vooral om de evaluatie van losse cursusonderdelen en om cohortevaluaties. Er wordt weliswaar periodiek stilgestaan bij het curriculum als geheel (bijvoorbeeld in de opleidingscommissies), maar de commissie meent dat dit geen formele curriculumevaluatie genoemd mag worden. Voor de studenten wordt slecht zichtbaar gemaakt wat de resultaten van de evaluaties zijn geweest (zoals de antwoorden op de open vragen) en wat ermee is gedaan. De commissie heeft niet de indruk dat er sprake is van een gebrek aan betrokkenheid van studentenzijde. Zo heeft zij tijdens het visitatiebezoek van de meeste studentengespreksgroepen een schriftelijke reactie ontvangen waarin hun standpunt ten aanzien van verschillende facetten in de zelfstudie is neergelegd. Ook heeft zij niet de indruk dat er sprake is van onwil van de kant van het opleidingsmanagement en/of docenten. Haar taxatie is dat de faculteit nog niet de stap heeft gezet van een kleine, overzichtelijke eenheid met korte lijnen en een informele cultuur bij het oplossen van problemen, naar een middelgrote organisatie met een systematisch en transparant kwaliteitsbeleid en een professionele kwaliteitsborging. De commissie stelt vast dat het opleidingsmanagement geen toetsbare streefdoelen heeft gepresenteerd ten aanzien van de interne kwaliteitszorg. Er worden weliswaar streefrendementen genoemd (zie onder Facet 21), maar de commissie meent dat deze in kwalitatieve zin weinig bijdragen onder dit facet. Zij is ervan overtuigd dat de faculteit de komende tijd op dit facet een aanzienlijke verbeteringsslag zou moeten maken. Gezien de veelbelovende aanpak die op universitair niveau is gestart op het gebied van kwaliteitszorg, moet dit zeker mogelijk zijn. Ook het kennisnemen van de aanpak van zusterfaculteiten kan nuttig zijn. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: onvoldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: onvoldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: onvoldoende. Masteropleiding Economische Geografie: onvoldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: onvoldoende. Masteropleiding Planologie: onvoldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: onvoldoende. Masteropleiding Population Studies: onvoldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
139
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Alle opleidingen: De zelfstudie geeft een aantal voorbeelden van maatregelen die zijn genomen op basis van verschillende vormen van evaluaties en die tot kwaliteitsverbetering hebben geleid. Studenten zelf hebben in dit verband de ingrijpende wijziging in het vak Process and Project Management genoemd die op aandringen van de opleidingscommissie heeft plaatsgevonden. De commissie heeft begrepen dat de genoemde aanpassingen niet alleen voortvloeien uit de vakevaluaties maar ook uit de resultaten van de alumnimonitor en het studenttevredenheidsonderzoek 100 over de RUG. Oordeel Alle opleidingen: De commissie stelt vast dat de zelfstudie een systematisch overzicht heeft gegeven van de follow-up die is gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatie. De commissie is van oordeel dat er belangrijke vooruitgang is geboekt ten aanzien van de verbeterpunten die de vorige commissie heeft genoemd, maar dat sommige punten nog steeds actueel zijn (bijscholing zittende docenten, toetsbeleid, integratie M&T-vakken in inhoudelijke vakken, eenduidige toepassing beoordelingsrichtlijnen bij scripties). De commissie vindt het vooral jammer dat er in haar ogen weinig gedaan is met de aanbeveling van de vorige commissie om te bevorderen dat studenten in afstudeerscripties meer gebruikmaken van de aangeleerde methoden en technieken van onderzoek. Studenten geven aan dat zij er in het algemeen regelmatig in slagen om verbeteringen gedaan te krijgen. Hun ervaring is daarbij wel dat informele contacten in de praktijk effectiever zijn dan de reguliere kwaliteitszorgactiviteiten. Per saldo vindt de commissie het beeld op dit facet overwegend positief. Met een sterkere nadruk op systematiseren van de kwaliteitszorgactiviteiten en met een minder informele aanpak kan volgens de commissie de effectiviteit van de kwaliteitszorg verbeterd worden. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende.
140
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Alle opleidingen: Docenten krijgen door middel van curriculumevaluaties en vakevaluaties direct feedback op aangeboden vakken en indirect via opleidingscommissies, opleidingsdirecteur en coördinator, en voorzitters van basiseenheden. Door middel van vakevaluaties en de nabesprekingen daarvan zijn studenten direct betrokken bij de kwaliteitszorg van de faculteit. De vakevaluaties waren via de website van Pro Geo, de studentenbelangenorganisatie, in te zien en zullen in de toekomst via Nestor worden gepubliceerd. Studenten zijn bovendien vertegenwoordigd in het faculteitsbestuur, de faculteitsraad, de opleidingscommissies, de facultaire commissie kwaliteitszorg, de communicatiecommissie en de bibliotheekcommissie. Daarnaast evalueert Pro Geo de zogenaamde kleine kwaliteit van de faculteit. Deze verbetersuggesties worden ingebracht in de opleidingscommissies en de faculteitsraad. Via de alumnivereniging zijn de alumni van de faculteit betrokken bij de kwaliteitszorg. De faculteit is bezig om een onderwijsadviesraad op te richten waarin alumni zitting hebben. De onderwijsadviesraad komt eenmaal per jaar bijeen. Op deze bijeenkomst worden enerzijds de ontwikkelingen in de onderwijsprogramma’s besproken, en anderzijds door alumni gesproken over hun ervaring in het werkveld. Studenten zijn bij deze bijeenkomsten aanwezig. Bovendien zijn de resultaten uit de driejaarlijkse ‘Alumnimonitor’ en enquête 100 over de RuG onder recent afgestudeerden onderdeel van de kwaliteitszorgcyclus. Sinds 2001 worden de opleidingen (Technische) Planologie bijgestaan door een alumniraad. Een belangrijk contact met het beroepenveld bestaat uit de bijzonder hoogleraren aan de faculteit en hun beroepsmatige inbedding, waarvan in de zelfstudie verschillende voorbeelden worden genoemd. De curatoria die voor alle bijzondere leerstoelen bestaan, vertegenwoordigen tezamen het beroepenveld en zijn dus een belangrijke bron van informatie over ontwikkelingen binnen de verschillende vakgebieden. Daarnaast is er een groot aantal derdegeldstroomprojecten waarin stafleden in direct contact staan met hun disciplinegenoten in de praktijk. Ook is een aantal docenten in deeltijd aangesteld, die in de praktijk werkzaam zijn. Oordeel Alle opleidingen: De commissie is op grond van de ontvangen informatie en de gevoerde gesprekken van oordeel dat de betrokkenheid van studenten en medewerkers/docenten adequaat is. Zij beseft echter dat het bij de studenten vooral gaat om een relatief kleine, actieve kern. De bekendheid van de opleidingscommissies, vooral die van de bacheloropleidingen, is bij studenten niet erg groot. De actieve studenten zijn bijzonder gemotiveerd, maar zeggen soms de indruk te krijgen dat kwaliteitsverbetering aan hen wordt uitbesteed, terwijl dit eigenlijk een zaak van de faculteit is. De commissie meent dat dit een punt van aandacht zou moeten zijn voor het opleidingsmanagement. Zij kan zich voorstellen dat een hoge werkdruk hierbij een rol speelt, maar ze meent dat de verantwoordelijkheden in elke situatie correct moeten worden toebedeeld. Voor zowel studenten als docenten geldt dat het informele circuit vaak effectiever is en meer wordt QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
141
gebruikt dan de formele kanalen, ook bij de kwaliteitszorg. De commissie heeft elders in dit rapport gewezen op de keerzijde(n) van deze medaille. De betrokkenheid van alumni bij de interne kwaliteitszorg krijgt op verschillende manieren vorm. Er is een alumnivereniging en de faculteit houdt systematisch gegevens bij over haar afgestudeerden; zij publiceert deze periodiek in de ‘Alumni-almanak’ c.q. de ’Alumni-monitor’. De opleidingen (Technische) Planologie kennen een alumniraad. De commissie heeft begrepen dat de faculteit bezig is met het oprichten van een brede alumniadviesraad. Ten slotte wordt periodiek op universitair niveau de WO-monitor gepubliceerd waarin ook de gevisiteerde opleidingen participeren. Op verschillende momenten heeft de commissie waargenomen dat de opleidingen actief alumni om advies hebben gevraagd. Zij vindt dit een goede zaak. Positief waardeert zij het ook dat sommige masteropleidingen exitgesprekken houden met afgestudeerden. Naar haar mening kan het opleidingsmanagement nuttige informatie ontlenen aan deze gesprekken. Contacten met het beroepenveld zijn er velerlei, voornamelijk met stad, provincie en Rijkswaterstaat. Hiervoor geldt dat deze sterk individueel van karakter zijn en dat ze niet gestructureerd zijn. Dit staat volgens de commissie echter niet in de weg dat de opleidingen via hun contacten in het algemeen goede voeling hebben met de beroepspraktijk. Alleen zou overwogen kunnen worden deze wat meer te organiseren. De commissie waardeert de inspanningen van de faculteit op het gebied van het betrekken van de Indonesische studenten bij het evalueren van de door hen gevolgde Master Environmental and Infrastructure Planning. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende.
142
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt het oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische Planologie luidt het voldoende. Voor de masteropleiding Culturele Geografie luidt het oordeel voldoende, voor de masteropleiding Economische Geografie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Vastgoedkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning luidt het voldoende en voor de masteropleiding Population Studies luidt het voldoende. De commissie is van oordeel dat de onvoldoende score op Facet 17 voor alle opleidingen zonder meer gecompenseerd wordt door de voldoende score op Facet 18 en 19. Zij is van mening dat het kwaliteitsbeleid dat op centraal universitair niveau in gang wordt gezet, veelbelovend oogt en dat de faculteit hierin actief participeert, mede gezien de pilot aan de faculteit op het gebied van curriculumevaluatie.
2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie: De zelfstudie wijst erop dat er nog slechts sprake is van beperkte aantallen afgestudeerde bachelors. De eerste ervaringen binnen de masteropleidingen van de faculteit zijn dat er geen klachten over het niveau van de afgestudeerde bachelor zijn. De zelfstudie meldt dat het niveau van de bachelorscripties voldoende tot goed is. Master Culturele Geografie: Er is nog weinig zicht op wat de afgestudeerde cultureel geografen na het behalen van een masterdiploma gaan doen. Wel is bekend dat een aantal afgestudeerden na het afronden van de opleiding de studie voortzet in het kader van de masteropleiding Leraar Aardrijkskunde. Ook zijn er in de laatst gehouden onderzoeken onder afgestudeerden nog geen gegevens opgenomen over afgestudeerden van deze opleiding. Uit de alumnimonitor 2005 komt wel het volgende beeld naar voren over afgestudeerden van de ongedeelde opleiding Sociale Geografie: • • • • •
de afgestudeerden vonden relatief snel een baan in vergelijking met andere RUG-afgestudeerden (na 2,6 maanden in 2004 en 1,4 maanden in 2005); ruim 59% van hen vond een functie in de eigen/aanverwante richting; ruim 36% van hen had een functie op minimaal wo-niveau, hetgeen gemiddeld lager is dan bij andere opleidingen Sociale Geografie; afgestudeerden vonden de gevolgde opleiding veeleer een geschikt startpunt voor het verder ontwikkelen van kennis en vaardigheden dan voor het betreden van de arbeidsmarkt; afgestudeerden waren meer tevreden over de breedte van de opleiding dan over de diepte.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
143
Master Economische Geografie: Deze opleiding trekt naast studenten van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie ook een significant aantal studenten van andere hbo- en wo-bacheloropleidingen die toegang verkrijgen via een schakel- of minorprogramma. Het gaat vaak om afgestudeerden van economisch en bedrijfskundig gerichte opleidingen die specifiek worden aangetrokken door ruimtelijke vraagstukken. De beperkte gegevens over de beroepswerkzaamheden van afgestudeerden van de masteropleiding wijzen ook in de richting van een beroepspraktijk op dat gebied. Verder verwijst de zelfstudie naar de resultaten van de alumnimonitor 2005 die hierboven al onder de Master Culturele Geografie zijn beschreven. Master Vastgoedkunde: De masteropleiding Vastgoedkunde neemt elk jaar een aantal van de afgestudeerden van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie op, maar dankt haar omvang vooral aan een sterk groeiend aantal studenten die van andere hbo en wo-bacheloropleidingen komen en die via een schakel- of minorprogramma toegang verkrijgen. De opleiding kent een duidelijke en voor Nederland unieke signatuur, volgens de zelfstudie: zij leidt tot een op ontwikkelingsvraagstukken (met betrekking tot bouwprocessen) gerichte academische kwalificatie. De afgelopen jaren bleek bij buluitreikingen van de afgestudeerden van de afstudeerrichting Vastgoedkunde dat zij steeds bijna zonder uitzondering al een baan hadden in het vastgoedberoepenveld. Master Planologie: Voor de masteropleiding Planologie geldt dat afgestudeerden op dit moment geen moeite hebben met het vinden van een baan. Tijdens de uitreiking van het diploma kan meestal al worden gemeld dat de afstudeerde reeds een baan gevonden heeft. Onder de alumni die specifiek de masteropleiding Planologie hebben gedaan is nog geen onderzoek gedaan naar de positie op de arbeidsmarkt. Op basis van de Alumnimonitor 2005 kunnen wel enige conclusies worden getrokken ten aanzien van afgestudeerden op het gebied van de Sociale Geografie & Planologie. Deze zijn al hierboven weergegeven bij de Master Culturele Geografie. Master Environmental and Infrastructure Planning: Voor de Master Environmental and Infrastructure Planning geldt dat afgestudeerden op dit moment geen moeite hebben met het vinden van een baan. Tijdens de uitreiking van het diploma kan meestal al worden gemeld dat de afstudeerde reeds een baan gevonden heeft. Op basis van de Alumnimonitor 2005 kunnen wel enige conclusies worden getrokken ten aanzien van afgestudeerden van de richting Technische Planologie: • de afgestudeerden vonden in vergelijking met andere RUG-afgestudeerden relatief laat een baan (gemiddeld 2,9 maanden werkloos); • bijna 67% van hen vond een functie in de eigen/aanverwante richting; • bijna 53% van hen had een functie op minimaal wo-niveau, hetgeen gemiddeld lager is dan bij andere RUG-opleidingen; • afgestudeerden vonden de gevolgde opleiding een geschikt startpunt zowel voor het verder ontwikkelen van kennis en vaardigheden als voor het betreden van de arbeidsmarkt; • afgestudeerden waren meer tevreden over de breedte van de opleiding dan over de diepte. Master Population Studies: Nederlandse studenten die de Master Population Studies hebben afgerond, komen veelal terecht in onderzoeksbanen, bijvoorbeeld bij het NIDI, CBS of bij de universiteit als promo144
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
vendus. Internationale studenten gaan ofwel terug naar hun eigen land en baan (universiteiten, onderzoeksinstituten) of kunnen doorstromen naar een promotieplaats. In de naaste toekomst zal ook meer worden bekeken, gezien de belangstelling van studenten, wat de mogelijkheden zijn tot het vinden van werk bij NGO’s en beleidsinstanties. Zoals blijkt uit het soort banen dat afgestudeerden krijgen, is het gerealiseerde niveau volgens de zelfstudie goed tot zeer goed. Oordeel De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf bachelorscripties van elk van de beide bacheloropleidingen, en van in totaal veertig masterscripties (verdeeld over de zes masteropleidingen) uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten (zie bijlage D van het integrale eindrapport van de commissie). Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: De commissie heeft op grond van deze toetsing vastgesteld dat het niveau van de masterscripties in het algemeen toereikend is. Toetsing aan de lijst met vaste ijkpunten leidde in de meeste gevallen tot een positieve conclusie. Toch zijn er wel kritische kanttekeningen te plaatsen en is verbetering mogelijk, zeker gezien de hoge ambities die de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen uitstralen. Zo is het de commissie opgevallen dat het karakter van de scripties weinig divers is. De werken laten in veel gevallen een beperkte selectie van de, in het voorafgegane M&T-onderwijs aangeleerde onderzoekstechnieken zien, namelijk de minder geavanceerde. Ze wekken de indruk alsof de studenten een voorkeur hebben voor ‘risicomijdende’ onderzoekskeuzen en alsof de staf deze keuze in het algemeen als gegeven accepteert. Bij sommige scripties hadden zaken als theorie, methodologie en reflexie meer aandacht moeten krijgen. Voor alle opleidingen geldt dat er in de afstudeerwerken in het algemeen weinig gebruikgemaakt wordt van illustraties en kaarten. Kaartanalyse en kaartinterpretatie worden weinig toegepast. Verwijzingen naar de internationale literatuur konden vooral bij de Master Planologie en de Master Vastgoedkunde vaak niet worden aangetroffen. Hoewel de betrokkenheid van studenten bij de lokale onderzoeksprogramma’s in de masteropleidingen beduidend beter is dan in de bacheloropleidingen (zie onder Facet 4), zou ook in de masteropleidingen een dichtere aansluiting van het afstudeeronderzoek op het stafonderzoek veel vruchten kunnen afwerpen. Om deze bevindingen enigszins te nuanceren meldt de commissie dat zij ook enkele heel goede afstudeerwerken heeft aangetroffen. Zij heeft de indruk dat de borging van de kwaliteit van de afstudeerwerken voldoende homogeen is (vanzelfsprekend met behoud van de natuurlijke variatie die er altijd zal zijn), niet goed functioneert. Zoals eerder gezegd, is de beoordeling van de scripties door de invoering van beoordelingsformulieren en tweede beoordelaars verbeterd, maar met deze nieuwe aanpak wordt toch nog te weinig systematisch en uniform omgegaan. Wat betreft haar oordeel over het gerealiseerde niveau komt de commissie voor de masteropleidingen tot een voldoende, mede gezien de positieve signalen vanuit de alumni en het QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
145
beroepenveld, en de in het algemeen gunstige arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden van de opleidingen. Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie: In het geval van de bestudeerde bachelorscripties (c.q. stages/scripties) heeft de commissie meer problemen. De bacheloropleiding dient gezien te worden als een eigenstandige opleiding met een eigen ‘afsluitende proeve van bekwaamheid’. Voor beide bacheloropleidingen geldt dat in de gepresenteerde eindtermen ook de volgende eisen zijn geformuleerd: “het vermogen hebben om zelfstandig onderzoek op te zetten en uit te voeren” en “de beschikbare onderzoekstechnieken kunnen toepassen in onderzoekssituaties” (zie bijlagen 1A en 1B). De commissie heeft na de bestudering van de genoemde selectie van bachelorscripties van beide bacheloropleidingen niet de indruk gekregen dat deze eindtermen worden gerealiseerd. De verrichte onderzoeksactiviteiten worden nauwelijks ingebed in de geldende theorie, en de werken zijn te beschrijvend, vertonen weinig reflectie en zoeken nauwelijks aansluiting bij de internationale literatuur. Het wetenschappelijk niveau is nogal eens zwak en een enkele maal zelfs onder de maat. De commissie vraagt zich ten slotte af of het groepswerk in zijn huidige opzet de meest geschikte vorm is voor het schrijven van een bachelorscriptie. De commissie heeft de indruk dat dit alles te maken heeft met de invoering van de bachelormasterstructuur. Er is naar haar oordeel momenteel sprake van een niet-optimale verdeling van inhoud, niveau en zwaarte van cursussen tussen de bachelor- en masteropleidingen. Diverse onderdelen van de bacheloropleidingen dagen de individuele student te weinig uit met als gevolg dat vaak volstaan kan worden met beduidend minder dan de formeel vereiste studieinzet van veertig uur per week. Het gerealiseerd niveau van de beide bacheloropleidingen is, wanneer men uitsluitend zou afgaan op het niveau van de bachelorscripties als afsluitende proeve van bekwaamheid, duidelijk voor verbetering vatbaar. Wanneer men echter uitgaat van het gehele traject van bachelor- en aansluitende masteropleiding, dan kan gesteld worden dat met de bacheloropleidingen per saldo een voldoende basis wordt gelegd voor een succesvolle afronding van de masteropleiding op een adequaat niveau. Dat laat de eerdere conclusie van de commissie onverlet dat een betere afstemming tussen inhoud, niveau en zwaarte van bachelor- en masteronderdelen wenselijk is. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: voldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende.
146
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie en Bachelor Technische Planologie: De zelfstudie geeft voor de beide bacheloropleidingen voor de afgelopen jaren de rendementen van het propedeusejaar. De propedeuserendementen van de ongedeelde opleiding Sociale Geografie en Planologie en de Bachelor Sociale Geografie en Planologie vertonen door de jaren heen een tamelijk stabiel beeld. Rond de 30% van de studenten haalt de propedeuse in één jaar, hetgeen voor het opleidingsmanagement een zorg vormt. Na twee jaar ligt het rendement rond de 65%. Over de bachelorrendementen kan vanwege de korte tijd dat de bacheloropleiding SG&P bestaat weinig gezegd worden. Ook de propedeuserendementen van de ongedeelde opleiding Technische Planologie en de Bachelor Technische Planologie vertonen een vrij stabiel beeld in de loop van de tijd. Ook bij deze opleidingen was het propedeuserendement na één jaar pover (rond de 30%). De afgelopen jaren is het propedeuserendement na twee jaar iets gestegen (tot rond de 65%) maar blijft het rendement na drie jaar studieduur vrij constant: ruim 70%. Ook voor de Bachelor Technische Planologie is het nog te vroeg om cijfers over de opleiding als geheel te presenteren. Als streefrendement is door het opleidingsmanagement in aanvullende informatie gegeven: een bachelorrendement van 60% na drie jaar, en een propedeuserendement van 50% na één jaar. Het opleidingsmanagement stelt zich voor het rendement te kunnen verhogen door vooral in de propedeuse hogere eisen te stellen: • • • •
alleen doorgaan naar jaar 2 met 40 EC; geen toegang tot jaar 3 en geen keuzevakken mogelijk als de propedeuse niet is behaald; invoering van een tweede intensieve werkvorm in jaar 1; strengere toelatingsvoorwaarden om aan het bachelorproject te kunnen beginnen.
Master Culturele Geografie, Master Economische Geografie, Master Vastgoedkunde, Master Planologie, Master Environmental and Infrastructure Planning, Master Population Studies: De zelfstudie presenteert de examenrendementen van de ongedeelde opleiding Sociale Geografie en Planologie c.q. Technische Planologie en voor alle masteropleidingen de eerste voorlopige gegevens over de examenrendementen. Daaruit blijkt dat bij drie van de zes masteropleidingen er in de studiejaren 2004 en 2005 geen enkele masterstudent er in is geslaagd om de opleiding binnen één jaar af te ronden. Bij de Master Culturele Geografie, Master Environmental and Infrastructure Planning en Master Population Studies is sprake van een redelijk rendement van tussen de 40 en 50% na één jaar. Daarbij moet wel aangetekend worden dat het cijfer voor de laatstgenoemde twee opleidingen in positieve zin wordt beïnvloed door de deelname van buitenlandse studenten. Voor hen geldt doorgaans als harde randvoorwaarde dat de opleiding ook in de daarvoor staande cursusduur afgerond moet worden.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
147
Het opleidingsmanagement heeft geen streefcijfers voor de rendementen van de masteropleidingen gepresenteerd. Oordeel Alle opleidingen: De commissie stelt vast dat er voor de gevisiteerde opleidingen streefcijfers voor de rendementen zijn vastgesteld. De historische gegevens over de ongedeelde opleidingen laten zien dat het studierendement van deze opleidingen redelijk goed was (gemiddeld ca. 60% van de oorspronkelijke cohort). De commissie gaat bij de bepaling van haar oordeel uit van de volgende overwegingen: • • • • •
de duidelijke aanwezigheid van streefrendementen voor de bacheloropleidingen; de relatief gunstige rendementen van de oude, ongedeelde opleidingen; de maatregelen die het opleidingsmanagement heeft genomen om de rendementen te verhogen c.q. de studieduur te bekorten in met name de bacheloropleiding; de relatief gunstige eerste voorlopige gegevens voor de examenrendementen van de Master Culturele Geografie, de Master Environmental and Infrastructure Planning en de Master Population Studies; het ontbreken van streefrendementen voor de rendementen van de masteropleidingen.
Op basis daarvan komt zij voor de Bachelor Sociale Geografie en Planologie, de Bachelor Technische Planologie, de Master Culturele Geografie, de Master Environmental and Infrastructure Planning en de Master Population Studies tot een voldoende score. Voor de Master Economische Geografie, de Master Vastgoedkunde en de Master Planologie komt zij tot een onvoldoende score. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Bacheloropleiding Technische Planologie: voldoende. Masteropleiding Culturele Geografie: voldoende. Masteropleiding Economische Geografie: onvoldoende. Masteropleiding Vastgoedkunde: onvoldoende. Masteropleiding Planologie: onvoldoende. Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: voldoende. Masteropleiding Population Studies: voldoende.
148
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt het oordeel voldoende, voor de bacheloropleiding Technische Planologie luidt het voldoende. Voor de masteropleiding Culturele Geografie luidt het oordeel voldoende, voor de masteropleiding Economische Geografie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Vastgoedkunde luidt het voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende, voor de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning luidt het voldoende en voor de masteropleiding Population Studies luidt het voldoende. De commissie is van oordeel dat de onvoldoende score op Facet 21 voor de Master Economische Geografie, de Master Vastgoedkunde en de Master Planologie zonder meer gecompenseerd wordt door de voldoende score op Facet 20. Daar is duidelijk positief geoordeeld over het niveau van het afstudeerwerk en de gunstige arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerden van deze opleidingen.
Tot slot De commissie stelt tot haar tevredenheid vast dat de gevisiteerde opleidingen in Groningen een naar verhouding hoog niveau van internationalisering, gemeten naar zowel inkomende als uitgaande studenten, heeft weten te realiseren. Dit succes heeft zowel betrekking op het gerealiseerde aantal studiepunten als op behaalde diploma’s. Gevoegd bij de oriëntatie van veel Groningse opleidingen op de perifeer-noordelijke problematiek resulteert dat in een interessante eigenheid van de opleidingen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
149
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
150
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Bacheloropleiding Technische Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Technische Planologie De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Technische Planologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
151
Masteropleiding Culturele Geografie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Culturele Geografie De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Culturele Geografie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
152
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding erwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Masteropleiding Economische Geografie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Economische Geografie De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Economische Geografie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
153
Masteropleiding Vastgoedkunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Vastgoedkunde De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Vastgoedkunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
154
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Masteropleiding Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Planologie De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Planologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
155
Masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Environmental and Infrastructure Planning voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
156
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Masteropleiding Population Studies: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Population Studies De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Population Studies voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: e = excellent g = goed v = voldoende o = onvoldoende
‘best practice’, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
157
BIJLAGE 1A EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE EN PLANOLOGIE AAN DE RU GRONINGEN Kennis en inzicht De bachelor SG&P: • • • • • •
heeft kennis van de historische en actuele inzichten in de sociale geografie, planologie c.q. demografie, en op de hoogte zijn van de voornaamste nationale en internationale ontwikkelingen in die wetenschapsgebieden; heeft kennis van de voornaamste theoretische, methodologische en ethische grondslagen der sociale geografie, planologie c.q. demografie; heeft kennisgemaakt met de praktijk van het werk op het vakgebied der sociale geografie, planologie c.q. demografie (gastdocenten, excursies, et cetera.) en daarop te laten reflecteren; bezit kennis omtrent de beschikbare onderzoekstechnieken die bij de probleemanalyse en -oplossing voorhanden zijn; kan paradigma’s (redeneerwijzen) in het vakgebied van de sociale geografie en planologie herkennen; heeft inzicht in de diversiteit en complexiteit van maatschappelijke structuren en processen en van hun interacties met omgevingsstructuren en -processen.
Toepassen kennis en inzicht De bachelor SG&P: • • • • •
heeft begrip van het belang van kennis in aan de ruimtelijke wetenschappen grenzende andere wetenschapsgebieden; kan problemen definiëren, analyseren en oplossen die zich voordoen op het werkterrein van de sociale geografie, planologie c.q. demografie; kan de beschikbare onderzoekstechnieken toepassen in onderzoekssituaties en daarbij kunnen samenwerken in teamverband; logisch redeneren; heeft analyserend en probleemoplossend vermogen; heeft vermogen tot het evalueren van de (ruimtelijke) effecten van ingrepen.
Oordeelsvorming De bachelor SG&P: • • • •
158
heeft besef van de ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in de sociale geografie en planologie; beschikt over vaardigheden (zoals met computers, verslaglegging, presenteren, werken in teamverband) die nodig zijn om adequaat in maatschappelijke functie te kunnen optreden; heeft het vermogen zelfstandig geografisch, planologisch, demografisch onderzoek op te zetten en uit te voeren; heeft gevoel voor de grenzen van de kennis; kan informatie uit een brede verzameling van bronnen op juiste waarde weten te schatten. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Communicatie De bachelor SG&P: • • •
kan kennis en inzicht in woord en geschrift overdragen op het niveau van de doelgroep waar die overdracht zich op richt: scholieren, andere studenten, maatschappelijke organisaties binnen en buiten Nederland, wetenschappelijke fora; heeft vermogen tot samenwerking in teamverband en kan daarbij de bijdrage van het eigen vakgebied inbrengen; kan debatteren over het vakgebied en de plaats ervan in de maatschappij.
Leervaardigheden De bachelor SG&P: • • •
heeft een aantoonbare wetenschappelijke attitude om in geëigende maatschappelijke functies werkzaam te zijn; bezit een attitude die het mogelijk maakt om kritisch te reflecteren op het eigen wetenschappelijk handelen; heeft het vermogen om na het afstuderen zelfstandig de ontwikkelingen in het eigen vakgebied te blijven volgen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
159
BIJLAGE 1B EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING TECHNISCHE PLANOLOGIE AAN DE RU GRONINGEN Artikel 1.3 Doel van de opleiding Met de opleiding wordt beoogd: 1. dat studenten kennis hebben van de historische en actuele inzichten in de technische planologie; 2. dat studenten op de hoogte zijn van de voornaamste nationale en internationale ontwikkelingen in het wetenschapsgebied van de technische planologie; 3. dat studenten begrip hebben van het belang van kennis in aan de ruimtelijke wetenschappen grenzende wetenschapsgebieden; 4. dat studenten kennis hebben van de voornaamste theoretische, methodologische en ethische grondslagen van de technische planologie; 5. dat studenten kennis bezitten omtrent de beschikbare onderzoekstechnieken die bij de probleemanalyse en -oplossing voorhanden zijn. Dat studenten deze technieken kunnen toepassen in onderzoekssituaties en daarbij kunnen samenwerken in teamverband; 6. dat studenten problemen kunnen definiëren, analyseren en oplossen die zich voordoen op het werkterrein van de technische planologie; 7. dat studenten kennis en inzicht in woord en geschrift kunnen overdragen op het niveau van de doelgroep waar die overdracht zich op richt: scholieren, andere studenten, maatschappelijke organisaties binnen en buiten Nederland, wetenschappelijke fora; 8. dat studenten kennis hebben gemaakt met de praktijk van het werk op het vakgebied van de technische planologie (gastdocenten, excursies, enzovoort) en daarop kunnen reflecteren; 9. dat de student leervaardigheden bezit die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan die een hoog niveau van autonomie veronderstelt. Artikel 1.4 Eindtermen van de opleiding Na afronding van de opleiding moeten studenten: 1. technisch-functionele en technisch-analytische vaardigheden bezitten ten behoeve van de herkenning, structurering en de aanpak van de besluitvorming rondom omgevingsvraagstukken; 2. logisch kunnen redeneren; analyserend en probleemoplossend vermogen hebben; 3. inzicht hebben in planologische theorieën in relatie tot de praktijk van ruimtelijke planningsprocessen; 4. technisch-functionele kennis kunnen vergaren en in operationele kaders plaatsen. Het betreft de kennis die relevant is voor implementatie-, integratie-, capaciteits- en beheersvraagstukken met betrekking tot de bebouwde omgeving en haar fysieke, zowel biotische als abiotische milieu; 5. ontwerp- en evaluatietechnieken kunnen toepassen alsmede methoden en technieken van planologisch onderzoek; 6. vaardigheden bezitten die nodig zijn om planning te bedrijven in een multidisciplinaire context en in wisselwerking met een complex van maatschappelijke actoren;
160
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
7. het besef hebben van de ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in de Technische Planologie; 8. paradigma’s (redeneerwijzen) in het vakgebied van de Technische Planologie kunnen herkennen; 9. aantoonbare wetenschappelijke attitude hebben om in geëigende maatschappelijke functies werkzaam te zijn; 10. inzicht hebben in de diversiteit en complexiteit van maatschappelijke structuren en -processen en van hun interacties met omgevingsstructuren en -processen; 11. vermogen bezitten tot het evalueren van de (ruimtelijke) effecten van ingrepen; 12. praktische vaardigheden bezitten die nodig zijn om adequaat in maatschappelijke functies te kunnen optreden; 13. vermogen hebben om planologisch onderzoek op te zetten en zelfstandig uit te voeren; 14. vermogen hebben tot interdisciplinaire samenwerking in teamverband en het daarbij inbrengen van de bijdrage van het eigen vakgebied; 15. gevoel hebben voor de grenzen van de kennis; informatie uit een brede verzameling van bronnen op juiste waarde weten te schatten; 16. vermogen bezitten om zelfstandig de ontwikkelingen in het eigen vakgebied te blijven volgen; 17. een attitude bezitten die het mogelijk maakt om kritisch te reflecteren op het eigen wetenschappelijk handelen; 18. kunnen debatteren over het vakgebied en de plaats ervan in de maatschappij.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
161
BIJLAGE 1C EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING CULTURELE GEOGRAFIE AAN DE RU GRONINGEN Met de opleiding wordt beoogd: Kennis en inzicht 1. dat de studenten een zodanige kennis en zodanig inzicht verwerven op het vakgebied zodat zij substantiële en originele bijdragen kunnen leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, met name in onderzoeksverband; 2. dat de studenten beschikken over kennis op het niveau van internationale wetenschappelijke handboeken en publicaties van de theorieën, methoden & technieken en ethische grondslagen behorende bij het vakgebied van de Culturele Geografie. Dat zij het vermogen ontwikkelen om genoemde kennis in samenhang te interpreteren; 3. dat de studenten in staat zijn om een kritisch oordeel te kunnen vormen over de relaties tussen theoretische concepten, methoden van onderzoek en empirische bevindingen in internationale wetenschappelijke handboeken en wetenschappelijke publicaties op het gebied van Culturele Geografie; 4. dat de studenten in staat zijn zelfstandig specifieke onderzoeks- en analysemethoden te hanteren binnen het werkterrein van Culturele Geografie; 5. dat de studenten een zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan de kennisvermeerdering ten behoeve van het vakgebied van Culturele Geografie; 6. dat de studenten paradigma’s binnen het vakgebied kunnen herkennen, alsmede de condities waaronder de paradigma’s van toepassing worden geacht; Toepassen kennis en inzicht 7. dat de studenten in staat zijn de verworven kennis en inzichten en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen bredere verbanden die gerelateerd zijn aan het vakgebied van Culturele Geografie; 8. dat de studenten in staat zijn om kennis en inzicht te integreren en toe te passen op complexe vraagstukken; 9. dat de studenten ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in de Culturele Geografie in het wetenschappelijke denken kunnen integreren; 10. dat de studenten inzicht hebben in en visie hebben op de toepassingsmogelijkheden en beperkingen van de wetenschap in het algemeen en van Culturele Geografie in het bijzonder; 11. dat de studenten in staat zijn om zelfstandig richting en uitvoering te geven aan onderzoek al dan niet in interdisciplinair verband; 12. dat de studenten in staat zijn om aanzetten te geven tot grensverleggend onderzoek; 13. dat de studenten in staat zijn om theoretische inzichten binnen het vakgebied toe te passen bij de analyse van concrete vraagstukken op het gebied van Culturele Geografie; 14. dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot interdisciplinaire samenwerking en daarbij de inbreng van de eigen discipline kunnen vertalen naar andere disciplines; 15. dat de studenten logisch kunnen redeneren en zelfstandig een probleem kunnen formuleren en analyseren en in staat te zijn om tot een oplossingsgerichte synthese te komen; 16. dat de studenten kunnen reflecteren op de diversiteit en complexiteit van maatschappelijke structuren en processen, en interacties met omgevingsstructuren en omgevingsprocessen; 17. dat de studenten kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen binnen het vakgebied en over de maatschappelijke ecologische, fysieke en economische consequenties; 162
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeelsvorming 18. dat de studenten in staat zijn oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie, met meeweging van sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden; 19. dat de studenten bij een kritische reflectie op het eigen wetenschappelijke handelen blijk geven van originaliteit; 20. dat de studenten in staat zijn tot een kritische reflectie op redeneerwijzen en standpunten; 21. dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot evalueren en kritisch op waarde schatten van ruimtelijke effecten van ingrepen; 22. dat de studenten een open en kritische houding hebben ten opzichte van nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van Culturele Geografie; Communicatie 23. dat de studenten in staat zijn om conclusies, alsmede de kennis en beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten, zowel in woord als geschrift; Leervaardigheden 24. dat de studenten leervaardigheden bezitten die hen in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter; 25. dat de studenten het vermogen ontwikkelen om na afstuderen zelfstandig relevante ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied kritisch te blijven volgen; Attitude 26. dat de studenten een onderzoekende en kritische houding ontwikkelen ten aanzien van de inhoud en nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van Culturele Geografie. Dat de studenten hieromtrent een standpunt kunnen innemen; 27. dat de studenten een wetenschappelijke attitude ontwikkelen om op een professionele wijze in geëigende maatschappelijke en wetenschappelijke functies werkzaam te zijn.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
163
BIJLAGE 1D EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING ECONOMISCHE GEOGRAFIE AAN DE RU GRONINGEN Met de opleiding wordt beoogd: Kennis en inzicht • dat de studenten een zodanige kennis en zodanig inzicht verwerven op het vakgebied zodat zij substantiële en originele bijdragen kunnen leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, voornamelijk in onderzoeksverband; • dat de studenten beschikken over kennis op het niveau van internationale wetenschappelijke handboeken en publicaties van de theorieën, methoden & technieken en ethische grondslagen behorende bij het vakgebied van de economische geografie. Dat zij het vermogen ontwikkelen om genoemde kennis in samenhang te interpreteren; • dat de studenten in staat zijn om een kritisch oordeel te kunnen vormen over de relaties tussen theoretische concepten, methoden van onderzoek en empirische bevindingen in internationale wetenschappelijke handboeken en publicaties op het gebied van de economische geografie; • dat de studenten in staat zijn zelfstandig specifieke onderzoeks- en analysemethoden te hanteren binnen het werkterrein van de economische geografie; • dat de studenten een zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan de kennisvermeerdering ten behoeve van het vakgebied van de economische geografie; • dat de studenten paradigma’s binnen het vakgebied kunnen herkennen, alsmede de condities waaronder deze van toepassing worden geacht; Toepassen kennis en inzicht • dat de studenten in staat zijn de verworven kennis en inzichten en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen bredere verbanden die gerelateerd zijn aan het vakgebied van de economische geografie; • dat de studenten in staat zijn om kennis en inzicht te integreren en toe te passen op complexe vraagstukken; • dat de studenten ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in de economische geografie in het wetenschappelijke denken kunnen integreren; • dat de studenten inzicht hebben in en visie hebben op de toepassingsmogelijkheden en beperkingen van de wetenschap in het algemeen en van economische geografie in het bijzonder; • dat de studenten in staat zijn om zelfstandig richting en uitvoering te geven aan onderzoek al dan niet in interdisciplinair verband; • dat de studenten in staat zijn om aanzetten te geven tot grensverleggend onderzoek; • dat de studenten in staat zijn om theoretische inzichten binnen het vakgebied toe te passen bij de analyse van concrete vraagstukken op het gebied van de economische geografie; • dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot interdisciplinaire samenwerking en daarbij de inbreng van de eigen discipline kunnen vertalen naar andere disciplines; • dat de studenten logisch kunnen redeneren en zelfstandig een probleem kunnen formuleren en analyseren en in staat te zijn om tot een oplossingsgerichte synthese te komen; • dat de studenten kunnen reflecteren op de diversiteit en complexiteit van maatschappelijke structuren en processen, en interacties met omgevingsstructuren en omgevingsprocessen; 164
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
•
dat de studenten kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen binnen het vakgebied en consequenties daarvan voor de maatschappij;
Oordeelsvorming • dat de studenten in staat zijn oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie, met meeweging van maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden; • dat de studenten bij een kritische reflectie op het eigen wetenschappelijke handelen blijk geven van originaliteit; • dat de studenten in staat zijn tot een kritische reflectie op redeneerwijzen, argumentatie en standpunten; • dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot evalueren en kritisch op waarde schatten van ruimtelijke effecten van ingrepen; • dat de studenten een open en kritische houding hebben ten opzichte van nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van de economische geografie; Communicatie • dat de studenten in staat zijn om conclusies, alsmede de kennis en beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten, zowel in woord als geschrift; Leervaardigheden • dat de studenten leervaardigheden bezitten die hen in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter; • dat de studenten het vermogen ontwikkelen om na afstuderen zelfstandig relevante ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied kritisch te blijven volgen; Attitude • dat de studenten een onderzoekende en kritische houding ontwikkelen ten aanzien van de inhoud en ten aanzien van nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van de economische geografie. Dat de studenten hieromtrent een standpunt kunnen innemen; • dat de studenten een wetenschappelijke attitude ontwikkelen om op een professionele wijze in geëigende maatschappelijke en wetenschappelijke functies werkzaam te zijn; • dat de studenten zich een attitude eigen maken om zich op het vakgebied van de economische geografie te blijven ontwikkelen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
165
BIJLAGE 1E EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING VASTGOEDKUNDE AAN DE RU GRONINGEN Met de opleiding wordt beoogd: Kennis en inzicht • dat de studenten een zodanige kennis en zodanig inzicht verwerven op het vakgebied zodat zij substantiële en originele bijdragen kunnen leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, voornamelijk in onderzoeksverband; • dat de studenten beschikken over kennis op het niveau van internationale wetenschappelijke handboeken en publicaties van de theorieën, methoden & technieken en ethische grondslagen behorende bij het vakgebied van de vastgoedkunde. Dat zij het vermogen ontwikkelen om genoemde kennis in samenhang te interpreteren; • dat de studenten in staat zijn om een kritisch oordeel te kunnen vormen over de relaties tussen theoretische concepten, methoden van onderzoek en empirische bevindingen in internationale wetenschappelijke handboeken en wetenschappelijke publicaties op het gebied van de vastgoedkunde; • dat de studenten in staat zijn zelfstandig specifieke onderzoeks- en analysemethoden te hanteren binnen het werkterrein van de vastgoedkunde; • dat de studenten een zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan de kennisvermeerdering ten behoeve van het vakgebied van de vastgoedkunde; • dat de studenten paradigma’s binnen het vakgebied kunnen herkennen, alsmede de condities waaronder deze van toepassing worden geacht; Toepassen kennis en inzicht • dat de studenten in staat zijn de verworven kennis en inzichten en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen bredere verbanden die gerelateerd zijn aan het vakgebied van de vastgoedkunde; • dat de studenten in staat zijn om kennis en inzicht te integreren en toe te passen op complexe vraagstukken; • dat de studenten ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in de vastgoedkunde in het wetenschappelijke denken kunnen integreren; • dat de studenten inzicht hebben in en visie hebben op de toepassingsmogelijkheden en beperkingen van de wetenschap in het algemeen en van vastgoedkunde in het bijzonder; • dat de studenten in staat zijn om zelfstandig richting en uitvoering te geven aan onderzoek al dan niet in interdisciplinair verband; • dat de studenten in staat zijn om aanzetten te geven tot grensverleggend onderzoek; • dat de studenten in staat zijn om theoretische inzichten binnen het vakgebied toe te passen bij de analyse van concrete vraagstukken op het gebied van de vastgoedkunde; • dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot interdisciplinaire samenwerking en daarbij de inbreng van de eigen discipline kunnen vertalen naar andere disciplines; • dat de studenten logisch kunnen redeneren en zelfstandig een probleem kunnen formuleren en analyseren en in staat te zijn om tot een oplossingsgerichte synthese te komen; • dat de studenten kunnen reflecteren op de diversiteit en complexiteit van maatschappelijke structuren en processen, en interacties met omgevingsstructuren en omgevingsprocessen; • dat de studenten kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen binnen het vakgebied en consequenties daarvan voor de maatschappij; 166
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeelsvorming • dat de studenten in staat zijn oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie, met meeweging van maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden; • dat de studenten bij een kritische reflectie op het eigen wetenschappelijke handelen blijk geven van originaliteit; • dat de studenten in staat zijn tot een kritische reflectie op redeneerwijzen, argumentatie en standpunten; • dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot evalueren en kritisch op waarde schatten van ruimtelijke effecten van ingrepen; • dat de studenten een open en kritische houding hebben ten opzichte van nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van de vastgoedkunde; Communicatie • dat de studenten in staat zijn om conclusies, alsmede de kennis en beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten, zowel in woord als geschrift; Leervaardigheden • dat de studenten leervaardigheden bezitten die hen in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter; • dat de studenten het vermogen ontwikkelen om na afstuderen zelfstandig relevante ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied kritisch te blijven volgen; Attitude • dat de studenten een onderzoekende en kritische houding ontwikkelen ten aanzien van de inhoud en ten aanzien van nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van de vastgoedkunde. Dat de studenten hieromtrent een standpunt kunnen innemen; • dat de studenten een wetenschappelijke attitude ontwikkelen om op een professionele wijze in geëigende maatschappelijke en wetenschappelijke functies werkzaam te zijn; • dat de studenten zich een attitude eigen maken om zich op het vakgebied van de vastgoedkunde te blijven ontwikkelen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
167
BIJLAGE 1F EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING PLANOLOGIE AAN DE RU GRONINGEN Met de opleiding wordt beoogd: Kennis en inzicht 1. dat de studenten een zodanige kennis en zodanig inzicht verwerven op het vakgebied zodat zij substantiële en originele bijdragen kunnen leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, met name in onderzoeksverband; 2. dat de studenten beschikken over kennis op het niveau van internationale wetenschappelijke handboeken en publicaties van de theorieën, methoden & technieken en ethische grondslagen behorende bij het vakgebied van de Planologie. Dat zij het vermogen ontwikkelen om genoemde kennis in samenhang te interpreteren; 3. dat de studenten in staat zijn om een kritisch oordeel te kunnen vormen over de relaties tussen theoretische concepten, methoden van onderzoek en empirische bevindingen in internationale wetenschappelijke handboeken en wetenschappelijke publicaties op het gebied van Planologie; 4. dat de studenten in staat zijn zelfstandig specifieke onderzoeks- en analysemethoden te hanteren binnen het werkterrein van Planologie; 5. dat de studenten een zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan de kennisvermeerdering ten behoeve van het vakgebied van Planologie; 6. dat de studenten paradigma’s binnen het vakgebied kunnen herkennen, alsmede de condities waaronder de paradigma’s van toepassing worden geacht; Toepassen kennis en inzicht 7. dat de studenten in staat zijn de verworven kennis en inzichten en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen bredere verbanden die gerelateerd zijn aan het vakgebied van Planologie; 8. dat de studenten in staat zijn om kennis en inzicht te integreren en toe te passen op complexe vraagstukken; 9. dat de studenten ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in de Planologie in het wetenschappelijke denken kunnen integreren; 10. dat de studenten inzicht hebben in en visie hebben op de toepassingsmogelijkheden en beperkingen van de wetenschap in het algemeen en van Planologie in het bijzonder; 11. dat de studenten in staat zijn om zelfstandig richting en uitvoering te geven aan onderzoek al dan niet in interdisciplinair verband; 12. dat de studenten in staat zijn om aanzetten te geven tot grensverleggend onderzoek; 13. dat de studenten in staat zijn om theoretische inzichten binnen het vakgebied toe te passen bij de analyse van concrete vraagstukken op het gebied van Planologie; 14. dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot interdisciplinaire samenwerking en daarbij de inbreng van de eigen discipline kunnen vertalen naar andere disciplines; 15. dat de studenten logisch kunnen redeneren en zelfstandig een probleem kunnen formuleren en analyseren en in staat te zijn om tot een oplossingsgerichte synthese te komen; 16. dat de studenten kunnen reflecteren op de diversiteit en complexiteit van maatschappelijke structuren en processen, en interacties met omgevingsstructuren en omgevingsprocessen; 17. dat de studenten kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen binnen het vakgebied en over de maatschappelijke ecologische, fysieke en economische consequenties; 168
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeelsvorming 18. dat de studenten in staat zijn oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie, met meeweging van sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden; 19. dat de studenten bij een kritische reflectie op het eigen wetenschappelijke handelen blijk geven van originaliteit; 20. dat de studenten in staat zijn tot een kritische reflectie op redeneerwijzen en standpunten; 21. dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot evalueren en kritisch op waarde schatten van ruimtelijke effecten van ingrepen; 22. dat de studenten een open en kritische houding hebben ten opzichte van nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van Planologie; Communicatie 23. dat de studenten in staat zijn om conclusies, alsmede de kennis en beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten, zowel in woord als geschrift; Leervaardigheden 24. dat de studenten leervaardigheden bezitten die hen in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter; 25. dat de studenten het vermogen ontwikkelen om na afstuderen zelfstandig relevante ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied kritisch te blijven volgen; Attitude 26. dat de studenten een onderzoekende en kritische houding ontwikkelen ten aanzien van de inhoud en nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van Planologie. Dat de studenten hieromtrent een standpunt kunnen innemen; 27. dat de studenten een wetenschappelijke attitude ontwikkelen om op een professionele wijze in geëigende maatschappelijke en wetenschappelijke functies werkzaam te zijn; 28. dat de studenten zich een attitude eigen maken om zich op het vakgebied van de Planologie te blijven ontwikkelen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
169
BIJLAGE 1G EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING ENVIRONMENTAL AND INFRASTRUCTURE PLANNING AAN DE RU GRONINGEN Met de opleiding wordt beoogd: Kennis en inzicht 1. dat de studenten een zodanige kennis en zodanig inzicht verwerven op het vakgebied zodat zij substantiële en originele bijdragen kunnen leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, met name in onderzoeksverband; 2. dat de studenten beschikken over kennis op het niveau van internationale wetenschappelijke handboeken en publicaties van de theorieën, methoden & technieken en ethische grondslagen behorende bij het vakgebied van de Environmental and Infrastructure Planning. Dat zij het vermogen ontwikkelen om genoemde kennis in samenhang te interpreteren; 3. dat de studenten in staat zijn om een kritisch oordeel te kunnen vormen over de relaties tussen theoretische concepten, methoden van onderzoek en empirische bevindingen in internationale wetenschappelijke handboeken en wetenschappelijke publicaties op het gebied van Environmental and Infrastructure Planning; 4. dat de studenten in staat zijn zelfstandig specifieke onderzoeks- en analysemethoden te hanteren binnen het werkterrein van Environmental and Infrastructure Planning; 5. dat de studenten een zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan de kennisvermeerdering ten behoeve van het vakgebied van Environmental and Infrastructure Planning; 6. dat de studenten paradigma’s binnen het vakgebied kunnen herkennen, alsmede de condities waaronder de paradigma’s van toepassing worden geacht; Toepassen kennis en inzicht 7. dat de studenten in staat zijn de verworven kennis en inzichten en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen bredere verbanden die gerelateerd zijn aan het vakgebied van Environmental and Infrastructure Planning; 8. dat de studenten in staat zijn om kennis en inzicht te integreren en toe te passen op complexe vraagstukken; 9. dat de studenten ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in de Environmental and Infrastructure Planning in het wetenschappelijke denken kunnen integreren; 10. dat de studenten inzicht hebben in en visie hebben op de toepassingsmogelijkheden en beperkingen van de wetenschap in het algemeen en van Environmental and Infrastructure Planning in het bijzonder; 11. dat de studenten in staat zijn om zelfstandig richting en uitvoering te geven aan onderzoek al dan niet in interdisciplinair verband; 12. dat de studenten in staat zijn om aanzetten te geven tot grensverleggend onderzoek; 13. dat de studenten in staat zijn om theoretische inzichten binnen het vakgebied toe te passen bij de analyse van concrete vraagstukken op het gebied van Environmental and Infrastructure Planning; 14. dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot interdisciplinaire samenwerking en daarbij de inbreng van de eigen discipline kunnen vertalen naar andere disciplines; 15. dat de studenten logisch kunnen redeneren en zelfstandig een probleem kunnen formuleren en analyseren en in staat te zijn om tot een oplossingsgerichte synthese te komen; 170
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
16. dat de studenten kunnen reflecteren op de diversiteit en complexiteit van maatschappelijke structuren en processen, en interacties met omgevingsstructuren en omgevingsprocessen. 17. dat de studenten kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen binnen het vakgebied en over de maatschappelijke ecologische, fysieke en economische consequenties; Oordeelsvorming 18. dat de studenten in staat zijn oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie, met meeweging van sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden; 19. dat de studenten bij een kritische reflectie op het eigen wetenschappelijke handelen blijk geven van originaliteit; 20. dat de studenten in staat zijn tot een kritische reflectie op redeneerwijzen en standpunten; 21. dat de studenten het vermogen ontwikkelen tot evalueren en kritisch op waarde schatten van ruimtelijke effecten van ingrepen; 22. dat de studenten een open en kritische houding hebben ten opzichte van nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van Environmental and Infrastructure Planning; Communicatie 23. dat de studenten in staat zijn om conclusies, alsmede de kennis en beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten, zowel in woord als geschrift; Leervaardigheden 24. dat de studenten leervaardigheden bezitten die hen in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter; 25. dat de studenten het vermogen ontwikkelen om na afstuderen zelfstandig relevante ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied kritisch te blijven volgen; Attitude 26. dat de studenten een onderzoekende en kritische houding ontwikkelen ten aanzien van de inhoud en nieuwe ideeën en ontwikkelingen binnen het vakgebied van Environmental and Infrastructure Planning. Dat de studenten hieromtrent een standpunt kunnen innemen; 27. dat de studenten een wetenschappelijke attitude ontwikkelen om op een professionele wijze in geëigende maatschappelijke en wetenschappelijke functies werkzaam te zijn; 28. dat de studenten zich een attitude eigen maken om zich op het vakgebied van de Environmental and Infrastructure Planning te blijven ontwikkelen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
171
BIJLAGE 1H EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING POPULATION STUDIES AAN DE RU GRONINGEN Studenten dienen aan het eind van hun studie over de volgende kwalificaties te beschikken. Ze beschikken over kennis van: • de belangrijkste demografische concepten en maten van vruchtbaarheid, sterfte, migratie, en reproductieve gezondheid; • de belangrijkste theorieën in de discipline van de Demografie, en hoe demografisch gedrag ingebed is in de historische, economische, sociale en culturele, gender, en ruimtelijke context waarin mensen leven; • het onderzoeksproces in alle facetten; • de belangrijkste demografische databestanden en hoe daar mee te werken; • de belangrijkste macro- en micro demografische analysemethoden inclusief survey analyse; • kwalitatieve onderzoeksmethoden; • hoe onderzoek ingebed is in bevolkingsbeleid en kan worden vertaald naar beleid en interventies; Ze beschikken over de vaardigheid om zelfstandig: • • • • •
het gehele onderzoeksproces te doorlopen; theoretische kaders te formuleren; te werken met databestanden en data te interpreteren; verschillende analyse methoden toe te passen, en de resultaten te interpreteren; ook kwalitatieve onderzoeksmethoden toe te passen, en dus primaire kwalitatieve data te verzamelen; • papers en thesis te schrijven en te presenteren; Ten slotte zijn ze: • getraind en ingebed in het internationale veld van de demografie; en • in staat een bijdrage te leveren aan de demografiebeoefening in hun eigen land of internationaal.
172
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
BIJLAGE 2A PROGRAMMA VAN DE BACHELOROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE EN PLANOLOGIE AAN DE RU GRONINGEN Jaar 1
56
Zelfstandig verzorgd door SG&P Ja
Verplicht onderdeel Ja
Tentamen + actieve deelna-me
21
Ja
Ja
Actieve deelname Tentamen + opdrachten Tentamen + actieve deelna-me
62
Ja
48
Gedeeltelijk Ja
38
Ja
Ja
Werkstuk + presentatie Tentamen
10
Ja
Ja
32
Ja
Ja
Ja
Ja
20
Ja
Ja
Tentamen
38
Ja
Ja
Hoorcollege
Tentamen
36
Ja
Ja
Hoorcollege + werkcollege Veldwerk + opdrachten
Tentamen + werkstuk Actieve deelname
26
Ja
Ja
50
Ja
Ja
Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contact uren
Culturele Geografie 1
7
Hoorcollege
Tentamen
Algemene Sociale Geografie
5
Werkcollege + k.a.o.
Computercursus
3
Economische Geografie
7
Hoorcollege + practicum Hoorcollege
Statistiek 1
5
Hoorcollege + werkcollege
Wetenschappelijk Rapporteren Stadsgeografie 1 en Planologie 1
3
Werkcollege
5
Hoorcollege
Groepsproject stad
2
China
5
Hoorcollege
Tentamen
Cartografie
34
Hoorcollege
Fysische Geografie en omgeving Demografie 1
7 5
Practicum Fysische Geografie Totaal
3 60
Werkstuk
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Ja
173
Jaar 2 Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contact uren
Verplicht onderdeel
16
Zelfstandig verzorgd door SG&P Neen
Planologie 2
5
Hoorcollege
Tentamen
Economie
5
Demografie 2
5
Hoorcollege + werkcollege Hoorcollege
Tentamen
32
Ja
Ja
30
Ja
Ja
56
Ja
Ja
5
Hoorcollege + werkstuk Hoorcollege
Tentamen + werkstuk Tentamen + werkstuk Tentamen
Introductie GIS
5
Meth. Emp. Wetensch. & Wetensch. Filosofie Internationale Geografische Relaties Geografie en Planologie van Nederland & Europa
32
Ja Neen
Ja
5
Hoorcollege
Tentamen
16
Ja
Ja
7
Hoorcollege
Tentamen + presentatie + actieve deelna-me
36
Ja
Ja
Excursie/ Veld-werk
3
Actieve deelname + werkstuk
2
Ja
Ja
Statistiek 2
5
Excursie + werkstuk + veldwerk Hoorcollege + werkcollege
Tentamen + actieve deelna-me
42
Ja
Ja
Keuzevakruimte5
10
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Ja en n.v.t.
Groepsonderzoeksproject
5
Hoorcollege + k.a.o.
Presentatie + actieve deelna-me
4
Ja
Totaal
60
Ja
Ja
Jaar 3 Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Zelfstandig verzorgd door SG&P
Verplicht onderdeel
Planningtheorie 1
5
Hoorcollege
Tentamen
16
Ja
Ja
Economische Geografie en Vastgoed Culturele Geografie 2
5
Hoorcollege
Tentamen
32
Ja
Ja
5
Hoorcollege
28
Ja
Ja
Methoden & Technieken Geogr. & Planol. Onderzoek Keuzevakruimte
5
Hoorcollege
Tentamen + actie-ve deelname Werkstukken + actieve deelname
20
Ja
Ja
30
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Ja of n.vt.
Ja
Bachelorproject
10
Ja
Ja
60
Scriptie + presentatie
12
Totaal
Groepsproject + k.a..o.
174
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
BIJLAGE 2B PROGRAMMA VAN DE BACHELOROPLEIDING TECHNISCHE PLANOLOGIE AAN DE RU GRONINGEN Jaar 1 Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Zelfstandig verzorgd door TP Ja
Verplicht onderdeel
Inleiding Techni-sche Planologie Atelier 1 Gaming Simulation Bibliotheekvaardigheid Computercursus
5
Hoorcolleges
Tentamen
32
11
Werkcolleges Werkcolleges
Actieve deeln. Actieve deeln.
Ja Neen
Ja Ja
3
Hoorcolleges +
Actieve deeln.
62
Neen
Ja
Bouwrijp maken
5
Werkcolleges Hoorcolleges
Tentamen
16
Ja
Ja
Economische Geografie Interactieve opdrachten
7
Hoorcolleges + Werkcolleges
Tentamen Actieve deeln.
48
Neen Neen
Ja Ja
Statistiek 1 Computerpracticum
5
Hoorcolleges + Werkcolleges
Tentamen Actieve deeln.
38
Neen
Ja
Wetenschappelijk Rapporteren Bouwtechniek
3
Werkcolleges
10
Ja
Ja
5
Hoorcollege
Werkstuk Presentatie Tentamen
64
Ja
Ja
Atelier 2 Tekening Ontwerpoefening Stadgeografie 1 en Planologie 1 Opdracht stadsanalyse Cartografie
1
Ja
Ja
32
Ja Ja
Ja Ja
Fysische Geografie en Omgeving Practicum Fysische Geografie Demografie Opdracht / essay Totaal
28
52
Hoorcollege Werkcollege
Actieve deeln. werkstuk Tentamen Werkstuk
2
Hoorcollege
Tentamen
16
Ja
Ja
7
Hoorcollege
Tentamen
36
Neen
Ja
3 5
Veldwerk Opdrachten Hoorcolleges
50
Neen
Ja
26
Neen
Ja
60
k.a.o k.a.o.
25
Ja
Actieve deeln. Tentamen Werkstuk
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
175
Jaar 2 Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Verplicht onderdeel
16
Zelfstandig verzorgd door TP Ja
Planologie 2
5
Hoorcolleges
Tentamen
Ontwerpmethodieken Opdachten (drie) Economie
12
Hoorcolleges
16
Ja Ja
Ja Ja
Hoorcolleges
Tentamen Werkstukken Tentamen
5
30
Neen
Ja
Introductie GIS Opdracht (drie) Inleiding Recht
5
Hoorcolleges Werkstuk Hoorcolleges
Tentamen Werkstukken Tentamen
60
Ja Ja
Ja Ja
10
Neen
Ja
Waterhuishouding Lab. Practicum Excursie
4
Hoorcolleges Opdrachten Excursie Hoorcolleges Hoorcolleges
Tentamen Werkstuk Actieve deeln. Tentamen Tentamen
29
Methodologie van Emp. Wetenschappen en Wetenschapsfiloso-fie
22
32
Neen Neen
Ja Ja
Capita Selecta
1
Interactiepunten Hoorcollege + werkcolleges
Actieve deeln.
-
Ja
Ja
Plan- en Projectevaluatie Opdracht ‘advies’ Opdracht ‘werkstuk’
5
18
Ja
Ja
Hoorcolleges
Tentamen Actieve deeln. Werkstuk Werkstuk Tentamen
Verkeers- en Infra-structuurplanning Statistiek 2 Computerpracticum
5
32
Ja
Ja
5
Hoorcolleges + Werkcolleges
Tentamen Actieve deeln.
42
Neen
Ja
Milieuplanning
5
Hoorcolleges
Tentamen
28
Ja
Ja
Milieutechniek Practicum Opdracht Keuzevakruimte
5
Hoorcolleges + veldwerk + werkcolleges n.v.t.
Tentamen
22
Neen
Ja
Werkstuk n.v.t.
n.v.t.
Neen Neen
Ja Ja
Totaal
60
176
3
5
Ja
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
Jaar 3 Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Planningtheorie 1
5
Hoorcolleges
Tentamen
Water en Ruimte Opdracht Verkeersmodellen Practicum
4
Hoorcolleges
6
M & T van Geografisch en Plan. Onderzoek Opdrachten (drie?)
5
Hoorcolleges + werkcolleges Hoorcolleges +
Stedelijk Ontwerpen Portofolio Atelier 3 Opdrachten (drie) Keuzevakruimte
4
Hoorcolleges
1 25
Hoorcollege Opdrachten -
Bachelorproject
10
Scriptie
Totaal
60
werkcolleges
Verplicht onderdeel
16
Zelfstandig verzorgd door TP Ja
Tentamen Werkstuk Tentamen Werkstuk
14
Ja Ja
Ja Ja
93
Ja Ja
Ja Ja
Actieve deeln.
4
Gedeeltelijk
Ja
7
Ja
Ja
Actieve deeln. Werkstukken -
12
Ja
Ja
-
Neen
Ja
Beoordeling Scriptie
-
Ja
Ja
Ja
Werkstukken
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
177
BIJLAGE 2C PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING CULTURELE GEOGRAFIE AAN DE RU GRONINGEN Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Making Places
5
Tentamen + opdrachten
Veldstudie Culturele Geografie Representeren van plaatsen Heritage Identities
5
Werkcollege + zelfstandig onder-zoek + presentatie Veldwerk + zelfstandig onderzoek Werkcollege + presentatie + k.a.o. Hoorcollege + seminar
The Global Village
5
Tourism
5
Masterthesis
20
Keuzevakruimte
10
Totaal
60
178
5 5
Werkcollege + zelfstandig onder-zoek + presentatie Hoorcollege + debat Besprekingen voortgang individueel en collectief n.v.t.
Verplicht onderdeel
24
Zelfstandig verzorgd door CG Ja
Tentamen + opdrachten Opdrachten
84
Ja
Ja
57
Ja
Ja
Tentamen + actieve deelname Meervoudige toetsing
15
Ja
Ja
14
Ja
Ja
Tentamen + opdracht + presentatie
16
Ja
Ja
Thesis
20
Ja
Ja
n.v.t.
n.v.t.
Nee
Ja
Ja
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
BIJLAGE 2D PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING ECONOMISCHE GEOGRAFIE AAN DE RU GRONINGEN Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
ContactUren
Economische Geografie: theo-rie en toepassing Spatial Market Research 3 van de volgen de vakken:
5
Werkcollege + werkstuk
Tentamen (mondeling)
5
Hoorcollege
a) Vastgoed en grond b) Spatial Economics
5
c) Demografie van bedrijven
5
5
Verplicht onderdeel
32
Zelfstandig verzorgd door EG Ja
Tentamen
14
Ja
Ja
Hoorcollege + werkstuk Werkcollege + werkcollege + werkstuk Hoorcollege + werkcollege + werkstuk
Tentamen + werkstuk Tentamen + werkstuk
16
Ja
Ja
28
Ja
Ja
Tentamen + werkstuk
16
Ja
Ja
Ja
d) Regionale Arbeidsmarktanalyse Masterthesis
5
Hoorcollege
Tentamen
26
Ja
Ja
20
Scriptie
34
Ja
Ja
Keuzevakruimte
15
n.v.t.
Beoordeling scriptie n.v.t.
n.v.t.
Nee
Ja
Totaal
60
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
179
BIJLAGE 2E PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING VASTGOEDKUNDE AAN DE RU GRONINGEN Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Verplicht onderdeel
16
Zelfstandig verzorgd door VG Ja
Vastgoed en grond
5
Vastgoedontwikke-ling
5
Hoorcollege + werkstuk Hoorcollege + excursie + presentatie
Tentamen + werkstuk Tentamen + werkstuk
26
Ja
Ja
Drie van de volgen-de vakken (a t/m d): a Bouwrecht
15 -
Hoorcollege
Werkstuk
12
Nee
Ja
b Process and Pro-ject Management
-
Hoorcollege + werkstuk + k.a.o.
Tentamen + presenta-tie
20
Nee
Ja
c Financiering
-
Tentamen + werkstuk Tentamen + werkstuk n.v.t.
16
Nee
Ja
16
Ja
Ja
15
Hoorcollege + werkcollege Hoorcollege + presentatie n.v.t.
d Vastgoedbelegging
-
Keuzevakruimte Masterthesis
20
Scriptie
16
Totaal
60
Beoordeling scriptie
180
n.v.t.
Ja
Ja Ja
Ja
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
BIJLAGE 2F PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING PLANOLOGIE AAN DE RU GRONINGEN Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Zelfstandig verzorgd
Verplicht onderdeel
Omgevingsplanning
2
Tentamen
12
Ja
Ja
Projectweek
1
Hoorcollege + opdracht Werkcollege
25
Ja
Ja
Literatuurstudie
2
Actieve deelname Tentamen
2
Ja
Ja
Planning Theory 2
5
Tentamen
16
Ja
Ja
Vastgoed en Grond
5
12
Ja
Ja
Groepsproject
6
Ja
5
Hoorcollege + werkstuk
10 per groep 16
Ja
Volkshuisvesting en Stedelijke Vernieuwing Heritage Planning
Tentamen + werkstuk Presentatie + werkstuk Tentamen + werkstuk
Ja
Ja
4
Ja
Ja
5
Tentamen + werkstuk Tentamen
14
Stadsplanning
16
Ja
Ja
Keuzevak
5
Hoorcollege + werkstuk Hoorcollege + werkstuk n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Neen
Ja
Masterthesis
20
Scriptie
Ja
60
10 per student 133 per student
Ja
Totaal
Beoordeling scriptie
Zelfstandig lezen Hoorcollege Hoorcollege + werkstuk leeronderzoek
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
181
BIJLAGE 2G PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING ENVIRONMENTAL AND INFRASTRUCTURE PLANNING AAN DE RU GRONINGEN
Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Verplicht onderdeel
38
Zelfstandig verzorgd door EIP Ja
Infrastructure Planning
5
Planning Theory 2
5
Hoorcolleges + Werkstuk Hoorcolleges
Tentamen + werkstuk Tentamen
16
Ja
Ja
Planning Theory 2 tutorial Process and Project Management Planning Research
3
Werkcolleges
24
Ja
Ja
20
Ja
Ja
16
Ja
Ja
Hoorcolleges + Werkstuk Hoorcolleges
Actieve deelname Tentamen + werkstuk Beoordeling opdracht Tentamen + werkstuk Tentamen
5
Hoorcolleges + Werkstuk Werkscolleges
International Planning Practice Environmental Planning Water Management
5
16
Ja
Ja
26
Ja
Ja
Tentamen + werkstuk n.v.t.
16
Ja
Ja
5
Hoorcolleges + Werkstuk n.v.t.
Optional course *)
n.v.t.
Nee
Ja
Master Thesis
20
Scriptie
Beoordeling Scriptie
16
Ja
Ja
Totaal
60
182
2
5 5
Ja
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
BIJLAGE 2H PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING POPULATION STUDIES AAN DE RU GRONINGEN Studieonderdelen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
Contacturen
Theories of Demographic Behaviour
5
Hoorcollege
Tentamen
30
The research process
5
Population information: Data Collection and Data Quality Qualitative research methods
2
Werkcollege + opdrachten + werkstuk Hoorcollege + excursie
Tentamen + werkstuk + presentatie Tentamen
Hoorcollege + werkcollege + opdrachten
Actieve deelname
The life table and its application at the macro level Micro life table methods: introduction to survival analysis Demographic measures and methods
1
3 2 2
Hoorcollege + werkcollege + opdrachten Hoorcollege + werkcollege + opdrachten Hoorcollege + werkcollege + opdrachten Hoorcollege + opdrachten + werkstuk
Zelfstandig verzorgd Ja+gastdocenten
Verplicht Onderdeel
20
Ja
Ja
22
Ja
36
Ja + enkele gast-docenten Samen met University Southampton
Tentamen
18
Ja
Ja
Tentamen
18
Ja
Ja
Tentamen
18
Ja
Ja
Werkstuk
18
Ja
Ja
Population projections
3
DHS Analysis
2
Hoorcollege + opdrachten
Werkstuk
32
Demographic Survey Analysis Population Debate
5
Hoorcollege + opdrachten Hoorcollege + werkstuk
Tentamen
56 29
Keuzevakruimte
5
n.v.t.
Tentamen + werkstuk + presentatie n.v.t.
Masterthesis
20
Scriptie + k.a.o.
Werkstuk
-
Totaal
60
5
n.v.t.
Ja, met gastdocent / consultant DHS Ja
Ja
Ja
Ja Ja
Ja + enkele gastdocenten -
Ja
Ja, soms begeleiding ook NIDI
Ja
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
183
184
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Rijksuniversiteit Groningen
3.
De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie en de masteropleidingen Sociale Geografie en Planologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Sociale Geografie en Planologie 56838 bachelor wo 180 EC BSc voltijd Nijmegen 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Sociale Geografie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Sociale Geografie 66620 master wo 60 EC MSc voltijd, duaal Nijmegen 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Planologie 66622 master wo 60 EC MSc voltijd, duaal Nijmegen 31 december 2007 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Managementwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen vond plaats op 27 en 28 september 2007.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
185
De gevisiteerde opleidingen worden in het hierna volgende rapport achtereenvolgens aangeduid als: Bachelor Sociale Geografie en Planologie, Master Sociale Geografie en Master Planologie. De conclusies die de visitatiecommissie in dit rapport heeft getrokken, hebben tevens betrekking op de duale variant van de masteropleidingen. Wanneer daartoe aanleiding bestond, heeft de commissie specifieke opmerkingen gemaakt ten aanzien van deze varianten. 3.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleidingen worden verzorgd door de Faculteit Managementwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Deze werd in 1988 opgericht onder de naam Faculteit der Beleidswetenschappen en beoogt een herkenbare plaats te geven aan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op het brede terrein van beleids- en organisatievraagstukken. De faculteit profileert zich als wetenschappelijk kennis- en onderzoekscentrum van sturings- en inrichtingsvraagstukken van complexe organisaties in de publieke en private sfeer. In de faculteit zijn zeven inhoudelijke wetenschapsgebieden bijeengebracht: bedrijfswetenschappen, bestuurskunde, politicologie, economie, milieu en beleid, sociale geografie en planologie. Het onderwijs van de faculteit is ondergebracht in het Onderwijsinstituut en omvat naast de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie en de drie aansluitende masteropleidingen Sociale Geografie, Planologie en Milieu-Maatschappijwetenschappen, ook (bachelor- en master-)opleidingen in de Bedrijfswetenschappen, Bestuurskunde, Economie en Politicologie. Het onderzoek is ondergebracht in het Instituut voor Management Research (IMR) en omvat een zestal onderzoekprogramma’s (waaronder het programma Governance and Places; hierna: GAP), waarin het sociaalgeografisch, planologisch en milieuonderzoek is gebundeld. De wetenschappelijke staf van de faculteit is ondergebracht in leerstoelen. Verwante leerstoelen vormen samen een sectie. De faculteit kent zes secties, waaronder de sectie Geografie, Planologie en Milieu (GPM). Iedere sectie wordt aangestuurd door een coördinerend voorzitter die budgettaire en personele bevoegdheden en verantwoordelijkheden heeft voor de sectie als geheel. De algemene leiding van de faculteit is in handen van de decaan die wordt bijgestaan door een vicedecaan onderwijs (tevens directeur onderwijs) en een vicedecaan onderzoek (tevens directeur onderzoek). 3.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie komt voort uit de ongedeelde opleiding Sociale Geografie en Planologie. De instroom in de ongedeelde opleiding is per 1 september 2001 stopgezet. Toen is het driejarige bachelorprogramma in één keer ingevoerd. Voor studenten in de eerste drie jaar is een overgangsregeling opgesteld. Voor elk verdwijnend vak is een vervangend vak aangewezen. Bij vakken die niet meer werden gegeven zijn bovendien bezemtoetsen gehouden. Bij invoering van het masterprogramma, in 2002, is een vergelijkbare regeling opgesteld. Op 1 december 2006 stonden nog veertien studenten ingeschreven voor de ongedeelde opleiding Sociale Geografie en Planologie. Het merendeel van deze studenten (elf ) is bezig met het 186
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
schrijven van de scriptie. Met alle nog actieve studenten (twaalf ) zijn afspraken gemaakt over het afronden van hun ongedeelde opleiding. Uiterste datum waarop dit mogelijk was, was 31 augustus 2007. 3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De zelfstudie presenteert een vergelijkende bespreking van het karakter van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie zowel in nationaal als in internationaal perspectief. Op landelijk niveau onderscheidt de bacheloropleiding zich vooral door haar vrij sterke oriëntatie op het gedachtegoed van de social theory, gerichtheid op grote maatschappelijke probleemvelden, en door het sterke multidisciplinaire karakter van de opleiding. Dit hangt sterk samen met de inbedding van de opleiding binnen de Faculteit Managementwetenschappen en met de sterke onderlinge betrokkenheid van de gebieden Sociale Geografie, Planologie en Milieu-Maatschappijwetenschappen. De bacheloropleiding bereidt primair voor op een doorstroommasteropleiding (in Nijmegen) en minder op een positie op de arbeidsmarkt. De zelfstudie spreekt echter de verwachting uit dat afgestudeerde bachelors die dat wensen, in staat zullen zijn om onder begeleiding onderzoek te verrichten bijvoorbeeld bij overheidsinstellingen en commerciële onderzoeks- en adviesbureaus. Internationaal laat de opleiding zich wat moeilijker positioneren, vanwege de nauwe verstrengeling van de drie disciplines. Dit betekent onder meer dat de drie trajecten, zeker in internationaal perspectief, wat meer multidisciplinair zijn. Voor de Geografie geldt daarnaast nog dat de fysische aspecten relatief weinig aandacht krijgen, maar dit is eigen aan alle Nederlandse opleidingen sociale geografie, aldus de zelfstudie. Voor wat betreft de domeinspecifieke invulling van de eindkwalificaties is gebruikgemaakt van een drietal bronnen, te weten het referentiekader uit het laatste visitatierapport voor de opleiding Sociale Geografie en Planologie en Demografie, de eindtermen van de werkgroep AESOP (Association of European Schools of Planning) en de domeinspecifieke karakteristieken van de Milieuwetenschappen zoals vastgesteld door de landelijke Interdisciplinaire Commissie Milieuwetenschappen. De vervolgens gepresenteerde eindkwalificaties (zie bijlage 1A bij dit rapport) worden onderscheiden in: Algemene disciplinaire kwalificaties, Wetenschaps-Theoretische kwalificaties, Methodische kwalificaties, Beleidskwalificaties, Communicatieve kwalificaties en Persoonlijkheidskwalificaties.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
187
Master Sociale Geografie: De zelfstudie geeft een beschrijving van: a. de algemene doelstellingen van de opleiding, b. het profiel van het programma, en c. de positionering van het programma in nationaal en internationaal perspectief. De algemene doelstelling is om studenten op te leiden voor het functioneren als kritische academici die in staat zijn om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en om een wetenschappelijke en beroepsmatige bijdrage te leveren aan de analyse van sociaal/ruimtelijke problemen en aan de oplossing daarvan. Het profiel van het programma wordt vooral bepaald door: een oriëntatie op actuele ontwikkelingen op het vakgebied, op zwaartepunten van onderzoek, op een meer gespecialiseerd en hoger niveau van theoretische analysen van sociaal/ruimtelijke processen, en op praktische sociaal/ruimtelijke problemen. Op landelijk niveau wordt de opleiding vergeleken met de zusteropleidingen in Groningen, Amsterdam en Utrecht. Het internationale perspectief heeft de vorm gekregen van een vergelijkende bespreking van de verwante opleidingen aan de University of Bristol, de London School of Economics, de Westfälische Wilhelms-Universität Münster en de Ruprecht-KarlsUniversität Heidelberg. Daarbij wordt benadrukt dat de Nijmeegse opleiding aansluit bij een specifiek didactisch model (‘het Aalborg-model’) dat uitgaat van een grote variëteit aan interactieve lesmethoden in kleinere groepen gericht op maatschappelijke problemen. Ten slotte worden alle eindkwalificaties van de opleiding gepresenteerd. Master Planologie: De zelfstudie geeft een beschrijving van: a. de algemene doelstellingen van de opleiding en de mate waarin het programma aansluit bij de overheersende trends in praktijk en wetenschapsgebied; b. het profiel van het programma; c. de positionering van het programma in nationaal en internationaal perspectief. Het algemene doel van de opleiding is om studenten op te leiden voor loopbanen in de planningpraktijk die een academische kwalificatie vereisen en voor het doen van wetenschappelijk onderzoek in ruimtelijke planning. Er wordt in een viertal opzichten een specifieke oriëntatie van het programma onderscheiden: de wetenschappelijke oriëntatie, de oriëntatie op de praktijk, de oriëntatie op verwante opleidingen in wo of hbo, en de internationale oriëntatie (in concreto: de gerichtheid op de vereisten van de European Council for Town Planners en de Association of European Schools of Planning). Het profiel van het programma wordt in het bijzonder bepaald door: de nadruk op strategische onderwerpen, de gerichtheid op de uitvoering van beleid op het gebied van planologie, de gevolgen van veranderingen in de institutionele context, en de noodzaak van nieuwe planningsbenaderingen.
188
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Op landelijk niveau wordt de opleiding vergeleken met de zusteropleidingen in Groningen, Amsterdam en Utrecht. De opleiding wordt in internationaal opzicht vergeleken met de University of West England in Bristol, het Blekinge Institute of Technology in Zweden, en de University of Sheffield. Ten slotte worden alle eindkwalificaties van de opleiding gepresenteerd. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De commissie stelt vast dat de gepresenteerde eindkwalificaties van de opleiding duidelijk in het teken staan van de specifieke organisatorische en interdisciplinaire inbedding ervan binnen de Nijmeegse universiteit. De kwalificaties kennen een enigszins andere structuur dan de indeling volgens de Dublin-descriptoren, maar ze laten zich goed toedelen naar de vijf dimensies die daarin worden onderscheiden: kennis en inzicht, toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. De commissie heeft de indruk dat bij het opstellen van de eindkwalificaties is uitgegaan van enkele relevante referentiepunten op het gebied van de samenstellende disciplines: het referentiekader van de vorige visitatiecommissie, de AESOPcriteria en domeinspecifieke karakteristieken op het gebied van de milieuwetenschappen. Dat de internationale vergelijking moeilijk te maken valt, is in de ogen van de commissie begrijpelijk gezien het specifieke karakter van de opleiding. Wel vindt zij de taxatie in de zelfstudie van de beroepsperspectieven van de afgestudeerde bachelors weinig onderbouwd en tamelijk vrijblijvend. Een iets actievere opstelling (bijvoorbeeld door middel van sondering in het afnemende veld van mogelijke perspectieven) zou niet misstaan. De commissie concludeert, mede op basis van een vergelijking van de gepresenteerde eindtermen met haar eigen referentiekader, dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld worden aan een opleiding die de samenstellende domeinen (of delen daarvan) bestrijkt. Master Sociale Geografie en Master Planologie: De commissie stelt vast dat de geformuleerde eindkwalificaties van de opleidingen een enigszins andere structuur kennen dan de indeling volgens de Dublin-descriptoren, maar dat ze zich goed laten toedelen naar de vijf dimensies die daarin worden onderscheiden. De zelfstudie presenteert een informatief overzicht waarin de programma’s van de beide gevisiteerde masteropleidingen worden vergeleken met die van zusteropleidingen in Nederland en met verwante opleidingen in Duitsland (Master Sociale Geografie), het Verenigd Koninkrijk (Master Sociale Geografie en Master Planologie) en Zweden (Master Planologie). De commissie krijgt daaruit de indruk dat de opleidingen goed bekend zijn met eisen en curricula van verwante opleidingen in binnen- en buitenland. Het zou echter te ver gaan om te stellen dat daarmee een benchmark tot stand is gekomen waarmee de relatieve plaats van de opleidingen van de RU Nijmegen in internationaal opzicht kan worden geduid. Bovendien hebben de gemaakte vergelijkingen veeleer betrekking op de inhoud van de gedoceerde vakken dan op de gestelde eindkwalificaties. De commissie vindt het positief dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masterprogramma’s door de faculteit expliciet zijn getoetst bij haar Raad van Advies waarin vertegenwoordigers van alumni en de beroepspraktijk zitting hebben (zie ook onder Facet 19). Op basis daarvan zijn de formuleringen van de eindkwalificaties blijkbaar wat aangescherpt en hebben ze wat meer profiel gekregen ten opzichte van de andere opleidingen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
189
De commissie concludeert, mede op basis van een vergelijking van de gepresenteerde eindtermen met haar eigen referentiekader, dat de eindkwalificaties van de beide masteropleidingen aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en door de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in de betreffende domeinen. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De zelfstudie presenteert een korte analyse waarin de eindkwalificaties van de opleidingen achtereenvolgens worden ‘gewogen’ naar de relatieve mate waarin zij beantwoorden aan elk van de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. Voor de Master Planologie wordt tevens gewezen op het feit dat de eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de criteria van de ECTP en AESOP als internationaal geaccepteerde standaarden. Oordeel De commissie stelt na kennisneming van de eindtermen van alle opleidingen vast dat deze op passende wijze zijn ingedeeld naar de domeinen kennis en inzicht, toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Het niveau dat zij uitdrukken, past bij de eindkwalificaties van een afgestudeerde universitaire bachelor respectievelijk master, volgens de beschrijvingen van de Dublin-descriptoren. Illustratief voor de bachelor zijn bijvoorbeeld: kennis van de basisbegrippen, het beheersen van de relevante methoden en technieken, en het onder begeleiding uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Typerend voor de afgestudeerde master vindt de commissie de volgende onderdelen uit de eindkwalificaties van de masteropleidingen: • • • • •
het onafhankelijk kunnen verrichten van onderzoek; onzekerheid kunnen identificeren en het kunnen omgaan met een gebrek aan data en kennis; specifieke ontwikkelingen kunnen beschrijven en verklaren; verbanden kunnen leggen met actuele wetenschappelijk literatuur en de eigen bijdrage daaraan kunnen relateren; kritisch kunnen reflecteren op de gekozen theoretische en methodologische benadering.
De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor en master. Zij vindt overigens wel dat de formuleringen van de eindkwalificaties van de Master Planologie het niveauverschil met de afgestudeerde bachelor explicieter aangeven dan bij de Master 190
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Sociale Geografie het geval is. Zij adviseert de faculteit om het niveauverschil niet alleen in de toelichting op maar ook in de formulering van de eindkwalificaties zelf beter tot uitdrukking te laten komen. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De zelfstudie geeft aan welke eindkwalificaties in het bijzonder het wetenschappelijk karakter van de opleiding aantonen. Het wetenschappelijke karakter van de eindkwalificaties van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie blijkt volgens de zelfstudie uit de speciale aandacht voor kwalificaties op het terrein van academische vaardigheden, filosofie van de managementwetenschappen en onderzoeks- en interventiemethodologie. In de bachelorthesis worden studenten geacht te laten zien dat zij in staat zijn, onder begeleiding, een beperkt wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en daarover op wetenschappelijke wijze te rapporteren. Tevens laten studenten zien dat zij inzicht hebben in de mogelijke implicaties van de resultaten van het onderzoek voor de beroepspraktijk. Als eindresultaat van de opleiding is een afgestudeerde van de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: 1. in staat onder begeleiding wetenschappelijk onderzoek te doen; 2. rechtstreeks toelaatbaar tot één van de masteropleidingen Sociale Geografie, Planologie of Milieu-Maatschappijwetenschappen binnen de faculteit. Master Sociale Geografie: De zelfstudie beklemtoont dat de eindkwalificaties van de opleiding regelmatig in nationaal en internationaal verband worden besproken. De Internationale Raad van Advies heeft zich, zoals eerder al gemeld, in positieve zin uitgelaten over de gepresenteerde eindkwalificaties. Verder beschrijft de zelfstudie hoe in het programma van de opleiding een goed evenwicht wordt gezocht tussen de academische oriëntatie en de aansluiting op de professionele praktijk. Voorop staat dat, los van hun latere beroepspraktijk, de afgestudeerde masters gekwalificeerd moeten zijn om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek te verrichten.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
191
Master Planologie: Ook voor de afgestudeerde masters van deze opleiding geldt dat voorop staat dat zij zelf wetenschappelijk onderzoek moeten kunnen opzetten en uitvoeren, aldus de zelfstudie. Bij de formulering van de eindkwalificaties zijn de oordelen van alumni over de ongedeelde opleiding, van de Raad van Advies en van gasthoogleraren in de beschouwing betrokken. Verder wordt gewezen op de onder Facet 1 al genoemde criteria van de ECTP en de AESOP die leidend zijn voor de opleiding. Verder kan men het wetenschappelijk karakter van de eigen eindkwalificaties goed vergelijken op basis van een analyse van de programma’s van enkele buitenlandse universiteiten en vanwege het feit dat stafleden van de opleiding ook betrokken zijn als externe examinatoren bij zusteropleidingen aan andere Nederlandse universiteiten. Oordeel De commissie is onder Facet 1 al tot een positieve conclusie gekomen over de aansluiting van de gepresenteerde eindkwalificaties van de bacheloropleiding en de beide masteropleidingen bij de eisen van de (internationale) wetenschapsbeoefening, en in het geval van de masteropleidingen bij die van de beroepspraktijk. Hieronder gaat zij dieper in op de wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen. Zij is stelt vast dat het wetenschappelijk karakter van de eindkwalificaties in het geval van alle opleidingen duidelijk tot uitdrukking komt, in het bijzonder in de domeinen kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, en oordeelsvorming van de Dublin-descriptoren. Zij wijst in dat verband voor de Bachelor Sociale Geografie en Planologie op de volgende elementen: • • •
•
het vermogen om wetenschappelijke basisbegrippen, benaderingswijzen en methoden te interpreteren en te beschrijven; het vermogen om wetenschappelijke benaderingswijzen te beoordelen op hun interne consistentie, empirische validiteit, geldingskracht en maatschappelijke relevantie; het vermogen om – onder begeleiding – als academisch onderzoeker een probleem- en doelstelling voor wetenschappelijk onderzoek te formuleren, daaruit concrete onderzoeksvragen af te leiden, data te selecteren, te verwerken en conclusies te formuleren en op waarde te schatten; het vermogen om op basis van wetenschappelijk onderzoek – onder begeleiding – oplossingsrichtlijnen voor concrete sociaal-ruimtelijke problemen te bedenken.
In het geval van de beide masteropleidingen wijst de commissie vooral op de elementen in de geformuleerde eindkwalificaties die deels ook al onder Facet 2 zijn genoemd: • • • • •
192
het onafhankelijk kunnen opzetten en uitvoeren van onderzoek; het kunnen omgaan met onzekerheid of met situaties waarin sprake is van een gebrek aan data en kennis; het kritisch kunnen reflecteren op de gekozen theoretische en methodologische benadering; het wetenschappelijke debat aan kunnen gaan op basis van wetenschappelijke benaderingswijzen; het onafhankelijk kunnen zoeken naar de meest recente inzichten op het vakgebied en het kunnen verkennen, begrijpen en beoordelen van nieuwe benaderingswijzen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Op grond van het bovenstaande concludeert de commissie dat de Bachelor Sociale Geografie en Planologie toegang geeft tot ten minste één masteropleiding op wo-niveau. Zij stelt daarnaast vast dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding en de beide masteropleidingen duidelijk herkenbare componenten bevatten die typerend zijn voor een wetenschappelijke opleiding op hun niveau. In het geval van de masteropleidingen kan worden vastgesteld dat deze in eerste instantie beogen de afgestudeerde op te leiden tot zelfstandige wetenschaps-beoefening, maar de eindkwalificaties van deze opleidingen tonen ook duidelijke aanknopingspunten voor een beroepsperspectief buiten het wo. Zie in het bijzonder de eindtermen 4.1 t/m 4.4 voor de Master Sociale Geografie in bijlage 1B en de eindtermen 1.2, 2.2, 3.1 t/m 3.3 en 4.4 voor de Master Planologie in bijlage 1C. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie (inclusief de duale variant) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie (inclusief de duale variant) luidt het voldoende.
3.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: Uit de feitelijke beschrijving van het programma (zie voor een kort overzicht bijlage 2A) komt naar voren dat studenten zich al in het propedeutische jaar, maar in sterkere mate in het tweede en derde jaar kunnen verdiepen in één van de drie trajecten waaruit gekozen moet worden: (1) Sociale Geografie, (2) Planologie, en (3) Milieu-Maatschappijwetenschappen. Elk traject kent specifiek disciplinaire vakken die samen met de gezamenlijk aangeboden vakken zorgen voor een specifieke kijk van de discipline op de sociaal-ruimtelijke problemen en ontwikkelingen. De vakken (inclusief de inleidingen op de trajecten) zijn zodanig geroosterd dat zelfs na het eerste jaar nog betrekkelijk eenvoudig kan worden veranderd van traject. De inhoud van de drie trajecten wordt beschreven. Uitgangspunten zijn: QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
193
• •
het overdragen van generiek toepasbare sleutelvaardigheden door middel van exemplarisch gekozen thema’s; een nadrukkelijke keuze voor een multiparadigmatisch karakter van de opleiding.
De zelfstudie geeft voor elk van de criteria die in het accreditatiekader binnen dit facet worden onderscheiden (zie het kader hierboven) een korte beschrijving. De interactie tussen onderwijs en onderzoek wordt gerealiseerd door het onderwijs zo veel mogelijk te laten verzorgen door docenten die ook een onderzoekstaak hebben. Het type onderzoek dat deze docenten uitvoeren omvat een breed spectrum. Het gaat hier zowel om meer fundamenteel als toegepast onderzoek. De onderzoekers binnen de sectie zijn allen lid van de onderzoeksgroep GaP Er is een Von Humboldt-lezing in gebouwd in een bachelorcursus. Promovendi zijn intensief betrokken bij het uitvoeren van het bachelorprogramma. Er wordt aangesloten bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen en theorievorming aan de hand van, voor langere tijd gekozen thema’s die een sectorale uitsnede vormen van het gemeenschappelijk studieobject. De zelfstudie geeft een illustratie van de aansluiting bij actuele wetenschappelijke theorievorming op het gebied van ruimtelijke interactie. Het curriculum staat vanaf het allereerste begin in het teken van het opleiden van een academische onderzoeker c.q. professional, aldus de zelfstudie. Belangrijke terugkerende onderwerpen zijn het leren signaleren van (toekomstige) vraagstukken, het analyseren van problemen en het (zo mogelijk) formuleren van oplossingen. Deze vaardigheden worden gedurende alle semesters getraind, zodat in het laatste semester de bachelorstudent in staat is onder begeleiding een onderzoek voor een bachelorscriptie uit te voeren. Wat betreft de relatie met de beroepspraktijk verwijst de zelfstudie naar de aanwezigheid van bijzonder hoogleraren, gastcolleges door sprekers vanuit de beroepswereld, het excursieprogramma en de participatie van docenten in maatschappelijke (advies-)organisaties. Master Sociale Geografie: De zelfstudie geeft een uitgebreide beschrijving van de structuur van het programma, waarin drie specialisaties worden onderscheiden: globalisatie en ontwikkeling, maatschappij en ruimte, regionaal management en bedrijfsvestiging. Voor een kort overzicht zij verwezen naar bijlage 2B. Het programma van de duale opleiding is inhoudelijk nagenoeg geheel gelijk, zij het dat duale studenten alleen specialisatiecursussen binnen slechts één specialisatie volgen. De oriëntatie van het programma op wetenschappelijk onderzoek enerzijds en de academische professionele praktijk anderzijds wordt in de zelfstudie onderbouwd aan de hand van de volgende aspecten: de algemene eindtermen, de verdiepingscursussen, de voorbereidende cursussen voorafgaand aan de masterthesis, de interne onderzoekstage, de masterthesis, de seminars, de Von Humboldt-lezingen en de overdracht van wetenschappelijke expertise van staf op studenten. Voor elk van de vier criteria die het accreditatiekader onderscheidt onder dit facet, geeft de zelfstudie aan hoe daaraan wordt voldaan. Daaruit komt onder meer naar voren dat er duidelijk aandacht wordt besteed aan het leggen van een verband met het lopende lokale onderzoekprogramma Governance and Places waarbinnen zes thematische teams zijn georganiseerd. Op die wijze is de band met actuele theorievorming gegarandeerd. Ook de Von Humboldt-lezingencyclus speelt hierbij een belangrijke rol. De ontwikkeling van onderzoekvaardigheden komt vooral tot uitdrukking in de cursus ‘Exploring research methodology in contemporary research’ en in de training in het schrijven van onderzoeksvoorstellen conform het NWO-format. De relatie met de beroepspraktijk is al bij de Bachelor Sociale Geografie en 194
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Planologie beschreven. De zelfstudie wijst erop dat in het bijzonder de duale variant een voorname rol speelt waar het gaat om het leggen van een verband met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid. Master Planologie: De zelfstudie geeft een uitgebreide beschrijving van de uitgangspunten en de structuur van het programma. Uitgangspunten zijn: • • • •
evenwicht tussen gezamenlijke en individuele specialisatie; evenwicht tussen theorie en praktijk; evenwicht tussen analyse, synthese en reflectie; de mogelijkheid voor de betere studenten om de duale variant van het programma te volgen.
De duale variant verschilt niet van de reguliere variant in termen van omvang (60 EC). Wel duren sommige onderdelen van de duale variant langer, worden sommige onderdelen van de reguliere variant vervangen of ingekort, en verschilt de (gevarieerde) werkervaring van duale studenten ten opzichte van de sterk onderzoeksgerichte interne stage van reguliere studenten. Voor een kort overzicht van het programma zij verwezen naar bijlage 2C. Voor elk van de vier criteria die het accreditatiekader onderscheidt onder dit facet, geeft de zelfstudie aan hoe daaraan wordt voldaan. Daaruit komt onder meer naar voren dat er duidelijk aandacht wordt besteed aan het leggen van een verband met het lopende lokale onderzoekprogramma GaP, waarbinnen zes thematische teams zijn georganiseerd. Op die wijze is de band met actuele theorievorming gegarandeerd. De zelfstudie geeft voorbeelden van vakken en de actuele academische theorievorming die daarin aan de orde komt. De ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden komt vooral aan de orde door het herhaaldelijk leggen van verbanden tussen het theoretische raamwerk en de trends en waarnemingen uit de praktijk, in de vorm van het planningsimulatieproject, het leren schrijven van een wetenschappelijk artikel aan het einde van het eerste trimester, discussies met promovendi, het leren formuleren van een onderzoeksvoorstel conform het NWOformat en ten slotte door middel van het uitvoeren van de masterthesis. De verbinding met de beroepspraktijk krijgt vorm door onder meer de veldexcursies, rol van bijzonder hoogleraren, de cursus Theorie en Praktijk van Ontwikkelingsprojecten, de duale variant, de cursus in het oefenen van planning, en de masterthesis die in bijna alle gevallen uitgaat van een praktijkgerelateerde probleemstelling. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bachelor-opleidingen, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een twaalftal recente voorbeelden van afsluitende bachelortheses. Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten (tevens van de duale variant), en vertegenwoordigers van de examencommissies en de opleidingscommissies.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
195
De commissie heeft op grond daarvan vastgesteld dat het programma in wisselende mate voldoet aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. De verwevenheid van het onderwijs met het plaatselijke onderzoek is beperkt en de interactie tussen onderwijs en onderzoek is vooral bij het afstudeerwerk niet optimaal. Het programma biedt wel duidelijke aanknopingspunten voor studenten om in aanraking te komen met actuele wetenschappelijke theorievorming. De door de opleiding gegeven voorbeelden maken dit voldoende aannemelijk en de door de commissie aangetroffen literatuur ondersteunt deze conclusie. De ontwikkeling van onderzoekvaardigheden komt wat de commissie betreft niet goed uit de verf. Dat ligt niet aan het ontbreken van een voldoende zware component Methoden en Technieken van Onderzoek in het programma. De commissie stelt vast dat de onderzoek vaardigheden wel worden gedoceerd maar vervolgens te weinig zelfstandig worden geoefend. Dit heeft in de ogen van de commissie consequenties voor de aard van de vraagstellingen en de aanpak die studenten kiezen voor hun bachelorprojecten. Daarin komt vaak slechts een beperkt scala van de aangeleerde methoden en technieken aan de orde. Afgaande op de diversiteit in aard en niveau van de bestudeerde bachelorprojecten (zie onder Facet 20), meent de commissie dat deze niet over de gehele linie aantonen dat studenten de aangeleerde onderzoeksmethoden actief kunnen toepassen, zoals wel wordt beoogd in de eindkwalificaties (zie bijlage 1A). Een nauwere aansluiting bij het locale onderzoek (zie hierboven) zou kunnen bevorderen dat de bandbreedte van afstudeerwerken qua inhoud en gebruikte methoden en technieken van onderzoek scherper in het oog kan worden gehouden. Wel worden in verschillende vakken aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk gelegd. Bovendien dragen ook de verplichte excursies, de externe gastsprekers en de betrokkenheid van de docenten bij maatschappelijke (advies-)organisaties ertoe bij dat het beroepsperspectief duidelijk aanwezig is in het programma. Waardering heeft de commissie voor de Von Humboldt-lezingencyclus waarvan het zwaartepunt ligt in de masteropleidingen (zie hieronder), maar waarmee ook de bachelorstudenten al kunnen kennismaken in hun programma. Per saldo komt de commissie op grond van het bovenstaande tot een voldoende oordeel over dit facet. Master Sociale Geografie en Master Planologie: De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en een zelf gemaakte selectie van twaalf afstudeerwerken (mastertheses) van elk van de opleidingen. Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft op grond daarvan vastgesteld dat de programma’s op de meeste punten voldoen aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. De interactie tussen onderwijs en onderzoek is in deze opleidingen aanzienlijk beter ontwikkeld dan in de bacheloropleiding. De band met het lokale onderzoek is duidelijk aanwezig en de interactie met promovendi is hierbij van groot belang. Ook de mate waarin studenten in aanraking worden gebracht met actuele wetenschappelijke theorievorming is in de ogen van de commissie adequaat. De serie Von Humboldt-lezingen speelt hierbij een zeer positieve rol. Hiermee wordt in de vorm van gastcolleges en seminars aansluiting gezocht bij actuele ontwikkelingen in de internationale onderzoeksgemeenschap op het vakgebied.
196
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
De voorbereiding op de wetenschappelijke beroepspraktijk in de vorm van het leren formuleren van een onderzoeksvoorstel volgens gangbare wetenschappelijke maatstaven is een goede zaak. Ook voor de masteropleidingen geldt volgens de commissie dat het onderwijs in Methoden en Technieken van Onderzoek in voldoende mate wordt gedoceerd, maar dat vervolgens maar een beperkte selectie van de aangeleerde onderzoekstechnieken is terug te vinden in de afstudeerwerken. Zie ook onder Facet 20 voor het oordeel van de commissie over (de grote variatie in) het niveau van het afstudeerwerk. De commissie realiseert zich dat zij afstudeerwerken uit een periode van enkele jaren heeft bestudeerd en dat het opleidingsmanagement inmiddels verbetermaatregelen heeft getroffen. Toch wil zij benadrukken dat een actieve opstelling van de docentenstaf kan voorkomen dat studenten zich te zeer beperken tot ‘risicomijdende onderzoekskeuzen’ voor hun afstudeerwerk. De verbinding met de aansluitende beroepspraktijk is in de duale varianten van de beide masteropleidingen prominent aanwezig. Bij de reguliere varianten is die verbinding in de Master Planologie adequaat; bij de Master Sociale Geografie is daarvan duidelijk minder sprake. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De zelfstudie geeft in tabelvorm per module met behulp van kruisjes (gradueel) weer welke eindkwalificatie in welke mate aandacht krijgt in de respectievelijke cursussen. Vervolgens wordt voor elke categorie die onderscheiden wordt in de eindkwalificaties (algemene, wetenschapstheoretische, methodische, beleidsmatige, communicatieve, en persoonlijkheidsgerichte) een illustratie gegeven van de vertaling van de eindtermen in de verschillende vakken. Een volledig overzicht was opgenomen in de studiegids. Master Sociale Geografie: Ook ten aanzien van de Master Sociale Geografie en Planologie geeft de zelfstudie in tabelvorm per programmaonderdeel weer welke eindkwalificatie in welke mate aandacht krijgt in de betreffende cursus. In de daarop volgende beschrijving wordt in het kort voor elke categorie die in de eindkwalificaties worden onderscheiden (dezelfde als bij de Bachelor Sociale Geografie en Planologie; zie hierboven) vermeld in welke programmaonderdelen en/of in welke werkvormen de eindkwalificaties uit die categorie vooral tot hun recht komen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
197
Master Planologie: Ook voor de Master Planologie presenteert de zelfstudie de tabel zoals hierboven omschreven. De categorieën die in de eindkwalificaties worden onderscheiden zijn: kennis, inzicht, ontwikkelingsstrategieën, wetenschappelijk debat, bewustzijn van voortdurende veranderingen. Benadrukt wordt dat het opleidingsmanagement grote waarde hecht aan het adequaat en tijdig informeren van de studenten over wat van hen per onderdeel wordt verwacht. Daarvoor bestaan duidelijke richtlijnen en studenten worden daarop langs verschillende wegen gewezen. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de eindtermen van de opleidingen (c.q. categorieën daarvan) zijn gekoppeld aan de afzonderlijke curriculumonderdelen. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties in het algemeen op passende wijze vertaald zijn (in leerdoelen van) onderdelen van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindtermen valt daarmee goed te identificeren. Zij concludeert dat de inhoud van het programma in het algemeen een concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Wel heeft zij onder Facet 4 en Facet 20 kritische kanttekeningen geplaatst bij de mate waarin de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden aan het eind van de bacheloropleiding gestalte heeft gekregen. De betreffende eindterm (zie bijlage 1A) is op dit punt duidelijk ambitieuzer dan in de werkelijkheid gerealiseerd wordt. Dat met de bacheloropleiding per saldo toch een goede basis is gelegd voor een vervolgstudie in de aansluitende masteropleiding, blijkt uit het feit dat het uiteindelijk bereikte afstudeerniveau in de masteropleidingen adequaat is (zie onder Facet 20). Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: Bij de invulling van de afzonderlijke cursussen wordt nadrukkelijk naar samenhang tussen de afzonderlijke cursussen gestreefd. Deze samenhang komt tot uitdrukking in een aantal ‘programmalijnen’. Deze hebben betrekking op (1) de vakinhoudelijke samenhang, (2) de opbouw van methoden en technieken, (3) de uitwerking van het AVOIR-principe en (4) de integratieve opdrachten en projecten. 198
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Bij de samenhang binnen de semesters is er vooral aandacht voor de afstemming van de objectgerichte, methodische en op toepassing gerichte cursussen. Dit wordt gedaan door de meeste semesters aan een maatschappelijk thema te koppelen (zie ook Facet 4). De thema’s bieden de kapstokken, waaraan de cursussen worden opgehangen. De samenhang tussen de semesters wordt bevorderd door bij de ontwikkeling van de verschillende cursussen nadrukkelijk de eindkwalificaties in de gaten te houden, expliciet te maken wat de betreffende cursus aan de verschillende kwalificaties bijdraagt en dit ook voor de studenten duidelijk te maken. Daarbij gaat het er om de inhoudelijke thema’s met elkaar in verband te brengen en te bevorderen dat er nadrukkelijk sprake is van voortgang in de academische vaardigheid. Vervolgens geeft de zelfstudie een nadere toelichting op de samenstelling van de genoemde programmalijnen. De AVOIR-lijn staat voor Analyse, Verklaring, Ontwerp, Interventie en Reflectie. Het gaat hier om een indelingscriterium voor de verschillende typen onderzoek waarmee studenten in de loop van de studie dienen kennis te maken. Deze variëren van onderzoek dat primair op analyse is gericht tot meer evaluatief onderzoek. Elke soort vraagt om een andere focus wat betreft bijvoorbeeld methoden en technieken. Aan het einde van de opleiding hebben de studenten kennisgemaakt met elk van deze ‘typen’ onderzoek. De vierde programmalijn, de integratieve opdrachten en projecten, hebben als bedoeling de verbinding tussen de verschillende programmalijnen aan te brengen. Master Sociale Geografie: Het programma is ingedeeld in de eerdergenoemde drie geformaliseerde specialisatierichtingen (zie onder Facet 4 en bijlage 2B) die elk hun eigen samenhang en continuïteit kennen. Belangrijke rol spelen de verdiepingsvakken die meestal nauw aansluiten bij de onderzoeksthema’s en benaderingswijzen van de docentonderzoekers. Om te vermijden dat studenten te ‘eng’ worden opgeleid, worden zij aangemoedigd ten minste een specialisatievak bij een andere specialisatierichting te volgen. In het huidige programma wordt het eerste trimester vooral ingevuld met specialisatievakken, het tweede door twee cursussen die studenten expliciet voorbereiden op het schrijven van de masterthesis, en het derde wordt ingevuld met de masterthesis en de (interne) stages. Het opleidingsmanagement ziet erop toe dat de drie onderdelen nauw op elkaar aansluiten. Master Planologie: Het programma van de Master Planologie kent een soortgelijke structuur als dat van de Master Sociale Geografie wat betreft de invulling van de trimesters en hun onderlinge aansluiting. De inhoud van het programma is gebaseerd op de onder Facet 4 al genoemde uitgangspunten. Centrale rol bij het bewaken daarvan speelt de coördinator van het masterprogramma. Het programma is zo ontworpen dat er een minimum aan overlap bestaat. De zelfstudie wijst erop dat studenten in het algemeen geen klachten hebben op dit punt. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek expliciet naar dit facet van de zelfstudie geïnfor meerd in de verschillende gesprekken met de studenten. Zij is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat de opzet zoals die in de zelfstudie wordt beschreven in de praktijk ook QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
199
functioneert. De lijnen worden als zodanig herkend door de studenten. De samenhang binnen de opleiding wordt door de studenten als adequaat ervaren. Zij oordelen positief over de ook voor hen zelf merkbare progressie die zij langs de genoemde lijnen boeken. Bijzondere waardering heeft de commissie voor het principe van de AVOIR-programmalijn. Zij meent dat hierover goed is nagedacht. Over de uitwerking ervan heeft zij nog wel haar twijfels (zie onder Facet 10). Master Sociale Geografie en Master Planologie: In de masteropleiding wordt de samenhang van het programma sterk bepaald door de signatuur van de leerstoelgroepen die een sleutelrol spelen bij het verzorgen van deze opleidingen. De duidelijke rol die voor de mastercoördinator is weggelegd, vormt een positieve factor. De invulling van de drie trimesters vertonen een logische aansluiting en de commissie oordeelt positief over de onderdelen in het tweede trimester die de studenten vroegtijdig voorbereiden op het schrijven van hun afstudeerwerk. Ook de studenten van de masteropleidingen toonden zich tijdens het visitatiebezoek tevreden met de samenhang binnen het programma dat zij volgden. Alle opleidingen: De commissie is van mening dat de opleidingen middels het onder Facet 5 genoemde overzicht niet alleen de relatie tussen eindtermen en programmaonderdelen hebben aangetoond, maar ook op doordachte en heldere wijze inzichtelijk hebben gemaakt hoe de programmaonderdelen en werkvormen met elkaar samenhangen. Zij is van oordeel dat de opleidingen in dit opzicht uitstijgen boven de basiskwaliteit. Concluderend stelt de commissie vast dat studenten bij de drie gevisiteerde opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: goed. Masteropleiding Sociale Geografie: goed. Masteropleiding Planologie: goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: In de cursusplannen, zoals opgenomen in de cursusdossiers, wordt naast een omschrijving van inhoud, doelstellingen, werkvormen, literatuur en toetsing ook een berekening van de studielast gemaakt. Gegevens over de feitelijke studielast worden verzameld via de cursusevaluaties. Een standaardvraag bij alle evaluaties betreft de tijdsinvestering door studenten tot en met de eerste tentamengelegenheid ten opzichte van de tijd die voor een cursus staat. Op semesterniveau wordt toegezien op een evenwichtige verdeling van de studielast over de week. De evaluatieresultaten laten zien dat de (door studenten ervaren) studiebelasting per cursus sterk kan verschillen. Op basis van de slagingspercentages van de verschillende cursussen blijken er geen vakken te bestaan die nadrukkelijk als een structureel ‘struikelvak’ kunnen 200
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
worden aangemerkt, met één uitzondering, de faculteitsbrede cursus Onderzoeks- en Interventiemethodologie A in het eerste semester van het eerste jaar. In deze cursus wordt de student voor het eerst geconfronteerd met het academische denk- en werkniveau. In verhouding tot de andere opleidingen binnen de faculteit, is dit vak voor de studenten van de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie in sterkere mate een struikelblok. In een poging dit probleem op te lossen zijn in het cursusjaar 2005-2006 voor het eerste vakdocenten van de opleiding ingezet bij de begeleiding van de werkgroepen in de werkcolleges. Voor die tijd werd de cursus volledig uitgevoerd door docenten van de sectie Onderzoeksmethodologie en Kennismanagement. Overigens wordt aan dit vak, samen met de respectievelijke inleidingen, een belangrijke selecterende werking toegekend. Van de studenten wordt een actieve inzet verwacht die qua omvang en intensiteit aansluit bij de geplande studielast. Het beleid van de RU Nijmegen is erop gericht om de studie-inspanningen van de studenten te verhogen. Daartoe wordt het onderwijs geïntensiveerd, vooral in het eerste jaar van de opleiding. In zowel het eerste als in het tweede blok van het eerste semester van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie zijn achttien contacturen per week ingeroosterd. Master Sociale Geografie: In de evaluatieformulieren en in de mondelinge evaluaties na afloop van een cursus is een vast punt van aandacht het aantal uren dat de studenten effectief hebben besteed om de cursus af te ronden. Studenten ervaren in het algemeen de studielast van een cursus niet als probleem, maar hebben er soms wel moeite mee wanneer een aantal als uitdagend ervaren vakken in de tijd geconcentreerd zijn. Studenten wordt dringend aangeraden om pas met de masteropleiding te beginnen wanneer alle onderdelen van de voorafgaande bacheloropleiding zijn afgerond. De opzet van het afstudeeronderzoek vindt plaats binnen twee voorbereidende cursusmodulen. Daaruit resulteert een onderzoeksvoorstel inclusief een planning die wordt besproken op de haalbaarheid ervan voordat studenten hun onderzoek beginnen. Er geldt een maximum periode van negen maanden die beschikbaar is voor de supervisie van het afstudeeronderzoek. Volgens het opleidingsmanagement biedt deze opzet voldoende flexibiliteit, maar gaat er anderzijds voldoende druk van uit om het onderzoek tijdig af te ronden. In de gevallen dat studenten meer tijd nemen, gaat dit niet ten koste van de beschikbare begeleidingstijd en van het uiteindelijke rendement van de opleiding, aldus de zelfstudie. Master Planologie: De zelfstudie wijst op het evenwichtige karakter van de verdeling van de studielast: drie perioden van ongeveer vier maanden waarin 20 EC kunnen worden behaald. In het begin waren er problemen met het opzetten van een goed afstudeerproject. Bovendien wilden veel studenten eerst een voorafgaande interne stage voordat ze aan hun afstudeeronderzoek begonnen. Resultaat was dat studenten vaak pas eind april met hun masterthesis begonnen, hetgeen erin resulteerde dat bijna geen enkele student de opleiding in een jaar kon afmaken. Nadat enkele kleinere wijzingen niets hadden opgeleverd, is met ingang van het studiejaar 2005-2006 een ingrijpender wijziging toegepast. De cursussen van de tweede periode werden geconcentreerd in januari en februari. Bovendien is per 2006-2007 de buitenlandse veldexcursie verplaatst naar het tweede jaar van de bacheloropleiding. Hierdoor kunnen studenten in de eerste helft van maart met hun afstudeeronderzoek beginnen. De verwachting is dat daardoor aanzienlijk meer studenten hun studie in de geprogrammeerde studietijd afmaken. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
201
Uit onderwijsevaluaties komt naar voren dat studenten naar hun zeggen hard werken, maar niet klagen over de studielast. Die wordt door hen gewaardeerd met een 3 op een schaal van 5. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma. Zij heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Het opleidingsmanagement let naar het oordeel van de commissie in voldoende mate op een correcte omvang van de studielast van de curri culumonderdelen en van de spreiding daarvan. Het aspect ‘studeerbaarheid’ maakt standaard onderdeel uit van de interne kwaliteitszorg. Knelpunten binnen de opleidingen zijn/worden geïnventariseerd door het opleidingsmanagement en er wordt, wanneer nodig, actie ondernomen. De communicatie daarover richting studenten is overigens voor verbetering vatbaar (zie onder Facet 17). De commissie heeft de indruk dat het opleidingsmanagement in het algemeen adequaat ‘monitort’ waar knelpunten zitten, waar eventuele verbeteringen aangebracht kunnen worden, en ook hoe de studievoortgang bevorderd kan worden. Als illustratie daarvan kunnen gelden de zogenoemde ‘P-in-2’-maatregel en de ‘M-in-2’-maatregel, die erop gericht zijn om de student het propedeusejaar respectievelijk de masteropleiding binnen twee jaar te laten afronden. Wanneer daaraan niet voldaan is, komt op grond van deze regelingen de geldigheid van de reeds afgelegde tentamens te vervallen. Kritische kanttekening van de commissie hierbij is wel dat in haar ogen opleidingsmanagement, staf en studenten een studieduur van tenminste anderhalf jaar voor de reguliere masteropleidingen te gemakkelijk als een gegeven lijken te accepteren. Wellicht zou er minder noodzaak voor een ‘M-in-2’-maatregel bestaan, als men al vroeger in het traject minder vrijblijvende afspraken met studenten zou maken en op het nakomen daarvan actief zou toezien. Op grond van de gevoerde gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleidingen voldoende tijd en energie steken in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Zij is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de gevisiteerde opleidingen in voldoende mate studeerbaar is. Met waardering heeft zij overigens kennisgenomen van de onderwijsintensivering die in lijn met het universitair beleid in het propedeusejaar vanaf het studiejaar 2005-2006 heeft plaatsgevonden door ophoging van het aantal contacturen. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
202
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De toelatingseisen zijn vastgelegd in de Onderwijs- en ExamenRegeling en opgenomen in de studiegids. De zelfstudie geeft een kort overzicht van de eisen ten aanzien van de verschillende categorieën: vwo’ers, hbo-instroom, en aspirant-studenten met een buitenlandse vooropleiding. Ook wordt een analyse gegeven van omvang en aard van de instroom. De instroom in de bacheloropleiding vertoonde de afgelopen jaren een gestage toename (tot 65 in 2005-2006 en 2006-2007), waarbij het percentage studenten met een vwo-diploma vrijwel steeds boven de 90% ligt. Het totaal aantal ingeschreven studenten bij de Bachelor Sociale Geografie en Planologie is ruim 200. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de voorlichtingsactiviteiten. Opvallend daarbij is dat niet alleen voorlichting wordt gegeven aan vwo-leerlingen, maar er wordt ook intensief informatie uitgewisseld met vwo-docenten. Op universitair niveau zijn de afgelopen jaren verschillende projecten uitgevoerd om de aansluiting tussen vwo en wo te verbeteren. Vanaf 2000 wordt door het IOWO jaarlijks een onderzoek uitgevoerd onder eerstejaars studenten die direct afkomstig zijn uit het vwo, om na te gaan hoe zij de aansluiting tussen hun opleiding en het vwo ervaren. Uit dit onderzoek blijkt voor wat betreft de Bachelor Sociale Geografie en Planologie dat de aansluiting wat vaardigheden betreft beter is geworden, vergeleken met de mening van studenten oude stijl in 2000, en de aansluiting met de vakinhoud wat minder wordt beoordeeld. In de loop der jaren zijn deze verschillen echter steeds kleiner geworden. Master Sociale Geografie en Master Planologie: De instroom in de masteropleidingen bestaat uit twee groepen: studenten met een bachelordiploma Sociale Geografie en Planologie, en studenten met een bachelordiploma van een verwante hbo-opleiding. In de praktijk staat de opleiding open voor alle studenten met een universitair bachelordiploma Sociale Geografie, Regionale Economie of Planologie van een Nederlandse of buitenlandse universiteit. Bij de Master Planologie zijn ook afgestudeerde bachelors van technische universiteiten toelaatbaar, waarbij in de regel een op maat gesneden oplossing wordt gevonden. Onder voorwaarden kunnen bachelorstudenten instromen die nog één à twee onderdelen van de bacheloropleiding missen. De bachelorthesis moet echter hoe dan ook afgerond zijn. Belangstellende hbo-afgestudeerden moeten een schakelprogramma volgen dat na succesvolle afronding ervan toegang geeft tot de Master Sociale Geografie en Master Planologie. Omvang en inhoud van het schakelprogramma zijn afhankelijk van de inhoud van de gevolgde bacheloropleiding, dit ter beoordeling van de examencommissie. Bij de Master Planologie is het expliciet beleid van de faculteit om het schakelprogramma in de toekomst te verzwaren (met sterkere focus op academische houding en vaardigheden) en om de Master Planologie meer selectief te maken. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
203
De afgelopen jaren is het aantal inschrijvingen bij de Master Sociale Geografie gestegen tot circa 25 in 2006-2007. Het totaal aantal ingeschreven studenten bedroeg in 2006-2007 58, waarvan circa een kwart met een hbo-bachelordiploma. Het aantal inschrijvingen bij de Master Planologie bedroeg per 2006-2007 ruim dertig, in snel toenemende mate afkomstig uit het hbo. Het totaal aantal ingeschreven studenten was in 2006-2007 72, waarvan bijna de helft met een hbo-bachelordiploma. Toegang tot de duale variant van de masteropleiding vindt plaats op basis van beoordeling van de prestaties van de student. Het gaat hierbij om behaalde cijfers, de geschiedenis van de student en een formele sollicitatie naar een functie bij één van de partnerinstellingen die betrokken zijn bij het duale programma. De afgelopen jaren schreven zich respectievelijk één (2005-2006) en twee (2006-2007) studenten in voor de duale variant bij de Master Sociale Geografie, en acht (2005-2006) en negen (2006-2007) studenten voor de duale variant van de Master Planologie. De faculteit verschaft in de vorm van brochures en via haar website informatie aan belangstellenden, ook in het Engels. Twee keer per jaar wordt een voorlichtingsbijeenkomst gehouden voor studenten van andere universiteiten en tweemaal per jaar voor studenten van de RU Nijmegen. Oordeel Bachelor Sociale Geografie en Planologie, Master Sociale Geografie, Master Planologie: De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van de drie opleidingen van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. Deze hebben aangegeven geen problemen te ervaren met de aansluiting van hun studie op de vooropleiding. Er wordt voldoende en realistische voorlichting gegeven aan (aspirant-)studenten; deze tonen zich daarover in het algemeen tevreden. Bijzondere waar dering heeft de commissie voor de contacten die vanuit de opleidingen worden onderhouden met vwo-docenten. Studenten van de beide masteropleidingen gaven tegenover de commissie aan de overgang tussen bachelor- en masteropleiding als groot te hebben ervaren. De commissie merkt dit aan als indicatie dat het opleidingsmanagement er verstandig aan doet om naar een betere afstemming tussen bachelor- en masteropleidingen te zoeken qua inhoud, niveau en omvang. Zij vindt de verhoging per 2005-06 van het aantal contacturen in het eerste studiejaar een goede stap in die richting. Instromende hbo-studenten hebben aangegeven geen aansluitingsproblemen te hebben. Na het volgen van het schakelprogramma of van enkele cursussen is het volgen van het programma geen probleem. De commissie ondersteunt de maatregel van de faculteit om de lat voor de instromende hbobachelors wat hoger te leggen door het schakelpogramma van 60 EC inhoudelijk te verzwaren om zodoende de wetenschappelijke kwaliteit van de masteropleidingen te kunnen (blijven) waarborgen. Ook oordeelt zij positief over de maatregel om de toelating van bachelorstudenten tot de masteropleiding zonder een bachelordiploma op zak, alleen onder bepaalde voorwaarden toe te staan. Deze sluit goed aan bij de door de commissie wenselijk geachte betere afstemming tussen bachelor- en masteropleidingen die hierboven al werd genoemd. 204
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
De commissie leidt uit het bovenstaande af dat de opleidingen op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau bewerkstelligen dat er qua vorm en inhoud wordt aangesloten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Sociale Geografie omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Planologie omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: Het didactische concept van de Faculteit der Managementwetenschappen staat beschreven in de nota ‘Pakkend Onderwijs’ (1999). De uitgangspunten en filosofie die in deze nota zijn geformuleerd, worden nog steeds gehanteerd en zijn sindsdien in een aantal onderwijsnota’s opnieuw verwoord. Ze komen tot uiting in een aantal ambities die hebben geleid tot de inrichting van een onderwijsprogramma met de volgende kenmerken: • het onderwijs is van meet af aan een afspiegeling van een wetenschappelijke denk- en werkwijze; • er is in de opleiding veel aandacht voor de ontwikkeling van academische methoden en vaardigheden; • de studenten passen de kennis en vaardigheden zo vaak mogelijk toe door middel van projectgeoriënteerde oefeningen, in groepen en individueel; • het onderwijs wordt gekenmerkt door een sterke maatschappelijke oriëntatie en relevantie. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
205
Wat de invulling per kenmerk is, wordt in de zelfstudie nader toegelicht. Vervolgens wordt per curriculumjaar op beredeneerde wijze aangegeven wat de keuze van werkvormen is geweest en hoe deze aansluiten bij de eerder beschreven didactische kenmerken. De zelfstudie geeft in tabelvorm een overzicht van de gehanteerde werkvormen. Tabel RU.1: Didactische werkvormen Bachelor Sociale Geografie en Planologie naar traject, uitgedrukt in studie-uren totaal *) mmw
Pl
sg
mmw
pl
sg
sg
scriptie mmw
sg
pl
sg
318 338 332 364 352 368 294 326 274 704 664 706 0 0 0 1680 1680 1680 280 252 222 214 212 206 326 344 397 524 536 519 0 0 0 1344 1344 1344 154 137 100 144 188 120 270 254 260 524 373 360 252 392 392 1344 1344 1232
mmw
sg 1 2 3
pl
zelfstudie
mmw
opdrachten
pl
werkgroepen
mmw
hoorcolleges pl
jaar
*) excl. keuzeruimte in jaar 2 en 3
De bij de Bachelor Sociale Geografie en Planologie genoemde uitgangspunten uit de nota ‘Pakkend Onderwijs’ zijn ook van toepassing op de Master Sociale Geografie. Ze zijn als volgt uitgewerkt: • de opleiding richt zich primair op het verschaffen van fundamentele wetenschappelijke kennis, en het ontwikkelen van vaardigheden en attitude op het gebied van sociaal-ruimtelijke ontwikkelingen en problemen in de samenleving; • de ontwikkeling van meer complexe denk- en onderzoekvaardigheden in relatie tot sociaalruimtelijke kwesties wordt centraal gesteld; • het uitgaan van het Aalborg-model (het nemen van maatschappelijke problemen als startpunt in combinatie met projectonderwijs) en de mogelijkheden die de sociale geografie biedt bij het analyseren en oplossen van problemen; • het belang van het onafhankelijk leren werken door studenten; • de uitdaging aan de student om nieuwe probleemvelden te verkennen en eigen inzichten te ontwikkelen. Er wordt een overzicht gegeven in tabelvorm van de gehanteerde werkvormen en de daaraan bestede studie-uren. Tabel RU.2: Didactische werkvormen Master Sociale Geografie naar specialisatie, uitgedrukt in studie-uren Specialisatie Hoorcolleges Discussie Zelfstudie Opdrachten Anders Totaal Society and Space 93 217 830 400 140 1680 Regional and Corporate 160 212 770 450 88 1680 Location Management Globalisation and Development 117 233 750 480 100 1680
206
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Master Planologie: De bij de Bachelor Sociale Geografie en Planologie genoemde uitgangspunten uit de nota ‘Pakkend Onderwijs’ zijn ook van toepassing op de Master Planologie. Op basis daarvan wordt ernaar gestreefd om een didactisch concept aan te bieden dat voorziet in activerend, onderzoeksgedreven onderwijs met een sterke nadruk op het verbeteren van de ontwikkeling van kennis, inzicht en vaardigheden. Dit is vertaald in een verscheidenheid aan werkvormen en een nadruk op een individuele studie-invulling. Er wordt een overzicht gegeven in tabelvorm van de gehanteerde werkvormen en de daaraan bestede studie-uren. Tabel RU.3: Didactische werkvormen Master Planologie naar programmaonderdelen, uitgedrukt in studie-uren InstituProjects of Develop- Approaches: Recon- Buitentional regional ment theory and structing landse Dynamics importance projects practice Practice veldexcursie
Position Thesis Paper
Totaal
Collectief Hoorcolleges
40
Discussie
45
30
Projecten
30
20
120 /7%
30
40
24
139 /8%
74
155
60
289 /17% Subtotaal= 548 /33%
Individueel Literatuurstudie Projecten
Totaal
167
65 73
252 9 EC
168 6 EC
20 34
168 6 EC
57
252 9 EC
252 /15%
44
84 3 EC
168
84 3 EC
168 6 EC
504
880 /52%
504 18 EC
Subtotaal= 1132/67% Totaal= 1680/100%
Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen enkele duidelijke didactische uitgangs punten kennen. De Bachelor Sociale Geografie en Planologie en in het bijzonder de Master Sociale Geografie presenteren het zogenoemde ‘Aalborg-model’ als belangrijk onderdeel van het didactisch concept voor een aantal vakken. De commissie heeft echter de indruk dat dit door weinigen binnen de opleidingen als specifiek concept wordt ervaren. Niettemin zijn er expliciete uitgangspunten gepresenteerd die volgens de commissie op herkenbare wijze gerelateerd kunnen worden aan de geformuleerde eindtermen. 1. Wetenschappelijke denk- en werkwijze: sluit aan bij onderdelen 2 en 3 van de eindtermen van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie en de Master Sociale Geografie, en bij onderdelen 3 en 4 van de eindtermen van de Master Planologie. 2. Aandacht voor de ontwikkeling van academische methoden en vaardigheden: sluit aan bij onderdeel 3 van de eindtermen van alle opleidingen. 3. Projectgeoriënteerde oefeningen, in groepen en individueel: sluit aan bij onderdelen 5 en 6 van de eindtermen van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie en de Master Sociale Geografie, en bij onderdeel 3 van de eindtermen van de Master Planologie.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
207
4. Sterke maatschappelijke oriëntatie en relevantie: sluit aan bij onderdeel 4 van de eindtermen van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie en de Master Sociale Geografie, en bij onderdeel 3 van de eindtermen van de Master Planologie. Wat betreft de aansluiting van de werkvormen op de geformuleerde didactische uitgangspunten is het beeld wat wisselender. In het onderwijs in de masteropleiding ligt de nadruk bij de werkvormen inderdaad vooral op projectwerk, het wetenschappelijk debat in werkgroepverband en het onderzoek leren doen door middel van opdrachten en de masterthesis (zie de tabellen RU.2 en RU.3). Bovendien komt de ambitie om het onafhankelijk leren denken en werken bij de masterstudenten te bevorderen, ook naar voren uit de relatieve omvang van de individueel in te vullen studie-uren: circa tweederde. Overigens kan de commissie zich niet aan de indruk onttrekken dat de goede aansluiting tussen werkvormen en eindtermen bij de masteropleidingen hoe dan ook al sterk wordt bevorderd door de kleinschaligheid van de masteropleidingen. De werkvormen van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie zijn divers en sluiten op de meeste punten aan bij de geformuleerde eindtermen. De onderdelen die vallen binnen de AVOIR-programmalijn (zie Facet 6) komen naar het oordeel van de commissie nog niet goed uit de verf. Het doel om studenten daadwerkelijk in te voeren in verschillende methodologische benaderingswijzen staat of valt met het tevens bieden van de gelegenheid om zich daarin te bekwamen. Daarvoor zou in de ogen van de commissie in het programma meer ruimte gecreëerd moeten worden (zie ook onder Facet 4). Verder vindt zij het merkwaardig dat de Bachelor Sociale Geografie en Planologie, die toch beoogt om de student geleidelijk aan zelfstandiger te laten werken, het hoogste percentage aan zelfstudie bij alle drie trajecten in het eerste studiejaar situeert (zie tabel RU.1). De studenten van Bachelor Sociale Geografie en Planologie en de beide masteropleidingen hebben allen aangegeven tevreden te zijn met de begeleiding die zij krijgen bij het schrijven van de bachelorthesis respectievelijk masterthesis. Voor het volgen van een stage is een modelcontract beschikbaar. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: De zelfstudie beschrijft de activiteiten en de rolopvatting van de Examencommissie, de verschillende toetsvormen, en de tentamenregelingen, in termen van feedback en herkansing. De Examencommissie ziet toe op de kwaliteit van de toetsing van vakken en projecten. Zij heeft initiatieven ontplooid om ervoor te zorgen dat de relatie tussen cursusdoelstellingen en de wijze van toetsing wordt gewaarborgd. Zij heeft daartoe enkele aanvullende regels en richtlijnen vastgesteld die hebben geresulteerd in de hieronder volgende opzet. 208
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Voor de beoordeling van de afsluitende bachelortheses heeft de examencommissie een beoordelingsformulier ontwikkeld dat door de begeleider wordt gebruikt. De bachelorthesis wordt nadrukkelijk gezien als de afsluitende proef voor het behalen van de bachelorgraad. In het cursusjaar 2005-2006 is een begin gemaakt met het opstellen van cursusdossiers. De bedoeling daarvan is om het hele pakket van toetsing tot en met evaluatie systematisch te borgen in de doelstellingen. Met ingang van het cursusjaar 2006-2007 is het voor iedere cursuscoördinator verplicht gedurende de cursus een dergelijk cursusdossier op te bouwen en bij te houden. Er wordt een breed scala aan toetsvormen gehanteerd, afhankelijk van de doelstelling van elk cursusonderdeel. Het schriftelijke tentamen wordt opgesteld door de betrokken examinator. Deze bespreekt het tentamen met ten minste één collega-deskundige. Bovendien wordt voor schriftelijke tentamens een antwoordmodel opgesteld (waarin is aangegeven welke elementen in het antwoord aanwezig dienen te zijn en hoe de punten worden verdeeld) en een korte toelichting op het verband tussen de gekozen tentamenvragen/opgaven enerzijds en de leerdoelen van de betreffende cursus anderzijds. Na afloop van de cursus maakt de cursuscoördinator een analyse van de uitkomst waaruit moet blijken of de afzonderlijke vragen/onderdelen goed zijn begrepen. De uitslag van een tentamen of werkstuk dient op grond van het Onderwijs- en Examenreglement uiterlijk tien werkdagen na de dag van het tentamen bij de student(e) bekend te zijn. Bij elke toets is er voor de student(e) gelegenheid om het tentamen in te zien, om aan de hand van het antwoordmodel of beoordelingsschema na te gaan hoe de beoordeling tot stand is gekomen en om daarover feedback te krijgen. Voor elke toets bestaat binnen een studiejaar ten minste één herkansing. Master Sociale Geografie en Master Planologie: Wat betreft de rol van de Examencommissie en de gehanteerde toetsvormen zij verwezen naar bovenstaande paragraaf over de Bachelor Sociale Geografie en Planologie. De examineermethoden bij sommige onderdelen van de Master Sociale Geografie onderscheiden zich door een sterke actieve inbreng van de student zelf, geheel in lijn met de beoogde eindtermen. Bij de Master Planologie wordt in principe uitgegaan van schriftelijke tentamens en wordt een mondeling tentamen als uitwijkmogelijkheid gezien. Ook voor de beoordeling van de mastertheses heeft de Examencommissie een standaard beoordelingsformulier ontwikkeld, in te vullen door de eerste supervisor en een tweede beoordelaar. Er wordt regelmatig steekproefsgewijs gediscussieerd over het niveau van de afstudeerwerken, zowel binnen de Examencommissie als daarbuiten. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Zij heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Zij oordeelt op basis daarvan positief over niveau, variatie en transparantie van de tentamens. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Over de geldende tentamenregelingen (inclusief het aantal herkansingen) heeft QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
209
de commissie van de zijde van de studenten geen klachten vernomen. Wel blijkt dat de afgesproken nakijktermijn herhaaldelijk niet wordt gehaald. De commissie heeft grote waardering voor het concept van ‘cursusdossiers’, waarmee alle relevante informatie per cursus in gebundelde vorm beschikbaar is. Ook het gebruik van antwoordprotocollen en van beoordelingsformulieren bij de vaststelling van het cijfer voor de bachelor- en mastertheses beoordeelt zij positief. Het gebruik van de formulieren staat echter nog in de kinderschoenen en functioneert nog niet optimaal (zie onder Facet 20). Zij heeft in het algemeen de indruk dat borging van de kwaliteit van toetsing een punt van grote aandacht is binnen de opleiding, niet in het minst door de actieve opstelling van de Examencommissie. Toch vindt zij dat het effectieve rendement hiervan nog beter zou kunnen zijn. Haar conclusies ten aanzien van het niveau van het afstudeerwerk (zie onder Facet 20) laten zien dat er nog aanzienlijke verbetering mogelijk is. Concluderend is de commissie van oordeel dat bij de gevisiteerde opleidingen door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie (inclusief de duale variant) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie (inclusief de duale variant) luidt het voldoende.
3.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: In een bijlage bij de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de bij de opleiding betrokken docenten, waarbij ook is aangegeven in welke specialisatie zij actief zijn. Een groot aantal van hen is lid van de onderzoeksgroep GaP. Het onderzoeksjaarverslag geeft een gedetailleerd overzicht van alle onderzoeksactiviteiten: publicaties, paperpresentaties op internationale congressen, organisatie van interne en externe seminars, en andere belangrijke initiatieven van GaP. Uit het gegeven overzicht van de beschikbare onderwijscapaciteit (zie tabel RU.4 ) blijkt dat alle leden van de vaste staf die betrokken zijn bij het verzorgen van de opleiding, gepromoveerd zijn. 210
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Het is een expliciete keuze van het opleidingsmanagement om reeds in het eerste jaar van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie hoogleraren in te zetten, aldus de zelfstudie. Om die reden worden disciplinaire inleidingen bijvoorbeeld (mede) verzorgd door een hoogleraar. Master Sociale Geografie: Uit het gegeven overzicht van de docenten betrokken bij de Master Sociale Geografie komt naar voren dat zij, op twee stafleden na, voor een substantieel deel van hun aanstelling actief zijn in het onderzoeksprogramma GaP. Alle docenten zijn gepromoveerd, zo blijkt uit het gepresenteerde capaciteitsoverzicht (zie tabel RU.5). Het onderzoeksjaarverslag geeft een gedetailleerd overzicht van alle onderzoeksactiviteiten: publicaties, paperpresentaties op internationale congressen, organisatie van interne en externe seminars, en andere belangrijke initiatieven van GaP. Er zijn ook twee bijzonder hoogleraren aangesteld die vanuit de beroepspraktijk kunnen aangeven wat daar van afgestudeerde masters wordt verwacht. De docenten van de Master Sociale Geografie dragen ook bij aan de Summer School for Euregional Studies (ESPRO), de Post-Graduate Programme in Regionalism, Social Development and Borders (REDESFRO) en het PhD-programma van de landelijke onderzoekschool NETHUR. Master Planologie: De zelfstudie geeft allereerst een beschrijving van de voorgeschiedenis. De afgelopen twee jaren is de samenstelling van de staf ingrijpend veranderd. Veel oudere, niet-gepromoveerde stafleden zijn vertrokken en nadat in 2005 enkele financiële tekorten waren weggewerkt, is begonnen met de samenstelling van een nieuwe staf. Het nieuw aangetrokken personeel bestond uit jongere wetenschappers die of gepromoveerd waren of op het punt stonden te promoveren. Vervolgens zijn met succes pogingen ondernomen om tweede- en derdegeldstroomfondsen binnen te halen. Daardoor konden nog meer onderzoekers worden aangetrokken, die soms zijdelings bij het onderwijs worden betrokken, bijvoorbeeld in de vorm van een gastcollege op hun gebied. Ten slotte konden ook nog drie bijzonder hoogleraren worden aangetrokken, voor wie het zwaartepunt van hun werkzaamheden in de beroepspraktijk van de planologie/ruimtelijke ordening ligt. In de bijlagen bij de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de betrokken stafleden. Verreweg de meesten van hen zijn betrokken bij het onderzoeksprogramma GaP. De vaste staf is voor het merendeel gepromoveerd (zie tabel RU.6). Het beleid is erop gericht om studenten actief te betrekken bij de wetenschappelijke cyclus. Daarom is er een sterke band met het lokale onderzoek, aldus de zelfstudie. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf; de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoekprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, vooral in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie komt op grond van de beschikbare gegevens tot een positief oordeel over de eerstgenoemde twee aandachtspunten. Ook zijn in haar ogen de hoogleraren en uhd’s in voldoende mate betrokken bij het onderwijs in de eerste studiejaren. Door middel van de aanstelQANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
211
ling van bijzonder hoogleraren brengen de opleidingen studenten ook in aanraking met de professionele praktijk waarvoor wordt opgeleid. De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de gevisiteerde opleidingen voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Alle opleidingen: In de zelfstudies worden de volgende kwantitatieve overzichten gegeven van de inzet van het wetenschappelijk personeel voor het verzorgen van de drie gevisiteerde opleidingen. Tabel RU.4: Overzicht inzet fte onderwijs Bachelor Sociale Geografie en Planologie door de sectie Sociale Geografie, Planologie en Milieu per 1-12-2005 Categorie
Man Aantal
Hl Uhd Ud Promovendi Overig wp Totaal
Tabel RU.5: Categorie Hl Uhd Ud Postdocs Promovendi Docenten Externe ud’s Totaal
212
Vrouw Aantal
Fte’s 5 2 5 4 8 24
0,88 0.31 1,05 0,62 2,86 5,72
Totaal Aantal
Fte’s 0 0 0 1 2 3
0 0 0 0,11 0,25 0,36
5 2 5 4 10 27
Gepromoveerden Fte’s in % 0,88 100 0,31 100 1,05 100 0,73 n.v.t. 3,11 11 6,08 48
Onderwijsinzet (inclusief coördinatie) ten behoeve van de Master Sociale Geografie per 1-9-2006 Man Aantal
2 3 3 1 1 10 10
Fte’s
0,33 0,66 0,33 0,11 0,015 n/a 1,445
Vrouw Aantal
1 1 2 1 1 4
Fte’s
0,2 -
0,045 0,11 n/a 0,355
Totaal Aantal
3 3 3 1 3 1 11
Gepromoveerden in % Fte’s 0,53 100% 0,66 100% 0,33 100% 0,11 100% 0,06 n.v.t. 0,11 0% n/a 100% 1,80
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Tabel RU.6:
Onderwijsinzet (inclusief coördinatie) ten behoeve van de Master Planologie per 1-12-2006
Categorie
Man Aantal
Hl - Interne financiering - Externe financiering Uhd Ud Docenten Totaal
Fte’s
2 5
0.3 p.m.
2 3 3 15
0.3 0.5 0.3 1.3
Vrouw Aantal
Totaal Aantal
Fte’s
1 3
0.3 0.3
Gepromoveerden in % Fte’s 2 5
0.3 p.m.
2 4 3 18
0.3 0.8 0.3 1.7
100
100 75 0 83
Tabel RU.7: Student-stafratio Bachelor Sociale Geografie en Planologie Jaar
Aantal fte onderwijs
Aantal ingeschreven studenten 7,44 8,12 8,12*
2005-2006 2004-2005 2003-2004
Aantal bachelordiploma's 222 217 178
Aantal Aantal studenten afgestudeerden per fte onderwijs per fte onderwijs 27 27 44
30 27 22
3,6 3,3 5,4
Tabel RU.8: Student-stafratio Master Sociale Geografie Jaar
Aantal fte onderwijs
2003-2004 2004-2005 2005-2006
Aantal ingeschreven studenten 0,83 1,1 1,5
Aantal diploma’s Aantal Aantal (master/ doctoraal) studenten afgestudeerden per fte onderwijs per fte onderwijs
28 42 53
14 (7+7) 14 (12+2) 20 (16+4)
34 38 35
17 13 13
Tabel RU.9: Student-stafratio Master Planologie Jaar
2003-2004 2004-2005 2005-2006
Aantal fte onderwijs
Aantal ingeschreven studenten 1,27 1,48 1,34
48 45 64
Aantal diploma’s Aantal Aantal (master/ doctoraal) studenten afgestudeerden per fte onderwijs per fte onderwijs 33 (21+12) 20 (11+9) 21 (19+2)
38 30 48
26 14 16
Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek vastgesteld dat de formele student-stafratio’s niet de werkelijkheid laten zien. De gepresenteerde cijfers zijn gebaseerd op het gehanteerde financieringsmodel. Uitgaande van deze cijfers zou de faculteit zich zorgen moeten maken over de beschikbaarheid van voldoende inzet voor het verzorgen van de beide masteropleidingen. De feitelijke onderwijsinzet van de staf is echter hoger dan de cijfers aangeven. Sommige onderwijsonderdelen worden in de context van onderzoekactiviteiten ‘meegenomen’ QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
213
en de feitelijke inzet van veel docenten is hoger dan formeel is afgesproken. Dit brengt met zich mee dat de werkdruk in veel gevallen hoog is, hetgeen een zeker afbreukrisico met zich meebrengt. Het opleidingsmanagement heeft aangegeven dat het zekere ambities heeft en dat derhalve grote inzet gevraagd mag worden. De commissie heeft hier begrip voor, maar meent wel dat de kwaliteit van de opleiding op de lange termijn niet gediend is met structurele overbelasting van stafleden. De duurzaamheid van de huidige inzet en motivatie zal daardoor onder druk komen te staan. Studenten hebben overigens niet geklaagd over een tekort aan docenten. Met deze kanttekening stelt de commissie vast dat de facto voldoende personeel het onderwijs verzorgt bij de Bachelor Sociale Geografie en Planologie en de Master Sociale Geografie. De student-stafratio bij de Master Planologie is in haar ogen te hoog. Mede gezien het feit dat de instroom van de opleiding voor bijna de helft uit hbo-instromers bestaat en de docenten derhalve te maken krijgen met een weinig homogene instroom, is de commissie van oordeel dat de beschikbare capaciteit voor deze opleiding in de huidige situatie ontoereikend is. Naar haar oordeel zou de formeel beschikbare inzet van personeel voor beide masteropleidingen in opwaartse zin aangepast moeten worden. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: onvoldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Alle opleidingen: De zelfstudie beschrijft welke ingrijpende veranderingen de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in personele zin. In lijn met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie hebben daarbij verjonging en versterking van de onderzoeksgerichtheid voorop gestaan. Alle hoogleraren, uhd’s en ud’s zijn gepromoveerd. Bij werving voor wetenschappelijke posities is de doctorsgraad een vereiste en met een aantal zittende niet-gepromoveerde docenten zijn afspraken gemaakt over promotietrajecten. Bij werving en selectie wordt naast onderzoekservaring ook geselecteerd op onderwijskundige capaciteiten. In 2005 heeft de Faculteit het Actieplan Wetenschappelijk Talent gelanceerd, een vorm van carrièrebeleid binnen het normale formatiebeleid. Daarin krijgt een aantal veelbelovende wetenschappers extra kansen en faciliteiten om hun wetenschappelijke talenten uit te buiten en op termijn door te stromen naar senior posities. De onderwijskundige kwaliteiten van de staf worden ondersteund door het professionaliseringsbeleid van de faculteit, aldus de zelfstudie. Daarbij worden twee kwalificatieniveaus onderscheiden: de basiskwalificatie en de uitgebreide kwalificatie. Deze zijn gekoppeld aan functies en functieniveau. De onderwijskwalificaties en -prestaties spelen een rol bij functioneringsgesprekken en bij loopbaanbeslissingen. De opleiding hecht er veel belang aan dat docen214
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
ten deze onderwijskwalificaties verwerven. Er wordt naar gestreefd dat 60% van de nieuw aangestelde docenten in 2008 een (uitgebreide) onderwijskwalificatie bezit. Naast onderwijskundige scholing kunnen docenten die Engelstalig onderwijs (gaan) verzorgen een taalvaardigheidstraining volgen die leidt tot het Cambridge Certificate of Proficiency in English (CPE). Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft de studentvertegenwoordigers vooraf op dit punt om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten blijken tevreden te zijn over de inhoudelijke expertise van hun docenten. De didacti sche vaardigheden van de staf zijn volgens hen over het geheel genomen ook adequaat. De persoonlijke interactie tussen studenten en docenten wordt gekenmerkt door korte lijnen: de docenten zijn gemakkelijk te benaderen. De commissie oordeelt positief over de gehanteerde systematiek van didactische basiskwalificatie en de uitgebreide kwalificatie. Zij kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat daarbij vooral nieuw aangestelde docenten in beeld zijn. Sturen op kwaliteit houdt echter in dat ook zittende docenten aanspreekbaar zijn. . Van de zijde van het faculteitsbestuur is aangegeven dat men voor zittende docenten een certificeringsprogramma heeft opgezet. Daarbij worden zij op basis van eerder verworven competenties beoordeeld. De commissie meent dat in ieder geval ook zittende docenten in beeld zouden moeten zijn wanneer bijscholing in nieuwe onderwijsmethoden aan de orde is. Maar omdat de staf de afgelopen jaren aanzienlijk is vernieuwd, zal de systematiek van didactische kwalificaties effectief op het grootste deel van de docenten van toepassing zijn, meent de commissie. Zij heeft overigens grote waardering voor de wijze waarop de faculteit de afgelopen jaren de verjonging van de staf en de onderzoeksgerichtheid van de opleidingen vorm heeft gegeven. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertisen in het docententeam als geheel zijn volgens de commissie voldoende breed. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om relatief kleine opleidingen met een specifieke signatuur. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
215
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie (inclusief de duale variant) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie (inclusief de duale variant) luidt het voldoende. De commissie is van oordeel dat de onvoldoende score op Facet 13 voor de Master Planologie zonder meer gecompenseerd wordt door de robuuste voldoende scores op Facet 12 en Facet 14.
3.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Alle opleidingen: De zelfstudie geeft een korte beschrijving en analyse van de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken: de onderwijsruimten, het Studielandschap (Informatiebalie en pc-ruimten, inclusief ICT-beheerder), bibliotheekvoorzieningen, studieplaatsen, beschikbare collectie, toegankelijkheid tot elektronische bestanden en het International Office ten behoeve van internationaliseringsactiviteiten. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd in de verschillende gesprekken met hen tijdens het visitatiebezoek, en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Op verzoek van de commissieleden hebben zij voorafgaand aan het bezoek zelf kunnen inloggen op de elektronische leeromgeving Blackboard. De commissie is op basis van het bovenstaande van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen adequaat zijn en toereikend om de beoogde programma’s te realiseren. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
216
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Alle opleidingen: De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten vindt volgens de zelfstudies plaats op verschillende niveaus. Er zijn facultaire en universitaire instanties waar studenten terechtkunnen voor informatie, begeleiding en advies. Op universitair niveau zijn dat met name de universitaire Dienst Studentenzaken, de Studie Loopbaan Advies Groep(voor advies en informatie over studie en loopbaan), het Academisch Schrijf Centrum Nijmegen (voor studenten met behoefte aan hulp bij het uitvoeren van schrijftaken), en het Informatiecentrum bachelor-master. Op facultair niveau functioneert het Onderwijscentrum (OWC). Het ondersteunt de organisatie van het onderwijs door middel van: bekendmaking van collegeroosters, organisatie van de tentamens, inschrijvingen voor cursussen, reservering van zalen, verwerking van tentamenuitslagen en invoering daarvan in het studievoortgangssysteem, opstelling voortgangsrapportages et cetera. Op opleidingsniveau worden studenten begeleid door de studieadviseur en in het eerste jaar van de bacheloropleiding door de docent Academische Vaardigheden. Informatievoorziening op opleidingsniveau vindt vooral plaats via de facultaire website, studiegids, mailinglijsten en Blackboard. De studieadviseur informeert, begeleidt en adviseert de studenten over bijvoorbeeld de P-in-2-regel, de invulling van de keuzeruimte in het tweede en derde jaar, de voorwaarden om aan het derde bachelorjaar te kunnen beginnen, de voorwaarden voor toelating tot de masteropleiding, en de M-in-2-regel. Elke beginnende student krijgt de docent Academische Vaardigheden als mentor toegewezen. De mentor voert in de eerste helft van het jaar twee gesprekken met elke student over bijvoorbeeld studievoortgang en studiekeuze. Deze monden uit in een formeel advies in maart. Het tweede (niet-bindende) advies over al dan niet doorgaan met de studie geeft de mentor in augustus en is ook gebaseerd op het aantal behaalde punten. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studenten geven aan dat het systeem van docent-mentor goed werkt. De studieadviseur en mentor zijn goed toegankelijk. Studenten zijn in het algemeen ook tevreden met de informatievoorziening tijdens de studie. De commissie meent dat de mogelijkheden van de elektronische leeromgeving niet volledig worden benut: Blackboard wordt in de praktijk hoofdzakelijk gebruikt voor de informatievoorziening, terwijl de voorziening nauwelijks in interactieve zin wordt gebruikt. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
217
Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie (inclusief de duale variant) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie (inclusief de duale variant) luidt het voldoende.
3.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Alle opleidingen: Cursussen en programma worden periodiek door studenten en docenten geëvalueerd. De evaluaties vinden plaats met behulp van schriftelijke evaluatieformulieren, digitale vragenlijsten en in de vorm van panelevaluaties. In tabelvorm wordt aangegeven welke onderdelen worden geëvalueerd en de wijze waarop dat geschiedt. Eer wordt een beschrijving gegeven van de systematiek van de cursusevaluaties die volgens een vast patroon verlopen. Belangrijk onderdeel daarvan vormt de docentenevaluatie. Voor de docentevaluatie is een format opgesteld waarin wordt gevraagd naar de mening van de vakdocent van de cursus over de gang van zaken in de cursus, mede naar aanleiding van de oordelen in de studentenevaluatie. In de follow-up die wordt gegeven aan de cursusevaluaties neemt de opleidingscommissie het voortouw. onderdeel cursus
bacheloropleiding
instrument - schriftelijke vragenlijst voor studenten - panelgesprekken met studenten - schriftelijke evaluatie door docent - schriftelijke vragenlijst voor studenten - opleidingsjaarverslag door opleidingscoördinator
doel/functie frequentie streefdoel - knelpunten tijdig na elke cursus minimaal 3 op signaleren schaal van 5 - input verzamelen voor bijstelling
wie? cursuscoördinator
oordeel over niveau 1 keer per en opbouw projaar gramma
opleidingscommissie/ bachelorcoördinator
minimaal 3 op schaal van 5
De formulering van toetsbare streefdoelen is nog in ontwikkeling. Op sommige terreinen wordt al langer met expliciete normen gewerkt, op andere gebieden is dit nog impliciet en niet formeel vastgelegd.
218
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Bestaande streefdoelen zijn de volgende: • • • •
bij cursusevaluaties werkt de opleiding met een norm van drie op een schaal van vijf; een slagingspercentage van 70% bij cursorische vakken, na twee kansen; 70% van de bachelorstudenten heeft na twee jaar de propedeuse behaald; 90% van de masterstudenten heeft na twee jaar het masterdiploma behaald.
De faculteit meldt dat de laatste doelen nog niet zijn gerealiseerd, maar verwacht veel van de niet lang geleden ingevoerde ‘P-in-2’- respectievelijk ‘M-in-2’-maatregel. Aan de volgende streefdoelen wordt gewerkt. Deze sluiten aan bij een drietal speerpunten van het beleid van de faculteit: kwaliteit van personeel, internationalisering en intensivering van onderwijs. streefdoel percentage gepromoveerde docenten percentage nieuw aangestelde docenten dat een (uitgebreide) onderwijskwalificatie bezit
norm
termijn 80% 75%
2007 2008
vergroting van de internationale mobiliteit van studenten (inkomend resp. uitgaand)
10% van de studentenpopulatie/jaar
2008-2009
vergroting van de internationale samenstelling van de staf percentage docenten dat Engelstalig onderwijs verzorgt in bezit van het Cambridge Proficiency Certificate
33% 50%
2011 2009
15-20 uur/week
2006-2007
aantal contacturen in het eerste semester van de propedeuse
Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft kennisgenomen van de organisatie van het systeem van interne kwaliteitszorg binnen de faculteit. Ze stelt vast dat er sprake is van periodieke evaluatie van het onderwijsproces waarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, waaronder panelgesprekken. Niet alleen afzonderlijke cursusonderdelen maar ook het curriculum als geheel worden geëvalueerd, uitmondend in een opleidingsjaarverslag. De activiteiten vertonen inderdaad een cyclisch karakter, maar de commissie heeft nog niet de indruk dat er sprake is van een echte Plan-Do-Check-Act-cyclus. Sommige schakels in de cyclus zijn daarvoor nog niet optimaal ontwikkeld (zie onder Facet 18 en 19). Wel is de commissie aangenaam getroffen door de systematische wijze waarop kerngegevens over cursussen en curricula worden verzameld en gebruikt ten behoeve van de kwaliteitszorg. Ook heeft zij waardering voor de ambitieuze set van streefdoelen die in haar ogen zinvol zijn gekozen en goed toetsbaar zijn. Deze leggen ook een koppeling met de kwaliteit van het personeel en daarmee heeft de faculteit een goede stap gezet in de richting van een integraal kwaliteitsbeleid. De ambities van de Examencommissie op het gebied van kwaliteitsborging van de toetsing (zie onder Facet 11) passen geheel in dit beeld van een kwaliteitsgerichte opleiding. De commissie meent dat de opleidingen zich in deze opzichten positief onderscheiden ten opzichte van andere opleidingen en op deze punten als voorbeeld zouden kunnen dienen. Ondanks haar grote waardering voor de opzet, heeft zij wel enige bedenkingen over de uitvoering in de praktijk (zie onder Facet 18 en 19). QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
219
Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: goed. Masteropleiding Sociale Geografie: goed. Masteropleiding Planologie: goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Alle opleidingen: De zelfstudie geeft een overzicht van de acties die zijn ondernomen naar aanleiding van de conclusies van de vorige visitatiecommissie. Verder worden voorbeelden gegeven van de aanpassingen, zowel op het niveau van cursusonderdelen als van het curriculum, die hebben plaatsgevonden als reactie op resultaten van onderwijsevaluaties. Oordeel Alle opleidingen: De commissie heeft van studentenzijde vernomen dat zij weliswaar tevreden zijn met de mogelijkheden die hun ter beschikking staan om hun mening over de kwaliteit van het onderwijs kenbaar te maken, maar dat de terugkoppeling vanuit het opleidingsmanagement over hetgeen met de bevindingen wordt gedaan, karig is. De commissie meent dat dit zou kunnen samenhangen met het beeld dat in de zelfstudies wordt geschetst, namelijk dat in de praktijk bij de follow-up van onderwijsevaluaties vooral de opleidingscommissie en niet het opleidingsmanagement in beeld is. Zij meent dat dit ongewenst is: de opleidingscommissie heeft een adviserende en geen uitvoerende taak. Ook draagt zij niet de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs. De commissie adviseert de opleidingen om de komende tijd te investeren in het verbeteren van de communicatie richting studenten over de effecten van kwaliteitszorgactiviteiten. De verantwoordelijkheid daarvoor zou ook nadrukkelijk door het opleidingsmanagement zelf moeten worden genomen om te voorkomen dat een systematische administratie en afwerking van verbeterpunten ergens in het niemandsland tussen management en opleidingscommissie blijven steken. Op grond van het ontvangen overzicht van acties naar aanleiding van de vorige visitatie is de commissie van mening dat er nog wel enkele punten actueel zijn, zoals kwaliteitsbewaking afstudeerwerken en integratie van het M&T-onderwijs in het afstudeerwerk. Maar grosso modo hebben de opleidingen adequaat gereageerd op de vorige visitatie. Zij hebben dat overigens wel relatief laat gedaan: pas de laatste jaren is er duidelijk sprake van een opgaande lijn. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
220
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving: Alle opleidingen: De zelfstudie geeft aan hoe de verschillende personen en instanties zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Studenten zijn direct betrokken door het invullen van vragenlijsten bij de evaluatie van cursussen en programma’s en als lid van panelgroepen. Studenten zijn, zoals wettelijk geregeld, vertegenwoordigd in de opleidingscommissie maar ook zijn studentvertegenwoordigers aanwezig bij vergaderingen van de facultaire gemeenschappelijke vergadering, het decanaat en het docentenoverleg in semesterverband. De studieverenigingen Mundus en Milieuprisma zetten zich ook in voor de kwaliteit van het onderwijs, door onder meer deelname aan het onderwijsoverleg in de opleidingscommissie. De opleidingscommissies van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie en van de aansluitende masteropleidingen vergaderen doorgaans gezamenlijk, zodat er in feite sprake is van één opleidingscommissie, bestaande uit zeven stafleden en negen studenten. Naast haar reguliere adviestaken (over bijvoorbeeld het Onderijs- en Examenreglement en voorgenomen programmawijzigingen) speelt de commissie een centrale rol in de kwaliteitszorg in de vorm van het voorstellen en bewaken van verbetermaatregelen, aldus de zelfstudie. De Examencommissie heeft een aantal concrete maatregelen doorgevoerd om het proces van kwaliteitsborging met betrekking tot tentaminering en examinering verder aan te scherpen (zie onder Facet 11). Deze maatregelen zijn bedoeld om zowel de procedure rond toetsing te verbeteren, als het niveau van toetsing te verhogen en deze sterker te koppelen aan de leerdoelen van de betreffende cursus. Jaarlijks wordt in opdracht van het College van Bestuur van de RU Nijmegen een onderzoek onder afgestudeerden van de universiteit gehouden. Over de resultaten daarvan wordt gerapporteerd in de zogenoemde alumnimonitor. Daaruit is onder meer af te lezen hoe alumni oordelen over hun opleiding en de mate waarin deze aansluit bij de functie die ze vervullen. In de Raad van Advies zijn twee alumni van de oude, ongedeelde opleiding vertegenwoordigd. Ook heeft de sectie GPM zelf in de zomer van 2006 een eigen enquête laten houden onder recent afgestudeerden. Zie ook onder Facet 20. Mede naar aanleiding van de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie en de richtlijnen van het College van Bestuur heeft de faculteit een Raad van Advies ingesteld waarin alumni en het beroepenveld zijn vertegenwoordigd. De Raad van Advies (waarvan de samenstelling in de zelfstudie is vermeld) adviseert onder meer over de eindkwalificaties die de opleidingen bij afgestudeerden nastreven, de wetenschappelijke actualiteit van de programma’s en de wijze waarop de opleidingen verbanden leggen met de actuele beroepspraktijk. De Raad komt ten minste één maal per jaar bijeen en adviseert aan de kernraad van de opleidingen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
221
Oordeel Alle opleidingen: De commissie is op grond van de ontvangen informatie en de gevoerde gesprekken van oordeel dat de door studenten getoonde betrokkenheid bij de interne kwaliteitszorg adequaat is, gezien de voorbeelden die daarvan zijn gegeven. Wel komt het voor dat ze niet goed geïnformeerd worden of dat ze in de opleidingscommissie voor voldongen feiten worden geplaatst. De betrokkenheid van docenten bij de interne kwaliteitszorg is voor verbetering vatbaar. Het instrument van docentenevaluaties kan niet ten volle worden benut, omdat niet alle docenten de evaluaties invullen en inleveren. Ook is de opkomst van docenten in de opleidingscommissie doorgaans niet hoog. De commissie kan zich voorstellen dat de hoge werkdruk in dit opzicht niet bevorderlijk werkt, maar zou het betreuren wanneer dit ten koste zou gaan van de interne kwaliteitszorg. Voor de betrokkenheid van alumni en beroepspraktijk bestaat in principe een geëigend platform in de vorm van de Raad van Advies. De commissie vindt wel dat de stem van het beroepenveld in de samenstelling van de raad niet bijzonder sterk tot uiting komt. Overigens onderhouden de opleidingen daarnaast allerlei andere contacten met het beroepenveld, zij het veelal op incidentele en informele basis. Door middel van de WO-monitor op universitair niveau en het eigen Alumni-onderzoek 2006 (met een uitsplitsing naar Geografie en Planologie) krijgen de opleidingen zicht op het oordeel van afgestudeerden. De commissie beoordeelt het initiatief tot het houden van een eigen onderzoek positief, maar zij heeft niet de indruk gekregen dat de opleidingen al veel hebben gedaan met de resultaten ervan. Waardering heeft de commissie voor de expliciete wijze waarop de Raad van Advies is betrokken bij het formuleren van de eindkwalificaties van de bacheloropleiding en de masteropleidingen binnen de faculteit. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie (inclusief de duale variant) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie (inclusief de duale variant) luidt het voldoende.
222
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
3.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: Indicatoren voor de mate waarin afgestudeerde bachelors de kwalificaties bezitten die de opleiding nastreeft, zijn volgens de zelfstudie te vinden in het niveau van de geproduceerde bachelor theses en het rendement van de aansluitende masteropleiding. Studenten sluiten de bacheloropleiding af met het schrijven van een bachelorthesis. Daarin werken ze onder begeleiding een wetenschappelijke probleemstelling uit en formuleren relevante onderzoeksvragen waarop ze antwoorden trachten te vinden met behulp van te selecteren methoden en theorieën. De bachelorthesis vormt een goede voorbereiding op het onderzoek dat, meer zelfstandig, in de masteropleiding moet worden uitgevoerd. Studenten die na de bacheloropleiding de masteropleiding gaan volgen, zijn goed in staat om deze opleiding met succes af te ronden, aldus de zelfstudie. Tot nu toe zijn er geen indicaties dat studenten na afronding van de bacheloropleiding de arbeidsmarkt opgaan. Master Sociale Geografie: De zelfstudie presenteert twee criteria om te meten of de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden zijn gerealiseerd: de kwaliteit van de afstudeerwerken en de positie van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt. De faculteit heeft de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het academisch karakter van de opleiding. Afgestudeerden die de wetenschap in wilden, hebben in het algemeen geen probleem gehad met het vinden van een positie als promovendus of postdoc. In 2006 heeft de sectie GPM een eigen afgestudeerdenonderzoek geïnitieerd, omdat in het onderzoek op universitair niveau geen onderscheid werd gemaakt tussen geografen en planologen. Uit het eigen onderzoek kwam naar voren dat een duidelijke meerderheid van de afgestudeerden: • • • • •
weer voor dezelfde opleiding zou kiezen; in het algemeen tevreden was over de gevolgde studie; op relatief korte termijn een baan had weten te vinden (100% binnen een half jaar); niet erg tevreden was over de mate waarin de gevolgde opleiding voorbereidde op de arbeidsmarkt; vond dat de opleiding te breed is opgezet.
Het opleidingsmanagement heeft in deze resultaten een ondersteuning gezien van de keuze voor een oriëntatie op academische kwaliteit. Master Planologie: De zelfstudie vermeldt dat de meeste afgestudeerden geen probleem hebben met het vinden van een baan op academisch niveau in de praktijk van de ruimtelijke ordening. Ook zijn ze er QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
223
in het verleden regelmatig in geslaagd om promotieonderzoeken in de wacht te slepen, aldus de zelfstudie. Verschillende leden van de staf zijn in Nijmegen gepromoveerd en verschillende van de huidige promovendi zijn aan de Nijmeegse opleiding afgestudeerd. Uit het hierboven genoemde eigen onderzoek onder afgestudeerden kwam ten aanzien van de afgestudeerde planologen naar voren dat een duidelijke meerderheid van de afgestudeerden: • • • • •
weer voor dezelfde opleiding zou kiezen; in het algemeen tevreden was over de gevolgde studie; op relatief korte termijn een baan had weten te vinden (88% binnen een half jaar); niet erg tevreden was over de mate waarin de gevolgde opleiding voorbereidde op de arbeidsmarkt dan wel de beroepspraktijk; vond dat er sprake was van een substantiële kloof tussen het programma en de planningspraktijk.
De studenten die de duale variant hadden gevolgd, toonden zich op de genoemde kritiekpunten aanmerkelijk positiever. De zelfstudie wijst er ten aanzien van deze punten op dat studenten nadrukkelijk worden aangemoedigd om hun afstudeerwerk te combineren met een stage. Oordeel Alle opleidingen: De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf bachelortheses van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie, en van twaalf mastertheses van zowel de Master Sociale Geografie als de Master Planologie uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten (zie bijlage D van het integrale eindrapport van de commissie). De commissie heeft op grond van deze toetsing vastgesteld dat het niveau van de masterscripties een grote variatie vertoont. De werken vertonen nogal eens lacunes waar het gaat om het kiezen van wetenschappelijke onderzoeksthema’s, het werken met conceptuele modellen, en het feitelijk gebruik van methoden en technieken van onderzoek en van internationale literatuur. Ook is het gebruik van eigen kaarten en grafieken vaak zeer beperkt. Enkele afstudeerwerken schoten naar het oordeel van de commissie in meerdere opzichten tekort en hadden niet in die vorm mogen passeren. Anderzijds heeft de commissie ook een aantal zeer goede scripties aangetroffen. De becijfering van de afstudeerwerken is naar de mening van de commissieleden in het algemeen aan de hoge kant. Voor de consistentie in de beoordeling van de werken worden sinds kort standaard beoordelingsformulieren gehanteerd, maar de commissie heeft waargenomen dat daarmee op uiteenlopende wijze wordt omgegaan. Het beoogde effect ervan kon daarom nog niet worden vastgesteld. Het opleidingsmanagement is er volgens de commissie van doordrongen dat het er hier en daar aan schort, en probeert op verschillende manieren tot verbetering te komen: het eerder beginnen met het afstudeeronderzoek in de masteropleidingen, het gebruik van NWO-achtige onderzoeksontwerpen, en het beter laten aansluiten van afstudeerwerk op eigen stafonderzoek. Ook de initiatieven van de Examen commissie met het oog op kwaliteitsbevordering van de toetsing passen in dit beeld.
224
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
De bacheloropleiding dient gezien te worden als een eigenstandige opleiding met een eigen ‘afsluitende proeve van bekwaamheid’. Ook in de zelfstudie wordt aangegeven dat men de bachelorthesis als zodanig beschouwt. Voor de Bachelor Sociale Geografie en Planologie geldt dat in de gepresenteerde eindtermen ook de volgende eis is geformuleerd: “het vermogen om met gebruik van de relevante theorieën, methoden en technieken – onder begeleiding – als academisch onderzoeker een probleem- en doelstelling voor wetenschappelijk onderzoek te formuleren, daaruit concrete onderzoeksvragen af te leiden, data te selecteren, te verwerken en conclusies te formuleren en op waarde te schatten” (zie onder ‘Methodische kwalificaties’ in bijlage 1A). De commissie heeft na de bestudering van de genoemde selectie van bachelortheses de indruk gekregen dat deze eindterm niet over de gehele linie wordt gerealiseerd. Grosso modo gelden voor deze afstudeerwerken dezelfde bezwaren als hierboven zijn geuit ten aanzien van de mastertheses, maar dan op het niveau dat van een afgestudeerde bachelor verwacht mag worden (zie ook onder Facet 2). De commissie heeft de indruk dat dit alles te maken heeft met de invoering van de bachelormasterstructuur. Er is naar haar oordeel momenteel sprake van een niet-optimale verdeling van inhoud, niveau en zwaarte van cursussen tussen de bachelor- en masteropleidingen. Diverse onderdelen van de bacheloropleidingen dagen de individuele student te weinig uit, met als gevolg dat vaak volstaan kan worden met beduidend minder dan de formeel vereiste studieinzet van veertig uur per week. Wat betreft haar oordeel over het gerealiseerde niveau komt de commissie voor de beide masteropleidingen toch tot een voldoende. Naast haar kritische kanttekeningen weegt zij hierbij nadrukkelijk mee de hiervoor genoemde, reeds in gang gezette verbetermaatregelen van het opleidingsmanagement, de initiatieven van de Examencommissie, de positieve signalen vanuit de alumni en de beroepspraktijk, en de in het algemeen gunstige arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerden van de opleidingen. Het gerealiseerd niveau van de Bachelor Sociale Geografie en Planologie is, wanneer uitsluitend wordt afgegaan op het niveau van de bachelortheses, duidelijk voor verbetering vatbaar. Wanneer men echter uitgaat van het gehele traject van bachelor- en aansluitende masteropleiding, dan kan gesteld worden dat met de bacheloropleidingen per saldo een voldoende basis wordt gelegd voor een succesvolle afronding van de masteropleiding op een doorgaans adequaat niveau. Dat laat de eerdere conclusie van de commissie onverlet dat een betere afstemming tussen inhoud, niveau en zwaarte van bachelor- en masteronderdelen wenselijk is. De commissie neemt hierbij mede in aanmerking dat de opleidingen in het recente verleden een kwaliteitsslag hebben gemaakt waardoor een duidelijk waarneembare stijgende lijn is te zien. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
225
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bachelor Sociale Geografie en Planologie: Omdat officiële rendementscijfers nog niet beschikbaar zijn, presenteert de zelfstudie enige gegevens uit het eigen studievoortgangssysteem. De Bachelor Sociale Geografie en Planologie hanteert de volgende streefdoelen voor de opleidingsrendementen: • •
propedeuserendement: 70% haalt de propedeuse in twee jaar; bachelorrendement (berekend op de instroom in de postpropedeuse): • na drie jaar (nominaal): 25%, • na vier jaar: 75%, • na vijf jaar: 95%.
Momenteel ligt het propedeuserendement na twee jaar rond de 55%. Door intensivering van het onderwijs in het eerste jaar en door de eerder genoemde ‘P-in-2’-maatregel (van kracht sinds 2002-2003) hoopt men het rendement op minstens 70% te krijgen. De eerste gegevens over het bachelorrendement laten zien dat slechts een klein percentage (tussen de 19% en 29%) de opleiding in drie jaar (de nominale tijd) afronden. Na vier jaar is dat percentage gestegen tot bijna 60%. Vertroebeling van de gegevens treedt op doordat bachelorstudenten al aan de masteropleiding beginnen, terwijl zij formeel hun bachelordiploma nog niet hebben behaald. Master Sociale Geografie: Het streefdoel van de faculteit is dat 90% van de studenten de masteropleiding binnen twee jaar hebben behaald. De eerste gegevens over de rendementen sinds 2002 laten zien dat er sprake is van substantiële studievertraging: de cohorten 2003 en 2004 kwamen niet verder dan gemiddeld circa 60% na twee jaar. Veel studenten hebben aanzienlijk langer gedaan over hun afstudeerwerk dan begroot, lopen langere stages dan nodig is, volgen extra studieonderdelen of hebben betaald werk naast hun studie. De faculteit verwacht veel van de eerder genoemde ‘M-in-2’-maatregel, van kracht sinds 2004-2005. Master Planologie: Ook voor de Master Planologie geldt het hierboven genoemde streefdoel. Voor deze opleiding geldt ook dat de eerste resultaten laten zien dat er sprake is van substantiële studievertraging: de cohorten 2003 en 2004 kwamen niet verder dan gemiddeld circa ruim 40% na twee jaar. Naast de hierboven bij de Master Sociale Geografie genoemde factoren spelen bij deze opleiding ook mee de aanvankelijke problemen met de structuur van de opleiding. Om die reden is de structuur dan ook aanzienlijk aangepast, aldus de zelfstudie. Oordeel Alle opleidingen: De commissie stelt vast dat er voor de gevisiteerde opleidingen streefcijfers voor de rendementen zijn vastgesteld. 226
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
De gerealiseerde propedeuserendementen van de bacheloropleiding laten zien dat de streefcijfers (na twee jaar) niet worden gehaald. Anderzijds laat de zelfstudie zien dat het propedeuserendement na drie jaar bijna 70% bedraagt, hetgeen op zich een aanvaardbaar resultaat is. Het rendement van de masteropleidingen komt momenteel nog niet in de buurt van het streefrendement De historische gegevens over de ongedeelde opleidingen laten zien dat het studierendement van deze opleidingen wisselend was: gemiddeld rond 60% postpropedeuserendement na meer dan zes jaar studieduur bij de Master Sociale Geografie (matig) en tussen de 70 en 80% postpropedeuserendement na meer dan zes jaar studieduur bij de Master Planologie (redelijk goed). De commissie gaat bij de bepaling van haar oordeel uit van de volgende overwegingen: • • •
de duidelijke aanwezigheid van streefrendementen voor alle opleidingen; de rendementen van de oude, ongedeelde opleidingen; de maatregelen die het opleidingsmanagement heeft genomen om de rendementen te verhogen c.q. de studieduur te bekorten (de ‘P-in-2’-maatregel respectievelijk de ‘M-in2’-maatregel, en de onderwijsintensivering).
Op basis daarvan komt zij voor alle opleidingen tot een voldoende score, zij het voor de Master Sociale Geografie een krappe. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie (inclusief de duale variant) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie (inclusief de duale variant) luidt het voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
227
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: excellent: goed: voldoende: onvoldoende:
228
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
Masteropleiding Sociale Geografie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Sociale Geografie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Sociale Geografie (inclusief de duale variant) voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: excellent: goed: voldoende: onvoldoende:
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
229
Masteropleiding Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Planologie De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Planologie (inclusief de duale variant) voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: excellent: goed: voldoende: onvoldoende:
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
230
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
BIJLAGE 1A EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE EN PLANOLOGIE AAN DE RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN Aanduiding Aan het einde van de bachelorfase hebben studenten de volgende competentie: competenties:
Correspondeert met de Dublindescriptoren:
Algemene disciplinaire kwalificaties
• Het vermogen om sociaalgeografische dan wel planologische dan wel milieu-maatschappijwetenschappelijke basisbegrippen, benaderingswijzen en methoden te interpreteren en te beschrijven. • Kennis hebben van de ontwikkeling van de gekozen discipline (Sociale Geografie, Planologie en Milieu-Maatschappijwetenschappen) en haar stromingen, inclusief de maatschappelijke, filosofische en wetenschapstheoretische achtergronden, op een zodanige wijze dat de actuele debatten gevolgd kunnen worden. • Ten minste een basale kennis hebben van de andere disciplines binnen de bacheloropleiding. • Het vermogen om algemene sociaal-ruimtelijke processen en structuren in wisselwerking met relevante maatschappelijke processen en het sociaal-ruimtelijk handelen van individuen en instituties op verschillende schaalniveaus, te beschrijven en analyseren, waarbij: - planologen en milieu-maatschappijwetenschappers de nadruk leggen op het kunnen beschrijven, analyseren, ontwerpen, institutioneel inkaderen en evalueren van ruimtelijk ordeningsbeleid respectievelijk milieubeleid. - sociaalgeografen het accent juist leggen op het kunnen beschrijven en conceptualiseren van sociaal-ruimtelijke ontwikkelingen en de interactie met relevante institutionele regimes en processen.
Hoofdzakelijk
• Het vermogen om sociaalgeografische dan wel planologische dan wel milieu-maatschappijwetenschappelijke benaderingswijzen te beoordelen op hun interne consistentie, empirische validiteit, geldingskracht en maatschappelijke relevantie. • (Kritisch) vergelijken en kunnen duiden van verschillende actuele theorieën in de betekenis van het handelen van individuen, instanties evenals andere relevante actoren voor sociaal-ruimtelijke problemen en problemen van sociaal-ruimtelijk beleid. • (Kritisch) vergelijken en kunnen duiden van verschillende actuele theorieën en inzichten in de betekenis van maatschappelijke structuren en institutionaliseringen op verschillende schaalniveaus in binnen en buitenland voor sociaal-ruimtelijke problemen en problemen van sociaal-ruimtelijk beleid.
Hoofdzakelijk
• Kennis hebben van de voor de Sociale Geografie, Planologie of Milieu-Maatschappijwetenschappen relevante methoden en technieken. • Het vermogen om met gebruik van de relevante theorieën, methoden en technieken – onder begeleiding – - als academisch onderzoeker een probleem- en doelstelling voor wetenschappelijk onderzoek te formuleren, daaruit concrete onderzoeksvragen af te leiden, data te selecteren, te verwerken en conclusies te formuleren en op waarde te schatten; - als academische professional op wetenschappelijke uitgangspunten gestoeld beleid te ontwerpen, organiseren, structureren en te evalueren.
Hoofdzakelijk
(Wetenschaps‑) theoretische kwalificaties
Methodische kwalificaties
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
- kennis en inzicht In mindere mate - oordeelsvorming - leervaardigheden
- oordeelsvorming In mindere mate - leervaardigheden
- kennis en inzicht - toepassen - oordeelsvorming In mindere mate - leervaardigheden
231
Aanduiding Aan het einde van de bachelorfase hebben studenten de volgende competentie: competenties:
Correspondeert met de Dublindescriptoren:
Beleidskwalificaties
• Het vermogen om sociaal-ruimtelijke problemen te herkennen, het relevante sociaal-ruimtelijke beleid, en relevante beleidsactoren dienaangaande te identificeren. • Inzicht hebben in de praktijk en de ruimtelijke en maatschappelijke gevolgen van specifiek sociaal-ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus in binnen- en buitenland. • Het vermogen om op basis van wetenschappelijk onderzoek – onder begeleiding – oplossingsrichtingen voor concrete sociaal-ruimtelijke problemen te bedenken, vooral door gebruik te maken van relevante beleidstheorieën en -maatregelen. • Inzicht hebben in de factoren die een rol spelen bij het succesvol ontwerpen van sociaal-ruimtelijk beleid. • Zowel ex-post als ex-ante inzicht hebben in de factoren die een rol spelen voor het realiseren van de doelen en de uiteindelijke effecten van sociaal-ruimtelijk beleid.
Hoofdzakelijk
• Het vermogen om op professionele wijze, schriftelijk en mondeling te communiceren met personen en groepen van binnen het eigen vakgebied. • Inzicht hebben in de factoren die een rol spelen bij het doelgericht kunnen samen werken in uiteenlopende sociale verbanden (teams van deskundigen, maatschappelijk overleg en onderhandeling) met erkenning van een ieders belang, positie en waarden.
Hoofdzakelijk
Communicatieve kwalificaties
Persoonlijkheidskwalificaties
- toepassen - oordeelsvorming - leervaardigheden
- communicatie - leervaardigheden In mindere mate - oordeelsvorming
Hoofdzakelijk • Sturen van de eigen sociale en intellectuele ontwikkeling om zich, bewust van veranderende maatschappelijke omstandigheden en waar- - oordeelsvorming den en normen, verder te profileren als een verantwoordelijk academi- leervaardigheden cus-in-spe. • Het kunnen bespreken van de eigen positie t.a.v. sociaal-ruimtelijk relevante maatschappelijke ontwikkelingen en problemen. • In uiteenlopende situaties zo effectief mogelijk kunnen omgaan met uiteenlopende inzichten, vaardigheden en attituden. • In staat zijn om op een ethisch verantwoorde wijze wetenschappelijk onderzoek te verrichten.
232
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
BIJLAGE 1B EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE AAN DE RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN Final qualifications
Dublin descriptors 1 2 3 4 5
1. General disciplinary qualifications 1.1 The capacity to interpret and describe human geography concepts, approaches and methods and to discuss these with colleagues. 2.1 The capacity to understand the development of the discipline of human geography and its sub-disciplines including its social, philosophical and scientific-theoretical backgrounds. 3.1 The capacity to describe and explain general socio-spatial processes and structures in interaction with relevant social processes and to describe and explain the socio-spatial actions of individuals and institutions. 4.1 The capacity to describe and explain specific developments in a number of relevant components of these socio-spatial development processes, such as those taking place in the political, social-cultural, economic and other areas. 2. Theoretical qualifications 2.1 The capacity to evaluate human-geographical approaches regarding their internal consistency, empirical validity, force of legitimacy and social relevance, and partly with the aid of these competencies, to contribute to the continuing process of theory formation. 2.2 The capacity to critically review and theorise the importance of the actions of individuals, organisations and other relevant actors for socio-spatial problems and problems of socio-spatial policy. 2.3 The capacity to critically compare and relate various topical theories concerning the meaning of socio-spatial structures and institutionalisations at different scale levels, in the Netherlands and abroad for socio-spatial problems and problems of socio-spatial policy. 3. Methodological qualifications The capacity – independently and as part of a team – to formulate a problem for scientific research, derive scientific research questions from this problem, select and process data, formulate conclusions and evaluate the conclusions, using theories, methods and techniques that are relevant to human geography. 4. Policy qualifications 4.1 The capacity to recognise socio-spatial problems, identify the relevant socio-spatial policy and the relevant policy actors in this regard. 4.2 The capacity to analyze and evaluate the practice and the spatial and social consequences of specific socio-spatial policy at various levels of scale in the Netherlands and abroad.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
233
Final qualifications
Dublin descriptors 1 2 3 4 5
4.3 The capacity to formulate proposals based on scientific research which can provide a relevant contribution to solving concrete sociospatial problems, especially by making use of relevant policy theories and measures. 4.4 Perform evaluations of the effects of implemented policy on sociospatial developments. 5. Communication qualifications 5.1 The capacity to communicate professionally, orally and in writing, with a wide range of individuals and groups. 5.2 The capacity to work professionally and purposefully in a wide range of social contexts (teams of experts, societal consultations and negotiations) while acknowledging everyone’s importance, position and values. 6. Personal qualifications 6.1 To direct one’s own social and intellectual development with the aim of continuing to develop oneself as a responsible, scientificallytrained professional while being aware of changing social conditions, values and norms. 6.2 The ability to explain one’s own position with respect to sociospatially relevant social developments and problems. 6.3 The ability to act effectively in a wide range of situations by linking insights, skills and attitude with each other and being able to reflect on this process. 6.4 The ability to reflect ethically on and to justify one’s own scientific research.
Strong relationship Less strong relationship
234
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
BIJLAGE 1C EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING PLANOLOGIE AAN DE RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN Final qualifications
Dublin descriptors
1
2
3
4
5
1. Ascertaining 1.1 have a good understanding of the problems and issues determining the spatial planning domain; 1.2 have up-to-date knowledge of the current practice of spatial planning, especially of the relevant policy-organizational and institutional context. 1.3 have a good knowledge of the concepts, analytical and design methods necessary for giving professional support to spatial planning policy development, evaluation and implementation; 2.Understanding 2.1 have a broad understanding of the relevant scientific concepts and theories used in the spatial planning domain; 2.2 have a good understanding of the variety of stakeholders, their different institutional positions, interests and means of influencing planning practice; 2.3 have a good understanding of the policy theory (if any) underlying a problem analysis and the related policy proposals, and understand this policy theory in terms of the underlying assumptions, normative perspectives and crucial choices; 3. Develop strategies 3.1 have the capability to translate planning questions into scientific research questions, to justify methodological choices for tackling these questions, and to execute research according to this set up; 3.2 have the capability to translate analytical knowledge into the characteristics of spatial planning problems and, using experiences acquired elsewhere, into recommendations for solutions and the required governance approach; 3.3 be able to evaluate alternative solutions and approaches for a spatial planning problem in terms of value (effectiveness, efficiency, justice) and feasibility, reckoning with the diversity in interests and institutional positions of the variety of stakeholders; 3.4 have the ability to make a link with the current scientific literature and to indicate how their own contribution relates to this; 3.5 be able to identify and cope with lack of data and knowledge, uncertainty, and the (normative) principles/criteria on which policy recommendations are based; 3.6 must be able to organise and contribute to team-based approaches for problem solving;
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
235
4. Debate 4.1 must have the ability to reflect critically on the chosen theoretical and methodological approach; 4.2 must have the ability to indicate and reflect on the limits of the analytical approach and to identify the normative elements in the planning recommendations, both in general terms and in relation to specific stakeholders; 4.3 must, to benefit the communication with other scientists, be capable of explaining in a scientific fashion, which is expressed in terms of acknowledgement of sources, sound reasoning and justification of methodological-analytical steps; 4.4 must, in the communication with practical users of knowledge and policy makers, be capable of converting the generated insights into recommendations for different stakeholders; 5. Awareness of continuous changes 5.1 are aware of the necessity to update their knowledge and skills (lifelong learning); 5.2 must be capable of independently seeking the most recent insights and exploring, understanding and judging new approaches, while making use of various sources.
236
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
BIJLAGE 2A PROGRAMMA VAN DE BACHELOROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE EN PLANOLOGIE AAN DE RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN Sociale Plano- MilieuGeografie logie maatschappijwetenschappen
Werkvorm Toetsvorm
EC Se- Blok mester
Academische Vaardigheden
X
X
X
WG, O, ZS
Werkstuk
6
I
1, 2
Onderzoeks- en Interventiemethodologie A
X
X
X
HC,WG, O, ZS
Tentamen
6
I
1
Economie van de X Managementwetenschappen
X
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen
6
I
2
Terra Incognita
X
X
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen
6
I
2
Inleiding Sociale Geografie
X
HC, WG, ZS
Tentamen
6
I
1
HC, WG, ZS
Tentamen
6
I
1
X
HC, WG, ZS
Tentamen
6
I
1
Jaar 1
Inleiding Planologie
X
Inleiding MilieuMaatschappijwetenschappen Filosofie van de X Managementwetenschappen
X
X
HC, WG, O, ZS
Werkstuk
6
II
3, 4
Onderzoeks- en Interventiemethodologie B
X
X
X
HC, O, ZS Tentamen
6
II
3
Stad en Land
X
X
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen en 6 werkstuk
II
3
Project Stad en Land Globalisering en Ontwikkelingslanden
X X
X
X
WG, O, Werkstuk HC, O, ZS Tentamen
6 6
II II
4 4
HC, O, ZS Tentamen HC, ZS Tentamen
6 6
II II
4 4
Ruimte, Maat en Schaal Milieu, Natuur en Landschap
X X
Jaar 2 Regionale Ontwikkeling
X
X
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen
6
I
1
Project Regionale Ontwikkeling
X
X
X
WG, O, ZS
Werkstuk
6
I
2
Ruimtelijke Structuuranalyse X en Statistiek
X
X
HC, O, ZS Tentamen
6
I
1
HC, O, ZS Tentamen (mondeling)
6
I
1, 2
Geographical Approaches
X
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
237
Sociale Plano- MilieuGeografie logie maatschappijwetenschappen Theorie van de Ruimtelijke Planning
Werkvorm Toetsvorm
EC Se- Blok mester
HC, WG, O, ZS
Tentamen
6
I
1, 2
X
HC, ZS
Tentamen
6
I
1, 2
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen en 6 werkstuk
II
4
HC, WG, O, ZS
Tentamen (mondeling)
6
II
3, 4
HC, WG, O, ZS
Tentamen
6
II
3
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen
6
II
3
X
HC, O, ZS Tentamen
6
II
3
HC, WG, O, ZS
6
II
3, 4
X
Theorie van Milieu en Samenleving Modelering: ontwerp en toepassing
X
Spatial Behaviour
X
Ruimtelijke Interacties
X
Recht en Instituties van Milieu en Ruimtelijk Beleid
X
X X
Milieu, Samenleving en Beleid Buitenlandse Excursie/ Actualiteitenprogramma
X
X
X
Werkstuk
Keuzevakken (2x)
X
X
X
Jaar 3 Interactief Omgevingsbeleid
X
X
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen en 6 werkstuk
I
1
Kwalitatieve methoden
X
X
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen en 6 werkstuk
I
2
Spatial Action
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen (mondeling)
6
I
1
Borders and Identities in Europe
X
HC, O, ZS Tentamen
6
I
2
6
Grondmanagement en –exploitatie
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen
6
I
1
Methoden van Ruimtelijke Planning
X
HC, WG, O, ZS
Tentamen en 6 werkstuk
I
2
Environment and Business International Environmental Politics
X X
HC, O, ZS Werkstuk HC, WG, Tentamen O, ZS
6 6
I I
1 2
Voorbereiding Bachelorthesis X
X
X
HC, WG, O, ZS
Werkstuk
6
II
3
Bachelorthesis Keuzevakken (2x)
X X
X X
O, ZS
Werkstuk
18 6
II
4
X X
Verklaring van de afkortingen bij de werkvormen: HC: Hoorcollege WG: Werkgroep en/of werkcollege O: Opdrachten, inclusief het maken van werkstukken, het houden van presentaties, deelname aan excursies ZS: Zelfstudie 238
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
BIJLAGE 2B PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING SOCIALE GEOGRAFIE AAN DE RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN Teaching form
Type of Examination
Trimes- EC ter
Optional course
L, S L, S L, S L, S L, S
O A O, W W A
1 1 1 1 2
5 5 4 4 4
yes
L, S
A
2
4
L, S, E, F L, S S S L, R, S
A, P, O V, P, E W W A, W
1 2 1 1 1
5 5 4 4 4
Transnational governance Regional and Corporate Location Management Regional and Corporate Location Management I Regional and Corporate Location Management II Geographical Economy versus Economic Geography
L, S
P, E
2
4
L, S S L, S
O, P E A, P, E
1 1 1
5 5 4
City and Region Marketing Economic Geography of Real Estate The Company and its Environment within a Euro-regional Context
L, S, A, P L, A S, E
A, O, P A, W A
1 2 2
4 4 4
L, S
A
2
4
L, S
A T
2 3
4 21
Globalization and Development Globalization and Development I Globalization and Development II Multicultural society in the Netherlands Global Urban Development Sustainable development: the Example of Latin America Small Scale Economic Activities in Developing Countries Society and Space Society and Space I Society and Space II Political and Cultural Geography I Political and Cultural Geography II Geography of Violence: Power, Territoriality and Conflicts
Other shared courses Exploring Research Methodology in Contemporary Research Exploring the Research Front and Current Masters Thesis in Human Geography
yes
yes
Verklaring van de werkvormen: L = lecture S = seminar discussion W = written exam O= oral exam E = essay(s) A = assignment P = presentation V = video F = excursion/fieldwork R = role game T = thesis
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
239
BIJLAGE 2C PROGRAMMA VAN DE MASTEROPLEIDING PLANOLOGIE AAN DE RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN A. The regular programme 1st trimester Course Name
EC Type of teaching
Institutional Dynamics of Spatial Planning
9
Type of examination
Dutch
Yes
Projects of regional importance 6
Lectures, discussion Written + individual Dutch article
Yes
Theory and Practice of Large Development Projects
Lectures, discussion Projects
Yes
6
Lectures, discussion Written
Language Optional course?
Dutch
2nd trimester Course Name
EC Type of teaching
Type of examination
Language Optional course?
Approaches: Theory and Practice
9
Group work
Participation, report Dutch and reflection
Yes
Reconstructing Practice
3
Lectures
Individual research proposal
Dutch *)
Yes
Foreign Field Trip, Preparation 3 and Implementation
Lectures, group work Preparation and & discussion Participation
Dutch
Yes
Master’s Thesis, Position Paper in Spatial Planning
X
Individual project
Dutch *)
No
Type of examination Individual project
Language Optional course? Dutch *) No
6
3rd trimester Course Name
EC Type of teaching
Master’s Thesis in Spatial Planning
18 X
240
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
The dual programme **) 1st trimester Course Name
EC Type of teaching
Institutional Dynamics 9 of Spatial Planning Projects of regional importance 6 Theory and Practice of Large Development Projects
6
Type of examination Lectures, discussion Written
Language Dutch
Lectures, discussion Written + individual Dutch article Lectures, discussion projects Dutch
Optional course? Yes Yes Yes
2nd trimester Course Name
EC Type of teaching
Type of examination
Language Optional course?
Work Experience I
10 X
Individual project
Dutch
Reconstructing Practice
3
Individual Research Dutch *) proposal
Lectures
Yes Yes
Foreign Field Trip, Preparation 3 and Implementation
Lectures, group work Participation & discussion
Dutch
Yes
Master’s Thesis, Position Paper 6 in Spatial Planning, dual
X
Individual project
Dutch *)
No
3rd trimester Course Name
EC Type of teaching
Type of examination
Language Optional course?
Master’s Thesis in Spatial Planning, dual
11 X
Individual project
Dutch *)
No
Work Experience II 10 X Project Dutch yes *) Deze onderdelen zijn ook mogelijk in het Engels. **) In het studiejaar 2005-2006 was de totale studielast abusievelijk 64 EC. Per 2006-2007 is dat teruggebracht tot 60 EC.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
241
242
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Radboud Universiteit Nijmegen
4
De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie en de masteropleidingen Sociale Geografie, Planologie en International Development Studies aan de Universiteit Utrecht
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Sociale Geografie en Planologie 56838 bachelor wo 180 EC BSc voltijd, deeltijd Utrecht 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Sociale Geografie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Sociale Geografie 66620 master wo 60 EC MSc voltijd, deeltijd Utrecht 31 december 2007 31 december 2008
Masteropleiding Planologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
Planologie 66622 master wo 60 EC MSc voltijd, deeltijd Utrecht 31 december 2007 31 december 2008
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
243
Masteropleiding International Development Studies: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: Verlenging van accreditatie
International Development Studies 60731 master wo 60 EC MSc voltijd, deeltijd Utrecht 31 december 2007 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht vond plaats op 3-5 oktober 2007. 4.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Universiteit Utrecht De Richtlijn Onderwijs van de Universiteit is op tal van punten richtinggevend voor de opzet en regelgeving van alle Utrechtse opleidingen. In dit rapport komt dit vooral aan de orde in verband met de inrichting van de bachelor-masterstructuur volgens het ‘Utrechtse model’. In het ‘Utrechtse model’ staan in de bachelorfase academische vorming en een brede oriëntatie centraal. De bachelorfase is gedeeltelijk vraaggestuurd: naast een verplicht deel stellen studenten hun onderwijsprogramma zelf samen binnen keuzeregels ten aanzien van niveau en inhoud. Binnen de bacheloropleiding wordt, voor zover de middelen dat toelaten, kleinschalig onderwijs aangeboden. De opleiding verzorgt persoonlijk, activerend, waar mogelijk kleinschalig onderwijs en een goede begeleiding, er wordt een beroep gedaan op de betrokkenheid van de studenten. De onderdelen van dit ‘Utrechtse model’ worden besproken bij het onderwerp Programma. Er vindt vier maal per jaar afstemming plaats tussen de rector van de universiteit en de onderwijsdirecteuren. Faculteit Geowetenschappen De Faculteit Geowetenschappen heeft een breed palet geowetenschappen in huis, van aardwetenschappen via milieuwetenschappen tot sociale geografie en planologie. De faculteit is opgebouwd uit vier departementen, te weten: Aardwetenschappen (AW), Fysische Geografie (FG), Innovatie- en Milieuwetenschappen (IMW) en Sociale Geografie en Planologie (SGPL). De faculteit kent verder drie onderwijsinstituten: Aardwetenschappen; Innovatie en Milieuwetenschappen en Sociale Geografie en Planologie. Aan het hoofd van ieder onderwijsinstituut staat een onderwijsdirecteur. De onderwijsinstituten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de bacheloropleiding(en) in hun sector. De faculteit kent daarnaast de Graduate School of Geosciences, die alle onderzoeksmasteropleidingen in zich verenigt. Sinds september 2006 is in lijn met het Utrechtse instellingsbeleid de Academie voor Geografie en Planologie ingesteld. Deze Academie is het organisatorische kader voor de éénjarige masteropleidingen. De vicedecaan is voorzitter van de Academie, de onderwijsdirecteur heeft zitting in het bestuur. De bacheloropleidingen, de Graduate School en de Academie hebben opleidingscommissies. De Graduate School en de Academie hebben daarnaast toelatingscommissies. 244
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Voor de dagelijkse bedrijfsvoering zijn managementteams samengesteld. In dit verband zijn het managementteam van het onderwijsinstituut Sociale Geografie en Planologie en het managementteam van de Academie relevant. Het onderwijsinstituut Sociale Geografie en Planologie is gemeten naar aantallen studenten in de opleidingen verreweg de grootste onderwijsorganisatie binnen de faculteit. Ook binnen de Nederlandse verhoudingen is het marktaandeel veel groter dan van vergelijkbare opleidingen, dat aandeel is naar schatting 40%. De Faculteit Geowetenschappen is recent ontstaan. De commissie heeft van gedachten gewisseld over de mogelijkheden om tot meer synergie tussen de departementen binnen de faculteit te komen. Het samenvoegen van de faculteiten is niet zonder spanningen verlopen. Bij de fusie zijn de departementen gelaten zoals ze waren. Geowetenschappen zet wat betreft het onderwijs in de eerste plaats in op minoren om de samenwerking te bevorderen. Studenten Aardwetenschappen kunnen bijvoorbeeld een minor Sociale Geografie doen. Dat wordt gestimuleerd en de roosterproblemen worden zo veel mogelijk opgelost. De deelname is sterk gestegen in de afgelopen jaren. Daarnaast worden cursussen voor gezamenlijk gebruik ontwikkeld, bijvoorbeeld een geo-brede cursus Bedreigde Aarde, de honoursprogramma’s en thematisch onderwijs rond duurzaamheid en klimaatbeleid. In de Sociale Geografie wordt ook veel onderwijs gegeven aan de milieuwetenschappers. De decaan streeft ernaar dat binnen de faculteit meer samenwerkingsverbanden groeien; de eerste resultaten zijn al zichtbaar. De commissie heeft zorgen gehad over de reorganisaties die de opleiding recent heeft moeten doorvoeren. De decaan heeft de commissie ervan overtuigd dat de faculteit inmiddels financieel op orde is. De stijgende studenteninstroom en de na-ijlende financiering op grond van die groeiende studentenaantallen bieden gunstiger perspectieven voor de opleiding. 4.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De ongedeelde opleiding Sociale Geografie en Planologie is opgehouden te bestaan per 1 september 2007. In 2001 is de laatste eerstejaars cohort ingestroomd in de ongedeelde opleiding. Studenten zijn herhaaldelijk geïnformeerd over het moment waarop de opleiding zou worden beëindigd. Studenten die een forse studievertraging hebben opgelopen hebben de mogelijkheid gehad om over te stappen naar de gedeelde structuur. Met studenten die zijn overgestapt is een individueel traject afgesproken op basis van duidelijke overgangsbepalingen. De afbouw van de ongedeelde opleiding is daarom relatief snel verlopen. Een consequentie van de structurele vernieuwingen van het curriculum die de invoering van het bachelor-masterstelsel met zich mee bracht is dat de transitie van ongedeeld naar gedeeld een vrij ingrijpend en ingewikkeld proces is geweest. Het was soms niet eenvoudig om voor oude-stijl studenten vervangende cursussen aan te bieden in de gedeelde opleidingen. Bij het vinden van oplossingen zijn de belangen van de studenten zo zorgvuldig mogelijk bewaakt. Op 1 oktober 2006 waren nog 88 studenten in de doctoraalopleiding Sociale Geografie ingeschreven. Er is intensieve voorlichting gegeven aan deze studenten. Het overgrote deel QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
245
verwacht vóór 1 september 2007 het diploma te behalen. Zeven studenten zijn overgestapt naar de nieuwe structuur. De commissie is van oordeel dat de afbouw van de ongedeelde opleiding zorgvuldig is verlopen. Studenten zijn intensief geïnformeerd en er is maatwerk geboden aan de hand van heldere overgangsbepalingen. Er zijn geen klachten van de studenten vernomen. 4.2.
Het beoordelingskader
4.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Algemeen: De vier Nederlandse universitaire onderwijsinstituten voor sociale geografie en planologie hebben gezamenlijk besloten om in de huidige ronde van zelfevaluatie het domeinspecifieke referentiekader te hanteren zoals dat door de visitatiecommissie 2002 in haar rapport is opgenomen. De opleidingen hebben de eindkwalificaties daarnaast gespiegeld aan de Dublin-descriptoren. In het zelfevaluatierapport van de Utrechtse opleidingen worden verschillende analysen gemaakt van de afstemming van de eindkwalificaties van de opleidingen op de eisen van de buitenlandse vakgenoten en de beroepspraktijk. Daarbij wordt gebruikgemaakt van het domeinspecifieke referentiekader van de vorige visitatiecommissie; eindtermen geformuleerd door de Association of European Schools of Planning (AESOP) en de thema’s van het onderzoeksprogramma (URU). Daarnaast wordt een eenvoudige benchmarkanalyse uitgevoerd met een aantal verwante opleidingen in het buitenland. De opleidingen besteden, in aansluiting op het instellingsbeleid, aandacht aan de beschrijving van de academische vaardigheden. Er zijn een instellingsbrede lijst van academische vaardigheden en de specificatie daarvan in de eindkwalificaties. Bij Facet 3 bespreekt de commissie de lijst academische vaardigheden en bij Facet 5 komt aan de orde dat de vertaling van deze academische vaardigheden naar het programma ook onderwerp is van systematische evaluatie. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie is bedoeld voor studenten die zich op academisch niveau willen verdiepen in ruimtelijke vraagstukken die in de samenleving naar voren komen op micro-, meso- en macroniveau en in sturingsmechanismen om de ruimtelijke ontwikkeling van de samenleving te beïnvloeden. De bacheloropleiding houdt vast aan de sterke oriëntatie op het empirisch sociaal-wetenschappelijk onderzoek die de ongedeelde opleiding kenmerkte. Centraal staat verder de aandacht voor de geografie en planologie als wetenschappen met hun tradities en hun inkadering in bredere academische debatten en interdisciplinaire verbanden. De opleiding heeft negen globale inhoudelijke eindkwalificaties 246
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
van de opleiding gedefinieerd. Die eindkwalificaties zijn in bijlage 1 opgenomen. Deze eindkwalificaties worden nader gespecificeerd in beschrijvingen van de kennis, het inzicht en de vaardigheden die worden beoogd. De nadere specificatie biedt een toetsbare formulering van de kwalificaties. In deze eindkwalificaties wordt onderscheid gemaakt tussen planologie en geografie, eveneens wordt aandacht besteed aan de specialisaties binnen de opleiding: Economische geografie; Planologie; Regionale geografie; Stadsgeografie en Ontwikkelingsgeografie. In het zelfevaluatierapport wordt een vergelijking gemaakt tussen de eindkwalificaties van de opleiding en de AESOP-eindtermen. Daarbij heeft de opleiding een onderscheid gemaakt tussen de eindtermen die vooral in de bachelorfase aan de orde komen en diegene die vooral in de masterfase aan de orde komen. De opleiding concludeert naar aanleiding van deze vergelijking dat in de bacheloropleiding veel aspecten van de AESOP-eindtermen aan de orde komen. De vergelijking met de bacheloropleidingen geografie in Durham en Sussex en de planologieopleiding van de Barlett School of Planning en de opleiding Raumordnung in Dortmund resulteert in een aantal observaties over het profiel van de opleiding. Bij de sociale geografieopleidingen blijkt dat de Britse opleidingen beide in het verplichte domein aandacht besteden aan fysische geografie en/of het milieuwetenschappelijke perspectief. In Utrecht bestaat die mogelijkheid wel (zie: Structuur en organisatie van de faculteit), maar er is geen verplichting om eindkwalificaties op het terrein van fysische geografie of milieuwetenschap te realiseren. Daarnaast valt op dat er, even als in de Nederlandse opleidingen, in de Britse opleidingen nadruk wordt gelegd op hoogwaardige academische vorming. Een arbeidsmarktoriëntatie ontbreekt in de eindtermen. Wat planologie betreft valt op dat veel gewicht wordt gegeven aan kennis van het materiële object van planning: de gebouwde omgeving en de processen die zich daarin afspelen. Beide buitenlandse planologie-opleidingen streven naar een combinatie van een stevige theoretische basis met een oriëntatie op de praktijk van planning. In Utrecht komt dit als het ‘mengkraanmodel’ terug in de doelstellingen. De Utrechtse opleiding constateert aan de hand van de vergelijking dat de twee buitenlandse opleidingen meer nadruk leggen op de ethische component in de vorming tot planoloog. Dit is volgens de commissie in lijn met de grotere aandacht voor ethische onderwerpen internationaal die in onderzoek en hier en daar – maar niet systematisch – in opleidingen zijn neerslag heeft. De commissie merkt wel op dat een vergelijking met de planologieopleiding in Dortmund niet goed mogelijk is. Deze opleiding is langer en het is een bij uitstek ‘ontwerpersgerichte’ opleiding, een aspect dat slechts in (zeer) beperkte mate aanwezig is in de planologieopleidingen die deze commissie heeft beoordeeld. (Zie: Algemeen deel.) Masteropleiding Sociale Geografie: De masteropleiding Sociale Geografie kent acht generieke doelstellingen die voor de vier specialisaties in het programma nader worden uitgewerkt. De vier specialisaties zijn: Stadsgeografie; Economische geografie; Regionale geografie en Geografie en communicatie. De doelstellingen van de masteropleiding Sociale Geografie zijn opgenomen in de bijlage 1B. In het zelfevaluatierapport wordt per specialisatie een relevante analyse gegeven van de actuele internationale ontwikkelingen in ieder van de domeinen en de wijze waarop die binnen ieder van de specialisaties aan de orde wordt gesteld. De conclusie is dat de eindkwalificaties van de opleiding en haar programma’s inhoudelijk aansluiten bij belangrijke internationale stromen van theorievorming en empirisch onderzoek.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
247
Masteropleiding Planologie: De masteropleiding Planologie heeft een eigen positie ten opzichte van de andere Nederlandse opleidingen: er wordt vanuit objectkennis (ruimtelijke analyse) een relatie gelegd met de plan- en beleidsprocessen. De eindkwalificaties van de masteropleiding Planologie leggen een accent bij beleidswetenschappelijke en sociaalwetenschappelijke theorie die van belang is voor een goed inzicht op academisch niveau, in ruimtelijke interventies en in het management van ruimtelijke processen. De opleiding draagt daarnaast zorg voor een internationale verdieping van die invalshoek. De opleiding heeft een wat praktischer signatuur in vergelijking met de overige opleidingen in Nederland. De eindkwalificaties zijn opgenomen in bijlage 1C. De masteropleiding Planologie hanteert de AESOP-eindtermen als referentie. Een deel van die eindtermen wordt al in de bacheloropleiding gerealiseerd. De masteropleiding hanteert heldere instroomeisen waardoor een duidelijke relatie kan worden gelegd met de AESOP-eindtermen aan het einde van de opleiding. Dit is noodzakelijk omdat de opleiding in vergelijking met verwante opleidingen in het buitenland een jaar korter is. Deze AESOP-eindtermen leggen het accent op de beroepspraktijk. De opleiding plaatst dat in een academisch kader. De eindkwalificaties van de opleiding zijn opgenomen in bijlage 1C. Masteropleiding International Development Studies: De identiteit van de opleiding IDS is nader besproken met de docenten. De vraag was of de opleiding meer gekarakteriseerd moet worden als een opleiding ontwikkelingsstudies of als een opleiding voor ontwikkelingsgeografen. De opleiding benadrukt dat in het geografisch huis een diploma wordt afgegeven, hetgeen betekent dat ontwikkelingsstudies, zoals gebruikelijk, als een interdisciplinair vakgebied wordt opgevat, maar in Utrecht een geografisch accent krijgt. In de opleiding worden sociologische, economische, antropologische en geografische theorie gecombineerd. Daarnaast worden gastdocenten uit andere disciplines uitgenodigd. De opleiding wordt deels ook bepaald door de heterogene achtergrond van de studenten. De opleiding bouwt voort op de vooropleiding van deze heterogene studentengroep maar brengt wel een geografisch kader aan: de studenten moeten ‘geografische context-sensitief ’ zijn. Dit wordt bijgebracht in de voorbereiding op het veldwerk, daarnaast geeft de individuele begeleiding veel mogelijkheden voor maatwerk. Door middel van de themakeuze hebben de studenten ook de mogelijkheid om een verdere geografische specialisatie te verkrijgen. De opleiding kan bij het formuleren van de eindkwalificaties en het afstemmen daarvan op de Europese ontwikkelingen gebruikmaken van de initiatieven op dit terrein binnen de European Association of Development Institutes (EADI). De eindkwalificaties van de opleiding zijn opgenomen in bijlage 1D. Oordeel In het zelfevaluatierapport wordt door de opleidingen een behoorlijke analyse gepresenteerd van de eindkwalificaties. De opleidingen hebben een aantal relevante referentiepunten gekozen voor de eigen eindkwalificaties: het domeinspecifieke referentiekader, de Dublin-descriptoren, het AESOP-kader en een vergelijking met enkele buitenlandse opleidingen. De vergelijking met enkele vooraanstaande buitenlandse opleidingen resulteert in een aantal interessante bevindingen, het gaat echter te ver om te stellen dat daarmee een benchmark tot stand is gekomen waarmee de relatieve plaats van de Utrechtse opleidingen ten opzichte van de buitenlandse opleidingen kan worden geduid. De verschillen met de gekozen opleidingen zijn aanzienlijk 248
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
en er is een diepgaandere vergelijking noodzakelijk van de inhoud van het programma en het niveau dat wordt gerealiseerd. De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie heeft niet de ambitie om studenten voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Naast een inleiding in de discipline wordt aandacht besteed aan een bredere academische vorming wat de student moet toelaten om gemakkelijk naar de masterstudie door te stromen. De commissie wijst er echter wél op dat de bacheloropleiding steeds meer als een eigenstandige opleiding kan worden beschouwd. Van de opleiding mag worden verwacht dat zij hierop anticipeert. De commissie constateert met de opleiding dat er in de eindkwalificaties geen aandacht wordt besteed aan de andere geowetenschappen dan de sociale geografie en de planologie. De commissie en de opleiding menen dat fysische geografie en/of milieuwetenschappen een plaats zou moeten hebben in de opleiding(en) Sociale Geografie en Planologie. Sociaal geografen en planologen krijgen in tal van contexten te maken met fysisch-geografische en milieuwetenschappelijke vraagstukken. De samenwerkingsverbanden binnen de faculteit Geowetenschappen bieden hiertoe alle mogelijkheden. Voor een deel bestaat die mogelijkheid al. Veel sociaal geografen kiezen al voor het vak Systeem aarde, dat is een inleidend fysisch geografisch vak. De opleiding onderkent dat er op dat punt nog enige opvoeding nodig is van de studenten. Daarnaast is een nieuw facultatief vak ontwikkeld in het tweede jaar: Bedreigde aarde. Dat vak is nu nog facultatief aangeboden, maar de mogelijkheid bestaat dat het een verplicht vak zal worden. Dit initiatief wordt dan ook van harte ondersteund door de commissie. Voor de planologie bestaat er een lange traditie om de eindkwalificaties af te stemmen op de AESOP-eindtermen. De commissie heeft uitvoerig met de opleiding van gedachten gewisseld over het profiel van de opleiding. Daarbij heeft de opleiding de commissie ervan overtuigd dat de opleiding een eigen profiel kiest waarin het accent wordt gelegd op beleidsaspecten van ruimtelijke interventies. De opleiding geeft zelf aan dat in de eindtermen iets meer aandacht besteed mag worden aan de ethische aspecten van het werken als planoloog. De commissie is van oordeel dat in de eindtermen te weinig aandacht wordt besteed aan het nut en de betekenis van ‘het ontwerpen’ als een creatieve onderzoeksmethode en als een manier om visies, scenario’s, concepten en ruimtelijke voorstellen te ontwikkelen. De inbedding van de opleiding Planologie in deze Faculteit Geowetenschappen draagt bij aan de vrij scherpe opsplitsing die in Nederland in het algemeen gemaakt wordt tussen enerzijds de ontwerpers en ‘urban designers’ en anderzijds de planologen. De commissie constateert dat het ‘ontwerpen’ steeds meer tot het domein is gaan horen van de eerste groep. De commissie gaat in het algemeen deel dieper in op deze problematiek, hier volstaat het om vast te stellen dat het ontwerpen naar haar oordeel ook tot de vaardigheden van de planoloog zou moeten horen. De ontwerphouding en vaardigheid ontbreken in het curriculum en dat wordt als een lacune ervaren door studenten en docenten. (Zie voor een toelichting het Algemeen deel.) De masteropleiding IDS stemt op dit moment nog af op de informeel beschikbare kwalificaties voor deze opleiding door middel van internationale wetenschappelijke contacten en het uitgebreide netwerk van relevante ontwikkelingsorganisaties, dat zij heeft opgebouwd om goede onderzoekstages voor studenten te garanderen. Daarnaast gebruikt de opleiding arbeidsmarktonderzoek en evaluaties onder alumni om de eindkwalificaties af te stemmen op de eisen van de beroepspraktijk. Hiertoe is tevens een adviesraad ingesteld. De opleiding IDS heeft QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
249
deze raad al eerder ingesteld dan de masteropleidingen Sociale Geografie en Planologie, zij heeft invloed gehad op de gepresenteerde eindkwalificaties. De commissie concludeert, mede op basis van een vergelijking van de gepresenteerde eindtermen met haar eigen referentiekader, dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld worden aan een opleiding die de samenstellende domeinen (of delen daarvan) bestrijkt. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleidingen: De zelfstudie geeft een samenvatting van de eindtermen van de opleiding en deelt deze in volgens het stramien van de Dublin-descriptoren. Daardoor wordt een koppeling gelegd tussen de eindtermen en de dimensies kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Er wordt in de zelfstudie op gewezen dat het beschreven niveau correspondeert met het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor. Masteropleidingen: De zelfstudie wijst erop dat de geformuleerde eindtermen van de masteropleidingen zijn ingedeeld volgens de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren en overeenkomen met de beschrijving van het niveau van een universitair afgestudeerde master. Daarnaast zijn de academische vaardigheden beschreven, zie Facet 3 Oriëntatie WO. Oordeel De commissie stelt na kennisneming van de eindtermen vast dat deze op passende wijze zijn ingedeeld naar de domeinen kennis en inzicht, toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Het niveau dat zij uitdrukken, past duidelijk bij de eindkwalificaties van een afgestudeerde universitaire bachelor respectievelijk master, volgens de beschrijvingen van de Dublin-descriptoren. Illustratief voor de bachelor zijn bijvoorbeeld: kennis van de grondslagen, kennis van de beschikbare onderzoekstechnieken, het kunnen toepassen daarvan, op de hoogte zijn van de voornaamste (inter)nationale ontwikkelingen in het wetenschapsgebied, kennis hebben gemaakt met de praktijk van het vakgebied, het kunnen herkennen van paradigma’s, en het op juiste waarde kunnen schatten van informatiebronnen. Voor de masteropleiding Sociale Geografie kan daar nog aan worden toegevoegd dat de eindkwalificaties van de opleiding voor alle Dublin-descriptoren voldoen aan het masterniveau. Kennis en inzicht op het specialisatieterrein van het masterprogramma, in combinatie met een breder multidisciplinair en maatschappelijk perspectief. De vereiste voorkennis is helder 250
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
omschreven en hier wordt op voortgebouwd. Bij kennistoepassing ligt de nadruk op het zelfstandig uitvoeren van empirisch onderzoek, waarbij de kennis wordt toegepast in verschillende casussen. Studenten oefenen in oordeelsvorming in debatten en seminars die onderdeel uitmaken van de opleiding. Er wordt veel aandacht besteed aan communicatieve vaardigheden. De leervaardigheden worden ten minste op het niveau van de bachelor aangesproken en geoefend door een hogere mate van inhoudelijke complexiteit en zelfsturing in de opleiding. De opleiding maakt wel de opmerking dat het eenjarige curriculum beperkingen oplegt aan de diepgang die kan worden gerealiseerd. Ook bij de masteropleiding Planologie toont de analyse aan dat de opleiding aansluit bij het niveau zoals gedefinieerd in de Dublin-descriptoren. De kenniscomponent stijgt duidelijk boven het bachelorniveau uit. De studenten worden toegerust voor het genereren en toepassen van ideeën. Er wordt nadruk gelegd op het toepassen van de kennis in zelfstandig onderzoek. Hierin wordt de empirische inslag van de Utrechtse opleidingen weerspiegeld. Het ontwikkelen van het vermogen tot oordeelsvorming en de communicatieve vaardigheden zijn verweven in de onderwijskundige opzet van de opleiding. De opleiding merkt hier wél bij op dat het éénjarig curriculum beperkingen oplegt aan de diepgang die kan worden gerealiseerd. De opleiding is bijvoorbeeld van oordeel dat binnen het curriculum te weinig tijd beschikbaar is voor een discussie over ethische vraagstukken en is er weinig tijd beschikbaar voor reflectie en het integreren van diverse componenten. De masteropleiding International Development Studies toont eveneens aan dat de eindkwalificaties overeenkomen met het niveau dat Dublin-descriptoren definiëren. Belangrijke aspecten zijn: een theoretische specialisatie die het niveau van de bacheloropleiding overstijgt, de nadruk op empirisch onderzoek en onderwijsvormen die nadrukkelijk een bijdrage leveren aan oordeelsvorming, communicatieve vaardigheden en leervaardigheden. De opleiding IDS vereist daarnaast een onderzoekstage in het buitenland waarin de verworven kennis in een nieuwe situatie moet worden toegepast. Wat betreft de descriptor voor communicatieve vaardigheden moet hier worden vermeld dat bijzondere aandacht wordt besteed aan interculturele communicatie. De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor- en masteropleiding. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
251
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: In het ‘Utrechtse model’ wordt aandacht besteed aan de academische vorming, voornamelijk in de bachelorfase van de opleiding. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur hebben de Utrechtse opleidingen een gezamenlijke lijn getrokken in de beschrijving van de academische vaardigheden. De onderstaande tabel geeft een samenvatting van de bekwaamheden inzake academische vorming die de Utrechtse opleidingen nastreven. Academisch denken, werken en handelen: • Intellectuele vaardigheden (redeneren op academisch niveau: logisch/reflectief/ kritisch/ systematisch/creatief/objectief/onafhankelijk (bestuderen en analyseren informatie/ synthetiseren en structureren informatie/beoordelen (eigen) activiteiten en prestaties). • Communicatieve vaardigheden (schrijven/presenteren/discussie en debatgespreksvaardigheden/ sociaal- contactuele vaardigheden/taalbeheersing/gebruik ICT). • Organisatorische vaardigheden (samenwerken, planmatig werken). Hanteren van wetenschappelijk instrumentarium: • Onderzoeksvaardigheden integraal (onderzoek analyseren en beoordelen / onderzoeksontwerp/ dataverzameling/data-analyse/dataverwerking/rapportage). • Beheersing van methoden en technieken. • Hanteren vakspecifiek wetenschappelijk instrumentarium. (Specifieke) kennis (van een vakgebied) hanteren in een bredere context: • Wetenschapsfilosofische context (inzicht in aard en totstandkoming wetenschappelijke kennis; eigen kennisclaims ter discussie stellen). • Wetenschappelijke context (kennis hanteren in bredere wetenschappelijke context, disciplinevergelijkend of -overstijgend, multi- of interdisciplinair). • Maatschappelijke culturele context (brede blik, algemene en culturele ontwikkeling, besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid). • Ethisch perspectief (reflecteren eigen normen en waarden, argumenteren over en verantwoorden van ethische standpunten, onderscheiden van individuele, professionele en publieke normen). De opleiding heeft in samenwerking met het IVLOS een onderzoek uitgevoerd naar de academische vaardigheden in het curriculum. Dit onderzoek toont aan dat de academische vaardigheden die worden beoogd ook in het onderwijs en de evaluatie daarvan worden meegenomen. De resultaten van deze doorlichting van het bachelorcurriculum op de academische vaardigheden worden 252
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
bij Facet 4 Eisen WO en bij het onderwerp Kwaliteitszorg besproken. Hier volstaat het om vast te stellen dat bij het formuleren van de eindkwalificaties aandacht besteed wordt aan academische vaardigheden en daarmee aan het wetenschappelijk karakter van de opleiding. De bacheloropleiding leidt op voor een masteropleiding op wo-niveau. De bacheloropleiding geeft toegang tot de hier beschreven masteropleidingen. Daarbij stellen de masteropleidingen wel enkele eisen aan de invulling van de keuzeonderdelen in de bacheloropleiding (zie Facet 8 Instroom). De bacheloropleiding heeft niet de ambitie om voor de arbeidsmarkt op te leiden. Masteropleiding Sociale Geografie: De eindkwalificaties van de masteropleiding Sociale Geografie weerspiegelen de wetenschappelijke oriëntatie en de gerichtheid op de uitoefening van een academisch beroep in de samenleving. Van de afgestudeerden wordt verwacht dat zij goede onderzoekers zijn met een adequate vakinhoudelijke toerusting voor het specifieke beroep. Uit diverse onderzoeken, zowel van de arbeidsmarkt als onder alumni, blijkt dat de afgestudeerden in het algemeen startbekwaam zijn (zie ook Facet 19 waar de betrokkenheid van de beroepspraktijk en de afgestudeerden bij de kwaliteitszorg aan de orde komen). Geheel in overeenstemming met de gerichtheid van de opleiding op verbetering wordt aan de hand van deze evaluaties vastgesteld dat de er nog verbeteringen mogelijk zijn van de arbeidsmarktoriëntatie van de opleiding. De sociaal-geografen en planologen zouden beter bekend moeten zijn met de nieuwste nota’s over en trends in ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijk beleid. Masteropleiding Planologie: De opleiding Planologie richt zich enerzijds op wetenschappelijk onderzoek en anderzijds op de praktijk van ruimtelijk beleid. De opleiding omschrijft dit als het ‘mengkraanmodel’. Studenten worden in deze opleiding opgeleid om vanuit een multidisciplinaire benadering ruimtelijke vraagstukken te analyseren en daarvoor oplossingen aan te dragen. In deze opleiding is de verbinding met de praktijk bij uitstek belangrijk. Dat sluit ook aan bij de planologie als wetenschapsveld waarin actuele vraagstukken in de planningspraktijk centraal staan. In de eindkwalificaties komt dit ‘mengkraanmodel’ goed tot uitdrukking. De commissie is van oordeel dat in de opleiding meer aandacht zou mogen worden besteed aan het ontwerpen als onderzoeksmethodiek. Masteropleiding Development Studies: Voor de masteropleiding IDS geldt hetzelfde als voor de overige opleidingen, zowel de wetenschappelijke oriëntatie als de eisen die academische functies stellen, komen tot uitdrukking in de eindkwalificaties. De wetenschappelijke oriëntatie komt vooral tot uitdrukking in de focus op theoretische reflectie, multidisciplinariteit en onderzoek. De beroepspraktijk is bij uitstek vertegenwoordigd door de relatie met ontwikkelingssamenwerking, -beleid en -projectmanagement. De eindkwalificaties brengen deze oriëntatie helder tot uitdrukking. Oordeel De eindkwalificaties van de bacheloropleiding weerspiegelen dat het gaat om een wetenschappelijke opleiding die primair gericht is op een vervolgstudie op masterniveau. Er wordt veel aandacht besteed aan de academische vaardigheden. Daarbij gaat het om: kritisch en analytisch denken, logisch redeneren en zorgvuldig argumenteren, reflecteren op het vakgebied vanuit bredere kaders, besef van voortdurende discussies en debatten waarmee de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis gepaard gaat, ethische en normatieve aspecten en de maatschappelijke toepassing. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
253
Afgestudeerden van de bacheloropleiding kwalificeren zich voor ten minste één masteropleiding op wo-niveau. De Universiteit Utrecht heeft een helder beleid op het gebied van doorstroommasteropleidingen. De masteropleidingen hebben eveneens een analyse gegeven van de aansluiting tussen de eindkwalificaties en het eigen onderzoek. Verder zijn, zoals hierboven al is aangetoond, de eindkwalificaties op verschillende manieren getoetst aan de wetenschappelijke eisen en de eisen van de beroepspraktijk (zie Facet 1). De commissie is van oordeel dat de opleidingen, mede ten behoeve van het zelfevaluatierapport, adequaat zijn nagegaan of de eindkwalificaties in voldoende mate de wetenschappelijke oriëntatie en startbekwaamheid voor de relevante academische functies weerspiegelen. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende en voor de masteropleiding International Development Studies luidt het voldoende .
4.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s: In bijlage 2 zijn beknopte beschrijvingen van de programma’s opgenomen. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: De bacheloropleiding heeft in de eerste plaats een wetenschappelijke oriëntatie. Dat komt tot uitdrukking in de wijze waarop de stof aan de orde wordt gesteld, waarbij studenten geconfron254
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
teerd worden met sociale geografie en planologie als wetenschappelijke disciplines. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de academische vorming. De docenten gebruiken voorbeelden uit het eigen onderzoek in de cursussen. Studenten signaleren verwijzingen naar publicaties van stafleden en lezen enkele van deze artikelen. Er is een duidelijke koppeling van onderwijs naar onderzoek. De opleiding legt nadruk op het doen van onderzoek. Daarmee wordt in het eerste jaar een start gemaakt door middel van diverse veldwerkactiviteiten die onderdeel zijn van de verplichte eerstejaarscursussen. Verder wordt aandacht besteed aan academisch argumenteren en schrijven en het opstellen van een hanteerbare onderzoeksvraag in de cursus ‘Wetenschappelijke analyse en rapportage’. Het verplichte programma bevat twee methoden en technieken vakken. De opleiding heeft het leeronderzoek gehandhaafd, studenten doorlopen onder begeleiding éénmaal de empirische cyclus. De bachelorthesis wordt door de opleiding gezien als een proeve van bekwaamheid. De studenten dragen zelf onderwerp, probleemstelling en onderzoeksvragen aan en zij worden geacht om vakkennis, methodologische kennis, onderzoeksvaardigheden en andere vaardigheden zelfstandig in hun thesis te demonstreren. De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek dat de opleiding heeft uitgevoerd naar de academische vaardigheden in de opleiding en een ander in dit verband relevant onderzoek naar het niveau van de bachelorscriptie. Uit de resultaten van ‘Het doorlichten van een bachelorcurriculum op academische vaardigheden’ (IVLOS, 2005) blijkt dat (bijna) alle vaardigheden aan bod komen. In deze studie is voornamelijk gekeken naar kernvaardigheden, zoals die in de eindtermen van de opleiding zijn gehanteerd: Algemene academische vaardigheden; Informatie verzamelen/presentatie en ICT; Contextuele academische vaardigheden; Wetenschapsfilosofisch en sociologisch inzicht; Onderzoeksvaardigheden en Empirisch onderzoek. Een uitvoerige analyse van leerdoelen, de inhoud van het curriculum en gesprekken brengt de onderzoekers tot de conclusie dat de beoogde academische vorming voldoende aan de orde komt in het programma. De opleiding ambieert niet dat afgestudeerden startbekwaam zijn voor een bepaalde beroepspraktijk (de commissie heeft bij het oordeel onder Facet 1 al besproken dat zij verwacht dat de opleiding anticipeert op het steeds eigenstandiger karakter van de bacheloropleiding). Wel worden in de opleiding kennis en vaardigheden toegepast aan de hand van actuele problemen uit de beroepspraktijk, bijvoorbeeld aan de hand van de veldwerkactiviteiten in het eerste jaar, maar vervolgens ook binnen de vijf tracks die actuele thema’s en onderzoek en samenleving weerspiegelen. In de zelfstudie wordt een aantal voorbeelden geven die demonstreren dat in deze tracks actuele theorievorming, recent onderzoek en actuele maatschappelijke vraagstukken samen gaan. Een voorbeeld: de cursussen ontwikkelingsgeografie in de bacheloropleiding besteden onder meer aandacht aan: • •
actuele debatten over globalisering, governance en duurzame ontwikkeling en de betekenis van deze debatten voor de theorie en praktijk van de ontwikkelingsgeografie; actuele inzichten over ontwikkelingsstrategieën en de rol van onderscheiden groepen van actoren daarbij.
De commissie heeft uit verschillende bronnen vernomen dat de studenten de bacheloropleiding niet uitdagend genoeg vonden. Dit is vooral scherp aan de orde gesteld in de VUGSevaluatie van 2004. Dit heeft echter onmiddellijk tot verbeteringen aanleiding gegeven, onder andere door het onderwijs op verschillende manieren te intensiveren (zie ook Facet 5 Relatie QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
255
doelstellingen en programma en Facet 18 Maatregelen tot verbetering). Uit de uitlatingen van de studenten en de docenten kan worden geconcludeerd dat concrete verbeteringen zijn doorgevoerd en dat de opleiding daarmee deze problemen voor een belangrijk deel heeft opgelost/ binnenkort zal oplossen. Voorbeelden van concrete verbeteringen die zijn doorgevoerd zijn: het aanscherpen van de niveau-indeling van de cursussen, intensivering van de toetsing en het licht verhogen van het aantal contacturen op sommige plaatsen in het programma. Masteropleidingen Het door de masteropleiding verweven ‘lint’ van een aantal trainingen rond beroepsvaardigheden is vervallen. Het bleek om organisatorische redenen onuitvoerbaar. Ter compensatie zijn de stagemogelijkheden verruimd en worden meer gastdocenten uit de praktijk in de cursussen betrokken . Bij de master IDS zijn daarnaast Meet the professional elementen in het onderwijs gebracht. De Adviesraad heeft op dit punt suggesties gedaan. De studievereniging VUGS organiseert verder bedrijvendagen en er worden sollicitatiecursussen door de universiteit verzorgd. Masteropleiding Sociale Geografie De masteropleiding Sociale Geografie kent vier programma’s: Stadsgeografie; Economische geografie; Geografie en communicatie en Regionale geografie. De hoogleraren en andere docenten die het onderwijs verzorgen, zijn vrijwel allen ook onderzoeker binnen het onderzoeksinstituut URU. Zij stellen in het onderwijs de actuele ontwikkelingen in het onderzoek aan de orde en gaan in op het eigen onderzoek. In het zelfevaluatierapport worden de centrale thema’s en recente ontwikkelingen die spelen in het domein voor ieder van de vier programma’s besproken. De studenten herkennen het onderzoek van de docenten duidelijk in de stof die wordt gedoceerd. Een deel van de literatuur die wordt behandeld bestaat uit wetenschappelijke artikelen die door de docenten zijn geschreven. Studenten melden dat de docenten voorbeelden uit het eigen onderzoek presenteren in het onderwijs. Voor het afstudeeronderzoek kunnen de studenten kiezen uit een lijst van onderwerpen die door de staf is opgesteld. Een dergelijke lijst blijkt echter niet in alle tracks beschikbaar te zijn. De docenten melden dat het niet verstrekken van een dergelijke lijst een bewuste keuze is. De studenten kunnen in de eerste plaats naar eigen keuze het afstudeeronderwerp kiezen. Daarbij kan aansluiting bij het onderzoek van de docenten een rol spelen. De studenten volgen in ieder van de vier tracks een verdiepend onderdeel methoden en technieken. In deze module wordt voortgebouwd op de vaardigheden die in de bacheloropleiding zijn verworven en dit onderdeel is een voorbereiding op de masterthesis. De opleiding beoogt daarnaast om een bredere academische habitus te ontwikkelen door in de onderdelen aandacht te besteden aan wetenschappelijke kennisontwikkeling. Het eigen onderzoek draagt bij aan deze wetenschappelijke vorming van de student. De stage wordt in toenemende mate geïntegreerd met het afstudeertraject. Daarbij wordt door de opleiding bewaakt dat het wetenschappelijk gehalte van de opleiding adequaat is. Studenten waarderen de mogelijkheid om ervaring op te doen in de praktijk. De stage wordt door hen gezien als een mogelijke start voor het afstudeeronderzoek.
256
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
De opleiding is van oordeel dat er in het huidige programma te weinig tijd is ingeruimd voor generieke beroepsvaardigheden en arbeidsmarktoriëntatie. Hiervoor wordt een oplossing gezocht, daarbij wordt de mening van de adviesraad betrokken. Masteropleiding Planologie In de opleiding Planologie wordt gesproken van een ‘mengkraanmodel’. Enerzijds is de oriëntatie wetenschappelijk, anderzijds is de opleiding gericht op de praktijk van ruimtelijk beleid en dus beroepsgericht. De wetenschappelijke oriëntatie komt tot uitdrukking in de docenten die allen eigen wetenschappelijk onderzoek verrichten en daarover publiceren. De thematiek van dat onderzoek sluit aan bij de twee verdiepingsmogelijkheden die aan de studenten worden geboden. In de cursussen besteden de docenten aandacht aan de interactie tussen het onderzoek van de verschillende stafleden. Bijvoorbeeld in de vorm van voorbeelden, cases en de kritische bespreking van literatuur. Enkele docenten bieden studenten aan om het afstudeeronderzoek onder te brengen in het eigen onderzoeksprogramma. In enkele gevallen wordt dat verbonden met een studieverblijf in het buitenland. De commissie heeft de initiatieven voor dit jaar besproken. In beide gevallen ging het om een studieverblijf in het buitenland door een groep studenten die delen van het onderzoeksproject van het betreffende staflid uitvoeren als onderdeel van het eigen afstudeertraject. De actualiteit van dat onderzoek was evident. Deze vorm heeft een traditie binnen de opleiding, er lopen projecten in Bangkok, Tokyo en rond de Amerikaanse steden. Deze projecten hebben daarmee ook een sterke internationale oriëntatie. In het onderzoek van de wetenschappelijke staf worden diverse actuele thema’s vanuit een planologische invalshoek bestudeerd. Wat bij de bespreking van de wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding Sociale Geografie over de cursus Advanced methods and techniques wordt gezegd geldt ook voor de opleiding Planologie, de studenten volgen immers dezelfde cursus. De opzet van het onderzoek en de scriptie wordt in de masteropleiding Planologie gestructureerd aangepakt. Het onderzoeksdesign komt tot stand aan de hand van een bespreking van de relevante literatuur en het onderling beoordelen van de onderzoeksopzet. Masteropleiding International Development Studies De wetenschappelijke staf die de opleiding verzorgt bestaat uit actieve onderzoekers die een omvangrijk netwerk onderhouden met relevante organisaties. Dit netwerk bestaat uit NGO’s, transnationale organisaties, onderzoeksinstituten, (semi) overheden en universiteiten. De wetenschappelijke staf draagt bij aan onderzoek en diverse internationale projecten. Voor studenten is een groot aantal mogelijke stageprojecten beschikbaar bij deze organisaties. De opleiding heeft de ambitie om de afstudeerders te brengen op een international competitief niveau van theoretische kennis. De opleiding begint daarom met twee gevorderde theoretische cursussen. De theoretische cursussen worden door de studenten als veeleisend gekarakteriseerd. Studenten krijgen iedere week concrete opdrachten waaraan moet worden gewerkt. Vervolgens krijgen de studenten een training in onderzoeksvaardigheden die wordt gekoppeld aan de onderzoeksomgeving van de opleiding. Studenten volgen een gevorderde cursus methoden en technieken. Deze cursus wordt deels gebruikt als voorbereiding op het stageonderzoek. Die voorbereiding wordt gestructureerd aangepakt: vanuit de onderzoeksvraag, die vaak al deels is geformuleerd door de counterpart, voert de student een literatuurreview uit en formuleert QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
257
een onderzoeksvoorstel. Deze review en het onderzoeksvoorstel worden door twee docenten beoordeeld. Naast het onderzoeksontwerp wordt aandacht besteed aan de onderzoeksmethoden. De stagebegeleiders bewaken dat de onderzoeksmethoden goed worden toegepast. De staf ontwikkelt in samenspraak met de counterparts langlopende wetenschappelijk georiënteerde onderzoeksprojecten waar studenten een bijdrage aan kunnen leveren, bijvoorbeeld het project healthcare provision, waar al zeven studenten een bijdrage aan hebben geleverd. Tijdens de stage worden de onderzoeksgegevens verzameld en in de laatste periode van de opleiding worden deze gegevens geanalyseerd en wordt een masterthesis geschreven. De stage is nadrukkelijk op onderzoek georiënteerd. Het onderzoek resulteert in een verslag voor de stageverlenende organisatie, daarnaast wordt ook een masterthesis uitgewerkt. Oordeel In de bacheloropleiding komt de wetenschappelijke oriëntatie voldoende aan de orde door: disciplinaire kennis, het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden, een eerste kennismaking met het onderzoek van de docenten en als proeve van bekwaamheid de bachelorthesis. De commissie waardeert het dat er werk gemaakt is van het intensiveren van de bacheloropleiding. De geconstateerde problemen zijn deels startproblemen geweest. Bij de omzetting naar de bachelor-masteropleidingen is er gekozen voor een ander model, daaraan is met veel inzet vormgegeven. Te waarderen is dat gerichte evaluaties ook direct tot bijstellingen hebben geleid waar de nieuwe opleiding niet aan de ambities voldeed. Bij de masteropleiding Sociale Geografie herkent de commissie een bewuste structurering van de relatie tussen onderwijs en onderzoek. Studenten worden in de gelegenheid gesteld om mee te lopen in het onderzoek van de docenten. In het methoden en technieken onderwijs wordt het gewenste niveau bereikt. De commissie heeft speciaal gekeken naar de tentamens van deze cursus Advanced Methoden en Technieken. Deze cursus wordt door studenten van alle vier de tracks gevolgd (en ook aangeboden in de masteropleiding Planologie, zie aldaar). De kwaliteit van deze toetsing was naar haar oordeel goed, er bleek uit deze toetsing naar haar oordeel goed wat de opleiding met de cursus wil bereiken. De toepassing van methoden en technieken in de scripties van de opleiding kan naar het oordeel van de commissie worden verbeterd (zie Facet 20). De commissie waardeert het dat de opleiding nog ruimte biedt voor een stage (soms vrijwillig). De eindwerken zijn een belangrijke indicatie van de wetenschappelijke kwaliteit van de opleiding, de commissie is van oordeel dat deze eindwerken van voldoende kwaliteit zijn. De commissie constateert wel dat er een aanzienlijke variatie en diepgang is in de methoden en technieken die door studenten worden gebruikt in de scripties. De docenten verklaren die verschillen uit de relatie tussen de methoden en technieken en de onderzoeksvraag, de student gebruikt de onderzoeksmethoden die behulpzaam zijn bij de onderzoeksvraag. Studenten hebben een mix nodig om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Om er voor te zorgen dat studenten demonstreren dat zij de onderzoeksmethoden beheersen, zouden nader eisen kunnen worden gesteld aan toepassing van methoden en technieken. Zodat het afstudeeronderzoek ook een proeve van bekwaamheid is die aantoont dat de student de in de eindkwalificaties voorziene onderzoeksvaardigheden heeft verworven,
258
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
In de masteropleiding Planologie krijgen de studenten een unieke kans om zeer dicht tegen het onderzoek van de wetenschappelijke staf het afstudeeronderzoek vorm te geven. Daarnaast wordt het afstudeerwerk goed ingekaderd en voorbereid in een gestructureerde ‘designfase’. In het onderwijs komt het onderzoek duidelijk aan de orde, onder andere in casestudies. De literatuurstudie waarmee de opleiding wordt afgesloten zorgt voor een theoretische ‘verrijking’ van de masterthesis. Het afstudeeronderzoek dat wordt uitgevoerd is in veel gevallen gekoppeld aan het onderzoek van de staf. Bij de masteropleiding IDS is de commissie onder de indruk van het grote netwerk en de kwaliteit van de stageverlenende organisaties. Met een groot aantal instellingen zijn langetermijnafspraken gemaakt. Hierdoor heeft de opleiding een rijk aanbod van onderzoeksstages. Deze stages bieden een goede kennismaking met de praktijk, maar tevens wordt het wetenschappelijk gehalte bewaakt door de opleiding en er is veel aandacht voor de onderzoeksmethoden. De commissie is positief over de langlopende projecten die door de staf in samenspraak met de counterparts worden ontwikkeld. Studenten waarderen de begeleiding bij het ontwerpen en uitwerken van het onderzoek. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: goed. Masteropleiding International Development Studies: goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Het Utrechtse model brengt met zich mee dat de eindkwalificaties gerealiseerd moeten worden in de negen verplichte onderdelen van de major en daarnaast in de overige keuzecursussen die volgens de keuzeregels moeten worden gekozen. Daarnaast draagt de profileringsruimte bij aan de algemene academische kwalificaties, maar aan deze profileringsvakken kunnen geen vakinhoudelijke eisen worden opgelegd. In het zelfevaluatierapport wordt een analyse gepresenteerd van de relatie tussen de eindkwalificaties en de cursussen (zie overzicht programma in bijlage 2). De vakinhoudelijke kennis (eindkwalificatie 1) komt voornamelijk in de twee inleidende vakken en de cursus Actuele vraagstukken in Europa aan de orde. In de laatste cursus wordt die kennis toegepast bij de analyse van ruimtelijke vraagstukken. De gevorderde kennis van een deeldiscipline en van de context (eindkwalificaties 2 en 4) komen voornamelijk in de track vakken aan de orde, die voor een deel wordt ingevuld met majorgebonden keuzevakken, daarnaast kunnen in de profileringsruimte ook verdiepende inhoudelijke vakken worden gekozen. De keuzeregel QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
259
dat minimaal zes vakken op niveau drie moeten worden gevolgd waarborgt dat. Kennis van methoden en technieken (eindkwalificatie 3) komt in de twee onderzoeksmethoden cursussen en het leeronderzoek aan de orde. De studenten maken in het onderzoeksmethodenvak op niveau twee kennis met GIS/Cartografie of Planningmethoden. Die vaardigheden worden op voldoende niveau bijgebracht. Het onderwijsinstituut biedt met de cartografiecollectie, de GIS-zaal en de deskundigheden die op dit terrein binnen de wetenschappelijke staf aanwezig zijn goede mogelijkheden om deze vaardigheden te verdiepen, bijvoorbeeld binnen de profileringsvakken. De toepassing van kennis (eindkwalificatie 5) komt voornamelijk aan de orde in de al genoemde cursus ‘Actuele ruimtelijke vraagstukken in Europa’ en in de bachelorthesis. Een buitenlandse excursie maakt deel uit van het vak Actuele vraagstukken. Het leeronderzoek is in de opleiding gehandhaafd. Hierin komt de empirische oriëntatie van de opleiding tot uitdrukking. Eindkwalificatie 6: toepassen van kennis en vaardigheden in onderzoek komt hier aan de orde. De eindkwalificaties 7 Oordeelsvorming, 8 Communicatieve vaardigheden en 9 Leervaardigheden komen voornamelijk aan de orde in de onderdelen Wetenschappelijke vorming, Wetenschappelijke analyse en rapportage en de bachelorthesis. De AESOP-eindtermen komen deels in de bacheloropleiding aan de orde. Studenten die als majorgebonden keuzevakken Planningtheorie en Planningmethoden en als trackvakken Planologie 1 t/m 3 volgen voldoen aan de toelatingseisen voor de masteropleiding Planologie. In het zelfevaluatierapport wordt een overtuigende analyse gepresenteerd waarmee wordt aangetoond dat een belangrijk deel van de AESOP-doelstellingen in de bacheloropleiding aan de orde worden gesteld. De opleiding demonstreert dat zij uit is op permanente verbetering van de opleiding door vast te stellen dat mogelijk nog iets meer aandacht mag worden besteed aan ruimtelijke kwaliteit. De opleiding kondigt een aantal bijstellingen van het cursuspakket aan. Onder het vorige Facet 4 Wetenschappelijke oriëntatie is besproken dat de opleiding door middel van een onderzoek heeft vastgesteld dat de academische kernkwalificaties in voldoende mate en voldoende gespreid aan de orde komen in de opleiding. Alle 51 cursussen die als onderdeel van de major worden aangeboden zijn bij dit onderzoek betrokken. Om dit nog te verbeteren is een vaardighedenboek voor de gehele opleiding ontwikkeld. De bespreking van het onderzoek en het vaardighedenboek tijdens een van de onderwijsdagen heeft geleid tot meer aandacht voor debatteren en discussiëren in het onderwijs. Daarnaast is de niveaubepaling van de cursussen aangescherpt. Dit maakt onderdeel uit van het bredere Intensivering-extensiveringproject dat wordt ondersteund vanuit de Educatieve Middelen Pool van de universiteit. De verbeterpunten waaraan in dit project wordt gewerkt zijn: a) gemiddeld geringe werklast voor de student, b) door een deel van de studenten gepercipieerd gebrek aan diepgang en uitdaging, c) een te klein onderscheid tussen de drie niveaus waarin de cursussen worden ingedeeld; d) gebrek aan afstemming in de vaardighedenlijn; te weinig afstemming in de cursussen en onvoldoende teruggrijpen op wat de studenten in eerdere cursussen geleerd hebben. De vaardighedenlijn heeft permanente aandacht van de opleiding. Zoals elders al is beargumenteerd heeft de opleiding diverse concrete maatregelen genomen. De profileringsvakken geven de student de mogelijkheid om de eigen opleiding in een bredere context te plaatsen. Studenten nemen ook de gelegenheid om deze keuzeruimte te benutten om de opleiding te verdiepen. Ook bij de relatie eindkwalificaties en inhoud van het programma komt het ontbreken van een kwalificatie in de Fysische geografie/milieuwetenschappen aan de orde. Het onderwijsinstituut ambieert om deze kwalificatie toch een plaats te geven in de major en op termijn mogelijk als 260
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
verplicht onderdeel in het curriculum op te nemen, zoals bij de verwante buitenlandse opleidingen het geval is. De opleiding gaat binnen de major het nieuw vak ‘Bedreigde aarde’ een plaats geven. Dit wordt een introductievak geowetenschappen, dat ten minste deels ook door geologen wordt verzorgd. Op termijn kan dit vak verplicht worden gesteld voor de sociaal geografie, de planologen en de fysisch geografen, dat is echter een volgende stap. De studenten hebben overigens nu al de mogelijkheid om vakken fysische geografie binnen de major of als onderdeel van de profileringsruimte te volgen. Verschillende studenten met wie de commissie heeft gesproken hebben van die mogelijkheid gebruikgemaakt. Masteropleiding Sociale Geografie: In het zelfevaluatierapport wordt een analyse gepresenteerd van de relatie tussen de leerdoelen van de onderwijsonderdelen en de eindkwalificaties van de opleiding. De opleiding evalueert daarnaast de relatie tussen de doelstellingen en het programma als onderdeel van de afstemming tussen docenten en de kwaliteitszorg. Tabel 1: De eindkwalificaties hebben de volgende relatie met de onderdelen van het programma: Cursorische M&T onderdelen 1. Kennis en inzicht 2. Analyseren en verklaren 3. Methoden en technieken 4. Maatschappelijke vraagstukken 5. Onderzoek uitvoeren 6. Communicatie 7. Leervaardigheden en reflectie (beroepsvaardigheden)
X X X
Afstudeer Stage onderzoek
Beroepsoriëntatie
X
X X
X
X X X
X
De opleiding heeft aangegeven dat in de eindkwalificaties meer aandacht mag worden besteed aan de beroepsvaardigheden. In het zelfevaluatierapport wordt beschreven dat dit in het programma wel aan de orde komt, onder andere door het inzetten van gastdocenten uit de praktijk, de stage en de verplichte tweedaagse cursus. Masteropleiding Planologie: De opleiding Planologie presenteert in het zelfevaluatierapport een analyse van de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma. Daarbij worden naast de eigen doelstellingen ook de AESOP-eindkwalificaties betrokken. Een gedeelte van de AESOP-doelstellingen en andere beroepskwalificaties worden al in de bachelorfase gerealiseerd. De doelstellingen 1. relevante theoretische kennis, 2. kennis van actuele maatschappelijke trends en ontwikkelingen, 5. beoordeling en evaluatie en 6. oordeelsvorming komen op verschillende plaatsen terug. In de eerste plaats in de inhoudelijke specialisatiemodulen en het literatuuronderzoek. De docenten leggen in hun gesprek met de commissie veel nadruk op de actuele thema’s die in de opleiding aan de orde komen. Studenten maken kennis met de meest actuele beleidsnota’s. In het onderwijs krijgen de studenten substantiële opdrachten die bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
261
De doelstellingen 2 en 3 hebben betrekking op de methodisch-technische kennis. Deze komen terug in de gevorderde cursus methoden en technieken en in het afstudeeronderzoek. De doelstellingen 7 en 8: debat, discussie en andere aspecten van communicatie hebben voornamelijk in de cursorische onderdelen van het programma een plaats, maar komen ook aan de orde tijdens de inwerkfase van stage/onderzoek en bij de voorbereiding op het literatuurtentamen. De studenten Planologie erkennen het belang van fysische geografie voor de eigen opleiding. Verschillende studenten met wie de commissie sprak hadden fysisch geografische vakken als keuzevak gevolgd in de bacheloropleiding. De studenten zijn tot het inzicht gekomen dat GIS in de praktijk waarvoor zij worden opgeleid vaak terugkomt, zij missen het in de opleiding. Zowel in het zelfevaluatierapport als in de gesprekken komt aan de orde dat inzicht in de ethische aspecten die verbonden zijn aan de interventies in de ruimte belangrijke eindkwalificaties zijn. Studenten en docenten zijn niet helemaal tevreden over de tijd die in het programma besteed kan worden aan reflectie op deze vraagstukken. Masteropleiding International Development Studies: De opbouw van het programma laat duidelijk zien op welke wijze de doelstellingen worden gerealiseerd. De opleiding start met theoretisch geavanceerde cursussen op het terrein van ontwikkelingsstudies en ontwikkelingspraktijken (doelstellingen 1 en 2). In deze cursussen wordt tevens aandacht besteed aan het probleemoplossend vermogen van de studenten, integratie van kennis, analysevaardigheden en het presenteren van resultaten. Dit gebeurt onder andere aan de hand van de gevarieerde opdrachten waar de studenten aan werken. De studenten rapporteren dat de opleiding in dit opzicht veeleisend is, iedere week moet er een taak worden uitgevoerd. De opdrachten zijn verschillend, onder andere: bespreking van literatuur, presentaties en discussiegroepen. De hoeveelheid stof die wordt verwerkt maakt het volgens de studenten wel moeilijk om alles goed te verwerken (doelstellingen 3, 5, 6 en 7). Vervolgens werkt de student aan een eigen stageonderzoek dat resulteert in een verslag voor de stageverlenende organisatie en een masterthesis (doelstellingen 3, 4, 6 en 7). Studenten kwalificeren aan het eind van de studie voor functies op het kruispunt van beleid, onderzoek en de uitvoering van projecten. De studenten met wie de commissie heeft gesproken hadden een duidelijk beeld van de kennis en vaardigheden die nodig zijn om in het ontwikkelingswerk een baan te verwerven. De internationale beroepspraktijk waarvoor de studenten worden opgeleid is een competitieve markt, waar hoge eisen worden gesteld. Studenten zijn zich hier van bewust en verwerven door extracurriculaire activiteiten aanvullende kwalificaties. Daarbij hoort bijvoorbeeld het leren van een taal. Toch vinden de meeste afgestudeerden in betrekkelijk korte tijd een baan. Studenten hebben een heterogene achtergrond, enkele studenten waren van oordeel dat het sociaal-geografische perspectief niet goed uit de verf kwam in de opleiding. Oordeel De bacheloropleiding biedt een inhoudelijk goede inleiding, de breedte van de opleiding is voldoende er ontbreken geen cruciale onderdelen. De commissie is positief over de methoden en technieken leerlijn waar een leeronderzoek deel van uitmaakt, de opleiding wordt afgeslo262
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
ten met een relatief omvangrijk bacheloronderzoek. Van studenten wordt verwacht dat zij dit onderzoek betrekkelijk zelfstandig kunnen uitvoeren. Er wordt in de opleiding ook aandacht besteed aan het wetenschappelijke denken en de wetenschapsfilosofie. De vaardighedenlijn heeft de aandacht van de opleiding. Daarnaast wordt door middel van evaluatieonderzoek nagegaan of eindkwalificaties ook worden gerealiseerd. Dat heeft tot afstemming tussen de docenten geleid, onder andere tijdens de onderwijsdagen maar ook door het opstellen van een handboek academische vaardigheden. Verder is er een gericht verbeterproject ondernomen, Intensiverenextensiveren, dat tot concrete verbeteringen heeft geleid. De afstemming is adequaat en de opleiding werkt systematisch aan verbeteringen in de relatie tussen eindkwalificaties en het programma. Het is de commissie – naast de hierboven al genoemde verbeterpunten – opgevallen dat er meer aandacht mag worden besteed aan een terugkoppeling op presentatietechnieken. Het heeft de commissie verbaasd dat GIS niet terugkomt in het curriculum. In het algemeen biedt GIS een belangrijke tool voor het werk van geografen. De commissie observeert tevens dat de studenten fysische geografie niet beschouwen als een onderdeel van het vakgebied. De commissie heeft elders al opgemerkt dat hier enige ‘opvoeding’ van de studenten op zijn plaats is. Docenten wijzen erop dat de studenten wél de mogelijkheid hebben om cursussen fysische geografie in de majorruimte van de bacheloropleiding te volgen. De commissie is van oordeel dat de beoogde eindkwalificaties van de masteropleiding Sociale Geografie goed terugkomen in het programma. De commissie heeft wel begrepen dat het arbeidsperspectief voor de studenten in sommige gevallen onduidelijk blijft, vooral voor studenten uit de ‘bredere’ tracks. De masteropleiding Planologie presenteert een substantiële analyse van de wijze waarop de doelstellingen in het programma terugkomen. De opleiding maakt het ‘mengkraanmodel’ waar. De commissie plaatst hierbij de volgende kanttekening: de opleiding gaat uit van een sectorale invalshoek, de integrerende invalshoek blijft hierdoor onderbelicht. De vraag: wat is ruimte, werken met die ruimte, fysische geografie en ruimtelijke analysetechnieken blijven hierdoor onderbelicht. De commissie is van oordeel dat het ontwerpen, de ontwikkeling van de creatieve capaciteit en de ethische dimensie van de discipline ontbreekt in de opleiding. Zij onderkent dat de opleiding een sociaal en gedragswetenschappelijke invalshoek kiest, gericht op interventies en gerelateerd aan de beleidswetenschappen, maar meent dat ontwerpen in een opleiding Planologie niet mag ontbreken. Enerzijds moet ‘ontwerpend onderzoek’, als creatieve onderzoeksmethode, inzicht geven in de karakteristieken, de draagkracht en de ontwikkelingspotenties van een ruimte en plekken. Anderzijds is ‘ontwerpen’ in de brede betekenis een essentiële activiteit binnen het vakgebied. Het ‘ontwerpen’ van ruimtelijke visies, scenario’s, concepten, voorstellen, van processen en projecten, van structuren en weefsels, vormt de eigenheid van de discipline. ‘Ontwerpen’ mag dus niet louter als het ‘ontwerpen’ van een specifieke ruimte aangezien worden, wat we als urban design kunnen beschouwen, maar behelst een reeks van creatieve oplossing genererende activiteiten die binnen de discipline nodig zijn. Er kan niet van de opleiding Planologie verwacht worden dat ontwerpers in de beperkte betekenis (urban designers) opgeleid worden. Het is wel noodzakelijk dat hun creatieve capaciteit ontwikkeld wordt om het ‘brede’ ontwerpen onder de knie te krijgen en om ruimtelijke ontwerpen op grote schaal te kunnen begrijpen en evalueren.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
263
De masteropleiding International Development Studies heeft een opbouw die het mogelijk maakt om de doelstellingen te realiseren. Na een gedegen theoretische inleiding legt de opleiding het accent op een kennismaking met de praktijk en het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek in die praktijk. Studenten kwalificeren zich voor de veeleisende functies in het veld van het ontwikkelingswerk, overigens zijn daar soms wel extracurriculaire activiteiten voor nodig. Naar het oordeel van de commissie moet het voor studenten mogelijk zijn om met de inhoud van deze programma’s de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Zij gaat daarbij uit van een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Het verplichte deel van de majoropleiding biedt een inleiding in de sociale geografie en de planologie. In de opbouw van het curriculum is een vaardighedenlijn aangebracht. De verworven kennis wordt op concrete praktijkproblemen toegepast. Naast de vaardighedenlijn is eveneens een reflectieve lijn aanwezig waarin wetenschapsfilosofische, maatschappelijke en ethische vragen aan de orde worden gesteld. De opbouw van de major is, zoals de commissie hierboven al heeft opgemerkt, breed genoeg, alle aspecten komen aan de orde. De opleiding culmineert in de bachelorthesis. Om aan de bachelorthesis te mogen beginnen moeten studenten onder meer alle overige verplichte onderdelen van het programma hebben afgerond. De studenten moeten in hun thesis en in het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt laten zien dat zij met extensieve begeleiding in staat zijn om vakkennis op gevorderd niveau, methodologische inzichten en onderzoek- en rapportage technieken te integreren en daarbij weloverwogen keuzen te maken en heldere standpunten in te nemen. De samenhang van het programma wordt voor een deel bepaald door de vijf tracks die de studenten kunnen volgen. Iedere track kent een eigen logica voor de opbouw van de vakken. Bij Regionale geografie wordt de samenhang verzekerd door verschuivingen in de ruimtelijke schaal. Bij Stadsgeografie is sprake van zowel verspringing in schaal als thematische samenhang. Naast de tracks worden op niveau drie enkele vakken aangeboden die het sociaal geografisch en het planologisch perspectief combineren. Verdieping en voorbouwen op de voorkennis worden gereguleerd door de niveaus van de cursussen. Aan het niveau van een cursus zijn soms vooropleidingseisen gesteld. Voor een cursus op niveau 3 moeten bijvoorbeeld bepaalde onderdelen op niveau 2 zijn afgerond. Zoals al eerder aangegeven wordt het niveau van de cursussen op verschillende plaatsen nog ‘ingeregeld’. De 264
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
studenten hebben de indruk dat de niveauverschillen tussen de cursussen wel versterkt zijn. Ze zien daarbij wel verschillen tussen de tracks: de meeste tracks kennen een duidelijke opbouw in niveau, maar bij ontwikkelingsgeografie troffen zij nog vakken aan die niet helemaal het juiste niveau hadden. Het onderwijsinstituut werkt gericht aan verbeteringen. Er wordt nog geschoven en verzwaard mede naar aanleiding van de evaluaties. Bij ontwikkelingsgeografie is dit naar de waarneming van de commissie geremedieerd. Het ‘Utrechtse model’ brengt met zich mee dat de inrichting van de opleiding voor een deel ‘vraaggestuurd’ is. De studenten worden goed begeleid bij het keuzeproces (zie Facet 16 Studiebegeleiding). In de praktijk blijkt het dat de studenten switchen tussen tracks, de studenten hebben een brede belangstelling. Het keuzeproces resulteert in het ‘voorsorteren’ op de masteropleiding. De masteropleiding Planologie gaat hier verder in dan de overige opleidingen. De opleiding bevordert meer zelfstandigheid bij de studenten. In het eerste jaar worden de studenten nog bij de hand genomen, de opdrachten zijn gestructureerd. In jaar 2 wordt de student minder bij de hand genomen. De opdrachten vragen meer zelfstandigheid van de studenten. Dit culmineert in de bachelorthesis. De opleiding kiest hier expliciet voor extensivering van de begeleiding, de student wordt geacht te demonstreren zelfstandig in staat te zijn tot het uitvoeren van een onderzoek. Masteropleiding Sociale Geografie: De masteropleiding kent twee instroommomenten, in september en februari (zie beschrijving van het programma elders). Deze twee instroommomenten worden door de universiteit verplicht gesteld. In de opbouw van de tracks is in zekere mate rekening gehouden met deze twee instroommomenten. Zo wordt bijvoorbeeld het methoden en technieken onderdeel driemaal in het jaar aangeboden om er voor zorg te dragen dat dit onderdeel altijd vóór een aanvang wordt gemaakt met het eigen onderzoek kan worden gevolgd. In een aantal gevallen resulteert het instromen in februari in een onlogische volgorde. De volgorde van de masterprogramma’s Economische geografie en Regionale geografie verdienen voor de februari-instroom volgens de opleiding geen schoonheidsprijs. Bij Stadsgeografie is het volgens de studenten juist weer aantrekkelijk om in februari te beginnen, in deze track zijn de cursorische onderdelen over de perioden 1, 3 en 4 verdeeld. De planning en opvolging in de programma’s is niet altijd handig. Studenten kiezen er soms bewust voor om op een ander moment te beginnen en een half jaar iets anders te doen. De studenten waarderen de individuele begeleiding bij de inrichting van het studieprogramma, al bij het intakegesprek wordt het stage- en scriptie-onderwerp besproken. Masteropleiding Planologie: Het programma Planologie is meer voorgeschreven dan de overige programma’s. Dat begint al met de vooropleidingseisen in de bacheloropleiding. Studenten die willen doorgaan met de masteropleiding Planologie hebben iets minder keuzevrijheid: zij moeten een aantal onderdelen volgen als voorbereiding op de masteropleiding. De masteropleiding heeft maar één instroommoment. Dat heeft nadelen, maar het biedt ook de mogelijkheid om studenten in een cohort mee te nemen door de opleiding. Daarnaast kunnen de inhoudelijke modulen een cumulatieve opbouw hebben. Tevens kan gestructureerd worden voorbereid op de stage. Studenten formuleren een onderzoeksvraag, kaderen die vraag theoretisch in door een bespreking van relevante dissertaties en moeten vervolgens de onderzoeksopzet tegenover een externe partij verdedigen. Het literatuuronderzoek waar de opleiding mee wordt afgerond geeft de QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
265
mogelijkheid om het afstudeerwerk theoretisch te verrijken. De nauwe samenhang tussen het onderzoek van de docenten en het afstudeeronderzoek van de studenten en de thematische coherentie van onderzoek en opleiding bieden een inhoudelijk inspirerende en uitdagende studieomgeving voor de studenten. De opleiding Planologie lijkt hierdoor ook iets betere rendementen te realiseren dan de overige opleidingen, hoewel daarbij moet worden bedacht dat het om een specifieke selectie studenten gaat. Masteropleiding International Development Studies: De opbouw van het programma is logisch en cumulatief. De samenhang wordt hierdoor gewaarborgd. De opleiding begint met twee theoretische modulen die complementair zijn. De eerste cursus behandelt de verschillende paradigma’s in de ontwikkelingstheorie. De daaraan complementaire cursus gaat in op de beleidspraktijken die zijn geïnspireerd door deze verschillende paradigma’s. De studenten verwerven hier het theoretisch raamwerk van waaruit zij in het vervolg van de studie een onderzoeksvraag ontwikkelen en een vraaggestuurd onderzoek uitvoeren in de praktijk van het ontwikkelingswerk. In de tweede onderwijsperiode wordt het onderwijs in de onderzoeksmethoden expliciet verbonden met het uitwerken van een onderzoeksvoorstel. De literatuurreview die wordt gevraagd als theoretische onderbouwing van dit voorstel bouwt voort op de theoretische inleidingen. De keuzecursus kan gekozen worden in relatie tot het onderzoeksvoorstel. De studenten melden wel dat het door roostertechnische problemen niet eenvoudig is om elders een cursus te volgen, bijvoorbeeld bij ISS, maar ook de Faculteit Sociale Wetenschappen heeft een limiet gesteld aan deelname van buiten aan de cursus Conflict Studies, die in trek was bij studenten IDS. De opleiding heeft slechts een zeer beperkt aanbod interne keuzevakken. De stage wordt gebruikt om data te verzamelen voor de masterthesis. In de masterthesis wordt vanuit het empirisch onderzoek theoretisch gereflecteerd op de theorie. De opleiding stelt terecht dat de onderdelen zijn ‘gezwaluwstaart’. Het onderzoek wordt gepresenteerd tijdens een onderzoeksseminar. Er worden diverse terugkomdagen georganiseerd voor de studenten. Tijdens die dagen wordt het verband gelegd tussen de onderdelen van de opleiding. De uitgangspunten van de opleiding: learning by doing en learning through practice dragen tevens zorg voor een goede samenhang in het programma. Oordeel De bacheloropleiding kiest als uitgangspunt voor een betrekkelijk brede en deels vraaggestuurde opleiding, waarin veel aandacht wordt besteed aan academische vorming. De commissie constateert dat binnen dit uitgangspunt de samenhang op verschillende manieren gewaarborgd wordt: door een deels verplicht curriculum, waarin een duidelijke opbouw in kennis en vaardigheden en een reflectieve lijn aanwezig zijn. Daarnaast zijn aan het vraaggestuurde deel van het curriculum duidelijke keuzeregels verbonden. Hierdoor kan de student ‘voorsorteren’ en wordt een verdieping bereikt. De commissie constateert met de opleiding dat de niveau-indeling van de cursussen nog niet helemaal goed is. Het is de commissie opgevallen dat de verschillende tracks of opleidingen ieder een eigen invulling geven aan de met de vraagsturing beoogde breedte van de bacheloropleiding die hoort bij het ‘Utrechtse model’. Studenten die zich in de bachelor op Planologie oriënteren volgen in de track Planologie en in de majorgebonden keuzeruimte dezelfde planologische onderdelen. Hierdoor ontstaat in de bacheloropleiding meer focus en verdieping gericht op de planologie. De bacheloropleiding wordt hier strakker gericht op planologie. Dat heeft naar het 266
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
oordeel van de commissie enkele voordelen die zichtbaar zijn in de aansluiting op de masteropleiding. De overgang van de op verbreding gerichte bachelor naar de op specialisatie gerichte aanbodsturing in de master is dan minder groot. De commissie is van oordeel dat de masteropleiding Sociale Geografie de samenhang binnen de tracks goed bewaakt. Ook op het niveau van de individuele student wordt de samenhang begeleid door al aan het begin van de opleiding door middel van een intakegesprek de belangstelling van de student te bepalen en de invulling van de specialisatie en het afstudeeronderzoek daar op af te stemmen. De commissie constateert dat twee instroommomenten in sommige gevallen leidt tot een onlogische volgorde die de samenhang van het programma niet ten goede komt. Zij onderkent echter dat ieder andere oplossing ook een aantal nadelen heeft en vertrouwt erop dat de opleiding tot een goede oplossing komt. In het algemeen is de commissie van oordeel dat de beoogde specialisatie en verdieping in de masteropleidingen kan worden herkend. De masteropleiding Planologie kent een goede samenhang in de opbouw van het curriculum, tussen onderzoek en onderwijs en rond een aantal thema’s. Daarnaast is het stageonderzoek goed gestructureerd een komt het ‘mengkraanmodel’ tot uitdrukking in de inhoudelijke specialisatiemodulen, het stageonderzoek in samenhang met het literatuuronderzoek. De opleiding International Development Studies heeft de onderdelen zorgvuldig ‘gezwaluwstaart’. Alleen de bedoeling om met het keuzevak de inhoudelijke samenhang te versterken in de richting van de belangstelling van de student kan niet worden waargemaakt. Het interne aanbod is te gering om deze ambitie waar te maken en vakken bij andere universiteiten of instituten leiden tot roosterproblemen. Dit probleem wordt onder andere veroorzaakt door dat het rooster voorheen ‘paste’ op dat van ISS; dat is na de invoering van het modulensysteem niet meer het geval. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Over de studeerbaarheid van de opleiding heeft de commissie weinig klachten vernomen. Ook de evaluaties wijzen uit dat ‘struikelvakken’ niet voorkomen. Er zijn wel onderdelen die als moeilijker worden ervaren, bijvoorbeeld het vak Theorie en geschiedenis van de sociale geografie. Daarnaast hebben studenten die deficiënties hebben in de wiskundevooropleiding soms meer moeite met het methoden en technieken onderwijs. De instroomeis is op dit punt aanQANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
267
gepast, gold in het verleden altijd de eis van Wiskunde A in het pakket, met de invoering van de tweede fase ging voor alle profielen de verplichting gelden van het klein kernvak Wiskunde. Hoewel de diepgang hiervan geringer is, is besloten om op grond van het nieuwe wiskundevak alle studenten toe te laten. De opleiding hanteert voor 11 van de 51 cursussen van de major ingangseisen. Op niveau 1 gelden geen ingangseisen. Op niveau 2 zijn er drie verplichte cursussen waarvoor ingangseisen gelden. Op niveau 3 geldt dat zij binnen dezelfde discipline een cursus op niveau 1 of niveau 2 moeten hebben gehaald. Het atelier Planologie 3 is alleen toegankelijk voor studenten die zich in de studie op planologie hebben toegelegd. De ingangseisen leveren geen bijzondere studievertraging op. In zekere zin bevorderen de ingangseisen de studievoortgang door te waarborgen dat studenten voldoende voorkennis hebben. In het algemeen wordt de studie niet erg zwaar gevonden, alle studenten met wie de commissie heeft gesproken hebben een baantje, een groot deel voor meer dan tien uur in de week. De studenten zijn echter van oordeel dat de opleiding wel vereist dat je de stof en de opdrachten bijhoudt. Deze studiehouding van de studenten komt ook tot uitdrukking in de rendementen van de opleiding. In feite studeren de studenten niet nominaal maar in deeltijd. De keuzevrijheid van de studenten kan tot roosterproblemen leiden. Het volgen van vakken of een minor bij een andere faculteit kan leiden tot studievertraging. De Universiteit Utrecht heeft voor dit probleem naar aanleiding van de evaluatie van de invoering van het bachelormasterstelsel verbeteringen beloofd. De opleiding beklaagt zich in het zelfevaluatierapport echter over de teleurstellende voortgang op dit punt. De opleiding bespreekt in het zelfevaluatierapport de relatie die studenten leggen tussen de suboptimale inzet van studenten en het gebrek aan uitdaging in de opleiding. De opleiding wijst erop dat dit geluid afkomstig is van een beperkt aantal gemotiveerde studenten, maar de opleiding neemt het geluid wel serieus. Het op diverse plaatsen in dit rapport besproken project Intensivering-extensivering heeft als doelstelling om de ‘zesjescultuur’ te doorbreken. Dit moet vooral gebeuren door in de becijfering duidelijker te differentiëren. De opleiding heeft diverse maatregelen om de studeerbaarheid van de opleiding te verbeteren. Waaronder het bindend studieadvies, meer toetsmomenten per cursus (zie Facet 11 toetsing), de begeleiding van studenten en de keuzeregels. Masteropleiding Sociale Geografie: De masteropleiding vraagt meer van de studenten. Zij melden dat er meer stof moet worden verwerkt. Het is een grote overgang vanuit de bacheloropleiding, maar de studenten ervaren het ook als een uitdaging. Er wordt meer de diepte in gegaan er moet veel worden gelezen. Studenten stellen zich daar op in, de studie staat voorop en er wordt minder naast gewerkt. De studenten waar de commissie mee heeft gesproken waren het er over eens dat de opleiding ‘te doen is’. De uitkomsten van de panelgesprekken met de studenten tonen eveneens aan dat de opleiding studeerbaar is, maar wel van studenten vraagt om aanzienlijk meer tijd te besteden aan de opleiding dan tijdens de bacheloropleiding. Masteropleiding Planologie: De opleiding Planologie kent een relatief strakke structuur (zie Facet 6 Samenhang programma). Deze moet er voor zorgdragen dat de studenten de opleiding zo veel mogelijk in één 268
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
jaar afronden. De evaluaties van het cursorisch deel tonen aan dat de studielast hier redelijk evenwichtig verdeeld is en in overeenstemming is met de geprogrammeerde studielast. De studielast van het stageonderzoek is lastiger te bepalen, maar in de begeleiding wordt aandacht besteed aan de planning van het project. De studenten vinden de opleiding goed studeerbaar. Masteropleiding International Development Studies: De opleiding gaat uit van een programma van 48 weken. Wanneer de studenten bereid zijn om betrekkelijk korte vakanties te accepteren is dat in één studiejaar af te ronden. Docenten erkennen dat het niet eenvoudig is om dit tijdschema te realiseren, maar 50% van de studenten blijkt in staat om in één jaar af te studeren. Voor buitenlandse studenten met een visum is het belangrijk dat deze mogelijkheid wordt geboden. De studielast van de cursussen wordt regulier geëvalueerd, daaruit blijkt niet dat de studielast te zwaar is. De verdeling van de studielast is evenwichtig. Daarnaast heeft de faculteit een normbelasting voor verschillende studieactiviteiten. Studenten vinden de overgang van de bacheloropleiding naar deze masteropleiding vrij groot. De masteropleiding vraagt duidelijk meer van de studenten. De opleiding wordt door de studenten gekarakteriseerd als uitdagend maar doenbaar. De periode van dertien weken die beschikbaar is voor de stage wordt door de studenten vrij kort gevonden. De studeerbaarheid van de opleiding wordt op verschillende manieren gewaarborgd. Het lesmateriaal is goed verzorgd en bevat duidelijke instructies. De informatievoorziening voor het rooster is op orde. Er zijn geen struikelvakken in de opleiding. De begeleiding van de stage en het schrijven van de masterthesis besteden aandacht aan de planning. Bij de start van de opleiding vindt een gesprek plaats met de student waarin de studieplanning ter sprake komt. De planning van een keuzevak buiten de opleiding geeft roosterproblemen (zie Facet 6 Samenhang). Oordeel De commissie stelt vast dat in de bacheloropleiding geen onnodige belemmeringen van de studievoortgang voorkomen. De studeerbaarheid wordt door verschillende maatregelen bevorderd. Er kunnen zich nog wel roosterproblemen voordoen in de afstemming met andere faculteiten. De opleiding heeft de intensivering en daarmee het uitdagender maken van de opleiding aangepakt. De commissie constateert wél dat er een omslag in de studiehouding bij studenten plaatsvindt wanneer zij starten met de masteropleiding. Studenten zeggen hun baantjes op, de masteropleiding wordt als veeleisend gekarakteriseerd en studenten tonen een groot commitment aan de opleiding. Dat illustreert naar het oordeel van de commissie dat studenten nog meer uitgedaagd kunnen worden door de bacheloropleiding. Het herkansingsbeleid dat door de instelling wordt verordonneerd werkt naar het oordeel van de opleiding gokgedrag in de hand en draagt niet bij aan commitment en inzet van de studenten (zie Facet 11 Toetsing en beoordeling voor een beschrijving van deze regeling).
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
269
In de masteropleidingen draagt de begeleiding van het stage/onderzoek bij aan de studeerbaarheid van het programma. De opleiding International Development Studies kent slechts één instroommoment. Dat kan vertraging geven bij de overgang van de bacheloropleiding naar de masteropleiding. De logische opbouw en de verwevenheid van de onderdelen dragen bij aan de studeerbaarheid van de opleiding. Het programma van IDS is echter lang niet voor iedere student in één jaar te doen. De verplichte (internationale) stage kan uiteraard problemen geven in de planning. Deze is vanuit de doelstellingen en de opzet van de opleiding echter onmisbaar. Het is de vraag of het afronden van de opleiding binnen één studiejaar niet voor meer masteropleidingen problemen geeft. De commissie wil hier gezien het belang van de stage niet te zwaar aan tillen. Daarnaast zijn er roostertechnische problemen bij het keuzevak ontstaan. Docenten zijn van oordeel dat die problemen binnenkort kunnen worden opgelost. De masteropleidingen Sociale Geografie, Planologie en IDS blijken voldoende studeerbaar. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: De opleiding sluit aan bij de verwachtingen van de studenten. De opleiding heeft een uitvoerig scala van voorlichtingsinstrumenten, waaronder voorlichting op regionale voorlichtingsdagen, voorlichtingsdagen van de universiteit, meeloopdagen, gesprekken met de studieadviseur en een zeer informatieve website waarop ook voorlichtingsfilmpjes kunnen worden bekeken. De opleiding benadrukt in de voorlichting het wetenschappelijke karakter van de opleiding. De instroom is in de afgelopen jaren sterk gestegen van 112 instromers in 2002 tot 222 nieuwe studenten in 2006. De instroom lijkt nu gestabiliseerd. Een zeer klein deel van deze instroomcohort is deeltijdstudent. In de afgelopen jaren varieerde het aantal deeltijdstudenten van twee tot zeven studenten. Het overgrote deel van de studenten wordt toegelaten op basis van het vwo-diploma. Het kleine kernvak Wiskunde dat na de invoering van de tweede fase in alle profielen voorkomt wordt als voldoende voorkennis gezien (maar zie Facet 7 Studielast voor nuancering). De opleiding kent daarom geen aanvullende toelatingseisen voor vwo-studenten. Studenten van het hbo zullen zich overwegend aanmelden voor de masteropleidingen. Van de enkele hbo-studenten die zich na een succesvol afgerond eerste studiejaar van de hbo-opleiding bij de opleiding melden wordt van geval tot geval nagegaan of zij toelaatbaar zijn op grond van de vooropleiding. 270
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
De studenten die instromen krijgen een introductie in allerlei aspecten van het studeren aan een universiteit. De opleiding heeft geen bijzondere problemen met de aansluiting op de vooropleiding van studenten. Wel zijn er aspecten van de studiehouding die bijstelling behoeven, zoals het vrij algemeen voorkomende copy and paste gedrag bij het schrijven van werkstukken. Nieuwe studenten worden daarom direct geïnformeerd over het antiplagiaat beleid van de opleiding. Daarnaast blijken studenten in het begin enige moeite te hebben met het geduldig bestudeerden van grote hoeveelheden stof en met studieboeken in de Engelse taal. Masteropleiding Sociale Geografie: Voor studenten die uit de ‘eigen’ bacheloropleiding instromen geldt de eis dat zij in de majorgebonden keuzeruimte ten minste twee van de drie trackcursussen die betrekking hebben op het masterprogramma van de keuze van de student (Economische geografie; Regionale geografie of Stadsgeografie) hebben gevolgd en gehaald. Alleen voor het masterprogramma Geografie en communicatie gelden ruimere voorwaarden, tot dit programma worden ook studenten Aardwetenschappen toegelaten. De masterprogramma’s laten studenten toe uit een aantal andere bacheloropleidingen daarbij worden per programma andere eisen gesteld: Economische geografie • Studenten met een bachelor sociale wetenschappen, economie of bestuurs- en organisatie-wetenschap zijn direct toelaatbaar als zij een minor economische geografie hebben afgerond. • Studenten met een bachelor letteren of rechten zijn direct toelaatbaar als zij een minor economische geografie en vakken in methoden en technieken hebben afgerond. Geografie en communicatie • Studenten met een WO-bachelor natuurwetenschap en innovatiemanagement, milieuwetenschappen, sociale wetenschappen, economie of bestuurs- en organisatiewetenschap zijn direct toelaatbaar als zij een minor sociale geografie en planologie hebben gedaan. • Studenten met een bachelor sociale wetenschappen, economie of bestuurs- en organisatiewetenschap zijn direct toelaatbaar als zij een minor economische geografie hebben afgerond. • Studenten met een bachelor letteren of rechten zijn direct toelaatbaar als zij een minor sociale geografie en planologie en vakken in methoden en technieken hebben afgerond. Regionale Geografie • Studenten met een bachelordiploma van het University College worden direct toegelaten als zij Nederlands spreken en een social sciences major hebben gedaan waarvan de track human geography deel uitmaakt. • Studenten met een bachelor sociale wetenschappen, economie of bestuurs- en organisatiewetenschap zijn direct toelaatbaar als zij een minor sociale geografie of regionale geografie hebben afgerond. • Studenten met een bachelor letteren of rechten zijn direct toelaatbaar als zij een minor sociale geografie of regionale geografie hebben afgerond. Stadsgeografie • Studenten met een bachelordiploma van het University College worden direct toegelaten als zij een social sciences major hebben gedaan waarvan de track human geography deel uitmaakt. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
271
• •
Studenten met een bachelor sociale wetenschappen, economie of bestuurs- en organisatiewetenschap zijn direct toelaatbaar als zij een minor stadsgeografie hebben afgerond. Studenten met een bachelor letteren of rechten zijn direct toelaatbaar als zij een minor stadsgeografie en vakken in methoden en technieken hebben afgerond.
Van externe studenten die afkomstig zijn uit verwante opleidingen wordt bepaald of het diploma gelijkwaardig is aan de eigen bacheloropleiding. Studenten die niet beschikken over voorkennis in het domein van het programma moeten rekening houden met een pre-masteropleiding. Voor alle programma’s worden dezelfde eisen gesteld voor hbo-studenten. Om toegelaten te worden tot de master dienen hbo-studenten gemiddeld een 7 te hebben op hun cijferlijst. Studenten met een relevante hbo-opleiding kunnen alleen worden toegelaten na afronding van een premasteropleiding. Het premastertraject voor studenten die uit het hbo instromen bestaat in het algemeen uit zeven tot acht onderdelen (vrijwel een vol jaar studie). Grofweg de helft zijn gericht op onderzoeks- en academische vaardigheden, de andere helft wordt gevuld met inhoudelijke vakken. De studenten in de premasteropleidingen volgen ‘aanschuifonderwijs’. Ondanks dat de overgang van bacheloropleiding naar masteropleiding groot wordt gevonden zijn de studenten van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende voorbereiding biedt voor de masteropleiding (zie ook Facet 7 Studielast). Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de studenten die instromen de masteropleiding bij voldoende inzet en motivatie met succes kunnen afronden. De instroom is de laatste jaren sterk gestegen van 48 studenten in 2004 tot 70 studenten in 2006 (alleen september instroom). Voor een deel is dit een gevolg van het feit dat de instroom van ‘eigen’ bachelorstudenten pas vanaf 2005 op gang begint te komen. In 2005 zijn dat nog 23 ‘eigen’ studenten, in 2006 groeit dat tot 40 ‘eigen’ studenten. Een behoorlijk aandeel van de instroom bestaat uit externe inschrijvingen. Van deze instromers heeft een deel een hboachtergrond, zij volgen een premasteropleiding. In 2005 stromen 26 met een premasteropleiding in. Daarnaast stromen in dat jaar 14 studenten in met een verwante opleiding elders. De externe instroom ligt in 2006 nog rond de 40%. Voor alle masteropleidingen gezamenlijk ligt dit percentage nog wat hoger. Mede gezien de onzekerheden rond de financiering van de schakelprogramma’s heeft de opleiding hierover wel enige onzekerheid. Er stroomt een kleine groep deeltijdstudenten in. Zij verdelen de onderdelen over twee jaar, waarbij in het algemeen in het eerste jaar alle inhoudelijke onderdelen worden gevolgd en het tweede jaar vrijwel geheel wordt besteed aan de stage/scriptie. De opleiding verzorgt geen bijzonder onderwijs voor deeltijdstudenten. Van de deeltijdstudenten wordt dus wel enige flexibiliteit gevraagd, omdat het onderwijs gedurende het studiejaar op verschillende momenten in de week kan plaatsvinden. De studenten worden daarover voorgelicht. Masteropleiding Planologie: De opleiding Planologie hanteert duidelijke instroomeisen. De instapeisen zijn: •
272
een goed niveau van kennis van actuele ruimtelijke vraagstukken en planningsopgaven in Nederland; QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
• • • •
kennis en inzicht in sociaalwetenschappelijke denk- en werkwijzen, alsmede van kernbegrippen en benaderingswijzen van enkele relevante sociaalwetenschappelijke disciplines; basiskennis van het Nederlandse planningsstelsel en van planningtheorie, planningsmethodologie en planningsmethoden; ervaring met praktijkrelevante planoefeningen rond relatief eenvoudige planningsvraagstukken op lokale of regionale schaal; academische vaardigheden in brede zin, zoals deze gelden voor de Utrechtse universitaire bacheloropleiding.
Voor andere studenten gaat een toelatingscommissie na of aan de instapeisen is voldaan. Bij studenten die uit verwante academische opleidingen afkomstig zijn wordt nagegaan of zij deficiënties moeten wegwerken. Studenten met een hbo-vooropleiding in de planologie moeten in het algemeen een schakelprogramma van half jaar volgen. Hbo-studenten die uit een opleiding komen die verder van de opleiding Planologie afstaat moeten in het algemeen een schakelprogramma van een jaar volgen. Voor alle studenten die uit het hbo afkomstig zijn geldt dat zij een cijfergemiddelde van ten minste een 7 moeten hebben. Studenten uit de ‘eigen’ bacheloropleiding hebben een algemeen inleidend Planologie en twee Planologie ateliers als trackvakken en drie planologievakken in de majorgebonden keuzeruimte gevolgd (zie beschrijving van het bachelorprogramma in de bijlage). De bacheloropleiding heeft hierdoor al een betrekkelijk sterke planologische focus. De commissie heeft uit de gesprekken de indruk dat de overstap naar de masteropleiding voor de planologen iets minder groot is. Dat uit zich ook in rendementen die zich positief lijken te onderscheiden. Dit laatste wordt in het zelfevaluatierapport overigens toegeschreven aan de strakkere programmering van de masteropleiding. De instroom laat in de afgelopen jaren enige groei zien. Op grond van de ervaring met het doctoraalprogramma en de eerste masterjaren kan worden vastgesteld dat de instroom ligt tussen de 35 en 50 studenten. De verwachting is dat de instroom in 2007 boven de 50 studenten zal liggen. Ongeveer 10 daarvan stromen in via een premastertraject en enkele studenten zijn afkomstig van een andere bacheloropleiding. De studentenpopulatie is dus overwegend afkomstig uit de Utrechtse bacheloropleiding. Masteropleiding International Development Studies: De opleiding hanteert de volgende toelatingseisen: • • •
•
Studenten die de bacheloropleiding SGP van de Universiteit Utrecht hebben gevolgd, waarin 15 EC vakken ontwikkelingsgeografie zijn gevolgd, kunnen zonder aanvullende eisen instromen. Studenten afkomstig van het University College Utrecht worden toegelaten wanneer zij de full track Geography hebben gevolg en een GPA hebben van minstens 2.8 (op een vierpuntsschaal). Studenten die elders een opleiding geografie hebben gevolg waarvan onwikkelingsgeografie deel uit heeft gemaakt worden zonder aanvullende eisen toegelaten. Dat geldt ook voor Utrechtse studenten uit de sociale wetenschappen opleiding die de minor Ontwikkelingsstudies hebben gevolgd. Verder zijn er studenten die zich alleen na het volgen van een premastertraject kwalificeren. De toelatingscommissie beslist in deze gevallen over de samenstelling van het programma.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
273
Toelatingseisen bachelorstudenten hoger beroepsonderwijs: • • • •
Om toegelaten te worden tot de master dienen hbo-studenten gemiddeld een 7 te hebben op hun cijferlijst. Daarbij moeten studenten een goede TOEFL-score hebben om te kunnen worden toegelaten. De toelatingscommissie beoordeelt de aanvraag gebaseerd op een beschijving van de academische vooropleiding en een motivatiebrief Op grond daarvan worden deficiënties vastgesteld en een pre-mastertraject voorgeschreven.
De opleiding International Development Studies trekt veel studenten die niet afkomstig zijn uit de Utrechtse bacheloropleiding. De studentenpopulatie is hierdoor heterogeen en internationaal samengesteld. Het programma blijkt grote aantrekkingskracht te hebben. Er wordt zeer veel belangstelling getoond door studenten, vooral uit het buitenland, hoewel er maar weinig buitenlandse belangstellende feitelijk instromen, vooral als gevolg van de zeer beperkte beursmogelijkheden die de Utrechtse universiteit biedt. Het aantal studenten dat informatie heeft aangevraagd overtreft de huidige populatie vele malen. De totale populatie is gegroeid naar 80 studenten in 2006-2007. De instroom groeit van 17 studenten in 2004 naar 65 studenten in 2006. Daarbij moet bedacht worden dat de bachelorstudenten Sociale Geografie en Planologie pas vanaf 2005 afstuderen en in het eerste jaar nog maar in kleine aantallen. De opleiding IDS heeft meer externe studenten dan studenten die afkomstig zijn uit de ‘eigen’ bacheloropleiding. Om daarvan een indicatie te geven: in 2006 startten 65 studenten met de opleiding, daarvan zijn 23 studenten afkomstig uit de bacheloropleiding SGP van Utrecht, 16 studenten starten na het volgen van een premastertraject en 26 studenten stromen direct in met een andere maar verwante opleiding. Deze heterogene groep kan het programma in overeenstemming met de eigen achtergrond en belangstelling nader invullen. Volgens de studenten met wie de commissie heeft gesproken was het premastertraject betrekkelijk sociaal-geografisch van inhoud. De groei in het studentenaantal geeft problemen bij de beschikbare staf. Er wordt een numerus fixus overwogen. Oordeel De opleiding concludeert terecht dat er al met al geen duidelijke signalen zijn die aangeven dat de kloof tussen de vwo-eindkwalificaties en de bacheloropleiding met de invoering van het studiehuis zijn toegenomen. Vwo-afgestudeerden met een goede motivatie en inzet kunnen de studie aan. De commissie constateert dat de opleiding heldere toelatingseisen hanteert. Er zijn geen signalen dat zich bij de aansluiting op de vwo-opleiding bijzondere problemen voordoen. De masteropleiding Sociale Geografie hanteert duidelijke instroomeisen. De ‘harde knip’ in combinatie met de eis ten minste twee relevante cursussen voor de gekozen track te hebben gevolgd als onderdeel van het majorprogramma waarborgt een voldoende aansluiting. Het premastertraject bereidt de hbo-studenten zowel wat betreft onderzoeksvaardigheden, weten274
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
schappelijk denken en inhoudelijke kennis voldoende voor op de masteropleiding. Bij de studenten uit verwante opleidingen wordt nagegaan of het diploma gelijkwaardig is. De masteropleiding Planologie stelt relatief hogere eisen aan het planologisch gehalte van de bacheloropleiding. Dat wordt door de studenten niet als een bezwaar gezien. De eisen zijn zo gekozen dat een student die in een opleiding van één jaar zich kwalificeert als planoloog op academisch niveau, voldoet aan de AESOP-kwalificaties en zich kan inschrijven als planoloog in het register van de beroepsvereniging BNSP. De toelatingseisen van de opleiding International Developments Studies zijn adequaat. Wel blijken studenten van verschillende nationaliteit en vooropleiding deel te nemen aan de opleiding. Dat past bij de internationale oriëntatie van de opleiding. Daarnaast biedt het programma voldoende mogelijkheden om deze heterogene studentgroep te accommoderen. Studenten kunnen een eigen accent leggen in de opleiding. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Sociale Geografie omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Planologie omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding International Development Studies omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
275
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: De opleiding onderscheidt twee niveaus in het didactische model van de opleiding: a) het ‘Utrechtse model’ voor de bachelor. Hier is een aantal didactische kenmerken mee bepaald die te maken hebben met het vraaggestuurde en activerend academisch onderwijs. Het gaat om: • • • • • •
studiebegeleiding in het eerste jaar ter ondersteuning van de keuzen die de studenten mogen maken; procesmatige toetsing binnen alle cursussen (meer dan één toetsmoment); gevarieerde en waar mogelijk kleinschalig georganiseerde werkvormen; uitdagend onderwijs; integratie van alle aspecten van academische vorming in de cursussen; een universiteitsbreed uniform rooster om keuzevakken studeerbaar aan te bieden.
b) het Utrechtse model is binnen de opleiding zo vormgegeven dat nadrukkelijk wordt gestreefd naar een geleidelijke overgang van docentgestuurd naar studentgestuurd. Dat wordt gecombineerd met een toenemende integratie op cursusniveau van kenniselementen en vaardigheden. Dit laatste aspect van het didactisch model is voornamelijk opgekomen tijdens het onderzoek naar de ‘dekkingsgraad’ van de academische vaardigheden door de cursussen heen. De opleiding heeft bij de introductie van het didactisch model een aantal concrete wijzigingen doorgevoerd. Er is aandacht besteed aan de inrichting van het tutoraat; er wordt een brede academische opleiding geboden; het onderwijs wordt kleinschalig georganiseerd en er zijn meer toetsmomenten geïntroduceerd. Er is aandacht besteed aan de werkvormen en de academische vorming wordt geïntegreerd in het programma. De opleiding presenteert het tweede niveau van het didactische model als een streefmodel in het zelfevaluatierapport. Het fungeert als een ordeningskader om na te denken over de didactische werkvormen. De commissie heeft in gesprekken met de docenten kunnen vaststellen dat langs deze lijnen aan de invulling van de opleiding wordt gewerkt. Studenten herkennen het tweede aspect van het didactische model. Ze worden voorbereid op de zelfsturing, in het eerste jaar zijn het nog kleine opdrachten, het eindwerk vergt veel zelfstandigheid. De studenten waarderen de mogelijkheid om een minor te volgen, maar signaleren wel dat zich daarbij roosterproblemen voordoen. De informatievoorziening over de keuzemogelijkheden is naar het oordeel van de studenten goed verzorgd. Masteropleiding Sociale Geografie De opleiding heeft de ambitie om een uitdagend studieklimaat te scheppen waarin de studenten initiatieven nemen en een klankbord vinden bij docenten en medestudenten. De docenten 276
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
en studenten functioneren als een learning community, aldus het zelfevaluatierapport. De studentenaantallen laten een dergelijk kleinschalig concept toe. Het masterprogramma is expertisegestuurd en niet vraaggestuurd. Van de studenten wordt een behoorlijke mate van zelfsturing verwacht. In de bacheloropleiding zijn zij daarop voorbereid. Daarnaast wordt er in de masteropleiding voortgebouwd op de academische vaardigheden die in de bacheloropleiding zijn verworven. Studenten besteden in de masteropleiding veel tijd aan het uitvoeren van het eigen onderzoek en staan daarbij dichter bij het onderzoek van de docenten. De studenten zien nog behoorlijke verschillen tussen de tracks in de werkvormen en de mate waarin de ambities van de opleiding op het gebied van werkvormen worden gerealiseerd. Soms wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges. Wel herkennen alle studenten het open studieklimaat en de goede beschikbaarheid van docenten. De begeleiding wordt positief ervaren en studenten kunnen met vragen over de stof bij de docenten terecht. In de masteropleiding zijn de werkvormen aanwezig die nodig zijn om de eindkwalificaties te realiseren: inhoudelijke specialisatiecursussen, de stage/scriptie en de cursus onderzoeksvaardigheden (zie ook Facet 5 Relatie doelstellingen met inhoud van het programma). Het uiteenlopende niveau van de toegepaste onderzoeksmethoden in de scriptie vraagt om aandacht. Masteropleiding Planologie: Ook bij de opleiding Planologie dringt zich als eerste het prettige open studieklimaat op als het gaat om de leeromgeving voor de studenten. Daarnaast zijn er de aansprekende mogelijkheden die studenten hebben om deel te nemen aan het onderzoek van de stafleden. In de cursorische onderdelen wordt de werkvorm van probleemgericht groepswerk (in de lijn van de ateliers uit de bachelorfase) voortgezet in de vorm van betrekkelijk omvangrijke opdrachten waar de studenten in groepsverband aan moeten werken. De docenten zijn expliciet in de studiehouding die ze van de studenten vragen: zelfstandig en professioneel. De theoretische kennis krijgt een plek in de inhoudelijke specialisatiecursussen. Het stageonderzoek/scriptieonderzoek wordt gestructureerd opgezet. Wel blijkt dat het niet altijd eenvoudig is om het wetenschappelijk gehalte van externe stageopdrachten te bewaken. Het literatuuronderzoek aan het einde van de studie, dat begeleid wordt door een van de hoogleraren, geeft gelegenheid om theoretisch te verdiepen. De begeleiding wordt in de loop van de studie steeds meer individueel. Studenten worden erop aangesproken dat zij hun eigen begeleidingsbehoeften moeten definiëren. De commissie stelt vast dat de werkvormen bijdragen aan het realiseren van de eindkwalificaties. Masteropleiding International Development Studies: De opleiding International Development Studies heeft het didactisch concept en de werkvormen aangepast bij de invoering van het bachelor-masterstelsel. Het accent komt te liggen op de ontwikkeling van competenties en self-directed learning. Andere concepten die in dit verband naar voren worden gebracht zijn: learning by doing en learning through practice. In het programma staat verder centraal dat de studenten de competenties ontwikkelen die voor het werk in het internationale veld van het ontwikkelingswerk noodzakelijk zijn. De commissie stelt vast dat de werkvormen hierop zijn afgestemd. De verwerking van de theorie wordt ondersteund door gevarieerde opdrachten die een verband leggen met de praktijk. De toetsing QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
277
vindt op een aantal plaatsen gedurende de cursus plaats, zoals in alle andere opleidingen die hier worden besproken. De toetsvormen zijn daarbij gevarieerd. De training van de methoden en technieken wordt gekoppeld aan het maken van een onderzoeksontwerp. Verder wordt in de stage kennisgemaakt met de praktijk. Bij het schrijven van de masterthesis demonstreert de student zijn onderzoeksvaardigheden. De studenten waarderen de wijze waarop zij worden begeleid. Tijdens het verblijf in het buitenland communiceren zij per e-mail met de docenten, die zorgvuldig reageren. Alle studenten hebben een externe supervisor in het veld. Ook is het gebruikelijk dat studenten tijdens hun onderzoekstage bezoek krijgen van hun docent uit Utrecht. Daarnaast hebben alle studenten een tutor als aanspreekpunt. Verder is ook een voorziening aanwezig om met medestudenten in contact te blijven en ervaringen uit te wisselen (internetgroep) en de terugkomdagen. Ook voor deze opleiding geldt dat er een open studieklimaat is waarin de docenten gemakkelijk door de studenten kunnen worden benaderd. Oordeel Het didactisch concept sluit goed aan bij de eindkwalificaties van de opleidingen. De commissie is onder de indruk van de inzet waarmee aan de invoering van het Utrechtse model is gewerkt. Het eerste niveau van het didactisch model is in vele opzichten herkenbaar in de opleiding. De studiebegeleiding (Facet 16), het procesmatig toetsen (Facet 11) de gevarieerde onderwijsvormen en de integratie van academische vorming. Invoering daarvan wordt ondersteund door goed onderzoek, bijvoorbeeld de academische vaardigheden. Er worden gevarieerde werkvormen gebruikt binnen de cursussen. Naast hoorcolleges worden altijd kleinschalige werkcolleges verzorgd. Van studenten wordt gevraagd om samen aan opdrachten te werken en presentaties te geven. Er zijn practica, excursies en enig veldwerk. In veel cursussen wordt aan projecten gewerkt. Gedurende de cursus worden de opdrachten geleidelijk omvangrijker en complexer. De studenten zijn van oordeel dat de opdrachten soms uitdagender kunnen. De commissie waardeert de ateliers als werkvorm in de planologieonderdelen in de bacheloropleiding. In deze ateliers wordt aan de studenten een ‘krachtige leeromgeving’ geboden, door realistische praktijkproblemen in de klas te halen. Gastdocenten uit de praktijk leveren een bijdrage aan het onderwijs en de beoordeling van de producten van de studenten. De commissie constateert dat de bacheloropleiding een expliciet didactisch concept hanteert dat als leidraad fungeert bij het inrichten en bijstellen van de opleiding. Er wordt gericht onderzoek uitgevoerd naar de realisatie van dat model in de opleiding. Daaruit volgen conclusies die met de docenten worden besproken. Het is een zorgvuldige werkwijze waardoor ook nog een aantal verbeteringen kunnen worden genoemd. Over het geheel genomen waardeert de commissie de leeromgeving die aan de studenten wordt geboden positief. De commissie herkent echter het didactisch concept niet in alle cursussen even sterk. De wijze waarop van docentgestuurd naar studentgestuurd wordt gewerkt in de opleiding mag nog iets beter worden vastgelegd. Rond de inrichting en het extensiveren van de begeleiding van de bachelorscriptie leven bij de commissie nog wel enige vragen. Zij vraagt zich bijvoorbeeld af of er voldoende onderscheid is ten opzichte van de masterscriptie. De koppeling van de thesis met de stage kan eveneens geoptimaliseerd worden zodat het wetenschappelijk karakter niet verloren gaat. Verder wijst ze op de geconstateerde moeilijkheden die studenten hebben om de onderzoeksmethoden op een geavanceerder niveau in te zetten. 278
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
De commissie waardeert de plaats van de stage in het masterprogramma Sociale Geografie. Wel constateert zij dat het wetenschappelijke gehalte van de externe stages moet worden bewaakt. De werkvormen van deze opleiding passen bij haar doelstellingen. Er zijn wel verschillen tussen de tracks. Positief is het prettige en open studieklimaat waarin studenten de toegankelijkheid en inhoudelijke inbreng van docenten waarderen. De commissie meent wel dat de toepassing van onderzoeksmethoden goed moet worden bewaakt. De masteropleiding Planologie heeft de leeromgeving voldoende afgestemd op de leerdoelen van de opleiding. De werkvormen dragen bij aan het verwerken van de theoretische kennis, het toepassing daarvan in de praktijk, zelfstandig onderzoek doen en communicatie naar de verschillende publieken. In de opleiding komen rollenspellen voor om ethische kwesties te exploreren, naar het oordeel van de studenten zou dit meer mogen gebeuren. De werkvormen van de opleiding International Development Studies zijn voldoende afgestemd op de eindkwalificaties die worden beoogd met de opleiding. De opleiding onderscheidt zich van de overige opleidingen door een groter accent op kennismaking met de praktijk door middel van een onderzoeksstage. De opleiding heeft een aantrekkelijk stageaanbod, waarin het wetenschappelijk gehalte van de stage goed wordt bewaakt. De leeromgeving die de opleiding biedt is gevarieerd en uitdagend. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: goed. Masteropleiding Sociale Geografie: goed. Masteropleiding Planologie: goed. Masteropleiding International Development Studies: goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Alle opleidingen: De opleidingen hebben de regelingen rond examinering en toetsing vastgelegd in een Examenreglement. De opleidingen maken gebruik van een gespreide toetsing, er zijn in de regel meer toetsmomenten per cursus. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Het is zichtbaar dat bij de inrichting van de bacheloropleiding door de docenten veel energie is gestoken in adequate vormen van toetsing in de cursussen. De meeste docenten hebben goede kennis van toetsvormen dankzij de cursussen die zij volgen om de basis en/of senior kwalificatie onderwijs te behalen. De commissie heeft tijdens de site visit een aantal toetsen bestudeerd en is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat de toetsing gevarieerd is, goed toetst wat in de cursus aan de orde is, de tentamens zijn goed gespreid, meer gespreid dan elders en alle toetsvormen komen voor. De commissie heeft bij alle toetsen in de bacheloropleiding antwoordmodellen aangetroffen. Een enkele keer is de toetsing wat feitelijk, dat heeft dan te maken met het grote aantal deelnemende studenten. Wat nog ontbreekt, is een reflectie van de student QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
279
op eigen sterkte en zwakte, dat zou passen bij een continue toetsing, zoals de opleiding beoogt. De cursusbeschrijvingen bevatten een duidelijke beschrijving van de toetsvormen en de toetsstof. Studenten zijn hierdoor goed op de hoogte van wat van hen wordt verwacht. Studenten vinden dat de tentamens aansluiten bij de stof. Zij zijn van oordeel dat de toetsen vereisen dat zij begrip hebben van de stof, alleen uit het hoofd leren is niet voldoende. Docenten en studenten zijn in discussie over de vraag of de tentamens voldoende uitdagend zijn. De commissie heeft aan de hand van haar eigen steekproef vastgesteld dat de toetsen adequaat zijn. De discussie gaat voor een belangrijk deel over de beoordeling van de toetsen. De opvatting is dat in het eindcijfer te weinig onderscheid werd gemaakt tussen voldoende, goede en excellente prestaties. Studenten werden hierdoor te weinig gemotiveerd om extra hard te werken. De onderkenning van dit probleem heeft geresulteerd in het hanteren van een betere differentiatie in de waardering van de prestaties van de studenten in de cijfers. De examencommissie heeft nog geen systematische screening uitgevoerd naar het gehalte van de tentamens. De examencommissie is verantwoordelijk voor de borging van de kwaliteit van de toetsing. De opleiding heeft de ambitie om de kwaliteit van de toetsing meer systematisch te waarborgen, bijvoorbeeld door binnen de teams de kwaliteit van de toetsing te controleren. De beoordeling van de bachelorscripties wordt door twee docenten uitgevoerd. Daarbij hanteren zij een standaardbeoordelingsformulier. Deze formulieren worden soms slechts mechanistisch ingevuld en geven derhalve geen goed beeld van de afweging die de beoordelaars hebben gemaakt. De docenten verzekeren echter dat de formulieren wel degelijk als leidraad worden gehanteerd bij de beoordeling, maar dat de feedback in belangrijke mate mondeling plaatsvindt naar aanleiding van verplichte verdediging van de scriptie (zie Facet 20 Gerealiseerd niveau). De opleiding werkt aan het genereren van managementinformatie over het niveau van de afstudeerscripties. Als eerste stap is het niveau van de bachelorscripties door het onderwijsmanagement team bekeken (zie Facet 18 Maatregelen tot verbetering). Dergelijk onderzoek naar het niveau van de afstudeerwerken wordt in de toekomst door de examencommissie overgenomen. Er is binnen de opleiding veel discussie over de herkansingsmogelijkheden. De opleiding heeft een halt willen toeroepen aan het eindeloos herkansen en het gokgedrag van studenten. De maatregelen die de opleiding heeft genomen hebben aanvankelijk tot het gewenste resultaat geleid, maar hadden ook nog enkele nadelen waar zo goed mogelijk mee werd omgegaan. De invoering van universitair beleid op dit punt heeft naar het oordeel van de opleiding de klok teruggedraaid. Bij een eindcijfer tussen de 4 en 5,5 en het voldoen aan inspannings- en aanwezigheidsverplichtingen komt de kandidaat in aanmerking voor een herkansing. Bij de 4 tot 5,5 gaat het om het cijfergemiddelde, dat mede gebaseerd is op de tussentijdse toetsen. Het komt vrijwel niet voor dat studenten een cijfergemiddelde scoren dat lager ligt dan een 4. De opleiding is erg ongelukkig met deze universitaire maatregel, die overigens ook geldt voor de masteropleidingen, omdat het de deur openzet naar vele herkansingen.
280
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Masteropleiding Sociale Geografie: De toetsen die door de commissie zijn bestudeerd tijdens haar bezoek aan de opleiding voldeden aan haar eisen. Voor veel toetsen werden antwoordmodellen aangetroffen. Eerder is in dit rapport al beschreven dat de toetsing van het onderdeel Advanced Methods and Techniques onder andere aan de hand van onderzoeksdesigns goed inzicht geeft in de onderzoekstechnische kennis maar ook in de toepassing daarvan. In de cursorische onderdelen wordt tussentijds getoetst. Hierdoor krijgen de studenten in een vroeg stadium feedback. De studenten rapporteren dat de toetsing vaak plaatsvindt in de vorm van het schrijven van een paper. Zij waarderen die vorm omdat het dwingt tot het verwerken van de stof. De studenten zijn in het algemeen tevreden over de feedback die zij ontvangen. De beoordeling van de eindwerken vindt plaats door twee beoordelaars. De commissie heeft wel moeten constateren dat de beoordelingsformulieren niet zorgvuldig worden ingevuld. De feedback vindt in belangrijke mate mondeling plaats. Masteropleiding Planologie: De toetsing vindt in de cursorische onderdelen doorgaans plaats door een combinatie van opdrachten met een tentamen. Die opdrachten dragen bij aan het verwerken van de stof. Daarnaast wordt de individuele beheersing van de theorie vastgesteld met behulp van een tentamen. Voor de opleiding Planologie geldt wat ook bij de andere opleidingen is geconstateerd, dat de tussentijdse toetsing bijdraagt aan feedback en studievoortgang. Ook bij de opleiding Planologie wordt de masterthesis door twee beoordelaars beoordeeld. Onderdeel van de toetsing van de masterthesis is een verdediging van de scriptie door de student tegenover een referent. Masteropleiding International Development Studies: De studenten worden getoetst door middel van een serie toetsen gedurende de opleiding, diverse tussentoetsen en een eindexamen. De opdrachten die de studenten moeten doen kunnen uit een aantal elementen bestaan die zowel kennis als vaardigheden testen. Bijvoorbeeld een case study met een mondeling en of schriftelijk verslag. De commissie heeft de toetsen van de theoretische cursussen bestudeerd en vastgesteld dat deze aansluiten bij de behandelde stof. Een belangrijke toets gedurende de opleidingen is verder die van de literatuurreview en van het onderzoeksontwerp. Deze beoordeling wordt door twee begeleiders uitgevoerd. Het stageverslag moet worden gepresenteerd voor een gevarieerd publiek waardoor ook een beoordeling vanuit de praktijk plaatsvindt. De masterthesis wordt eveneens door twee beoordelaars beoordeeld. De opleiding heeft de gebruikelijke instrumenten voor het bewaken van de kwaliteit en consistentie van de toetsing. Er zijn in de meeste gevallen twee of meer docenten betrokken bij het ontwikkelen van de toetsen, de correctie en de feedback. De docenten hebben als onderdeel van de didactische kwalificatie kennis verworven over toetsing. De leerdoelen en de wijze van toetsen liggen vast in de cursusbeschrijvingen. In de cursusevaluaties wordt aandacht besteed aan toetsing. Uit de evaluatie blijkt dat studenten vinden dat de toetsen aansluiten bij de behandelde stof. De examencommissie heeft een toezichthoudende rol. Oordeel De commissie is van oordeel dat de toetsing in de bacheloropleiding adequaat is. De toetsing sluit aan bij de stof, is gevarieerd, goed gespreid en er zijn bij alle cursussen beoordelingsformulieren beschikbaar. De commissie waardeert dat laatste positief. De toetsingsmethode kan QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
281
geoptimaliseerd worden. De ‘zesjescultuur’ leidt ertoe dat het onderscheid tussen voldoende werken en goede werken te klein wordt. De opleiding werkt aan een oplossing van dit probleem. Het herkansingsbeleid van de universiteit bestrijdt het gokgedrag van studenten niet adequaat. Er is een oplossing nodig voor dit probleem. Dit geldt voor alle hier beoordeelde opleidingen. De commissie constateert aan de hand van de beoordelingsformulieren bij de eindwerken dat deze soms ‘mechanistisch’ worden ingevuld. Deze becijfering en het gegeven eindcijfer kloppen niet altijd met de geschreven commentaren van de docenten (zie ook Facet 20 Gerealiseerd niveau). De beoordeling en toetsing in de masteropleiding Sociale Geografie sluit goed aan bij de stof, is gevarieerd, en de tussentijdse toetsen dragen bij aan continuïteit in de studie-inzet en gericht werken aan zwakkere aspecten van de student. De studievoortgang wordt mede bewaakt in de besprekingen over de voortgang van het onderzoek. De commissie concludeert dat met de toetsing goed kan worden vastgesteld of de leerdoelen zijn gerealiseerd. De masteropleiding Planologie legt iets meer nadruk op thematische opdrachten, maar combineert dit met tentamens. De variëteit in toetsvormen is voldoende en reflecteert de brede doelstellingen van de opleiding. Er wordt tussentijds getoetst. De feedback is voldoende. De commissie heeft van de studenten begrepen dat er geen klachten zijn over de toetsing, evaluaties bevestigen dat. De commissie concludeert dat met de toetsing goed kan worden vastgesteld of de leerdoelen zijn gerealiseerd. De opleiding International Development Studies kent het gebruikelijke instrumentarium om de consistentie en kwaliteit van de toetsing te bewaken. Er wordt gebruikgemaakt van tussentijdse toetsen en opdrachten. De toetsen zijn gevarieerd en de masterthesis wordt door twee beoordelaars beoordeeld. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende en voor de masteropleiding International Development Studies luidt het voldoende.
282
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
4.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Meer dan 80% van de staf die onderwijs verzorgt is gepromoveerd. Daarbij is de peildatum van 1 december 2005 aangehouden. In de huidige situatie is dat aandeel, door de aanstelling van junior docenten, licht gedaald. Gezien de wetenschappelijke ambities van deze junior staf, die zich ook vertalen in de positieve reacties op hun bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs, waardeert de commissie dit positief. De wetenschappelijke staf leidt eveneens een betrekkelijk grote groep promovendi op, een deel daarvan participeert (voor een bescheiden deel van de aanstelling) in het onderwijs. Alle gepromoveerde onderwijsgevenden en promovendi verrichten onderzoek binnen het departementale onderzoeksinstituut Urban Research centre Utrecht (URU). Dit onderzoeksinstituut is onderdeel van de onderzoekschool Nethur. In de VSNU-beoordeling Geographical Sciences van 2001 is dit programma goed beoordeeld, de scores waren: Assessment Quality 4.5, Productivity 4.2. Relevance 4.4, Viability 4.9. Volgens de website van de universiteit is dit jaar een volgende onderzoeksbeoordeling uitgevoerd, de rapportage daarvan is nog niet beschikbaar. De kwaliteit van de onderzoekers blijkt eveneens uit het verwerven van een VENI en een High Potential subsidie in 2006. Daarnaast zijn de URU-leden succesvol in de competitie om externe subsidies bij NWO- en Bsik-gelden. Uit de beoordeling en de rapportage blijkt dat de wetenschappelijke productiviteit goed is. De commissie stelt met de opleiding vast dat het brede inhoudelijke palet van de bachelor- en masteropleidingen goed wordt weerspiegeld in het onderzoek. De volgende thema’s zijn in het onderzoeksinstituut URU vertegenwoordigd: • • • • • • • •
Urban social problems and perspectives; Planning the future of urban regions; Transport geography; Economic evolution in space; Representation of space and place; Regional development in a global context; Geo-information for spatial planning support; Explokart.
De opleidingen kunnen profiteren van een grote onderzoeksgroep, die vrijwel voor het gehele palet van cursussen een koppeling tussen onderwijs en onderzoek kan maken. De studenten krijgen in een vroeg stadium onderwijs van hoogleraren. In de meeste trackcursussen op niveau 1 nemen hoogleraren op het betreffende vakgebied deel. Ook de hoorcolleges van de Inleiding Sociale Geografie worden door een van de hoogleraren verzorgd. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
283
De betrekkelijk grote groep docent/onderzoekers onderhoudt in ruime mate contacten met vele maatschappelijke organisaties en bedrijven, waarmee in het toegepast onderzoek wordt samengewerkt. Daarnaast worden contacten onderhouden met alumni en zijn de contacten met stageverlenende organisaties een belangrijke bron van informatie over de ontwikkelingen in het werkveld. Voor de masteropleidingen Sociale Geografie en Planologie is in 2006 een gezamenlijke Adviesraad ingesteld. De masteropleiding International Development Studies heeft al langer een dergelijke Adviesraad. Oordeel De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf; de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en ’uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, vooral in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie stelt vast dat de onderzoeksgroepen die betrokken zijn bij het verzorgen van de opleiding van erkende kwaliteit zijn. In de opleiding wordt er zorg voor gedragen dat studenten in een vroeg stadium in aanraking komen met wetenschappelijke rolmodellen. De relatie met het beroepenveld waarvoor wordt opgeleid is goed. Dat wordt voornamelijk zichtbaar in de masteropleidingen. Van de masteropleiding Sociale Geografie waardeert de commissie de bijdragen aan het aardrijkskundeonderwijs, ook de contacten bij Stadsgeografie worden door de commissie als goed gewaardeerd. De masteropleiding International Development Studies beschikt over een uitgebreid formeel netwerk met vele counterparts. Bij de masteropleiding Planologie wordt door studenten geparticipeerd in projecten voor (ook buitenlandse) opdrachtgevers. Uitvoeren van onderzoek door de staf en verzorgen van onderwijs zijn hier op een interessante wijze volledig geïntegreerd. Bij de bacheloropleiding komt dat wat minder naar voren. Naar de aard van de bacheloropleiding worden hier meer onderdelen verzorgd door niet-gepromoveerde docenten, bijvoorbeeld junior docenten. Overigens kan dit gezien de inhoud van het onderwijs een goede keuze zijn, hier is echter aan de orde of docenten een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: goed. Masteropleiding Planologie: goed. Masteropleiding International Development Studies: goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De opleidingen hebben te maken gekregen met een aantal ontwikkelingen waardoor de kwantiteit van de formatie die beschikbaar is voor het onderwijs problematisch is geworden. Het gaat om de volgende, elkaar versterkende ontwikkelingen:
284
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
• •
•
Het aantal ingeschreven studenten is van 2003-2004 tot 2005-2006 met 30% gegroeid van 856 tot 1.112 studenten. Door verandering in de bekostiging op nationaal en lokaal niveau is het departement Sociale Geografie en Planologie in toenemende mate geconfronteerd met rode cijfers. Dit heeft een reorganisatie noodzakelijk gemaakt. De beschikbare inzet voor onderwijs is hierdoor met 18% gedaald van 33,65 fte in 2003-2004 naar 27,64 fte in 2005-2006. De invoering van de bachelor-masterstructuur naar het Utrechtse model heeft veel inzet van het wetenschappelijk personeel gevergd.
De staf-studentratio is door deze ontwikkeling in de afgelopen jaren ongunstiger geworden, deze is van 1:25,44 studenten gedaald naar 1:40,23 studenten. De opleidingen geven in het zelfevaluatierapport aan dat een juist beeld pas wordt verkregen wanneer de inzet voor contractonderwijs (onder andere voor de School of Economics en het University College Utrecht) hier van wordt afgetrokken. Dan komt de ratio uit op ongeveer 1:44. Tabel 2:
Beschikbaar personeel onderwijsinstituut Sociale Geografie en Planologie (1) peildatum 1 december 2005
Categorie Hl Uhd Ud (2) Junior docent (3) Promovendi (4) Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Gepromoveerden in %
Aantal Fte’s (5) Aantal Fte’s Aantal Fte’s 11 3,22 11 3,22 6 2,40 6 2,40 25 13,17 11 5,15 36 18,32 2 0,80 2 1,10 4 1,90
100% 100% 83,3% 0%
15
1,40
4
0,40
19
1,80
n.v.t.
59
20,99
17
6,65
76
27,64
82,5%
1) exclusief studentassistenten 2) inclusief docent-onderzoekers (do) 3) per 1 september 2006 zijn 6 juniordocenten aangesteld 4) promovendi geven in principe 0,1 werktijd onderwijs 5) Fte’s onderwijsinzet
Deze ontwikkelingen kunnen niet zonder consequenties blijven. De docenten signaleren dat de werkdruk hoog is. Het onderwijsinstituut heeft echter een aantal maatregelen genomen om in de komende jaren het probleem zo goed mogelijk te hanteren. Het onderwijsaanbod is in nauw overleg met de docenten en studenten enigszins ‘gesaneerd’. Er zijn hierdoor iets minder keuzecursussen, dit biedt schaalvoordelen. In het overleg tussen het onderwijsinstituut en de coördinatoren komt de werkdruk aan de orde, er wordt gezocht naar verantwoorde extensivering van het onderwijs. Een voorbeeld van deze extensivering is de wijze waarop de begeleiding van de bachelorthesis is opgezet. Hier ontbreekt een intensieve individuele begeleiding in de fase van het schrijven van de thesis. Het onderwijsinstituut heeft van het faculteitsbestuur financiële middelen ter beschikking gekregen voor een experiment met junior docenten. De commissie heeft kunnen vaststellen QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
285
dat de bijdrage van de junior docenten positief wordt gewaardeerd en daadwerkelijk leidt tot een verlichting van de werkdruk bij de vaste staf. In het gesprek met het faculteitsbestuur is bevestigd dat er voor de begrotingsjaren 2006 en 2007 in het totaal 400.000 euro beschikbaar is gesteld voor het oplossen van knelpunten in de onderwijsformatie, waaronder voor het experiment met juniordocenten. In het gesprek kreeg de commissie de indruk dat de inzet van juniordocenten naar de toekomst gegarandeerd was. In reactie op het conceptrapport vraagt de faculteit om dat als volgt te nuanceren: ”Nu de financiële situatie van het departement is verbeterd, ziet de departementsleiding mogelijkheden om ook in 2008 en de volgende jaren door te gaan met de inzet van juniordocenten”. Tabel 3: Studenten-docentenratio voor het onderwijsinstituut Jaar
Aantal fte onderwijs
2003-2004 2004-2005 2005-2006
33,65 30,97 27,64
Aantal ingeschreven studenten 856 939 1112
Aantal diploma's 115 199 306
Aantal studenten per fte onderwijs 25,44 30,32 40,23
Aantal diploma’s per fte onderwijs 3,42 6,43 11,07
Er is een bijzonder probleem bij de masteropleiding International Development Studies. Deze opleiding mag zich verheugen in een zeer grote belangstelling van studenten van buiten. IDS overweegt om een meer restrictief toelatingsbeleid te gaan hanteren om niet ten onder gaan te gaan aan de grote studenteninstroom. De selectieprocedure voor studenten van buiten wordt aangescherpt. Mogelijk is een numerus fixus nodig om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Oordeel De commissie waardeert de slagvaardige wijze waarop het probleem waarmee de opleidingen worden geconfronteerd wordt aangepakt. Er is een aantal maatregelen genomen waaruit blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs centraal staat. De introductie van de junior docenten heeft op een aantal terreinen een positief effect. Daar waar de opleiding kiest voor extensivering van het onderwijs wordt dit aangepakt vanuit inhoudelijke overwegingen. De commissie stelt vast dat, ondanks de reorganisaties en de hogere werkdruk, de docenten elan en commitment aan de opleiding hebben vastgehouden. Het is de commissie in positieve zin opgevallen dat de opleiding een open cultuur heeft weten te handhaven waarin de student het gevoel heeft dat hij/zij serieus genomen wordt. Door de na-ijlende financiering van de groeiende studenteninstroom is het toekomstperspectief voor de opleidingen beter. Dit gezegd hebbende moet de commissie toch constateren dat de harde getallen tot een negatief oordeel leiden. Er is naar het oordeel van de commissie op dit moment te weinig onderwijsinzet beschikbaar om – het onderwijsconcept en de onderwijsvormen in aanmerking genomen – op de langere duur onderwijs van voldoende kwaliteit te verzorgen, zonder dat een aanslag wordt gedaan op het onderzoek en de betrokkenheid van de docenten en begeleiders. De commissie onderstreept echter dat het oordeel ‘onvoldoende’ hier een signaal moet zijn om de oplossing van dit probleem hoog op de agenda te houden.
286
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
De opleiding meldt in reactie op het conceptrapport dat verschillende maatregelen hebben geleid tot een verbetering van de ratio. Die is op dit moment 1 fte onderwijsinzet op 35 studenten. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: onvoldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: onvoldoende. Masteropleiding Planologie: onvoldoende. Masteropleiding International Development Studies: onvoldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving De Universiteit Utrecht hanteert een systeem van onderwijskwalificaties waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de basiskwalificatie onderwijs (BKO) en de seniorkwalificatie onderwijs (SKO). De kwalificaties worden verleend wanneer de cursussen zijn gevolgd en voldoende ervaring in het onderwijs is opgedaan. Hiernaast wordt op universitair niveau een aantrekkelijk aanbod van scholingsmogelijkheden geboden, waaronder het Center of Excellence in University Teaching. Dit intensieve scholingstraject is voornamelijk gericht op wetenschappers die een regiefunctie in het onderwijs op zich gaan nemen. Binnen het departement hebben drie medewerkers dat traject doorlopen. Uit het overzicht van het wetenschappelijk personeel blijkt dat een belangrijk deel van de docenten in vaste dienst de bij hun functie passende onderwijskwalificatie hebben gehaald. Van de ruim negentig wetenschappelijke personeelsleden (zowel tijdelijk als vast) moeten negen medewerkers de BKO of SKO cursus ‘nog doen’. Daaronder zijn stafleden die pas kort in dienst zijn. De junior docenten hebben collectief een professionaliseringstraject doorlopen. De functioneringsgesprekken met de docenten worden gevoerd. De werkdruk is daarbij een belangrijk gesprekspunt. Uitzondering is de masteropleiding IDS, daar zijn geen functioneringsgesprekken gevoerd met de staf in de periode dat er geen hoogleraar was. De commissie heeft kennisgemaakt met de nieuwe hoogleraar die inmiddels al afspraken had gemaakt om de functioneringsgesprekken te voeren. Het ‘team’ wordt door het wetenschappelijk personeel als een plezierige werkomgeving ervaren. De studenten waarderen de kennis en inzet van de senior docenten, vooral in de hoorcolleges. Zij signaleren dat er veel junior docenten bijgekomen zijn. De studenten prijzen de kwaliteit van de meeste junior docenten. De voor Utrecht karakteristieke open en informele sfeer is gebleven. De studenten waarderen de goede toegankelijkheid van de docenten. Studenten weten duidelijk waar ze moeten zijn en benaderen de docenten zelfstandig. Studenten hebben wel opmerkingen bij het Engels van sommige docenten, dat probleem doet zich vooral voor bij de Engelstalige vakken in de bachelorfase.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
287
Er wordt in de opleidingen geëxperimenteerd met nieuwe onderwijsvormen, waaronder peerreviews, participatie in projecten, terugkomdagen, et cetera. Studenten waarderen het dat de docenten een link hebben met de praktijk en het onderzoek, zij vinden de inhoudelijke kennis van docenten belangrijk. Oordeel De commissie waardeert het positief dat er universitair beleid is om de didactische kwalificaties van de docenten te waarborgen. Uit het overzicht van het wetenschappelijk personeel blijkt dat een belangrijk deel van de docenten in vaste dienst de bij hun functie passende onderwijskwalificatie heeft gehaald. Ook junior docenten worden geschoold. Het algemene beeld uit de evaluaties en het gesprek met de studenten is dat de docenten voldoende didactisch vaardig zijn. De commissie stelt wel vast dat dit niet voor iedereen het geval is. De commissie onderschrijft de ambitie van het departement om het aandeel vrouwen in de personeelsformatie te verhogen. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. De onvoldoende bij Kwantiteit van het personeel wordt gecompenseerd door de breedte en kwaliteit van het docententeam, de toegankelijkheid van de docenten, de juniordocenten, beleid gericht op verstandige extensivering en gunstige toekomstperspectieven. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende en voor de masteropleiding International Development Studies luidt het voldoende.
4.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De commissie heeft maar enkele opmerkingen ten aanzien van de materiële voorzieningen. In het algemeen is haar conclusie dat alles aanwezig is om het onderwijs te verzorgen. De voor de verschillende onderwijsvormen noodzakelijke onderwijsruimten zijn aanwezig. Daarbij valt op dat de grote ruimten goed zijn uitgerust. Voor de kleine ruimten kan apparatuur worden aangevraagd. De opleidingen zijn niet helemaal tevreden over het systeem van roostering en zaalaanvragen. De bibliotheek is een erg mooi gebouw en de collectie boeken en tijdschriften is uitstekend. De commissie heeft genoten van de unieke cartografie collectie die, in de nieuwe bibliotheek gehuisvest, prachtig tot haar recht komt. 288
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Er zijn, op diverse plaatsen op de Uithof, voldoende computerwerkplekken aanwezig. Tijdens de piekuren is het overigens voor studenten niet eenvoudig om nog een plek te vinden. De opleiding beschikt over een gespecialiseerde GIS-computerzaal, die beschikt over een state-ofthe-art-uitrusting. Er zijn twee grote punten van kritiek. In de eerste plaats de digitale leeromgeving WebCT, die te veel storingen kent. Studenten klagen over het ‘vastlopen’ van de site als gevolg van technische problemen. De docenten en de leiding onderkennen dit probleem, dat op het centrale niveau van de universiteit maar moeilijk oplosbaar lijkt. Docenten zetten vrijwel allemaal het materiaal op WebCT. Maar de studenten begrijpen niet waarom het niet door alle docenten wordt gebruikt. Andere functionaliteiten, zoals het discussieforum, worden niet of nauwelijks gebruikt. De storingen worden deels opgevangen met gedrukt materiaal. Het tweede probleem bestaat al vele jaren en betreft het studenten informatie- en administratiesysteem Osiris. Inmiddels heeft men wel een manier gevonden om met de beperkingen van het systeem te leven. Na een aantal ingewikkelde jaren is de organisatie aangepast aan de beperkingen van het systeem. Het probleem is lastig, mede omdat het veel aandacht vergt van studieadviseurs en begeleiders. Oordeel De commissie constateert dat de voorzieningen in het algemeen van voldoende kwaliteit zijn: onderwijsruimten zijn voldoende, de GIS-voorziening is goed, de bibliotheek is omvangrijk, er is een unieke cartografiecollectie, het aantal werkplekken is relatief voldoende. De problemen met WebCT en Osiris liggen op het centrale niveau van de universiteit. Deels kan dit worden opgelost met work around procedures op het niveau van de opleiding. De informatievoorziening naar studenten en de registratie van de studievoortgang lopen geen gevaar (zie Facet 16 Studiebegeleiding). Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De deels vraaggestuurde bacheloropleiding kent diverse keuzemogelijkheden die zijn gebonden aan keuzeregels. Goede informatie aan studenten en een goede begeleiding van het keuzeproces zijn daarom belangrijk. Hierbij zijn diverse personen en instanties bij betrokken. De commissie beoordeelt deze studiebegeleiding vanuit het perspectief van de bijdrage aan de studievoortgang en de aansluiting bij de behoefte van de studenten. Alle studenten worden toegewezen aan een docent/tutor die gedurende het eerste jaar een aantal gesprekken voert over studeren, studievoortgang en studieplanning. Het tutoraat is vorig QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
289
jaar aangepast om een aantal aspecten die minder positief werden gewaardeerd te corrigeren. Er bleek toen weinig animo te bestaan voor het tutoraat, in het bijzonder wat betreft de portfolio’s. Ook de toewijzing van de tutoraten bleekt niet altijd gelukkig uit te vallen, er waren docenten onder die minder affiniteit hadden met deze rol. Met ingang van het huidige studiejaar treden de werkgroepdocenten van de inleidende cursus op als tutor. De universiteitsbrede verplichting om portfolio’s te gebruiken is afgeschaft. Gebleven is een veel eenvoudiger persoonlijk dossier. Het tutoraat is verder beperkt tot het eerste jaar en het accent is meer komen te liggen op het wegwijs maken in de studie; het helpen bij keuze van de vakken en het monitoren van de studievoortgang van studenten in het kader van het bindend studieadvies (BSA). De groepen voor het tutoraat zijn nu gelijk aan die van het werkcollege bij de inleiding. De werkcollegedocenten treden op als tutor, dat zijn voornamelijk junior docenten. Hierdoor is er op een natuurlijke wijze contact tussen de student en de tutor. Het tutorsysteem is betrekkelijk informeel, studenten signaleren dat vakinhoudelijke kennis belangrijk is om zinvol met de tutor te kunnen praten over de studie en studiekeuzen. Enkele studenten zijn zeer positief over de gesprekken zij hebben gevoerd, anderen troffen tutoren die minder belangstelling hadden voor deze rol. Keuzevragen kunnen ook worden doorverwezen naar de studieadviseur. De studenten stappen snel met vragen naar de studieadviseur. De studieadviseur wordt door docenten en studenten gewaardeerd; hij heeft een goed overzicht van de mogelijkheden. Het toegankelijke Studiepunt Geowetenschappen kan studenten eveneens adequaat informatie geven over de studie en de keuzemogelijkheden. De opleiding verzorgt een aantal centrale studievoorlichtingsbijeenkomsten. De studiegids geeft heldere informatie over het onderwijsaanbod, de inhoud van de cursussen en de keuzeregels. Studenten zijn op dit moment voldoende in staat om een keuze te maken, de structuur is helder en er is voldoende informatie. Studenten kunnen via Osiris de studievoortgang online volgen. De problemen met dit systeem zijn hierboven besproken. Ter bevordering van de studievoortgang heeft de opleiding in het academisch studiejaar 20062007 het bindend studieadvies (BSA) ingevoerd. Studenten die aan het einde van het studiejaar minder dan 37,5 van de 60 EC hebben behaald krijgen een bindend negatief studieadvies. Vóór 1 februari krijgen zij daarover een tussentijds advies. Op het moment van het bezoek waren de eerste resultaten van de invoering van het BSA bekend. 16% van de studenten heeft een negatief BSA ontvangen. Dat percentage ligt nauwelijks hoger dan de reguliere uitval in het eerste jaar. De invoering van het BSA onderstreept de resultaatverplichting van de student en is een aanleiding om de studievoortgang aan de orde te stellen. De mastercoördinatoren zorgen voor een goede voorlichting over de eigen programma’s. In de masteropleiding wordt de begeleiding voor een belangrijker deel de eigen verantwoordelijkheid van de student. Docenten zijn benaderbaar en helpen de studenten goed. Opvallend is de grote inzet en serieuze studiehouding waarmee studenten de masteropleiding volgen.
290
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Oordeel De commissie is positief over de inrichting en uitvoering van de begeleiding. Er is een zinvolle structuur ingericht in de bacheloropleiding (onder andere tutoraat, BSA, voorlichting, studieadviseur). Dat geldt ook voor de masteropleidingen (uitzetten van een persoonlijk traject en begeleiding bij opzetten van stage en onderzoek). De informatievoorziening is adequaat. Studenten worden via Osiris online op de hoogte gehouden van de studievoortgang. De studievoortgangsregistratie werkt (wat betreft het verschaffen van informatie aan de student) naar behoren. De opleiding heeft het tutoraat in de bacheloropleiding op een goede wijze bijgestuurd. Er wordt binnen de opleiding veel aandacht besteed aan voorlichting over de mogelijke studiekeuzen. Het effect van het bindend studieadvies moet nog worden afgewacht. De studieadviseur is een gewaardeerde gesprekspartner bij vragen over de inrichting van de studie en andere problemen die zich tijdens de studie kunnen voordoen. De commissie onderstreept dat de open cultuur en de toegankelijkheid van de docenten een belangrijke rol vervullen bij de begeleiding van de studenten. De gesprekken met studenten en docenten hebben haar ervan overtuigd dat de docenten oprecht belangstelling hebben voor de studieloopbaan van studenten. Dat schept een positief klimaat voor het bespreken van de keuzen die studenten daarin maken. De commissie wil de rol van de faculteitsvereniging, de vereniging van Utrechtse Geografie Studenten (VUGS), niet ongenoemd laten. De vereniging speelt een belangrijke rol bij de introductie, excursies en diverse voorlichtingsactiviteiten. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: goed. Masteropleiding Sociale Geografie: goed. Masteropleiding Planologie: goed. Masteropleiding International Development Studies: goed.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende en voor de masteropleiding International Development Studies luidt het voldoende
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
291
4.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De kwaliteitszorg wordt op een aantal niveaus uitgevoerd: • • • •
cursusniveau; cursusjaren en opleidingen; managementniveau; instellingsniveau.
Een aantal evaluaties wordt periodiek uitgevoerd, daarnaast worden eveneens thematisch evaluaties uitgevoerd wanneer daartoe aanleiding is. De opleiding beschikt over een protocol voor de evaluatie op cursusniveau. Alle cursussen worden met behulp van een gestandaardiseerde vragenlijst geëvalueerd. De resultaten worden verwerkt en van de docent wordt gevraagd om hierop een kort commentaar te geven. De cursusevaluaties worden besproken in de opleidingscommissie. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingscommissie circa zes maal in het jaar vergadert, alle verslagen zijn aangetroffen. Uit de verslagen blijkt dat de evaluaties besproken worden en dat, wanneer daartoe aanleiding is, gericht wordt geadviseerd over verbeteringen. Op het niveau van de opleiding vindt periodiek alumni- en werkveldonderzoek plaats. De commissie trof bijvoorbeeld het STOGO-onderzoek uit 2005 aan, waarin alumni en werkgevers zijn bevraagd. Dit heeft geleid tot een aantal relevante aanbevelingen: • • • • •
werkgevers informeren over ontwikkeling van de opleiding; praktijkdocenten inzetten in de eindfase van de opleiding; aandacht voor procesmanagement bij (kleine) overheden in de opleiding; afgestudeerden inzetten in het onderwijs om zo nieuwe ontwikkelingen binnen te halen; verplicht stellen van een stage om werkervaring op te doen.
Daarnaast hebben de opleidingen systematisch deelgenomen aan de reguliere WO-monitor. Deze WO-monitor is inmiddels georganiseerd naar de onderwerpen van het accreditatiekader. De opleiding scoort over de gehele linie gelijk aan het landelijk gemiddelde op alle vragen die zijn geclassificeerd onder het onderwerp Resultaten. Wel is aan de hand van de trend over een aantal jaren een achteruitgang zichtbaar op het punt van de diepgang van de opleiding. De beroepsvoorlichting onderscheidt zich positief, verder zijn er geen significante verschillen. Voor de vragen onder Programma zijn er geen afwijkingen van het landelijk gemiddelde, hetzelfde geldt voor Personeel en Voorzieningen. Naast de periodieke evaluaties zijn het de thematische evaluaties die een systematische aandacht van de opleiding voor kwaliteit en verbetering van kwaliteit aantonen. De opleiding heeft het bachelorcurriculum doorgelicht op de academische vaardigheden. Aanleiding was de zorg dat gedurende de bachelorstudie bepaalde vaardigheden niet worden aan292
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
geboden. Uit de resultaten van deze evaluatie blijkt dat dit meevalt, (bijna) alle vaardigheden komen aan bod. In deze studie is vooral gekeken naar kernvaardigheden, zoals die in de eindtermen van de opleiding zijn gehanteerd: Algemene academische vaardigheden; Informatie verzamelen/presentatie en ICT; Contextuele academische vaardigheden; Wetenschapsfilosofisch en sociologisch inzicht; Onderzoeksvaardigheden en Empirisch onderzoek Daarnaast heeft een evaluatie van de bachelorscripties plaatsgevonden in augustus 2007 ten bate van de examencommissie van de bacheloropleiding. Er werden 33 scripties onder de loep genomen. De belangrijkste bevindingen waren de volgende. Voor alle scripties is een beoordelingsformulier ingevuld, het formulier is echter niet consistent gehanteerd. Daarnaast wordt wel inhoudelijke schriftelijke feedback gegeven. De scripties zijn altijd door twee beoordelaars beoordeeld. Diepgang in de onderzoeksopzet is wisselend. De studenten reflecteren nog maar matig op de eigen onderzoeksmethode. Er is een grote variëteit in de scripties. Een van de discussiepunten die hieruit wordt geformuleerd is de vraag wat het verschil tussen de bachelor- en de masterthesis moet zijn. Deze bevindingen sporen in grote lijnen met die van de commissie (zie onderwerp Resultaten). De opleiding heeft in 2005 een masterenquête uitgevoerd, waarbij het curriculum van iedere masteropleiding als geheel is beoordeeld. Aan de hand hiervan zijn conclusies getrokken en acties geformuleerd. Cursusevaluatie en curriculumevaluatie vinden plaats in de vorm van panelgesprekken. Dat gebeurt nu voor alle masteropleidingen. Er worden exitgesprekken gevoerd met studenten die afhaken of die de opleiding stopzetten. De onderwijscommissie van de studievereniging VUGS heeft in 2004 eveneens een eigen evaluatie uitgevoerd. De bevindingen zijn aanleiding geweest om een aantal maatregelen te nemen (zie Facet 18 Maatregelen tot verbetering). VUGS vervult een actieve rol in de kwaliteitszorg van de opleiding (zie Facet 19 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld) Universiteitsbreed wordt regelmatig tevredenheidsonderzoek uitgevoerd voor alle bachelorstudenten. De resultaten zijn afzonderlijk voor Geowetenschappen beschikbaar. Daarnaast is in januari 2006 het evaluatierapport ‘Het Utrechtse model: Maatwerk, Advies van de universitaire commissie bachelor-master’, uitgebracht. Dit is een zorgvuldige evaluatie aan de hand van een scala aan beschikbare informatie: tevredenheidsonderzoek, externe evaluaties en landelijke enquêtes, aangevuld met gesprekken met studenten en onderwijsdirecteuren. Binnen de kwaliteitszorg heeft de examencommissie een belangrijke rol in het bewaken van niveau. De commissie heeft de verslagen van de laatste drie jaar aangetroffen, het gaat om circa tien bijenkomsten per jaar. Uit de documentatie spreekt een zorgvuldige behandeling van zaken die aan de commissie worden voorgelegd. Er wordt vastgehouden aan een tweede beoordelaar en de verplichte presentatie van het afstudeeronderzoek door de student. De commissie onderschrijft de opvatting van het management dat het nodig is om te anticiperen op een landelijke trend die van examencommissies vraagt om meer autonoom en actief het niveau te bewaken. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat managementinformatie beschikbaar is over het feitelijk behaalde eindniveau in de afstudeerwerkstukken. De commissie waardeert het dat concrete eerste stappen zijn gezet, bijvoorbeeld de analyse van de bachelorscripties.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
293
In het algemeen merkt de commissie op dat de dossiervorming binnen de opleiding zeer overzichtelijk en professioneel is. De informatie is hierdoor goed beschikbaar. Het hele kwaliteitszorgproces wordt gedreven door heldere ambities ten aanzien van de eindkwalificaties die in de opleidingen bereikt moeten worden, de internationalisering, de rendementen en het didactisch model. In het kwaliteitszorgproces worden ambities geformuleerd, aan de hand van resultaten wordt daarop gereflecteerd, worden problemen gesignaleerd en oplossingen gekozen. Oordeel De commissie is positief over de haar ter beschikking gestelde informatie, die – naar haar oordeel – aandacht verraadt voor de wijze en het niveau van onderwijsorganisatie en kwaliteitszorg in het onderwijs. De zelfevaluatierapporten zijn compact en geven een goede analyse van de opleiding waaruit concrete verbeterpunten volgen. Daarnaast waren de dossiers die aan de commissie ter beschikking werden gesteld compleet en systematisch. Een breed evaluatie-instrumentarium, zowel periodiek als ad hoc en thematisch, stelt het onderwijsinstituut in staat om problemen te identificeren. De resultaten van deze evaluaties worden in de opleidingscommissie, het managementteam, maar ook met de docenten besproken tijdens departementsvergaderingen, onderwijsdagen en lunchbijeenkomsten. De evaluaties geven een goed inzicht in de sterke en zwakke kanten van het onderwijs. Dit leidt tot heldere prioriteiten binnen het onderwijsinstituut (zie Facet 18 Maatregelen tot verbetering). Het onderwijsinstituut kent een gedegen kwaliteitszorg. Het opleidingsinstituut zoekt naar mogelijkheden om de evaluatielast op cursusniveau te verminderen door de invoering van een quick scan met behulp van een digitaal evaluatiesysteem. Op zichzelf is dat een goed streven, hierdoor komt tijd vrij voor andere vormen van kwaliteitszorg, zoals panelevaluaties van alle jaren en opleidingen. De commissie is van oordeel dat de opleiding aantoont dat zij vanuit duidelijke ambities, zorgvuldig de resultaten in ogenschouw nemend, actief aan kwaliteit werkt. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: goed. Masteropleiding Sociale Geografie: goed. Masteropleiding Planologie: goed. Masteropleiding International Development Studies: goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding een aantal speerpunten voor verbetering heeft bepaald en op die punten gericht aan verbeteringen werkt. Wat het meest in het oog springt, maar niet als voorbeeld in het zelfevaluatierapport wordt beschreven is het streven 294
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
naar ‘intensivering en extensivering’ van het onderwijs. Al vrij snel kwam uit de evaluaties naar voren dat de bacheloropleiding door studenten te licht werd gevonden. Daarnaast dwong de krimp in de onderwijsformatie tot het zoeken naar mogelijkheden om het onderwijs te extensiveren. Dit intensivering-extensiveringproject wordt ondersteund vanuit de Educatieve Middelen Pool van de universiteit. Verbeterpunten zijn onder andere: a) gemiddeld geringe werklast voor studenten, b) gebrek aan diepgang en uitdaging, c) een te klein onderscheid tussen de drie niveaus; d) gebrek aan afstemming in de vaardighedenlijn; te weinig afstemming in de cursussen en onvoldoende teruggrijpen op wat de studenten in eerdere cursussen geleerd hebben. Er is een aantal concrete maatregelen genomen. Het vaardighedenonderwijs is naar voren gehaald, er is een bijeenkomst ‘wat is wetenschap’ geprogrammeerd, het aantal contacturen is licht verhoogd. De niveaus zijn beter doordacht. De trackvakken (niveau 2 en 3) zijn naar het oordeel van de docenten nu duidelijk cumulatief. De verdieping wordt ook gezocht in multidisciplinaire vakken die tussen de tracks worden gesitueerd. Waar er keuzevakken worden gevolgd, worden ingangseisen gesteld. Overleg en aanpassing van niveau van vakken vindt plaats in secties, op niveau 1 wordt nu minder keuze geboden. Zowel docenten als studenten zijn van oordeel dat deze maatregelen gewenste effecten hebben gerealiseerd. De aanvankelijk scherpe kritiek van de studenten op dit punt in de VUGS-evaluatie 2004 is nu weggenomen. De eerstejaars studenten rapporteren dat de opleiding zwaarder is geworden. Een ander element is de aanpassing van de becijfering. Op advies van de opleidingscommissie wordt nu strenger becijferd. De cijfers liggen daardoor nu verder uit elkaar. Dat heeft een bijdrage geleverd aan het doorbreken van de zesjescultuur. Dat geldt niet alleen voor de intensivering van de bacheloropleiding. De studenten bevestigen dat de cursussen met behulp van evaluatieformulieren aan het einde van de cursussen worden geëvalueerd. De studenten nemen ook waar dat er iets gebeurt met het commentaar. Als voorbeeld noemen zijn het herstructureren van een nieuw vak waar veel klachten over waren. De respons op de cursusevaluaties is volgens de studenten redelijk. In het zelfevaluatierapport worden daarnaast nog drie voorbeelden gegeven van concrete verbeteringen. In de eerste plaats de versterking van de training in het academisch schrijven als onderdeel van de vaardighedenlijn. Aanvankelijk werden de beginselen van het academisch schrijven bijgebracht via een kleine schrijfoefening binnen de turorgroepen. De studenten bleken onvoldoende toegerust voor de literatuurscriptie. Er is als een oplossing een nieuwe verplichte eerstejaars cursus ‘Wetenschappelijke Analyse en Rapportage’ geïntroduceerd met een aanzienlijke schrijfopdracht. Verder is afgesproken dat breed door alle cursussen op niveau 2 en 3 voldoende verdiepende schrijfopdrachten plaatsvinden. Om na te gaan of deze maatregelen de gewenste resultaten opleveren is aan de examencommissie gevraagd om na te gaan of verbeteringen zichtbaar worden in het niveau van de bachelorscriptie. Het tweede voorbeeld betreft het scheppen van de mogelijkheid om Fysische Geografie te volgen. Een eerste stap is het informeren van studenten over de mogelijkheden om aardwetenschappelijke vakken als keuzevak te volgen. De volgende stap is de introductie van het vak ‘Bedreigde aarde’ als een faculteitsbreed inleidend vak. De derde verbetering is het versterken van de aandacht voor de professionele vaardigheden in de masteropleiding Sociale Geografie. De opleiding bespreekt in het zelfevaluatierapport systematisch op welke wijze de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie zijn opgepakt in het vernieuwde onderwijs. Enkele aanbevelingen zijn niet meer relevant, omdat zij verband hielden met de ongedeelde structuur. Daarnaast QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
295
heeft een aantal suggesties voor verbetering tot duidelijke verbeteringen geleid. Daarvan worden een paar voorbeelden genoemd. Planologie heeft in de huidige bacheloropleiding veel duidelijker een eigen ‘track’ gekregen. Daarnaast stelt de masteropleiding een aantal duidelijke eisen met betrekking tot het planologisch gehalte van de vooropleiding. De opleiding heeft in verschillende onderdelen het aandeel kwalitatieve methoden versterkt. Zeker de bacheloropleiding heeft nu een duidelijke plaats ingeruimd voor mentoraat en studieloopbaanbegeleiding. Er is eerder aandacht voor de bestuurs- en beleidswetenschappen in de opleiding, er is meer aandacht voor mondeling presenteren en discussievaardigheden en de masterscriptie heeft een duidelijke plaats als meesterproef in het programma. De opleiding neemt maatregelen om de rendementen te verbeteren (onder andere activerende werkvormen, inspanningsverplichting voor de studenten, tussentoetsen, begeleiding, BSA), dat heeft echter nog niet tot de gewenste resultaten geleid. Enkele van de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie zijn nog steeds actueel: intensivering van het onderwijs in bredere zin is nog steeds een discussiepunt; een duidelijke plaats voor fysische geografie in het programma; het formatieprobleem blijft voor planologie het nijpendst; het uitvoeren van een vergelijking met geografie- en planologie-opleidingen in het buitenland. Met betrekking tot het laatste punt is in het zelfevaluatierapport wel een begin gemaakt. De commissie heeft bij onderwerp 1 Doelstellingen al aangegeven dat daarmee nog geen echte benchmark tot stand is gekomen. Daarvoor is een uitvoeriger analyse noodzakelijk. Oordeel De commissie waardeert het commitment aan verbeteringen bij de opleiding. De managementstructuur van de opleiding is adequaat en slagvaardig, waardoor verbeteringen kunnen worden doorgevoerd. Geconstateerde tekortkomingen leiden aantoonbaar tot concrete verbetermaatregelen. Het onderwijsinstituut stelt vervolgens vast of die verbeteringen tot de gewenste resultaten leiden. De aanbevelingen van de vorige visitatie zijn in de onderwijsvernieuwing meegenomen, maar zij hebben niet in alle opzichten tot de gewenste verbeteringen geleid. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De commissie heeft vastgesteld dat de medewerkers betrokken zijn bij de kwaliteit van de opleiding. Er is een breed gedragen beeld van de ambities en invulling daarvan. Indicaties van die betrokkenheid zijn de vele vormen waarin zij een bijdrage leveren aan de kwaliteitszorg: de cursusevaluatie, inclusief docentcommentaar, verschillende bijeenkomsten, zoals departementsvergaderingen, onderwijsdagen en lunchbijeenkomsten, bijdragen aan de onderwijsorganisatie door de medewerkers, aandacht voor onderwijs in de R&O-gesprekken, didactische scholing en nog diverse andere voorbeelden. 296
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
De studenten dragen actief bij aan de kwaliteitszorg van de opleiding. Er is bij de docenten en leiding van de opleiding terecht grote waardering voor de betrokkenheid van het studentenoverleg onderwijs geografie georganiseerd door de studievereniging. De VUGS is belangrijk in de communicatie naar de studenten als hun achterban. Studenten kunnen klachten kwijt op website van de VUGS, dat is een laagdrempelige voorziening. De onderwijscommissaris van De VUGS geeft deze klachten door aan vertegenwoordigers in medezeggenschapsorganen. Zoals hierboven al besproken voert de VUGS ook eigenstandig evaluaties uit. De studenten nemen deel aan de onderwijsdagen van de staf. Illustratief is de intensieve bespreking van diverse conceptversies van het zelfevaluatierapport door de studenten. De open cultuur van de opleiding kan ook hier worden genoemd. Studenten nemen deel aan de opleidingscommissies. De opleidingscommissies bespreken alle evaluaties. Samenvattingen worden besproken en daar worden conclusies uit getrokken. Cursussen worden allemaal geëvalueerd, niet altijd elk jaar, een cursus die ongewijzigd is gegeven kan tweejaarlijks worden geëvalueerd. Het beroepenveld is door middel van de STOGO-evaluatie betrokken bij de kwaliteitszorg. Daarnaast heeft de opleiding een adviesraad in het leven geroepen Deze raad is inmiddels bijeengekomen om doorkijkjes te geven op de masteropleiding. De masteropleiding IDS heeft langer ervaring met haar advisory board. In de advisory board is het zelfevaluatierapport besproken. De opleiding voert regulier alumni-enquêtes uit. Daarnaast worden elk jaar bijeenkomsten georganiseerd met alumni. Er worden gesprekken met alumni georganiseerd als onderdeel van het onderwijs. Alumni treden ook op in programma’s en zijn de contacten bij stage-instellingen. IDS heeft vorig jaar een grote reünie georganiseerd. Daar zijn verschillende nieuwe afspraken uit voortgekomen. IDS onderhoudt contacten met een groot netwerk. IDS kent een afstudeermoment waarvoor de alumni en het netwerk worden uitgenodigd. Oordeel De commissie signaleert een serieuze betrokkenheid van medewerkers en studenten. Er wordt concreet iets gedaan met de bijdragen van de studenten. De opleidingscommissie van de masteropleiding Sociale Geografie functioneert nog niet helemaal goed. De vertegenwoordiging van de tracks binnen deze opleiding is niet helemaal dekkend, dat wordt als een bezwaar ervaren. De commissie is van oordeel dat er nog een verbetering mogelijk is van de relaties met alumni. Daar moet aan gewerkt worden. Naast de informele betrokkenheid van het beroepenveld is recent voor alle opleidingen een adviesraad ingesteld. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
297
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende en voor de masteropleiding International Development Studies luidt het voldoende.
4.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving De commissie is van oordeel dat de belangrijkste indicatie voor de realisatie van de eindkwalificaties de eindwerken van de opleidingen zijn. De opleidingen hanteren bij de beoordeling van deze eindwerken een standaardprocedure. Naast de begeleider wordt de thesis door een tweede beoordelaar gelezen. De beoordeling vindt plaats volgens een protocol dat aandacht geeft aan verschillende elementen van de prestatie van de student. Deze elementen zijn onder andere: gebruik van theoretische kennis; gebruik van eerder opgedane geografische kennis; methodologie en onderzoeksontwerp; goed gebruik van onderzoeksmethoden; zelfstandigheid; kwaliteit van de presentatie van de gegevens; kwaliteit van de tekst en de argumentatie; terugkoppeling van resultaten naar theoretisch kader. De realisatie van de eindkwalificaties wordt daarnaast gewaarborgd door de opbouw van het programma en de gevarieerde en regelmatige toetsing. Het meest recente arbeidsmarkt- en alumnionderzoek kwam beschikbaar in september 2005. Daarnaast beschikt de opleiding over de reguliere WO-monitor. Uit de resultaten van deze onderzoeken kan worden geconcludeerd dat de afgestudeerden de weg naar de arbeidsmarkt vinden. Uit het STOGO-onderzoek blijkt dat slechts 2% van de afgestudeerden nog nooit werk heeft gehad. Bij 61% van de afgestudeerden sluit het werk aan op de afstudeerspecialisatie. Oordeel De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf bachelortheses van de bacheloropleiding en twaalf mastertheses van iedere masteropleiding (voor zover die al beschikbaar waren). Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband, voorafgaand aan de visitatiegesprekken, de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten gehanteerd (zie bijlage D van het integrale eindrapport van de commissie). De commissie is van oordeel dat de bachelorscripties van voldoende niveau zijn. Wel merkt zij op dat de onderwerpen soms té breed zijn, waardoor de relatie met de opleiding niet altijd duidelijk is. De onderzoeksvraag moet wel binnen het kader van de opleiding vallen. De aansluiting bij het docentenonderzoek kan worden versterkt. De magere toepassing van methoden 298
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
en technieken in de bachelorthesis is ook door de docenten gesignaleerd (onder andere in de evaluatie van het niveau van de bachelorscriptie). Dit probleem wordt geremedieerd door de studenten iets meer tijd te geven om aan de bachelorscriptie te werken (is 15 EC geworden). Vóór deze uitbreiding schoot het veldwerk er soms bij in en werd meer geïnvesteerd in het conceptueel kader. Docenten onderkennen dat het opzetten van het onderzoek beter begeleid kan worden, maar anderen houden vast aan het uitgangspunt dat studenten hier worden getoetst op zelfstandig uitvoeren van een onderzoek. De opleiding kent een leeronderzoek en daar zijn de onderzoeksmethoden geoefend, dat zou beter doorgetrokken kunnen worden naar de bachelorscriptie. Dit biedt mogelijkheden om de studenten eerder te stimuleren om een probleemstelling te formuleren. De commissie heeft zich naar aanleiding van de bachelorscripties wel afgevraagd of er voldoende verschil is met de masterthesis. De stap van de bachelor- naar de masterthesis is geen grote kwaliteitssprong. De commissie vraagt zich af of dat op die manier gehandhaafd moet worden. Het illustreert dat de plaats en rol van het bachelorafstudeerwerk nog nader moet worden bepaald. Dit hangt samen met de onduidelijkheid over de finaliteit van de bacheloropleiding. De opleiding heeft met het eerder besproken onderzoek naar de kwaliteit van de bachelorscripties een begin gemaakt met het genereren van managementinformatie over het niveau van de afstudeerders. Het algemene beeld dat uit de mastertheses naar voren komt is dat de masterscripties voldoen aan de eisen die de commissie daaraan stelt. De eindcijfers van de opleidingen en van de commissie komen overeen. Het minimum niveau wordt bewaakt, de commissie trof geen eindwerken aan die eigenlijk niet hadden mogen passeren. De scripties waren in het algemeen goed gestructureerd. Het niveau van de toegepaste onderzoeksmethoden viel de commissie in een aantal gevallen tegen. De scripties van de opleiding IDS lieten iets meer kwantitatieve bewerkingen zien, de bewerking van het datamateriaal was hier soms goed. Bij de opleiding Planologie valt in de scripties de relatie met de stage en het onderzoek van de docenten op. Hier trof de commissie een aantal relevante onderzoeksmethoden aan. De eindwerken zijn hier soms zeer omvangrijk. Uit enkele scripties die de commissie las van de masteropleiding Sociale Geografie bleek dat de relatie met de stage waardevol is. Het geografische gehalte is niet altijd voldoende te herkennen in de scripties. Positief is dat het onderzoek in veel gevallen wordt uitgevoerd aan de hand van primaire dataverzameling en veldwerk. In de masteropleidingen Planologie en International Development Studies valt op dat het scriptieonderzoek in een aantal gevallen goed aansluit bij het onderzoek van de docenten. In het geval van IDS zijn langer lopende onderzoeksprojecten ingericht, waar door meer studenten een bijdrage aan wordt geleverd. De commissie geeft in overweging om, naar de voorbeelden van Planologie en IDS, in de andere opleidingen eveneens het scriptieonderzoek beter te zwaluwstaarten met het onderzoek van docenten. Dit kan behulpzaam zijn bij het bereiken van meer scriptiekwaliteit en verdraagt zich goed met het ‘Utrechtse bachelormastermodel’. De commissie is niet ontevreden over het gebruik van internationale literatuur, maar dat zou nog systematischer kunnen, er zijn nog steeds scripties waar alleen Nederlandse literatuur in QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
299
voorkomt. De mate waarin gebruikgemaakt wordt van ter zake doende geografische illustraties en bewerkingen is wisselend. De kwaliteit van de visualisering en van de kaarten kan nog worden verbeterd. De commissie adviseert het gebruik van goede kaarten en andere visualiseringen in alle scripties verder te stimuleren. Voor zowel de bachelor- als de mastertheses geldt dat het eindcijfer van de opleiding in het algemeen goed overeen komt met de waardering van de commissieleden. De verdeling is wel vrij groot en de beoordeling spoort niet altijd helemaal met de criteria van het beoordelingsformulier. De beoordelingsformulieren zijn soms erg mechanistisch ingevuld. De beoordelingsformulieren zouden meer en betere schriftelijke feedback moeten geven. Het uitgeschreven commentaar op de formulieren spoort niet altijd met de becijfering. Zoals al eerder is opgemerkt, werpen de docenten tegen dat zij de criteria op het formulier wel hanteren en de feedback voornamelijk mondeling geven. De afgestudeerden blijken hun weg naar de arbeidsmarkt te vinden. Het alumni- en arbeidsmarktonderzoek toont aan dat de afstudeerders in het algemeen startbekwaam zijn. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De opleidingen hebben streefcijfers voor het rendement vastgesteld. Van de bachelorstudenten die zich na het propedeusejaar herinschrijven voor de studie is het streefniveau dat 75% van de studenten binnen vier jaar na de start met de studie het bachelordiploma behaalt. Voor de masterstudenten is het streefniveau dat 75% binnen achttien maanden het masterdiploma behaalt. In de bacheloropleiding wordt dit beoogde rendement nog niet gerealiseerd, maar naar het oordeel van de opleiding wel benaderd met 67% voor de eerste cohort 2002. De opleiding ziet wel een hoopvolle verbetering ten opzichte van de rendementen van de ongedeelde opleiding. De cohort 2003 laat een lichte verbetering zien ten opzichte van de vorige cohort. De opleiding kent betrekkelijk veel studenten die de studie staken. Aan de hand van de hoeveelheid studiepunten die worden gerealiseerd constateert de opleiding terecht dat de studievoortgang van de cohorten 2004 en 2005 nogal teleurstellend is. De cohort 2005 heeft per student slechts gemiddeld 42 EC gerealiseerd. De opleiding is van oordeel dat vele maatregelen zijn genomen om het rendement te verbeteren. Het onderwijsinstituut is ervan overtuigd dat kwaliteit van het onderwijs niet het probleem is bij het ach300
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
terblijven van de rendementen. De commissie heeft elders in dit rapport al aangegeven dat zij een opvallend verschil waarneemt in de studiehouding van de studenten in de bachelor- en in de masteropleiding. Oordeel De rendementen van de bacheloropleiding voldoen nog niet aan de eigen streefcijfers. De gerealiseerde rendementen wijken echter niet negatief af van het landelijk gemiddelde. De rendementen in de bacheloropleiding zijn echter nog niet zoals die zouden moeten zijn. Ook de uitval na het eerste jaar zou een aandachtspunt van de opleiding moeten zijn. Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: voldoende. Masteropleiding Sociale Geografie: voldoende. Masteropleiding Planologie: voldoende. Masteropleiding International Development Studies: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Sociale Geografie luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Planologie luidt het voldoende en voor de masteropleiding International Development Studies luidt het voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
301
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: excellent: goed: voldoende: onvoldoende:
302
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Masteropleiding Sociale Geografie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Onvoldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Sociale Geografie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Sociale Geografie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: excellent: goed: voldoende: onvoldoende:
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
303
Masteropleiding Planologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Onvoldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Planologie. De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Planologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: excellent: goed: voldoende: onvoldoende:
304
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Masteropleiding International Development Studies: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Onvoldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over masteropleiding International Development Studies De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding International Development Studies voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: excellent: goed: voldoende: onvoldoende:
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
305
Bijlage 1 Globale eindkwalificaties bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie Kennis kernbegrippen en benaderingen in de sociale geografie en planologie: De student heeft kennis van en inzicht in de kernbegrippen en benaderingswijzen van de sociale geografie en planologie. Gevorderde kennis deeldiscipline: De student heeft op onderdelen van het domein van de sociale geografie en planologie gevorderde kennis van en inzicht in vakmatige begrippen en theorieën. Kennis methoden en technieken van onderzoek: De student heeft kennis van de conventies, methoden en technieken die van belang zijn voor het opzetten en uitvoeren van en rapporteren over sociaal-ruimtelijk onderzoek. Wetenschappelijke/maatschappelijke contextkennis: De student heeft kennis van die ontwikkelingen en vraagstukken in de wetenschap, ethiek en samenleving die van belang zijn om kennis en werkwijze van de sociale geografie en planologie in een breder perspectief te plaatsten. Toepassing kennis bij analyse en onderzoek: De student kan zijn sociaal-geografische en planologische kennis hanteren bij het duiden en analyseren van ruimtelijke kenmerken van en ontwikkelingen in de samenleving. Toepassing methoden en technieken bij onderzoek: De student kan algemene en domeinspecifieke academische vaardigheden toepassen bij het uitvoeren van sociaal-ruimtelijk onderzoek. Oordeelsvorming: De student kan zich een onafhankelijk oordeel vormen over sociaal-ruimtelijke vraagstukken in de samenleving en betrekt daarbij de rollen, belangen en posities van actoren op verschillende analyseniveaus. Communicatieve vaardigheden: De student kan zich op heldere, correcte en gestructureerde wijze uitdrukken, zowel in geschreven teksten als in gesprekken en presentaties. Leervaardigheden: De student heeft het vermogen ontwikkeld zich zelfstandig verder te verdiepen in de sociaalruimtelijke wetenschappen en de maatschappelijke toepassingen daarvan.
306
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Bijlage 1B Eindkwalificaties masteropleiding Sociale Geografie 1. De student heeft kennis van en inzicht in de internationale wetenschappelijke conceptontwikkeling, theorievorming en benaderingswijzen, zowel binnen de sociale geografie als daarbuiten, die van belang is voor het specifieke vakgebied van het masterprogramma, kan hierin de controversen herkennen en analyseren en kan een bijdrage leveren aan het debat hierover. 2. De student kan ruimtelijke processen analyseren en verklaren uit de wisselwerking van ruimtelijke structuren, ruimtelijk gedrag van actoren en maatschappelijke contextvariabelen en kan hierbij schaaldifferentiatie en schaalsamenhang hanteren. 3. De student heeft kennis van de methoden en technieken die in het onderzoek op het specifieke vakgebied van het masterprogramma het meest worden toegepast. 4. De student kan maatschappelijke vraagstukken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijk gedrag of ruimtelijke beeldvorming duiden en analyseren met specialistische kennis uit het vakgebied van het masterprogramma en kan hierbij ook de bijdrage en het belang van andere specialisaties en disciplines herkennen en waarderen. 5. De student kan theoriegestuurd empirisch onderzoek opzetten en uitvoeren en kan hierbij tot verantwoorde interpretaties komen op basis van uiteenlopende gegevens en de keuze van geëigende technieken. 6. De student kan een onderbouwd standpunt innemen over sociaal-ruimtelijke vraagstukken in de samenleving en betrekt hierbij specialistische kennis, bredere kennis van wetenschap en samenleving en ethische afwegingen. 7. De student kan effectief communiceren over sociaal-geografisch onderzoek en sociaalruimtelijke maatschappelijke thema’s, zowel in geschreven vorm als in gesprekken, debatten en presentaties. 8. De student kan zich zelfstandig inwerken in nieuwe onderwerpen en is in hoge mate zelfreflectief in de verwerving van nieuwe kennis.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
307
Bijlage 1C Eindkwalificaties van de masteropleiding Planologie 1. De student heeft kennis van en inzicht in de internationale wetenschappelijke conceptontwikkeling, theorievorming en benaderingswijzen in de planologie en daarmee verwante disciplines, in het bijzonder de gedrags- en bestuurswetenschappen, kan hierin de controversen herkennen en analyseren en kan een bijdrage leveren aan het debat hierover. 2. De student heeft kennis van en inzicht in actuele maatschappelijke trends en vraagstukken op het gebied van de ruimtelijke planning en de achtergronden hiervan, alsmede in de bijdrage van de planologische wetenschap aan de analyse en oplossing van deze vraagstukken. 3. De student heeft kennis van methoden en technieken van onderzoek over ruimtelijk gedrag en ruimtelijk beleid. 4. De student kan op zelfstandige, creatieve en gestructureerde wijze planologisch onderzoek opzetten, uitvoeren en hierover rapporteren. 5. De student kan fundamenteel en toegepast planologische onderzoek en ruimtelijk beleid beoordelen en evalueren tegen de achtergrond van recente wetenschappelijke inzichten en maatschappelijke trends. 6. De student kan een onderbouwd standpunt innemen over maatschappelijke vraagstukken van ruimtelijke planning en betrekt hierbij specialistische kennis, bredere kennis van wetenschap en samenleving en ethische afwegingen. 7. De student kan effectief communiceren over planologisch onderzoek en aan ruimtelijke planning gerelateerde maatschappelijke thema’s, zowel in geschreven vorm als in gesprekken, debatten en presentaties. 8. De student kan zich zelfstandig inwerken in nieuwe planologische en aan planologie verwante onderwerpen en is in hoge mate zelfreflectief in het verwerven van nieuwe kennis.
308
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Bijlage 1D Eindkwalificaties van de masteropleiding International Development Studies 1 The student knows and understands current academic theories and approaches of development, both in geography and in a number of related disciplines, is able to recognise and analyse the controversies in these theories and approaches and to make contributions to these debates. 2 The student knows and understands development practices, in various geographical contexts and at different scales, and the contributions of academic development studies to the analysis and improvement of these practices. 3 The student has adequate research skills and intercultural communication skills for designing and carrying out research in developing regions. 4 The student is able to apply specialised knowledge and skills in the process of designing, actually doing and reporting research in developing regions. 5 The student is able to develop and express an independent opinion about development issues, thereby using specialised knowledge, broader academic and social knowledge, and ethical considerations. 6 The student is able to communicate effectively about development research and development issues, both in writing and in conversations, debates and presentations. 7 The student is able to study and work independently and in a self-reflective way while pursuing new areas of interest in development studies or related fields.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
309
Bijlage 2 Beschrijving van de programma’s Bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie De bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie is als volgt opgebouwd: • •
de major omvat 135 EC, waarvan 75 voor alle studenten verplicht en 60 in te vullen in de majorgebonden keuzeruimte conform keuzeregels die de opleiding heeft vastgesteld; de profileringsruimte, de student heeft hier 45 EC tot zijn/haar beschikking.
De verplichte cursussen uit de major Sociale Geografie en Planologie zijn: Vak: Niveau EC lnleiding Sociale Geografie 1 7,5 lnleiding Planologie 1 7,5 Wetenschappelijke analyse en rapportage 1 7,5 Onderzoekmethoden 1 1 7,5 Onderzoekmethoden 2 2 7,5 Leeronderzoek 2 7,5 Actuele ruimtelijke vraagstukken in Europa 2 7,5 Wetenschappelijke vorming 3 7,5 Bachelorthesis 3 15
Eindkwalificaties 1 1 3, 8 3 3 6, 8 1, 5 4, 7 5, 6, 7, 8, 9
In de keuzeregels voor de majorgebonden keuzevakken wordt een verschil gemaakt tussen studenten die zich toeleggen op Sociale Geografie en studenten die zich toeleggen op Planologie. Keuzeregel Studenten moeten op niveau 1 twee thematische keuzevakken kiezen
Studenten die zich toeleggen op Sociale Geografie Stadsgeografie l : gebruik van de stad Economische geografie l : economie en geografie Regionale geografie l : gebieden in mondiaal perspectief Ontwikkelingsgeografie l : regions in development Planologie l : planningsstelselvraagstukken Theorie en geschiedenis van de sociale geografie
Studenten moeten op niveau 2 een verdiepend theorievak kiezen Studenten moeten op GIS/Cartografie niveau 2 een verdiepend methodenvak kiezen
Studenten die zich toeleggen op Planologie Planologie l; planningstelselvraagstukken Plus een van de overige vier thematische kernvakken (zie bij Sociale Geografie)
Planningstheorie Planningsmethoden
Voorts eist de Richtlijn Onderwijs dat studenten ten minste 45 EC op gevorderd niveau (niveau 3) behalen. Hoewel aan deze eis mede in de profileringsruimte kan worden voldaan, blijkt dat alle studenten in de major minstens zes cursussen op niveau 3 volgen. In de cursusjaren 2 en 3 kiezen studenten de majorgebonden keuzevakken die passen bij hun belangstelling en ambitie. 310
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
ln de praktijk volgen de studenten een of meer tracks: in Planologie, Stadsgeografie, Economische geografie, Regionale geografie en/of Ontwikkelingsgeografie. De opleiding maakt een onderscheid tussen een keuzerichting Sociale geografie en een keuzerichting Planologie. De keuzerichting Planologie bevat twee Planologie ateliers en een derde planologievak. Masteropleiding Sociale Geografie De opleiding bestaat uit vier tracks: 1) Economische geografie, 2) Geografie en communicatie, 3) Regionale geografie en 4) Stadsgeografie. De helft van de cursusduur is gereserveerd voor onderzoek/stage. Alleen bij de track Geografie en communicatie bestaat de verplichting om een stage te volgen. Studenten volgen drie inhoudelijke specialisatiemodulen (IS) (totaal 22,5 EC). In ten minste één van de cursussen vindt de masterexcursie plaats. Daarnaast volgen de studenten een geavanceerde cursus methoden en technieken die voor alle tracks gezamenlijk wordt aangeboden. Deze cursus wordt diverse malen in het jaar aangeboden, studenten volgen de cursus slechts éénmaal. Verder volgen de studenten verplicht een tweedaagse cursus beroepsvaardigheden. In het onderstaande schema zijn de cursorische onderdelen per track weergegeven (totaal 30 EC), de overige tijd wordt benut voor de stage/scriptie (totaal 30 EC). Er zijn twee instroommomenten, in september en februari. Studenten die in september instromen starten in periode 1 met twee inhoudelijke modulen en vervolgen met een cursus methoden en technieken waarnaast gewerkt wordt aan de stage/scriptie. Studenten die in februari instromen (periode 3) beginnen met een methoden en technieken cursus en een inhoudelijke specialisatiecursus en vervolgen met een periode die geheel aan de stage/scriptie wordt gewijd (met uitzondering van Stadsgeografie). Cursorisch onderwijs masteropleiding Sociale Geografie Economische Geografie & Regionale geografie Communicatie geografie Periode 1 Per IS – IS- Burgers, IS- Burgers, programma Multinationale overheden Overheden en ondernemingen en gebieden gebieden IS-Trends IS- Oriëntatie IS-Oriëntatie Economische module Geografie module Regionale geografie/ & communicatie/ geografie/excursie excursie excursie Periode 1 Alle M&T programma ’s Periode 2 Alle M&T programma’s Periode 3 Per IS- OnderIS-Educatief IS-Cities and programma nemerschap ontwerpen Regions in de regio Periode 3 Alle M&T programma’s Periode 4 Per programma Periode 4 Alle programma’s QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
Stadsgeografie IS-Urban Development & Mobility
IS-Cities and Neighbourhoods IS-Fieldtrip Urban Geography
311
Masteropleiding Planologie De masteropleiding Planologie is eveneens ingedeeld in vier perioden. De studenten volgen drie inhoudelijke specialisatiemodulen (IS): de eerste is de masterintroductie, de tweede de verdieping naar keuze van de student ruimtelijk-economisch of gedragswetenschappelijk en de opleiding wordt afgesloten met een literatuurstudie en een daaraan gekoppeld afsluitend tentamen. In periode 1 wordt naast de inhoudelijke specialisatiemodule de cursus Advanced Methods and Techniques gevolgd (die ook aan de studenten Sociale Geografie wordt aangeboden). Verder wordt de studie gebruikt voor een stageonderzoek/scriptie (O/S) met een omvang van 30 EC. Periode 1 Periode 2 Periode 3 Periode 4
IS- Masterintroductie Planologie M&T IS-Verdieping ruimtelijk-economisch of verdieping gedragswetenschappelijk O/S O/S O/S O/S IS- Literatuurstudie Planologie
De opleiding kent maar één instroommoment. Masteropleiding International Development Studies Het programma International Development Studies wordt Engelstalig aangeboden en heeft een betrekkelijk rechtlijnige indeling. In de eerste periode volgen de studenten twee gevorderde cursussen: ontwikkelingstheorie en ontwikkelingspraktijken. In periode twee volgen de studenten een gevorderde cursus methoden en technieken en een keuzevak. De derde periode is gereserveerd voor de buitenlandse stage en de laatste periode is bestemd voor het verwerken van de onderzoeksgegevens en het schrijven van de masterthesis. Periode 1 Periode 2 Periode 3 Periode 4
Development Theories (7,5 EC) Development Practice (7,5 (EC) Research Methods/Techniques for IDS (7,5 EC) Elective Module intra/extra mural (7,5 EC) Research oriented Internship abroad (15 EC) (full time) Research Data Processing Analysis and MSc Thesis Writing (15 EC) (full time)
De opleiding kan binnen één studiejaar worden afgerond onder de voorwaarde dat de studenten geen vertraging oplopen en bereid zijn om de zomervakantie in te korten. De opleiding heeft één instroommoment.
312
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, Universiteit Utrecht
5.
De masteropleiding Geographical Information Management and Applications
Administratieve gegevens Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: Naam opleiding: Penvoerende Instelling: Deelnemende Instituten:
Geographical Information Management and Applications Wageningen Universiteit *) Universiteit Utrecht Technische Universiteit Delft International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation CROHO-nummer: 60732 Niveau: master Oriëntatie: wo Studielast: 120 EC Graad: MSc Variant(en): voltijd, deeltijd Locatie(s): Delft, Enschede, Utrecht, Wageningen Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Verlenging van accreditatie 31 december 2008
*) De beoordeling is uitgevoerd onder het penvoederschap van de Universiteit Utrecht. Inmiddels is de opleidingsdirecteur gehuisvest bij een andere vestigingsplaats: Wageningen Universiteit. Het is mogelijk dat de overgang van het penvoerderschap van de Universiteit Utrecht naar Wageningen Universiteit nog niet is verwerkt in het CROHO.
Het bezoek van de commissie vond plaats op 3-5 oktober 2007. De beoordeling van de opleiding GIMA was onderdeel van het bezoek aan de Universiteit Utrecht. 5.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Geographical Information Management and Applications (GIMA) is in september 2003 van start gegaan. Dit nieuwe programma is officieel gestart als een samenwerkingsverband tussen vier instellingen in het hoger onderwijs in Nederland. Ieder van deze instituten kent zijn eigen traditie en complementaire kennis en vaardigheden: • • • •
de Universiteit Utrecht met een focus op stedelijke en planologische toepassingen; de Technische Universiteit Delft met een accent op de juridische, organisatorische en technische aspecten van het gebruik van geo-informatie; het International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) met een focus op het processen van geo-informatie en capacity building; Wageningen Universiteit (WU), met een focus op landbouw en rurale toepassingen.
Voordat het programma van start is gegaan hebben substantiële inhoudelijke en organisatorische voorbereidingen plaatsgevonden. Een van de uitkomsten was de ‘Gemeenschappelijke regeling GIMA’, d.d. 1 september 2005. Deze regeling is ondertekend door de vier deelnemende instituten. In 2005 is door het programmabestuur een mid-term evaluatie QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
313
uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan hebben de instituten verklaard de samenwerking te willen continueren. Het penvoerderschap roteert om de vier jaar. Dat penvoerderschap lag tot juni 2007 bij de Universiteit Utrecht. Op het moment van de site-visit was het penvoerderschap juist overgegaan naar Wageningen Universiteit. De penvoerder is verantwoordelijk voor het aanstellen van de programmadirecteur, de algemene coördinatie van het programma, studentenregistratie en de financiële en cursusadministratie. De verantwoordelijkheid voor het programma wordt gedragen door het programmabestuur. 5.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De opleiding is in 2003 als een masteropleiding van start gegaan. Er is geen sprake van afbouw van een ongedeelde opleiding. 5.2.
Het beoordelingskader
5.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De opleiding sluit aan bij de diversificatie en de dynamische ontwikkelingen in het veld van de Geo-Information (GI). Met de opkomst van de Geographical Information Systems (GIS) na de jaren zestig is het gebruik van gecomputeriseerde geografische informatie een belangrijke rol gaan spelen in een breed scala van organisaties en werkprocessen. Deze GIS-software is slechts één component in een breed domein waarnaar verwezen kan worden als Geographic Information Science & Technology (GI S&T). Dit domein bestaat uit vier aan elkaar verbonden subdomeinen. Het eerste domein is Geographic Information Science of GIScience. Dit is een multidisciplinair veld van onderzoek naar de aard van de geo-informatie en de toepassing van geo-informatietechnieken op wetenschappelijke vragen. Het tweede domein heeft betrekking op Geo-ICT (Geographical Information and Communication Technology); dit betreft een gespecialiseerde set informatietechnologie die het hanteren van de geo-informatie ondersteunt. Het derde domein is de Applications of Geographical Information Science & Technology (GI S&T). In dit domein wordt de toepassing van Geo-ICT in verschillende domeinen bestudeerd: defensie, toerisme, milieubeheer, olie-industrie, kadasters en ruimtelijke planning, enzovoorts. 314
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
Het vierde domein is later toegevoegd en heeft betrekking op institutionele, wettelijke en economische vraagstukken die verbonden zijn aan het gebruik van Geo-Information. Als een gevolg van deze ontwikkelingen hebben de onderzoeksgroepen in dit veld in toenemende mate een focus en een meer toegespitste vraagstelling ontwikkeld. Parallel daaraan ontstonden er nieuwe onderzoeksvragen, met name in de hoek van de toepassingen en organisatorische vraagstukken. Deze verbreding van het veld heeft geresulteerd in de MSc-opleiding GIMA. GIMA kiest ervoor om bij deze ontwikkelingen passende GI-generalisten op te leiden. Daarbij ligt de nadruk op managementvraagstukken en de geavanceerde (wetenschappelijke) toepassing van GI in verschillende toepassingsdomeinen. De GI-generalist wordt door de opleiding beschreven als een afgestudeerde die kennis en vaardigheden heeft die horen bij een breed veld van GI-toepassingen en die vragen kan beantwoorden die te maken hebben met het management, het onderzoek en de toepassing van GI. Het missiestatement van de opleiding geeft een beschrijving van wat de opleiding wil bereiken: “To provide students from the Netherlands and abroad with an academic, master-level education in state-of-the-art knowledge, skills, and tools of geo-information science and technology with a focus on necessary competences for managing projects, systems and organisations for performing scientific research, and for developing innovative applications.” De afgestudeerden van de opleiding moeten terechtkunnen in drie functiegroepen: • • •
manager van een geo-informatieproject of -afdeling en/of geo-informatie-onderzoekers en/of geo-informatiespecialisten in de toepassingen.
Gedurende de opleiding verwerven de studenten: managementmethoden en -technieken, een gedegen kennis van de toepassing van geo-informatie, de theoretische, technische en methodologische kennis en de vaardigheden die nodig zijn voor wetenschappelijk onderzoek in het veld van de geo-informatie. In de opleiding en examenregeling worden de volgende doelen van de opleiding onderscheiden: “The programme aims to: • • • •
provide specialised knowledge, skills and insights within the field of geo-information, prepare the student for a professional career as an all-round manager of geo-information, prepare the student for a professional career as a specialist in the field of geo-information applications, prepare the students for a career as a researcher in the field of geo-information.”
De opleiding beschrijft in het zelfevaluatierapport diverse procedures die zijn gevolgd om aan te tonen dat de eindtermen aansluiten bij de verwachtingen van vakgenoten en de beroepspraktijk. In de eerste plaats bespreekt het Programme Committee regelmatig de uitkomsten van de studentevaluaties en reviews. Deze evaluatie van de doelstellingen vindt plaats na de stageperioden. Deze evaluaties hebben soms een schriftelijke en soms een mondelinge vorm. De QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
315
studentenpopulatie is internationaal en breed, ervaringen in de stage zijn een goede indicator of de opleiding aansluit bij de verwachtingen betreffende het brede veld van de geo-informatie. In de tweede plaats kent GIMA een breed samengestelde staf uit de verschillende instituten die deelnemen in een groot aantal nationale en internationale organisaties, forums, conferenties en workshops. Dat geeft de staf een goed inzicht van de ontwikkelingen over de volle breedte van het veld. Deze inzichten worden gebruikt om het programma op af te stemmen. In de derde plaats vindt benchmarking plaats met verwante masterprogramma’s elders. De opleiding somt een reeks vergelijkbare opleidingen binnen en buiten Europa op. Karlsruhe; Munster; Lund; Lissabon; Waterloo; Nort West British Columbia; Melbourne; Wuhan en Penn-State University. Deze benchmarking heeft plaatsgevonden aan de hand van de definitie van de ‘Body of Knowledge (2006)’ door het op de Amerikaanse situatie georiënteerde University Consortium for Geographic Information Science (UCGIS). In een bijlage bij het zelfevaluatierapport is een systematische vergelijking opgenomen van de in de UCGIS ‘Body of Knowledge’ gedefinieerde ‘Knowledge areas and units’ en de zes modulen van het GIMaster Planologierogramma. De opleiding heeft de eigen opleiding, en die van de genoemde verwante opleidingen, vergeleken met deze lijst van onderwerpen. Met name op de aspecten: data analysis, data aspects, data modelling GI S&T Society en Organisational and Institutional Aspects onderscheidt de opleiding zich positief ten opzichte van de verwante opleidingen. Het Programme Committee heeft aan de hand van deze vergelijking opnieuw vastgesteld dat GIMA een brede opleiding is, er ontbraken geen aspecten die in de ‘Body of Knowledge’ werden beschreven. In de vierde plaats gaat de opleiding na of de eindkwalificaties ook aansluiten bij de verwachtingen van de beroepspraktijk. Gastdocenten en excursies zijn hier belangrijke indicaties, maar ook de evaluatie van het programma door de Netherlands Geodetic Commission (NCG), een formele raad van de KNAW, resulteert in een bevestiging dat het programma aansluit bij de verwachtingen van professionals in het veld van GI. Daarnaast zijn de doelstellingen van de opleiding beoordeeld in het kader van de interne certificeringprocedure van de Universiteit Utrecht. In bijlage 1 zijn de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding opgenomen. Oordeel De commissie constateert dat de opleiding betrekkelijk brede en misschien niet erg specifieke eindkwalificaties hanteert. Dat past bij de breedte van de functies waarvoor wordt opgeleid. De opleiding kent een duidelijke doelgroep, een internationale groep van, in het algemeen, al in de sector werkende studenten. Technische vaardigheden, methodische verdieping en ook het geo-informatiemanagement komt in de opleiding terug. Geo-informatiemanagement is belangrijk in de opleiding, dat is volgens de commissie uniek. De opleiding was een aantal jaren geleden internationaal een vernieuwend initiatief, inmiddels hebben meer opleidingen dit voorbeeld gevolgd. De wijze waarop de opleiding de doelstellingen heeft getoetst aan de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk is adequaat. De beoordeling door de NCG van de KNAW is positief. Bij 316
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
de internationale benchmarking merkt de commissie wel op dat deze sterk op curriculum en kennisinhoud is gericht en dat een vergelijking van het niveau van de opleidingen nog niet uit de verf komt (zie Algemeen deel). Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Het zelfevaluatierapport geeft een indeling van de eindkwalificaties naar de Dublin-descriptoren. Daardoor wordt een koppeling gelegd tussen de eindkwalificaties en de dimensies van kennis en inzicht, toepassing van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Hieruit blijkt dat de eindkwalificaties het masterniveau beschrijven. De opleiding maakt bij de toedeling van de eindkwalificaties(zie bijlage 1) aan de modulen (zie bijlage 2) een onderscheid tussen de realisatie en de focus van de eindkwalificaties (hieronder vet gedrukt). Tabel 1 Relatie tussen eindkwalificatie, Dublin-descriptoren en modulen Dublin-descriptoren
Eindkwalificaties (zie bijlage 1)
A. Kennis en inzicht B. Toepassing van kennis en inzicht C. Oordeelsvorming D. Communicatie E. Leervaardigheden
Modulen realisatie en focus (focus vet gedrukt) (zie bijlage 2) 1, 3, 4 6
1, 3, 4, 5 2, 3, 4, 6
5 2 7
2, 3, 4, 6 2, 3, 4, 6 1, 2, 3, 4, 5, 6
Oordeel De commissie stelt vast dat GIMA op een professionele wijze een vergelijking heeft gemaakt tussen de eindkwalificaties en de Dublin-descriptoren. Het eindniveau dat in de eindkwalificaties tot uitdrukking komt past duidelijk bij het niveau zoals dat wordt gedefinieerd in de Dublin-descriptoren voor het masterniveau. Typerend voor het masterniveau zijn voor de commissie met name de kennis, inzichten en vaardigheden voor het individueel opzetten, begeleiden en beoordelen van onderzoeksprojecten (1). Verder het kritisch kunnen beoordelen van geo-informatie (5) en het kunnen deelnemen in discussies. Voor deze masteropleiding is het op academisch niveau kunnen functioneren in het veeleisende en dynamische domein van gebruik en toepassing van geo-informatie (6) beslist ook een indicatie dat het hier om een masteropleiding gaat. De wetenschappelijke kwalificaties die hiervoor nodig zijn mogen nog duidelijker worden aangezet. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
317
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Onder Facet 1 en Facet 2 is de onderbouwing gegeven die betrekking heeft op de aansluiting van de eindkwalificaties op de arbeidsmarkt en de wetenschappelijke discipline. De eindkwalificaties corresponderen met de eisen en verwachtingen van de academische GI S&T-gemeenschap en de onderzoeksgemeenschappen. Deze gemeenschappen vragen adequate onderzoeksvaardigheden en een academische houding en het vermogen om een onderzoeksproject op te zetten, uit te voeren en te presenteren in de gemeenschap van GI S&T. Men verlangt tevens dat studenten in staat zijn om de onderzoekprojecten of organisaties te managen. Tevens vereist men dat de studenten innovatief kunnen omgaan met geo-informatie en geo-informatietechnologie. De opleiding GIMA beoogt generalisten af te leveren die aan deze eisen voldoen. Oordeel De commissie heeft hierboven beschreven dat de eindkwalificaties aansluiten bij eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk. De opleiding heeft een internationale benchmarking uitgevoerd. Zoals de opleiding zelf al aangeeft in het zelfevaluatierapport, is GIMA een opleiding die generalisten oplevert. De wetenschappelijke dimensie van deze generalisten is wel beschreven, maar zou nog nader kunnen worden geëxpliciteerd in de eindkwalificaties. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de masteropleiding Geographical Information Management and Applications luidt dat oordeel voldoende.
318
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
2.2.2. Programma Beschrijving van het programma: In bijlage 2 is een beschrijving van het programma opgenomen. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De opleiding GIMA presenteert in het zelfevaluatierapport een evaluatie van de mate waarin de academische kernkwalificaties, zoals die door de Universiteit Utrecht worden gehanteerd, terugkomen in het programma (zie voor de academische kernkwalificaties het opleidingenrapport Sociale geografie en planologie van de Universiteit Utrecht). Daarnaast heeft de opleiding een analyse gemaakt van de wijze waarop de in het QANU-protocol omschreven wetenschappelijke kwalificaties in het programma worden gerealiseerd. Verder worden in zelfstudie een aantal aspecten van de academische vaardigheden en de wetenschappelijke attitude omschreven en wordt nagegaan in welke modulen deze worden geoefend. Hieruit blijkt dat deze academische vaardigheden en de academische kernkwalificaties worden toegepast en geoefend in diverse delen van het programma. In het bijzonder mondelinge presentatie en schrijfvaardigheden komen voldoende aan de orde in het programma. Naar aanleiding van deze analyse is een aantal verbeteringen doorgevoerd: in alle modulen wordt nu aandacht besteed aan de academische vaardigheden, daarnaast wordt in twee modulen aandacht besteed aan academisch schrijven en de kritische beoordeling van literatuur en informatie. Verder is er een voorbereiding op de thesis geïntroduceerd waarin veel aandacht wordt besteed aan onderzoekmethodologie en het adequaat verwerken van onderzoeksinformatie en literatuur. In de voorbereiding op de thesis wordt tevens aandacht besteed aan ethische en normatieve issues. De relatie met het wetenschappelijk onderzoek wordt gelegd door de docenten die allen als onderzoeker actief zijn in het veld van GI S&T. Gegeven de grote variëteit van onderzoeksonderwerpen van de docenten maken de GIMA-studenten kennis met een breed veld van wetenschappelijk onderzoek. De studenten wordt een groot aantal mogelijkheden geboden om zelf wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. In de toepassingsgerichte modulen (2 en 6, zie bijlage 2) wordt van de studenten gevraagd om een wetenschappelijk onderzoek te ontwerpen, uit te voeren en hierover te rapporteren. De studenten verwerven daarnaast state-of-the-art-kennis van methoden en technieken. De studenten worden geconfronteerd met actuele wetenschappelijke kennis. Deze kennis wordt toegepast op realistische praktijkproblemen. De relatie met de praktijk waarvoor wordt opgeleid wordt nog versterkt door de bijdragen van gastdocenten en enkele excursies. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
319
De GI S&T-studenten worden daarnaast gestimuleerd om actief deel te nemen aan relevante conferenties en workshops. Het gezamenlijk werken aan opdrachten en projecten en de discussies tussen studenten dragen bij aan de relatie met de praktijk. Een belangrijk deel van de studenten heeft een functie in het veld van GI. Door de verschillende vormen van inside group discussions kan hiervan optimaal gebruik worden gemaakt. Dit versterkt de uitwisseling van kennis, ervaring en vaardigheden tussen studenten. Door de gesproken studenten wordt het wetenschappelijk karakter van de opleiding onderschreven. Daarbij verwijzen zij naar: het schrijven van papers, review van (wetenschappelijke) artikelen, het maken van een onderzoeksontwerp, literatuurstudie en de verschillende opdrachten waaraan zij moeten werken. Er wordt van studenten gevraagd om een kritische houding te ontwikkelen. De studenten waarmee de commissie sprak zijn van oordeel dat ze worden uitgedaagd om academisch werk te presenteren. De studenten ervaren de verschillen in de achtergrond van de docenten als een meerwaarde. De studenten profiteren daarvan door een betere en bredere begeleiding bij het onderzoek. Oordeel De commissie is overtuigd door de analyse die door de opleiding wordt gepresenteerd. Zowel het wetenschappelijk karakter als de relatie met de academische functies in de beroepspraktijk worden overtuigend aangetoond. De commissie voegt daar nog aan toe dat de opleiding GIMA aansluit bij het relevante onderzoek op dit gebied in Nederland. De opleiding sluit ook goed aan bij dat onderzoek. Studenten hebben de unieke mogelijkheid om met de volle breedte van dat onderzoek in contact te komen. De aansluiting met de beroepspraktijk wordt nog onderstreept door het gegeven dat de afgestudeerden gegarandeerd een baan vinden in het veld van GI S&T. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving De masteropleiding GIMA is vanuit een aantal duidelijk geformuleerde doelstellingen ontworpen door de deelnemende instituten. De uitwerking van de modulen is bij diverse gelegenheden besproken in het Programme Committee, waarbij is vastgesteld dat de doelstellingen en de beoogde eindkwalificaties in voldoende mate aan de orde komen in de modulen. Deze evaluaties hebben tevens tot een aantal bijstellingen geleid. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport een analyse van de wijze waarop de eindkwalificaties in het programma worden gerealiseerd. In tabel 1 (zie facet 2) wordt de relatie tussen de eindkwalificaties en de modulen 320
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
schematisch weergegeven. In de eerste plaats wordt van de GIMA-afgestudeerde verwacht dat hij/zij voldoende specialistische kennis en onderzoeksvaardigheden heeft in de Geografische Informatie Technologie. Met name de modulen 1 en 5 dragen bij aan de realisatie van deze kwalificatie. Module 1 geeft een overzicht van de relevante methoden en technieken. Module 5 verschaft een verdieping van een aantal van deze methoden en technieken. De studenten wordt in de laatste module de mogelijkheid geboden om te kiezen uit enkele van de methoden. De tweede doelstelling is dat de afgestudeerde deze methoden en technieken (M&T) vaardigheden kan toepassen in een variëteit van velden. Zij moeten zich bewust zijn van de toepassingsmogelijkheden van de technieken en tevens is staat zijn om GI-projecten kritisch te beoordelen. Deze kwalificaties komen met name in de modulen 2 en 6 aan de orde. In module 2 werken de studenten aan een gestructureerd realistisch praktijkprobleem. In module 6 wordt van studenten gevraagd om meer zelfstandig een project te ontwerpen en dit uit te voeren. De kritische beoordeling van GI toepassingen komt met name aan de orde in beide modulen door mid-term papers en de end-term peer review van de onderzoeksprojecten. De derde kwalificatie: het managen van GI (technologie) in organisaties en op projectbasis, komt in de modulen 3 en 4 aan de orde. In module 3 wordt met name aandacht besteed aan management van GI in organisaties. In module 4 ligt de nadruk op management van GI in projecten. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als: timemanagement, kwaliteitszorg en budgettering. Met name de thesis en de stage dragen bij aan de toepassing en synthese van kennis en vaardigheden en attituden. Tijdens de stage werken studenten in een praktijkomgeving aan een praktijkprobleem. De thesis vraagt van de studenten om zelfstandig een wetenschappelijk onderzoeksproject af te ronden. Het zelfevaluatierapport geeft tevens een analyse van de uitwerking van de eindkwalificaties in de leerdoelen van de individuele modulen. Oordeel De commissie stelt vast dat de opleiding de eindkwalificaties heeft vertaald naar gedetailleerde leerdoelen per individuele module. De leerdoelen van alle modulen dekken de eindkwalificaties op een adequate wijze. De leerdoelen laten daarnaast zien dat er gedurende het programma een opbouw bestaat in het verwerven van de eindkwalificaties. In de eerste modulen wordt basiskennis bijgebracht om die vervolgens te verdiepen en te werken aan een specialisatie. Die opbouw geldt tevens voor de vaardigheden, die aanvankelijk onder begeleiding worden toegepast om in latere modulen meer zelfstandigheid van studenten te vragen. Studenten verwerven aan het einde van de opleiding het masterniveau. De opleiding heeft tevens laten zien dat de opbouw van het programma in het algemeen systematisch aansluit bij de clusters van eindkwalificaties en rollen in het GI S&T-veld waarvoor de student wordt opgeleid. De leerdoelen per module zijn voor de student bekend, zij worden op Blackboard vermeld. Studenten weten wat van hen verwacht wordt. De inhoud van de modulen en de opdrachten sluiten aan bij de leerdoelen. De opleiding vraagt van studenten om bij de start met de opleiding in een essay aan te geven wat de persoonlijke leerdoelen zijn. Vanuit deze intake wordt een verband gelegd met de doelstellingen van de opleiding. De opleiding waarborgt op die wijze een goede aansluiting tussen de individuele leerdoelen en die van de opleiding. De commissie concludeert dat de opleiding aan de criteria voor dit facet heeft voldaan. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
321
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Onder Facet 5 is al beschreven dat de opleiding in diverse opzichten een cumulatieve structuur heeft. Zo volgt module 5 (advanced M&T) op module 1 (basic M&T). Maar ook in andere opzichten is de opbouw aanwezig. Zo volgt module 2 (basic applications) op module 1 (basic M&T) waar module 6 (advanced applications) weer op voortbouwt, waarbij de verdieping van M&T in module 5 kan worden meegenomen. De twee managementmodulen 3 en 4 (organisation and project) hebben een arbitraire volgorde, maar vullen elkaar wel aan. De stage en de thesis bieden de mogelijkheid om de verworven kennis en vaardigheden in de praktijk en in wetenschappelijk onderzoek toe te passen. In de studiegids wordt aan de studenten een volgorde van de modulen voorgeschreven. De examencommissie behandelt aanvragen om hier een uitzondering op te maken. De samenhang is onderwerp van bespreking tijdens de bijeenkomsten van de GIMA-docenten, mede aan de hand van de resultaten van de studentevaluaties. Voorts bespreekt het Programme Committee de structuur en de inhoud van de opleiding, eveneens aan de hand van de uitkomsten van de evaluaties. Eventueel kan de Programme Board verbeteringen aanbrengen naar aanleiding van de uitkomsten van deze evaluaties. De studenten melden dat zij de opbouw in het programma duidelijk herkennen. Binnen die structuur ervaren zij voldoende mogelijkheden om een eigen specialisatie te ontwikkelen, die in veel gevallen aansluit bij hun werksituatie. Oordeel De commissie is van oordeel dat het programma voldoende samenhang kent. Dat blijkt uit de opbouw van basale kennis en vaardigheden naar geavanceerde kennis en vaardigheden. De toename in complexiteit van de praktijkproblemen waaraan de studenten werken, de structurering en begeleiding van deze praktijkopdrachten en de uitdaging die studenten wordt geboden in de stage en de thesis die als een wetenschappelijke meesterproef wordt beschouwd. Door de opdrachten en projecten komt een brede reeks van praktijksituaties aan de orde. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De studenten waarmee de commissie sprak melden desgevraagd dat de studielast van twintig uur per week overeen komt met de geprogrammeerde studielast. De evaluaties bevestigen dat. De opleiding besteedt in het zelfevaluatierapport wel aandacht aan de situatie van studenten die naast de studie een baan hebben van vier dagen in de week en een gezin. Deze studenten 322
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
hebben soms moeite om voldoende tijd aan de studie te besteden. De opleiding biedt deze studenten de mogelijkheid om voor behaalde modulen certificaten te verkrijgen. Aan de studeerbaarheid van de opleiding wordt veel aandacht besteed. Dat komt ook tot uitdrukking in de studentevaluaties waaruit blijkt dat studenten de studeerbaarheid als voldoende of goed beoordelen, zowel voor de deeltijd- als voor de voltijdstudenten. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport één module aan die door de studenten als erg technisch wordt ervaren. Studenten hebben soms moeite om deze module met een positief resultaat af te ronden. Om studievertraging te voorkomen maakt de examencommissie hier in sommige gevallen een uitzondering door een van de regels afwijkende volgorde van modules toe te staan. Oordeel De commissie heeft kunnen vaststellen dat de studenten unaniem van oordeel waren dat de studielast overeenkomt met de geprogrammeerde last van 120 EC. De evaluaties onderschrijven dit. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat de examencommissie maatwerk kan leveren. De didactische vorm van het blended learning geeft studenten, binnen bepaalde grenzen, de mogelijkheid om de eigen studietijd te kiezen. De commissie stelt vast dat er geen onnodige factoren zijn die de studievoortgang belemmeren. De opleiding besteedt voldoende aandacht aan de studeerbaarheid van het programma. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De opleiding wordt gevolgd door twee categorieën studenten. In de eerste plaats mid-career professionals die door de werkgever worden ondersteund om zich door middel van de opleiding nieuwe vaardigheden en kennis eigen te maken. De tweede groep bestaat uit studenten die direct instromen uit een voorgaande studie, meestal een bachelor- of masterprogramma. Inmiddels schrijven steeds meer buitenlandse studenten zich in voor het programma. Waren dat in 2003 nog twee buitenlandse studenten op een totaal van vijftien deelnemende studenten, in 2006 zijn het zes buitenlandse studenten in een cohort van negentien studenten. De MSc GIMA-toelatingscommissie gaat drie toelatingscriteria na. Om te worden toegelaten tot de opleiding moeten de studenten voldoen aan de volgende criteria: • in het bezit zijn van een bachelorgraad in een van de geografische studies of enig relevant veld van studie (geodesie, geografie, planologie, cartografie, milieuwetenschappen, et cetera); • basis theoretische en praktische kennis en vaardigheden in GI S&T, praktijk- en werkervaring strekken tot aanbeveling; • beheersing van de Engelse taal in schrift en spraak. De eerste eis wordt getoetst door het bureau inschrijving van de penvoerdende universiteit in samenwerking met het NUFFIC. Het tweede vereiste wordt getoetst door de voorkennis te QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
323
vergelijken met de inhoud van het ITC-boek ‘Principles of GIS’. Studenten die hierin deficiënties vertonen wordt aangeraden om dit boek te bestuderen, omdat module 1 deze voorkennis veronderstelt. Van studenten wordt verder verwacht dat zij basisvaardigheden hebben op de computer. Van alle buitenlandse kandidaten wordt verwacht dat zij een bewijs van taalvaardigheid overleggen dat overeenkomt met een TOEFL-test of vergelijkbare test. De opleiding heeft een minimum score vastgelegd. Studenten worden zorgvuldig voorgelicht over de inhoud en het arbeidsmarktperspectief van de studie. Inschrijvers worden in de gelegenheid gesteld om een individueel gesprek te voeren met de programmadirecteur. Om na te gaan of de opleiding aansluit bij de persoonlijke verwachtingen en leerdoelen van de student vindt in de eerste module met iedere student een intake/beoordelingsgesprek plaats met de voorzitter van de Programme Board en de onderwijsdirecteur. Aan de orde komen de verwachtingen van de student en er wordt besproken of zich bijzondere bottlenecks kunnen voordoen. De opleiding constateert wel dat ondanks deze maatregelen sommige studenten met onjuiste verwachtingen beginnen met de studie. De studielast kan tegenvallen en voor studenten met een bachelordiploma in een van de sociale wetenschappen kunnen de technische aspecten van de studie een struikelblok vormen. De totale instroom van studenten schommelt over de jaren rond de twintig studenten. De opleiding is alleen als deeltijdopleiding gestart. In 2004 werden ook voltijd studenten toegelaten tot de studie. In 2004 waren dat zes studenten, 2005 kende elf startende voltijdstudenten en in 2006 begonnen vijf voltijdstudenten. Oordeel De commissie is van oordeel dat de opleiding adequate toelatingseisen hanteert en die goed toepast op de instromende studenten. De voorlichting aan aankomende studenten is adequaat, er wordt een realistisch beeld van de opleiding gegeven. Bij de start van de studie worden individuele gesprekken met de startende studenten gevoerd om de verwachtingen af te stemmen. Deze gesprekken worden door de studenten gewaardeerd en dragen ertoe bij dat zij individuele leerdoelen voor de opleiding formuleren. De commissie vraagt zich wel af of bij sommige studenten deficiënties in de technische vaardigheden niet eerder zouden moeten worden vastgesteld. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de masteropleiding Geographical Information Management and Applications omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
324
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
Oordeel Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding presenteert in de zelfstudie drie uitgangspunten van het didactisch concept: • • •
de blended learning aanpak; toenemende keuzevrijheid voor de studenten; toepassingsgerichtheid.
Blended learning bestaat uit afstandsonderwijs aangevuld met contactonderwijs. Iedere module wordt gestart met een aantal contactdagen die zijn bedoeld om de studenten te introduceren in de stof, gastcolleges en in sommige gevallen ook excursies. De module wordt afgesloten met een tweedaagse periode waarin de toetsing plaatsvindt en de projecten worden gepresenteerd en beoordeeld door middel van peer review. De tussenliggende periode bestaat uit afstandsleren. In het algemeen werken studenten samen aan een opdracht en krijgen zij daarop commentaar van de begeleiders via elektronische weg. Het studiemateriaal is op Blackboard beschikbaar. De studenten en docenten hebben langs diverse elektronische wegen contact. Door de goede mogelijkheden om te communiceren is er volgens de opleiding sprake van mutual learning. De elektronische leeromgeving wordt intensief gebruikt door de studenten. Het concept van blended learning wordt door de studenten gewaardeerd. De contactdagen worden door de studenten gewaardeerd, deze dagen zijn belangrijk om de medestudent te leren kennen. Onder Facet 6 ‘Samenhang van het programma’ is de toename van de keuzevrijheid in het programma al beschreven. In de eerste modulen worden de stof en de opdrachten nog zeer gestructureerd aangeboden. In de latere modulen is er meer keuzevrijheid en wordt de begeleiding ook minder strikt. De stage en de thesis bieden de student de mogelijkheid om zelfstandig aan een onderwerp te werken in een werkomgeving die zij zelf hebben gekozen onder supervisie van een tutor. Een belangrijk deel van de tijd wordt door studenten besteed aan het uitvoeren van case studies. Daarnaast bestaan twee modulen (2 & 6) voor een belangrijk deel uit het uitvoeren van een GI-project. In de M&T-modulen wordt van studenten gevraagd om diverse opdrachten uit te voeren. De opleiding bewaakt de kwaliteit en vraagstelling van de stage en de thesis door een procedure van goedkeuring door de examencommissie. Daarvoor zijn aanvraagformulieren beschikbaar die duidelijk aangeven welke eisen worden gesteld. Daarnaast is er op Blackboard een lijst beschikbaar van mogelijke stageplaatsen en scriptieonderwerpen. Tijdens de stage wordt de student begeleid door een docent van de opleiding.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
325
Het schrijven van de thesis is gestructureerd. Studenten schrijven een onderzoeksontwerp en presenteren tweemaal: eenmaal halverwege de periode en vervolgens de eindresultaten. Gedurende de contactdagen wordt aandacht besteed aan onderzoeksmethodologie. Tijdens het schrijven van de thesis is er op verschillende momenten overleg met de begeleider. Oordeel De commissie constateert dat er veel waardering is voor het concept van blended learning bij de studenten en de docenten. Het maakt het mogelijk om te werken met een internationale groep studenten en sluit goed aan bij de doelgroep die voor een deel bestaat uit mid-career studenten. Zowel de contactdagen als het afstandsleren zijn goed gestructureerd. De elektronische leeromgeving en het studiemateriaal en de opdrachten die daarop worden gepresenteerd zijn afgestemd op het afstandsleren. De opleiding maakt gebruik van de mogelijkheden van de techniek, bijvoorbeeld door het gebruik van e-boeken en door het inzetten van de vele elektronische communicatiemiddelen die beschikbaar zijn. De verworven kennis wordt in de opleiding intensief toegepast op relevante en realistische praktijkproblemen. Dit draagt bij aan het realiseren van de eindkwalificaties. De commissie waardeert de wijze waarop het didactisch concept aansluit bij de eindkwalificaties van de opleiding en de doelgroep. Dit concept is adequaat uitgewerkt in de modulen en de elektronische leeromgeving. Het didactisch concept is herkenbaar en werkt. De kwaliteit van de stage en de thesis wordt goed bewaakt en er vindt zorgvuldige begeleiding plaats. De studenten merken wel op dat de praktijkproblemen die in de opleiding en in de opdrachten aan de orde komen veelal betrekking hebben op een Nederlands onderwerp. Het internationale karakter van de opleiding zou in de keuze van de casuïstiek meer tot uitdrukking mogen komen. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De toetsing bij de opleiding GIMA is gevarieerd. Er wordt gebruikgemaakt van geslotenboektentamens, opdrachten die het bestuderen van de stof ondersteunen, gestructureerde case studies, projecten waarin de verworven kennis en vaardigheden worden toegepast, oefeningen om de kennis en vaardigheden te testen, project presentaties, peer review en counter groups om de studenten een kritische houding bij te brengen, literatuurstudie, het schrijven van reports, hertentamens en in sommige gevallen een digitale tentaminering op de universiteit zelf. De opleiding GIMA hanteert, evenals de Utrechtse Sociale Geografie-opleidingen, structureel meerdere toetsmomenten per module. Bij het uitvoeren van projecten worden het onderzoeksvoorstel, de mid-term analyse en een eindpresentatie als toetsmomenten beschouwd. De kwaliteit van de toetsen wordt gewaarborgd door de collegiale reflectie binnen de modulegroep die bestaat uit de docenten die het onderwijs verzorgen. De stafleden zijn daarnaast 326
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
allen gekwalificeerd voor het onderwijs op masterniveau. Toetsing is een onderwerp dat wordt besproken op de (half )jaarlijkse bijeenkomsten van de docenten. Verder wordt er in de evaluaties van de modulen gevraagd naar de aansluiting van de toetsing op de behandelde stof. Deze evaluaties worden in de programmacommissie besproken. Er zijn mogelijkheden om in beroep te gaan tegen de beoordeling bij de examencommissie, de studenten worden geïnformeerd over deze regelingen. De beoordeling van de stage vindt plaats door de begeleider van de opleiding en de organisatie waarvoor het onderzoek is uitgevoerd. In sommige gevallen, wanneer de stage in het buitenland heeft plaatsgevonden, moet de begeleider afgaan op de informatie die door de stageverlenende organisatie wordt verstrekt. De thesis wordt op drie momenten beoordeeld. In de eerste plaats wanneer het onderzoeksvoorstel wordt goedgekeurd door de thesiscoördinator. Het tweede moment is wanneer de studenten een voortgangspresentatie geven voor de medestudenten. Aan het einde van het project moeten de resultaten gepresenteerd worden voor medestudenten en docenten. De goedkeuring van de thesis wordt beoordeeld door de examencommissie. De thesis wordt altijd tevens beoordeeld door een docent van een ander instituut dan dat waar de begeleider vandaan komt. Bij de beoordeling is in elk geval een hoogleraar betrokken. Oordeel De commissie heeft aan de hand van het materiaal op Blackboard, de evaluaties en de gesprekken met studenten en docenten kunnen vaststellen dat de toetsing gevarieerd is en aansluit bij de leerdoelen van de modulen. De beoordeling wordt zorgvuldig uitgevoerd. Studenten krijgen voldoende feedback op hun werk, zij melden dat ze vrijwel iedere week een opdracht moeten inleveren waar zij feedback op krijgen. De commissie heeft de toetsen bestudeerd en vastgesteld dat deze toetsen van een goed niveau zijn. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de masteropleiding Geographical Information Management and Applications luidt dat oordeel voldoende.
5.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De voorgeschreven bijlage in het zelfevaluatierapport bevat een overzicht van de wetenschappelijke staf van de opleiding. In het totaal 28 docenten uit de deelnemende instituten treden QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
327
op als docent in het programma. tweederde van deze docenten is gepromoveerd. De overige docenten zijn voor een belangrijk deel promovendi. De docenten zijn betrokken bij fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek en advieswerk. De docenten zijn betrokken bij grote Europese projecten, het Nederlandse BSIK-RGI programma, de onderzoeksschool Nethur, et cetera. Deze onderzoeksprogramma’s worden in belangrijke mate extern gefinancierd. De partnerinstituten hebben ieder een eigen focus op het veld van GI, daarmee wordt tevens voorzien in een brede expertise die de doelstellingen van de opleiding dekt. De hoogleraren die bij het programma betrokken zijn nemen eveneens deel aan de introductiemodulen. Daarnaast worden in het onderwijs vele voorbeelden uit het onderzoek, onder andere als case study door de studenten bestudeerd. De studenten waarderen de kwaliteit van de docenten, zij herkennen de verschillende achtergronden in het onderzoek. Studenten bevestigen dat zij door de docenten worden uitgedaagd om een wetenschappelijke houding te ontwikkelen. Oordeel De commissie stelt vast dat de docenten van de opleiding uit de vier instituten brede en goede expertise bijeenbrengen van het onderzoek op het terrein van geo-informatie in Nederland. De grote onderzoeksprogramma’s en de onderzoeksscholen waar de docenten bij zijn betrokken voeren innovatief, fundamenteel en toegepast onderzoek uit. De onderzoeksomgeving waar de docenten uit voorkomen biedt een mooi scala van fundamenteel en toegepast onderzoek. Van de ‘trekkers’ en seniores van het programma horen een aantal onder hen op wetenschappelijk vlak niet alleen tot de Nederlandse top maar ook tot de internationale. Het is de commissie bekend dat een aantal van de niet-gedoctoreerden zich op internationale congressen ook (al) actief hebben opgesteld. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De staf is opgebouwd vanuit het beginsel dat ieder van de deelnemende instituten 25% van de wetenschappelijke staf levert. De inzet van de docenten wordt berekend aan de hand van het aantal studenten en de interne verdeelmodellen. Dit resulteert in een stafinzet die onrealistisch is wanneer in ogenschouw wordt genomen dat het programma nog volledig ontwikkeld moest worden. Dit is enerzijds opgevangen door een grote en enthousiaste inzet van de betrokken docenten, anderzijds heeft een extra financiële injectie plaatsgevonden door de penvoerende universiteit. De staf-studentratio loopt van 2003 tot 2006 op van 1:33 tot 1:44. In dezelfde periode loopt het aantal ingeschreven studenten op van 15 tot 62.
328
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
Tabel 2: Beschikbaar personeel voor de opleiding GIMA in 2005 Categorie Hl Uhd Ud (1) Promovendi Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Gepromoveerden in %
Aantal Fte’s Aantal Fte’s Aantal Fte’s 5 0,07 5 0,07 4 0,19 4 0,19 19 0,99 4 0,16 23 1,15 28
1,25
4
0,16
32
1,41
100% 100% 48% 65%
1) inclusief docent-onderzoekers (do)
De docenten bespreken de werkdruk onderling en nemen maatregelen om daar zo goed mogelijk mee om te gaan. Zo worden er perioden afgesproken waarin één betreffend staflid als moderator optreedt op de discussion boards binnen de elektronische leeromgeving. Daarnaast wordt de reistijd niet meegenomen in de calculaties. Als oplossing voor het probleem van de werkdruk is de opleiding genoodzaakt om de inzet per module terug te brengen. Hierdoor wordt het oorspronkelijke uitgangspunt dat de vier instituten vertegenwoordigd moeten zijn in iedere module verlaten. De penvoerende universiteit verzorgt de coördinatie en communicatie van de opleiding. Oordeel De commissie neemt waar dat de werkdruk in de GIMA-opleiding hoog is. Het gedeeltelijk aanbieden in de vorm van afstandsonderwijs biedt enig soulaas. De opleiding is zorgvuldig ontworpen en het gestructureerde materiaal ondersteunt de zelfstudie van de studenten. De coördinatie en (technische) ondersteuning van de opleiding zijn op orde. De studenten zijn van oordeel dat zij goed worden begeleid. Zij gebruiken Blackboard, maar hebben ook regelmatig informele communicatie met de docenten. De commissie constateert wel dat de opleiding op het oorspronkelijke uitgangspunt dat docenten uit alle deelnemende instituten betrokken zijn bij iedere module moet inleveren, maar hoopt dat een groei van het studentenaantal in de toekomst meer mogelijkheden zal geven. De staf-studentratio is niet eenvoudig te beoordelen. In de eerste plaats studeert circa tweederde van de studenten in deeltijd. Ten tweede bestaan er voor afstandsonderwijs geen normen waarop de commissie haar oordeel kan ijken. De commissie komt op grond van het gegeven dat een belangrijk deel van de studenten in deeltijd studeert tot een voldoende oordeel. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
329
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Ieder van de deelnemende instituten heeft deskundigheidsbevorderingsprogramma’s voor de wetenschappelijke staf. De Universiteit Utrecht hanteert het kwalificatiesysteem voor zowel onderwijs als onderzoek. Bij het ITC krijgen de medewerkers individuele mogelijkheden om de onderwijsvaardigheden te verbeteren en te oefenen. De TUD hanteert eveneens eisen op het gebied van onderwijsvaardigheden als onderdeel van de kwalificatiestructuur. In Wageningen geldt de verplichting om een didactische training te volgen. De deelnemende universiteiten evalueren de onderwijskundige vaardigheden van de docenten. De functioneringsgesprekken worden gevoerd met de hoogleraar in het eigen instituut. GIMA voert echter ook een eigen beleid om docenten te beoordelen en eventueel te vervangen. Het didactisch concept heeft aanvullende scholing gevergd. Er zijn workshops georganiseerd. Daarnaast had ITC inmiddels ervaring opgebouwd met afstandsonderwijs. De opleiding heeft zich georiënteerd op het afstandsonderwijs van de Penn State University, die vooraanstaand is op dit terrein. De docenten melden aan de commissie dat het ook learning on the job is. Docenten bouwen ervaring op en wisselen ervaringen uit. Er vindt intercollegiale uitwisseling van vaardigheden plaats tijdens de docententerugkomdagen. Er wordt met nieuwe communicatiemogelijkheden geëxperimenteerd, bijvoorbeeld online vergaderen, met behulp van een webcam. Maar ook wordt gebruikgemaakt van videoconferencing. De ICT-infrastructuur is goed verzorgd en werkt goed. De docenten hebben cursussen gevolgd in het gebruiken van Blackboard. Oordeel De deelnemende instellingen hebben een adequaat beleid om de kwalificaties van de docenten te bewaken. Daarnaast hebben de programmaraad en de programmadirecteur van de opleiding eigen mogelijkheden om de kwaliteit te waarborgen. De docenten van de opleiding GIMA hebben zich bekwaamd in blended learning. Een deel van de docenten had al ervaring met afstandsleren. Uit de gesprekken met de docenten blijkt dat het docententeam zich enthousiast inzet om het didactisch concept te realiseren en daar een gedeelde opvatting over heeft. De commissie is van oordeel dat het personeel gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de masteropleiding Geographical Information Management and Applications luidt dat oordeel voldoende.
330
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
5.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Gedurende de perioden van afstandsleren worden door de studenten alleen de ICT-faciliteiten gebruikt. Gedurende de contactdagen worden de faciliteiten van de participerende instituten intensief gebruikt. Die faciliteiten zijn adequaat. In Utrecht heeft de commissie een fraai GISlab bezocht, dat ook door GIMA-studenten kan worden gebruikt. De ICT-faciliteiten (gehost door ITC) werken goed, er zijn geen bijzondere problemen. Op het elektronische platform zijn vele voorbeelden van GI-gerelateerde software beschikbaar. Het programma Blackboard is de digitale leeromgeving van ITC, deze omgeving wordt door GIMA gebruikt en is tevens het communicatiemedium tussen studenten en docenten. De studenten krijgen de beschikking over een studentenlicentie voor de ArcGIS-software. De studenten krijgen daarnaast een studentenaccount van de Universiteit Utrecht (MyUU) en ITC. Zij kunnen hierdoor gebruikmaken van de (digitale) universiteitscollecties. Boeken kunnen via het interbibliothecaire leenverkeer worden aangevraagd. De opleiding merkt in de zelfstudie wel op dat studenten in derdewereldlanden in sommige gevallen niet kunnen beschikken over de noodzakelijke apparatuur om goed te kunnen werken met de elektronische leeromgeving: breedbandverbinding, geavanceerde computer. De opleiding probeert hiervoor in individuele gevallen een oplossing te vinden. Oordeel De commissie stelt met genoegen vast dat de Blackboard-omgeving geen technische problemen kent. De studenten wordt een geavanceerde en goed ontwikkelde elektronische leeromgeving geboden (zie ook Facet 10). Verder beschikken zij over de faciliteiten van de reguliere studenten, zoals het studentenadministatiesysteem Osiris en de universiteitsbibliotheek. Het gebruik van Osiris is niet zonder problemen (zie het beoordelingsrapport Utrecht). De contactdagen vinden plaats in één van de partnerinstituten, deze instituten beschikken over een geavanceerde GIS-infrastructuur. De commissie heeft zich wel afgevraagd of de reiskosten en verblijfskosten die buitenlandse studenten hebben om naar de contactdagen te komen geen struikelblok kunnen vormen. Daarvoor heeft de opleiding geen beurzen beschikbaar. De studenten waarmee de commissie heeft gesproken vertelden dat op dit moment bij hen geen concrete problemen in dit opzicht bekend zijn. Verschillende buitenlandse studenten blijken ervoor te kiezen om gedurende de studie tijdelijk in Nederland te verblijven. Voor studenten buiten de EU kunnen de kosten en het visum een probleem vormen. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
331
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De begeleiding van studenten wordt gekenmerkt door een ‘opendeurpolitiek’, zowel fysiek als elektronisch. De studentenpopulatie is nog beperkt in omvang, waardoor de relatie informeel en open is. Tijdens de contactdagen wordt voorzien in spreekuren op locatie. De studenten worden begeleid bij het inrichten van een studieloopbaan. Bij de intake van studenten wordt daarmee een begin gemaakt (zie Facet 8 instroom). De onderwijsdirecteur treedt op als studieadviseur. Ieder module kent een modulecoördinator en een tweede coördinator, die verantwoordelijk zijn voor het verzorgen van de module. De docenten treden op als begeleiders van de studenten. De keuze van de stage wordt begeleid door de stagecoördinator. De studenten kunnen gebruikmaken van zijn grote netwerk van mogelijke stageorganisaties. Gedurende de stage is één GIMA-docent verantwoordelijk voor de begeleiding. De thesisbegeleiding vindt plaats door een van de docenten van GIMA, hierbij is altijd een hoogleraar betrokken. Studenten weten de weg naar de GIMA administration te vinden en worden hier goed geholpen. De technische ondersteuning bij de elektronische leeromgeving wordt verzorgd door ITC. Er wordt aandacht besteed aan de introductie van de studenten. De contactdagen zijn belangrijk, zowel informatief als sociaal. Het is belangrijk voor de studenten om elkaar te ontmoeten, omdat zij gedurende de modulen moeten samenwerken. Oordeel De studiebegeleiding is helder gestructureerd. Studenten weten wie verantwoordelijk is voor bepaalde aspecten van de begeleiding. Studenten melden aan de commissie dat de begeleiding goed functioneert. De contactdagen hebben voor hen ook een belangrijke sociale rol. De informatievoorziening functioneert goed. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: goed.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de masteropleiding Geographical Information Management and Applications luidt dat oordeel voldoende.
332
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
5.5.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De opleiding heeft de inrichting van de kwaliteitszorg duidelijk beschreven in het zelfevaluatierapport en de studiegids. Die kwaliteitszorg is cyclisch ingericht. Daarbij zijn de verantwoordelijkheden duidelijk verdeeld over de betrokkenen. Als voorbeeld wordt de module-evaluatie beschreven. Aan het einde van de module wordt de module geëvalueerd met een standaard evaluatieformulier. De stage en de thesis worden met daarop afgestemde formulieren geëvalueerd, waarbij ook naar de waardering van de begeleiders wordt gevraagd. De modulecoördinator voert deze evaluatie uit. De modulecoördinator reageert op de resultaten van de evaluatie. Dit resulteert in een evaluatierapport dat naar de onderwijsdirecteur wordt gestuurd en besproken wordt in het Programme Committee. Het evaluatierapport wordt gepubliceerd op Blackboard. Wanneer er verbeteringen noodzakelijk zijn, bespreekt de onderwijsdirecteur dat met de modulecoördinator. Naast de evaluatie van de modulen vinden er evaluaties plaats per academisch jaar en van het programma als geheel. De opleiding heeft op verzoek van de commissie een set duidelijke streefdoelen geformuleerd, die betrekking hebben op: de instroom, het evenwicht tussen Nederlandse en buitenlandse studenten, de drop-out rate en studievertraging, de uitwisseling van best-practices op het gebied van e-learning binnen de staf, contacten met alumni, het terugbrengen van de tijd die beschikbaar is voor het management van de opleiding, het uitwerken van de samenwerking binnen één opleiding, de financiële zekerheden onder het programma en het niveau van de afstudeerwerken. Oordeel De commissie waardeert de systematische opzet van de kwaliteitszorg. De uitvoering daarvan vindt op diverse niveaus plaats. De evaluatieformulieren zijn beschikbaar, uitvoering vindt periodiek plaats, de verantwoordelijkheden zijn duidelijk belegd en de uitvoering vindt zorgvuldig plaats. Het zelfevaluatierapport en de gesprekken met de studenten en docenten hebben de commissie ervan overtuigd dat de opleiding een goed beeld heeft van de sterke en zwakke kanten van de opleiding. Daarnaast zijn er gedeelde uitgangspunten voor de opleiding en committeren de docenten zich aan het realiseren van die doelstellingen. De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende ambitieuze streefdoelen heeft geformuleerd. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De opleiding GIMA wordt periodiek geëvalueerd op drie niveaus: de individuele modulen, het academisch jaar en het programma als geheel. In het zelfevaluatierapport worden diverse QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
333
concrete verbeteringen beschreven om geconstateerde tekortkomingen weg te nemen. In het eerste jaar bleek dat de studielast in enkele modulen te hoog of te laag was. Dit is bijgesteld. Daarnaast waren er problemen met vervanging van zieke modulecoördinatoren. Om dit op te vangen zijn er vervangende coördinatoren aangesteld. De opleiding is, om studievertraging tegen te gaan, striktere deadlines gaan hanteren. De opleiding heeft de kwaliteitszorg procedureel duidelijk ingericht. De opleiding wordt periodiek geëvalueerd en de evaluatieresultaten worden besproken. Wanneer er verbeteringen noodzakelijk zijn, dragen de Programme Board, opleidingscommissie (Programme Committee) en de onderwijsdirecteur daarvoor zorg. Oordeel De kwaliteitszorg van de opleiding is cyclisch ingericht, met duidelijke verantwoordelijkheden voor personen en commissies. De commissie heeft geconstateerd dat de docenten een gedeelde opvatting hebben over de uitgangspunten van de opleiding, samenwerken bij het invullen van het didactisch concept en gestructureerd gebruikmaken van evaluatieresultaten bij het verbeteren van de opleiding. De studenten zijn van oordeel dat de opleiding geconstateerde tekortkomingen of onjuiste wederzijdse verwachtingen goed aanpakt. De opleiding is nog maar nauwelijks uit de fase van ontwerp en ontwikkeling. Daarbij past een zorgvuldige reflectie op het bereiken van de beoogde doelstellingen. De commissie neemt waar dat de leiding van de opleiding en de docenten hier voldoende aandacht aan besteden. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De staf is uiteraard op verschillende manieren bij de kwaliteitszorg betrokken. In de eerste plaats door de halfjaarlijkse docentenbijeenkomsten, maar tevens in allerlei andere hoedanigheden, als modulecoördinator, als lid van de opleidingscommissie, gesprekken met de modulecoördinator en de programmadirecteur, et cetera. De studenten worden systematisch betrokken bij de verschillende vormen van evaluatie. De opleiding hecht grote waarde aan de evaluatie door de studenten. Studenten zijn tevreden over de invloed die zij kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de opleiding. Daarnaast hebben de studenten een aantal vertegenwoordigers in de opleidingscommissie. De opleiding heeft nog maar enkele alumni. Uit de door de opleiding geformuleerde streefdoelen wordt duidelijk dat de opleiding veel waarde hecht aan de contacten met alumni. Deze worden als ambassadeurs van de opleiding beschouwd. Zij zullen betrokken worden als leden van een adviesraad om te reflecteren op het programma en aanpassingen in dat programma. Bij de bespreking van onderwerp 1 Doelstellingen is aan de orde geweest op welke wijze de opleiding de beroepspraktijk heeft betrokken bij het vaststellen van de eindkwalificaties van de 334
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
opleiding. Daarnaast onderhoudt de staf gestructureerde contacten met het veld. Gastdocenten worden betrokken bij de beoordeling van de opleiding. Oordeel De commissie constateert dat studenten en docenten structureel bij de kwaliteitszorg zijn betrokken. Door de recente start van de opleiding zijn er nog maar weinig afgestudeerden. De feitelijke betrokkenheid kan dus pas in de toekomst worden vastgesteld. De beroepspraktijk is betrokken bij het vaststellen van de doelstellingen. De opleiding betrekt studenten, docenten en de beroepspraktijk voldoende bij de interne kwaliteitszorg. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de masteropleiding Geographical Information Management and Applications luidt dat oordeel voldoende.
5.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In augustus 2006 zijn de eerste studenten afgestudeerd en in december 2006 volgt de tweede lichting afstudeerders. De commissie heeft eveneens de masterscripties van de studenten die in het voorjaar van 2007 zijn afgestudeerd bij de beoordeling kunnen betrekken. De opleiding heeft, als onderdeel van de kwaliteitszorg, een evaluatie uitgevoerd onder de afstudeerders. In het algemeen blijken de studenten van oordeel dat zij de domeinspecifieke competenties goed hebben kunnen verwerven. De opleiding signaleert dat de studenten het eerste subdomein meer uiteenlopend beoordelen dan de overige subdomeinen. Dit domein betreft de meer fundamentele, filosofische en kennistheoretische vragen. Het GIMA-management zal hier in het komende jaar extra aandacht aan besteden. Naast de domeinspecifieke eisen is in de evaluatie tevens aandacht besteed aan de eindkwalificaties en de Dublin-descriptoren. Ook op deze punten komt uit de evaluaties een beeld naar voren van tevreden en enthousiaste studenten. In het gesprek met de studenten is dit beeld bevestigd. De leiding van de opleiding ziet nog enkele punten die voor verbetering vatbaar zijn. De opleiding wijst in het zelfevaluatierapport tevens op de beoordeling van het programma door de commissie NCG-GIM van de KNAW (zie onderwerp 1 Doelstellingen). Deze commissie was van oordeel dat de opleiding geschikt is om hooggekwalificeerde mensen voor het GI S&T-veld af te leveren.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
335
Interessant is dat de opleiding als streefdoel formuleert dat ten minste 25% van de studenten de resultaten van het thesisonderzoek extern publiceren, waarvan 10% in een internationaal tijdschrift. Oordeel De commissie heeft zes van de eerste masterscripties van GIMA beoordeeld. De commissie was van oordeel dat deze scripties in het algemeen goed gestructureerd zijn. Het onderzoek wordt keurig uitgevoerd en de internationale literatuur komt goed terug. De GIMA-scripties zijn in het algemeen niet te hoog becijferd, met één uitzondering. Bij GIMA sluit het kaartgebruik aan bij de doelstellingen van de opleiding. In het algemeen zijn de onderwerpen van de scripties goed in lijn met de naam van de opleiding: geografisch informatiemanagement. De commissie stelt vast dat het minimale niveau wordt bewaakt. Ondanks de recente start heeft de opleiding de realisatie van de doelstellingen door de studenten systematisch geëvalueerd. Deze evaluaties onder de eerste afgestudeerden laten zien dat de studenten tevreden zijn over de realisatie van de eindkwalificaties. Studenten melden daarnaast aan de commissie dat zij na de opleiding gemakkelijk een baan kunnen vinden. Gezien de recente start van de opleiding zijn hiervan nog geen systematisch verzamelde gegevens beschikbaar. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport de percentages afstudeerders en uitvallers van de eerste cohorten. De opleiding heeft permanent een goed beeld van de rendementen van de opleiding en de studievoorgang van de individuele studenten. De drop-out rate wordt door de opleiding als betrekkelijk hoog gekwalificeerd. Daarbij moet wél worden bedacht dat dit een uitvalpercentage is dat hoort bij programma’s die gebruikmaken van afstandsleren. Uit de exitinterviews blijkt dat studenten die stoppen het academisch niveau en de werklast niet goed hebben ingeschat. Tabel 3: percentage afstudeerders en uitvallers Start in studiejaar: Omvang cohort Aantal studenten gestopt in 2003 Aantal studenten gestopt in 2003 Aantal studenten gestopt in 2003 Drop-outs Afgestudeerd Actieve studenten in programma
336
2003
15 4 1
2004
22
2005
20
4 2 3 5 (33%) 6 (27%) 3 (15%) 2 (13%) 1 (5%) n.v.t. 8 (24%) 15 (68%) 17 (85%)
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
De commissie heeft bij de opleiding, in aanvulling op de informatie in de zelfstudie, gevraagd om de streefcijfers voor de rendementen op te stellen. De opleiding heeft de ambitie om de uitval tot onder de 25% terug te brengen. Daarnaast wil de opleiding de studievertraging terugbrengen tot onder de 25% van de totale studietijd. Oordeel De opleiding is recent gestart, er zijn slechts beperkt gegevens beschikbaar over de rendementen van de opleiding. De uitval in programma’s die gebruikmaken van afstandsleren is in het algemeen betrekkelijk hoog. De opleiding heeft verschillende maatregelen genomen om die uitval zo laag mogelijk te houden. Het goede sociale contact binnen de cohorten draagt daaraan bij. De commissie heeft er vertrouwen in dat de rendementen in overeenstemming zullen blijven met de streefcijfers die de opleiding heeft gedefinieerd. De eerste resultaten laten een verbetering zien over de jaren. Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de masteropleiding Geographical Information Management and Applications luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
337
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Geographical Information Management and Applications: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel *) Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Geographical Information Management and Applications De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Geographical Information Management and Applications aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. *) Definitie van de gehanteerde scores op facetniveau: excellent: goed: voldoende: onvoldoende:
338
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet; datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
Bijlage 1: Mission statement, goals and degree requirements of the MSc GIMA programme Within the domain of Gl Science, Geo-ICT, and Applications (Gl S&T) the mission statement of the MSc GIMA programme can be defined as follows: To provide students from the Netherlands and abroad with an academic, master-level education in state-of-the-art knowledge, skills, and tools of geo-information science and technology with a focus on the necessary competences for managing projects, systems, and organisations, for performing scientific research, and for developing innovative applications. With reference to this mission statement, the MSc GIMA programme goals can be described as: “... to educate suitable candidates to become a Master of Science in Geographical information Management and Applications (GIMA). To this end, these persons will be introduced to the theoretical, methodological, technological, and organisational principles of handling geographical information. Moreover, they will be introduced to the innovative use of geo-information technology within a variety of spatial application fields .As a consequence, the programme possesses a combined beta (science)/gamma (social science)technical character” (UU certifying protocol 2003). The MSC GIMA programme aims at educating students to become all-round managers of geo-information projects/departments and/or all-round geo-information application specialists and/or all-round geo-information researchers. Students will acquire organisational knowledge of and skills in management methods and techniques (‘how to manage geo-information projects/organisations’), substantive and methodological knowledge of geo-information application fields (‘how to apply geo-information’), and theoretical, technological, and methodological knowledge and skills into the use of geo-information technology (‘how to use geo-information technology and why in this manner’). Therefore, students will be introduced into the theoretical, methodological, technological and organisational principles of processing and analysing digital geo- information, into the management and research aspects of geoinformation, and into innovative and critical application of geo-information in a wide variety of spatial fields. Upon successful completion of the MSc GIMA programme students should have attained the following Degree requirements (UU certifying protocol 2003): 1. Knowledge, insights and skills in the individual set-up, execution, supervision, and/or critical assessment of research projects within the field of geo-information science and technology (Gl S&T). 2. Knowledge and skills to individually report (orally or in writing) on research executed within the field of geo-information science and technology. 3. Knowledge and skills in the handling of geo-information technologies (GIS, Remote Sensing, Photogrammetry, GPS, and cartographic visualisation). 4. Knowledge and skills in the advanced acquisition, structuring, storage, retrieval, processing, modelling, analyses, and visualisation of geo-data and geo-information. 5. Ability to recognise, describe, analyse, and synthesise geo-information related issues and possess the skills to critically handle these issues, individually and/or in a group setting, possibly in the sense of designing and/or developing prototypes. QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
339
6. Ability to recognize up-to-date developments in the scientific (theoretical and methodological), technological, and/or organizational aspects of geo-information science and technology, and to translate these developments into application fields. 7. Insight into and the ability to gain additional information concerning the role of geo-data and geo-information within organizations (e.g. geo-data infrastructure) and outside organizations (e.g. geo-information clearinghouses, geo-information market), both technological and in particular organizational, and possess skills to manage these aspects. NB In addition to these MSC GIMA program goals and Degree requirements each of the program parts (modules, internship, Thesis) possesses its own objectives.
340
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
Bijlage 2: Curriculum van de opleiding GIMA Half-time
Week 36
Year 1
Introduction
Year 2
Week 37-49
Week 50-11
Week 12-24
Module 1 (10 ects) Methods and Techniques
Module 2 (10 ects) Basic Applications
Module 3 (10 ects) Management in organisations
Module 4 (10 ects) Project Management
Module 5 (10 ects) Advanced methods and techniques
Module 6 (10 ects) Advanced applications
Year 3
Full-time
Year 1
Internship (30 ects) Year 2
Year 4
MSc thesis (30 ects)
The programme of study includes: a. b. c. d.
theoretical and methodological modules with an academic load of 40 EC; practical training with an academic load of 20 EC; a traineeship with an academic load of 30 EC; an individual assignment (research or design) with an academic load of 30 EC;
Elective components Subject to the approval of the Examinations Committee the student selects the content of parts of the modules 5 and 6 (specialization). Individual programme arrangements The student compiles his/her individual programme under the conditions as stated above and in agreement with the programme director Required sequence of modules These pre-requisite modules must be successfully completed before the tests of subsequent modules may be taken: • • • •
module 2 after passing module 1; module 5 after passing module 1; module 6 after passing modules 2 and 5; the traineeship and the individual research assignment after completing all and successfully, completing at least five out of the six theoretical modules (modules 1-6, 60 EC)
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
341
342
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie, GIMA
BIJLAGEN
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
343
344
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Sociale Geografie Planologie en Demografie Prof.dr. L. Albrechts (1942) is professor of Strategic Spatial Planning at the University of Leuven, Belgium since 1987. He has Master Degrees in Urban and Regional Planning, Social Sciences, the Study of Developing Countries and a PhD in Urban and Regional Planning from the University of Leuven. His current research focuses on the practice and nature of strategic spatial planning, diversity and creativity in planning, public involvement in planning and bridging the gap between planning and implementation. With colleagues, he developed a planning methodology that has been used in Europe, Africa, Asia, and Latin America. He was in charge of some 150 research projects financed by local, regional, national and international institutions. Currently he is leading two major projects: ‘From Spatial Planning to Strategic Projects’ and as promoter-coordinator of a newly established Knowledge Centre for Space and Housing of the Flemish Government. From 1992-1996 he was in charge of a strategic plan for Flanders and in 1999-2000 he was responsible for the scientific coordination of the transport plan for the same area. Louis Albrechts was visiting professor at the universities of Poznan, Pecs, Lille, Newcastle upon Tyne and visiting research fellow at UWA in Perth. He is corresponding member of the ‘German Academy for Research and Planning’, founder and editor or European Planning Studies, President Municipal commission Spatial Planning of his hometown, member of the editorial board of several international journals, chair of the first (Shanghai, 2001) and second (MexicoCity, 2006) World Planning Schools Congress. He was also President of the Association of European Schools of planning. Louis Albrechts is author, co-author, editor of 13 books, more than 50 chapters in books and 47 articles in international peer reviewed journals. He has published in Dutch, English, German, French, Chinese, Italian and Spanish. Prof.dr. L.J. de Haan (1950) is directeur van het Afrika-Studiecentrum, een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoekscentrum over Afrika, en hoogleraar ‘Ontwikkeling van Afrika’ en directeur van de researchmasteropleidingen African Studies aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde Geografie van Ontwikkelingslanden aan de Universiteit Utrecht, en promoveerde in de Ruimtelijke Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over regionale ontwikkeling en lokale bestaanswijzen in Togo. Als universitair hoofddocent doceerde hij Sociale Geografie van Ontwikkelingslanden aan de Universiteit van Amsterdam en leidde hij verschillende onderzoeksprojecten en programma’s van universitaire samenwerking en curriculumontwikkeling in Afrika. Na zijn benoeming tot hoogleraar Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen leidde hij daar het onderwijsprogramma ontwikkelingsstudies en het globalisering-localisering-onderzoek van het Centre for International Development Issues Nijmegen. Zijn onderzoeksspecialisaties liggen op het terrein globalisering en livelihoods, in het bijzonder de multilocaliteit van rurale en urbane livelihoods en de multidimensionaliteit van armoede. Eerder onderzoek handelde over commercialisering van landbouw, handel, arbeidsmigratie, conflicten van bestaanswijzen rond hulpbronnen en milieubeheer. Leo de Haan was en is lid van verschillende onderzoeksgroepen en commissies ter evaluatie van Nederlands ontwikkelingsbeleid en universitaire samenwerking, hij is referent en lid van verschillende nationale en internationale commissies ter evaluatie van onderzoeksvoorstellen en hij maakte eerder deel uit van de NVAO- en QANU-visitatie/accreditatiecommissies Ontwikkelingsstudies en Medische Antropologie.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
345
Dhr. J.B. Maatman (1983) is in december 2002 begonnen met de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Als vervolg is hij aan dezelfde faculteit in 2006 aan de masteropleiding Vastgoedkunde begonnen. Deze opleiding verwacht hij in het voorjaar van 2008 af te ronden. Naast zijn studie is hij lid van de redactie van faculteitsblad Girugten, heeft hij veel commissiewerk gedaan bij faculteitsvereniging Ibn Battuta en is hij penningmeester geweest van het bestuur 2005-2006. Daarnaast was Jitze in 2006-2007 adviserend student-lid van het faculteitsbestuur. Prof.dr. Ph. De Maeyer (1955) studeerde in 1976 af als Licentiaat (MSc) in de Wetenschappen, Geografie aan de Rijksuniversiteit Gent. Het aansluitende academiejaar studeerde hij af aan de Université Bordeaux I met een DEA en Géologie Marine et Applications au Domaine Marin, alsook een Certificat en Géophysique Appliquée. In 1980 behaalde hij aan dezelfde universiteit een doctoraat met een proefschrift in de mariene geofysica. Ondertussen was hij sinds 1978 als assistent aan de Rijksuniversiteit Gent. Tussen 1985 en 1992 behaalde hij tal van aanvullende diploma’s en getuigschriften (aggregaat, informatica, bedrijfseconomie). Van 1981 tot 1987 werkte hij als docent geofysica voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking (ABOS), eerst aan de Université de Constantine (Algerije) en daarna aan de Rijksuniversiteit Gent. Van 1987 tot 1999 was hij manager van een GIS en cartografie afdeling in een internationaal actieve prepressgroep. Vanuit deze functie realiseerde hij spatiale databanken en kaarten voor tal van overheidsdiensten in Europa en erbuiten. In 1999 werd hij als docent en later hoofddocent benoemd aan de Universiteit Gent in de disciplines cartografie en geografische informatiesystemen. Aan de Universiteit Gent is hij sinds 2000 voorzitter van de Opleiding Geografie en Geomatica, lid van talrijke doctoraatjury’s in binnen- en buitenland en aan de UGent veertien maal voorzitter. Hij is in 2000-2001 gastlesgever geweest voor twee volledige opleidingsonderdelen aan de KU Leuven en doceert jaarlijks aan de Université d’Orléans. Hij is sinds 2004 chair van de Commission on Map Production and Economics, (International Cartographic Association). Hij zetelt als lid in de Commissie Aardwetenschappen van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek FWO, in de Weten schappelijke Raad van het Nationaal Geografisch Instituut en is voorzitter van het Sub-Comité Cartografie en GIS. Hij nam deel aan onderwijsevaluaties, namelijk als lid van de visitatiecommissie Geo Database Management (KMMA, België) en voorzitter van de accreditatiecommissie NVAO NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie voor de accreditatie Master Geographic Information Science VU Amsterdam (2007). Hij was tevens lid van een onderzoeksevaluatie Midterm Review Committee Space for Geo-Information Ruimte voor Geo-Informatie (Nederland, 2007). Actuele onderzoeksdomeinen zijn cartografische productie en management, geografische informatie management, historische cartografie, temporele aspecten van spatiale data, risicocalculatie. Ing. R.P. Marjot (1981) studeerde Elektrotechniek/Telematica aan de Hogeschool van Utrecht. Na het afronden van deze studie in 2003 is hij begonnen aan de bacheloropleiding Sociale Geografie aan de Universiteit Utrecht met een focus op politieke geografie en de geografie van ontwikkelingslanden. Momenteel volgt Rob de masteropleiding Geographical Information Science Management and Applications (GIMA), een interuniversitaire opleiding die wordt verzorgd door de TU Delft, de Universiteit Utrecht, de Wageningen Universiteit and Research Centre en het ITC (International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation). Rob is sinds twee jaar werkzaam als freelance ontwikkelaar van (geografische) informatiesystemen ten behoeve van archeologisch veldwerk en onderzoek. 346
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
Prof.dr. H.F.L. Ottens (1945) studeerde in 1971 af als planoloog aan de Universiteit van Amsterdam, na aan de Rijksuniversiteit Utrecht de kandidaatsopleiding Sociale Geografie te hebben gevolgd. Na deze studies werkte hij als wetenschappelijk medewerker aan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Onderwijs- en onderzoeksthema’s waren: economische geografie, stadsgeografie en stedelijke planning. In 1985 werd hij aangesteld als universitair hoofddocent in de geografische informatieverwerking. Hij was de initiatiefnemer en eerste directeur van het Nederlands Expertisecentrum voor Ruimtelijke Informatieverwerking NexpRI. In 1992 werd Henk Ottens benoemd tot hoogleraar Sociale Geografie, in het bijzonder de geografische informatieverwerking. Hij vervulde een groot aantal bestuurlijke functies, zoals voorzitter van de Europese organisatie voor geo-informatie EGIS, decaan van de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, directeur van de landelijke onderzoekschool NETHUR (Netherlands Graduate School of Housing and Urban Research), lid van de Raad van Toezicht van het ITC in Enschede. Henk Ottens publiceerde over stedelijk onderzoek en planning en over GIS. In 2005 ging hij met vervroegd pensioen en sindsdien is hij onder andere onderzoeksadviseur bij het Milieu en Natuur Planbureau, voorzitter van de Adviesraad Wetenschap van het Bsik-programma Ruimte voor Geo-informatie en lid van de Raad van Toezicht van het maatschappelijk topinstituut NICIS. Prof.dr. H.J. Page (1944) studeerde af in de geografie (BA, MA) aan de Cambridge University (UK) en studeerde verder zowel sociologie als demografie aan de Princeton University (USA), waar ze een doctoraat behaalde met een proefschrift in de demografie. Zij was onder meer Regional Representative voor de Population Council (New York) in West-Afrika en wetenschappelijk medewerker aan het Office of Population Research, Princeton University, de Département Démographie van de Université Catholique de Louvain, en de Interuniversity Programme in Demography aan de Vrije Universiteit Brussel. In 1977 werd zij als docent (demografie, onderzoeksmethoden) en later als gewoon hoogleraar benoemd aan de Universiteit Gent. In de periode 1990-2004 was ze voorzitster van de vakgroep Bevolkingswetenschappen en Sociaal-wetenschappelijk Methodologie aan deze universiteit. Zij was voorzitster van de Committee on the Comparative Analysis of Fertility van de International Union for the Scientific Study of Population en van de Fellowship Committee van de Population Council. Ze was tevens een stichtende editor van de European Journal of Population. Haar onderzoeksveld bestrijkt de sociale demografie, de gezinssociologie en het minderhedenonderzoek. West-Europa en Sub-Sahara Afrika vormen de voornaamste geografische onderzoeksgebieden. Ze nam ook deel aan onderwijsevaluaties, waaronder de VSNU-Onderwijsvisitatie Sociale Geografie, (Technische) Planologie en Demografie van 2002. Prof.dr. J.A. van der Schee (1951) is bijzonder hoogleraar Onderwijsgeografie bij het Onderwijscentrum VU van de Vrije Universiteit. Zijn leerstoel is ingesteld door het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap ten behoeve van het aardrijkskundeonderwijs. Zijn leeropdracht is een brug te slaan tussen de academische geografie en aardwetenschappen enerzijds en het aardrijkskundeonderwijs in basis- en voortgezet onderwijs anderzijds. De werkzaamheden van Van der Schee betreffen voorts het verzorgen van colleges sociale geografie voor studenten aardwetenschappen aan de VU, de opleiding en nascholing van aardrijkskundeleraren en het verrichten van onderzoek ten behoeve van het aardrijkskundeonderwijs. Van der Schee is projectleider aardrijkskunde van het landelijk expertisecentrum Mens en Maatschappijvakken, onderwijscoördinator van het project EduGIS (www.edugis.nl) en co-chair van de International Geography Olympiad (www.geoolympiad.org). Het onderzoek van Van QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
347
der Schee richt zich op de vraag hoe het geografisch leren denken van leerlingen bevorderd kan worden, in het bijzonder wanneer in het onderwijs digitale kaarten worden ingezet, zie ook zijn oratie getiteld ‘Gisse leerlingen’ op www.knag.nl (2007). Dr. M.H. Stijnenbosch (1951) volgde na een vooropleiding gymnasium α aan het gymnasium Bernrode in Heeswijk vanaf 1969 de studie Sociale Geografie en Planologie aan de Universiteit Utrecht, afgesloten met het doctoraalexamen in 1974. Vanaf 1 januari 1975 tot september 1990 verbonden aan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Universiteit Utrecht als wetenschappelijk medewerker in de economische geografie. In 1983 gepromoveerd op een proefschrift over non-profit sector en intramurale gezondheidszorg, een sociaal-geografische analyse. In mei 1984 heeft hij samen met een paar vrienden de Stichting Toegepast Geografisch Onderzoek (STOGO) opgericht, die tot doel had om net afgestudeerde geografen en planologen via het uitvoeren van betaalde opdrachten de benodigde arbeidservaring te geven. Vanaf september 1987 is hij directeur van STOGO, dat onderzoeken uitvoert op velerlei gebied, vooral op het gebied van ruimtelijke ordening, regionale economie en vastgoed. STOGO voert niet alleen zelf onderzoeken uit, maar omvat ook een detacheringbureau. In totaal werken er bij STOGO gemiddeld 25 personen. Sinds 2002 worden de commerciële activiteiten in een aparte BV uitgevoerd, STOGO onderzoek + advies BV. Stijnenbosch heeft veel ervaring met het uitvoeren van onderzoeken op bovenstaande gebieden en door het werken met vele jonge onderzoekers en het plaatsen van hen in de praktijk beschikt hij over veel kennis over de aansluiting tussen de opleiding en het werkveld. De band met de wetenschappelijke wereld is gebleven door het gezamenlijk uitvoeren van onderzoeken en het geven van gastcolleges onder andere aan de universiteiten van Utrecht en Groningen. Prof.ir. J. Van den Broeck (1940) is spatial planner/designer, honorary professor at the University of Leuven/Belgium and honorary lecturer at the University College Henry Van de Velde in Antwerp. His main research areas are spatial planning and design at all scales and policy levels, strategic (structural) planning, integrated area focussed planning and spatial quality. He is promoter of a running (2005-2009) research program ‘SP2SP’ (Spatial Planning to Strategic Projects) which should result in five PhD’s as well as in policy recommendations concerning the development and realization of strategic spatial projects. He is author and co-author of many spatial plans, for instance the ‘Spatial Structure Plan of Flanders (1997)’ (European Planning Award), the ‘Benelux Structural Outline’ (1996/chairman of the BENELUX planning team), the ‘Strategic Plan for the Canal-Area Ghent-Terneuzen’ (1993-2000) (Flemish and European Planning Award) and many other ‘Structure Plans and Land-use plans’ on provincial and municipal level. Between 1994 and 2002 he was involved in a capacity building program ‘Localizing Agenda 21’ (UN-Habitat/KULeuven) in Kenya, Morocco and Vietnam. He is also author of many papers, articles and chapters in books. After his retirement in 2005 he remained active in the SP2SP program and at the Leuven university. He is also advisor of the City of Antwerp and chairman of the ‘Municipal Committee for Spatial Planning’ in the City of Antwerp. He is chairman of the Belgian Delegation of ISOCARP (International Society of City and Regional Planners).
348
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
Bijlage B Standaardprogramma van de visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie Universiteit ........, ....juni - oktober 2007 Faculteit: Opleiding: Verblijfplaats: Visitatiecoördinator:
.............. ................. .... Hotel ...., ..................
Eerste dag 9.30 -10.30 uur: 10.30 -11.00 uur:
11.00 -11.45 uur: 11.45 - 12.30 uur: 12.30 - 13.15 uur: 13.15 - 13.45 uur: 13.45 - 14.30 uur: 14.30 - 15.15 uur: 15.15 - 15.30 uur; 15.30 - 16.00 uur: 16.00 - 16.30 uur: 16.30 - 17.00 uur: 17.00 uur 18.00 uur
vergadering commissie aan de faculteit: vaststelling opleidingsrapport visitatiebezoek vorige universiteit kennis nemen van documentatiemateriaal (evaluatieverslagen, studentenenquêtes, vergaderverslagen opleidingscommissies, beleidsstukken, ontwikkelingsplannen, dictaten, readers, studieboeken, tentamen- en examenopgaven) (verdere) voorbereiding gesprekken komende visitatie gesprek visitatiecommissie met opstellers zelfstudie, visitatiecoördinator, opleidingsdirecteur, (andere) verantwoordelijken voor kwaliteitszorg lunch commissie (geen bezoekers) gesprek met studenten, betrokken bij kwaliteitszorg en bestuur gesprek met studenten bacheloropleiding gesprek met docenten bacheloropleiding theepauze gesprek met examencommissie + docentleden opleidingscommissie gesprek met studieadviseurs/-begeleiders, onderwijsondersteunende medewerkers, coördinator (buitenlandse) stages, medewerkers kwaliteitszorg terugblik in commissieverband/nadere bestudering informatiemateriaal informele kennismaking met vertegenwoordigers (College van Bestuur,) faculteitsbestuur en opleidingen vertrek commissieleden naar hotel
Tweede dag 9.00 - 09.45 uur: 9.45 -10.30 uur: 10.30 - 11.30 uur: 11.30 - 12.00 uur: 12.00 - 12.45 uur: 12.45 - 13.30 uur: 13.30 - 16.30 uur: 16.30 -17.00 uur:
gesprek met studenten masteropleiding gesprek met docenten masteropleiding spreekuur/parallel: rondleiding langs faciliteiten inventariseren punten komende gesprek in commissieverband gesprek met decaan en opleidingsmanagement lunch commissie (geen bezoekers) gezamenlijk invullen checklist, voorbereiding presentatie mondelinge rapportage
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
349
350
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
Bijlage C Checklist voor de onderwijsvisitatie Sociale Geografie, Planologie en Demografie 2007 Checklist Universiteit ……………….. In deze checklist worden de zes kwaliteitsonderwerpen uit het NVAO-kader opgesomd met per onderwerp een aantal facetten. De checklist wordt tijdens de visitatiebezoeken door de commissie gehanteerd voor intern gebruik. Vóór de afsluitende mondelinge rapportage wordt zij gezamenlijk door de commissie ingevuld en worden de voorlopige scores bepaald. In de slotvergadering van de commissie wordt de definitieve waardering vastgesteld, omdat alle opleidingen dan vergelijkenderwijs op een rij kunnen worden gezet. Per facet wordt in overeenstemming met het NVAO-kader een score toegekend in een vierpuntsschaal (variërend van excellent tot onvoldoende) en per kwaliteitsonderwerp wordt op basis van de scores voor de onderliggende facetten een voldoende of een onvoldoende toegekend. Daarbij worden de beslisregels conform het NVAO-kader gevolgd. De visitatiecommissie SGPD kende de volgende betekenis aan de scores toe (zie ook par. 1.4 voor een nadere toelichting): Excellent: Goed: Voldoende: Onvoldoende:
best practice, kan (inter)nationaal als voorbeeld dienen; de kwaliteit stijgt uit boven de basiseisen; voldoet aan de basiseisen van het facet, datgene wat van een universitaire wetenschappelijke opleiding verwacht mag worden; voldoet niet aan de basiseisen van het facet.
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
351
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
352
Oordeel (+/-)
Oordeel Opmer(o/v/g/ kingen e)
Facet F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studielast F8. Instroom F9. Omvang programma F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
Bijlage D Beoordelingsformulier kwaliteit afstudeerwerk Naam auteur scriptie: ………………………….. Titel scriptie……………………………………. Universiteit en opleiding: ………………………. Toegekend cijfer door de opleiding: …………… Toegekend cijfer door u: ………………………. ja 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
nee toelichting
Is de probleemstelling van de scriptie duidelijk weergegeven? Houdt de auteur zich aan de geformuleerde probleemstelling? Is het betoog logisch en consistent? Volgen de conclusies logisch voort uit het gepresenteerde materiaal? Is de gekozen werkwijze verantwoord? Presenteert de auteur het materiaal zodanig dat zijn onderzoek controleerbaar is? Zijn de kernbegrippen duidelijk gedefinieerd/ geoperationaliseerd? Zijn de gekozen methoden en technieken van onderzoek adequaat gezien de probleemstelling? Zijn de gekozen methoden en technieken correct toegepast? Zijn noten en verwijzingen duidelijk en consistent geredigeerd en wordt er naar verantwoorde bronnen verwezen ? Geeft het taalgebruik aanleiding tot kanttekeningen? Geeft de auteur er blijk van op de hoogte te zijn van de literatuur op het gebied van zijn onderwerp? Is de compositie van de scriptie in orde? Is de manier waarop het gegeven cijfer tot stand is gekomen helder? (ook duidelijkheid over de rol van de tweede meelezer/beoordelaar)
15. Sluit het onderwerp aan op actuele onderwerpen/ ontwikkelingen binnen het wetenschapsgebied ? 16. Sluit de scriptie aan bij lokale onderzoekprogramma’s of onderzoekszwaartepunten ? 17. Is de student volgens u naar behoren begeleid?
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
353
354
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
QANU / Sociale Geografie, Planologie en Demografie
355
*) Oordeel op onderwerpniveau: Oordeel op facetniveau:
+ V V
+ V V V
+ V G
+ V V V
+ V V V V V V V V
+ V V V
+ V V
+ V V V
+ V G
+ V V V
+ V V V V V V V V
+ V V V
+ V V
+ O V V
+ G V
+ V O V
+ V V V V V V V V
+ V V V
+ V V
+ O V V
+ G V
+ V O V
+ V V V V V V V V
+ V V V
B-TP
RUN
UU
+ V V
+ O V V
+ G V
+ V V V
+ V V V V V V V V
+ V V V
+ V O
+ O V V
+ G V
+ V V V
+ V V V V V V V V
+ V V V
+ V O
+ O V V
+ G V
+ V V V
+ V V V V V V V V
+ V V V
+ V O
+ O V V
+ G V
+ V V V
+ V V V V V V V V
+ V V V
+ V V
+ O V V
+ G V
+ V V V
+ V V V V V V V V
+ V V V
+ V V
+ O V V
+ G V
+ V V V
+ G V G V V V V V
+ V V V
+ V V
+ G V V
+ V V
+ V V V
+ V V G V V V V V
+ V V V
+ V V
+ G V V
+ V V
+ V V V
+ V V G V V V V V
+ V V V
+ V V
+ G V V
+ V V
+ V O V
+ V V G V V V V V
+ V V V
+ V V
+ G V V
+ V G
+ V O V
+ V V V V V V G V
+ V V V
+ V V
+ G V V
+ V G
+ G O V
+ V V V V V V G V
+ V V V
+ V V
+ G V V
+ V G
+ G O V
+ G V V V V V G V
+ V V V
+ V V
+ G V V
+ V G
+ G O V
+ G V V V V V G V
+ V V V
M-CG M-EG M-VG M-PL M-EIP M-PS B-SGP M-SG M-PL B-SGP M-SG M-PL M-IDS
+ = voldoende, − = onvoldoende E = excellent, G = goed, V = voldoende, O = onvoldoende. Zie voor de definities van de scores: par. 1.4
+ V V V
+ V V V + V V
+ V G
+ V G
+ V V
+ V V V
+ V V V
6. Resultaten F20 Gerealiseerd niveau F21 Onderwijsrendement
+ V V V V V V V V
+ V V V V V V V V
2. Programma F4 Algemene eisen wo F5 Relatie doelstellingen-programma F6 Samenhang programma F7 Studeerbaarheid en studielast F8 Instroom F9 Omvang van het programma F10 Afstemming vormg. en inhoud F11 Beoordeling en toetsing 3. Inzet van personeel F12 Eisen wo F13 Kwantiteit personeel F14 Kwaliteit personeel 4. Voorzieningen F15 Materiële voorzieningen F16 Studiebegeleiding 5. Interne kwaliteitszorg F17 Evaluatie van resultaten F18 Maatregelen tot verbetering F19 Betrekken van studenten, medewerkers, alumni, werkveld
+ V V V
+ V V V
M-PL
BSGP
M-SG
BSG
BPL
RUG
UvA
1. Doelstellingen F1 Domeinspecifieke eisen F2 Niveau F3 Oriëntatie
KWALITEITSONDERWERP - facet
Visitatiecommissie Sociale Geografie, Planologie en Demografie 2007
Bijlage E: Overzicht van de scores *) van de opleidingen per kwaliteitsonderwerp c.q. -facet
+ V V
+ G V V
+ V G
+ G V V
+ G V V V V V G V
+ V V V
GIMA