Startnotitie ‘Ondersteuning en Begeleiding’ TRANSITIE SOCIAAL DOMEIN
Gemeente Sluis April 2012
Hoofdstuk 1 :
Visie op inhoud Onze visie op de vier transities: Op naar een nieuw ondersteuningsstelsel.
Inleiding De gemeenten waren binnen het sociaal domein al verantwoordelijk voor inkomensondersteuning (Wet werk en bijstand, minimabeleid), schuldhulpverlening, jeugd- en jongerenwerk, ouderenwerk, opbouwwerk, maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg, leerplicht, (dreigend) voortijdig schoolverlaten, individuele Wmo-voorzieningen (zoals scootmobielen, woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen), maatschappelijke opvang van dak- & thuislozen en verslaafden, nazorg exgedetineerden, etc. De afgelopen jaren zijn daar een tweetal taken aan toegevoegd: Huishoudelijke hulp (Wmo, 2007) en Opvoed- en opgroeiondersteuning (CJG, 2012). De gemeenten krijgen er in het sociaal domein nu drie grote taken bij: de Wet werken naar vermogen (met name de onderkant van de arbeidsmarkt), de AWBZ-begeleiding (extramurale begeleiding en dagbesteding) en Zorg voor Jeugd. Tegelijkertijd krijgt het onderwijs komend jaar te maken met de invoering van Passend Onderwijs. In alle gevallen gaat het in feite om ondersteuning en begeleiding van inwoners die om welke reden dan ook, voor even of voor langere tijd, in meer of mindere mate extra aandacht nodig hebben, omdat ze het (even) niet op eigen kracht redden. Met de genoemde decentralisatie van rijkstaken komt nu de verantwoordelijkheid voor bijna de hele maatschappelijke ondersteuning van inwoners (kinderen, volwassenen, ouderen) bij de gemeente te liggen. De gemeente krijgt daarmee de mogelijkheid om een samenhangend beleid te voeren, gericht op de participatie van kwetsbare groepen in de samenleving. De gemeente Sluis wil dit moment aangrijpen om deze ondersteuning en begeleiding anders (beter, effectiever, eenvoudiger, transparanter en goedkoper) in te richten. Samen met onze eerstelijnsvoorzieningen (Stichting Welzijn West Zeeuws-Vlaanderen, Stichting Maatschappelijk Werk Zeeuws-Vlaanderen, MEE Zeeland en GGD Zeeland) willen wij bouwen aan een nieuw ondersteuningsstelsel in Sluis. De vier decentralisaties nader bezien Werken naar vermogen Er komt één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt: de Wet Werken naar Vermogen (WWnV). Deze nieuwe wet gaat in op 1 januari 2013 en vervangt de huidige Wajong, de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren en de Wet sociale werkvoorzieningen. De WWnV bevat maatregelen om mensen die nu nog niet werken, maar dat wel kunnen, te prikkelen om te gaan werken; gemeenten de ruimte te geven deze mensen (op een passende manier) te ondersteunen, en; werkgevers te stimuleren deze groep mensen in dienst te nemen. Decentralisatie (extramurale) AWBZ-begeleiding De functie extramurale begeleiding (inclusief kortdurend verblijf & dagbesteding) uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt onder de reikwijdte van de compensatieplicht van de Wmo gebracht. Vanaf 1 januari 2013 worden gemeenten verantwoordelijk voor mensen die voor het eerst (of opnieuw) een beroep doen op extramurale begeleiding. Vanaf 1 januari 2014 zijn gemeenten verantwoordelijk voor alle mensen die gebruik maken van extramurale begeleiding. Transitie Jeugdzorg In de komende jaren wordt de jeugdzorg overgeheveld van de provincies naar de gemeenten. Gemeenten krijgen vanaf 2016 de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor alle vormen van jeugdzorg Dit wordt vastgelegd in de Wet Zorg voor Jeugd, die de huidige Wet op de Jeugdzorg vervangt. In deze nieuwe wet zijn de huidige gemeentelijke taken op het gebied van jeugd opgenomen, alsmede de huidige jeugd-GGz, provinciale jeugdzorg, gesloten jeugdzorg, 2
jeugdreclassering, jeugdbescherming en zorg voor licht verstandelijk gehandicapten. Het wetsvoorstel wordt eind 2012 aangeboden aan de Tweede Kamer. In de loop van 2012 verschijnt het transitieplan. In dit plan beschrijven Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) de fasering van de stelselwijziging. Verwacht dat met ingang van 1 januari 2014 de eerste taken over komen naar de gemeenten. Passend Onderwijs Met het Passend Onderwijs wil het kabinet zo goed mogelijk onderwijs bieden aan ieder kind, ongeacht de zorgbehoeften. Met het huidige stelsel lukt dat niet meer, omdat voor een steeds groter aantal leerlingen (met succes) een beroep wordt gedaan op (bekostiging van) extra zorg. Daarom wordt per 1 augustus 2012 een nieuw stelsel van Passend Onderwijs geïntroduceerd. Scholen in het primair en voortgezet onderwijs krijgen een zorgplicht. Als de school het kind zelf geen ‘passend onderwijs’ kan bieden, dan heeft de school de taak om binnen het samenwerkingsverband Passend Onderwijs (voor primair dan wel voorgezet onderwijs) het kind een zo goed mogelijke plek op een andere school te bieden. De partners in de samenwerkingsverbanden maken afspraken over de vormgeving van Passend Onderwijs. Deze worden vastgelegd in een ondersteuningsplan. Gemeenten hebben een rol bij de totstandkoming van dit ondersteuningsplan. Waarom willen we het anders doen? Op het terrein van ondersteuning en begeleiding is verkokering en fragmentatie ontstaan. Tot nu toe wordt de ondersteuning en begeleiding van inwoners door verschillende overheden (Rijk, provincie, gemeenten) en zorgverzekeraars/zorgkantoren aangestuurd en gefinancierd. De aansturing en financiering komt nu (bijna) volledig bij de gemeenten te liggen. Maar daarmee is het probleem nog niet opgelost. Ook binnen gemeenten heerst verkokering en versnippering. Voor (bijna) iedere wettelijke taak en iedere (sub)doelgroep is een aparte beleidsambtenaar verantwoordelijk: Jongeren, ouderen, mensen met een beperking, minima, ex-gedetineerden, statushouders, leerplicht, RMC, CJG, Wmo, Wwb, maatschappelijk werk, welzijnswerk, etc.. Voor (bijna) iedere wettelijke taak en iedere (sub)doelgroep bestaat een aparte overlegstructuur, stuurgroep, financieringstroom en verantwoordingsystematiek. Daarbij wordt sterk sectoraal gewerkt. Het feit dat één inwoner tot de doelgroep van meerdere domeinen behoort en/of onder de reikwijdte van meerdere regelingen valt en hierdoor al bekend en ‘gescreend’ is, wordt niet of nauwelijks onderkend. En als het wordt onderkend, dan leidt dit vaak tot eindeloze domeindiscussies en afstemmingsvergaderingen. Een heldere analyse van de rol, opdracht en verantwoordelijkheid van gemeenten ten opzichte van haar inwoners (over de grenzen van domeinen en wettelijke taken heen) is/wordt eigenlijk nooit gemaakt. Hierdoor wordt de efficiencykorting, die het Rijk bij de decentralisatie van rijkstaken naar gemeenten toepast, in de praktijk vaak niet gerealiseerd. Met alle negatieve financiële gevolgen van dien. Om dit te voorkomen willen wij de mogelijkheid die gemeenten van het Rijk krijgen om een eenduidig beleid te voeren – gericht op de participatie van alle kwetsbare groepen in de samenleving – optimaal benutten. In het Wmo-beleidsplan ‘Samen leven’ (2011) hebben college en raad van Sluis (op hoofdlijnen) de richting aangegeven voor een dergelijk samenhangend beleid. In deze Startnotitie ‘Ondersteuning en begeleiding’ wordt deze visie verder uitgewerkt en van concrete acties voorzien. Wat is de visie van Sluis? De veranderingen hebben vooral betrekking op inwoners in een kwetsbare positie. We willen daarbij niet uitgaan van de beperkingen die mensen hebben, maar juist van de mogelijkheden en talenten. Tegelijkertijd hebben we oog voor het feit dat sommige mensen – tijdelijk of blijvend – in een kwetsbare positie zitten. Dan is het soms moeilijk om eigen kracht te ervaren. Op die momenten verdienen inwoners onze aandacht. Onze inspanningen moeten in die gevallen primair gericht zijn op het versterken van het zelfoplossend vermogen van het individu en van de samenleving. Onze primaire taak is niet ‘zorgen voor’ maar ‘zorgen dat’. Het einddoel is een ‘inclusieve samenleving’ 3
waarin iedereen mee doet (en mee kan doen) en waarin iedereen verantwoordelijkheid draagt voor de kwaliteit van de samenleving en wat daarin gebeurt. Daarnaast is het onze taak en verantwoordelijkheid om effectieve (professionele) ondersteuning en begeleiding te organiseren voor inwoners die dat nodig hebben. Of deze behoefte aan ondersteuning wordt veroorzaakt door een lichamelijke beperking (hetzij aangeboren, hetzij door ziekte, ongeval of ouderdom), een ingrijpende gebeurtenis (geboorte, ontslag, echtscheiding, detentie, verandering van school), verslaving (drank, gokken, drugs) of culturele aanpassingsmoeilijkheden, maakt niet uit voor de rol en verantwoordelijkheid die wij als gemeente voor onze inwoner hebben. Ook de vraag van de inwoner is in de verschillende gevallen niet wezenlijk anders: Zorg voor adequate ondersteuning en begeleiding, die effectief en efficiënt is en die bijdraagt aan het vergroten van de deelname aan het maatschappelijke verkeer (participatie). In onze visie wordt het ondersteuningsaanbod daarom ook niet langer bepaald door wettelijke taken en regelingen en/of specifieke domeinen en doelgroepen, maar we kijken integraal wat nodig is om een specifieke inwoner in een specifieke situatie te helpen om mee te doen in de samenleving. Dat kan zijn door ondersteuning en begeleiding te bieden op het gebied van wonen, werk, inkomen, onderwijs, vrije tijd, sociale contacten en/of gezondheid. We stelleen ons daarbij telkens de vraag: Wat kan de inwoners zelf? Waarbij heeft hij/zij ondersteuning nodig? En in welke mate? Niemand is gelijk, dus effectieve ondersteuning is altijd op maat gesneden. Het uitgangspunt daarbij is altijd dat ondersteuning zo licht mogelijk wordt vormgegeven. Dit betekent: primair investeren in oplossingen binnen het eigen netwerk en (als dat niet lukt) door de inzet van vrijwilligers waar het kan en door interventie van professionals waar het moet. Voor iedere inwoner wordt op deze manier een persoonlijk ondersteuningsplan opgesteld. In een figuur ziet dat er als volgt uit:
Zelfredzaam
Lichte, kortdurende ondersteuning (informatie & advies, preventie, toeleiding / loket)
Langduriger tot structurele ondersteuning (ambulante begeleiding)
Complexe ondersteuning (hulpverlening, residentiële hulp, gesloten opnames)
De inwoner staat in dit plan centraal en heeft zelf de regie. Het gesprek met de inwoner en een persoonlijke ondersteuningsrelatie zijn daarom belangrijk. Organisaties als Stichting Welzijn, Maatschappelijk Werk, de jeugdgezondheidszorg en MEE Zeeland spelen daarbij een belangrijke rol. Zij vormen (tezamen) het eerste aanspreekpunt voor mensen met een vraag, probleem of behoefte. 4
De ondersteuning en begeleiding die zij aanbieden is gratis en laagdrempelig. Vanuit dit eerste aanspreekpunt kan (waar nodig) zwaardere zorg worden georganiseerd voor mensen die dat nodig hebben. Deze zwaardere zorg kan worden aangeboden c.q. ingekocht als algemene (gesubsidieerde) voorziening of als individueel traject (op contractbasis). Wat betekent deze visie voor de vier decentralisaties en de organisatie binnen de gemeente? De hierboven beschreven visie overstijgt de grenzen van de afzonderlijke decentralisaties. Niet langer is het domein (werk, zorg, jeugd) of wettelijke taak bepalend, maar de vraag/situatie van de inwoner. Wat is de ondersteuningsbehoefte van deze specifieke inwoner om hem of haar (beter) te laten participeren in de samenleving? Het maakt daarbij niet uit waardoor de ondersteuningsbehoefte wordt veroorzaakt. In samenspraak met de betrokkene(n) wordt per domein/leefgebied bekeken welke ondersteuning nodig is: wonen, werk, inkomen, onderwijs, vrije tijd, sociale contacten en gezondheid. Zo kan bijvoorbeeld zowel een jongere, iemand met een beperking, iemand met een verslaving, als een ex-gedetineerde (ieder om zijn specifieke reden en/of achtergrond) behoefte hebben aan een vorm van begeleid wonen en/of begeleiding op de arbeidsmarkt. De vraag is in alle gevallen hetzelfde, evenals de partijen die verantwoordelijk zijn voor de begeleiding. In het geval van begeleid wonen zijn dit vrijwel altijd de woningbouwvereniging en maatschappelijk werk, aangevuld met specialisten als MEE (beperking), Indigo/Emergis (verslaving en psychische problematiek). Bovendien kan één inwoner onder de reikwijdte van meerdere decentralisaties vallen. Zo behoort een jongere met een licht verstandelijke handicap tot de doelgroep van zowel de Jeugdzorg (opvang), de extramurale AWBZ-begeleiding (dagbesteding), de Wet werken naar Vermogen (Wajong, Sociale Werkvoorziening) en Passend Onderwijs. De decentralisaties zullen daarom in samenhang moeten worden bekeken en geïmplementeerd. We kunnen daarbij gebruik maken van de fasering waarmee de verschillende taken naar de gemeente komen. De filosofie, uitgangspunten, structuur en samenwerkingspartners zijn (grotendeels) dezelfde. Deze visie en benadering van het vraagstuk vraagt ook om een andere mentaliteit, overlegstructuur en organiserend vermogen binnen gemeenten. Niet langer de wettelijke taak of het domein (c.q. het ministerie waar de regeling vandaan komt) bepaalt bij welke afdeling, ambtenaar of vakspecialist het onderwerp wordt ondergebracht, maar de vraag van de inwoner (en hoe deze zo effectief mogelijk kan worden ingevuld) staat centraal. Wat is nodig? Versterking van de eigen kracht, een algemene, voorliggende voorziening, ambulante (eerstelijns)begeleiding of residentiële hulp? Wat willen we bereiken? Samenvattend komen we op grond van bovenstaande visie tot de volgende algemene doelstellingen ten aanzien van het sociale domein voor de komende jaren: - Het aanboren, behouden en vergroten van de zelfredzaamheid van samenleving en inwoner; - Het organiseren van een integrale, samenhangende en effectieve ondersteuningsstructuur voor inwoners die het (tijdelijk) niet zelfstandig redden (bereikbaar via één laagdrempelig loket waar alle inwoners met een ondersteuningsbehoefte terecht kunnen, ongeacht leeftijd, achtergrond of problematiek); - Het organiseren van een integrale, samenhangende en effectieve overlegstructuur ten aanzien van ondersteuning en begeleiding, over de grenzen van de huidige domeinen heen; - Het komen tot een integrale en samenhangende bekostiging van ondersteuning; - Het organiseren van een samenhangend ondersteuningaanbod voor jongeren binnen en buiten de school; - Het organiseren van flexibele, levensloopbestendige ondersteuningsarrangementen die meegroeien met en zich aanpassen aan de levensfase, omstandigheden en specifieke mogelijkheden van de inwoner gedurende de verschillende periodes in zijn of haar leven; - Het organiseren van andere vormen van (en meer eenduidige) toegangsbeoordeling voor ondersteuning, waarbij gebruik gemaakt van bestaande kennis (geen dubbele intakes en indicaties meer, maar een samenhangend ondersteuningsplan). 5
Hoofdstuk 2 :
Visie op het proces
Uitgangspunten Bij grote veranderingen, zoals de implementatie van genoemde decentralisaties, is goed om op voorhand een aantal algemene uitgangspunten met elkaar af te spreken. Dit voorkomt misverstanden en verschillen in verwachtingspatroon. De uitgangspunten die wij in dit proces willen hanteren zijn de volgende:
De uitgangspunten en principes zoals beschreven in het Wmo-beleidsplan ‘Samen leven’ (2011), ‘De Kanteling’ en ‘Welzijn nieuwe Stijl’ zijn leidend. Om te onderzoeken welke kansen en mogelijkheden ontwikkelingen als ‘De Kanteling’ en ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ kunnen betekenen voor inwoners die op dit moment gebruik maken van jeugdzorg, extramurale begeleiding en/of de sociale werkvoorziening, kiezen wij ervoor om onze focus in eerste instantie te richten op cliëntorganisaties en eerstelijnsvoorzieningen, zoals welzijnswerk, maatschappelijk werk en MEE Zeeland.
De taken en verantwoordelijkheden die via de verschillende decentralisaties naar de gemeente komen en de huidige taken en verantwoordelijkheden op het gebied van ondersteuning en begeleiding worden in samenhang bekeken en geïmplementeerd. Het gaat daarbij in ieder geval om: de extramurale (AWBZ) begeleiding, de jeugdzorg, de Wet Werken naar Vermogen, Passend Onderwijs, de huishoudelijke hulp en de maatschappelijke opvang van dak- & thuislozen en verslaafden. De redenen hiervoor zijn de volgende; o Het gaat in alle gevallen om ondersteuning en begeleiding van kwetsbare inwoners; o Één inwoner kan onder de reikwijdte van verschillende regelingen vallen; o De visie op ondersteuning en begeleiding is in alle gevallen hetzelfde; o We streven naar één toegang voor alle vormen van ondersteuning en begeleiding; o De instellingen die belast zijn met de eerstelijns zorg zijn in alle gevallen hetzelfde.
Het vorige uitgangspunt vergt een andere mentaliteit en overlegstructuur van gemeenten. Het is van belang dat we ons doelgroep- en domeindenken loslaten en ons richten op de ondersteuningsbehoefte van onze (kwetsbare) inwoners, ongeacht leeftijd, achtergrond of problematiek. Onze interne taakverdeling en overlegstructuren met andere gemeenten en samenwerkingspartners moeten hierop worden aangepast. Het uitgangspunt luidt daarom: We spreken als één gemeente en niet (sectoraal) vanuit verschillende domein. De inwoner van de gemeente Sluis (en zijn behoeften en mogelijkheden) staat centraal.
De gemeente is verantwoordelijk voor het ‘wat’ en niet voor het ‘hoe’. De gemeente geeft aan wat zij willen bereiken (de doelen). De uitvoerende instellingen en organisaties kunnen vervolgens een aanbod doen hoe zij één en ander kunnen realiseren en tegen welke prijs. In overleg wordt bepaald hoe prestaties worden gemeten en beoordeeld. We hanteren hierbij de methode van bestuurlijk aanbesteden.
Gebruik de juiste schaal voor intergemeentelijke samenwerking. Dit betekent dat we de toegang tot ondersteuning en begeleiding (zoveel mogelijk) lokaal willen organiseren; de lichte en ambulante ondersteuning en begeleiding lokaal en/of regionaal; en de residentiële opvang regionaal en/of provinciaal.
Maak gebruik van bestaande structuren. Dit betekent dat Porthos Sluis hèt loket vormt voor alle vormen van ondersteuning en begeleiding (exclusief Sociale dienst en UWV).
6
Oriënteren langs vier wegen Om onszelf een beeld te vormen van wat er op ons afkomt en waar we mee te maken krijgen, volgen wij een vier sporen traject. We werken in deze fase nauw samen met de twee andere gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen. Hiertoe is een regionaal ‘transitieteam’ geformeerd. Dit transitieteam bestaat uit 7 ambtenaren: Uit iedere gemeente twee beleidsambtenaren, aangevuld met één ambtenaar vanuit het CZW-bureau. We laten ons informeren via vier kanalen: 1. Door ZENC en SCOOP wordt een inventarisatie gemaakt van de aard en omvang van respectievelijk de huidige jeugdzorg in Zeeland en de huidige extramurale begeleiding, bekostigd vanuit de AWBZ. Deze inventarisaties worden (in opdracht van de 13 gemeenten en de provincie) voor heel Zeeland gemaakt. Daarbij wordt een uitsplitsing gemaakt van cijfers, aantallen en bedragen naar de verschillende regio’s en individuele gemeenten. Daarnaast gaan we – in overleg met betrokkenen – onderzoeken welke kansen en mogelijkheden ontwikkelingen als ‘De Kanteling’ en ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ kunnen betekenen voor inwoners die op dit moment gebruik maken van de jeugdzorg, extramurale begeleiding en/of de sociale werkvoorziening. 2. Wij gaan hierover in eerste instantie van gedachten te wisselen met eerstelijnsvoorzieningen, zoals welzijnsorganisaties, Stichting Maatschappelijk Werk en MEE Zeeland. Onze vraag daarbij is tweeledig. Enerzijds willen wij horen welke aanbod zij ons kunnen doen ten aanzien van het organiseren van de toegang, vraagverheldering, indicatiestelling en doorverwijzing. Anderzijds willen weten welke doelgroepen zij (redelijkerwijs) denken te kunnen bedienen via het reguliere aanbod van mantelzorg, trajectbegeleiding, vrijwilligers- en servicediensten, ambulante begeleiding en bemiddeling (gericht op het versterken van de eigen kracht van individuele inwoners en van de samenleving). Daarbij zijn wij uiteraard ook benieuwd welke concrete besparing en/of meerwaarde het aanbod in de eerste lijn voor ons en/of voor onze inwoner(s) kan opleveren (en hoe zij deze besparing c.q. meerwaarde inzichtelijk kunnen maken). In het meest ideale geval kan er een partnerschap ontstaan waarbij wij als gemeente in overleg met de eerstelijnsvoorzieningen bepalen welke aanvullende (tweedelijns)zorg nodig is en hoe (en bij wie) wij deze zorg het beste kunnen inkopen: op trajectbasis of als gesubsidieerde algemene voorziening. 3. We gaan gesprekken voeren met de huidige aanbieders van extramurale begeleiding. We doen dit zowel met grote instellingen zoals ZorgSaam en Stichting Tragel, als met particuliere zorgboerderijen. Deze instellingen worden nu bekostigd vanuit de AWBZ. De gemeenten worden geacht deze financiering over te nemen. De huidige aanbieders moeten er daarom rekening mee houden dat de bekostiging- en verantwoordingsystematiek ingrijpend zal veranderen. Ook de wijze van indicatiestelling zal veranderen. Instellingen en/of hun klanten kunnen in de toekomst niet zonder meer een rekening bij de gemeente indienen voor de geleverde diensten. Met de huidige aanbieders moeten (op korte termijn) afspraken worden over de wijze van levering en bekostiging van diensten. Graag horen wij de gedachten en ideeën die de sector hierover zelf heeft. Daarnaast willen wij ons uiteraard laten informeren over het aanbod van de verschillende instellingen. 4. Voordat wij overgaan tot het ondertekenen van contracten en/of het verstrekken van opdrachten, willen wij ook de betrokkenen / de doelgroep zelf consulteren. Wij doen dit door middel van een gesprek met de verschillende cliëntorganisaties en Wmo-adviesraden. De reden hiervoor is dat wij ook graag van de ‘klant’ willen horen welke (rand)voorwaarden hij/zij ten aanzien van de dienstverlening belangrijk vinden. We kiezen ervoor om niet eerst met de cliënten te praten omdat wij ons eerst willen laten informeren over de mogelijke oplossingen en het bestaande aanbod. Hierdoor wordt het gesprek meer concreet. 7
Implementeren met gezond verstand Regelmatig wordt geopperd dat het moeilijk (of zelfs onmogelijk) zou zijn om de verschillende decentralisaties in samenhang te bezien, omdat ze allemaal een ander tijdspad kennen. De ingangsdatum varieert van 1 januari 2013 voor de AWBZ-begeleiding tot 1 januari 2016 voor de laatste onderdelen van de jeugdzorg. Deze angst wordt vaak ingegeven door sectoraal denken en knellende tijdspaden. Wij delen deze angst dan ook niet. Wij denken juist dankbaar gebruik te kunnen maken van de fasering. Door het uitgangspunt te hanteren dat alle decentralisaties te maken hebben met het beoordelen van de ondersteuningsbehoefte van individuele inwoners op verschillende leefgebieden (ongeacht leeftijd, achtergrond of problematiek van de betrokkene), kan per direct worden gestart met het bouwen aan een eenduidige, integrale, samenhangende en effectieve ondersteuningsstructuur. Deze structuur kan vervolgens geleidelijk (aan)gevuld worden met extra taken, doelgroepen en partners. Bovendien hoeft niet alles in één keer volledig aangepast te zijn/worden. Om pragmatische redenen kan er bijvoorbeeld voor gekozen worden om de wijze van indicatiestelling (voorlopig) nog even ongewijzigd te laten. Duidelijk is dat per 1 januari 2013 in ieder geval de routing moet zijn veranderd. Dit betekent dat onze inwoners moeten weten waar zij vanaf die datum terecht kunnen om een beroep te doen op ondersteuning en begeleiding. Bovendien moeten de medewerkers in dat loket op dat moment weten hoe zij moeten handelen en met wie. Het is daarom belangrijk dat er op 1 januari 2013 een verordening van kracht is en dat er schriftelijke afspraken met (zorg)aanbieders zijn gemaakt over de levering en financiering van producten en diensten. Deze overeenkomsten en/of subsidieregelingen moeten uiteraard in overeenstemming zijn met het Europese (aanbestedings- en staatssteun)recht.
8
Hoofdstuk 3 :
Tijdspad
20 april 2012
:
Inventarisaties SCOOP en ZENC gereed.
25 april 2012
:
Gesprek met eerstelijnsvoorzieningen
1 mei 2012
:
Gesprek met tweedelijnszorgaanbieders
Medio mei 2012
:
Gesprek cliëntorganisaties en adviesraden
Eind mei 2012
:
Analyse van mogelijkheden en onmogelijkheden door regionaal transitieteam, resulteren in B&W-advies en raadsvoorstel
12 juni 2012
:
Behandeling onderwijsvisie in Commissie Samenleving/Middelen, met daarin aandacht voor aansluiting onderwijs-zorg
Zomer 2012
:
ONDER VOORBEHOUD: Informatiebijeenkomst / besluitvormende vergadering gemeenteraad over (mogelijke) oplossingsrichting en kaders t.a.v. extramurale begeleiding
Juni/juli2012
:
Bijeenkomst communicatieadviseurs over communicatiestrategie
1 augustus 2012
:
Introductie stelselwijziging Passend Onderwijs
Augustus/september
:
Conceptcontract opstellen (zowel voor instellingen als voor ZZP-ers)
Oktober 2012
:
Gewijzigde Wmo-verordening en – besluit vaststellen
November 2012
:
Aanpassen/ombouwen Wwb-verordening in lijn met WWnV
Eind 2012
:
Workshops deskundigheidsbevordering consulenten/ambtenaren
1 januari 2013
:
Inwerkingtreding Wet Werken naar Vermogen + Gemeenten verantwoordelijk voor mensen die voor het eerst (of opnieuw) een beroep doen op extramurale begeleiding
1 januari 2014
:
Gemeenten verantwoordelijk voor alle mensen die gebruik maken van extramurale begeleiding
2014-2016
:
Transitie en transformatie jeugdzorg
9
Hoofdstuk 4 :
Risico’s
In dit soort omvangrijke transities zijn er altijd de nodige risico’s. Wij noemen hier een aantal (in willekeurige volgorde): Onduidelijkheid over inhoud van de wet De concepttekst voor aanpassing van de Wmo zoals die nu voorligt geeft aan gemeenten de opdracht “om ondersteuning te bieden zodat de burger dagelijkse levensverrichtingen kan uitvoeren en het persoonlijk leven structureert en daarover de regie voert”. Wat nu exact de reikwijdte is van de tekst voor de compensatieplicht Wmo levert nog de nodige discussie op. Daarnaast bestaat de vrees dat de Tweede Kamer de lokale beleidsvrijheid wil beperken. Voorts is nog niet duidelijk op welke wijze de wetgever het persoonsgebonden budget onderdeel uit wil laten maken van de Wet. Feit is dat het Rijk binnen de AWBZ de mogelijkheden van het PGB fors heeft verminderd. Eind 2012 wordt pas het wetsvoorstel Zorg voor Jeugd aangeboden aan de Tweede Kamer. In de loop van 2012 verschijnt het transitieplan. Korte invoeringstijd Het is de bedoeling dat de gemeenten met ingang van 2013 verantwoordelijk worden voor burgers die voor het eerst en opnieuw een beroep doen op ondersteuning en begeleiding. Vanaf 2014 zijn gemeenten verantwoordelijk voor alle mensen die een beroep doen op begeleiding/ondersteuning. Nu behandeling in de Tweede Kamer plaatsvindt in april lijkt het waarschijnlijk dat aan dit invoeringsschema wordt vastgehouden, ook omdat bezuinigingsdoelstellingen van het kabinet gehaald moeten worden. Daarmee is de periode tussen vaststelling van de wet (medio 2012) en de inwerkingtreding (1 januari 2013) erg kort. De VNG pleit voor (minimaal) een jaar voorbereidingstijd. Ook voor de implementatie van Passend Onderwijs zijn de tijdslijnen erg krap. Deze worden door het onderwijs (mede vanwege een bezuiniging van 300 miljoen euro) als onuitvoerbaar getypeerd. Onduidelijkheid over budget Het macrobudget1 voor de extramurale begeleiding is nog onduidelijk, evenals de verdeelsleutel. Wel duidelijk is de doelmatigheidskorting van 5% op het over te hevelen budget naar de gemeenten. Waarschijnlijk wordt dit meer als de PGB-maatregel AWBZ doorgerekend wordt naar de Wmo, nl. de inperking van de verstrekking van het Pgb tot indicaties intramuraal (500 miljoen extra). Tevens lijken de gemeenten onvoldoende uitvoeringskosten te krijgen, wat neerkomt op een extra doelmatigheid korting. Het is de vraag of de meicirculaire (verschijnt in juni) meer duidelijkheid zal geven. Ook over het macrobudget en de verdeelsleutel voor de jeugdzorg is nog geen duidelijkheid. Door ZENC en de Provincie Zeeland is een eerste (voorzichtige) berekening gemaakt. Hieruit blijkt dat het bedrag dat nu in Zeeland omgaat in de jeugdzorg circa 60 miljoen euro is. Dit is exclusief de jeugdzorg die nu door de ziektekostenverzekering wordt betaald. Uit een eerste inventarisatie blijkt dat zorgconsumptie in Zeeland, zowel voor wat betreft extramurale AWBZ-begeleiding als voor de jeugdzorg, hoger ligt dan het landelijk gemiddelde. Dit betekent dat er – ook los van de doelmatigheidskorting – sowieso minder geld naar Zeeland komt. Onduidelijkheid over aard en omvang Er bestaat nog geen volledige duidelijkheid over de aard en omvang van de doelgroep en de problematiek. We hopen dat de inventarisaties ons hierover meer duidelijkheid verschaffen. 1
Berekend op 2,8 miljard door VWS
10
Gemeente Sluis April 2012 11