Monitor (transitie) Sociaal Domein Almere
Derde rapportage 2015
Monitor (transitie) Sociaal Domein Almere
Derde rapportage 2015
COLOFON Gemeente Almere Onderzoek en rapportage Gemeente Almere/SBC/Onderzoek&Statistiek Trix Janssen en Mathijs Tuynman Met dank aan: Klaske Grimmerink, Annet van Asselt, Loek van der Geest Opdrachtgever Gemeente Almere/DSD/Programmateam Transformatie Maartje Bekkers Maart 2016 Contactgegevens Gemeente Almere Postbus 200 1300 AE Almere Tel: 14 036
[email protected] - www.osalmere.nl -
@OSAlmere1
Gebruik van gegevens uit dit rapport is alleen toegestaan met bronvermelding. Personen afgebeeld op de omslag van deze uitgave hebben geen relatie tot het onderwerp van de rapportage. 1
Inhoudsopgave 1. Inleiding en samenvatting ............................................................................................................................ 4 1.1 Inleiding ........................................................................................................................................................ 4 1.2 Samenvatting ................................................................................................................................................ 6 2. Basiscijfers sociaal domein 2015................................................................................................................... 8 2.1 Toegang sociaal domein via KCC en internet ................................................................................................ 8 2.2 Toegang sociaal domein via de wijkteams .................................................................................................... 9 2.3 Cliënten Wmo ............................................................................................................................................. 15 2.4 Cliënten Jeugdwet ...................................................................................................................................... 18 2.5 Veilig Thuis .................................................................................................................................................. 20 2.6 Cliënten bijstandsuitkering ......................................................................................................................... 20 2.7 Samenloop van Wmo, Jeugdwet en bijstand binnen huishoudens ............................................................ 24 2.8 Cliënten Schulddienstverlening .................................................................................................................. 25 2.9 Klachten en bezwaren ................................................................................................................................ 26 3. Nulmeting maatschappelijke effecten ........................................................................................................ 28 3.1 Inleiding ...................................................................................................................................................... 28 3.2 Nulmeting per gewenst maatschappelijk effect ......................................................................................... 29 3.2.1 Vergroten ontwikkelkansen jeugd ...................................................................................................... 30 3.2.2 Kinderen groeien gezond en veilig op ................................................................................................ 32 3.2.3 Iedereen doet naar eigen kunnen mee .............................................................................................. 34 3.2.4 Betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid ........................................................... 36 3.2.5 Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad ......................................... 38 3.2.6 Aanbod van ( vrijetijds)voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners....................... 40 3.2.7 Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl ................................................................................ 42 3.2.8 Meer Almeerders hebben toegang tot informatie over en bemiddeling naar zorg ........................... 44 3.2.9 Minder overlast door doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden ...................................................... 46 3.2.10 Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam .................................................................................. 48 3.3 Context: ‘de staat van de stad’ ................................................................................................................... 50 BIJLAGEN: Bijlage 1. Aanbieders van zorg, welzijn en participatie ................................................................................... 55 Bijlage 2. Burgerkracht en vrijwilligerswerk ................................................................................................... 64 Bijlage 3. Mantelzorg ..................................................................................................................................... 72 Bijlage 4. Maatschappelijke effecten: beïnvloedbaarheid en definities .......................................................... 78 B4.1 Beïnvloedbaarheid van indicatoren .......................................................................................................... 78 B4.2 Definities indicatoren ............................................................................................................................... 85
2
B4.3 Bronnenlijst bij hoofdstuk 2 –Nulmeting maatschappelijke effecten ...................................................... 90 Bijlage 5. Begrippen en afkortingen................................................................................................................ 92 Bijlage 6. Lijst voorzieningengroepen Wmo en Jeugdwet ............................................................................... 96
3
1. Inleiding en samenvatting 1.1 Inleiding De Monitor Sociaal Domein geeft een beeld van hoe in de gemeente Almere de ondersteuning op het gebied van zorg, welzijn, werk en inkomen verloopt. Deze derde rapportage bevat cijfers over hoeveel Almeerse inwoners in 2015 gebruik hebben gemaakt van welk soort ondersteuning. Daarnaast bevat het rapport de nulmeting van de tien beoogde maatschappelijke effecten in het sociaal domein die zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Ook wordt aandacht besteed aan het oogpunt van de aanbieders van zorg, welzijn en participatie en aan dat van vrijwilligers en mantelzorgers. Wat is het startniveau van de beoogde maatschappelijk effecten voordat de transities hun beslag kregen? Hoe doet Almere het vergeleken met Nederland als geheel? Wat vinden zorgaanbieders van het inkoopmodel? Wat betekenen de veranderingen in het sociaal domein voor vrijwilligers? Worden mantelzorgers voldoende ondersteund? Deze en andere vragen worden in deze rapportage beantwoord. De monitor wordt gemaakt ten behoeve van de gemeenteraad. Met de geboden informatie kan de raad zien hoe het beleid in de praktijk uitwerkt. De monitor helpt ook de gemeente en haar partners om te leren en te verbeteren. Nieuwe taken gemeente per 1-1-2015 Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente Almere verantwoordelijk voor bijna de gehele maatschappelijke ondersteuning aan haar inwoners. Het betreft ondersteuning op het gebied van participatie, werk en inkomen, zorg en welzijn en opgroeien en opvoeden. Almere heeft deze veranderingen voorbereid in een breed Programma Transitie Sociaal Domein en heeft het beleid hiervoor vastgelegd in de Kadernota Sociaal Domein 2014-2017 ‘Doen wat nodig is’ en voor de kortere termijn in het Beleidsplan Sociaal Domein 2015 ‘Almere aan Zet’. Monitor Sociaal Domein Almere Voor alle beleid is monitoring van groot belang en zeker voor de Transitie Sociaal Domein. Nog nooit eerder werden zo veel taken tegelijk gedecentraliseerd. Er is sprake van veel nieuw beleid, veel nieuwe processen en een cultuurverandering. Er moet goed gevolgd worden hoe deze veranderingen verlopen, of de gewenste effecten worden behaald, welke resultaten het oplevert voor inwoners en of dat wordt gedaan met de beschikbare middelen. Bij de bespreking van het Beleidsplan Sociaal Domein 2015, is tijdens de politieke markt van 9 oktober 2014 via het amendement RG148/2014 aandacht gevraagd voor het onderwerp monitoring sociaal domein. Vervolgens is met de gemeenteraad gesproken over de punten die de raad belangrijk vindt voor de monitoring. Die input is verwerkt in de raadsbrief van 21 oktober 2014 waarin het college heeft beschreven hoe zij tot de realisatie van de monitor komt. Met de monitor wordt invulling gegeven aan de horizontale verantwoording (college van B&W naar gemeenteraad) die in wetgeving is voorgeschreven. De monitor is daarmee in de eerste plaats een verantwoordingsinstrument, maar de informatie die de monitor oplevert wordt daarnaast gebruikt om te leren, te verbeteren, beleid aan te passen en wanneer nodig nieuw beleid te ontwikkelen. Tot slot wordt de analyse gebruikt door de gemeente om de inkoop van zorg en ondersteuning voor het nieuwe jaar op af te stemmen. Het onderzoek, de dataverzameling, de analyse en de rapportage van de monitor worden, namens het college, in opdracht van de Dienst Sociaal Domein, uitgevoerd door het team Onderzoek & Statistiek van de gemeente Almere. Het college heeft in samenspraak met de gemeenteraad, maatschappelijke partners en de Adviesraad Sociaal Domein de Opzet van de Monitor Sociaal Domein gemaakt. De gemeenteraad is per raadsbrief van 31 maart 2015 geïnformeerd over deze opzet. Volgens de opzet wordt in de monitor onderscheid gemaakt in vijf onderdelen: 4
1. 2. 3. 4. 5.
Kwartaalrapportages basiscijfers; Nulmeting (en vervolgens periodieke meting) van de maatschappelijke effecten; Periodieke meting stelsel: functioneren van de nieuwe sociale infrastructuur; Periodieke meting cliënten: cliëntervaringen en -effecten; Analyse van de kostenontwikkeling (bij de jaarrekening).
Derde rapportage 2015 Voorliggende rapportage betreft de derde editie van het eerste onderdeel: kwartaalrapportage basisinformatie en de eerste editie van onderdeel 2. In de rapportage worden in hoofdstuk 2 de beschikbare cijfers gepresenteerd over alle vier kwartalen van 2015. Daarnaast worden in hoofdstuk 3 de resultaten gerapporteerd van de eerste meting van de tien beoogde maatschappelijke effecten in het sociaal domein. In de bijlagen bevinden zich de resultaten van drie onderzoeken die eigenlijk onder onderdeel 3 (meting stelsel) vallen, waarover in de tweede rapportage is gerapporteerd. De drie onderdelen: enquête aanbieders, enquête vrijwilligers en onderzoek mantelzorgers konden toentertijd niet meer worden meegenomen. In de voorliggende rapportage worden de bevindingen van het onderzoek weergegeven. Er wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen die zijn gesteld. Conclusies over wat de bevindingen betekenen voor het beleid en de uitvoering in het sociaal domein bevinden zich in de bestuurlijke oplegger die wordt meegestuurd met deze rapportage.
5
1.2 Samenvatting
Passende ondersteuning met minder zware zorg Totaal meldingen wijkteams 2015: 13.280
Gebruik jeugdzorg, Almere Q1 en Q2 2015 % van trajecten jeugdzorg absolute aantallen= lopende trajecten
Resultaat afgehandelde meldingen volwassenen door wijkteam 2015 6%
Q2
Q4
42%
40% 0%
60%
20%
40%
60%
7% 0%
80%
geen maatwerk/ doorverwijzing/ advies
maatwerk
9 vergelijking
26
residentieel daklozen
Almere
25 0
10
20
30
5%
10%
15%
20%
jeugdzorg met verblijf
overig jeugdzorg
Gebruik jeugdzorg Almere en grote steden, 1e half jaar 2015
Beschermd wonen: plekken, 2013. t.o.v. Nederland.
7
4.610
9%
ondertoezichtstelling
100%
Residentiële Wmo-zorg per 10.000 inwoners beschermd wonen
11%
58% Q1
Q1
4.345
Residentieel daklozen: personen, 2014, t.o.v. Flevoland.
kinderen met jeugdzorgtraject, als % van kinderen 0-18 jaar
1,3
100-300.000 inw
Almere
Bron: waarstaatjegemeente.nl
1,3
1,0
5,7
1,2
0,0
6,4
2,0
ondertoezichtstelling
4,0
6,0
8,0
Jeugdhulp met verblijf
10,0
overig jeugdzorg
Bijstand en re-integratie Bijstandscliënten, in– en uitstroom 2014, 4e kwartaal 465
553
2800
per 1.000 vd potentiële beroepsbevolking
2700 2600
2632
2640
2606
80
2554
5.830
Personen met bijstandsuitkeringen
Lopende re-integratietrajecten, Almere, 2015
70
2517
2500
60
2400
50
2300
40
49 36
30
2200 2015-jan
2015-apr
2015-jul
2015-okt
20
2016-jan
10
Ontwikkeling op participatieladder Bijstandscliënten, dec’14—dec’15
2015, 3e kwartaal
0
Almere
586
557
Nederland
Bron: CBS Statline, juni 2015
5.874 70%
1
0%
20%
40%
4%4%
60%
22%
80%
100%
Schulddienstverlening Instroom schulddienstverlening Aanmeldingen Plangroep
Verdeling klanten na screening Plangroep 100%
90% 80%
33%
20%
300
Advies
70%
2014:
35%
40%
Schulddienstverlening Plangroep
30%
Overdracht OSS*
50%
20%
12 250
60%
2015:
Aanmeldingen ondersteuning schuldstabilisatie per kwartaal, 2015
31%
35%
45%
10%
200
31 14
150 100
165
5
Crisis
265
144
163
Q2
Q3
50
0% 2014
6
2015
*OSS: Ondersteuning schuldstabilisatie
0
Q1
Q4
Regulier
Klachten en bezwaren Werk en inkomen, 2014 en 2015
Zorg en ondersteuning, 2014 en 2015
231
250
1689
1800
1619
1600
200
1400
154
1200
138
150
2014 100
77
2015
1000
2015
600 400
50
2014
800
269
229
200
0
0
klachten
bezwaren
klachten
bezwaren
Nulmeting maatschappelijke effecten Ontwikkelkansen en vaardigheden kinderen en jongeren zijn vergroot In Almere zijn er iets meer zwakke scholen dan gemiddeld; wel daalde hun aantal van 9 in 2013 naar 3 in 2015. Kinderen sporten minder dan elders in Nederland; het aandeel voortijdig schoolverlaters is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde, en de meeste jongeren zijn creatief in hun vrije tijd .
Kinderen groeien gezond en veilig op Volgens zelfrapportage groeien Almeerse kinderen even (on-)gezond en veilig op als Flevolandse kinderen; er worden iets minder meldingen van kindermishandeling gedaan dan elders in Nederland.
Het aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners De meeste Almeerders zijn tevreden over de sociale voorzieningen in de buurt. Meer Almeerders missen sportvoorzieningen dan in 2010; het aandeel dat culturele voorzieningen mist is constant .
Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl Er zijn in Almere relatief weinig volwassenen die voldoende bewegen; de helft heeft een gezond gewicht, en dat is even veel als elders. Er zijn even veel mensen met een verslaving als gemiddeld in Flevoland.
Meer Almeerders hebben toegang tot informatie en Iedereen doet naar eigen kunnen mee Almeerders hebben even vaak betaald werk en een ondersteunend netwerk als elders. Er zijn minder vrijwilligers dan elders in Flevoland en Almeerders zijn minder actief in hun vrije tijd dan in 2012.
Inwoners en bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen leef– en woonomgeving. In de Almeerse buurten is er minder sociale cohesie dan landelijk, maar Almeerders zijn tevreden over hun buurt. In Almere Haven is men meer betrokken en tevredener dan gemiddeld; in Almere Buiten minder.
Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad De meeste Almeerders recreëren in Almere, al bezoeken ze steeds vaker voorstellingen en musea elders. Drie op de tien Nederlanders kwam wel eens in Almere (onder meer) voor recreatie.
7
noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg De meeste volwassenen weten waar ze advies en ondersteuning kunnen krijgen. De meerderheid krijgt een maatwerkvoorziening bij wijkteams. Er worden in Almere relatief minder kinderen onder toezicht gesteld en er zijn relatief minder feitelijk dakloze mensen.
Minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden. Almeerders ervaren relatief veel overlast van jongeren, al is het aantal politiemeldingen gemiddeld. Er wordt relatief minder overlast gemeld over zwervers en verwarde personen dan elders. Overlast van drugsgebruik en – handel is vergelijkbaar met elders.
Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam Dagelijks melden zich 5 huishoudens aan voor schulddienstverlening. Minder Almeerders dan gemiddeld in Nederland kunnen zonder moeite rondkomen, en er worden relatief veel vonnissen tot huisuitzetting uitgesproken.
2. Basiscijfers sociaal domein 2015 In dit hoofdstuk worden de cijfers over het eerste jaar van de nieuwe sociale infrastructuur in Almere gepresenteerd. Het betreft een weergave van de output of resultaten van de nieuwe sociale infrastructuur.
2.1 Toegang sociaal domein via KCC en internet In deze paragraaf worden de aantallen vragen en/of meldingen over het sociaal domein in Almere gepresenteerd die telefonisch en via internet binnenkomen bij de gemeente. 2.1.1 KCC – Klantcontactcentrum (14036) Met telefonische vragen over het sociaal domein kunnen Almeerders terecht bij het Klantcontactcentrum, de telefooncentrale van de gemeente Almere, die met telefoonnummer 14036 te bereiken is. Om telefonisch een afspraak te maken met de afdeling Werk & Inkomen of een wijkteam dient ook 14036 gebeld te worden.
KCC 2015:
77.585 telefoontjes over het sociaal domein
In 2015 zijn in totaal 77.585 telefoongesprekken binnengekomen die betrekking hadden op het sociaal domein, wat bijna een derde (31%) was van alle telefoontjes die binnenkwamen bij het KCC. Het grootste deel van de mensen die belden over het sociaal domein hadden een vraag over het onderdeel Werk en uitkering. Dit gold voor 71% van de telefoongesprekken. Daarnaast ging een kwart van de gesprekken over Zorg en ondersteuning en belde 3% over onderwerpen rond Jeugd en opvoeding.
Het gemiddeld aantal telefoongesprekken per kwartaal die het sociaal domein bedroegen was bijna 19.400. In het eerste kwartaal van 2015 werd het meest gebeld, en in het derde kwartaal het minst (figuur 2.1). Over Zorg en ondersteuning en over Jeugd en opvoeding werd in het laatste kwartaal het meest gebeld, terwijl dit in het eerste kwartaal het geval was voor het onderdeel Werk en uitkering.
Figuur 2.1 Aantal binnengekomen telefoongesprekken over het sociaal domein bij het KCC, 2015 25.000 555
20.000
582 4.093
15.000
610
6.745
Jeugd en opvoeding
4.931
Zorg en ondersteuning
10.000 17.098 5.000
Ruim vier op de tien (42%) telefonische vragen die in 2015 binnenkwamen over het sociaal domein werden rechtstreeks afgehandeld door de KCC-medewerkers. Dit percentage verschilde nauwelijks tussen de vier kwartalen. De overige vragen werden doorgezet naar de afdeling Werk en Inkomen of naar de wijkteams.
620
4.572
Werk en uitkering 13.042
11.853
12.884
2015-Q2
2015-Q3
2015-Q4
0 2015-Q1
Bron: Gemeente Almere, KCC
2.1.2 Internet Gemiddeld kwamen in 2015 per kwartaal ruim 4.100 mails binnen bij de gemeente over Wmo, Jeugdwet en Participatiewet. In totaal betrof het 16.636 mails.
2015:
16.636 mails over het sociaal domein
Twee derde van de mails in 2015 betrof de Participatiewet en de rest ging over Wmo of 1 Jeugdwet. Het overgrote deel van de mails rond Wmo of Jeugdwet kwam binnen via het meldingenformulier op de website van de wijkteams. Dit aantal nam in de loop van 2015 aanzienlijk toe (figuur 2.2). Het totale aantal mails was van de vier kwartalen in het laatste kwartaal het grootst met 4.342 mails.
1
https://loket.almere.nl/Loket/prodcat/process/checkPreconditionsAction.do?name=Meldingsformulier%2Bwijkteams&processName=Aan vraag%2Bzonder%2BDigiD
8
Figuur 2.2 Aantal binnengekomen mails over Wmo, Jeugdwet en Participatiewet bij
[email protected] en website wijkteams, 2015 5000 4500 4000
3500
358 384
3000 2500
1324
1069
1183
516
296
427
2528
2630
2591
2000 1500
1000
Mails Wmo en Jeugdwet via Meldingenformulier (DigiD) website wijkteams Mails Wmo en Jeugdwet via
[email protected]
3330 Mails Participatiewet via
[email protected]
500 0 2015 - Q1 2015 - Q2 2015 - Q3 2015 - Q4
Bron: Gemeente Almere, SBV: Informatiebeheer
2.2 Toegang sociaal domein via de wijkteams Via de wijkteams kunnen Almeerders toegang krijgen tot algemene voorzieningen en tot maatwerkvoorzieningen die onder de Wmo en de Jeugdwet vallen. Voor voorzieningen die onder de Participatiewet vallen worden bewoners vanuit de wijkteams meestal doorverwezen naar de afdeling Werk & Inkomen. In deze paragraaf komt de frequentie en de duur van de spreekuren van de wijkteams aan bod evenals het aantal meldingen dat de wijkteams binnenkrijgt. Ook wordt ingegaan op de activiteiten van de wijkteams op het gebied van algemene voorzieningen.
Figuur 2.3 Duur en frequentie inloopspreekuren wijkteams*
Danswijk-Parkwijk* Tussen de Vaarten
3
Muziekwijk
3
Haven Buitenring - Hout
3
Haven Binnenring
3
Filmwijk
3
Buiten Oost
6,5
3,3 6 6 6
6 6 6
2 5 5
Stad-Midden Waterwijk-Verzetswijk Stedenwijk
4
2 3 3 3 3 3
Literatuurwijk 2.2.1 Inloopspreekuren Buiten Noord-West 2 De wijkteams in Almere hebben begin 2016 3 Buiten Midden gemiddeld 2,7 keer per week spreekuur op 2 2,5 Buiten Zuid-West gemiddeld 2,3 verschillende locaties binnen het 2 2 werkgebied van het wijkteam. De totale duur van de Poort 2 2 spreekuren is gemiddeld 4,4 uur per week. De Noorderplassen 2 frequentie en de duur van de spreekuren wordt 0 2 4 6 8 aangepast aan de gebleken behoefte in de Totale duur per week (uren) Frequentie per week verschillende wijken in de afgelopen tijd. Het wijkteam Danswijk-Parkwijk was begin 2016 het *Maandelijks avondspreekuur telt per week voor een kwart mee. Bron: Gemeente Almere, stand van zaken begin 2016 langst open (figuur 2.3). Wijkteam Stad-Midden is het vaakst open, namelijk elke dag van de week gedurende een uur. De inloopspreekuren van de wijkteams vinden nagenoeg altijd plaats op doordeweekse dagen tijdens kantooruren. Danswijk-Parkwijk is het enige wijkteam dat een avondspreekuur heeft, dat één keer per maand plaatsvindt.
Ten opzichte van halverwege 2015 zijn er bij vier wijkteams spreekuren afgegaan en bij één wijkteam is er een spreekuur bijgekomen. De verschillen in het aantal spreekuren tussen de wijkteams vertellen niet hele verhaal. Veelal zijn voor de afgevallen spreekuren andere vormen in de plaats gekomen, gebaseerd op de aangetroffen behoefte vanuit de bewoners. Bij zes wijkteams zijn administratiespreekuren ingesteld. Al dan niet met behulp van vrijwilligers worden tijdens deze spreekuren bewoners bijgestaan met het invullen van formulieren, het uitleggen van brieven en het aanvragen van dingen via internet. Deze algemene voorziening kent verschillende namen, bijvoorbeeld: Doe-het-zelf spreekuur, Regelpunt, spreekuur Administratieteam of Administratiekracht.
9
Daarnaast zijn er hier en daar nog andersoortige spreekuren ingevoerd: Computerondersteuning, Scheidingspreekuur, en een activiteiten- en vrijwilligersspreekuur. 2.2.2 Meldingen Bij de wijkteams komen op verschillende manieren meldingen binnen van of over bewoners met een (hulp)vraag. Bewoners kunnen het inloopspreekuur bezoeken, het KCC bellen, een mail sturen of het invulformulier op internet invullen. Ook professionals kunnen meldingen doen over personen of huishoudens. Na zo’n aanmelding kunnen bewoners advies krijgen of doorverwezen worden naar een algemene voorziening zoals coaching of ondersteuning door wijkteamwerkers (meestal maatschappelijk werkers en cliëntondersteuners van MEE) of bijvoorbeeld een (buurt)activiteit. 2015: Daarnaast kan een melding resulteren in een huisbezoek / keukentafelgesprek door het wijkteam en eventueel in een beschikking voor een maatwerkvoorziening.
9.806
aanmeldingen bij de wijkteams m.b.t. volwassenen
2
Het is de bedoeling dat alle meldingen die binnenkomen bij de wijkteams in het systeem van de wijkteams geregistreerd worden, maar dit is in de eerste half jaar van 2015 (wegens de hoge werkdruk) niet altijd consequent gedaan als het vragen betrof waarvan bij aanvang al duidelijk was dat ze niet tot een maatwerkvoorziening zouden leiden. Daarnaast werden aanvankelijk niet alle meldingen jeugd in het systeem geregistreerd, aangezien dit voor jeugdcasussen nog niet voldeed. De cijfers in deze paragraaf dienen daarom met enig voorbehoud geïnterpreteerd te worden, met name waar het meldingen jeugd betreft. In totaal zijn er in 2015 13.280 aanmeldingen geregistreerd in het registratiesysteem van de wijkteams (tabel 2.4). Het aantal meldingen betreffende volwassenen is bijna drie keer zo groot als het aantal meldingen over jeugd. Het aantal meldingen volwassenen is in het eerste en het laatste kwartaal van 2015 het hoogst, terwijl de meeste meldingen jeugd in het derde kwartaal gedaan zijn, wat te maken heeft met administratieve 3 redenen . Tabel 2.4 Aantal meldingen in registratiesysteem wijkteams, 2015
2015 – Q1*
2015 – Q2*
2015 – Q3
2015 – Q4
2015 totaal
2760
2079
2329
2638
9806
Meldingen jeugd
743
968
1085
678
3474
Totaal meldingen
3503
3047
3414
3316
13280
Meldingen volwassenen
* Deze aantallen kunnen iets afwijken van de aantallen eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere 4
De meldingen betreffende volwassenen zijn niet gelijk over de zestien wijkteams verdeeld . In Stad Midden, Haven Binnenring en Muziekwijk werden in 2015 de meeste meldingen geregistreerd, terwijl de teams van Noorderplassen, Poort en Literatuurwijk de minste meldingen te verwerken hadden (figuur 2.5).
2
Ondanks dat bewoners bij de wijkteams terecht kunnen met vragen op alle levensdomeinen gebiedt de inrichting van het registratiesysteem dat alle meldingen geregistreerd worden onder één van de twee categorieën Jeugdzorg of Wmo. Echter veel vragen en meldingen van bewoners zijn inhoudelijk breder en veelzijdiger. De meldingen die volwassenen betreffen worden geregistreerd onder Wmo, en in tabel 2.4 weergegeven als ‘Meldingen volwassenen’ en de meldingen die over jeugd gaan worden geregistreerd onder ‘Jeugdzorg’ en hier ‘Meldingen jeugd’ genoemd. 3 Vooral in het eerste kwartaal, maar ook nog in het tweede, worden jeugdmeldingen minder vaak dan meldingen betreffende volwassenen in het registratiesysteem gezet omdat het voor veel van de jeugdcasussen nog niet is toegerust. 4 Jeugdmeldingen worden niet per wijkteam weergegeven omdat de aantallen minder betrouwbaar en in de tijd minder vergelijkbaar zijn.
10
Figuur 2.5 Aantal meldingen volwassenen per wijkteam, 2015 600 494 438
500 400 300
388 328
356 290
368383
200
333 306
289 192
298 235
525 453
409433 258278
100
385 342
220207
319
243
177200
288 260
1e halfjaar 2015* 2e halfjaar 2015
44 54
0
*Deze aantallen kunnen iets afwijken van de aantallen in de eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere
In het schema op de volgende pagina (figuur 2.7) wordt geschetst hoe het proces dat begint met een melding betreffende een volwassene bij een wijkteam verder verloopt. Aangezien het aantal jeugdmeldingen minder betrouwbaar is en het stroomschema complexer, wordt alleen het schema van de afhandeling van meldingen over volwassenen weergegeven. Van de 9.806 meldingen volwassenen in 2015 is bijna een kwart afgehandeld in het zogenoemde ‘voorveld’, dat wil zeggen met alleen een advies aan de melder en/of een doorverwijzing naar bijvoorbeeld een algemene voorziening en dus niet met een maatwerkvoorziening. Hiermee wordt bedoeld dat bewoners bijvoorbeeld verder zijn geholpen door de maatschappelijk werker van het wijkteam (in gesprekken), ondersteuning hebben gekregen van MEE, zijn verwezen naar een activiteit of andere voorziening, of advies hebben gekregen in de sfeer van informele hulp, bijvoorbeeld van vrijwilligers. Het aandeel bewoners dat op deze manier is ondersteund is gestaag gestegen sinds het eerste kwartaal (tabel 2.6). Tabel 2.6 Aandeel meldingen volwassenen dat is afgehandeld in het ‘voorveld’
% meldingen volwassenen opgelost in het ‘voorveld’ (alleen advies en/of doorverwijzing zoals naar algemene voorzieningen)
2015 – Q1
2015 – Q2
2015 – Q3
2015 – Q4
2015 totaal
17%
25%
25%
26%
23%
Bron: Gemeente Almere
Met de overige cliënten is een keukentafelgesprek gestart, waarna voor 91% van hen een onderzoek is gestart. Van deze onderzoeken is het grootste deel (81%) in 2015 afgerond en van de betreffende cliënten heeft bijna drie kwart een maatwerkvoorziening gekregen.
11
Figuur 2.7
Stroomschema meldingen volwassenen in de wijkteams Almere, 2015
Toegang
Aantal inwoners ALmere 1 januari 2016: 198302 (waarvan cliënten Wmo: +/- 8500 = 4,3%)
Gesprek
Melding
KCC (14036)
Internet (e-mail en meldingenformulier)
Inloopspreekuur
Professionals
Gesprek Vervolgens wordt een advies gegeven (bijv. beroep doen op eigen netwerk) of de melder wordt doorverwezen (bijv. naar een algemene voorziening) of er wordt een afspraak gemaakt voor een keukentafelgesprek.
Meldingen bij wijkteams in 2015: 9806
Adviezen / doorverwijzingen, geen vervolg: 2262 (23%)
Gestarte gesprekken : 7397 (77%)
Onderzoek
Gestarte onderzoeken: 6624 (91%)
Maatwerkvoorziening
Afgeronde onderzoeken: 5356 (81%)
Resultaat: geen maatwerkvoorziening: 111 (2%)
Toegang en melding Met (zorg)vragen of problemen kunnen bewoners zich via het klantcontactcentrum, de website (van gemeente of wijkteams) of het inloopspreekuur melden bij de wijkteams. Het komt ook voor dat bewoners zich tot hun huisarts of een andere professional wenden, die namens de bewoner een melding bij het wijkteam kan doen.
Lopende onderzoeken eind 2015: 1268 (19%)
Resultaat: maatwerkvoorziening: 5245 (98%)*
Onderzoek Na het gesprek volgt meestal het onderzoek, waarbij het wijkteam met de input van de bewoner uit het gesprek bekijkt wat de beste oplossing voor de cliënt is. Maatwerkvoorziening Als het onderzoek is afgerond wordt afgewogen of er een maatwerkvoorziening wordt toegekend. Een reden om deze niet toe te kennen kan zijn dat cliënt zelf op een andere manier een oplossing heeft gevonden voor de hulpvraag. Na het onderzoek wordt een Persoonlijk Ondersteuningsplan (POP) opgesteld en gestuurd naar cliënt voor akkoord. In het geval van een maatwerkvoorziening wordt deze na akkoord van cliënt toegekend.
*Dit percentage wijkt af van de percentages van de vorige rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere
12
2.2.3 Algemene voorzieningen Zoals hiervoor beschreven kunnen bewoners na een aanmelding doorverwezen worden naar een algemene of collectieve voorziening. Dit kunnen activiteiten zijn in de buurt of algemeen toegankelijke voorzieningen zoals buurtbemiddeling of sociaal raadslieden, maar het kan ook ondersteuning zijn door de wijkteammedewerker van MEE of een aantal gesprekken met de maatschappelijk werker (Zorggroep Almere) van het wijkteam. De wijkteammedewerkers van VMCA (vrijwilligersconsulenten) en De Schoor (opbouwwerkers) organiseren samen met bewoners (vrijwilligers) en partners activiteiten waar cliënten naar verwezen kunnen worden. Kortom, het wijkteam biedt zelf algemene voorzieningen, maar kan er ook naar doorverwijzen. In deze paragraaf worden de 5 activiteiten van de genoemde vier type wijkwerkers beschreven op basis van aangeleverde gegevens van de betreffende moederorganisaties. Omdat ze op verschillende wijze gegevens hebben aangeleverd is de informatie niet onderling vergelijkbaar. De wijkwerkers van VMCA en De Schoor hebben vanaf de tweede helft van 2015 een gezamenlijk registratiesysteem in gebruik, aangezien hun activiteiten sterk op elkaar aansluiten. De gegevens uit dit systeem zijn niet vergelijkbaar met data uit het eerste half jaar van 2015. 6
Wijkteammedewerkers VMCA (vrijwilligersconsulenten) en De Schoor (opbouwwerkers) Het nieuwe registratiesysteem dat wordt gebruikt door de wijkteammedewerkers van VMCA en De Schoor bestaat tijdelijk naast het reguliere cliëntregistratiesysteem van de wijkteams en is bedoeld om de preventieve inzet, bewonersinitiatieven, informele ondersteuning, collectieve activiteiten, actieve bewoners en vrijwilligers te registreren. In de tweede helft van 2015 hebben de wijkwerkers van VMCA en De Schoor in totaal 2.703 keer een bewoner ondersteund door middel van het inzetten van of doorverwijzen naar een algemene voorziening (tabel 2.8). Daarnaast zijn er 30 collectieven extra opgezet of uitgebouwd. Dit betreft informele zorg en/of ondersteuning die collectief wordt aangeboden op basis van de vraag vanuit de wijken. Voorbeelden van opgezette collectieven zijn een groep voor migrantenvrouwen in Stad Midden, doe-het-zelf spreekuren op diverse locaties, een echtscheidingsspreekuur in Buiten, een peuter-kleuterdansgroep voor moeders en kinderen naar aanleiding van signalen van ouders en van het consultatiebureau, bewegingsactiviteiten voor allochtone vrouwen en een nieuw gestart repair café. Van de ondersteunende acties kwam het doorverwijzen naar een algemene of collectieve voorziening het meest voor (976 keer), indien nodig in combinatie met een maatwerkvoorziening. Voorbeelden van deze voorzieningen zijn administratiespreekuren, creatieve clubs, assertiviteitstraining, repair cafés en computerinloopspreekuren. Daarna kwamen de doorverwijzingen naar informele zorg met 856 keer het meest voor, zoals naar bestaande projecten en initiatieven als een burennetwerk, een maatjesproject, taallessen of activiteiten bij Vrouw & Wijzer. Maar liefst 785 bewoners zijn met behulp van de wijkwerkers actief geworden in de buurt of zijn vrijwilligerswerk gaan doen. Dit zijn bewoners die op enigerlei wijze een ondersteunende of participerende rol hebben gespeeld bij bijvoorbeeld het opzetten van collectieven, het worden van een maatje of sociale coach of het helpen van buurtbewoners die een ondersteuningsvraag hebben. Naar mantelzorgondersteuning (geboden door team mantelzorg van de VMCA) is 86 keer een bewoner doorverwezen. De wijkwerkers van De Schoor en VMCA ondersteunen op deze wijze niet alleen bewoners die zich bij de wijkteams melden. Vanuit natuurlijke vindplaatsen als zorgcentra, buurtcentra, scholen, supermarkten of moskeeën zoeken beide disciplines - samen met de andere wijkwerkers - naar zo normaal mogelijke oplossingen voor de (groep) bewoner(s). De convenantpartners VMCA en De Schoor constateren dat de tendens is dat wijkwerkers meer outreachend werken (‘eropaf’) dan in het eerste half jaar van 2015.
5
Naast de genoemde vier zijn er nog twee type wijkwerkers in de wijkteams, namelijk de participatieadviseurs Wmo en de wijkteammedewerkers jeugd. Beide werken meer op het vlak van maatwerkvoorzieningen en minder met algemene voorzieningen en worden daarom in deze paragraaf niet genoemd. 6 Bron: De Schoor en VMCA (2016). Opbouwwerkers en vrijwilligersconsulenten vanuit de wijkteams: kijkje in de keuken.
13
Tabel 2.8 Aantal ondersteunende acties door vrijwilligersconsulenten VMCA en opbouwwerkers De Schoor in de wijkteams Almere, 2de halfjaar 2015
Type ondersteuning
Aantal
Doorverwezen naar algemene voorzieningen
976
Verwezen naar informele ondersteuning/hulp
856
Actieve buurtbewoner geworden en/of vrijwilligerswerk gaan doen
785
Mantelzorgondersteuning
86
Totaal acties
2703
Opgezette/uitgebouwde collectieven
30
Bron: VMCA & De Schoor
7
Wijkteammedewerkers MEE (cliëntondersteuners) De medewerkers van MEE bieden kortdurende onafhankelijke ondersteuning aan de cliënten van de wijkteams. Deze bewoners hebben of houden door de ondersteuning weer regie over hun eigen leven, alleen of met behulp van hun netwerk. Op deze manier wordt structurele afhankelijkheid van duurdere zorg en/of maatwerkvoorzieningen voorkomen. Daarnaast kunnen bewoners ook buiten de wijkteams om een beroep doen op MEE voor onafhankelijke cliëntondersteuning. In 2015 heeft MEE in totaal 1.063 bewoners ondersteund in de gemeente Almere, wat meer is dan in de voorgaande jaren. In 2014 werden er 765 Almeerders ondersteund en in 2013 866. Deze toename heeft deels te maken met de generalistische rol die de MEE-consulenten binnen de wijkteams oppakken. De MEE-consulenten zijn op het gebied van cliëntondersteuning gespecialiseerd in de werkwijze Sociale Netwerk Versterking (SNV), waarin ze ook andere wijkteammedewerkers trainen. Ook hebben ze workshops georganiseerd voor hun collega’s over het herkennen van problematiek rond LVB (Licht Verstandelijke Beperking). Naast de inzet van de individuele cliëntondersteuning, heeft MEE ook diverse collectieve cursussen aangeboden in 2015, afgestemd op de behoeften van bewoners. Voorbeelden zijn een cursus Omgaan met geld, een cursus NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel) voor naasten en een Partnercursus Autisme. Een deel van de collectieve voorzieningen wordt uitgevoerd in samenwerking met de VMCA. 8
Wijkteammedewerkers Zorggroep Almere (maatschappelijk werkers) De Algemeen Maatschappelijk werkers van Zorggroep Almere, die sinds 1 januari 2015 deel uit maken van de wijkteams, behandelen per jaar ongeveer 3600-3700 dossiers. Uit het registratiesysteem blijkt dat het aantal klantcontacten, net als in de eerste helft van 2015, in de tweede helft lager ligt dan in diezelfde periode in 2014 (toen de wijkteams nog niet bestonden). Deze geregistreerde daling heeft meerdere oorzaken. Zo is een deel van de contacten niet meer geregistreerd in het systeem van Zorggroep Almere, maar in plaats daarvan in dat van de wijkteams. Ook lijken de toegangsroutes hierop van invloed. De toename aan generalistische taken voor de maatschappelijk werkers maakt dat de inzet van specialistische taken onder druk komt te staan. De problematiek van bewoners die aankloppen bij de wijkteams en die opgepakt wordt door de maatschappelijk werkers betreft voor een groot deel financiële problemen (ongeveer 30%), huisvesting en gezondheidskwesties. Er is een lichte stijging van huisvestingsproblematiek te zien ten opzichte van eerdere kwartalen.
7 8
Bron: MEE IJsseloevers. Jaarrapportage Onafhankelijke cliëntondersteuning MEE IJsseloevers Gemeente Almere 2015 Bron: Zorggroep Almere
14
2.3 Cliënten Wmo Eind 2015 zijn er in de gemeentelijke registratiesystemen 8.252 cliënten bekend met een maatwerkvoorziening die valt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) (tabel 2.9). Ten opzichte van het begin van het jaar is het aantal cliënten iets gestegen met 1,5%. Tabel 2.9 Totaal aantal cliënten Wmo* met maatwerkvoorzieningen Almere
Unieke cliënten Wmo geregistreerd bij de gemeente
2015 - Q1**
2015 - Q2**
2015 – Q3
2015 – Q4
8130
8102
8167
8252
*Exclusief de Wmo-voorzieningen beschermd wonen en opvang. **Deze aantallen kunnen afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere
In de eerste helft van 2015 is het aantal Almeerse cliënten met een of meerdere Wmo-maatwerkvoorzieningen per 10.000 inwoners 420. Dit is minder dan gemiddeld in steden van vergelijkbare grootte (100.000-300.000 inwoners), waar het om 580 Wmo-cliënten per 10.000 inwoners gaat. In Nederland als geheel betreft het 569 9 Wmo-cliënten per 10.000 inwoners .
Eind 2015:
De Wmo-voorzieningen beschermd wonen (nieuwe taak Wmo) en maatschappelijke opvang (oude taak Wmo) worden gefinancierd via subsidies aan een aantal (zorg)instellingen. De cliënten die van deze voorzieningen gebruik maken zijn daarom Wmo-cliënten (nog) niet in het registratiesysteem van de gemeente opgenomen. Op 1 januari 2015 (excl besch wonen en (meest recente cijfers) zijn er 398 meerderjarige Almeerders die gebruik maken van de 10 maatsch opvang) Wmo-maatwerkvoorziening beschermd wonen . Het aantal plekken beschermd wonen 11 in de gemeente Almere was in 2013 vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde . Maatschappelijke opvang is een algemene voorziening waar cliënten met regiobinding kunnen verblijven. In 12 2014 (meest recente cijfers) kende Almere 1.213 geregistreerde dak- en thuislozen . Van deze groep is 40% residentieel dakloos, wat wil zeggen dat ze als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang. Dit komt voor Almere neer op ongeveer 488 cliënten die gebruik maken van residentiële maatschappelijk opvang in 2014; dit is vergelijkbaar met het Flevolands gemiddelde.
8.252
Als er van uit wordt gegaan dat de aantallen cliënten beschermd wonen en maatschappelijke opvang enigszins constant zijn in de tijd, wordt het totaal aantal unieke Wmo-cliënten in Almere geschat op ongeveer 8.500 personen, wat neerkomt op 4,3% van de Almeerse inwoners. Geografische spreiding cliënten De gebieden die vallen onder de wijkteams Muziekwijk, Haven Binnenring en Stad Midden kennen de meeste cliënten met een Wmo-maatwerkvoorziening. In Noorderplassen, Poort en Literatuurwijk wonen de minste cliënten (figuur 2.10). De lichte toename van het aantal Wmo-cliënten die stedelijk heeft plaatsgevonden tussen het eerste en het laatste kwartaal van 2015 geldt niet voor alle wijkteams. In de helft van de wijkteams is er sprake van een afname en in de andere helft van een toename. De verschillen zijn echter steeds klein.
9
Bron: VNG-KING (2016). Rapportage Gemeentelijke monitor sociaal domein, 1e halfjaar 2015. www.waarstaatjegemeente.nl Bron: Brummelhuis, K., S. Schutte & L. Hofman (2015). Onderzoek omvang en keten beschermd wonen Flevoland. Bureau HHM, Enschede. 11 Knispel, A., L. Hulsbosch en F. van Hoof (2014), Landelijke Monitor Intramurale GGz. Utrecht: Trimbos-instituut. 12 Bron: Benschop A., D.J. Korf (2015). Flevomonitor 2014. Verslaving, dak- en thuisloosheid en huiselijk geweld in Flevoland. Amsterdam: Bonger Instituut. 10
15
Figuur 2.10 Aantal cliënten Wmo met maatwerkvoorziening per wijkteam, 2015 Q1* en Q4 1000 831
800
672 670
600 400
597 592 438 451
339 342
942 940
851
795
845 562 573
523 547 391
373
337
339
326
487 476
470 465
320
200
83 80
2015-Q1 2015-Q4
161 180
0
*Deze aantallen kunnen afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere
De verschillen in het aantal Wmo-cliënten per wijkteam zijn slechts deels te verklaren door het aantal inwoners per wijkteamgebied. In verhouding tot het aantal inwoners wonen er vooral veel Wmo-cliënten in Haven Binnenring, Buiten Noord-West, Stad Midden, Stedenwijk en Muziekwijk (figuur 2.11). Dit zijn gebieden waar relatief veel 65-plussers wonen (mede door grote aantallen ouderenwoningen en (woon)zorgcentra), een groep die naar verhouding veel vaker gebruik maakt van de Wmo dan jongere leeftijdsgroepen. Haven Buitenring-Hout is echter ook een gebied met relatief veel ouderen, terwijl het aandeel Wmo-cliënten daar een gemiddeld beeld laat zien. In Noorderplassen, Poort en Buiten Oost wonen relatief de minste 65-plussers, wat de lagere percentages Wmo-cliënten daar verklaart. Figuur 2.11 Percentage cliënten Wmo met maatwerkvoorziening per wijkteam, ten opzichte van het aantal inwoners, 2015 Q1 en Q4 10%
8% 9%
8%
7% 7% 4% 4%
4% 2%
5%
5% 5%
6%
3% 3%
3% 3% 2% 2%
3% 3%
4% 4%
6%
6% 6% 4% 4%
3% 3%
3% 3% 1% 1%
2% 2%
2015-Q1
2015-Q4
0%
Bron: Gemeente Almere
Financieringsvorm 13 De zorg of ondersteuning van het merendeel van de Wmo-cliënten is alleen Zorg in Natura (86% in het laatste kwartaal van 2015) (tabel 2.12). Een veel kleiner deel van de cliënten (5%) financiert de zorg of ondersteuning 14 door middel van alleen een persoonsgebonden budget . Een op de tien Wmo-cliënten maakt zowel gebruik van voorzieningen die via een PGB worden betaald als van voorzieningen die in natura worden geleverd. Het aantal cliënten dat de zorg of ondersteuning financiert via een PGB (al dan niet gecombineerd met ZIN) is in de loop van 2015 afgenomen.
13
Bij Zorg in Natura contracteert de gemeente de zorgaanbieders en ondersteuning en hoeft de cliënt niet zelf zorg te dragen voor de (financiële) afhandeling en administratie. 14 Het PGB is een budget dat cliënten toegekend krijgen om zelf zorgverleners in te huren voor de zorg die men nodig heeft, of om zelf hulpmiddelen of voorzieningen aan te schaffen.
16
Tabel 2.12 Aantal cliënten met maatwerkvoorziening Wmo* naar financieringsvorm, 2015
PGB ZIN Zowel PGB als ZIN Totaal
2015 - Q1**
2015 - Q2**
2015 – Q3
2015 – Q4
464 6829
448 6831
413 6948
390 7075
837
823
806
787
8130
8102
8167
8252
* Exclusief Wmo-cliënten beschermd wonen (waarvan er op 1 januari 2015 55 PGB-houder waren) en maatschappelijke opvang. **Deze aantallen kunnen iets afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere
Type voorzieningen De vele verschillende soorten Wmo-maatwerkvoorzieningen zijn geclusterd in voorzieningengroepen; 15 generieke verzamelingen van gelijksoortige voorzieningen . De voorzieningengroep vervoersdiensten is het type maatwerkvoorziening dat het meest voorkomt bij Wmo-cliënten (tabel 2.13). Het betreft veelal individueel (rolstoel)vervoer, bijvoorbeeld naar dagopvang. Daarna komt huishoudelijke hulp het meest voor, gevolgd door de voorzieningengroep woonvoorzieningen (gebruik van woningaanpassingen, trapliften, etc.). Van de negen voorzieningengroepen waarvoor gegevens over alle kwartalen beschikbaar zijn, laten er vier een toename in het aantal cliënten zien tussen het eerste en het laatste kwartaal van 2015 en ook vier een afname. Het aantal cliënten dagbesteding is relatief gezien het sterkst gestegen (+28%) en het aantal cliënten persoonlijke verzorging het sterkst gedaald (-26%). In het laatste geval betreft het in absoluut opzicht een klein aantal (-14). Absoluut gezien is het aantal Wmo-cliënten begeleiding het sterkst gestegen (+156) en het aantal personen met huishoudelijke hulp het sterkst gedaald (-95). Tabel 2.13 Aantal cliënten Wmo, naar voorzieningengroep, 2015
2015 – Q1*
2015 - Q2*
2015 – Q3
2015 – Q4
Vervoersdiensten Hulp bij het huishouden
4946 3193
4894 3160
4965 3103
5072 3098
Woonvoorzieningen
2004
2010
2023
2027
Vervoervoorzieningen
1582
1551
1524
1532
Begeleiding
1283
1352
1418
1439
Rolstoelen
1132
1111
1117
1120
Beschermd wonen
398
n.n.b.**
n.n.b.
n.n.b.
Dagbesteding
433
463
518
554
53
48
43
39
Persoonlijke verzorging Kortdurend verblijf
< 10
< 10
< 10
< 10
Opvang
488
n.n.b.
n.n.b.
n.n.b.
* Deze aantallen kunnen afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. ** Nog niet bekend. Bron: Gemeente Almere
Parkeervoorzieningen (bijvoorbeeld gehandicaptenparkeerkaarten en -plaatsen) komen niet in tabel 2.13 voor, aangezien de Dienst Sociaal Domein van de gemeente Almere parkeervoorzieningen niet als Wmovoorzieningen beschouwt. Op 1 januari 2015 waren er 2.455 personen geregistreerd in Almere met een gehandicaptenparkeerkaart en op 1 januari 2016 zijn dit er 2.759.
15
Zie Bijlage 2 voor lijst met alle voorzieningengroepen en bijbehorende maatwerkvoorzieningen.
17
2.4 Cliënten Jeugdwet In het eerste halfjaar van 2015 zijn er bij het Centraal Bureau voor de Statistiek 4.305 Almeerse jeugdigen (0-23 jaar) bekend die een of meerdere vormen van jeugdzorg (jeugdhulp, jeugdbescherming of jeugdreclassering) 16 ontvangen (tabel 2.14). Aangezien de registratie van de jeugdzorgcliënten in het registratiesysteem van de wijkteams nog niet helemaal op orde is, worden hier de meest recente cijfers van het CBS weergegeven. Deze cijfers betreffen 1e halfjaar 2015: het eerste halfjaar van 2015.
4.305
Tabel 2.14 Aantal cliënten Jeugdzorg, naar type Jeugdzorg (voorlopige aantallen) e
1 halfjaar 2015 Jeugdhulp (0-18 jaar)
4065
Jeugdbescherming (0-18 jaar)
485
Jeugdreclassering (12-23 jaar)
160
Totaal Jeugdzorg (0-23 jaar)
4305
* Meest recente beschikbare cijfers ten tijde van tot stand komen rapportage. Bron: CBS, Statline (Landelijke Jeugdmonitor)
Het grootste deel (94%) van de 4.305 jongeren met jeugdzorg krijgt een vorm van jeugdhulp. Dit betreft hulp en zorg aan jongeren en hun ouders bij psychische, psychosociale en/of gedragsproblemen, een verstandelijke beperking van de jongere, of opvoedingsproblemen van de ouders. 17 18 Jeugdbescherming en jeugdreclassering komen aanzienlijk minder vaak voor dan jeugdhulp.
Jeugdwetcliënten
Gemiddeld genomen had 8,6% van de Almeerse jongeren tot 18 jaar in het eerste halfjaar van 2015 een vorm van jeugdhulp, wat meer was dan in Nederland als geheel, waar het 7,9% betreft. Het percentage jongeren tot 18 jaar dat een vorm van jeugdbescherming had is met 1,0% iets lager dan landelijk, waar het 1,1 % betreft. Jeugdreclassering kwam in Almere voor bij 0,5% van de 12-23 jarigen, wat iets meer is dan gemiddeld (0,4%). 19
Geografische spreiding cliënten De meeste Almeerse jongeren met jeugdzorg wonen in het grootste stadsdeel Almere Stad, gevolgd door Almere Buiten (figuur 2.15). In de kleinere stadsdelen Poort en Hout is er in absoluut opzicht sprake van kleine aantallen cliënten. De 20 cliënten jeugdhulp in Hout zorgen echter wel voor een groot percentage, aangezien er relatief weinig jongeren in Hout wonen. Na Hout kent Haven in relatief opzicht de meeste jongeren met jeugdzorg en in Poort wonen naar verhouding de minste cliënten.
16
Het CBS vraagt data over jeugdzorgcliënten rechtstreeks uit bij alle jeugdzorgaanbieders in Nederland. Zie tabellen op CBS Statline: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=82964ned&D1=0&D2=a&D3=0,62-68&D4=l&HDR=G3,G1&STB=T,G2&VW=T 17 Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt. Een kind of jongere wordt dan 'onder toezicht gesteld'. Gezinsvoogden begeleiden een gezin bij de opvoeding, tot de ouders dit weer zelfstandig kunnen overnemen. Soms woont een kind daarbij - tijdelijk - niet meer thuis. 18 Jeugdreclassering is een vorm van jeugdzorg voor jongeren vanaf 12 jaar, die voor hun 18e verjaardag met de politie in aanraking zijn geweest en een proces-verbaal hebben gekregen. Indien de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij jongvolwassenen met een verstandelijke beperking, kan het jeugdstrafrecht eveneens worden toegepast op jongvolwassenen in de leeftijd 18-23 jaar. De jongere krijgt op maat gesneden begeleiding van een jeugdreclasseringswerker om te voorkomen dat hij of zij opnieuw de fout ingaat. Jeugdreclassering kan worden opgelegd door kinderrechter of de officier van Justitie. Jeugdreclassering kan ook op initiatief van de Raad voor de Kinderbescherming in het vrijwillige kader worden opgestart. De begeleiding kan doorlopen tot de jongere 23 jaar wordt. 19 Het CBS publiceert geen data op een geografisch niveau lager dan de Almeerse stadsdelen.
18
Figuur 2.15 Aantal cliënten Jeugdzorg per stadsdeel, 1e halfjaar 2015, absoluut* en in percentage van het totaal aantal jongeren (voorlopige aantallen) 2000
9,0%
1775
1600
7,0%
6,9%
7,4%
6,0%
1075
1200
4,7%
5,0% 4,0%
800 400
8,2%
8,0% 7,4%
3,0% 325
55 10
180
2,0%
100 45 125
80
10 x
20 x x
1,0%
1,2% 0,4%
0,7% 0,5%
Haven
Stad
0,7% 0,5%
0,4%
x
x x
0,0%
0 Haven Jeugdhulp
Stad
Buiten
Jeugdbescherming
Poort
Hout
Jeugdhulp
Jeugdreclassering
Buiten
Jeugdbescherming
Poort
Hout
Jeugdreclassering
*De som van de aantallen cliënten van de stadsdelen telt op tot een lager totaal dat het totaal van Almere in tabel 2.14 aangezien in sommige gevallen alleen de gemeente bekend is en niet het adres van de verantwoordelijke ouder. Bron: CBS Statline (Landelijke Jeugdmonitor)
Type voorzieningen Bij het CBS zijn behalve het aantal cliënten per hoofdcategorie jeugdzorg ook gegevens beschikbaar over subcategorieën, echter daar betreft het aantallen jeugdzorgtrajecten en niet cliënten. Jongeren kunnen meerdere trajecten hebben. Tabel 2.16 Aantal jeugdzorgtrajecten* Almere (voorlopige aantallen)
Jeugdhulp Jeugdhulp zonder verblijf Jeugdhulp met verblijf Jeugdbescherming Ondertoezichtstelling Voogdij Jeugdreclassering*** Toezicht en begeleiding: gedwongen kader Jeugdzorg totaal
31-3-2015**
30-6-2015**
4085
3850
3660
3380
430
470
390
365
305
275
85
90
135
125
125
120
4610
4345
* Een jeugdzorgtraject is een periode waarin een bepaalde vorm van hulp of zorg wordt verleend. Wanneer een jongere meerdere vormen van hulp of zorg ontvangt heeft deze ook meerdere trajecten. **Betreft aantal trajecten op peildatum: einde van het eerste en tweede kwartaal, niet gedurende het gehele kwartaal of halfjaar. Het aantal trajecten op peildatum kan lager zijn dan het aantal jongeren met jeugdzorg over het hele kwartaal. ***Onder Jeugdreclassering vallen ook de volgende voorzieningen waarvan minder dan 8 Almeerse jeugdigen gebruik maken: Toezicht en begeleiding: vrijwillig, Individuele trajectbegeleiding Plus, Individuele trajectbegeleiding Criem, Scholings- en trainingsprogramma, Gedragsbeïnvloedende maatregel, Voorbereidende gedragsbeïnvloedende maatregel. Aantallen kleiner dan 8 worden niet getoond door CBS. Bron: CBS, Statline (Landelijke Jeugdmonitor)
Aan het einde van het tweede kwartaal van 2015 was er sprake van 4.345 lopende jeugdzorgtrajecten in Almere. Dit is minder dan aan het einde van het eerste kwartaal, toen het 4.610 trajecten betrof. De daling in het aantal trajecten vond zowel plaats bij de jeugdhulp (alleen zonder verblijf) als bij de jeugdbescherming en de jeugdreclassering.
Binnen de categorie jeugdhulp komen trajecten jeugdhulp zonder verblijf (88%) veel meer voor dan trajecten jeugdhulp met verblijf (tabel 2.16). De vorm van jeugdhulp zonder verblijf die het meest vookomt is de voorziening ambulante jeugdhulp op locatie van de aanbieder (82% van trajecten jeugdhulp zonder verblijf). Bij de categorie jeugdbescherming is er aanzienlijk vaker sprake van ondertoezichtstellingen (75%) dan van voogdij. Bij de jeugdreclassering komt de voorziening toezicht en begegeleiding in het gedwongen kader veruit het meest (96%) voor.
19
2.5 Veilig Thuis Het voormalige Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) zijn per 1 januari 2015 gefuseerd in de nieuwe organisatie Veilig Thuis. Door de fusie worden de aanpak van geweld in huiselijke kring en de aanpak van kindermishandeling geïntegreerd. Veilig Thuis is voor iedereen toegankelijk die zich zorgen maakt om een jeugdige of volwassene. Er is geen verwijzing van een Figuur 2.17 Aantal politiemeldingen kindermishandeling en huiselijk geweld in Almere bij Veilig Thuis, 2015 gemandateerde professional nodig om toegang te krijgen tot Veilig Thuis. 450 417 Professionals staat het vrij om personen te 375 368 400 364 340 Politiemeldingen attenderen op Veilig Thuis en te adviseren 350 311 huiselijk geweld zich daar te melden voor verdere zorg 300 260 kinderen betrokken 252 en/of ondersteuning. 250 Overige 200
politiemeldingen kindermishandeling
Een van de taken van Veilig Thuis is het 123 150 102 102 Politiemeldingen fungeren als meldpunt voor gevallen of 100 huiselijk geweld vermoedens van huiselijk geweld en volwassenen 50 20 kindermishandeling. In totaal zijn er in 0 2015-Q1 2015-Q2 2015-Q3 2015-Q4 2015 bij Veilig Thuis 1.692 Bron: Veilig Thuis Flevoland politiemeldingen over kindermishandeling binnengekomen, waarvan het grootste deel (1.227) meldingen huiselijk geweld betrof waarbij kinderen waren betrokken. Het aantal politiemeldingen over huiselijk geweld tegen volwassenen bedroeg in 2015 in totaal 1.460. 138
De aantallen meldingen rond kindermishandeling waren in de laatste twee kwartalen van 2015 aanzienlijk hoger dan in de eerste twee kwartalen (figuur 2.17). In het geval van de meldingen huiselijk geweld tegen volwassenen werden in het derde kwartaal de meeste meldingen gedaan.
2.6 Cliënten bijstandsuitkering De Participatiewet vervangt de Wet Werk en Bijstand (WWB) en wordt binnen de gemeente Almere uitgevoerd door de afdeling Werk & Inkomen. Voor het aanvragen van een bijstandsuitkering kunnen burgers (na aanmelding online) terecht op het stadhuis. In deze paragraaf worden de aantallen Almeerse huishoudens met een bijstandsuitkering weergegeven, gevolgd door de 1 januari 2016: aantallen cliënten die ondersteuning of begeleiding krijgen bij re-integratie naar werk.
5.874
huishoudens met
Op 1 januari 2016 krijgen 5.874 Almeerse huishoudens financiële ondersteuning van de gemeente in de vorm van een bijstandsuitkering (inclusief IOAW/Z). Dit is iets bijstand meer dan een jaar daarvoor toen het 5.830 huishoudens betrof (figuur 2.18). In totaal betreft het een groei van 0,8%, wat een minder sterke groei is dan landelijk, 21 waar deze op 2,7% ligt in dezelfde periode . De stijgende lijn van het aantal huishoudens met bijstand in het laatste kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015 heeft zich de twee kwartalen daarna niet doorgezet. Alleen in het laatste kwartaal van 2015 is weer een licht stijgende lijn in het aantal huishoudens met bijstand te zien. Het aantal nieuwe huishoudens dat afhankelijk is van bijstand is in dat kwartaal dan ook iets hoger dan het aantal huishoudens dat is uitgestroomd (figuur 2.19). In de twee voorgaande kwartalen is het andersom. 20
De andere taken van Veilig Thuis zijn: - Het verstrekken van advies aan degene die een vermoeden heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling; - Het onderzoeken of werkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling; - Het - indien noodzakelijk inschakelen van passende hulpverlening; - Het zo nodig in kennis stellen van de politie of de Raad voor de Kinderbescherming; - Het terug rapporteren aan de melder van datgene wat met de melding is gebeurd 21 Bron: CBS Statline
20
Figuur 2.18 Aantal huishoudens in Almere met bijstandsuitkering incl. IOAW/Z per 1ste van de maand, 2015
6000
Figuur 2.19 Aantal nieuwe huishoudens in het cliëntenbestand bijstand incl. IOAW/Z en aantal huishoudens dat geen bijstandsuitkering meer heeft, 2015 700
5920
5800 5732
5830
600 5877
5846
5874
5600
553
524
500
465
428
496
537
557 586 402 374
400
300 200
5400
100 0
5200
2014-Q4
5000
2015-Q2
2015-Q3 2015-Q4*
Nieuwe huishoudens in bijstandspopulatie Huishoudens niet meer afhankelijk van bijstand
2014-okt 2015-jan 2015-apr 2015-jul 2015-okt 2016-jan*
* Voorlopig cijfer Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
2015-Q1
* Voorlopige cijfers: cijfers van december 2015 zijn erg laag aangezien ten tijde van opstellen van deze rapportage nog niet alle mutaties verwerkt waren. Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
De bijstandsafhankelijkheid is in Almere iets groter dan gemiddeld in Nederland. Het CBS berekent het aantal personen met een bijstandsuitkering per 1000 personen van de potentiële beroepsbevolking. Landelijk betreft dit aantal in juni 2015 36 personen per 1000 personen van de potentiële beroepsbevolking, terwijl dit in aantal 22 in Almere 49 is . Aantal re-integratievoorzieningen Op 1 januari 2016 zijn er 2.640 Almeerders geregistreerd die een re-integratietraject volgen. Dit zijn trajecten die de gemeente aanbiedt aan bijstandscliënten en werkzoekenden zonder uitkering om hen te helpen bij hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. Het kan gaan om voorzieningen als begeleiding, scholing, vrijwilligerswerk, stages, leer-werktrajecten, etc. Het overgrote deel van de personen met een re-integratietraject behoort tot een huishouden dat een bijstandsuitkering ontvangt. Het aantal personen met een traject is begin 2016 iets hoger dan een jaar eerder op 1 januari 2015 (figuur 2.20). Gedurende 2015 loopt het aantal re-integratietrajecten eerst terug waarna het per 1 januari 2016 weer is toegenomen.
Figuur 2.20 Aantal re-integratietrajecten 2015 2800 2600 2400
2632
2606
2640 2554
2517
2200
* Aantallen kunnen afwijken van eerdere rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
Doorstroming op de participatieladder Cliënten met een bijstandsuitkering worden door medewerkers van W&I ingedeeld op een van de treden van de participatieladder om aan te geven wat hun afstand tot de arbeidsmarkt is. In deze paragraaf wordt weergegeven hoe de verdeling van cliënten over de verschillende treden is en welke ontwikkeling op de treden van de participatieladder de cliëntenpopulatie gedurende het jaar 2015 heeft doorgemaakt. Cliënten op de treden 0, 1 en 2 worden ook wel ‘cliënten zorg’ genoemd. Voordat begonnen kan worden aan arbeidsactivering of –toeleiding hebben zij vooral zorg nodig en/of (therapeutische/niet arbeidsmatige) dagbesteding. Cliënten op de treden 3, 4 en 5 zijn de ‘cliënten werk’. Bij deze groep is de afstand tot de arbeidsmarkt kleiner en kan werk gemaakt worden van arbeidsactivering dan wel arbeidstoeleiding. Zowel eind 2014 als eind 2015 is het aandeel cliënten in de groep ‘werk’ groter (respectievelijk 57% en 56% van de
22
Bron: CBS Statline
21
ingedeelde cliënten) dan in de groep ‘zorg’ (43% en 44%). De treden van de participatieladder waarop de meeste cliënten zijn ingedeeld zijn de treden 3 en 1 (tabel 2.21). Tabel 2.21 Aantal huishoudens in het cliëntenbestand bijstand (WWB) incl. IOAW/Z, verdeeld over de treden van de participatieladder, december 2014 en december 2015
Trede
Omschrijving situatie cliënt
Omschrijving actie gemeente
Trede 6
Betaald werk
Geen
< 10
< 10
Trede 5
Betaald werk met ondersteuning
Ondersteuning
414
412
Trede 4
Onbetaald werk
Arbeidstoeleiding
913
862
Trede 3
Deelname georganiseerde activiteiten
Arbeidsactivering
1.510
1.603
Trede 2
Sociale contacten buitenshuis
Sociale activering
831
981
Trede 1
Geïsoleerd levend
Zorg-/hulpverlening
1.333
1.274
Trede 0
Zorgmijdend
Rust
< 10
< 10
770
752
5781
5892
Cliënten niet ingedeeld op trede Totaal huishoudens
dec 2014
dec 2015
Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
Van de cliënten in het bestand van december 2014 bevindt zich in december 2015 nog 78% in de cliëntenpopulatie. Dit betekent dat 22% gedurende het jaar 2015 is uitgestroomd uit het cliëntenbestand. In december 2015 is 24% van de cliënten nieuw, wat wil zeggen dat ze in december 2014 nog niet in het bestand voorkwamen. Van deze nieuwe instroom bevindt zich in december 2015 het grootste deel op trede 4 (42% van de ingedeelde cliënten) of trede 3 (31%). Ook van de cliënten die gedurende het jaar zijn uitgestroomd bevond het grootste deel zich in december 2014 op deze twee treden (42% resp. 23%). Van de cliënten die op 1 december 2014 op een trede waren ingedeeld bevinden een jaar later zeven op de tien zich op dezelfde trede (figuur 2.22). In totaal bevindt 4,4% zich in december 2015 op een hogere trede dan een jaar geleden en 3,7% is op een trede ingedeeld die lager is dan een jaar eerder. Vergeleken met de ontwikkeling gedurende een jaar van het cliëntenbestand van april 2014 zijn er van de cliënten van december 2014 minder mensen in dezelfde trede gebleven. Zowel het aandeel cliënten dat een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt als het aandeel dat een negatieve ontwikkeling heeft doorgemaakt is groter. Figuur 2.22 Ontwikkeling op participatieladder* tussen april 2014 en april 2015 en tussen december 2014 en december 2015 van huishoudens in het cliëntenbestand bijstand (WWB) incl. IOAW/Z op 1 april 2014 en 1 december 2014, die ingedeeld waren op een trede, totaal
apr14-apr15
2,3% 2,7% 21,4%
74%
dec14-dec15
3,7% 4,4%
70% 0%
20%
40%
60%
80%
21,6% 100%
In dezelfde trede gebleven Positieve ontwikkeling (naar hogere trede) Negatieve ontwikkeling (naar lagere trede) Niet meer afhankelijk van bijstand
* Gezien het geringe aantal cliënten op de treden 0 en 6 worden deze treden niet getoond. Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
Naar verhouding zijn de cliënten die zich in december 2014 op trede 4 bevonden het meest uitgestroomd, gevolgd door de cliënten op trede 5 (figuur 2.23). De trede 1-cliënten van december 2014 hebben met 8% naar verhouding het vaakst een positieve ontwikkeling op de participatieladder doorgemaakt (uitstroom niet meegerekend), terwijl de trede 5-cliënten het vaakst een negatieve ontwikkeling lieten zien (9%) (uitstroom niet meegerekend). Ten opzichte van het bijstandsbestand van april 2014 zijn de cliënten van december 2014 van de tredes 4 en 5 vaker uitgestroomd. Bij alle tredes geldt dat de cliënten van december 2014 (iets) vaker
22
een positieve ontwikkeling laten zien, maar ook (iets) vaker een negatieve ontwikkeling dan de cliënten van april 2014.
trede 1
trede 2
trede 3
trede 4
trede 5
Figuur 2.23 Ontwikkeling op participatieladder* tussen april 2014 en april 2015 en tussen december 2014 en december 2015 van huishoudens in het cliëntenbestand bijstand (WWB) incl. IOAW/Z op 1 april 2014 en 1 december 2014, die ingedeeld waren op een trede, per trede
apr14-apr15
77%
dec14-dec15
2% 21%
66%
apr14-apr15
9% 2%6%
45%
dec14-dec15
38%
26% In dezelfde trede gebleven
47%
3% 8%
51% Positieve ontwikkeling (naar hogere trede)
apr14-apr15
78%
2% 3% 18%
dec14-dec15
76%
4%3% 17%
apr14-apr15
84%
3% 2% 11%
dec14-dec15
83%
4%10% 3%
apr14-apr15
82%
4% 14%
dec14-dec15
8%
79% 0%
20%
40%
60%
80%
Negatieve ontwikkeling (naar lagere trede) Niet meer afhankelijk van bijstand
14% 100%
* Gezien het geringe aantal cliënten op de treden 0 en 6 worden deze treden niet getoond. Bron: Gemeente Almere, Werk & Inkomen
23
2.7 Samenloop van Wmo, Jeugdwet en bijstand binnen huishoudens Op 1 december 2015 zijn er 84.725 huishoudens in Almere waarvan 82% geen gebruik maakt van een bijstandsuitkering of een maatwerkvoorziening die valt onder de Wmo of Jeugdwet. Van alle huishoudens maakt 8,6% gebruik van een of meerdere Wmo-maatwerkvoorzieningen, 6,8% van een bijstandsuitkering en in 23 3,8 % van de huishoudens is er sprake van een of meerdere Jeugdwet-maatwerkvoorzieningen . In 1,5% van de huishoudens wordt er gebruik gemaakt van twee regelingen en in 0,1%, oftewel 81 huishoudens, is dit het geval voor drie regelingen. Deze huishoudens komen rond van een bijstandsuitkering en hebben daarnaast zowel een of meerdere Wmo- als jeugdzorg-maatwerkvoorzieningen. In 664 huishoudens (0,8%) is er sprake van zowel bijstand als Wmo en in 334 (0,4%) huishoudens van zowel bijstand als jeugdzorg. Zowel Wmo als jeugdzorg komt voor in 237 huishoudens (0,3%). Overigens is de samenloop tussen de regelingen naar verwachting groter wanneer niet alleen maatwerkvoorzieningen, maar ook algemene voorzieningen betrokken worden. De huidige registraties laten een inzicht in die samenloop nog niet toe. Figuur 2.25 Gebruik Wmo, Jeugdzorg en bijstand, huishoudens
Samenloop in het sociaal domein per 1 december 2015 Totaal aantal huishoudens (hh): 84725
Wmo + Bijstand Alleen bijstand
4688 hh 664
Wmo + Bijstand + Jeugdzorg
Alleen Wmo
6307 hh
81
237
334 Alleen Jeugdzorg
Bijstand + Jeugdzorg
2591 hh 82%
Wmo + Jeugdzorg 8,6% 6,8% 3,8%
Bijstand
Wmo
Jeugdzorg
Geen gebruik
Percentage huishoudens
Bron: Gemeente Almere, Dienst Sociaal Domein
23
Registratie van jeugdige cliënten is nog niet helemaal op orde. In werkelijkheid zal het aantal huishoudens met een Jeugdwetmaatwerkvoorziening waarschijnlijk iets hoger liggen.
24
2.8 Cliënten Schulddienstverlening Bewoners met schuldenproblematiek kunnen zich tot de gemeente wenden voor hulp bij het aanpakken van hun schulden. In opdracht van de gemeente Almere voert PLANgroep deze taak uit vanuit het stadhuis. In deze paragraaf worden de aantallen nieuwe aanmeldingen voor schulddienstverlening in Almere gepresenteerd, evenals het aantal lopende cliënten. 2015:
1.714
In 2015 hebben zich 1.714 Almeerders gemeld bij aanmeldingen schulddienstverlening PLANgroep met schuldenproblematiek. Dit aantal is iets lager dan in 2014, toen het 1.797 aanmeldingen betrof. Net als in 2014 vonden de meeste aanmeldingen in 2015 in het eerste en het laatste kwartaal plaats (figuur 2.26).
Figuur 2.26 Aantal nieuwe aanmeldingen PLANgroep Almere, per kwartaal 2014, 2015
600 504 500
456
411
426
466
454 401
400
393
300 200
100 Van deze 1.714 nieuwe aanmeldingen in 2015 hebben er 1.520 een screening gehad. De uitkomst 0 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 van de screening was bij bijna de helft (45%) van de 2014 2015 cliënten doorverwijzing naar OSS (Ondersteuning Schuldstabilisatie). Bij OSS wordt onder begeleiding Bron: PLANgroep gestreefd naar een toekomst waarin de schuldenlast Figuur 2.27 Uitkomst screening na aanmelding bij PLANgroep duurzaam gestabiliseerd is en waarin de Almere, 2015 belemmeringen ten aanzien van een traject 24 schulddienstverlening worden aangepakt . In de 100% Advies (alleen 20% 15% 17% loop van het jaar zijn er relatief steeds meer mensen 29% adviesgesprek80% (ken)) naar OSS doorverwezen tot 53% in het vierde 31% 39% kwartaal (figuur 2.27). Ruim een derde (35%) is 60% SDV PLANgroep 30% 42% gestart met een schulddienstverleningstraject en bij (traject 40% Schulddiensttwee op de tien van cliënten was de uitkomst van de verlening) 53% screening dat een of enkele adviesgesprekken 42% 38% 46% 20% Overdracht OSS volstonden om de schulden aan te pakken. Het (Ondersteuning Schuld Stabilisatie) aandeel cliënten dat na de screening alleen een 0% 2015 - 2015 - 2015 - 2015 adviesgesprek krijgt is afgenomen in de loop van Q1 Q2 Q3 Q4 2015. Het aandeel cliënten dat na screening een Bron: PLANgroep schulddienstverleningstraject is ingegaan is sterk toegenomen tussen het eerste en het tweede kwartaal, maar nam daarna weer af. Het aantal lopende cliënten waarvoor PLANgroep een schuldregeling uitvoert is gestegen van 403 op 1 april, 481 op 1 juli tot 563 op 1 oktober en 619 op 1 januari 2016.
Ondersteuning Schuldstabilisatie Per 1 januari 2015 is Zorggroep Almere verantwoordelijk voor de coördinatie Ondersteuning bij Schuldstabilisatie in Almere, die ze hebben ondergebracht bij de ‘Maatwerkers OSS’. De ondersteuning zelf wordt uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders.
24
Tabel 2.28 Aantal aanmeldingen OSS
2015 Q1
2015 Q2
2015 Q3
2015 Q4
Totaal 2015
Regulier Crisis
165 31
144 14
163 5
265 12
737 62
Totaal
196
158
168
277
799
Bron: Zorggroep Almere
In 2015 zijn er 100 cliënten teruggemeld vanuit OSS naar PLANgroep om alsnog een schulddienstverleningstraject te starten. In 2014 was dit het geval voor 104 voormalige OSS-cliënten.
25
In 2015 zijn er in totaal 799 klanten aangemeld bij het Maatwerk OSS, waarvan er 62 crisisaanmeldingen waren. In het laatste kwartaal van het jaar zijn veruit de meeste aanmeldingen geweest, gevolgd door het eerste kwartaal (tabel 2.28). Het aantal crisisaanmeldingen is sterk gedaald van 31 in het eerste kwartaal naar vijf in het derde kwartaal, waarna het weer is gestegen naar 12 in het vierde. Bij crisissituaties dreigt er huisuitzetting (door huurachterstanden), waardoor de maatwerkers snel moeten handelen om dit te voorkomen. Om de Ondersteuning Schuldstabilisatie efficiënt en effectiever uit te kunnen voeren, is in elk stadsdeel van Almere een TOSS (Team Ondersteuning Schuldstabilisatie) opgericht, dat spreekuur houdt in de wijken. In deze teams werken Maatwerkers OSS, vrijwilligers van Humanitas en Sociaal Raadslieden samen om klanten te ondersteunen bij het op orde brengen van hun administratie en het inzicht krijgen in hun financiële situatie. Het aantal nieuwe cliënten van het Maatwerk OSS dat is gezien op het TOSS-spreekuur fluctueerde van 141 in 25 het tweede kwartaal van 2015, naar 128 in het derde kwartaal en 216 in het laatste kwartaal . In totaal betreft het in de drie kwartalen 80% van de aanmeldingen bij OSS.
2.9 Klachten en bezwaren Deze paragraaf betreft de aantallen klachten, bezwaren en beroepen die in 2015 bij de gemeente zijn binnengekomen over de drie gedecentraliseerde wetten: Wmo, Jeugdwet en Participatiewet. Als referentiecijfers worden ook de aantallen van 2014 2015: weergegeven.
231
Zorg en Ondersteuning klachten Gedurende het jaar 2015 zijn bij de gemeente Almere 231 klachten, 138 Zorg &Ondersteuning bezwaarschriften en drie beroepschriften binnengekomen over de tak van het 26 sociaal domein Zorg en Ondersteuning (inclusief jeugd) . Deze aantallen zijn hoger dan in 2014 (tabel 2.29), wat gezien het toegenomen aantal taken voor de gemeente, niet hoeft te verbazen. Tabel 2.29 Aantallen* binnengekomen klachten, bezwaren en beroepen m.b.t. Zorg en Ondersteuning, 2014 en 2015
2014
2015
Klachten
Q1 34
Q2 34
Q3 51
Q4 35
Totaal 154
Q1 48
Q2 43
Q3 54
Q4 86
Totaal 231
Bezwaarschriften
18
14
23
22
77
18
20
24
76
138
0
0
0
0
0
0
0
0
3
3
(Hoger) beroepschriften
*Aantallen kunnen iets afwijken van die in voorgaande rapportages i.v.m. correcties die met terugwerkende kracht zijn ingevoerd. Bron: Gemeente Almere, Dienst Sociaal Domein
Bijna de helft van de klachten in het derde kwartaal betrof de voorzieningenleveranciers (vervoer, hulpmiddelen, zorg) en een derde betrof de procedure of werkwijze van de gemeente. Voorbeelden hiervan zijn dat klanten niet teruggebeld worden en meer in het algemeen dat gemaakte afspraken niet nagekomen worden. Daarnaast ging een kleiner deel van de klachten over de werkwijze van de wijkteams. In het vierde kwartaal hadden de meeste klachten betrekking op de afhandelingswijze bij de wijkteams, dan wel de procedures bij de gemeente. Het merendeel van de bezwaarschriften in het tweede halfjaar betrof herindicaties van Wmo-maatwerkvoorzieningen. Werk en Inkomen Het aantal klachten met betrekking tot de tak Werk en Inkomen (Participatiewet) dat in 2015 is binnengekomen bij de gemeente Almere bedraagt 229. Daarnaast zijn er 1.619 bezwaarschriften
25
Van het eerste kwartaal zijn geen cijfers bekend. Gezien het streven naar een integrale aanpak van ondersteuningsvragen van bewoners wordt door de klachtencoördinatoren geen onderscheid meer gemaakt tussen Jeugdwet en Wmo. 26
26
binnengekomen, 237 beroepschriften en 36 hoger beroepschriften. Er zijn 45 voorlopige voorzieningen getroffen. Deze cijfers liggen allemaal lager dan de vergelijkbare cijfers van 2014 (tabel 2.30). In 2015 kwamen de meeste klachten en bezwaarschriften in het tweede kwartaal binnen. Het laatste kwartaal van het jaar kende de laagste aantallen, op het aantal voorlopige voorzieningen na. Tabel 2.30 Aantallen binnengekomen klachten, bezwaren en beroepen m.b.t. Werk en Inkomen, 2014 en 2015
2014
2015
Q1 69
Q2 76
Q3 68
Q4 56
Totaal 269
Q1 61
Q2 65
Q3 52
Q4 51
Totaal 229
Bezwaarschriften
450
407
415
417
1689
407
492
372
348
1619
Beroepschriften
76
76
58
73
283
66
61
57
53
237
Hoger beroepschriften
10
16
15
13
54
12
7
12
5
36
Voorlopige voorzieningen
26
9
17
13
65
11
8
11
15
45
Klachten
Bron: Gemeente Almere, Dienst Sociaal Domein
Het merendeel van de klachten met betrekking tot Werk & Inkomen had betrekking op het niet tijdig afhandelen van aanvragen of bezwaarschriften. Gebleken is dat bij grote veranderingen in de wetgeving, zoals de inwerkingtreding van de Participatiewet, zich in het beginstadium altijd 2015: complexe situaties voordoen waarin de wet niet (voldoende) voorziet. Door twijfel over de juiste handelwijze worden besluiten dan soms te lang uitgesteld.
229
klachten De meeste bezwaren in 2015 met betrekking tot Werk & Inkomen hadden te maken met het afwijzen van aanvragen van bijzondere bijstand of reguliere bijstand en met het beëindigen, terugvorderen en korten van uitkeringen.
Werk & Inkomen
De aantallen klachten, bezwaren en beroepen die binnenkomen bij de gemeente Almere over Werk en Inkomen zijn veel groter dan die over Zorg en Welzijn. Dit heeft voornamelijk te maken met de verschillende aard van de wetten (Participatiewet tegenover Wmo en Jeugdwet) en de daaruit voorvloeiende grotere aantallen beslismomenten en cliëntcontacten in de Participatiewet. Op jaarbasis wordt het aantal cliëntcontacten bij de afdeling Werk en Inkomen op 100.000 geschat (waarvan de helft telefonisch en de helft fysiek). Gemeentelijke ombudsman Over het sociaal domein in Almere zijn in 2015 in totaal 85 klachten binnengekomen bij de Gemeentelijke Ombudsman. Dit is meer dan in 2014, toen het in totaal 76 klachten betroffen. In 2014 kwamen de meeste klachten binnen de eerste twee kwartalen, terwijl in 2015 de meeste klachten binnenkwamen in het derde en het eerste kwartaal (figuur 2.31).
Figuur 2.31 Aantal klachten over sociaal domein gemeente Almere (incl PLANgroep) bij Gemeentelijke Ombudsman 2014, 2015 30 25
23
25
23
25 21
20 13
15
16
15
10
5 0 Q1
Q2
Q3
Q4
Q1
2014
* Betreft voorlopige cijfers Bron: Gemeentelijke Ombudsman
27
Q2
Q3
2015*
Q4
3. Nulmeting maatschappelijke effecten In de Kadernota ‘Doen wat nodig is’ (Gemeente Almere, 2014: 23) zijn tien vraagstukken en daaruit volgende gewenste maatschappelijke effecten voor het sociale domein in Almere geformuleerd, “als basis voor toetsing van de resultaten en de verantwoording op het sociaal domein” (figuur 3.1). Om te volgen in hoeverre de Gemeente Almere erin slaagt om deze gewenste maatschappelijke effecten te bereiken, zijn maatschappelijke effectindicatoren benoemd. Daarmee kan de gemeente haar beleid en inzet toetsen aan de tien maatschappelijke effecten. In dit hoofdstuk treft u de ‘nulmeting’ van deze effectindicatoren, dat wil zeggen de uitgangssituatie vóór de transities hun beslag vonden. Concreet betekent dit dat de cijfers in dit hoofdstuk betrekking hebben op 1 januari 2015 of eerder.
3.1 Inleiding Effectindicatoren Met effectindicatoren wordt bedoeld dat de cijfers enig inzicht moeten geven in de gevolgen van gemeentelijk handelen op de samenleving ten aanzien van het vraagstuk en de gewenste maatschappelijke effecten. Effectindicatoren meten dus geen: -prestaties, zoals aantallen behandelde aanvragen; -processen, zoals kwaliteit van samenwerking; -input, zoals uitgaven of aantallen personeel. Er is gezocht naar indicatoren op een maatschappelijk niveau, al worden af en toe indicatoren op individueel of projectniveau behandeld. Overigens worden in subsidiebeschikkingen en leveringsovereenkomsten met partnerorganisaties wel degelijk afspraken gemaakt op het niveau van prestaties, processen en input. De maatschappelijke effectindicatoren bevinden zich op het ‘topje van de ijsberg’ van de verantwoordingsketen.
figuur 3.1 maatschappelijke effecten en vraagstukken 1. Ontwikkelkansen en vaardigheden van kinderen en jongeren zijn vergroot Niet alle jongeren zijn goed voorbereid op een succesvolle toekomst, omdat hun vaardigheden en talenten onvoldoende ontwikkeld zijn of omdat ze onvoldoende ondersteund zijn bij hun ontwikkeling. 2. Kinderen groeien gezond en veilig op Een deel van de kinderen in Almere groeit op in een ongezonde en/of onveilige omgeving of in een situatie waardoor ze op achterstand raken (laag opleidingsniveau, schulden, LVB-ouders, jonge moeders) 3. Iedereen doet naar eigen kunnen mee (ongeacht zijn of haar beperkingen) Niet iedereen heeft of neemt de kans om zelfstandig, waardig of betekenisvol mee te doen in de maatschappij, en/of is in de gelegenheid zelfstandig te blijven wonen. 4. Inwoners en bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen leef- en woonomgeving , ter verbetering van de buurten, wijken en de stad en totstandkoming van sociale verbanden in de buurten. In specifieke buurten en wijken zijn inwoners en bedrijven onvoldoende betrokken bij de sociale verbanden en de leefbaarheid. 5. Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad. Te weinig Almeerders en mensen van buiten Almere nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in Almere. 6. Het aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners. Bewoners missen maatschappelijke accommodaties die (voldoende) aansluiten op hun behoefte. 7. Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl Er zijn teveel Almeerders met een ongezonde leefstijl wat de stad/maatschappij op termijn teveel geld kost. 8. Meer Almeerders hebben toegang tot informatie en noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg. De toegang tot informatie en noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg zijn onvoldoende laagdrempelig en in samenhang in relatie tot de vraag en vindplaats. 9. Minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden Bepaalde (groepen) inwoners zijn hinderlijk aanwezig of veroorzaken overlast in de stad. 10. Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam. Er zijn Almeerders die financieel niet op eigen benen kunnen staan.
Selectiecriteria indicatoren De volgende criteria werden gehanteerd: -het is aannemelijk te maken dat de indicatoren beïnvloed kunnen worden door gemeentelijk handelen. De onderbouwing hiervan treft u in Bijlage 4; -een beperkt aantal van maximaal vier indicatoren per gewenst maatschappelijk effect wordt gerapporteerd; -er is geen nieuw onderzoek nodig om de cijfers te verkrijgen, de gegevens worden al langere tijd gemeten, en er zijn referentiecijfers beschikbaar om de nulmeting mee te vergelijken. Bij het kiezen van indicatoren lag de voorkeur op de kracht van Almeerders en Almere en minder op gebreken en problemen, al worden deze ook gemonitord. Het zwaartepunt ligt ook enigszins op indicatoren gerelateerd aan de drie decentralisaties, al wordt het hele sociale domein bestreken. Referentiecijfers Voor een referentiekader wordt de nulmeting Almere zoveel mogelijk vergeleken met Nederlandse cijfers. Wanneer deze niet beschikbaar waren, werd gezocht naar andere cijfers waarmee vergeleken kon worden. Voor gegevens uit GGD-enquêtes betrof dat meestal de provincie Flevoland, ook al zijn daar inhoudelijke 28
bezwaren tegen te maken. Wanneer de Almeerse indicator alleen lokaal beschikbaar was, maar desalnietemin het meest valide aansloot op vraagstuk en gewenst maatschappelijk effect, werd de nulmeting vergeleken met een eerder Almeers cijfer. Bij de vergelijking met Nederland moet in gedachte gehouden worden dat Almere in haar bevolkings- en sociaal-economische opbouw afwijkt van de Nederlandse gemiddelden (zie ook §3.3). Vergelijking met ‘new towns’ of grote steden was daarom wenselijker geweest, maar meestal niet haalbaar. Nulmeting Maatschappelijke effecten zijn vaak een kwestie van lange adem: het duurt meestal enige jaren voordat beleidsinspanningen zich ook vertalen naar maatschappelijk-effectindicatoren. In volgende monitorrapportages zullen de gegevens geactualiseerd worden, zodat een beeld ontstaat van de ontwikkelingen in de tijd. Het zal dan van belang zijn te volgen hoe Almere zich ontwikkelt ten opzichte van de referentiecijfers: idealiter zou de indicator in Almere zich gunstiger of minder ongunstig moeten ontwikkelen dan elders. Context waarin de effecten zich afspelen In §3.3 komen ‘contextindicatoren’ aan bod. Hierin gaat het om belangrijke gegevens die iets zeggen over de opbouw van de stad. Het gaat om kenmerken die van grote invloed zijn op het effectbereik, maar waarvan wordt aangenomen dat ze marginaal of slechts op lange termijn te beïnvloeden zijn door gemeentelijk handelen. Te denken valt aan de woningvoorraad of de leeftijdsopbouw van de bevolking. Onderbouwing en definities In Bijlage 4 wordt meer toelichting gegeven op de indicatoren en de beïnvloedbaarheid ervan. Behalve een onderbouwing van hoe gemeentelijk handelen de indicatoren kan beïnvloeden, treft u hier ook technische definities, toelichtingen en bronverwijzingen.
3.2 Nulmeting per gewenst maatschappelijk effect Voor elk van de tien gewenste maatschappelijk effecten zijn er maximaal vier (groepen van) effectindicatoren benoemd. De nagestreefde maatschappelijk effecten worden behandeld in de volgorde van de Kadernota; de volgorde zegt dus niets over de prioriteit van dat effect. Elke paragraaf is als volgt opgebouwd:
het in de kadernota geformuleerde vraagstuk en gewenste maatschappelijke effect; een korte bespreking van de indicatoren; grafieken met de bijbehorende indicatoren, met Almeerse cijfers en referentiecijfers; een beknopte bespreking van het belang van de indicatoren en mogelijke ruimte voor verbetering.
Voor meer toelichting zij verwezen naar Bijlage 4.
29
3.2.1 Vergroten ontwikkelkansen jeugd Vraagstuk: Niet alle jongeren zijn goed voorbereid op een succesvolle toekomst, omdat hun vaardigheden en talenten onvoldoende ontwikkeld zijn of omdat ze onvoldoende ondersteund zijn bij hun ontwikkeling. Gewenst maatschappelijk effect: Ontwikkelkansen en vaardigheden kinderen en jongeren zijn vergroot Bespreking indicatoren In Almere zijn er iets meer zwakke scholen en Almeerse kinderen sporten kinderen minder dan elders in Nederland; het aandeel voortijdig schoolverlaters is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde, en de meeste jongeren zijn creatief in hun vrije tijd (figuren 3.1 en 3.2).
Er zijn in Almere in 2013/’14 ongeveer even veel nieuwe voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie als landelijk gemiddeld. Er waren op 1 januari 2015 drie zwakke scholen in het primair onderwijs. Dit is relatief meer dan landelijk gemiddeld. Van die drie functioneren er twee in de praktijk als één school: zo bezien wijkt het relatieve aantal nauwelijks af van het landelijke gemiddelde. In het primair onderwijs waren er in januari 2013 nog 12,9% (negen scholen) en in 2014 2,8% (twee) zwakke scholen. In het voortgezet onderwijs zijn er op 1 januari 2015 twee zwakke en een zeer zwakke afdeling, ook dit ligt iets hoger dan het landelijk gemiddelde. Ruim driekwart van de tieners doet in hun vrijetijd iets creatiefs, veelal tekenen, schilderen of grafisch werk, een muziekinstrument bespelen of zingen. Het cijfer is niet vergelijkbaar met eerdere jaren of andere steden. Het aantal kinderen dat minstens maandelijks sport is door andere indeling in leeftijdsgroepen niet precies vergelijkbaar met landelijke cijfers en de beperkte steekproef onder 16-24 jarigen, maar uit de cijfers valt af te leiden dat Almeerse kinderen minder sporten dan landelijk gemiddeld.
figuur 3.1 nulmeting indicatoren 1.1 en 1.2, Almere en Nederland, 2014/15
1,9%
1.1 voortijdig schoolverlaters
2,2%
2,2%
1.2a zwakke scholen PO
Nederland 4,2%
Almere
7,2%
1.2b zwakke afdelingen VO
8,6% 0%
2%
4%
6%
8%
10%
figuur 3.2 nulmeting indicatoren 1.3 en 1.4, Almere en Nederland, 2014
1.3 jongeren 13-17 jr dat creatief is in vrije tijd
77%
1.4a maandelijks sporten, kinderen 6-15jr
78%
89%
82%
1,4b % maandelijks sporten, jongeren 16-24jr
73% 0%
30
20%
40%
60%
80% 100%
Nederland
Almere
figuur 3.3 toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 1.1 Voortijdig schoolverlaters meetmoment schooljr 2014/’15 Referentie Nederland (i) Indicator 1.2 zwakke scholen meetmoment 1 januari 2015 Referentie Nederland (ii) Indicator 1.3 % jongeren 13-17 jr dat in vrije tijd creatieve activiteiten verricht meetmoment 2014 Referentie niet beschikbaar (iii) Indicator 1.4 % kinderen en jongeren dat minstens 1x per maand sport, twee leeftijdsgroepen meetmoment 2014 Referentie Nederland (iv, v)b a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3 b Nederlandse cijfers betreffen respectievelijk (a) 6-11 jarigen en (b) een gewogen gemiddelde van 12-19 jarigen en 20-35-jarigen
Reflectie op de indicatoren 1.1 Voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie: verwacht wordt dat jongeren die zonder een startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden geen redelijke kans maken op duurzaam geschoold werk. In 2002 streefden VNG en Rijk naar een halvering van het aantal voortijdig schoolverlaters in tien jaar tijd. In 2012 maakten Rijk en VNG het voornemen kenbaar om het aantal in drie jaar tijd nog eens met 10% te laten dalen. De gemeente Almere hanteert iets andere definities en stelt zich als doel “om het aantal voortijdig schoolverlaters te verlagen tot onder de doelstelling uit de eerdere nota van 10% van 16- tot en met 22jarigen” (Gemeente Almere, O&S 2015: 75). Dit doel is overigens gehaald: volgens lokale definities is het aandeel voortijdig schoolverlaters 5,9% in 2014. 1.2 Zwakke scholen: op zwakke scholen hebben kinderen minder kans om een bij hun capaciteiten passend leerniveau te bereiken. Het streven was om in 2014 geen zwakke scholen te hebben in Almere; dit blijft de ambitie. 1.3 Aandeel jongeren dat in vrije tijd kunstzinnige of creatieve activiteiten onderneemt: de meeste tieners ondernemen in hun vrije tijd kunstzinnige of creatieve activiteiten. Actieve cultuurparticipatie van jongeren wordt als belangrijk gezien omdat jongeren daarmee hun talenten kunnen ontwikkelen, hun gevoelens op een geaccepteerde manier kunnen uiten, een leuke dagbesteding vinden, en een deel van hen mogelijk op latere leeftijd werk kan vinden in de cultuur- en vermaaksector. Het streven is om samen met partners nog meer jongeren kunstzinnig of creatief te activeren. 1.4 Aandeel kinderen en jongeren dat sport: hiervoor geldt hetzelfde als voor actieve kunstbeoefening van kinderen. Daarnaast worden aan sportbeoefening voor jongeren nog andere positieve effecten toegedacht, zoals gezondheidswinst op korte en lange termijn, een alternatieve dagbesteding voor mogelijk overlastgevend gedrag, zelfvertrouwen en leren omgaan met tegenslag, en sociale vaardigheden. Vergelijking met landelijke cijfers laat zien dat op dit terrein nog enige winst te behalen valt.
31
3.2.2 Kinderen groeien gezond en veilig op Vraagstuk: Een deel van de kinderen in Almere groeit op in een ongezonde en/of onveilige omgeving 27 of in een situatie waardoor ze op achterstand raken (laag opleidingsniveau, schulden, LVB-ouders , jonge moeders). Gewenst maatschappelijk effect: Kinderen groeien gezond en veilig op Bespreking indicatoren Volgens zelfrapportage groeien Almeerse kinderen even (on-)gezond en veilig op als Flevolandse kinderen; er worden iets minder meldingen van kindermishandeling gedaan dan elders in Nederland.
Een klein percentage tieners zegt wel eens lichamelijk of geestelijk mishandeld te zijn (tabel 3.4). 7% van de Almeerse kinderen in klas 4 van de middelbare school zegt wel eens een ongewenste seksuele ervaring gehad te hebben. De percentages wijken niet af van de Flevolandse gemiddelden. In 2012 werden er in Almere relatief minder meldingen gedaan van kindermishandeling dan elders in Nederland. Dat was in 2011 figuur 3.4 nulmeting indicator 2.1, Almere en Flevoland, 2015.a, b ook zo. De cijfers waren toen vergelijkbaar: 6,3 per 1.000 in Almere tegen 9,0 in 4% 2.1a % geestelijk mishandeld Nederland. 4% De GGD rapporteert: “Van de Almeerse jongeren heeft 1% Flevoland 2.1b % lichamelijk mishandeld minder dan één op de tien 2% Almere ondergewicht, driekwart een normaal gewicht en heeft 7% 2.1c % ongewenste seksuele 18% overgewicht. Dit ligt ervaring klas 4 7% rond het Flevolands gemiddelde” (Flemovo 2015: 0% 2% 4% 6% 8% 7). Landelijk heeft 72% van de 12 t/m 16 jarigen een figuur 3.5 nulmeting indicator 2.2, Almere en Nederland, 2012 normaal gewicht, 17% 2.2 meldingen kindermishandeling per 1.000 kinderen ondergewicht en 11% overgewicht (De Looze et al. 2014: 84). Nederland 9,1
Almere
6,9
0
5
10
15
20
bron: AMK (vi) figuur 3.6 nulmeting indicator 2.3, Almere en Flevoland, 2015.a
2.3 % kinderen op gezond gewicht noten bij figuren 3.4 en 3.6 a Er zijn geen vergelijkbare eerdere Almeerse of landelijke cijfers beschikbaar (vi) b indicator 2.1c: in klas 2 heeft 4% van de Almeerse en 3% van de Flevolandse kinderen wel eens een ongewenste seksuele ervaring gehad 27
Flevoland
75%
Almere
75%
0%
LVB: lichte verstandelijke beperking
32
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Reflectie op de indicatoren 2.1 Percentage jongeren dat wel eens mishandeld wordt: de percentages zijn laag en vergelijkbaar met het Flevolands gemiddelde, maar zeggen nog niets over de duur, ernst en gevolgen van de mishandeling, noch over de plegers ervan en de situatie waarin het voorkwam. 2.2 Meldingen kindermishandeling per 1.000 kinderen: sinds 1 januari 2015 worden meldingen over kindermishandeling en huiselijk geweld geregistreerd door de organisatie Veilig Thuis. Almeerse cijfers van Veilig Thuis over 2015 treft u in§2.5 hiervoor. Nederlandse referentiecijfers zijn op het moment van schrijven nog niet beschikbaar. In de éénmeting zullen gegevens over 2015 voor Almere en Nederland beschikbaar zijn. Voor kindermishandeling geldt dat er een ‘dark number’ is van gevallen die niet gemeld of bekend worden, vandaar dat ook een beroep wordt gedaan op zelfrapportage in grootschalige enquêtes. Wanneer de meldingencijfers stijgen, kan dit zowel een gunstig als een ongunstig teken zijn: gunstig, omdat er dan meer gevallen van kindermishandeling aan het licht komen doordat professionals deze situaties beter herkennen en sneller melden, en ongunstig, omdat het cijfer ook iets zegt over het vóórkomen van kindermishandeling. 2.3 Percentage kinderen op gezond gewicht: kinderen met overgewicht lopen op latere leeftijd hoger risico op lichamelijke medische klachten, zoals hart- en vaatziekten, gewrichtsproblemen en diabetes, maar ook op psychische problemen, zoals somberheid, weinig zelfvertrouwen en gedrags- en emotionele problemen. Onder- en overgewicht kan uitmonden in ziekelijke vormen als eetstoornissen.
33
3.2.3 Iedereen doet naar eigen kunnen mee Vraagstuk: Niet iedereen heeft of neemt de kans om zelfstandig, waardig of betekenisvol mee te doen in de maatschappij, en/of is in de gelegenheid zelfstandig te blijven wonen. Gewenst maatschappelijk effect: Iedereen doet naar eigen kunnen mee (ongeacht zijn of haar beperkingen) Bespreking indicatoren Op twee van de vier indicatoren doen Almeerders even veel ‘mee’ als elders, namelijk in betaald werk en het aandeel dat een ondersteunend sociaal netwerk heeft (figuur 3.7). Er zijn minder vrijwilligers dan gemiddeld in Flevoland en Almeerders zijn minder actief in hun vrije tijd dan in 2012 (figuur 3.8).
Het percentage van de beroepsbevolking met minstens 12 uur betaald werk per week is in Almere gelijk aan het landelijk gemiddelde. Twee op de tien Almeerders verricht onbetaald werk in georganiseerd verband, en dat is iets minder dan gemiddeld in Flevoland. Vergelijking met Nederlandse cijfers is niet mogelijk. Vier op de tien Almeerse volwassenen is ‘sociaal eenzaam’, wat wil zeggen dat zij geen ondersteunend sociaal netwerk of ondersteunende sociale contacten hebben. Dat is ongeveer op het Flevolandse gemiddelde. De meedoen-index meet hoe actief Almeerse volwassenen zijn in hun vrije tijd, uitgedrukt in een indexcijfer ten opzichte van 2008 (2008= 100). Almeerse volwassenen zijn in 2014 minder actief dan in 2012.
figuur 3.7 nulmeting indicatoren 3.1, 3.2 en 3.3 Almere en referentie.
figuur 3.8 nulmeting indicator 3.4, Almere, 2014 en 2012.a
a De meedoen-index is een lokale indicator, niet vergelijkbaar met elders
34
toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 3.1 Netto arbeidsparticipatie beroepsbevolking meetmoment 2014 Referentie Nederland (vii) Indicator 3.2 % vrijwilliger meetmoment 2012 Referentie Flevoland (ix) Indicator 3.3 % met ondersteunend sociaal netwerk meetmoment 2012 Referentie Flevoland (ix) Indicator 3.4 meedoen-index meetmoment 2014 Referentie Almere 2012 (x) a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
Reflectie op de indicatoren 3.1 Netto arbeidsparticipatie beroepsbevolking: betaalde arbeid draagt in belangrijke mate bij aan financiële zelfredzaamheid (zie ook §3.2.10), maar is ook een belangrijke vorm van ‘meedoen’. Het verrichten van betaalde arbeid wordt vaak gezien als bron van identiteit, zingeving en zinvolle maatschappelijke rollen. De indicator is eigenlijk te ‘grof’ om effecten van gemeentelijk beleid te kunnen volgen, omdat dat deel waar de gemeente de meeste invloed op heeft, het (re-)integreren van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar een klein aandeel van de potentiële beroepsbevolking inneemt. Het streven is om deze indicator in volgende monitoredities uit te splitsen naar deze specifieke doelgroepen. De basiscijfers in §2.6 hiervoor geven inzicht in de uitstroom naar betaald werk van bijstandscliënten. 3.2 Aandeel vrijwilligers: veel organisaties en verenigingen zouden hun activiteiten niet meer kunnen doen zonder vrijwilligers. Samen zorgen zij voor een leefbare stad waar ook in de vrije tijd veel te doen is. Vrijwilligers geven zelf aan dat het vrijwilligerswerk hen voldoening, zingeving en een sociale omgeving biedt (zie ook Bijlage 2: burgerkracht en vrijwilligerswerk). De bevolking van Almere is stedelijker, jonger en minder kerkelijk dan de meeste andere Flevolandse gemeenten. Die factoren maken dat het halen van het Flevolandse gemiddelde een uitdagend streven zal zijn: landelijk is het aandeel vrijwilligers hoger in plattelandsgemeenten, onder senioren en onder leden van kerkgemeenschappen. 3.3 Aandeel met ondersteunend netwerk: eenzame mensen doen een groter beroep op formele zorg en hebben een grotere kans om dementie te ontwikkelen. De aanwezigheid van een ondersteunend sociaal netwerk is een eerste sociaal vangnet bij tegenvallers in het leven. Daarnaast ondersteunt het ook het mogelijk maken van ‘gewonere’ activiteiten, bijvoorbeeld wanneer kennissen oppassen op de kinderen. Een aanzienlijk deel van de bevolking zegt een ondersteunend netwerk te missen. Ook al wijkt Almere in dit opzicht niet af van het Flevolands gemiddelde, hier lijkt met intensieve inzet toch wel winst te behalen. 3.4 Meedoen-index: de indicator zegt iets over hoe actief Almeerders zijn in hun vrije tijd, bijvoorbeeld door uitstapjes, vrienden ontmoeten, sporten, of actief zijn voor organisaties of in de buurt. Dat is niet alleen afhankelijk van de levensfase, maar wordt vooral beperkt door belemmeringen in gezondheid en inkomen. 28 Zwaar belaste mantelzorgers doen ook minder mee. Wanneer deze groepen met beperkt inkomen en gezondheidsbeperkingen meer ‘meedoen’, zal het totale indexcijfer ook stijgen.
28
Mensen die wel eens mantelzorg geven, doen in het algemeen níet minder mee dan gemiddeld, maar voor zwaar belaste mantelzorgers is de meedoen-index 81, tegen 96 gemiddeld.
35
3.2.4 Betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid Vraagstuk: In specifieke buurten en wijken zijn inwoners en bedrijven onvoldoende betrokken bij de sociale verbanden en de leefbaarheid. Gewenst maatschappelijk effect: Inwoners en bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen leef- en woonomgeving , ter verbetering van de buurten, wijken en de stad en totstandkoming van sociale verbanden in de buurten. Bespreking indicatoren De primaire eenheid waar gewenst maatschappelijke effect nummer vier zich op richt, is de buurt en de wijk. Vandaar dat verschillen tussen buurten en wijken in deze paragraaf centraal staan. In de Almeerse buurten is er minder sociale cohesie dan landelijk, maar Almeerders zijn tevreden over de buurt waar ze wonen. In Almere Haven zijn bewoners meer betrokken en tevredener over hun buurt en buren dan gemiddeld, in Almere Buiten minder (figuur 3.9). In de Almeerse buurten zijn er minder hartelijke contacten tussen buurtgenoten dan landelijk gemiddeld. In de buurten in Almere Haven is er meer sociale cohesie dan gemiddeld in Almere, terwijl er in Almere Buiten minder sociale cohesie is. Almeerders zijn niet ontevreden over de buurt waar ze wonen. Uitgedrukt in een rapportcijfer geven Almeerders een 7: iets lager dan landelijk gemiddeld. In Almere Haven zijn bewoners tevredener over hun buurt dan gemiddeld; in Almere Buiten minder tevreden. Een deel van de Almeerders zet zich in voor hun buurt; dit aandeel is licht afgenomen ten opzichte van 2009. In Almere Haven en Almere Poort zetten bewoners zich meer in voor de buurt dan gemiddeld, terwijl zij zich in Almere Buiten iets minder inzetten voor de buurt (O&S 2014: 15). Er is geen indicator om betrokkenheid van bedrijfsleven en organisaties bij de buurt te meten en te volgen. Dit zal op andere wijzen, bijvoorbeeld kwalitatief, beschreven moeten worden. figuur 3.9 nulmeting indicatoren 4.1, 4.2 en 4.3, Almere en referentie
toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 4.1 Schaalscore sociale cohesie buurt meetmoment 2014 Referentie Nederland (xii) Indicator 4.2 Rapportcijfer leefbaarheid buurt meetmoment 2014 Referentie Nederland (xii) Indicator 4.3 Schaalscore inzet voor de buurt meetmoment 2013 Referentie Almere 2009 (xiii) a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
a De schaalscore inzet voor de buurt is een lokale indicator, niet vergelijkbaar met elders
Reflectie op de indicatoren 4.1 Sociale cohesie buurt: wanneer buren elkaar kennen en op een prettige manier met elkaar omgaan, voelen zij zich veiliger in hun buurt, is er meer sociale controle, bieden ze elkaar meer informele steun, en voelen zij zich meer verantwoordelijk voor de leefbaarheid in de buurt. 4.2 Leefbaarheid buurt: wijken met leefbaarheidsproblemen lopen het risico in een neerwaartse spiraal terecht te komen, waarbij degenen die het zich kunnen veroorloven gaan wonen in betere wijken en de zwakkere, minder actieve en overlastgevende bewoners achterblijven, bedrijven minder in de wijk gaan investeren, en woningen in waarde dalen, wat weer de zwakkere groepen bewoners aantrekt, etcetera. Op wijkniveau geven bewoners nergens gemiddeld een onvoldoende: de cijfers bewegen zich tussen de 6,4 en 7,6.
36
4.3 Inzet voor de buurt: betrokkenheid van bewoners bij de buurt wordt opzichzelf als waardevol gezien. Daarnaast leidt buurtbetrokkenheid, zo is de gedachte, tot twee effecten die ook waardevol zijn: wanneer bewoners zich zelf inzetten voor de buurt, scheelt dit niet alleen in onderhouds- en reinigingskosten voor de gemeente, maar het geeft bewoners ook de gelegenheid elkaar op een positieve en structurele manier te ontmoeten, wat positieve gevolgen kan hebben voor de leefbaarheid, cohesie en participatie, en waarde van vastgoed. 4.4 Betrokkenheid bedrijven en organisaties bij de buurt: in buurten zijn er diverse informele ‘organisaties’ of netwerkjes van actieve buurtbewoners die –al dan niet indirect– vanuit de gemeente, zoals wijkteams en buurtopbouwwerk ondersteund worden. De gemeente kan niet alles zelf doen en doet dat ook niet. In sommige steden ondernemen commerciële ondernemingen als Albert Heijn, Blokker en Douwe Egberts initiatieven voor de buurt. In Almere zijn er sociale ondernemingen, zorgaanbieders en initiatieven die nadrukkelijk de verbinding zoeken met de buurt, zoals Doenersdreef Zorg, Academie van de Stad, en Inkr8. Gezamenlijk hebben zij ook een impact op de leefbaarheid van buurten. Wanneer de gemeente niet bij dergelijke initiatieven betrokken is, ontbreekt echter vooralsnog het zicht daarop.
37
3.2.5 Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad Vraagstuk: te weinig Almeerders en mensen van buiten Almere nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in Almere. Gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad. Bespreking indicatoren De meeste Almeerders sporten in Almere, en ze bezoeken culturele activiteiten voornamelijk in Almere zelf, al bezoeken ze steeds vaker voorstellingen en musea buiten Almere ten koste van bezoeken in Almere. Het merendeel van de Nederlanders is wel eens in Almere geweest, meestal om vrienden of familie te bezoeken. Drie op de tien Nederlanders kwam wel eens in Almere (onder) meer voor recreatie (figuur 3.10).
In de laatste meting constateert Fresco (2014: 10) dat Almeerders minder culturele activiteiten in Almere zijn gaan bezoeken dan voorheen: “Van alle uitvoeringen van podiumkunsten, films en musea die in het afgelopen jaar door de Almeerders bezocht zijn (met uitzondering van festivals), is 84% in Almere bezocht. In 2011 lag dit percentage 8% hoger met 92%. Als bioscoopbezoek buiten beschouwing gelaten wordt, geldt dat 56% van alle cultuurbezoeken in Almere is afgelegd, in 2011 lag dit percentage nog op 72%”. Drie kwart van de Almeerse sporters van 16 jaar en ouder beoefent zijn meest beoefende sport meestal in Almere zelf. Dit percentage is al jaren stabiel. Twee derde van de volwassen Nederlanders van buiten Almere is wel eens in Almere geweest; hoe verder weg men woont, hoe kleiner het aandeel dat de stad wel eens heeft bezocht. Het meest genoemde motief is om familie of vrienden te bezoeken. De helft van de Nederlanders uit de directe omgeving van Almere en een kwart van de Nederlanders die wat verder weg wonen is wel eens in Almere geweest, (mede) om recreatiemotieven.
figuur 3.10 indicatoren 5.1, 5.2 en 5.3, Almere nulmeting (t0) en meting ervóór (t –1)
38
toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 5.1 % in Almere bezochte voorstellingen/ musea als % van totaal bezochte musea meetmoment 2014 Referentie Almere 2011 (iii) Indicator 5.2 % sporters dat meestal in Almere sport meetmoment 2014 Referentie Almere 2010 (iv) Indicator 5.3a % Nederlanders dat Almere wel eens bezocht heeft 5.3b -om recreatiemotieven meetmoment 2015 Referentie Almere 2012 (xiii) a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
Reflectie op de indicatoren 5.1 Aandeel door Almeerders in Almere bezochte voorstellingen, musea en films: dit percentage is moeilijk beïnvloedbaar, omdat het niet alleen afhangt van het aanbod in Almere, maar ook van dat elders, in het bijzonder in Amsterdam, dat voor Almeerders bovendien relatief makkelijk te bereiken is. 5.2 Aandeel Almeerse sporters dat meestal in Almere zelf sport: een kwart van de Almeerse sporters sport (ook) buiten Almere. De helft van hen kan waarschijnlijk overgehaald worden om in Almere zelf te sporten wanneer ze in Almere de juiste sportfaciliteiten aantreffen die even mooi en betaalbaar zijn als elders. De andere helft sport buiten Almere omdat ze sporten met vrienden of kennissen die daar wonen of omdat ze sporten in de plek waar ze werken of studeren. Daarom lijkt een stijging van het percentage met tien procentpunten het maximaal haalbare. 5.3 Aandeel Nederlanders dat Almere wel eens bezocht heeft/ om recreatiemotieven: het percentage van nietAlmeerders dat Almere wel eens bezocht heeft om recreatiemotieven is moeilijk te beïnvloeden omdat Almere in deze opzichten concurreert met andere steden en plaatsen.
39
3.2.6 Aanbod van ( vrijetijds)voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners Vraagstuk: Bewoners missen maatschappelijke accommodaties die (voldoende) aansluiten op hun behoefte. Gewenst maatschappelijk effect: Het aanbod van (vrijetijds)voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners. Bespreking indicatoren De meeste Almeerders zijn tevreden over de aanwezigheid van een breed scala aan sociale voorzieningen in de buurt (figuur 3.11). Op stedelijk niveau is het aandeel Almeerders dat sport- of recreatievoorzieningen mist gestegen ten opzichte van 2010; het aandeel dat voorzieningen op cultureel gebied mist is constant (figuur 3.12).
Almeerders zijn in meerderheid tevreden over de aanwezigheid van een breed scala aan sociale voorzieningen in de buurt, zoals kerken, winkels, kinderopvang en speeltuinen. De tevredenheid is iets toegenomen ten opzichte van 2009 (tabel 3.14). Bewoners in Stad Oost zijn er iets tevredener over de aanwezigheid van sociale voorzieningen dan gemiddeld, in Stad West iets minder. Een kwart van de Almeerders mist geen sport- of recreatievoorzieningen in Almere. Vooral een openluchtzwembad wordt gemist. Vergeleken met 2010 zijn er meer Almeerders die sport- of recreatievoorzieningen missen. Door de vraagstelling is dit percentage niet vergelijkbaar met het aandeel dat culturele voorzieningen mist. Een kwart van de volwassen Almeerders mist voorzieningen op cultureel gebied, en dat is even veel als in 2011. In het bijzonder missen zij een museum, met afstand gevolgd door een poppodium en een concertzaal. Drie op de tien volwassen Almeerders vindt dat er voldoende te beleven is op het gebied van kunst en cultuur, een kwart vindt van niet, en ruim een derde is hier neutraal over.
figuur 3.11 tevredenheid aanwezigheid sociale voorzieningen, Almere 2013 en 2009
figuur 3.12 indicatoren 6.2 en 6.3, Almere nulmeting (t0) en de meting ervóór (t–1)
40
toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 6.1 tevredenheid aanwezigheid sociale voorzieningen meetmoment 2013 Referentie Almere 2009 (xii) Indicator 6.2 % Almeerders dat geen sport- of recreatievoorzieningen mist in Almere meetmoment 2014 Referentie Almere 2010 (iv) Indicator 6.3 % Almeerders dat geen voorzieningen mist op cultureel gebied in Almere meetmoment 2014 Referentie Almere 2011 (iii) a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
Reflectie op de indicatoren 6.1 Tevredenheid hoeveelheid sociale voorzieningen: ervaring uit het verleden leert dat het stadsgemiddelde tevredenheidscijfer over de hoeveelheid sociale voorzieningen in een buurt met enkele tienden punten kan stijgen of dalen. 6.2 aandeel Almeerders dat geen sport- recreatievoorzieningen mist in Almere: naar verwachting zal het percentage vooral stijgen wanneer er een openluchtzwembad in Almere geopend wordt. 6.3 aandeel Almeerders dat geen voorzieningen mist op cultureel gebied in Almere: dit percentage zal naar verwachting vooral stijgen wanneer er in Almere een museum opent dat een belangrijk deel van de Almeerders aanspreekt.
41
3.2.7 Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl Vraagstuk: Er zijn teveel Almeerders met een ongezonde leefstijl wat de stad/maatschappij op termijn teveel geld kost. Gewenst maatschappelijk effect: Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl. Bespreking indicatoren Er zijn in Almere minder volwassenen dan gemiddeld die voldoende bewegen; de helft heeft een gezond gewicht, wat even veel is als landelijk gemiddeld (figuur 3.13); er zijn ongeveer even veel mensen met een verslaving als gemiddeld in Flevoland (figuur 3.14).
Een meerderheid van de volwassen Almeerders beweegt voldoende om gezond te blijven, maar het aandeel dat voldoende beweegt is lager dan het Nederlands gemiddelde. De helft van de Almeerse volwassenen heeft een gezond gewicht, en dat is vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde. In Almere zijn er 1.432 geregistreerde verslaafden, en dat is relatief (per 1.000 inwoners) ongeveer even veel als het Flevolandse totaal. Dit is waarschijnlijk een onderschatting, aangezien cijfers van het Leger des Heils ontbreken. Het aantal mensen met een verslaving nam licht af, maar minder dan in de rest van Flevoland.
figuur 3.13 indicatoren 7.1 en 7.2, Almere en Nederland, 2012
figuur 3.14 geregistreerde versaafden per 1.000 inwoners, Almere en Flevoland, 2014
42
toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 7.1 % volwassen Almeerders dat voldoet aan Nederlandse norm gezond bewegen meetmoment 2012 Referentie Nederland (ix) Indicator 7.2 % volwassen Almeerders met gezond gewicht meetmoment 2012 Referentie Nederland (ix) Indicator 7.3 geregistreerde verslaafden per 1.000 inwoners meetmoment 2014 Referentie Flevoland (xiv) a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
Reflectie op de indicatoren Het uiteindelijke gewenste maatschappelijke effect van gemeentelijk handelen op leefstijlgebied is, zo stellen beleidsmedewerkers, dat Almeerders zich gezond voelen en lichamelijk, sociaal en psychisch zelfredzaam zijn. Het vraagstuk in de Kadernota focust echter op het teweegbrengen van een gezonde leefstijl, wat niet hetzelfde is. De ervaren gezondheid en de zelfredzaamheid worden in deze monitor (in §3.3.3 hierna) besproken als contextindicatoren om drie redenen: –de in de kadernota genoemde gewenste maatschappelijke effecten worden gemonitord, de kadernota zelf staat in deze monitor niet ter discussie, –de ervaren gezondheid is eerder afhankelijk van individuele factoren als ouderdom dan van gemeentelijk beleid, en –er is gekozen om zo mogelijk aan te sluiten bij de landelijke monitor sociaal domein, waar de gezondheid van de bevolking ook wordt beschouwd als contextfactor. 7.1 % Almeerders dat voldoet aan Nederlandse Norm Gezond Bewegen: deze beweegnorm heeft primair ten doel het risico op chronische ziekten te verlagen en de levensduur te verlengen. Het percentage is moeilijk 29 direct te beïnvloeden. 7.2 % Volwassenen met gezond gewicht: mensen met overgewicht lopen meer gezondheidsrisico’s dan mensen met een normaal gewicht. Ze verzuimen ook meer werkdagen dan mensen met gezond gewicht. Het percentage is moeilijk direct te beïnvloeden. 7.3 Geregistreerde verslaafden per 1.000 inwoners: verslaving brengt niet alleen gevolgen voor de verslaafde persoon met zich mee, zoals verhoogde gezondheidsrisico’s en belemmeringen om zinvol te kunnen participeren of betaald werk te verrichten, maar ook maatschappelijke gevolgen. Alcoholverslaving leidt bijvoorbeeld tot verminderde verkeersveiligheid, agressie, misdrijven, verzuimkosten en kosten voor de gezondheidszorg. Illegale harddrugs brengen daarnaast ook veel overlast en criminaliteit met zich mee, door verwervingscriminaliteit en de handel in harddrugs.
29
Volgens het sportdeelnameonderzoek 2014 (iv) is het percentage overigens nog aanzienlijk lager dan volgens de GGD-cijfers.
43
3.2.8 Meer Almeerders hebben toegang tot informatie over en bemiddeling naar zorg Vraagstuk: de toegang tot informatie en noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg zijn onvoldoende laagdrempelig en in samenhang in relatie tot de vraag en vindplaats. Gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben toegang tot informatie en noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg. Bespreking indicatoren De meeste volwassen Almeerders zeggen te weten waar ze noodzakelijk advies en ondersteuning kunnen krijgen. Wanneer zij zich wenden tot een wijkteam, krijgt de meerderheid een maatwerkvoorziening. Er worden in Almere minder kinderen onder toezicht gesteld dan landelijk gemiddeld, en er zijn relatief minder feitelijk dakloze mensen dan gemiddeld in Flevoland.
Bijna acht op de tien volwassen Almeerders zegt te weten waar ze moeten zijn als ze vragen of problemen hebben op het gebied van het sociaal domein, en bijna een kwart wist bij een of meerdere vragen niet tot wie ze zich zouden moeten wenden (figuur 3.15). Van de volwassen Almeerders die zich meldden bij een wijkteam en wiens aanvraag was afgerond, werd begin 2015 vier op de tien geholpen met een advies, een doorverwijzing of een algemene voorziening en zes op de tien met een maatwerkvoorziening. Er zijn geen referentiecijfers om deze verhouding mee te vergelijken (figuur 3.16). In Almere waren er op 31 maart 2015 305 kinderen onder toezicht gesteld, of 6 per 1.000 kinderen, wat minder is dan het landelijk gemiddelde. In steden met tussen de 150- en 250.000 inwoners ligt dat gemiddelde op 8 (figuur 3.17) Iemand die op straat zwerft of in de nachtopvang verblijft wordt een feitelijk dakloos persoon genoemd. In 2013 verdubbelde het aantal feitelijk dakloze mensen, om daarna stabiel te blijven op 230 in 2014. Per 1.000 inwoners zijn er meer feitelijk dakloze mensen in Lelystad dan in Almere.
figuur 3.15 bekendheid sociale infrastructuur Almere, 2015 (bron: xvi)
figuur 3.17 ondertoezichtstellingen en feitelijk daklozen per 1.000
figuur 3.16 afhandeling afgeronde aanvragen van meldingen volwassenen door wijkteams, 2015 Q1 (bron: xvii)
toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 8.3 ondertoezichtstellingen per 1.000 jeugdigen meetmoment 2015 1e half jaar Referentie Nederland (viii) Indicator 8.4 feitelijk daklozen per 1.000 inwoners meetmoment 2014 Referentie Flevoland (xv) a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
44
Reflectie op de indicatoren De indicatoren zijn inhoudelijk in te delen in drie groepen: indicator 8.1, het percentage Almeerders dat weet waar men moet zijn voor toegang, informatie, advies en ondersteuning zegt iets over de bekendheid van de sociale infrastructuur. Het is van belang dat mensen zelf tijdig ondersteuning en advies kunnen inroepen wanneer dat nodig is. Vroegtijdige ondersteuning bieden is in de regel makkelijker en goedkoper dan wanneer de problemen al in een vergevorderd stadium zijn. De drempel om die ondersteuning in te roepen is groter wanneer men niet weet waar te beginnen. indicatoren 8.2, afhandeling van meldingen bij wijkteams, 8.3 aantal ondertoezichtstellingen en 8.4 aantal feitelijk daklozen bieden alle drie een beeld van de mate waarin escalatie van problemen al dan niet voorkomen is. Zie ook figuur 3.21. In het algemeen is het idee dat door vroege signalering en tijdige ondersteuning op maat mensen meer met algemene dan met maatwerkvoorzieningen geholpen kunnen worden, en dat ondertoezichtstellingen en feitelijke dakloosheid voorkomen kan worden. Behalve preventie is ook uitstroom noodzakelijk om de aantallen te laten dalen: dit kan bewerkstelligd worden door cliënten snel door te leiden naar passende integrale ondersteuning. indicator 8.5 oordeel cliënten over toegankelijkheid van ondersteuning: geeft een beeld van het oordeel van de mensen die al cliënt zijn van het sociale domein over de toegankelijkheid van de ondersteuning. De indicator is nog niet beschikbaar: op het moment van schrijven wordt een klantervaringsonderzoek gehouden onder bijstandscliënten, en naar verwachting zullen in de zomer onderzoeken gedaan worden onder cliënten Wmo en Jeugdwet. Aangezien de Wmo in 2015 aangrijpend veranderd is, kunnen eerdere Wmo-klantervaringsonderzoeken niet als nulmeting worden beschouwd.
45
3.2.9 Minder overlast door doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden Vraagstuk: bepaalde (groepen) inwoners zijn hinderlijk aanwezig of veroorzaken overlast in de stad. Gewenst maatschappelijk effect: minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden. Bespreking indicatoren Almeerders ervaren meer overlast van groepen jongeren dan gemiddeld in Nederland, maar het aantal politiemeldingen over overlast van jongeren is vergelijkbaar met elders. Almeerders ervaren iets minder overlast door dronken mensen op straat dan gemiddeld. In de politieregistraties wordt minder overlast gemeld over zwervers en verwarde of overspannen personen dan in de politieregio Midden-Nederland.
Vergeleken met de gemiddelde Nederlander zijn er meer Almeerders die overlast ervaren van rondhangende jongeren, maar er wordt in politieregistraties een vergelijkbaar of zelfs iets kleiner aantal meldingen gemaakt aangaande jeugdoverlast. Er zijn iets minder Almeerders die wel eens overlast ervaren van dronken mensen op straat: dit strookt met het beeld uit politieregistraties van meldingen over drugs- en drankoverlast. Het aandeel Almeerders dat wel eens overlast ervaart van drugsgebruik en –handel en is vergelijkbaar met het gemiddelde in Nederland. Ook dat strookt met politieregistraties. Over verwarde of overspannen personen worden er 2 meldingen per 1.000 inwoners gemaakt: dat is bijna de helft minder dan gemiddeld in de politieregio Midden Nederland. Mogelijk is sprake van registratie-effecten: er wordt nog onderzocht wat precies verstaan wordt onder verwarde en overspannen personen. Relatief weinig overlast wordt gemeld over “zwervers”: in Midden-Nederland wordt deze vorm van overlast ruim viermaal zoveel geregistreerd.
figuur 3.18 percentage inwoners dat geen sociale overlast ervaart, drie typen, Almere en Nederland, 2014
figuur 3.19 meldingen overlast politieregistraties per 1.000 inwoners, Almere en referentie, 2014
46
toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 9.1 % inwoners dat geen sociale overlast ervaart meetmoment 2014 Referentie Nederland (viii, xii) Indicator 9.2a en b politiemeldingen overlastincidenten mbt drugs/ drank en jeugd per 1.000 inwoners meetmoment 2014 Referentie Politieregio MiddenNederland (xviii) Indicator 9.2c en d politiemeldingen overlastincidenten mbt zwervers en verwarde personen per 1.000 inwoners meetmoment 2014 Referentie Nederland (xii) a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
Reflectie op de indicatoren In beleidskringen wordt er gewoonlijk van uit gegaan dat bij de beoordeling van de mate van overlast zowel enquêtegegevens over de beleving van burgers als politieregistraties moeten meewegen. Burgers laten zich in hun handelen en denken vooral leiden door hun eigen subjectieve waarneming en waardering van ‘objectieve’ feiten. Dit neemt niet weg dat ook registratiecijfers en slachtofferschap laag moeten blijven om een sociaal gezonde samenleving te behouden. Bij de meeste van de gemonitorde vormen van overlast is een combinatie van toezicht en handhaving aan de ene kant en ondersteuning en zorg aan de andere nodig om overlast terug te dringen.
47
3.2.10 Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam Vraagstuk: er zijn Almeerders die financieel niet op eigen benen kunnen staan. Gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam. Bespreking indicatoren Een deel van de Almeerders kampt met financiële problemen. Per dag meldden zich gemiddeld vijf huishoudens of personen aan voor schulddienstverlening. De cijfers wijzen er op dat in Almere relatief meer mensen financiële problemen hebben dan elders. Zo kunnen minder Almeerse volwassenen dan gemiddeld zonder moeite rondkomen van hun inkomen en worden er in Almere meer vonnissen tot huisuitzetting uitgesproken dan gemiddeld.
Zeven op de tien Almeerse volwassenen heeft geen moeite om rond te komen van zijn of haar inkomen: dat aandeel is lager dan het Nederlandse gemiddelde (tabel 3.26). In Almere heeft 28% van de volwassenen enige of grote moeite om rond te komen van het huishoudinkomen, tegen 26% van de Flevolandse en 23% van de Nederlandse volwassenen. In 2014 werden er bij de drie grote woningcorporaties in Almere per 1.000 corporatiewoningen 21,0 vonnissen tot huisuitzetting uitgesproken, en dat is meer dan tweemaal zo veel als het Nederlands 30 gemiddelde, waar die verhouding 10,4 vonnissen per 1.000 corporatiewoningen bedraagt. De grote meerderheid van deze vonnissen werd uitgesproken vanwege huurachterstanden. Sinds 2011 neemt in Nederland het aantal vonnissen tot huisuitzetting toe (Aedes, 2015). In 2014 waren er 1.797 aanmeldingen bij de PLANgroep, ofwel gemiddeld 5 per dag. Dit is een stijging van 22% ten opzichte van 2013. Deze stijging wijt de PLANgroep vooral aan de betere bekendheid van haar dienstverlening bij burgers en ketenpartners. Een klein deel van de aanmeldingen verscheen niet op de screening; de rest werd in ongeveer gelijke mate geholpen met een adviestraject (33%), een schulddienstverleningstraject (31%) of doorverwezen naar ondersteuning schuldstabilisatie (OSS, 35%) (van Bezu en Karstens, 2015).
figuur 3.20 percentage inwoners dat geen moeite heeft om rond te komen van het inkomen, Almere en Nederland, 2012 (bron:x )
figuur 3.21 indicatoren 10.2 en 10.3, Almere en referentie toelichting op indicatoren en referentiea Indicator 10.2 vonnissen huisuitzetting per 1.000 corporatiewoningen meetmoment 2014b Referentie Nederland (xix, xx) b één van de drie corporaties leverde vonnissen in het jaar 2015. Indicator 10.3 Aantal aanmeldingen Plangroep per 1.000 inwoners meetmoment 2014 Referentie Almere 2013 (xxi) a romeinse cijfers in onderkast tussen haakjes verwijzen naar bronnenlijst in Bijlage B4.3
30
Bij corporaties van vergelijkbare omvang als de Almeerse woningbouwverenigingen bedraagt dat aandeel 10,7.
48
Reflectie op de indicatoren 10.1 % dat geen moeite heeft om rond te komen van inkomen: moeite hebben met rondkomen van het inkomen is niet alleen afhankelijk van inkomen en van noodzakelijke uitgaven, maar ook van de uitgaven die mensen doen die mogelijk minder noodzakelijk zijn. Daarnaast spelen vaardigheden en motivatie en multiproblematiek een rol. Het is daarom een geldige indicator voor financiële zelfredzaamheid. 10.2 Aantal vonnissen tot huisuitzetting per 1.000 corporatiewoningen: de huur is (één van) de belangrijkste vaste uitgavenpost van huishoudens en huurachterstanden zijn daarom een teken van onvoldoende financiële zelfredzaamheid. Het hoge cijfer is dan ook een aandachtspunt. Bij huurachterstand van twee maanden of meer kan de verhuurder –na tussenkomst van de rechter– overgaan tot huisuitzetting. Corporaties gebruiken het vonnis als ‘stok achter de deur’ om met de huurder tot een overeenkomst te komen voor aflossing van de huurschuld en/ of het accepteren van hulp. De gemeente heeft hiertoe convenanten gesloten met de corporaties en zo worden veel huisuitzettingen voorkomen. 10.3 Aantal aanmeldingen Plangroep per 1.000 huishoudens: hoewel het aantal aanmeldingen iets zegt over de bekendheid van de Plangroep bij burgers en ketenpartners, zegt het wel degelijk ook iets over de financiële nood van Almeerse huishoudens. Een derde van de aanmeldingen wordt geholpen met ondersteuning schuldstabilisatie: dit is een aanwijzing dat bij een deel van de aanmeldingen meer aan de hand is dan alleen financiële problemen, omdat bij deze groep klanten het doel niet zo zeer is om hen schuldenvrij te maken, maar eerder om hulpverlening op te starten en ondertussen hun schulden te stabiliseren.
49
3.3 Context: ‘de staat van de stad’ Contextindicatoren De maatschappelijke effecten vinden plaats in een context van een bepaalde bevolkingsopbouw en infrastructuur die de stad vrucht-, weer- of juist kwetsbaarder maken voor al dan niet gewenste maatschappelijke veranderingen en effecten. In deze paragraaf komen indicatoren aan bod die een beeld geven van die context. Selectiecriteria Geselecteerd zijn indicatoren die: –relevant zijn voor de gemeentelijke opgave voor het sociale domein en de daarin gewenste maatschappelijke effecten; –niet, zeer beperkt, of alleen op lange termijn beïnvloedbaar zijn door gemeentelijk handelen; –beschikbaar zijn zonder aanvullend onderzoek en naar verwachting ook in de toekomst gemonitord zullen blijven worden; –vergeleken kunnen worden met andere steden of Nederland. Bronnen De meeste contextindicatoren worden gemonitord in de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein van VNG/KING. Deze werden aangevuld met enkele indicatoren, waaronder twee met betrekking tot de economische conjunctuur. Thema’s De volgende thema’s komen aan bod: bevolkingsopbouw; economie; gezondheid; sociaal- economische kenmerken; en woningen. 3.3.1 Bevolkingsopbouw Bespreking indicatoren Almere heeft een jonge bevolking en in samenhang daarmee ook minder eenpersoonshuishoudens dan gemiddeld. In Almere wonen meer mensen die in het buitenland geboren zijn dan gemiddeld.
Drie op de tien huishoudens in Almere (31%) betreft een éénpersoonshuishouden, en dat is lager dan het gemiddelde in Nederland en in grote steden (figuur 3.22); de ‘grijze druk’ is het aantal senioren op de beroepsbevolking; deze is in Almere veel lager dan elders; de ‘groene druk’ is het aantal minderjarigen op de beroepsbevolking; deze is in Almere iets, maar niet veel hoger dan landelijk gemiddeld. In grote steden (100-300.000 inw) is de groene druk wel lager (36%); Vergeleken met het landelijk gemiddelde kent Almere slechts weinig Almeerders van 75 jaar of ouder; In Almere wonen relatief veel niet-westerse allochtonen (figuur 3.23).
figuur 3.22 indicatoren c1.1 t/m c1.3, Almere en Nederland, 2015
figuur 3.23 indicator c1.4 etniciteit inwoners, Almere en Nederland, 1 januari 2015
Bron: GMSD
Bron: CBS Statline
Reflectie op de indicatoren De specifieke bevolkingsopbouw van Almere, met veel gezinnen met kinderen en veel mensen die in het buitenland geboren zijn, brengen zowel kansen als uitdagingen voor de tien maatschappelijke effecten. Zo
50
hebben gezinnen en kinderen bijvoorbeeld andere behoeften op het gebied van zorg en vrijetijd dan ouderen, kunnen alleenstaanden minder een beroep doen op informele zorg van huisgenoten, maar hebben ze mogelijk ook meer behoefte aan ontmoetingsplekken, en lopen mensen van buitenlandse herkomst meer risico op achterstanden in onderwijs en op de arbeidsmarkt. De bevolkingsprognoses van O&S tot 2021 laten de volgende verwachtingen zien: een toename van het aantal inwoners van 197.000 in 2015 naar 208.000 in 2021; een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens van ruim 700 naar bijna 1.100; een sterke toename van de grijze druk tot 20%; een afname van de groene druk naar 40%; een gelijkblijvend percentage 75-plussers van 4% een toenemend aandeel niet-westerse allochtonen tot 31%. 3.3.2 Economie Bespreking van de indicatoren De Almeerse economie groeit snel, maar Almeerders werken vaker dan gemiddeld in een andere stad dan in Almere.
In 2014 groeide de economie in Almere bijna twee maal zo snel als het Nederlands gemiddelde; Er zijn in Almere minder banen per hoofd van de potentiële beroepsbevolking dan elders in Nederland: 564 per 1.000 tegen 718 gemiddeld en 807 in steden met tussen 100.000 en 300.000 inwoners.
figuur 3.24 indicator c2.1, veranderingen in groei van het bruto binnenlands product ten opzichte van 2013, Almere en Nederland, 2014
figuur 3.25 indicator c2.2, banen per 1.000 van de beroepsbevolking Almere en Nederland, 2014
Bron: LISA in: waarstaatjegemeente.nl Bron: CBS
Reflectie op de indicatoren De Almeerse economie herstelt zich van de crisis en reageert sterk op conjunctuurveranderingen. Tijdens de crisis kromp de economie in Almere harder dan gemiddeld, en herstelde zich ook later. In 2013 kromp de Almeerse economie nog met 1,9%, terwijl de Nederlandse economie alweer herstellende was en slechts met 0,5% kromp. Het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving verwachten voor Flevoland in 2030 een sterkere groei van de economie dan gemiddeld, maar de economische groei zal, zo schatten zij, de bevolkingsgroei niet kunnen bijhouden (Manders en Kool, 2015). Het feit dat er in Almere per hoofd van de beroepsbevolking minder banen zijn dan gemiddeld, impliceert dat Almeerse werkzoekenden meer dan elders bereid moeten zijn om werk te zoeken buiten de eigen stad. Het aantal banen per hoofd van de beroepsbevolking is in Almere sinds 2012 licht afgenomen (van 600 naar 564), terwijl dat in Nederland stabiel bleef (van 730 naar 718). Op zich hoeft een lager aantal banen per persoon doelen als ‘meer meedoen’ en ‘meer financiële zelfredzaamheid’ niet te belemmeren, omdat Almeerse laagopgeleiden even veel en even ver pendelen als Almeerse hoogopgeleiden (O&S, 2013). Landelijk reizen lager opgeleiden over het algemeen minder ver naar hun werk dan hoger opgeleiden.
51
3.3.3 Gezondheid Vergeleken met referentiecijfers is de Almeerse volwassen bevolking mentaal gezonder, maar hun lichamelijke gezondheid is minder dan gemiddeld. Almeerse volwassenen tot 65 jaar zijn ongeveer even zelf- en samenredzaam als gemiddeld, maar senioren zijn minder minder zelf- en samenredzaam dan gemiddeld.
In mentaal opzicht zijn Almeerse volwassenen even gezond als de gemiddelde Nederlander, maar gezonder dan bewoners van middelgrote steden (met tussen de 100- en 300.000 inwoners), wat betekent dat zij minder ernstige psychische klachten hebben dan in deze referentiegroep (figuur 3.26); Almeerse volwassenen en senioren hebben meer chronische aandoeningen en zintuigelijke of mobiliteitsbeperkingen dan gemiddeld in Nederland en in middelgrote steden; De zelfredzaamheidsindex zegt iets over de mate waarin mensen zonder hulp van andere personen of organisaties hun dagelijkse bezigheden en problemen kunnen aanpakken, en over de mate waarin zij al dan niet sociaal uitgesloten worden, bijvoorbeeld in de toegang tot voorzieningen of door discriminatie. De zelfredzaamheid van Almeerse volwassenen tot 65 jaar is vergelijkbaar met elders in Nederland of in middelgrote steden. Almeerse senioren zijn echter minder zelfredzaam dan gemiddeld (indexscore 36 versus 45 in Nederland en 42 in middelgrote steden); De samenredzaamheidsindex geeft een beeld van de aanwezigheid en belasting van mantelzorgers. Almeerse volwassenen zijn minder samenredzaam dan gemiddeld in Nederland. Vergeleken met middelgrote steden zijn Almeerse volwassenen tot 65 jaar even samenredzaam, maar Almeerse senioren veel minder (indexscore 44 versus 52 in middelgrote steden); In Almere beschouwen relatief minder volwassenen hun gezondheid als goed dan gemiddeld.
figuur 3.26 indicatoren c3.1 t/m c3.5, Almere en Nederland, 2012 en 2013a, b
toelichtingen bij figuur 3.26 a indicatoren c3.1 t/m c3.4 zijn indexcijfers, die lopen van 0 = zeer ongezond/ niet zelfredzaam tot 100 = helemaal gezond/ volledig zelfredzaam. Weergegeven zijn de cijfers voor de bevolking van 19 t/m 64 jaar. Het gezondheidsprofiel van 65+-ers is te vinden in de GMSD op www.waarstaatjegemeente.nl. Bron: GGD, in GMSD Meetmoment: 2013 b: indicator c3.5 is het % inwoners van 19 en ouder (dus inclusief 65+) dat de eigen gezondheids als ‘goed’ of ‘zeer goed’ beoordeelt. Bron: GGD, in CBS statline Meetmoment: 2012
Reflectie op de indicatoren Zoals in §3.2.7 besproken, is de gezondheid van Almeerders zowel context als doel van gemeentelijk beleid in het sociale domein. Het gezondheids- en zelfredzaamheidsprofiel van de bevolking is niet alleen van belang voor het zorggebruik, maar ook voor het doelbereik op bijna alle maatschappelijke effecten. Het gezondheidsprofiel van de Almeerse bevolking biedt als gunstig uitgangspunt een geringer aantal mensen met
52
ernstige psychische klachten, maar als kwetsbare vertrekpunten het hogere aandeel met chronische ziekten en lichamelijke of zintuigelijke beperkingen en de slechtere zelf- en samenredzaamheid van Almeerse ouderen. 3.3.4 Sociaaleconomische factoren De Almeerse bevolking wijkt in sociaaleconomisch opzicht niet veel af van het Nederlandse gemiddelde; wel zijn er in Almere meer kinderen dan gemiddeld die opgroeien in huishoudens op of rond het sociaal minimum en leeft een kleine groep huishoudens langdurig op een minimumniveau.
De Almeerse bevolking is iets actiever op de arbeidsmarkt dan gemiddeld in Nederland (figuur 3.27); Er zijn in Almere iets minder huishoudens met (hele) lage inkomens dan gemiddeld in Nederland (figuur 3.23); Daarentegen groeien in Almere wel relatief meer kinderen op in gezinnen op of rond het sociaal minimum, ook vergeleken met andere middelgrote steden; In 2013 behoorden naar schatting 4.950 Almeerse huishoudens tot de langdurige minima, wat neerkomt op 6% van de huishoudens, en dat is een lichte stijging ten opzichte van 2012; Vergeleken met de Nederlandse beroepsbevolking is die in Almere middelbaar opgeleid, er wonen in Almere iets minder hoog opgeleide mensen, al is het verschil klein (figuur 3.28).
figuur 3.27 indicator c4.1, bruto participatiegraad Almere e n Nederland, 2014
figuur 3.29 indicator c4.5 opleidingsniveau beroepsbevolking, Almere en Nederland, 2012-2014
Bron: CBS Bron: CBS figuur 3.28 indicatoren c4.2, c4.3 en c4.4, Almere en referentiea
a toelichting op figuur 3.28 indicator c4.2 huishoudens met lage inkomens meetmoment 2012 referentie Nederland (CBS, in: GMSD) indicator c4.3 kinderen met kans op armoede meetmoment 2012 referentie Nederland (RIO, in: GMSD) indicator c4.4 langdurige minima meetmoment 2014 referentie Almere 2013 (xxii)
Reflectie op de indicatoren De bruto participatiegraad zegt iets over hoe veel mensen actief zijn op de arbeidsmarkt, die werken of willen werken. In 2014 was het werkloosheidspercentage in Almere hoger dan landelijk gemiddeld (10,6% tegen 7,5% landelijk). Het gegeven is vooral van invloed op effecten op het gebied van participatie en financiële zelfredzaameid.
53
Het percentage kinderen dat opgroeit in gezinnen met weinig inkomen is vooral van belang voor maatschappelijke effecten op het gebied van jeugd (1 en 2). Hoe langer de minimumsituatie duurt, hoe meer huishoudens financieel knel komen te zitten. Het risico wordt dan groter dat in deze gezinnen problemen ontstaan op het gebied van schulden en dat er financiële drempels ontstaan voor maatschappelijke participatie. Het opleidingsniveau van de bevolking is van invloed op vrijwel alle maatschappelijke effecten: in de regel participeren hoger opgeleide mensen meer en op meer manieren, zijn zij gezonder, en veroorzaken minder overlast.
3.3.5 Woningen Bespreking indicatoren De Almeerse woningvoorraad bestaat voor een relatief groot deel uit koopwoningen, bij een lagere gemiddelde woningwaarde dan landelijk.
De gemiddelde WOZ-waarde van woningen in Almere is €180.000, tegen €206.000 gemiddeld (figuur 3.29); 62% van de woningen in Almere is een koopwoning, en dat is iets meer dan gemiddeld in Nederland, waar 55% van de woningen een koopwoning is; in steden met tussen de 100- en 300.000 inwoners is dat 51% (figuur 3.30).
figuur 3.29 gemiddelde WOZ-waarde woningen, Almere en Nederland, 1 januari 2014
figuur 3.30 verhouding huur en koop in woningvoorraad, Almere en Nederland, 2013
Bron: CBS
Bron: GMSD
Reflectie op de indicatoren Overheden hebben eigen woningbezit lang gestimuleerd omdat verondersteld wordt dat woningeigenaren door het opgebouwde vermogen een financiële buffer opbouwen, zich als betere burgers zouden gedragen, en meer verantwoordelijkheid zouden nemen voor hun woonomgeving. Woningbezit kan ook een financieel risico betekenen wanneer mensen hypotheekschulden aangaan die niet in verhouding staan tot de waarde van de woning en ze gaan scheiden of hun baan verliezen. De relatief lagere WOZ-waarde maakt een eigen woning in de noordelijke Randstad bereikbaar voor een bredere doelgroep. Het is van belang om te volgen hoe deze zich ontwikkelt in vergelijking met de rest van het land.
54
Bijlage 1. Aanbieders van zorg, welzijn en participatie Onderzoek Vragenlijst zorg, welzijn en participatie in Almere 2015 Deze paragraaf is gebaseerd op de enquête ‘Vragenlijst zorg, welzijn en participatie in Almere 2015’ (ZWPA’15) die liep in november en december 2015 en werd gehouden onder aanbieders van zorg- en welzijnsdiensten in Almere. Zij worden in dit hoofdstuk kortweg ‘aanbieders’ genoemd. Deze enquête werd door 82 van de 211 gecontracteerde en gesubsidieerde aanbieders in het sociale domein volledig beantwoord en deels door nog eens 22. In Appendix 1 hierna komt de onderzoeksverantwoording uitgebreider aan bod. De meeste aanbieders bieden diverse vormen van ondersteuning en hulpverlening, die ook onder verschillende wettelijke kaders vallen. Van de zestien uitgevraagde diensten of producten (zie tabel A1.1 in Appendix 1 ) bieden ze er gemiddeld drie aan; ongeveer één derde (35%) is gespecialiseerd op één soort dienst of product. Van de responderende aanbieders bood 72% diensten aan op het terrein van de Jeugdwet, 68% op het terrein van de Wmo, en 36% vanuit de Participatiewet. Zowel grotere als kleinere aanbieders werkten mee aan de enquête; voor de analyse werden aanbieders onderverdeeld in drie in aantal ongeveer even grote groepen van 1 tot en met 9 voltijdsmedewerkers (37%); 10 tot en met 99 medewerkers (29%) en organisaties met 100 of 31 (veel) meer medewerkers (34%).
In het kort: De meeste aanbieders hebben hun afspraken vastgelegd in contracten of leveringsovereenkomsten 32 met een geldigheidsduur van 1 jaar. De helft van hen vindt deze geldigheidsduur te kort om te kunnen innoveren en goede kwaliteit van zorg te kunnen leveren; Aanbieders zijn verdeeld in hun oordeel over de uitvoering van de afspraken door de gemeente Almere. De helft meent dat de gemeente haar afspraken volledig nakomt; Zij zijn ook verdeeld over de vraag in hoeverre de gemeente Almere sturing geeft aan het handelen van aanbieders en in staat is om dit goed te doen; Twee op de tien aanbieders zeggen dat er wachtlijsten zijn voor hun diensten voor Almeerders; de wachtlijsten zijn volgens hen niet veel veranderd ten opzichte van de periode vóór 2015; De helft van de aanbieders meent dat de gemeente Almere in haar beleid meer naar de kosten kijkt dan naar de kwaliteit; ook de helft meent dat ze in Almere aan hoge eisen moeten voldoen; Ruim een kwart van de aanbieders zegt in 2015 integraler en vraaggerichter te zijn gaan werken dan voorheen; een derde van de aanbieders meent dat cliënten minder goede ondersteuning krijgen dan voorheen.
B1.1 Hoe zien de afspraken tussen de Gemeente Almere en aanbieders er uit? Grote meerderheid betreft contracten of leveringsovereenkomsten met korte geldigheidsduur In grote meerderheid (82%) hebben aanbieders hun afspraken met de Gemeente Almere vastgelegd in contracten of leveringsovereenkomsten. Een minderheid van over het algemeen grotere aanbieders (12%) legde de afspraken vast in een subsidie met afspraken over te bereiken doelen en effecten. Slechts enkelen 33 maakten andere afspraken, zoals subsidies voor het verrichten van activiteiten.
31
De grootte van de aanbieders wordt in dit hoofdstuk gemeten in het aantal medewerkers in voltijdsequivalenten, afgekort tot fte (fulltime equivalents). 32 Een verklaring hiervoor is dat in 2015 het bieden van zorgcontinuïteit van toepassing was. De opdracht van de gemeente was om het mogelijk te maken dat cliënten bij bestaande aanbieders de zorg konden continueren, tenzij de cliënt zelf gebruik wilde maken van andere ondersteuning. 33 n=92.
55
Over het algemeen zijn dit afspraken met een korte geldigheidsduur: één (80%) of twee (17%) jaar, slechts enkelen hebben langer geldende afspraken. Een relatief groot deel van 41% van de aanbieders die diensten aanbieden op het gebied van de Participatiewet heeft afspraken met langere geldigheidsduur van twee of meer jaar. Geen enkele aanbieder met uitsluitend jeugdige cliënten maakte afspraken met een langere 34 geldigheidsduur dan één jaar. Afspraken betreffen vaak financiële bijdrage van gemeente en overdracht van informatie In deze afspraken staan in veel gevallen figuur B1a afspraken verplichtingen van gemeente naar zorgaanbieders (n= 68-80) (84%) verplichtingen opgenomen van de en B1b wijzen van verantwoording over kwaliteit en prestaties (n= 83). Gemeente Almere naar aanbieders toe. In B1a) afspraken over… % B1b) wijze van % verantwoording meerderheid betreffen dat afspraken over financiële bijdrage van 81 evaluaties 71 de financiële bijdrage van de gemeente of gemeente informatieoverdracht van 67 voortgangsrapportages 61 informatieoverdracht vanuit de gemeente gemeente. De helft van de aanbieders aantal door gemeente af te 49 jaarverslag 57 maakte afspraken over het aantal nemen trajecten/ diensten/ producten trajecten dat de gemeente bij hen zou doorverwijzing van cliënten 45 periodiek 54 afnemen of doorverwijzing van cliënten naar uw organisatie door voortgangsoverleg met gemeente de gemeente naar hun organisatie (figuur B1a). organisatorische ondersteuning door de gemeente Bron: ZWPA’15
16
De meeste (83%) aanbieders geven aan dat zij zich op één of meer manieren dienen te verantwoorden over geleverde kwaliteit en prestaties. Het gebruikelijkste instrument voor verantwoording is de evaluatie (figuur B1b). Een kwart van de aanbieders verantwoordt zich op alle vier de gevraagde wijzen. Over het algemeen geldt dat hoe meer medewerkers de zorgaanbieder heeft, op hoe meer wijzen deze zich verantwoordt.
B1.2 Hoe functioneren de afspraken met de gemeente volgens aanbieders? Korte geldigheidsduur afspraken belemmerend voor innovatie en kwaliteit van zorg Ongeveer de helft van de aanbieders figuur B1.2 oordeel zorgaanbieders over geldigheidsduur overeenkomst (n= 82-85) beschouwt de geldigheidsduur van de Geldigheidsduur bevorderend of belemmerend voor... afspraken als belemmerend voor innovatie van hun dienstverlening en de innovatie van onze dienstverlening 11 35 54 kwaliteit van zorg (figuur B1.2). Aanbieders met een overeenkomst voor één jaar zijn bovendien vaker dan kwaliteit van zorg voor onze cliënten 12 40 48 gemiddeld van mening dat de geldigheidsduur innovatie en kwaliteit kwaliteit van onze medewerkers 12 57 32 van dienstverlening belemmeren dan aanbieders met meerjarige afspraken. 0% 20% 40% 60% 80% 100% Eerder bevorderend
Neutraal
Eerder belemmerend
Aanbieders verschillen van mening over Bron: ZWPA’15 uitvoering van afspraken door gemeente Over het algemeen zijn aanbieders redelijk tevreden over de mate waarin de Gemeente Almere informatie aan hen overdraagt, maar de meningen zijn sterk verdeeld over de doorverwijzing van cliënten naar hun organisatie en over de hoogte van de financiële bijdrage van de gemeente (figuur B1.3). Er zijn geen verschillen tussen sectoren, grote en kleinere organisaties en nieuwe danwel eerder gecontracteerde aanbieders: tevredenheid
34
n=89. Zie figuur B1.1 in Appendix 1 voor een toelichting op de indeling in sectoren van aanbieders.
56
en onvrede over de samenwerking met de gemeente is in gelijke mate verdeeld over verschillende typen aanbieders. Helft aanbieders meent dat gemeente afspraken volledig nakomt De helft van de aanbieders meent dat de Gemeente Almere de met hen gemaakte afspraken volledig nakomt. Andersom verwachtte begin december 85% van de aanbieders hun afspraken met de Gemeente Almere volledig na te zullen komen (figuur B1.4). Vooral kleinere aanbieders (9 of minder voltijdsmedewerkers) zijn relatief vaak van mening dat de Gemeente Almere de met hen gemaakte afspraken niet volledig nakomt: 71% van kleinere aanbieders vindt dat, tegen 42% van de middelgrote en grotere aanbieders. De meest genoemde redenen dat aanbieders verwachtten hun afspraken met de gemeente niet volledig te kunnen nakomen, zijn dat ze te weinig steun vanuit de gemeente krijgen, dat de gemaakte afspraken niet realistisch zijn en dat de periode te kort is om de afspraken te realiseren.
figuur B1.3 oordeel zorgaanbieders over uitvoering afspraken door gemeentea
Oordeel over samenwerking gemeente
informatieoverdracht (n=46)
52
financiële bijdrage (n= 64)
36
doorverwijzing cliënten (n=33)
33 0%
Voldoende
35
13
42
22
33
33
20%
40%
60%
Matig
Onvoldoende
80%
100%
a alleen aanbieders die afspraken gemaakt hebben over het betreffende item Bron: ZWPA’15 figuur B1.4 mate waarin gemeente en aanbieders afspraken nakomen (n=76-78)
Nakomen afspraken gemeente en aanbieders
komt uw organisatie afspraken met de gemeente Almere na?
85
komt de gemeente Almere de afspraken met uw organisatie na?
14 1
50
0%
20%
45
40%
60%
80%
5
100%
Volledig Gedeeltelijk Niet of nauwelijks Kleinere aanbieders verwachten eerder negatieve gevolgen van niet nakomen Bron: ZWPA’15 van afspraken dan grotere Een aanwijzing voor de mate waarin aanbieders sturing van de Gemeente Almere ervaren, is hun inschatting van de kans op negatieve consequenties wanneer zij hun afspraken niet nakomen. Aanbieders zijn sterk verdeeld in hun inschatting van deze gevolgen. Drie op de tien (29%) aanbieders verwacht dat de Gemeente Almere de samenwerking zal verbreken, terwijl een kwart (24%) denkt dat het zo’n vaart niet zal lopen. Evenzo verwacht een kwart (24%) financiële sancties opgelegd te krijgen door de gemeente, tegen ook een kwart (26%) die dat niet verwacht. De rest kan de gevolgen van het niet nakomen van afspraken niet goed inschatten. 35
Kleinere aanbieders schatten de kans groter dat de gemeente de samenwerking verbreekt wanneer zij hun afspraken niet nakomen dan grotere aanbieders: 39% van de kleine aanbieders (minder dan 10 fte) verwacht dat de samenwerking verbroken zal worden, tegen slechts 11% van de grotere aanbieders (100 of meer fte).
35
n=82-83.
57
B1.3 Hoe beoordelen aanbieders de sturing door de gemeente?
De meningen van aanbieders zijn verdeeld over de wijze waarop de Gemeente Almere invulling geeft aan deze sturing (figuur B1.5). Er zijn iets meer aanbieders van mening dat er in Almere sprake is van integraal beleid in het sociale domein, dan aanbieders die stellen dat daar geen sprake van is. Relatief weinig kleinere aanbieders (met 9 of minder voltijds medewerkers) vinden dat er in Almere sprake is van een integraal beleid: 14% van hen, tegen 36% van de grotere aanbieders. Aanbieders op het gebied van de Jeugdwet zijn ook negatiever over de integraliteit van het beleid in Almere, terwijl aanbieders op het terrein van de Participatiewet juist positiever zijn over de integraliteit van 36 het gemeentebeleid.
figuur B1.4 oordeel richtinggevendheid van het beleid (n=71)
Mate waarin beleid inhoudelijk richtinggevend is voor activiteiten van aanbieders in Almere, 7-puntsschaal 25 21 20
% aanbieders
Aanbieders verdeeld over de mate waarin het gemeentelijk beleid richting geeft aan hun activiteiten Aanbieders zijn sterk verdeeld in de mate waarin zij het beleid van de gemeente Almere als richtinggevend beschouwen voor hun activiteiten in Almere (figuur B1.4): er zijn aanbieders voor wie het beleid in sterke mate richting geeft, maar ongeveer even veel aanbieders die zeggen dat het beleid niet van invloed is op hun handelen. Kleine aanbieders, met 9 of minder fte, geven vaker aan dat het gemeentelijk beleid niet of nauwelijks richting geeft aan hun activiteiten dan middelgrote of grote aanbieders.
16
16
14
15 10
13
11
10
5 0 1
2
3
4
5
6
7
1= niet richtinggevend < > 7 = sterk richtinggevend
Bron: ZWPA’15 figuur B1.5 mate van instemming met stellingen over sturing door gemeente Almere, in % van aanbieders (n=82-84)
In Almere is sprake van integraal beleid in het sociale domein
27
Wij krijgen van Almere voldoende ruimte om te innoveren
27
De gemeente Almere weet voldoende van ons werkterrein
26
34
32
De administratieve lasten die we voor de Gemeente Almere moeten maken, zijn redelijk
27
29
39
0% Mee eens
20%
Niet mee eens/ niet mee oneens
35
19
38
40%
19
25
60%
Mee oneens
80%
10
9
5
100%
Weet niet
Bron: ZWPA’15
Iets minder positief zijn aanbieders over de kennis van de gemeente van hun werkterrein en over de administratieve lasten die de gemeente van hen verlangt. Vier op de tien aanbieders vindt de administratieve lasten voor de gemeente Almere onredelijk, tegen drie op de tien die deze lasten wel redelijk vindt. Hoe groter de aanbieder, hoe groter de kans dat deze meent dat de gemeente Almere voldoende weet van hun werkterrein. Van de kleine aanbieders (met 9 of minder voltijds werknemers) vindt slechts 11% dat de gemeente voldoende weet van hun werkterrein, tegen 30% van de middelgrote (10-99 fte) en 41% van de grotere (100+ fte) aanbieders. Ook zijn er relatief weinig aanbieders van diensten op het gebied van de
36
Twaalf van de 58, ofwel 21% van de aanbieders op het terrein van de Jeugdwet is het eens met de stelling, en twaalf van de 29, ofwel 41% van de aanbieders op het terrein van de Participatiewet (gemiddeld 27%).
58
Jeugdwet die vinden dat de gemeente voldoende weet van hun werkterrein: 18% van de aanbieders op dit terrein is het eens met de stelling, tegen 48% van de aanbieders in andere sectoren.
B1.4 Worden productieafspraken gehaald, en zijn er wachtlijsten? Ruim de helft realiseerde productieafspraken Zoals aangegeven in §B1.1 heeft de helft van de aanbieders productieplafonds afgesproken: afspraken over het aantal door de gemeente bij hen af te nemen trajecten, diensten of producten. Begin december 2015 had ruim de helft (56%) had die productieafspraken (bijna) volledig gerealiseerd (figuur B1.6). Wachtlijsten bij twee op de tien aanbieders Van de aanbieders geeft 22% aan dat er wachtlijsten zijn voor hun 37 diensten of producten voor burgers uit Almere. Er zijn te weinig respondenten met wachtlijsten voor betrouwbare uitspraken hierover, maar het lijkt er op dat wachtlijsten vaker voorkomen bij grotere 38 aanbieders met 100 of meer medewerkers (fte).
figuur B1.6 mate waarin aanbieders productieafspraken 2015 hebben gerealiseerd, in % van aanbieders (n=32)a In hoeverre is dit afgesproken % aantal in 2015 al bereikt? Niet of nauwelijks (0-10% van de 3 productieafspraken geleverd) Minder dan de helft (11-50%) 9 Meer dan de helft (51-90%) 31 (Bijna) Volledig (91-100%) 56 a alleen aanbieders met afspraken over aantallen door gemeente af te nemen producten of diensten Bron: ZWPA’15
Er bestaan zorgen dat het maken van productieafspraken leidt tot wachtlijsten. Cliënten die zich met een zorgvraag tot een zorgaanbieder wenden wiens productieplafond is bereikt, zouden dan geen hulp krijgen of op een wachtlijst komen, zo is de gedachte. Er waren achttien responderende aanbieders die productieplafonds hebben afgesproken en deze al hadden gerealiseerd. Van hen zijn er drie (17%) die cliënten die zich melden na het bereiken van het productieplafond op een wachtlijst plaatsen. Meer dan de helft (tien) verwijzen deze cliënten terug naar de gemeente of nemen zelf contact op met de gemeente om vervolgstappen te bespreken. Vier van de achttien aanbieders waar zulke situaties spelen (22%) bieden alsnog de gevraagde zorg op basis van nacalculatie. Wachtlijsten niet langer of korter geworden Grosso modo is er volgens aanbieders in de wachtlijsten in 2015 weinig veranderd ten opzichte van vóór 2015: twee derde (66%) meent dat de wachtlijsten even lang zijn gebleven, 17% dat de wachtlijsten langer zijn 39 geworden, en 17% dat de wachtlijsen juist korter zijn geworden.
B1.5 Hoe oordelen aanbieders over het Almeerse inkoopmodel? Aanbieders: Almere stelt hoge eisen, maar kijkt ook te veel naar kosten Het inkoopbeleid van de gemeente heeft bij een aantal maatwerkvoorzieningen als uitgangspunt dat alle aanbieders die aan kwaliteitseisen voldoen, in Almere diensten mogen aanbieden. Hierdoor is er veel keuzevrijheid voor cliënten. De meeste aanbieders huldigen dit principe van keuzevrijheid (figuur B1.7). De helft van de aanbieders meent dat de gemeente in haar beleid meer naar de kosten kijkt dan naar de kwaliteit, maar ook meent de helft dat ze in Almere aan hoge eisen moeten voldoen.
37
n=81. 37% van de grote aanbieders heeft wachtlijsten; n=78. 39 n=64, alleen aanbieders die vóór 2015 ook al diensten leverden aan burgers uit Almere. 38
59
Vooral kleine aanbieders, met 9 of minder fte, menen dat de Gemeente Almere in haar beleid meer kijkt naar de kosten dan naar de kwaliteit: 61% van hen is het eens met de stelling, tegen 32% van de middelgrote en grotere aanbieders. Meningen zijn verdeeld over bekostiging Aanbieders van zorg- en welzijnsdiensten krijgen in Almere vaak (maar niet altijd) hun diensten vergoed volgens het principe van ‘uren maal tarief’ of ‘aantal maal prijs’, wat inhoudt dat een aanbieder meer vergoed krijgt naarmate hij meer cliënten ondersteuning biedt. Aanbieders zelf zijn verdeeld over de wenselijkheid van deze vorm van bekostiging: er zijn er even veel die de voorkeur hebben voor een andere vorm van bekostiging als die dat niet hebben (respectievelijk 36 en 35%). Relatief veel (52%) aanbieders van diensten op het terrein van de Participatiewet hebben de voorkeur voor een andere manier van 40 bekostiging.
figuur B1.7 %aanbieders dat het eens/oneens is met stellingen over inkoop en bekostiging (n=72-79)
Oordelen aanbieders over stellingen mbt inkoopbeleid
De gemeente Almere kijkt in haar beleid meer naar de kosten dan naar de kwaliteit
49
In Almere moeten we aan hoge eisen voldoen
48
Almere moet aanbieders bij voorkeur op een andere manier betalen dan volgens “prijs x aantal”
Cliënten uit Almere krijgen te veel keuzevrijheid
10
30
6
35
33
20%
15
46
36
0% Mee eens
36
58
40%
Niet mee eens/ niet mee oneens
60%
80%
100%
Mee oneens
Bron: ZWPA’15
Meeste draagvlak voor bestuurlijke aanbesteding en ‘Zeeuws model’, niet voor populatiebekostiging Aanbieders voelen niets voor een figuur B1.8 Voorkeur aanbieders voor inkoopmodel (n=75) inkoopmodel waarbij per gebied of Welk inkoopmodel zou volgens u het beste passen bij de ondersteuning die u levert? stadsdeel één hoofdaannemer wordt Langdurig en flexibel convenant met de gemeente over te bereiken aangewezen die per inwoner een vast doelen en kwaliteit met vaste prijs ('bestuurlijke aanbesteding') Open markt voor iedere aanbieder die aan de kwaliteitseisen voldoet bedrag krijgt om alle benodigde zorg en ('Zeeuws model') hulp te bieden(figuur B1.8). De meesten Kleinschalige gebiedsgerichte aanbesteding aan een collectief met hebben een voorkeur voor bestuurlijke afspraken over te bereiken doelen ('maatschappelijke aanbesteding') Niet aanbesteden, maar subsidiëren van activiteiten aanbesteding of aanbesteding volgens Eén hoofdaannemer die een vast bedrag krijgt per inwoner in zijn ‘Zeeuws model’ (waarbij alle aanbieders gebied en waar nodig onderaannemers inschakelt die aan kwaliteitseisen voldoen hun ('populatiebekostiging') Anders, namelijk… (hangt af van activiteit) diensten mogen aanbieden).
% 40 37 11 11 0
1
Bron: ZWPA’15
Niet verrassend hebben nieuwe en kleinere aanbieders (met 99 of minder fte) aanbieders een voorkeur voor het ‘Zeeuwse model’, en grote 41 aanbieders en langer in Almere werkende aanbieders een voorkeur voor besturlijke aanbesteding. Relatief veel aanbieders op het gebied van dagbesteding en reïntegratietrajecten hebben een voorkeur voor maatschappelijke aanbesteding. Er zijn ook aanwijzingen dat deze vorm van aanbesteding volgens
40
Tien van de 27 aanbieders die (ook) diensten verlenen op het terrein van de Participatiewet zijn het eens met de stelling. Van de grote (100+ fte) heeft 19% de voorkeur voor het ‘Zeeuwe model’ tegen 43 en 48% van de kleinere en middelgrote aanbieders. Van de 10 nieuwe aanbieders hebben er 6 (60%) een voorkeur voor het Zeeuwse model, tegen 30% van de 70 bestaande aanbieders. Van de grote aanbieders heeft 56% een voorkeur voor bestuurlijke aanbesteding, tegen 25 en 30% van de kleine en middelgrote aanbieders. Geen enkele nieuwe aanbieder heeft de voorkeur voor bestuurlijke aanbesteding. 41
60
respondenten het beste past bij kleine aanbieders, hoewel het aantal respondenten te klein is voor betrouwbare uitspraken hierover.
B1.6 Wat zijn volgens aanbieders de gevolgen van de transities voor cliënten? Ten opzichte van vóór 2015 hebben aanbieders meer aandacht voor integrale aanpak en vraaggerichtheid Met de transities beoogt de figuur B1.9 %aanbieders dat in 2015 gevraagde zaken meer of minder is gaan doen dan gemeente onder meer te voorheen (n=70)a bereiken dat de ondersteuning Is organisatie meer of minder gaan doen t.o.v. vóór 2015 aan mensen die dat nodig Afstemmen met andere organisaties 34 56 4 6 hebben, integraler wordt en meer toegesneden op de behoeften en Maatwerk bieden aan cliënten 24 63 9 4 mogelijkheden van de aanvrager. De enquête onder aanbieders Cliënten stimuleren om hun problemen zélf aan 23 69 09 te pakken lijkt er op te wijzen dat deze doelen naderbij gebracht Vraaggericht werken 23 71 14 worden. Afstemmen met aanwezige mantelzorgers
20
57
3
20
Hoewel de meeste aanbieders Ondersteuning bieden die gericht is op alle leden 16 60 4 20 zeggen dat ze niet meer of van het huishouden van cliënten minder zijn gaan afstemmen met 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 andere organisaties, maatwerk Meer dan voorheen Even veel Minder dan voorheen weet niet, niet van toepassing bieden of alle gezinsleden samen a aanbieders die ook vóór 2015 al actief waren in Almere zijn gaan helpen, zegt toch ruim Bron: ZWPA’15 een kwart van de aanbieders al deze zaken méér te zijn gaan doen dan in de periode vóór 2015, en slechts enkelen dat ze dat minder zijn gaan doen (figuur B1.9). In het bijzonder zijn aanbieders meer gaan afstemmen met andere organisaties. Dat een deel van de aanbieders meer dan voorheen afstemt met aanwezige mantelzorgers, is vooral van toepassing bij 42 de aanbieders van diensten die gefinancierd worden vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Veranderingen in werkwijze mede gevolg van afspraken met Almere Volgens aanbieders zijn deze veranderingen in werkwijze mede het gevolg van afspraken met de Gemeente Almere. Van de aanbieders die in 2015 anders zijn gaan werken in Almere (n=51), zegt driekwart (76%) dat deze veranderingen mede het gevolg zijn van afspraken met de gemeente Almere, waaronder 10% die stelt dat afspraken met de gemeente Almere zelfs de voornaamste oorzaak zijn van hun veranderde werkwijze. Een kwart (24%) meent dat er vooral andere oorzaken aan te wijzen zijn voor hun veranderde wijze van werken.
42
28% van hen stemt meer af met mantelzorgers, tegen 5% van de aanbieders die diensten aanbieden vanuit de jeugdwet of de participatiewet.
61
Toch menen –vooral kleinereaanbieders dat cliënten slechter af zijn Ondanks dat een deel van de aanbieders zegt dat ze integraler en vraaggerichter zijn gaan werken, zijn er toch meer aanbieders van mening dat de ondersteuning voor cliënten in 2015 is achteruitgegaan, dan aanbieders die menen dat de ondersteuning is verbeterd (fig. B10).
figuur B10 Inschatting gevolgen transities voor cliënten volgens aanbieders (n=70).a
Vergeleken met de periode vóór 2015 krijgen Almeerders met problemen… … betere ondersteuning. 7%
Weet ik niet 29%
… ongeveer dezelfde kwaliteit van ondersteuning. 33%
Vooral kleinere aanbieders menen dat de … minder goede ondersteuning. ondersteuning voor cliënten is 31% achteruitgegaan ten opzichte van de a alleen aanbieders die al vóór 2015 in Almere actief waren periode vóór 2015. Ruim de helft van de Bron: ZWPA’15 aanbieders met 9 of minder 43 voltijdsmedewerkers vindt dat cliënten minder goede ondersteuning krijgen, tegen 29% van de aanbieders met 10 tot 100 medewerkers (fte) en 11% van de grotere aanbieders, met 100 of meer medewerkers (fte).
43
Dertien van de 23 kleinere aanbieders die een geldig antwoord gaven op deze vraag, 57%.
62
Appendix 1: Vragenlijst zorg, welzijn en participatie in Almere 2015 De ‘Vragenlijst zorg, welzijn en participatie in Almere 2015’ was een internetenquête die liep van 13 november tot en met 15 december 2015 en werd verstuurd aan 213 aanbieders. Het steekproefkader bestond uit de 179 aanbieders die in het registratiesysteem ‘Stipter’ bekend stonden omdat ze een contract hadden afgesloten met de gemeente Almere, aangevuld met aanbieders die in 2015 een subsidierelatie hadden met de gemeente Almere in het kader van de transities, een lijst met jeugdhulpaanbieders, Wmo-aanbieders, en lijsten bekend bij verschillende ambtenaren van bijvoorbeeld aanbieders van beschut werk en dergelijke. Van elke aanbieder werd één e-mailadres geselecteerd. Bij voorkeur werden e-mailadressen van personen geselecteerd; wanneer deze niet beschikbaar waren, werd het door de aanbieder zelf als contactadres opgegeven e-mailadres gebruikt (vaak beginnend met info@...). Van de e-mailadressen bleken er 2 niet te kloppen. De rest kreeg tweemaal een herinneringsmail en er werd een korte oproep geplaatst in de Almeerse nieuwsbrief voor zorgaanbieders. Uiteindelijk vulden er 82 de vragenlijst volledig in en 22 gedeeltelijk, een response van 49%. Uitgaande van de 82 volledig ingevulde vragenlijsten betekent dit maximaal figuur A1.1 response en indeling naar sectoren een 95%-betrouwbaarheidsmarge van dienst of product aantal in %a Wmo Part. wet 9 procentpunten. Enkele geadresseerden namen de moeite om te antwoorden dat zij weliswaar een contract hadden met Almere omdat deze op een aantal terreinen de aanbesteding deed voor alle Flevolandse gemeenten, maar dat zij geen diensten leverden aan cliënten uit Almere. Aanbieders werden op basis van hun antwoorden op de vraag welke producten of diensten zij aanboden ingedeeld naar sector en doelgroep (figuur A1.1). Aanbieders die meerdere typen diensten aanbieden kunnen ook in meerdere sectoren ingedeeld zijn. Van de aanbieders bood 72% diensten aan op het terrein van de Jeugdwet, 68% op het terrein van de Wmo, en 36% vanuit de Participatiewet. Tabel A1.2 toont tevens de verdeling van response naar omvang en of de aanbieder al dan niet al vóór 2015 diensten leverde aan burgers uit Almere.
arbeidsintegratie, leer-werktrajecten 13 16% behandeling, persoonlijke verzorging 27 33% beschermd wonen 9 11% dagbesteding 25 31% hulp bij het huishouden 10 12% hulpmiddelen (bv. trapliften, 3 4% rolstoelen) individuele begeleiding volwassenen 41 51% individuele begeleiding jeugd 31 38% jeugd ggz (incl hulp bij LVB, dyslexie, 35 43% psychologie, orthopedagogie etc) jeugdbescherming/ jeugdreclassering 2 3% jeugdzorg plus (gesloten jeugdhulp) 5 6% opvang, kortdurend verblijf: jeugd 15 19% opvang, kortdurend verblijf: 10 12% volwassenen residentiële jeugdhulp 6 7% vervoersdiensten 7 9% anders, namelijk: 5b 6% totaal bekend 81 79%c niet ingevuld 23 22%c a percentage berekend op de 81 respondenten die de vraag beantwoordden b 4 boden diensten aan op het gebied van Wmo, 1 leverde jeugd GGz c percentage berekend op de 104 respondenten die minstens 1 vraag beantwoordden bron: ZWPA’15
figuur A1.2 response naar omvang en duur relatie met Gemeente Almere omvang
1-9 fte 10-99 fte 100 of meer fte weet niet niet ingevuld totaal
aantal
in %a
29 23 27 3 22 104
28 22 26 3 21 100
leverde al vóór 2015 diensten aan Almeerders ja nee weet niet niet ingevuld totaal
aantal
in %
70 11
67 11
1 22 104
1 21 100
Tenzij anders vermeld zijn percentages berekend op het aantal aanbieders met een geldig antwoord op de vraag, dus exclusief de antwoorden ‘weet niet’ of ‘niet van toepassing’. Het percentage ‘weet niet’ werd gewoonlijk vermeld wanneer dat hoger dan 15% was.
63
Jeugd -wet
Bijlage 2. Burgerkracht en vrijwilligerswerk Onderzoek Vragenlijst Burgerkracht en Vrijwilligerswerk Almere 2015 Deze bijlage is gebaseerd op de internetenquête ‘Burgerkracht en Vrijwilligerswerk Almere’ (BVA’15) die liep in drie weken in november en begin december 2015. Deelnemers werden op twee manieren geworven: de 1.824 deelnemers van het O&S-onderzoekspanel met e-mailadres kregen een persoonlijke inlogcode. Van hen vulden 628 de enquête in, een response van 34%. een mail met een niet-persoonlijke link naar de enquête werd op drie manieren verstuurd: o met O&S als afzender direct aan 211 kerken, (sport-)clubs, en verenigingen met het verzoek om deze te laten invullen door een of meerdere vrijwilligers; o met VMCA als afzender aan 820 bij hen bekende vrijwilligers met bekend e-mailadres; o met De Schoor als afzender aan 692 bij hen bekende vrijwilligers met bekend e-mailadres; Van de 1.723 adressen aan wie de mail op deze manier werd verstuurd, werd de enquête door 424 mensen ingevuld, een response van 25%. In totaal vulden 1.052 mensen de enquête in, een overall response van 30%. De enquêtegegevens zijn niet representatief voor de hele Almeerse bevolking. Resultaten die betrekking hebben op ‘volwassen Almeerders’ zijn gebaseerd op de antwoorden van O&S-panelleden, die gewogen zijn voor leeftijd, huishoudenssituatie en geslacht. Het opleidingsniveau van panelleden is vergelijkbaar met de gemiddelde Almeerse beroepsbevolking, maar het is aannemelijk dat mensen die zich voor het panel aanmelden zich meer betrokken voelen bij Almere en Almeerse vraagstukken dan gemiddeld. Wanneer in deze bijlage gesproken wordt over ‘volwassen Almeerders’ of ‘Almeerse volwassenen’ wordt gedoeld op de meer betrokken Almeerders van 25 jaar en ouder. De enquêtegegevens geven een representatief beeld van actieve vrijwilligers uit Almere van 25 jaar en ouder. De resultaten over Almeerse vrijwilligers zijn gebaseerd op beide wervingen en betreffen alleen de mensen die antwoordden dat zij de afgelopen 12 maanden vrijwilligerswerk hebben gedaan.
In het kort: De meeste Almeerders, 60%, zetten zich wel eens onbetaald in voor organisaties, groepen of de buurt. Zij doen dit merendeels incidenteel, een paar keer per jaar. Almeerders geven zelf aan dat ze zich in 2015 iets minder vaak onbetaald inzetten dan in 2014. Twee derde van de Almeerders, 67%, helpt de buren wel eens. Zij doen dat voor het overgrote deel af en toe, minder dan eenmaal per maand. Daarbij gaat het vooral om relatief kleinere zaken, zoals de planten verzorgen tijdens de vakanties. Buren helpen elkaar als hen er om gevraagd wordt. Handelingsverlegenheid en elkaar niet kennen spelen nauwelijks een rol als redenen om elkaar niet te helpen. Volgens een landelijk onderzoek blijft het aandeel vrijwilligers gelijk, volgens een ander onderzoek neemt het percentage landelijk af, in Almere steeg het percentage vrijwilligers tussen 2010 en 2014. De helft van de vrijwilligers doet een dagdeel per week of minder vrijwilligerswerk, de helft doet dat een dagdeel per week of meer. Omgerekend komt dit per jaar neer op 4.300 manjaren aan vrijwilligerswerk in Almere. Vrijwilligers zijn vaker dan gemiddeld hoger opgeleid, niet werkend, en met goede gezondheid. Vrijwilligers doen hun vrijwilligerswerk vooral vanuit betrokkenheid en idealisme. Het plezier ervan en instrumentele motieven als persoonlijke ontwikkeling spelen een minder grote rol. Verreweg de belangrijkste reden om geen vrijwilligerswerk te doen is, volgens respondenten, tijdgebrek. De meeste vrijwilligers, ruim acht op de tien van hen, zijn tevreden over de ondersteuning die ze ontvangen. Ook voelen zij zich over het algemeen gewaardeerd en krijgen ze voldoende begeleiding en voelen zij zich gedekt voor aansprakelijkheid.
64
In het kort (vervolg): Vrijwilligers hebben nog weinig gemerkt van de transities. Wel merken zij dat ze vaker en meer gevraagd worden om vrijwilligerswerk te doen. Volwassen Almeerders beschouwen vrijwilligers en mantelzorgers als een goede aanvulling op de rol van professionals in zorg en welzijn.
B2.1 Onbetaalde inzet en burenhulp Paragraaf B2.2 gaat in op vrijwilligerswerk. Bijlage 3 gaat in op mantelzorg. In deze paragraaf gaat het over andere vormen van onbetaalde inzet van Almeerse volwassenen voor organisaties, groepen of de buurt (§B2.1.1) en voor de buren (§B2.1.2). B2.1.1 Onbetaalde inzet van Almeerders voor organisaties of groepen De meeste volwassenen zetten zich incidenteel onbetaald in voor een organisatie, groep of de buurt Van de volwassen Almeerders doet 60% Figuur B2.1. Frequentie vrijwillige inzet door Almeerders in de afgelopen 12 wel eens iets onbetaald voor een maanden (n=627 Almeerders 25+) organisatie, een groep of de buurt. Een In de buurt 5 19 77 groot deel, de helft tot driekwart van deze inzet, is incidenteel, minder dan eenmaal Voor een school 6 16 79 per maand (figuur B2.1). Personen die de Voor een sportclub 6 10 84 handen uit de mouwen hebben gestoken Als werknemer buiten werktijd 2 6 92 bij de sportclub, vereniging of andersoortige organisatie, doen dit Als cliëntvertegenwoordiger 23 95 frequenter dan mensen die zich hebben Maatschappelijke stage 11 98 ingezet voor een buurt of school. Een Voor andere organisatie (bijv. mogelijke verklaring kan zijn dat clubs, 18 17 66 vereniging, kerk) stichtingen en verenigingen, ‘draaien’ op 0% 20% 40% 60% 80% 100% vrijwilligers en meer ‘functies’ en 12x of meer 1-11 x Nee ‘roostermomenten’ hebben in de vorm Bron: BVA’15 van bijeenkomsten, trainingen en wedstrijden. Onbetaalde inzet voor organisaties of groepen licht afgenomen De meeste Almeerders, 63% van hen, zijn zich vergeleken met 2014 niet meer of minder onbetaald gaan inzetten voor organisaties, groepen of de buurt. Een minderheid van 16% is zich meer gaan inzetten dan het jaar ervoor, en iets meer, namelijk 21%, is zich juist minder gaan inzetten (n=627, Almeerders 25+). Betrokkenheid belangrijke drijfveer voor onbetaalde inzet Veel Almeerders die zich op één of meerdere manieren onbetaald inzetten voor organisaties, groepen of de buurt, doen dat uit betrokkenheid met een kwestie, organisatie of groep: de motieven dat ze‘vinden ‘dat ze iets moeten doen’, en ‘organisaties hebben vrijwilligers nodig’ worden veel genoemd (figuur B2.2). Een ander veel genoemd motief is dat het leuk is om te doen.
Figuur B2.2 Hoofdmotief om zich onbetaald in te zetten voor organisatie, groep of buurt, in % (n=738, Almeerders 25+ die zich op minstens één wijze hebben ingezet) Ik vond dat ik iets moest doen
31%
Omdat het me leuk leek/ ik het graag doe Organisaties die ik belangrijk vind hebben (meer) vrijwilligers nodig Een medewerker van een organisatie vroeg het me De overheid en instanties doen zelf steeds minder
26% 18% 6% 5%
Een kennis/ buurtgenoot vroeg het me
2%
Andere reden
13% 0%
Bron: BVA’15
65
10%
20%
30%
40%
50%
B2.1.2 Burenhulp Twee derde van volwassenen geeft incidenteel burenhulp Van de volwassen Almeerders heeft 67% Figuur B2.3 Burenhulp door Almeerders in de afgelopen 12 maanden (n=591in het afgelopen jaar wel één of meerdere 612; Almeerders 25+) vormen van hulp aan de buren gegeven. Dit is in verreweg de meeste gevallen, ongeveer negen op de tien maal, incidenteel van aard, dat wil zeggen minder dan één maal per maand (figuur B2.3). Bij Almeerders die hun buren wel eens met iets helpen, gaat het merendeels om ‘kleine’ zaken, waarbij er veelal sprake zal zijn van wederkerigheid en ‘goede buur zijn’. Bijna de helft (45%) van de Almeerders geeft aan dit helemaal niet te doen. Minder mensen geven concretere hulp (38%) of incidentele mantelzorgachtige hulp (31%) aan hun buren. Dit Bron: BVA’15 soort situaties komt ook minder voor. Even veel burenhulp als in 2014 Almeerders hielpen hun buren in 2015 even veel (of even weinig) als in 2014: 80% zegt dat ze in 2015 ongeveer even veel hulp gaven als in 2014, 10% dat ze dat minder vaak deden, en ook 10% dat ze vaker hulp boden (n=552; Almeerders 25+). Hulp vragen loont Buren helpen elkaar voornamelijk omdat ze dat graag doen, en omdat ze gevraagd worden. Ook noemt 16% dat ze de buren uit eigen initiatief helpen omdat ze dat nodig vonden (figuur B2.4). Degenen die hun buren het afgelopen jaar niet geholpen hebben doen dat voornamelijk niet omdat de buren hen dat niet gevraagd hebben: handelingsverlegenheid speelt slechts bij 5% van hen een rol (figuur B2.5). Ook het motief dat Almeerders hun buren niet of nauwelijk kennen speelt bijna geen rol. Afgaande op de motieven om elkaar wel of juist niet te helpen lijkt dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat de kans groot is dat Almeerders die hun buren er om vragen, die hulp ook krijgen. Gezien de frequentie en aard van de gegeven burenhulp (figuur B2.3) zijn incidentele en niet al te belastende verzoeken het meest kansrijk.
66
Figuur B2.4 Hoofdmotief om burenhulp te geven door Almeerders die hun buren hebben geholpen in de afgelopen 12 maanden, in % (n=714; Almeerders 25+)
Bron: BVA’15 Figuur B2.5 Hoofdmotief om geen burenhulp te geven door Almeerders die hun buren niet hebben geholpen, in % (n=281; Almeerders 25+)
Bron: BVA’15
Het motief ‘ik vond dat ik iets moet doen’ is voor het geven van burenhulp aanzienlijk minder belangrijk dan voor onbetaalde inzet voor groepen, organisaties of de buurt, een directe vraag om hulp is daarentegen bij burenhulp weer een belangrijker motief dan bij onbetaalde inzet.
B2.2 Vrijwilligerswerk B2.2.1 Hoe veel en wat voor vrijwilligerswerk wordt er verricht? Landelijk minder of gelijkblijvend aandeel vrijwilligers, in Almere neemt het aandeel vrijwilligers toe “Exacte gegevens over het aantal vrijwilligers in Nederland zijn lastig te geven omdat de cijfers per onderzoek wisselen, afhankelijk van de vraagstelling en timing van het onderzoek. Uit het tweejaarlijks onderzoek Geven in Nederland 2015 blijkt dat in 2014, 37% van de Nederlanders minstens één keer per jaar vrijwilligerswerk deed voor een maatschappelijke organisatie” (Hetem en Franken, 2015). Uit dit onderzoek blijkt dat het aantal Nederlanders dat vrijwilligerswerk verricht sinds 2010 daalt. In 2015 stelt het CBS dat 49% van de Nederlanders minimaal een keer per jaar vrijwilligerswerk verricht. Volgens het CBS is dit aandeel stabiel gebleven ten opzichte van 2012 en 2013 (CBS statline). In de representatieve enquête ‘Almere in de Peiling’ in 2014 gaf 39% van de Almeerse volwassenen aan vrijwilligerswerk te hebben gedaan. Dat was even veel als in 2012 (38%) en een stijging ten opzichte van 2010, toen nog 31% vrijwilligerswerk verrichtte (O&S 2014). De Almeerse percentages zijn, zoals aangegeven, niet goed te vergelijken met de percentages van CBS en Geven in Nederland. Uit de CBS-cijfers blijkt wel dat in Flevoland minder vrijwilligers zijn dan landelijk gemiddeld. Volgens de volwassenen- en seniorenenquête van de GGD Flevoland uit 2012 zijn er in Almere minder vrijwilligers dan in de rest van Flevoland (zie §3.2.3 in hoofdstuk 3 hiervoor). Almeerse vrijwilligers verrichten jaarlijks 8 miljoen manuren werk Gemiddeld verrichten Almeerse vrijwilligers 7,5 uren per week vrijwilligerswerk. Dit gemiddelde wordt vertekend door een minderheid die veel tijd aan vrijwilligerswerk besteedt. De helft van de Almeerse vrijwilligers doet één dagdeel (4 uur) per week of minder vrijwilligerswerk, de helft doet dat meer dan een dagdeel. Een kwart (25%) doet dat 2 uur per week of minder, en 10% doet per week 2 dagen of meer vrijwilligerswerk. Omgerekend naar 39% van de volwassenen (O&S 2014) betekent dit dat er per jaar in Almere 44 zo’n 8 miljoen manuren ofwel 4.300 manjaren vrijwilligerswerk wordt verricht.
Type werk Organisatie
Figuur B2.6 Aard en plaats van vrijwilligerswerk, in % van vrijwilligers 25+ (n=683)a
Voor organisatie of vereniging
91%
Niet voor een organisatie
16%
Uitvoerende taken
89%
Bestuurlijk/ leidinggevend
39%
Eigen buurt/ wijk Locatie
Vrijwilligerswerk vooral in uitvoerende taken in georganiseerd verband Vrijwilligers doen verreweg het meeste vrijwilligerswerk in georganiseerd verband, in uitvoerende functies en in Almere (figuur B2.6). Landelijk wordt het meeste vrijwilligerswerk in georganiseerd verband verricht voor sportverenigingen, op enige afstand gevolgd door op school, in de verzorging of verpleging, jeugd-/ buurthuiswerk/ scouting, en voor kerken, moskeeën of levensbeschouwelijke groeperingen (CBS, 2015).
46%
Elders in Almere
67%
Buiten Almere
17% 0%
20%
40%
60%
80%
a percentages tellen op tot meer dan 100, omdat meerdere antwoorden gegeven konden worden. Bron: BVA’15
44
Bij 40-urige werkweek en 40 werkzame weken per jaar
67
100%
B2.2.2 Wie zijn de vrijwilligers en wat zijn hun motieven? Vrijwilligers zijn vaker hoger opgeleid, niet werkend, en met goede gezondheid Onder de Almeerse vrijwilligers zijn meer vrouwen, meer niet-werkenden en meer respondenten met een goede gezondheid dan onder de respondenten die geen vrijwilligerswerk doen (BVA’15, n= 585-612). Uit de enquête Almere in de Peiling 2014 blijkt dat Almeerse vrijwilligers hoger opgeleid zijn dan gemiddeld en dat senioren van 65 jaar en ouder meer vrijwilligerswerk doen dan gemiddeld (O&S, 2014). Dat wordt ook in landelijk onderzoek bevestigd (Hetem en Franken, 2015). Bovendien blijkt uit landelijk onderzoek dat er relatief meer vrijwilligerswerk wordt verricht door: -mensen tussen de 35 en 45 jaar met kinderen (veelal voor de school of de sportvereniging); -mensen met een kerkelijke achtergrond, en –mensen in landelijke gebieden. Vrijwilligerswerk biedt zingeving en het is leuk, maar het kost tijd Betrokkenheid en idealisme zijn Figuur B2.7 Hoofdmotief om vrijwilligerswerk te verrichten, in % van belangrijkere motieven om vrijwilligers 25+ (n=695) vrijwilligerswerk te doen dan het plezier ervan of ‘eigenbelang’. Verder speelt Betrokkenheid (mensen willen helpen / iets willen verbeteren) ‘sociale plicht’ nog een rol als motief. Bij Omdat ik het leuk vind 24% een kleine groep is geen sprake van Omdat iedereen zijn steentje moet vrijwilligerswerk, maar van een verplichte 12% bijdragen Voor de sociale contacten (ik leer er tegenprestatie voor de uitkering (figuur 8% mensen kennen) B2.7). Tijdgebrek wordt als belangrijkste Voor mijn eigen ontwikkeling en 7% ontplooiing reden genoemd om geen vrijwilligerswerk Verplichte tegenprestatie voor 2% te doen; desinteresse en onbekendheid (bijstands-) uitkering speelt veel minder een rol, zo zeggen Omdat ik dan invloed heb 1% Almeerse volwassenen die geen Anders 5% vrijwilligerswerk doen. Daarnaast spelen 0% 10% 20% 30% 40% ook praktische bezwaren en Bron: BVA’15 belemmeringen een rol, en wil een deel zich niet vastleggen (figuur B2.8).
42%
50%
Figuur B2.8 Belangrijkste reden om geen vrijwilligerswerk te doen, in % van volwassenen (25+) die geen vrijwilligerswerk doen (n=295)
Wat is de belangrijkste reden dat u geen vrijwilligerswerk doet? Ik heb geen tijd
50%
Mijn gezondheid of leeftijd laat het…
12%
Ik wil me niet vastleggen
11%
Ik weet niet waar ik interessant of…
7%
Ik heb geen interesse
7%
Ik heb er nooit aan gedacht
1%
Ik heb geen zin in onkosten of gedoe…
1%
Andere reden
12% 0%
Bron: BVA’15
68
10%
20%
30%
40%
50%
B2.2.3 Hoe waarderen vrijwilligers hun ondersteuning? Meeste vrijwilligers worden voldoende Figuur B2.9 Mate van ervaren ondersteuning door vrijwilligers, in % van ondersteund vrijwilligers 25+ (n= 581-642) Een ruime meerderheid ervaart (ruim) Door organisatie waar u 83 63 8 voldoende ondersteuning bij het doen vrijwilligerswerk voor doet van vrijwilligerswerk. Die ondersteuning Door familie, vrienden, kennissen 71 6 3 20 ontvangen zij vooral van de organisatie Door anderen of andere organisatie 39 9 6 47 waarvoor zij vrijwilligerswerk doen (figuur B2.9). Het aandeel vrijwilligers dat Door Vrijwilligers en Mantelzorg 39 65 50 Centrale Almere (VMCA) vindt dat ze te weinig ondersteuning Door de gemeente Almere (bijv. 21 11 14 55 krijgen van de gemeente is weliswaar wijkteam, sociale dienst) klein, maar toch duidelijk groter dan de 0% 20% 40% 60% 80% 100% percentages vrijwilligers die (Ruim) voldoende Matig ondersteuning missen van de andere Onvoldoende/ wel behoefte Geen behoefte aan steun gevraagde organisaties. De helft van de Bron: BVA’15 vrijwilligers heeft overigens geen Figuur B2.10 Oordeel aspecten vrijwilligerswerk, in % van vrijwilligers 25+ (n= behoefte aan ondersteuning van de 646-664) gemeente of van de VMCA. Meeste vrijwilligers tevreden over waardering, mogelijkheden en ondersteuning Over het algemeen voelen vrijwilligers zich gewaardeerd door hun eigen organisatie en door anderen (figuur B2.10). Een meerderheid weet zich ook voldoende gedekt voor aansprakelijkheid. Iets meer dan de helft van de vrijwilligers is tevreden over de begeleiding die ze krijgen; een kwart van de vrijwilligers krijgt geen begeleiding, maar heeft daar ook geen behoefte aan. De helft van de vrijwilligers krijgt voldoende mogelijkheden om trainingen of cursussen te volgen, een derde krijgt deze niet, maar heeft daar ook geen behoefte aan. Relatief het minst tevreden zijn vrijwilligers over de vergoeding van onkosten en duidelijkheid over gevolgen van vrijwilligerswerk voor belasting en sociale wetgeving, al zijn de percentages die daar ontevreden over zijn nog gering: respectievelijk 14 en 16%.
Waardering van uw inzet door uw eigen organisatie
80
Waardering van uw inzet door anderen (‘de samenleving’, kennissen)
10 3 7
74
Aansprakelijkheidsdekking
14 4 9
63
De begeleiding die u krijgt
11 7
58
De mogelijkheden om trainingen of cursussen te volgen
13 4
47
11 8
25 34
Duidelijkheid over gevolgen van vrijwilligerswerk voor belasting en sociale wetgeving
35
9
16
40
Vergoeding van onkosten
34
12 14
40
Voldoende
Matig
0% Onvoldoende
18
50% 100% Niet van toepassing
Bron: BVA’15 Figuur B2.11 Bekend met mensen die vergelijkbare taken wel betaald verrichten, in % van vrijwilligers 25+ (n = 688) Ja, binnen eigen organisatie
12%
Ja, in andere organisatie(s)
22%
Nee
56%
Weet niet
14% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Verdringen vrijwilligers betaalde Bron: BVA’15 arbeidsplaatsen? De gegevens geven geen eenduidig antwoord op deze vraag, al lijkt een beperkte mate van verdringing niet uit te sluiten. Ruim één derde (35%) van de vrijwilligers kent mensen die vergelijkbare taken als zij verrichten, maar daarvoor betaald worden (figuur B2.11). De ruime meerderheid kent echter geen voorbeelden.
69
B2.3 Transities en vrijwilligers In deze paragraaf komen de gevolgen van de transities voor vrijwilligers aan bod. Vrijwilligers merken weinig gevolgen van transities voor vrijwilligerswerk De meeste vrijwilligers constateren in 2015 geen verschillen met 2014 of weten niet in hoeverre er verschillen waren met betrekking tot de aandacht voor en, ondersteuning en positie van vrijwilligers (figuur B2.12). Het enige duidelijke verschil dat vrijwilligers signaleren, is dat zij meer of vaker gevraagd worden om zich onbetaald in te zetten voor anderen, doelen of organisaties. Daarnaast is het aandeel vrijwilligers dat zegt dat ze in 2015 meer informatie kregen over het doen van vrijwilligerswerk (11%) groter dan het percentage dat zegt dat ze minder informatie kregen (6%).
Figuur B2.12 Oordeel over veranderingen in 2015 ten opzichte van 2014 m.b.t vrijwilligerswerk, in % van vrijwilligers 25+ (n = 647-652) Aantal maal dat aan u gevraagd wordt om zich onbetaald in te zetten voor anderen, doelen of organisaties
23%
Aandacht voor vrijwilligers vanuit de gemeente
14%
Positie en waardering van vrijwilligers
13%
Ondersteuning voor vrijwilligers vanuit organisaties
12%
Informatie die u kreeg over het doen van vrijwilligerswerk
11%
0% Eerder meer geworden Eerder minder geworden
41%
26%
10%
41%
38%
45%
20%
3%
33%
50%
9%
9%
37%
41%
6%
40% 60% Niet veranderd Weet niet
38%
80%
100%
Bron: BVA’15
Almeerders zien een rol voor vrijwilligers in de transities Een meerderheid van de volwassen Almeerders is het eens met de stelling dat vrijwilligers en mantelzorgers de professionele hulpverleners goed aanvullen (figuur B2.13). Almeerders zijn echter iets minder uitgesproken als het gaat om de vragen of vrijwilligers en mantelzorgers ‘sommige dingen beter kunnen’ dan betaalde medewerkers en of de gemeente op andere zaken moet bezuinigen dan op zorg en welzijn. De percentages die het eens zijn met de stellingen zijn wel bijna twee maal zo groot als de percentages die het ermee oneens zijn.
Figuur B2.13 Oordeel stellingen, in % van Almeerders 25+ (n = 839-853) Vrijwilligers en mantelzorgers vullen professionele hulpverleners goed aan
66%
De Gemeente Almere moet bezuinigen op andere dingen dan op zorg en welzijn
41%
Vrijwilligers en mantelzorgers kunnen sommige dingen beter dan betaalde medewerkers
Mee eens
38%
36% 0%
20%
24%
42% 40%
Niet mee eens/ niet mee oneens
60%
a
10%
21%
22% 80%
100%
Mee oneens
a De volledige tekst over de stelling met betrekking tot gemeentelijke bezuinigingen luidde: ‘De Gemeente Almere moet bezuinigen op andere dingen dan op zorg en welzijn (bv. op onderhoud openbare ruimte, veiligheid, vastgoed)’. Bron: BVA’15
De veronderstelling achter de vraag over bezuinigingen was dat mensen die geen problemen hebben met bezuinigingen op zorg en welzijn, een grotere rol voor vrijwilligers voorstaan. Dat blijkt echter niet het geval. Sterker nog, mensen die bezwaren hebben tegen bezuinigingen op zorg en welzijn, vinden relatief vaker dat vrijwilligers en mantelzorgers de professionele hulpverleners goed aanvullen, dan mensen die geen problemen hebben met bezuinigingen op zorg en welzijn.
70
Bronnen CBS (2015). Persbericht 7 december 2015: Meeste vrijwilligers actief voor sportverenigingen. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/vrije-tijd-cultuur/publicaties/artikelen/archief/2015/meestevrijwilligers-actief-voor-sportverenigingen.htm Hetem, R., en M. Franken (2015). Feiten en cijfers vrijwillige inzet. Utrecht: Movisie. O&S (2014). Almere in de Peiling 2014. Gemeente Almere.
71
Bijlage 3. Mantelzorg In de Almeerse sociale infrastructuur spelen mantelzorgers een belangrijke rol. In de Kadernota ‘Doen wat nodig is’ wordt beschreven dat de beoogde transformatie naar meer eigen kracht en samenredzaamheid en minder formele zorg alleen mogelijk is als mantelzorgers voldoende worden ondersteund, zowel door hun eigen sociale netwerk als door de formele sociale infrastructuur. In het Beleidsplan ‘Almere aan zet’ is te lezen dat een goede ondersteuning van mantelzorgers een belangrijk onderdeel van het beleid in het sociaal domein is. De wijkteams en de VMCA spelen hierin een belangrijke rol. Vanwege het belang van mantelzorg staan mantelzorgers, hun ervaringen en de ondersteuningsmogelijkheden waarvan ze gebruik (kunnen) maken in deze paragraaf centraal. Tijdens de onderzoeksperiode waarin de enquêtes voor de vrijwilligers en zorgaanbieders liepen, werd onder mantelzorgers en zorgvragers in Almere een enquête uitgevoerd in het kader van de raadpleging Zorg naar gemeenten (onderdeel van de AVI-cliëntenmonitor) door een samenwerkingsverband van acht 45 cliëntenorganisaties . Om een te groot beroep op deze doelgroep te vermijden is besloten niet nog een extra enquête te houden, maar gebruik te maken van deze gegevens en die van eerdere onderzoeken. In 2014 is door het SCP een landelijk BOX B3 Aantal ingeschreven mantelzorgers bij VMCA onderzoek gehouden onder Jaar Aantal In Almere kunnen mantelzorgers bij de 46 mantelzorgers en in hetzelfde jaar zijn Vrijwilligers- en Mantelzorgcentrale 2010 1.159 ook Almeerders via het Almere (VMCA) terecht voor 47 2011 1.237 ondersteuning, advies, cursussen en omnibusonderzoek Almere in de Peiling ontspanning. De VMCA streeft ernaar dat 2012 1.369 door de gemeente (team Onderzoek & mantelzorgers met plezier hun taken Statistiek) bevraagd over mantelzorg. 2013 1.502 kunnen uitvoeren en niet overbelast raken. Allereerst worden uit deze onderzoeken 2014 1.411 Het aantal bij de VMCA ingeschreven mantelzorgers is in 2015 sterk gestegen de belangrijkste bevindingen 2015 2.278 ten opzichte van de voorgaande jaren. gepresenteerd. Aangezien de vraagstelling Bron: VMCA in beide onderzoeken niet overeenkomt zijn de Almeerse cijfers niet vergelijkbaar met de landelijke. Daarom is ook gekeken naar de cijfers uit de GGD48 gezondheidsenquête , waarbij in het hele land dezelfde vragen werden gesteld, onder andere betreffende mantelzorg. Deze cijfers zijn echter uit 2012. Tot slot worden de cijfers van het meest recente onderzoek, de cliëntenraadpleging van de AVI-cliëntenmonitor, (najaar 2015) gepresenteerd. Box B3 geeft weer hoeveel mantelzorgers in de afgelopen vijf jaar bij de VMCA stonden geregistreerd.
45
AVI-cliëntenmonitor (onderdeel van programma ‘Aandacht voor Iedereen’ vanuit Ministerie van VWS). 2015. Zorg naar gemeenten. Goed voor elkaar? Digitale cliëntenraadpleging als onderdeel van de AVI-cliëntenmonitor: file:///D:/jva/Downloads/rapport__zorg_naar_gemeenten_-_goed_voor_elkaar_bew_cb.pdf 46 Sociaal en Cultureel Planbureau. 2015. Informele hulp: wie doet er wat? Omvang, aard en kenmerken van mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg en ondersteuning in 2014. Den Haag, december 2015: http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2015/Informele_hulp_wie_doet_er_wat 47 O&S Gemeente Almere. 2015. Factsheet 7: Vrijwilligerswerk en Mantelzorg. In: Almere in de Peiling 2014: https://www.osalmere.nl/docs/Almere%20in%20de%20Peiling%202014%20totaalrapport.pdf 48 GGD Flevoland. 2012. Tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012: http://ggdflevoland-nl.cld.bz/TabellenboekGezondheidsonderzoek-2012#1
72
In het kort: Tussen 2010 en 2014 is het percentage mantelzorgers in Almere gestegen van 37% tot 44%. Ook het aantal mantelzorgers bekend bij de VMCA is de afgelopen jaren sterk gestegen. Mantelzorgers zijn vaker vrouw en veelal tussen de 45 en 65 jaar oud. Zes op de tien Almeerse mantelzorgers heeft plezier in het mantelzorgen. Almeerders geven vaker mantelzorg aan hun kind(eren) dan andere mantelzorgers in Nederland. Almeerse mantelzorgers oordelen negatiever over het geven van mantelzorg dan gemiddeld. Ze halen er minder voldoening en plezier uit en moeten er vaker iets voor opgeven. Ook voelen ze zich minder ondersteund door hun eigen sociale netwerk. Het Almeerse oordeel over mantelzorgondersteuning komt overeen met het landelijke gemiddelde. Zes op tien mantelzorgers maken geen gebruik van formele mantelzorgondersteuning, wat evenveel is als gemiddeld. Respijtzorg wordt slechts door 3% van de mantelzorgers gebruikt.
B3.1 Onderzoek Informele zorg 2014, SCP Het SCP heeft in 2014 het landelijke onderzoek Informele zorg uitgevoerd. In de enquête werd het woord mantelzorg niet genoemd, en werden de vragen over informele zorg als volgt gesteld: “De volgende vragen gaan over het geven van hulp aan bekenden met gezondheidsproblemen. Denk aan uw partner, familie, vriend of buur die hulp nodig heeft vanwege lichamelijke, psychische, verstandelijke beperkingen of ouderdom. Voorbeelden zijn huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer of klusjes. Hulp in het kader van uw beroep of vrijwilligerswerk telt niet mee. Hebt u in de afgelopen 12 maanden dit soort hulp gegeven?” Een derde van de volwassenen geeft mantelzorg Landelijk gaf in 2014 33% van de volwassen bevolking deze hulp. Vrouwen zijn vaker mantelzorger dan mannen. Mantelzorgers zijn vergeleken met de totale bevolking relatief vaak tussen de 45 en 65 jaar oud. De mensen in deze leeftijdsgroep hebben vaker hulpbehoevende ouders. Mantelzorg wordt dan ook het vaakst gegeven aan een ouder, gevolgd door andere familieleden en de partner. Zorg die gegeven wordt aan een hulpbehoevend kind komt minder vaak voor dan aan een ouder, maar is relatief zwaar. De zorg is vaak intensief en psychische aandoeningen en verstandelijke beperkingen komen veel voor in deze groep. Het grootste deel (52%) van de mantelzorgontvangers hebben een langdurige lichamelijke beperking. Daarna komen mantelzorgontvangers met een tijdelijke lichamelijke beperking, dementie en een psychische aandoening respectievelijk het meest voor. Mantelzorg wordt veelal gegeven uit intrinsieke motieven De meerderheid van de mantelzorgers (84%) geeft mantelzorg uit intrinsieke motieven. Ze geven hulp omdat ze het graag voor die persoon doen of het vanzelfsprekend vinden. Mantelzorgers hebben zowel positieve als negatieve ervaringen met de zorg die ze verlenen. Zo zegt een groot deel (87%) te genieten van de leuke momenten die er zijn en geeft 53% aan dichter bij elkaar te zijn gekomen. Daarnaast geeft ook 43% aan dat de situatie van de persoon die ze verzorgen hen nooit los laat en 16% dat de hulp teveel op zijn of haar schouders terecht komt. Delen van zorg met anderen Bij de mantelzorgers die iemand helpen buiten het eigen huishouden wordt de hulp bijna altijd met anderen gedeeld. Slechts 7% van de mantelzorgers helpt alleen. Ruim een kwart helpt in een informeel netwerk met alleen mantelzorgers, ook een kwart in een gemengd netwerk met zowel mantelzorgers als professionals en 8% in een netwerk met beroepskrachten. De overige 15% geeft hulp aan iemand in een zorginstelling en deelt dus altijd de hulp.
73
De mantelzorg niet met anderen delen kan te maken hebben met allerlei drempels die mensen ervaren bij het vragen om hulp. Het kan zijn dat ze familie of vrienden niet om hulp durven vragen, hen niet willen vragen (de combinatie van beide wordt wel vraagverlegenheid genoemd), dat ze weinig mensen kennen aan wie ze hulp kunnen vragen of dat de hulpbehoevende geen hulp van een ander wil. Eén op de drie mantelzorgers durft, kan of wil geen hulp vragen aan anderen om de mantelzorg te delen. Mensen die het moeilijk vinden om aan anderen te vragen of ze willen meehelpen, zijn vaker (over)belast. Mantelzorgers van mensen met dementie, psychische of psychosociale problemen of een verstandelijke beperking zijn het minst tevreden over het delen van zorg. Wat vaak mee speelt is de omgang met het gedrag van de hulpbehoevende. Daarnaast hebben deze zorgvragers vaak een klein netwerk en ook willen zij vaak geen hulp van anderen. Bij hen, maar ook bij de mantelzorgers zelf, spelen behoefte aan privacy en taboe een rol. Mantelzorgondersteuning Mantelzorgers kunnen op basis van de Wmo ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van respijtzorg (waarbij de hulp tijdelijk wordt overgenomen, onder meer via dag- of nachtopvang), informatie, advies of een financiële ondersteuning. Driekwart van alle mantelzorgers heeft geen behoefte aan (meer of vaker van) deze formele mantelzorgondersteuning. Bij de mantelzorgers waar dit wel voor geldt is de behoefte aan informatie en advies is het grootst, gevolgd door materiële hulp en hulp bij het aanvragen van voorzieningen. Wat betreft formele mantelzorgondersteuning vindt één op de tien mantelzorgers het moeilijk om dit te vragen en ruim vier op de tien vindt dit makkelijk. Bijna een derde is neutraal (vindt het niet makkelijk, maar ook niet moeilijk) en 14% weet het niet. Er zit dus nog wat ruimte bij mantelzorgers om over de schroom van het vragen van ondersteuning heen te stappen. Degenen die het moeilijk vinden zijn vooral vrouwen, mantelzorgers met zorg voor verstandelijk gehandicapten, degenen die langer en intensiever zorgen en die hoofdverzorger zijn. Er zijn verschillende redenen waarom men geen gebruik maakt van mantelzorgondersteuning, terwijl men daaraan wel behoefte heeft. Bij respijtzorg komt het nogal eens voor dat de hulpvrager, vaak iemand met dementie of een psychisch/psychosociaal probleem, de voorziening niet wil. Het kan voor mantelzorgers heel moeilijk zijn om de afweging te maken tussen de eigen wensen en behoeften en die van de hulpbehoevende. Werkende mantelzorgers Bijna driekwart van de mannelijke mantelzorgers en ruim een kwart van de vrouwelijke mantelzorgers combineert het geven van mantelzorg met een baan van 32 uur of meer. Werkende mantelzorgers hebben vooral behoefte aan meer flexibiliteit (vooral flexibele werktijden), maar ook aan meer tijd (in de vorm van vrije dagen of betaald verlof). Ondersteuning zit echter niet altijd in dure oplossingen: ruim een kwart van de werkende helpers zegt vooral behoefte te hebben aan begrip.
B3.2 Almere in de Peiling 2014 De definitie van mantelzorg die wordt gehanteerd in Almere in de Peiling is vrij breed en luidt: “Mantelzorg is hulp aan mensen binnen het eigen huishouden of daarbuiten zoals buren, familieleden of kennissen, die zich niet zo goed kunnen redden”. In 2014 geeft 44% van de Almeerders aan anderen in hun netwerk op deze manier te ondersteunen. In de afgelopen jaren laat dit percentage een stijgende trend zien van 37% in 2010 naar 41% in 2012 tot 44% in 2014 (figuur B3.1).
Figuur B3.1 Percentage mantelzorgers in Almeerse volwassen bevolking
50% 40%
37%
41%
44%
30% 20% 10% 0%
2010
2012
2014
Bron: O&S Gemeente Almere, Almere in de Peiling 2014
74
Almeerse vrouwen geven vaker mantelzorg dan Almeerse mannen en ouderen doen dat vaker dan jongeren. Het grootste deel van de Almeerse mantelzorgers (45%) besteedt er 0-2 uur per week aan. Twee op de tien mantelzorgers is er meer dan acht uur per week aan kwijt. De meeste mantelzorgers geven emotionele steun (praten, luisteren). Maar liefst drie kwart van hen geeft aan dit te doen. Daarna komen praktischere vormen als boodschappen doen en klusjes in en om het huis het meest voor. Drie op de tien mantelzorgers geven huishoudelijke hulp en twee op de tien bieden persoonlijke verzorging aan een naaste. Uit de vergelijking met voorgaande metingen blijkt dat mantelzorgers zich in 2014 vaker verplicht voelen om mantelzorg te geven en dat het percentage Almeerse mantelzorgers dat zich zwaar belast of zelfs overbelast voelt is toegenomen van 4% in 2010 tot 9% in 2014.
B3.3 GGD-gezondheidsenquête 2012 Door de GGD wordt mantelzorg als volgt gedefinieerd: “Mantelzorg is de zorg die wordt gegeven aan een bekende, zoals partner, ouders, kind, buren of vrienden, als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen, enzovoorts. Mantelzorg wordt niet betaald. Een vrijwilliger vanuit een vrijwilligerscentrale is geen mantelzorger”. In de GGD-gezondheidsenquête wordt aan de respondenten gevraagd of ze dergelijke mantelzorg verlenen, voor hoeveel uur per week en hoe lang ze dit al doen. De GGD publiceert vervolgens alleen cijfers van intensieve mantelzorg; meer dan acht uur per week of gedurende langer dan drie maanden. In 2012 verleende 13% van de Almeerders van 19 jaar en ouder intensieve mantelzorg. Dit was ongeveer evenveel als gemiddeld in Nederland, waar het aandeel 12% bedroeg.
B3.4 AVI-cliëntenmonitor november 2015 In het najaar van 2015 is de vierde digitale raadpleging Zorg naar gemeenten gehouden in het kader van de AVI-cliëntenmonitor. De raadpleging was bedoeld voor mensen die vrijwillig en onbetaald hulp en ondersteuning bieden en voor mensen die sinds 2015 voor hun zorg en ondersteuning terecht kunnen bij hun eigen gemeente (voormalige AWBZ doelgroep). De onderwerpen van de raadplegingen verschillen per editie. Deze keer betrof een van de onderwerpen mantelzorg, wat de reden is dat in Almere extra is ingezet door de VMCA op het werven van mantelzorgers om de enquête in te vullen. In Almere hebben 170 personen deelgenomen aan de raadpleging. Dit aantal is groot genoeg om voor Almere 49 aparte resultaten te kunnen weergeven , die kunnen worden vergeleken met de landelijke cijfers. Van de 170 Almeerse respondenten geven 87 personen (51%) aan het afgelopen jaar mantelzorg te hebben gegeven. Dit 50 aandeel is niet goed vergelijkbaar met het landelijke cijfer van 42% omdat in Almere mantelzorgers actief benaderd zijn voor deelname aan de raadpleging en landelijk is daar niet of minder extra aandacht naar uitgegaan. Dit neemt niet weg dat de (kenmerken en meningen van de) Almeerse mantelzorgers die de vragenlijst ingevuld hebben wel vergeleken kunnen worden met de rest van de Nederlandse mantelzorgers die dit gedaan hebben. Net als landelijk wordt in Almere het vaakst mantelzorg verleend aan een van de ouders. Dit geldt voor ongeveer een derde van de respondenten. Een kwart van zowel de Almeerse als Nederlandse mantelzorgers geeft deze zorg aan de eigen partner. Daarna komt in Almere mantelzorg voor een eigen kind (22%) het meest voor, terwijl dit aandeel landelijk lager is (15%). Gemiddeld in Nederland wordt door de respondenten juist vaker gezorgd voor een vriend of bekende (18% van de mantelzorgers) dan in Almere (8%). Ongeveer de helft van de respondenten geeft mantelzorg aan mensen die hulp nodig hebben in verband met gebreken die gepaard gaan met ouderdom. Daarna helpen ze het vaakst mensen met een chronische ziekte. Vergeleken met het landelijke beeld wordt door de Almeerse mantelzorgende respondenten minder vaak hulp
49
Met dank aan de medewerkers van het programma Aandacht voor Iedereen (http://www.aandachtvooriedereen.nl/), die de Almeerse cijfers ter beschikking hebben gesteld. 50 Landelijk hebben 10.130 personen de deelgenomen aan de raadpleging waarvan 4.260 mensen aangaven mantelzorger te verlenen.
75
geboden aan mensen met een lichamelijke beperking (25% versus 32% van de mantelzorgers landelijk) en vaker aan mensen met een verstandelijke beperking (respectievelijk 20% en 11%). De Almeerse respondenten die mantelzorg verlenen oordelen minder positief over de voor- en nadelen van mantelzorg dan de respondenten in Nederland als geheel (figuur B3.2). Een ruime meerderheid van 60% van de Almeerse mantelzorgers die hebben deelgenomen aan de raadpleging geeft aan plezier te hebben in het geven van mantelzorg. Daarnaast geeft de helft aan er voldoening uit te halen. Landelijk gezien zijn er echter meer mensen positief over de twee stellingen, namelijk in beide Figuur B3.2 Oordeel mantelzorgers over voor- en nadelen van het mantelzorgen (Almere n=87) gevallen ongeveer twee 60% Ik heb plezier in het geven van mantelzorg derde. Daarnaast zijn de 68% 49% Almeerse respondenten Ik haal voldoening uit mantelzorg 66% negatiever over de nadelen 66% Het kost meer tijd dan ik wil 59% van het geven van mantelzorg 40% Het kost mij meer geld dan ik wil dan alle respondenten 35% gemiddeld. Zo geven ze vaker Ik ben minder gaan werken om te kunnen 25% Almere 17% mantelzorgen aan dat het mantelzorgen Nederland Ik ervaar gezondheidsklachten door het 46% 39% meer tijd kost dan ze willen en mantelzorgen ook komt het vaker voor dat 0% 20% 40% 60% 80% % (Beetje) eens ze minder zijn gaan werken om te kunnen mantelzorgen. Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging. Hiervoor kwam naar voren dat in Almere relatief vaak mantelzorg wordt verleend aan een kind. Gezien het vaak intensievere karakter van mantelzorg aan een kind (SCP, 2015), zou dit een verklaring kunnen zijn voor het negatievere oordeel over het geven van mantelzorg door de Almeerse respondenten. Twee derde van de Almeerse respondenten vindt dat ze te Er zijn te weinig mensen om de mantelzorg mee 66% weinig mensen hebben om te delen 60% de mantelzorg mee te delen Het kost mij veel tijd en energie om het "netwerk 53% om mij heen" te organiseren en te onderhouden 45% (figuur B3.3). Daarnaast zegt Ik vind het moeilijk om als mantelzorger (steeds) 49% ruim de helft er moeite mee om hulp te vragen aan mensen om mij heen 48% te hebben om het eigen 40% Ik kan er een paar dagen tussen uit als ik dat wil 48% netwerk te organiseren en te Almere 20% onderhouden. Vier op de Nederland Mijn omgeving biedt mij spontaan hulp aan 23% tien Almeerse mantelzorgers 0% 20% 40% 60% 80% zegt er een paar dagen % (Beetje) eens tussenuit te kunnen als men Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging wil. Dit is een kleiner deel dan landelijk waar het bijna de helft van de mantelzorgers betreft. Ook uit de andere stellingen blijkt dat Almeerse respondenten al met al minder steun krijgen van hun eigen sociale netwerk dan gemiddeld in Nederland. Figuur B3.3 Oordeel mantelzorgers over ondersteuning vanuit hun netwerk (Almere n=87)
Bij het oordeel over de formele ondersteuning en afstemming met professionals zijn de verschillen iets minder groot tussen de Almeerse en de landelijke respondenten (figuur B3.4). Vier op de tien Almeerse mantelzorgers weet waar men moet aankloppen voor mantelzorgondersteuning. Dit is evenveel als landelijk.
76
Figuur B3.4 Oordeel mantelzorgers over formele mantelzorgondersteuning (Almere n=87) 40%
Ik weet waar ik kan aankloppen voor mantelzorgondersteuning
40% 29%
De afstemming met de professionele zorg verloopt naar wens
34%
Almere
Ik krijg voldoende informatie over hulp(middelen) om mijn mantelzorgtaken goed te kunnen vervullen
21%
Nederland
26%
0%
20%
40%
60%
80%
% (Beetje) eens
Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging. Figuur B3.5 Gebruik ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorgers (Almere n=87)
Van de verschillende mogelijke Informatie over ziekten en beperkingen, 18% 20% beschikbaar hulpaanbod en hulpmiddelen ondersteuningsmogelijkheden Hulp om vragen te verhelderen en begeleiding bij 16% voor mantelzorgers wordt het 15% het vinden van passende oplossingen meest gebruik gemaakt van 13% (Verpleeg)hulpmiddelen en woningaanpassing 12% informatie over ziekten en 12% beperkingen en over het Voorlichting of training 8% beschikbare hulpaanbod en 12% Emotionele steun 11% hulpmiddelen (figuur B3.5). Praktische hulp bij de verzorging en 10% Ongeveer twee op de tien 13% ondersteuning respondenten maken hier Praktische hulp bij het opzetten en onderhouden 8% Almere 5% van een sociaal netwerk rond de zorgvrager gebruik van. Daarnaast maakt Nederland 5% in Almere 16% gebruik van Financiële tegemoetkoming 6% hulp bij vraagverheldering en Respijtzorg om wekelijks een paar uur vrij van de 3% 3% zorg te zijn of af en toe er helemaal tussenuit begeleiding bij het vinden van Ik maak geen gebruik van bovenstaande 62% passende oplossingen en 13% 61% mogelijkheden van (verpleeg)hulpmiddelen 0% 20% 40% 60% 80% en woningaanpassingen. Net % maakt gebruik als landelijk wordt in Almere Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging. slechts door 3% van de respondenten gebruik gemaakt van respijtzorg. Zes op de tien deelnemende mantelzorgers geven aan geen gebruik te maken van de genoemde ondersteuningsmogelijkheden. Dit is ongeveer evenveel als gemiddeld in Nederland. Over de mantelzorgondersteuning in het algemeen oordeelt een groter deel van de ondervraagde mantelzorgers negatief (matig of slecht) dan positief (voldoende of goed). De mening van de Almeerse respondenten verschilt hierin niet sterk van het gemiddelde (figuur B3.6).
Figuur B3.6 Algemeen oordeel over mantelzorgondersteuning
Almere
14%
25%
27%
34%
Goed Voldoende
Matig Nederland
13%
0%
27%
20%
32%
40%
60%
28%
80%
Slecht 100%
Bron: AVI-cliëntenmonitor 2015. Vierde digitale cliëntenraadpleging.
77
Bijlage 4. Maatschappelijke effecten: beïnvloedbaarheid en definities B4.1 Beïnvloedbaarheid van indicatoren In deze paragraaf komt per gewenst maatschappelijk effect aan bod hoe de besproken indicatoren beïnvloed kunnen worden, gevolgd door een toelichting over de definities en meetwijzen. In de box ‘beïnvloedbaarheid van indicatoren’ worden een aantal begrippen en symbolen gebruikt, die hier toegelicht worden: figuur B4.1 toelichting beïnvloedbaarheid van indicatoren begrip indicator
foutenmarge
Beleidsinstrumenten Mechanismen Beïnvloedbaarheid
Uitleg a is het nummer van het gewenste maatschappelijke effect b is het volgnummer van de indicator tekst is de titel of korte omschrijving van de indicator De foutenmarge is de 95%-betrouwbaarheidsmarge rondom een door enquêtes verkregen percentage of cijfer. De betrouwbaarheidsmarge is vooral afhankelijk van de grootte van de steekproef en de spreiding. Wanneer een volgende meting buiten de foutenmarge valt, is het aannemelijk dat het gevonden verschil het gevolg is van een verschil in de werkelijkheid, en niet het gevolg van een toevalligheid in de steekproef. Omdat een volgende meting echter ook te maken heeft met een foutenmarge, kan alleen (met 95% betrouwbaarheid) met zekerheid gezegd worden dat zich een daadwerkelijk verschil heeft voorgedaan wanneer het resultaat buiten de dubbele foutenmarge ligt. Leesvoorbeeld: Indicator 1.3 heeft een %age van 77 en een foutenmarge van 4. Dit betekent dat een volgende meting buiten de 73 en 81% moet liggen (77 ± 4) om enige kans te maken op een significant verschil, en bij de strenge interpretatie zelfs buiten de 69 en 85% (nl. 77 ± 2x 4). Een korte opsomming van de belangrijkste beleidsinstrumenten die de gemeente ter beschikking staan om de indicator gunstig te beïnvloeden De belangrijkste mechanismen die van invloed zijn op bewegingen van de indicator. Deze zijn veelal gebaseerd op korte interviews, literatuur, en een controle door een beperkt aantal inhoudelijk deskundige beleidsmedewerkers. Een inschatting van de mate waarin de Gemeente Almere de indicator kan beïnvloeden. Een eerste inschatting door O&S werd voorgelegd aan een beperkt aantal inhoudelijk deskundige beleidsmedewerkers . Als richtlijn werden globaal de volgende criteria aangehouden: +: Sterk beïnvloedbaar: gemeente heeft wettelijke bevoegdheden; gemeente heeft veel invloed op betrokken partners; invloed van externe factoren is matig tot klein ±: Matig beïnvloedbaar: gemeente heeft geen wettelijke bevoegdheden; invloed op partners is groot tot matig; invloed van externe factoren is matig tot klein -: Enigszins beïnvloedbaar: gemeente heeft geen wettelijke bevoegdheden; invloed op partners is beperkt; invloed van externe factoren is groot.
B4.1.1 Vergroten ontwikkelkansen jeugd figuur B4.2 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: ontwikkelkansen en vaardigheden van kinderen en jongeren zijn vergroot Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
78
1.1 voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie n.v.t. -leerplicht -regionale meldcode -passend onderwijs -sluitende aanpak jongeren -Voortijdig schoolverlaters worden geregistreerd en gemeld. Zij worden herplaatst bij een school, die vervolgens verplicht is om deze kinderen te plaatsen. -Gemeente Almere is contactgemeente en heeft de regie over een samenwerkingsverband van scholen, gemeenten, jeugdzorg, (school)maatschappelijk werk, politie, GGD, Openbaar Ministerie en veiligheidshuizen. -Kinderen die niet meer onder de leerplicht vallen (tot 16 jaar) kunnen niet gedwongen worden; ook kunnen ze onvindbaar blijken. Kinderen zijn tot hun 18e wel kwalificatieplichtig en kunnen wel gedwongen worden. -Scholen zijn verplicht om mee te werken -kinderen kunnen vanuit de sluitende aanpak jongeren ook (terug-)geleid worden naar werk. Binnen een bedrijf kan ook een startkwalificatie behaald worden. + 1.2 zwakke scholen n.v.t. - Afspraken met schoolbesturen binnen de Lokaal Educatieve Agenda. Inspectie voor het Onderwijs bewaakt de kwaliteit van scholen. Zwakke scholen maken een analyse en stellen een schoolspecifiek verbeterprogramma op. De voortgang wordt gemonitord door interne of externe auditoren.
± 1.3 % jongeren dat in vrije tije creatieve activiteiten doet 4% -(partner-)organisaties kunnen jongeren zowel onder schooltijd als daarbuiten laten kennismaken met een op de doelgroep toegesneden aanbod -Jeugdcultuurfonds
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen Beïnvloedbaarheid
-(armoede-)preventie activiteiten op scholen Jongeren kunnen niet gedwongen worden tot actieve cultuurparticipatie, alleen ‘verleid’. Soms is inspiratie, kennismaking of gelegenheid bieden genoeg om jongeren kunstzinnig of cultureel te activeren. Dat kan bijvoorbeeld door hen kennis te laten maken met activiteiten en een aantrekkelijk aanbod te bieden. Jongeren kunnen ook belemmerd worden om kunstzinnig actief te zijn, bijvoorbeeld door geldgebrek, tijdgebrek door bijvoorbeeld de zorg voor een ziek familielid of omdat ze moeten helpen in het familiebedrijf, of wanneer ze het huis niet uit mogen. Professionals die met kinderen werken kunnen belemmeringen om kunstzinnig actief te zijn signaleren en pogen om deze te verminderen. Kinderen in gezinnen voor wie geldgebrek een beletsel is, kunnen beroep doen op een fonds. — 1.4 % kinderen en jongeren dat maandelijks sport 2% (6-15jr) 10% (16-24jr) -Jeugdsportfonds -Stichting Jeugd in Beweging -aanbod in buurten en stadsdelen, bijvoorbeeld via buurtsportcoaches en combinatiefunctionarissen en vanuit Almere Kenniscentrum Talent (AKT) Vergelijkbaar met actieve cultuurparticipatie, zie 1.3 (m.m.). –
B4.1.2 Kinderen groeien gezond en veilig op figuur B4.3 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: kinderen groeien gezond en veilig op Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid
2.1 % jongeren dat wel eens mishandeld wordt 1% - Veilig Thuis ; - Meldcode; - Zorgadviesteams; -Wijkteams; - Tijdelijk huisverbod; -Crisisopvang; -Jeugdgezondheidszorg en jeugdbescherming Het percentage daalt door het snel signaleren en stoppen van gewelddadige situaties waarin kinderen opgroeien. Er wordt daarom ingezet op het herkennen en delen van vermoedens van mishandeling bij professionals. Om situaties te stoppen kan het gezin, het kind of de dader geholpen worden, of het gezin uit de onveilige situatie gehaald worden. Voor het voorkomen van ongewenste seksuele ervaringen wordt landelijk ook ingezet op het versterken van weerbaarheid van jongeren, zodat zij beter grenzen kunnen stellen. + 2.2 meldingen kindermishandeling per 1.000 kinderen n.v.t. Veilig Thuis Het aantal meldingen is lager dan wat men vermoedt dat het daadwerkelijke aantal kinderen is dat mishandeld wordt. Een stijging van het aantal meldingen wordt gewoonlijk als een goed teken gezien, omdat de kinderen die mogelijk slachtoffer zijn van kindermishandeling daarmee in beeld komen en beschermd kunnen worden. Het aantal meldingen kan stijgen door professionals die veel met kinderen werken te trainen in het herkennen en melden van kindermishandeling. Landelijk nam het aantal meldingen tussen 2009 en 2012 niet meer toe. Mogelijk is toen het omslagpunt bereikt waarop het dalen van het aantal meldingen als een gunstig teken beoordeeld moet gaan worden, maar nadere analyse en langere tijdreeksen zijn nodig. + 2.3 % kinderen op gezond gewicht 2% -Sportnota -Aanpak jongeren op gezond gewicht (JOGG) -Oké-punten stimuleren bewoners om gezond(er) te leven met project ‘Je BOFT in Almere!’ -Preventie- en handhavingsplan alcohol -Jeugdgezondeidszorg -landelijk blijft het aantal kinderen met overgewicht sinds 2011 stabiel (vii) -De invloed van de Rijksoverheid en EU-maatregelen is groter dan die van de gemeente. -Jongeren kunnen niet gedwongen worden om gezond te eten of te bewegen, hooguit ‘verleid’. -Voorlichting aan de doelgroep is effectiever wanneer de ouders intensief betrokken worden en zelf het goede voorbeeld geven. Lessen op scholen en ouderbetrokkenheid zijn onderdeel van de JOGG-aanpak (viii). -Met kantines, supermarkten en (horeca-)bedrijven kunnen op vrijwillige basis afspraken worden gemaakt over hoe producten worden aangeboden en geprijsd. -Er wordt gehandhaafd op het terrein van alcoholverkoop aan minderjarigen. -aantallen tieners met eetstoornissen dalen door snelle signalering en behandeling.
±
B4.1.3 Iedereen doet naar eigen kunnen mee figuur B4.4 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: iedereen doet naar eigen kunnen mee Indicator
79
3.1 Netto arbeidsparticipatie beroepsbevolking
foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid
n.v.t. -vestigingsklimaat bedrijven: bereikbaarheid, grondprijs, ondernemersloket -banenafspraken -(re-)integratie-trajecten -bestuursopdracht verbeteren aansluiting onderwijs en arbeidsmar -de invloed van externe factoren als de arbeidsmarkt, conjunctuur, wetgeving en opleidingsniveau van de beroepsbevolking is groter dan de invloed van de gemeente. -gemeente zet in op het vergroten van het aantal arbeidsplaatsen per inwoner in Almere door bedrijven over te halen zich in Almere te vestigen -mensen met afstand tot de arbeidsmarkt kunnen geholpen worden door hun ‘employability’ te vergroten, hen te bemiddelen, en door werkgevers te ‘ontzorgen’ bij het in dienst nemen van deze doelgroepen -Gemeente zet in op verbeteren aansluiting tussen het onderwijs en de (lokale) arbeidsmarkt — 3.2 % vrijwilligers 2% -makelaarsfunctie, o.m. via wijkteams en VMCA -ondersteuning van organisaties die met vrijwilligers werken -(laten) ondersteunen van vrijwilligers met een kwetsbaarheid -(waar mogelijk) ombuigen van dagbesteding naar vrijwilligerswerk -verplichte tegenprestatie voor bijstandsuitkering -of mensen al dan niet vrijwilligerswerk gaan doen is in belangrijke mate afhankelijk van de levensfase, opleidingsniveau, levensbeschouwing en stedelijkheid; -makelaarsfunctie kan behalve via professionals ook vervuld worden door een digitaal platform voor vraag en aanbod; -gemeente kan actieve vrijwilligers ondersteunen om het vrijwilligerswerk aantrekkelijk te maken, of makkelijker vol te houden te maken. Dit kan zij zelf doen of via (partner-) organisaties; -mensen met een kwetsbaarheid hebben vaak behoefte om zich als vrijwilliger in te zetten. Daar hebben zij soms ondersteuning bij nodig, net als de organisaties waar zij hun vrijwilligerswerk uitvoeren -mensen die zich melden bij de wijkteams wordt gevraagd of zij zich als vrijwilliger willen inzetten en zo nodig bemiddeld; -gemeente kan bijstandscliënten verplichten tot een tegenprestatie. Mensen krijgen de kans om eerst zelf vrijwilligerswerk te zoeken. Als dat niet lukt, wordt een tegenprestatie opgelegd. Het is de bedoeling dat mensen die zelf vrijwilligerswerk zoeken, zo gemotiveerd raken dat zij zich ook na afloop van de tegenprestatie vrijwillig blijven inzetten.
± 3.3 % met ondersteunend sociaal netwerk 2% -wijkteams -diverse eenzaamheidsbestrijdingsprojecten -activiteiten gericht op ontmoeting -taal- en inburgeringscursussen -sociale eenzaamheid is –anders dan emotionele eenzaamheid– niet afhankelijk van leeftijd of geslacht; -laag opgeleiden ontberen vaker dan gemiddeld een ondersteunend sociaal netwerk; - structureel andere mensen face-to-face ontmoeten buiten de eigen gezins- of familiesituatie is een randvoorwaarde voor het opbouwen van een sociaal netwerk; -angst voor stigma en vooroordelen kan bepaalde groepen (zoals psychisch kwetsbare mensen of homo’s) weerhouden om deel te nemen aan algemeen toegankelijke activiteiten
± 3.4 meedoen-index 2 indexpunten -Bijzondere bijstand -Inkomensregelingen -Preventief gezondheidsbeleid -Toegankelijkheid openbare ruimte en accommodaties voor lichamelijk beperkten -Toeleiding naar activiteiten, o.m. via wijkteams -Paren met kinderen zijn het meest actief. -De laagste inkomens zijn veruit het minst actief in hun vrije tijd -Slechte gezondheid beperkt het meedoen in sterke mate. –
B4.1.4 Betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid figuur B4.5 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: inwoners en bedrijfsleven zijn meer betrokken bij de eigen leef- en woonomgeving , ter verbetering van de buurten, wijken en de stad en totstandkoming van sociale verbanden in de buurten. Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
80
4.1 Schaalscore sociale cohesie buurt 0,13 -wijkteams, buurtopbouwwerk -buurtsportcoaches -buurtinitiatieven -aanbod ontmoetingsplekken en activiteiten in de buurt
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid
-zelfde instrumenten als bij 4.3 -Sociale cohesie ontstaat op het niveau van kleine homogene eenheden als stratenblokken; -Sociale cohesie ontstaat sneller binnen groepen bewoners die qua leefstijl (opleidingsniveau, levensfase, cultuur) niet te veel van elkaar verschillen; -Snelle grootschalige verandering van de buurt, bijvoorbeeld door renovatieprojecten of de komst van een ‘afwijkende’groep bewoners, kan sociale cohesie op buurtniveau schaden -Buurtbewoners kunnen zich verenigen rond een gezamenlijk belang dat positief (bijvoorbeeld een gezamenlijke speel- of moestuin) of negatief kan zijn (bijvoorbeeld voorkomen van bomenkap of tegengaan van overlast) -de verschillen tussen Haven en Buiten doen vermoeden dat sociale cohesie ook beïnvloed wordt door de lengte van de periode buurt (xi) ± 4.2 Rapportcijfer leefbaarheid buurt 0,09 -politie -wijkteams -samenstelling woningvoorraad Uit een landelijk onderzoek naar verklarende factoren (VROM/RIGO 2004): -Van alle zaken die te maken hebben met de leefbaarheid wegen de sociale omgeving en vormen van sociale overlast zwaarder dan fysieke aspecten. -De samenstelling van de bevolking in een wijk en hoe men zich gedraagt - of er sociale interactie is, of men overlast ervaart, of de openbare ruimte verloedert, of mensen lastig worden gevallen op straat - bepaalt hoe leefbaareen wijk is. -De ‘sociale’ overlast is vooral groot in de wijken met een hoge dichtheid, een groot aandeel allochtonen, veel hoogbouw, veel jongeren en veel niet-actieven in de leeftijd tussen 25 en 44 jaar. -VROM/RIGO ziet kansen in het activeren en behouden van nieuwe allochtone bewoners in de gezinsfase in koopwoningen. – 4.3 Schaalscore inzet voor de buurt 0,04 -wijkteams -wijkregisseurs -buurtopbouwwerk -betrekken van bewoners bij (ruimtelijke) ingrepen in de buurt als renovaties -inzet van burgerkracht-, groenbeheer- en wijkbudgetten -projecten opvang asielzoekers en plaatsing statushouders -mensen die kort in een wijk wonen zijn meer bereid zich in te zetten voor de buurt -oudere autochtone bewoners die de wijk achteruit hebben zien gaan zetten zich minder in voor de wijk (VROM/ RIGO 2004) -Almeerders zijn bereid zich incidenteel in te zetten voor hun buren als hen daarom gevraagd wordt (zie §B2) –
B4.1.5 Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad figuur B4.6 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad. Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid
81
5.1 % in Almere door Almeerders bezochte voorstellingen/ musea t.o.v. totaal aantal bezochte voorstellingen/ musea 1% -Subsidies voor culturele instellingen -Evenementenbeleid -Vergunningen -Aantrekken van culturele aanbieders -het percentage is hoog dankzij het bioscoopbezoek in Almere -mensen zijn bereid om verder te reizen voor bijzondere voorstellingen, tentoonstellingen en aansprekende musea -driekwart van de bezoeken buiten Almere vindt plaats in Amsterdam, gevolgd door Utrecht -de Almeerders geven vaker dan in 2011 aan naar elders te gaan omdat bepaalde voorstellingen niet in Almere of omdat ze het aanbod elders aantrekkelijker vinden. De reden “ik vind het elders gezelliger” daalde licht (iii) – 5.2 % Almeerse sporters dat meestal in Almere zelf sport 2% Subsidies voor (nieuwe of opknappen van bestaande) sportfaciliteiten Vergunningen Aantrekken van sportaanbieders -Van de sporters die (ook) buiten Almere sporten, doet een kwart dat omdat ze sporten met vrienden en kennissen van buiten Almere, een kwart omdat ze de faciliteiten buiten Almere beter of mooier vinden, en twee op de tien omdat er in Almere te weinig of geen faciliteiten zijn. -Het tekort aan faciliteiten in Almere wordt minder vaak dan bij eerdere metingen als reden gegeven om buiten Almere te sporten. (iv) ±
Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid
5.3a aandeel Nederlanders dat Almere wel eens bezocht heeft 5.3b -om recreatiemotieven 1% Citymarketing Evenementenbeleid Stadsontwikkeling Natuurontwikkeling -hoe verder weg mensen wonen, hoe groter de kans dat ze nog nooit in Almere zijn geweest -mensen uit de directe regio en provincie Flevoland bezoeken Almere relatief vaak om er te winkelen -mensen zijn wel bereid verder te reizen (tot 60 km) als ze naar Almere komen om de stad te bezichtigen, er te wandelen, varen, fietsen, sporten, of sportwedstrijden of evenementen te bezoeken -Het stadscentrum is de meest bezochte plek. De Oostvaarderplassen en natuurgebieden kennen een aanzienlijk lager bezoek dan het stedelijke gebied (xii) –
B4.1.6 Aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners figuur B4.7 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: het aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten Mechanismen Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid
6.1 Tevredenheid hoeveelheid sociale voorzieningen 0,06 bestemmingsplannen -De beschikbaarheid van fysieke ruimte en geschikte panden is een randvoorwaarde voor voorzieningen om zich in een buurt te vestigen -Gemeente kan exploitanten faciliteren of ondersteunen om zich ergens te vestigen of te blijven, maar exploitanten maken veelal eigen afwegingen op basis van argumenten die de gemeente lang niet altijd in eigen hand heeft, zoals het klantenpotentieel in de buurt. -Het duurt enige jaren voordat er voldoende voorzieningen zijn. In wijken die pas sinds kort opgeleverd en bewoond zijn, geeft men cijfers lager dan 6 . -De hoogste tevredenheidscijfers, van 8 of hoger, werden gegeven in vier wijken in Almere Haven, in de Verzetsen Waterwijk en in de Molen- en Landgoederenbuurt (xi) – 6.2 % Almeerders dat geen sport- recreatievoorzieningen mist in Almere 2% sportbedrijf Almere Sportbedrijf realiseert en verhuurt accommodatie aan sportverenigingen + 6.3 % Almeerders dat geen voorzieningen mist op cultureel gebied in Almere 2% -subsidies -beschikbaar stellen van ruimten -Hectare Cultuur -Almere heeft met PIT en de Paviljoens al musea in de stad; desondanks wordt een museum het meest gemist in Almere -het vraagstuk in de Kadernota focust op het gemis aan accommodaties: de cultuurnota focust op een levendig cultureel klimaat met groot publieksbereik zonder elke functie in een eigen accommodatie te willen huisvesten ±
B4.1.7 Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl figuur B4.8 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator
82
7.1 % Almeerders dat voldoet aan Nederlandse Norm Gezond Bewegen 2% -voorlichting -sportaanbod -(financiële en sociale toegankelijkheid van ) bewegings-activiteiten voor laag opgeleiden en senioren -ontwerp buitenruimte (bv. fiets- en wandelpaden) -vergroten bekendheid aanbod -evenementen -volwassenen kunnen niet gedwongen worden om meer te bewegen. Soms is verplichting wel mogelijk: sommige gemeenten laten (begeleid) sporten onderdeel uitmaken van re-integratietrajecten van bijstandscliënten. -bewegen is minder noodzakelijk geworden doordat veel arbeid zittend werk is en door de aanwezigheid van liften, roltrappen, openbaar vervoer en auto; -sommige deskundigen (bv. Dagevos en Munnichs, 2007) menen dat mensen vanzelf meer gaan bewegen als de omgeving daartoe uitnodigt; -55 plussers en lager opgeleiden sporten het minst; jongeren en hoger opgeleiden het meest; het inkomen is ook een belangrijke determinant (iv) – 7.2 % volwassenen met gezond gewicht
foutenmarge Beleidsinstrumenten Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid
2% Gezondheids-bevorderende projecten, zoals: Leefbaarheidsaanpak 40+wijken, 10 uurtje-gezond (fruitbeleid), BOFT-boodschap, Verankering Ketenaanpak Diabetes (VKD) en Lokale netwerken -landelijk bleef het percentage volwassenen met overgewicht tussen 2011 en 2013 gelijk, maar nam in 2014 weer iets toe (vii) - gewicht wordt beïnvloed door omgevingsfactoren (goedkoop aanbod van calorierijk eten, noodzaak om te bewegen); en individuele factoren (het eet- en bewegingspatroon; stress en slaapgebrek, (verandering van) levensfase en alcoholgebruik) -Het percentage mensen met overgewicht neemt toe met de leeftijd. Overgewicht komt vaker voor bij mensen met een lager opleidingsniveau. -Volwassenen kunnen niet gedwongen worden om gezond te eten of te bewegen, hooguit ‘verleid’. -De invloed van de Rijksoverheid en EU-maatregelen is groter dan die van de gemeente. -met bedrijven kunnen op vrijwillige basis afspraken worden gemaakt over hoe producten worden aangeboden en geprijsd; -aantallen volwassenen met eetstoornissen dalen door snelle signalering en behandeling – 7.3 Geregistreerde verslaafden per 1.000 inwoners n.v.t. -handhaving -voorlichting -tegengaan alcoholmisbruik onder jongeren -vroegsignalering en behandeling -Het aantal softdrugsverslaafden bleef vrijwel gelijk, terwijl het aantal mensen met andere typen verslaving daalde. -Het aantal geregistreerde verslaafden neemt sinds 2011 af in Nederland, Flevoland en Almere (xiii) -het aantal verslaafde personen kan afnemen door te voorkomen dat jeugdigen structureel gaan gebruiken; -het aantal kan ook afnemen door vroege signalering en snelle behandeling van problematisch gebruik; -het Rijk heeft via wet- en regelgeving en accijnzen meer invloed op de beschikbaarheid van verslavende middelen dan de gemeente. De gemeente heeft handhavende taken door de Drank- en horecawet; politie ziet toe op drugshandel –
B4.1.8 Meer Almeerders hebben toegang tot informatie over en bemiddeling naar zorg figuur B4.9 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben toegang tot informatie en noodzakelijk advies, bemiddeling, ondersteuning en zorg. Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge
83
8.1 % dat weet waar men moet zijn voor toegang tot info, advies 3% communicatie -In sterke mate afhankelijk van of men bepaalde ondersteuning nodig heeft of niet en de mate waarin men ervaring heeft met het aanvragen en regelen van ondersteuning; - Belangrijkste informatiekanalen zijn algemene media zoals kranten, televisie en internet, Almeerse kranten en huis-aan-huisbladen en het eigen netwerk; -Jongeren gebruiken eerder sociale media, ouderen worden eerder geïnformeerd door zorgverleners, Almeerse kranten of huis-aan-huisbladen, en brieven van de gemeente. + 8.2 afhandeling meldingen bij wijkteams n.v.t. Wijkteams Indicaties Eigen bijdrage -Wijkteams zoeken door integrale probleem- en krachtinventarisatie bij aanvragers naar de mate waarin een beroep gedaan kan worden op zelf- en samenredzaamheid en algemene voorzieningen. -Bij verhoging van de eigen bijdrage ziet een deel van de aanvragers af van maatwerkvoorzieningen -Voor bepaalde vragen en problemen blijven maatwerkvoorzieningen noodzakelijk -Doorverwijzing kan ook betekenen doorverwijzing naar specialistische zorg, bijvoorbeeld vanuit de Zvw of WLZ + 8.3 Aantal ondertoezichtstellingen per 1.000 jeugdigen n.v.t. Gezinsondersteuning Veilig Thuis Wijk- en expertteams Zorgadviesteams -Wijkteams zoeken door integrale probleem- en krachtinventarisatie bij aanvragers naar de mate waarin een beroep gedaan kan worden op zelf- en samenredzaamheid en algemene voorzieningen. -Voor bepaalde vragen en problemen blijven maatwerkvoorzieningen noodzakelijk -Doorverwijzing kan ook betekenen doorverwijzing naar specialistische zorg, bijvoorbeeld vanuit de Zvw of WLZ ± 8.4 Feitelijk daklozen per 1.000 inwoners n.v.t.
Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge
Wijk- en expertteams Centrale Toegang; Regionaal Kompas Flevoland Vangnet en Advies Schulddienstverlening; armoedebeleid Huisvesting - Bijna twee derde van de dak-en thuislozen in Almere is man en bijna de helft is allochtoon. De gemiddelde leeftijd is 38 jaar (xiii) -Voordat iemand dakloos wordt, is er heel traject voorafgegaan van schulden, al dan niet in combinatie met verslaving of psychische problematiek. Door tijdige signalering, ondersteuning, begeleiding bij het vinden en behouden van werk en interventies ter voorkoming van huisuitzetting kan dakloosheid soms voorkomen worden. -Het aantal neemt ook af door door- of uitstroom vanuit de nachtopvang naar residentiële opvang, beschermd, begeleid of zelfstandig wonen -Voor (begeleid) zelfstandig wonen zijn goedkope huurwoningen nodig. -Onder de feitelijk daklozen bevinden zich ook mensen van buiten Almere of illegaal in Nederland verblijvende mensen. Voor hulpverlening aan, of huisvesting of uitzetting van deze mensen is Almere afhankelijk van Rijk en andere gemeenten. ± 8.5 Oordeel cliënten JW en Wmo over toegankelijkheid ondersteuningd Nog geen gegevens beschikbaar.
B4.1.9 Minder overlast door doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden figuur B4.10 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden. Indicator foutenmarge Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Mechanismen per groep:
9.1 ervaren overlast 3% -Door bewoners ervaren overlast varieert enigszins, maar niet helemaal met het vóórkomen van overlastincidenten. -Bij beleving van overlast speelt immers ook de mate mee waarin bewoners incidenten als overlastgevend of bedreigend ervaren. -Beleving van overlast in de buurt kan ook beïnvloed worden door externe factoren en berichtgeving in media, zoals incidenten in Keulen of Parijs. ± 9.2 registraties politiemeldingen overlast n.v.t. -Registratie-effecten tussen agenten en korpsen kunnen optreden wanneer men extra alert is op bepaalde gevallen. Zo kan hetzelfde incident bijvoorbeeld in het ene geval worden geregistreerd als ‘overlast van buren’ en in het andere als ‘overlast door verward/ overspannen persoon’. ± Regelmatig gaat het om overlast die veroorzaakt wordt door verslaafde of verwarde personen, dus mensen die zorg nodig hebben. Er wordt in het kader van het Regionaal Kompas Flevoland veel gedaan om tijdig de juiste zorg te bieden aan kwetsbare mensen, waaronder het voorkomen dat mensen dakloos raken, en het bieden van nazorg voor ex-gedetineerden. De volgende mechanismen kunnen overlast van verschillende groepen omlaag brengen: -alcoholgerelateerde overlast: in de stadsdeelcentra tijdens uitgaansavonden is het beleid van horecazaken en samenwerking met politie en andere handhavers van belang; -in de woonwijken is het voorkomen en behandelen van alcoholmisbruik belangrijk; -groepen jongeren: het bieden van perspectief en aansprekende activiteiten aan jongeren kan hen motiveren om zich niet buiten op te houden en overlast te veroorzaken; inzet van buurtsportcoaches en opbouwwerk, straathoekwerk; voor overlastgevende groepen jongeren zijn er de groepsgerichte aanpakken en jeugdinterventieteams, waarbij de zwaarste criminele elementen binnen groepen worden geïdentificeerd en gestraft danwel begeleid; ook kan er in de openbare ruimte worden ingegrepen door het inrichten en aanwijzen van plekken waar zij zich kunnen ophouden zonder aanstoot of overlast te geven; -drugsgebruik en drugshandel: voorkomen en behandeling van verslaving; bestrijding criminaliteit en drugshandel; in hechtenis nemen van overlastgevende verslaafden en recidive voorkomen door hulpverlening, huisvesting en het bieden van perspectief; -verwarde personen: snelle en adequate ambulante begeleiding; crisisopname; beschermd wonen -zwervers: adequate en stabiele hulpverlening, zorg, een inkomen, huisvesting en begeleiding bij het vinden en behouden van werk.
B4.1.10 Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam figuur B4.11 beïnvloedbaarheid indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
84
10.1 % dat geen moeite heeft om rond te komen van inkomen 2% -informatie-voorziening en voorlichting: folder ‘rondkomen in Almere; website bereken uw recht; website startpunt geldzaken -preventieve voorlichting op basisscholen, middelbare scholen en beroepsonderwijs -budgetcoaching tijdens minnelijke of wettelijke schuldregeling; -cursus Uitkomen met je Inkomen
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid Indicator foutenmarge Beleidsinstrumenten
Mechanismen
Beïnvloedbaarheid
-financiële spreekuren in de wijk -Sociaal Raadsliedenwerk; -Wetswinkel -‘Achter de voordeur aanpak’ in ‘hotspots’ van gebieden met huishoudens met financiële problemen -Moeite hebben met rondkomen hangt af van zowel de inkomsten als het bestedingspatroon. -Vaardigheden spelen een rol, zoals budgetteren en zich kunnen informeren over de mogelijke vormen van inkomensondersteuning; -Motivatie om schuldenvrij te zijn is een belangrijke factor; mensen geven het beheersen van schulden minder prioriteit wanneer stress en multiproblematiek een rol spelen -Er zijn weinig drempels om een consumptief krediet te krijgen -Relatief meer mensen met een laag opleidingsniveau hebben moeite om rond te komen van hun inkomen. -Mensen met laag opleidingsniveau zijn vaker bijstandsafhankelijk, en hebben een lager inkomen. Zij hebben vaker betalingsachterstanden en lenen vooral bij familie en vrienden (SCP/ CBS, 2013). -De leeftijdsgroep van 25 t/m 49 jaar heeft de meeste moeite met rondkomen van het inkomen. -Deze leeftijdsgroep is in de ‘nestbouwersfase’: zij gaan hypotheekschulden aan, moeten kosten maken voor kinderen, en beginnen net met hun carrière -In de oudere leeftijdsgroepen van 65 jaar en ouder hebben juist relatief minder mensen moeite om rond te komen van hun inkomen. -Ouderen zijn meer gewend aan een lager inkomen, hebben vermogen opgebouwd en hebben veelal de hypotheek afgelost en daardoor lagere vaste lasten. – 10.2 Vonnissen huisuitzetting per 1.000 corporatiewoningen n.v.t. -Bijstandsvoorzieningen en aanvullende inkomensondersteunende maatregelen -Woonkostentoeslag -Woonlastenfonds -Afspraken met woningcorporaties -Vonnissen tot ontruiming worden niet alleen uitgesproken bij huurachterstanden, maar ook bij oneigenlijk gebruik van de woning of ernstige woonoverlast. Volgens Aedes gaat het in de overgrote meerderheid (85%) echter om huurachterstand. -De gemeente mag geen inkomensbeleid voeren; huurtoeslag wordt via de Belastingdienst aangevraagd; -huurachterstand hoeft niet te leiden tot huisuitzetting wanneer schuldenregelingen en het hulpverlening opgestart kunnen worden ± 10.3 Aantal aanmeldingen Plangroep per 1.000 huishoudens n.v.t. -Reclame-campagnes (o.m. in de bus) -Wijknetwerk en partnerorganisaties -Wijkteams -PLANgroep -Almeerders die ondernemer zijn komen niet in aanmerking voor schulddienstverlening van particulieren via de Plangroep. Zij kunnen terecht bij het Zelfstandigenloket Flevoland (ondernemersplein) of voor ondersteuning bij financiële problemen bij MKB-Doorstart. -Aanmeldingen stijgen door betere bekendheid Plangroep bij burgers en partnerorganisaties -Aanmeldingen stijgen ook als er meer mensen zijn met problematische schulden -Almere heeft 28% huishoudens met een negatief vermogen. Slechts in 2 (van 400) gemeenten is dat percentage hoger (Bron: CBS/ RIO). -Vergeleken met 100.000+ gemeenten heeft Almere veel koopwoningen -Almeerse huishoudens zijn daarom kwetsbaar voor waardedaling van de woning. Bij verlies van werk of bij echtscheiding zitten zij al snel met een restschuld die niet meer op te brengen is. –
B4.2 Definities indicatoren In de box ‘definities’ wordt regelmatig gesproken van een ‘teller’ en een ‘noemer’. Bij een breuk staat de teller ‘boven de streep’, het aantal dat geteld wordt, en de noemer ‘onder de streep’, het totaal waardoor de teller gedeeld wordt. B4.2.1 Vergroten ontwikkelkansen jeugd tabel B4.12 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: ontwikkelkansen en vaardigheden van kinderen en jongeren zijn vergroot Begrip
Definitie
Voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie:
Voortijdig schoolverlaters (vsv-ers) zijn jongeren die het onderwijs verlaten zonder een diploma op tenminste het niveau van havo/vwo of mbo-2. Dit wordt een startkwalificatie genoemd. Weergegeven is het aandeel voortijdig schoolverlaters totaal (VO+MBO), berekend op de onafgeronde absolute aantallen. teller: het aantal voortijdig schoolverlaters binnen de betreffende (sub)groep van de onderzoekspopuplatie noemer: het totaal aantal leerlingen in de betreffende (sub)groep van de onderzoekspopuplatie De Onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Een basisschool is in de regel
Zwakke scholen:
85
Creatieve activiteiten in vrije tijd doen:
Maandelijks sporten:
zwak wanneer uit onderzoek blijkt dat de leerprestaties van de leerlingen drie jaar achtereen onvoldoende zijn. Teller: aantal als zwak of zeer zwak beoordeelde scholen Noemer: aantal beoordeelde scholen Antwoord op de vraag: “Welke van de onderstaande activiteiten heb je in de afgelopen 12 maanden in je vrije tijd gedaan?” Teller: Aantal respondenten dat niet aankruiste “Ik doe geen creatieve activiteiten in mijn vrije tijd” Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord op de vraag. Antwoord op de vragen: “Heeft u in de afgelopen twaalf maanden één of meerdere sporten beoefend?” In de voorafgaande definitie van sport wordt gymles op school uitgesloten. En: “Hoeveel keer heeft u ongeveer in de afgelopen twaalf maanden (= 52 weken) in totaal gesport?” Teller: Aantal respondenten dat “Ja” én 12 x of meer invulde. Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord op de vragen
B4.2.2 Kinderen groeien gezond en veilig op tabel B4.13 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: Kinderen groeien gezond en veilig op Begrip
Definitie
2.1 % jongeren dat wel eens mishandeld wordt
Flemovo is een enquête onder kinderen in klassen 2 en 4 van het voortgezet onderwijs. NB: in tabel 2.4 wordt het gemiddelde van klassen 2 en 4 getoond wanneer deze hooguit 1 procentpunt verschilden. De GGD doet dat zelf niet, omdat de response scheef verdeeld was. geestelijke mishandeling: Antwoord op de vraag: ‘Word je wel eens geestelijk mishandeld? (Vaak getreiterd, gekleineerd of uitgescholden ).’ lichamelijke mishandeling: Antwoord op de vraag: Word je wel eens lichamelijk mishandeld? (Bijvoorbeeld geschopt, geslagen, vastgebonden).’ ongewenste seksuele ervaring: Antwoord op de vraag: Heb je wel eens zonder dat je dat wilde een seksuele ervaring met iemand gehad? (Met seksuele ervaring bedoelen we alles van zoenen, intiem betasten tot naar bed gaan toe).’ Teller: aantal ‘ja’ Noemer: alle geldige antwoorden Meldingen van kindermishandeling bij Advies- en meldpunten kindermishandeling via Jeugdzorg. Teller: aantal meldingen Noemer: alle 0- t/m 17-jarigen Gewicht en lengte worden in dezelfde les als de leerlingen de vragenlijst Flemovo invullen gemeten. Het is voor de leerlingen niet verplicht om hieraan mee te doen. De verpleegkundige noteert gewicht en lengte in het digitaal dossier. Body Mass Index (BMI), een verhouding tussen lengte en gewicht. Voor elke leeftijdsgroep en geslacht zijn afkappunten voor gezond, en onder- en overgewicht vastgesteld. teller: kinderen met BMI tussen de afkappunten voor onder- en overgewicht noemer: alle kinderen uit doelgroep in het digitaal dossier.
2.2 aantal meldingen kindermishandeling per 1.000 kinderen 2.3 % kinderen op gezond gewicht
B4.2.3 Iedereen doet naar eigen kunnen mee tabel B4.13 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: iedereen doet naar eigen kunnen mee Begrip
Definitie
3.1 Netto arbeidsparticipatie beroepsbevolking 3.2 % vrijwilligers
Aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de bevolking van 15 tot 75 jaar (beroeps- en nietberoepsbevolking) Aandeel volwassenen dat de afgelopen 12 maanden werk heeft verricht dat in georganiseerd verband (bijvoorbeeld sportvereniging, kerkbestuur, school) onbetaald wordt uitgevoerd. Aandeel volwassenen dat niet sociaal eenzaam is. Bij mensen die sociaal eenzaam zijn ontbreekt een ondersteunend netwerk/ondersteunende contacten. Samengestelde index die de mate van meedoen aan een tiental vrijetijdsactiviteiten meet, waarbij de mate van meedoen in 2008 op 100 is gesteld. Het gaat om de volgende activiteiten: -Uitstapjes doen (met gezin), die geld kosten, zoals naar speeltuin, dierentuin, pretpark, etc; -Uitstapjes doen (met gezin), die geen of weinig geld kosten, zoals bezoeken van strand, bos, plassen; -Culturele uitstapjes doen, zoals naar theater, bioscoop, museum, concert; -Sportwedstrijden bezoeken; -Vrienden of kennissen ontmoeten buitenshuis voor de gezelligheid of om leuke dingen te doen; -Actief zijn in de buurt, door bv. schoonmaakacties, buurtoverleg of buurtfeesten; -Actief zijn als vrijwilliger bij een groep of organisatie, zoals school, buurtcentrum, sport- of hobbyclub, kerk/moskee; -Sporten in een sportvereniging/ fitnessclub/ sportschool;- Buiten een club of vereniging aan sport doen; -Voor plezier of ontspanning bij een andere club of vereniging (niet sport) zitten of lessen/cursussen volgen.
3.3 % met ondersteunend sociaal netwerk 3.4 meedoen-index
86
B4.2.4 Betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid tabel B4.14 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: betrokkenheid bij leefomgeving en verbetering leefbaarheid Begrip
Definitie
4.1 Schaalscore sociale cohesie buurt
Samengestelde schaalscore op basis van 4 stellingen: -De mensen in de buurt kennen elkaar nauwelijks; -De mensen in de buurt gaan op een prettige manier met elkaar om; -Ik woon in een gezellige buurt waar mensen elkaar helpen en dingen samen doen; -Ik voel me thuis bij de mensen die in de buurt wonen. De score loopt van 0 (geen sociale cohesie, spanningen in de buurt) tot 10 (prettige sociale cohesie) Gemiddeld rapportcijfer op basis van de opgegeven cijfers (van 1 t/m 10) door de respondenten. Op basis van 1 vraag: Als u door middel van een rapportcijfer van 1 tot en met 10 zou mogen aangeven hoe prettig u het vindt om in uw buurt te wonen, welk cijfer zou u dan geven? Samengestelde schaalscore op basis van 8 vragen: -Ruimt u wel eens zwerfvuil of troep op in de buurt?; -Werkt u mee aan schoonmaakacties in uw eigen buurt?; -Beheert u samen met uw buurtbewoners een speelplaatsje of plantsoentje of iets dergelijks?; Werkt u mee met een buurtpreventieproject om de veiligheid in uw buurt te vergroten?; -Bezoekt u buurtfeesten?; -Werkt u mee aan het organiseren van buurtfeesten?; -Bent u actief in een bewonersof buurtoverleg?; -Komt u naar inspraak- of voorlichtingsavonden van de gemeente? De score loopt van 0 (niemand zet zich op enige manier in voor de buurt) tot 10 (iedereen zet zich op alle 8 wijzen in voor de buurt).
4.2 Rapportcijfer leefbaarheid buurt 4.3 Schaalscore inzet voor de buurt
B4.2.5 Meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad: tabel B4.15 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders nemen deel aan vrije tijdsactiviteiten in de eigen stad Begrip
Definitie
5.1 % in Almere door Almeerders bezochte voorstellingen/ musea t.o.v. totaal aantal bezochte voorstellingen/ musea 5.2 % Almeerse sporters dat meestal in Almere zelf sport
Vragenlijst cultuurparticipatieonderzoek onder Almeerders 18+ Teller: totaal aantal in Almere bezochte voorstellingen en musea Noemer: totaal aantal bezochte voorstellingen en musea
5.3 aandeel Nederlanders dat Almere bezocht heeft, naar motief en afstand
Vragenlijst onder Almeerders van 16 jaar en ouder. Antwoord op de vraag: “Beoefent u deze sport in Almere of buiten Almere?” Teller: aantal dat antwoordde “(meestal) in Almere zelf” Noemer: totaal aantal respondenten Enquête imago-onderzoek Almere onder Almeerders en niet-Almeerders. Antwoorden op twee vragen: -Bent u wel eens in Almere geweest? –Om welke redenen? Onder recreatiemotieven worden verstaan: de stad bezichtigen; winkelen; sporten of wedstrijd bijwonen; wandelen, varen, fietsen ed; evenementen of festival bezoek; uitgaan, uit eten. Teller: aantal respondenten van buiten Almere dat Almere bezocht heeft / -om tenminste één van de genoemde motieven Noemer: aantal respondenten van buiten Almere
B4.2.6 Aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners tabel B4.16 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: aanbod van ( vrijetijds) voorzieningen is beter afgestemd op de vraag van inwoners Begrip
Definitie
6.1 Tevredenheid hoeveelheid sociale voorzieningen
Samengestelde schaalscore op basis van 8 vragen: Zijn de volgende voorzieningen voldoende aanwezig in de buurt?: -Ontmoetingsplekken; -Religieuze voorzieningen; -Kinderopvang; -Sportvoorzieningen; Speelvoorzieningen voor kinderen (t/m 12 jaar); -Voorzieningen voor jongeren in de openbare ruimte (zoals trap- of basketbalveldje); -Winkels; -Scholen. De score loopt van 0 (alle genoemde voorzieningen onvoldoende aanwezig) tot 10 (alle voldoende aanwezig). Antwoord op de vraag: ‘Zijn er bepaalde sport- of recreatievoorzieningen in Almere die u mist?’ 7 antwoord-categorieën: ‘ik mis geen voorzieningen’ en 6 typen voorzieningen die de respondent zou kunnen missen. Teller: Aantal respondenten dat antwoordde ‘Ik mis geen voorzieningen’ Noemer: respondenten (16 jaar of ouder) Antwoord van volwassenen op de vraag ‘Mist u voorzieningen op cultureel gebied in Almere?’ Antwoordcategorieën: “Ja, ik mis de volgende voorzieningen:” (open vraag) en “Nee”. Teller: Aantal respondenten dat antwoordde ‘Ja’ Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord
6.2 % Almeerders dat geen sport- recreatievoorzie-ningen mist in Almere
6.2 % Almeerders dat geen voorzieningen mist op cultureel gebied in Almere
B4.2.7 Meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl tabel B4.17 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl Begrip
Definitie
7.1 % Almeerders dat voldoet aan Nederlandse Norm Gezond
Vragenlijst GGD volwassenen- en seniorenenquête, volwassenen 19 jaar en ouder. Nederlandse norm gezond bewegen (NNGB) is voor volwassenen minimaal vijf dagen per week dertig
87
Bewegen
7.2 % volwassenen met gezond gewicht
7.3 Geregistreerde verslaafden per 1.000 inw
minuten matig intensief bewegen. Voor kinderen is dat zestig minuten. Teller: Aantal respondenten dat aan NNGB-norm voldoet Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord Volwassenen van 19 jaar en ouder dat volgens zelfrapportage een gezonde verhouding tussen lengte en gewicht heeft (body mass index, geen onder- of overgewicht). Teller: Aantal respondenten met gezond gewicht Noemer: Totaal aantal respondenten met geldig antwoord Unieke personen op basis van registraties van 17 regionale instellingen op gebied van OGGz, GGz en overlast; 6 daarvan registreerden geen gegevens over verslaving. Teller: Aantal unieke personen met verslaving Noemer: Totaal aantal inwoners
B4.2.8 Meer Almeerders hebben toegang tot informatie over en bemiddeling naar zorg tabel B4.18 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders hebben een gezonde leefstijl Begrip
Definitie
8.1 % dat weet waar men moet zijn voor toegang tot info, advies
Gemiddeld percentage bewoners dat weet (niet 'weet niet' heeft geantwoord) waar men kan aankloppen met een tiental vragen/problemen gerelateerd aan het sociaal domein: Hulp bij het vinden van werk; Vraag over bijstandsuitkering; Medisch probleem; Hulp voor kind met psychisch probleem; Vraag over opvoeding kind(eren); Aanvraag huishoudelijke hulp; Aanvraag traplift; Activiteiten in de buurt voor ouderen; Problemen met schulden; Actief willen worden als vrijwilliger. Teller: bij elk item 100% min %’weet niet’ Noemer: 10 Algemene voorzieningen zijn diensten of activiteiten, dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Een maatwerkvoorziening is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die binnen de gemeente Almere beschikbaar zijn en waarvoor een toegangsbepaling vereist is. Teller: Aantal afgeronde meldingen waarbij het resultaat was: o a) -advies/ doorverwijzing en geen vervolg of onderzoek ; of –wel een onderzoek en geen maatwerk-voorziening o b) maatwerkvoorziening Noemer: aantal meldingen bij wijkteams exclusief meldingen waarbij gesprekken of onderzoeken nog liepen (deze werden als ‘missende waarden’ beschouwd). Ondertoezichtstelling is een jeugdbeschermingsmaatregel die de rechter dwingend oplegt. Dat gebeurt als een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jeugdige wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet of niet voldoende helpt. Teller: Aantal lopende trajecten ondertoezichtstelling. Noemer: kinderen 0 t/m 18 jaar Geregistreerde dakloze mensen, bekend bij 1 of meer van 17 organisaties op het terrein van OGGz, GGz of overlast. Feitelijk dakloze mensen zijn 23 jaar of ouder en verblijven in de nachtopvang of zijn zwervend. Teller: Feitelijk dakloze personen Noemer: alle inwoners
8.2 % van meldingen bij wijkteams dat: - a) advies, doorverwijzing, of algemene voorz. krijgt - b) maatwerkvoorziening krijgt
8.3 Aantal ondertoezichtstellingen per 1.000 jeugdigen
8.4 Feitelijk daklozen per 1.000 inwoners
B4.2.9 Minder overlast door doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden tabel B4.19 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: minder overlast door bepaalde doelgroepen, zoals jongeren, verslaafden Begrip
Definitie
9.1 % dat geen overlast ervaart
In de Veiligheidsmonitor wordt aan volwassen bewoners gevraagd: “ervaart u wel eens overlast in de eigen buurt van…?” (13 items). Teller: respondenten die bij elk item niet antwoorden “komt wel eens voor”. Noemer: Respondenten met geldig antwoord op de vraag. Meldingen betreffen overlastincidenten waarbij niet noodzakelijk sprake is van criminaliteit. Meldingen kunnen gedaan worden door burgers of door eigen opsporing. De volgende overlastmeldcodes zijn gebruikt: -E35 (jeugd); - E41 (zwervers) ; 2.1.1 totaal (totaal drugsen drankoverlast); -E33 (verward/ overspannen persoon). De regionale politie-eenheid Midden Nederland omvat de politiedistricten Flevoland, Gooi- en Vechtstreek, Oost Utrecht, Utrecht Stad en West Utrecht Teller: Aantal meldingen in registratiesysteem politie Noemer: Totaal aantal inwoners op 1 januari van het jaar Meldingen jeugdoverlast betreft meldingen van burgers die (gefilterd) via 0900-8844 bij de meldkamer binnenkomen én door de meldkamer een prio-2-status krijgen (d.w.z. dat de politie binnen een half uur ter plaatse moet zijn) met registratie in GMS.
9.2 overlastmeldingen per 1.000 inwoners
88
B4.2.10 Meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam tabel 2.28 definities indicatoren bij gewenst maatschappelijk effect: meer Almeerders zijn financieel zelfredzaam Begrip
Definitie
10.1 % dat geen moeite heeft om rond te komen van inkomen
Antwoorden op de vraag “Hoe goed kon u de afgelopen 12 maanden rondkomen van het inkomen van uw huishouden? Teller: Aantal “geen enkele moeite” of “geen moeite, maar let wel op de uitgaven”. Noemer: Totaal aantal geldige antwoorden. Een verhuurder moet via de rechter een procedure aanspannen tot huisuitzetting. Hij kan dat doen bij twee of meer maanden huurachterstand, ernstige woonoverlast of oneigenlijk gebruik van de woning, zoals onderverhuur of hennepteelt. Teller: Door de rechter uitgesproken vonnissen tot ontruiming Noemer: Aantal corporatiewoningen (inclusief vrije sector) op 31 december Eén van de drie corporaties leverde aantal vonnissen in 2015 in plaats van 2014. Klanten kunnen binnenlopen op het spreekuur, zich aanmelden via het webloket, of aangemeld worden door een hulpverlener. Alle aanmeldingen worden geteld, ook van degenen die geen screeningsformulier invullen of die niet op de screeningsafspraak verschijnen. Teller: Aantal aanmeldingen inclusief heraanmeldingen Noemer: Aantal huishoudens op 1 januari
10.2 Vonnissen huisuitzetting per 1.000 corporatiewoningen
10.3 Aantal aanmeldingen Plangroep per 1.000 huishoudens
B4.2.11 Contextindicatoren Begrip
Definitie
c1.1 Eenpersoons-huishoudens
Aantal eenpersoonshuishoudens als percentage van het totaal aantal huishoudens
c1.2 Grijze druk
Grijze druk is het percentage inwoners 65 en ouder ten opzichte van het aantal inwoners 20-64 jaar oud. Groene druk is het percentage inwoners dat 19 jaar of jonger is ten opzichte van het aantal inwoners 20-64 jaar oud. Aantal inwoners van 75 jaar en ouder op het totaal aantal inwoners
c1.3 Groene druk c1.4 % 75-plussers c2.1 volumemutaties bbp
c2.2 aantal banen per 1.000 van de beroepsbevolking c3.1 mentale gezondheid
c3.2 lichamelijke gezondheid
c3.3 zelfredzaamheid
c3.4 samenredzaamheid
c4.1 bruto participatiegraad c4.2 huishoudens met lage inkomens
c4.3 kinderen met kans op armoede c4.4 langdurige minima
89
Volumegroei van het bruto binnenlands product (bbp). Het bruto binnenlands product (bbp) is een maat voor de omvang van de economie. De verandering van het volume van het bbp in een jaar is een maat voor de groei (of krimp) van de economie. Het bruto binnenlands product tegen marktprijzen is het eindresultaat van de productieve activiteiten van ingezeten productie-eenheden. Het aantal banen per 1.000 inwoners in de leeftijd van 15-64 jaar Een index voor de mentale gezondheid van de bewoners van een wijk of gemeente. De score mentale gezondheid is gebaseerd op matige psychische klachten en ernstige psychische klachten. De index is ontwikkeld door GGD GHOR Nederland. De score lichamelijke gezondheid bestaat uit drie indicatoren: 1) Twee of meer chronische aandoeningen, 2) Beperkingen gehoor/zicht en 3) Beperkingen mobiliteit. De index is ontwikkeld door GGD GHOR Nederland. Een index voor de mate van zelfredzaamheid van de bewoners van een wijk of gemeente. De score zelfredzaamheid omvat de samengestelde indicatoren ZelfredzaamheidsIndex en Sociale Uitsluitingsindex. De index is door GGD GHOR Nederland ontwikkeld. Een index voor de samenredzaamheid van de bewoners van een wijk of gemeente. De score Samenredzaamheid is gemeten aan de hand van het percentage inwoners dat mantelzorg verleent en de belasting hiervan (wel/niet zwaar). De index is door GGD GHOR Nederland ontwikkeld. Het aantal mensen tusen de 15 en 65 jaar dat ten minste 12 uur per week werkt of wil werken op het totaal aantal personen tussen de 15 en 65 jaar. Particuliere huishoudens zijn ingedeeld naar hoogte van het besteedbaar huishoudensinkomen. Alle particuliere huishoudens zijn gerangschikt van laag naar hoog besteedbaar huishoudensinkomen. Bij de huishoudens met een laag besteedbaar inkomen worden de huishoudens met de laagste 100-procentmeegenomen. (Het inkomen waarvoor geldt dat landelijk 10% een lager of een even groot inkomen heeft.) Het percentage kinderen van 0 tot 18 jaar dat opgroeit in een meerpersoonshuishouden, waarbinnen de ouder(s) een inkomen hebben tot 120% van het sociaal minimum. Aantal cliënten van gemeentelijke inkomensregelingen die tenminste 3 jaar cliënt zijn en een inkomen hebben tot 105% van het sociaal minimum, als percentage van het totaal aantal huishoudens.
B4.3 Bronnenlijst bij hoofdstuk 2 –Nulmeting maatschappelijke effecten B4.3.1 Bronnen i VNG/ KING in: www.waarstaatjegemeente.nl , geraadpleegd in februari 2016 ii Inspectie van het Onderwijs (via: Kets en Grimmerink, 2015) iii Fresco (2014). iv Grootheest en Elphick (2014).
v www.volksgezondheidenzorg.nl, geraadpleegd in februari 2016 vi Steketee, Tierolf en Mak (2014). vii GGD Flevoland (2015) viii CBS Statline ix https://jongerenopgezondgewicht.nl/ x GGD (2012)
xi O&S (2015) xii Veiligheidsmonitor 2014, via: http://www.veiligheidsmonitor.databank.nl/ xiii O&S (2014) xiv Van Asselt, Van der Geest en De Wit (2015). xv Benschop, Korf en Teerlink (2015). xvi Bewonersenquête bekendheid sociaal domein 2015 in: Janssen en Tuynman (2015) xvii Janssen en Van den Berg (2015) xviii Meldingenregistratiesysteem Politie regionale eenheid Midden Nederland. xix Aedes (2015) xx jaarverslagen en registraties Alliantie, Goede Stede, Ymere xxi Bezu en Karstens (2015) xii Grimmerink en Janssen (2015) B4.3.2 Literatuur Aedes (18-3-2015). Expert: Hoeveel huisuitzettingen zijn er per jaar? op www.aedes.nl, geraadpleegd op 27/1/2016. http://www.aedes.nl/content/feiten-en-cijfers/bewoners/hoeveel-huisuitzettingen-zijn-er-perjaar/expert-hoeveel-huisuitzettingen-zijn-er-per-jaar.xml#Vonnissen+en+huisuitzettingen+2008+-+2014 (geraadpleegd op 27/1/2016). Asselt, A. van, L. van der Geest en K. de Wit (2015). Het IMAGO van Almere anno 2015. Gemeente Almere. Bezu, M. van, E. Karstens (2015). Schuldenaanpak in Almere = Werken met klantprofielen. Kwalitatieve en kwantitatieve rapportage PLANgroep, jaarverslag 2014. Almere: PLANgroep. Dagevos, H. en G. Munnichs (red.) (2007). De obesogene samenleving. Maatschappelijke perspectieven op overgewicht. Amsterdam: Amsterdam University Press. Benschop, A., D.J. Korf en M. Teerlink (2015). Flevomonitor 2014. Verslaving, dak- en thuisloosheid en huiselijk geweld in Flevoland. Amsterdam/ Almere: Bonger-instituut/ Gemeente Almere. DMO afdeling Sportbedrijf (2013). Almere: sportieve stad! Sportnota Almere 2013-2016. Gemeente Almere. Fresco, S. (2014). Vrije tijd & Cultuur in Almere 2014. De cultuurparticipatie van Almeerders. Hilversum/ Almere: Research2Evolve/ Gemeente Almere. Gemeente Almere (2014). Doen wat nodig is. Kadernota sociaal domein. GGD Flevoland (2012). GGD volwassenen- en seniorenenquête 2012. http://ggdflevolandnl.cld.bz/Tabellenboek-Gezondheidsonderzoek-2012#1 GGD Flevoland (2015). Flemovo 2014/2015. Opvallend in Almere. Inleiding + Algemene kenmerken. Lelystad: GGD Flevoland. www.ggdtvf.nl 90
GGD Flevoland (2015). Tabellenboek FLEMOVO 2014/2015. Lelystad: GGD Flevoland. www.ggdtvf.nl Grimmerink, K., en T. Janssen (2015). Rapportage Minima in Almere 2014. Gemeente Almere. Grootheest, A. van en E. Elphick (2014). Rapportage Sportdeelname Onderzoek 2014 Almere. Utrecht: DUO Market Research. Janssen, T. en K. van den Berg (2015). Monitor (transitie) sociaal domein Almere. Eerste rapportage 2015. Gemeente Almere. Janssen, T. en M. Tuynman (red., 2015). Monitor (transitie) sociaal domein Almere. Tweede rapportage 2015. Gemeente Almere. Kets, A., en K. Grimmerink (2015). Lokale Staat van het Onderwijs in Almere 2013/2014. Gemeente Almere. Looze M. De, Van Dorsselaer A, De Roos S, Verdurmen J, Stevens G, Gommans R, Van Bon-Martens M, Ter Bogt T, Vollebergh W. (2014). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. HBSC 2013. Universiteit Utrecht. Manders, T., en C. Kool (2015). Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenario’s. Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving. Den Haag: CPB/ PBL. O&S (2013). Almere in de Peiling 2012. Factsheet 11: Woon-werkverkeer en stress. Gemeente Almere. O&S (2014). Veiligheidsmonitor - Wijkpeiling 2013. Almeerders over hun wijk. Gemeente Almere. O&S (2015). Almere in de Peiling 2014. Gemeente Almere. SCP/ CBS (2013). Armoedesignalement 2013. Den Haag. Steketee, M., B. Tierolf, en J. Mak (red.) (2014). Kinderen in tel. Databoek 2014. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker-instituut. VROM/ RIGO Research (2004). Leefbaarheid van wijken. Den Haag/ Amsterdam.
91
Bijlage 5. Begrippen en afkortingen Algemene voorzieningen Het aanbod van diensten of activiteiten, dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Beschikking Een beschikking is een formeel besluit van het college van B&W dat een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Het college kan het nemen van dit besluit mandateren aan gemeentelijke ambtenaren of aan andere professionals. Tegen een beschikking is bezwaar en beroep mogelijk. Burgerkracht Het vermogen van de samenleving om collectieve sociale initiatieven te ontplooien met als doel een kwalitatieve bijdrage te leveren aan deze samenleving vanuit een gezamenlijk belang. Deze bijdrage kan voor een individu zijn, maar ook voor een groep mensen zijn. Beschut werk Beschut werk betreft de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie voor mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken en uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Die aangepaste omstandigheden kunnen bestaan uit aanpassingen van de werkplek (fysiek), door ondersteuning en/of aangepaste productienormen, en/of door (structurele) inzet van loonkostensubsidie. Op de reguliere arbeidsmarkt zijn dergelijke omstandigheden over het algemeen niet aanwezig. Er is bij beschut werk wel sprake van een arbeidscontract. BVA’15 Vragenlijst Burgerkracht en Vrijwilligerswerk Almere 2015, uitgevoerd door O&S voor Monitor Sociaal Domein Almere. Cliënt Een ingezetene van de gemeente Almere die gebruikmaakt van een algemene voorziening of aan wie een Maatwerkvoorziening of Persoonsgebonden Budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan. Eigen kracht Onder eigen kracht wordt enerzijds verstaan de mogelijkheid van bewoners om voor zichzelf te zorgen en zelf oplossingen te vinden voor vragen en problemen. De gemeente helpt inwoners daarbij door goede informatie en advies te bieden. Anderzijds wordt eronder verstaan de manier waarop een inwoner zelf regie houdt op de ondersteuning die hij/zij nodig heeft. Huisbezoek Zie Keukentafelgesprek. Indicatie Besluit waarin staat of iemand recht heeft op zorg. Wanneer dat het geval is, staat ook vermeld hoeveel zorg deze persoon krijgt en voor welke periode. De indicatiestelling bestaat in hoofdlijnen uit drie stappen: de aanvraag, een onderzoek en een indicatiebesluit. Informele netwerken De personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de Cliënt een sociale relatie onderhoudt. Daarnaast is er ook sprake van georganiseerde Informele netwerken (vrijwilligers, actieve bewoners). De Wijkteams werken aan de vorming van deze Informele netwerken. De coördinator vrijwilligerswerk in het Wijkteam heeft hierin een belangrijke rol. Jeugdwet De Jeugdwet is van kracht per 1 januari 2015 en vervangt niet alleen de Wet op de jeugdzorg, die tot 2015 geldig was, maar ook de verschillende andere onderdelen van de jeugdzorg die onder de Zorgverzekeringswet (geestelijke gezondheidszorg voor jongeren) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugd) vielen. Ook de jeugdbescherming en jeugdreclassering maken onderdeel uit van de wet. De verantwoordelijkheid van de gemeenten bestaat onder meer uit:
92
het versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang; het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp; het adviseren over en het bepalen en inzetten van de aangewezen vorm van jeugdhulp; het adviseren van professionals met zorgen over een kind; het adviseren van kinderen en jongeren met vragen en problemen; het doen van een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming als een kinderbeschermingsmaatregel nodig is;
het compenseren van beperkingen in de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren;
het voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen; het voorzien in maatregelen om kindermishandeling te voorkomen. Kanteling In de brede zin van het woord wordt met kanteling de transformatie van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij bedoeld. Meer specifiek in de uitvoeringspraktijk van het sociaal domein gaat het om de omslag van claim- en aanbodgericht naar vraag- en resultaatgericht werken, met als centrale doelstelling het stimuleren van participatie en zelfredzaamheid van alle inwoners. Als de zelfredzaamheid ontoereikend is, wordt het gebruik van algemene voorzieningen zoveel mogelijk gestimuleerd, om het gebruik van individuele maatwerkvoorzieningen te verminderen. In het gekanteld werken wordt bij een ondersteuningsvraag van een bewoner gestart met een breed keukentafelgesprek. KCC (Klantcontactcentrum) Bewoners die het centrale telefoonnummer van de gemeente Almere (14036) bellen, worden te woord gestaan door (een medewerker van) het Klant Contact Centrum. Bij het KCC wordt zoveel mogelijk geprobeerd de vragen van bewoners meteen te beantwoorden. Als dit niet mogelijk is wordt de bewoner doorverbonden of wordt de vraag doorgezet naar andere afdelingen binnen de gemeente. Keukentafelgesprek Een keukentafelgesprek of huisbezoek is een gesprek door wijkteamleden bij mensen thuis om samen met de bewoner te onderzoeken wat de (achterliggende) problemen van iemand zijn op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het streven is om een breed gesprek te voeren waarin alle belangrijke levensgebieden aan de orde komen, met als doel samen tot een passende oplossing te komen. Levensgebieden / levensdomeinen Het geheel van gebieden waar een inwoner in het (dagelijks)leven mee te maken heeft: gezondheid, wonen, werken, inkomen, onderwijs, vrije tijd, sociale contacten, veiligheid, mobiliteit, zingeving, relaties, opgroeien, opvoeden. Loonkostensubsidie Subsidie die de gemeente aan werkgevers betaalt om het verschil te compenseren tussen het prestatieniveau van een werknemer met een beperking en het minimumloon. Op deze manier kan de werkgever de medewerker altijd het minimumloon uitbetalen. De hoogte van de loonkostensubsidie is maximaal 70% van het minimumloon. Maatwerkvoorziening Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die binnen de gemeente Almere beschikbaar zijn en waarvoor een toegangsbepaling vereist is. Zie Bijlage 2 voor Lijst voorzieningengroepen WMO en Jeugdwet. Mantelzorg De langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit zijn omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de Gebruikelijke hulp overstijgt. Melding (ook: aanmelding) Onder een melding wordt in de nieuwe sociale infrastructuur in Almere verstaan: een (hulp- of ondersteunings)vraag van een bewoner bij een wijkteam, een indicatie/beschikking van een bestaande cliënt (WMO/Jeugdwet) die afloopt, of een melding van een professional bij een wijkteam die namens een bewoner een (hulp- of ondersteunings)vraag stelt.
93
Sociale infrastructuur De ordening van het werkveld van de ondersteuning aan inwoners en de processen waarlangs deze ondersteuning tot stand komt. Ook de organisatie van inspanningen op het gebied van burgerkracht, preventie en vroegsignalering worden tot de sociale infrastructuur gerekend. O&S Team Onderzoek & Statistiek van de gemeentelijke stafdienst bestuurszaken en control. Ondersteuning Hulp in de vorm van diensten en voorzieningen op het gehele zorg/ en welzijnsterrein. Ondersteuningsplan Het plan dat de gemandateerde van de gemeente Almere (sociaal wijkteam/expertteam, enzovoort) samen met de cliënt opstelt, waarin de cliëntdoelen en de afspraken over de invulling en inzet van ondersteuning worden beschreven. Ondersteuningsstelsel Zie Sociale infrastructuur. Participatiewet Iedereen die kan werken maar daarbij ondersteuning nodig heeft, valt sinds 1 januari 2015 onder de Participatiewet. De wet is er om zoveel mogelijk mensen met of zonder arbeidsbeperking werk te laten vinden. De Participatiewet vervangt de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Passend onderwijs Wet die een zorgplicht legt bij scholen. Dat betekent dat scholen per 1 augustus 2014 verantwoordelijk zijn om alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een goede onderwijsplek te bieden. Daarvoor werken reguliere en speciale scholen samen in regionale samenwerkingsverbanden. De gemeente Almere is één regio met één organisatie Passend onderwijs PGB (Persoonsgebonden Budget) Een geldbedrag waaruit namens de gemeente Almere betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken. Samen Veilig (SAVE) Bureau Jeugdzorg (afdeling Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) heet per 1 januari 2015 Samen Veilig Flevoland. Naast jeugdbescherming en jeugdreclassering biedt Samen Veilig ook 'vrijwillige jeugdbescherming' (SAVE drang) om in ernstige en complexe gezinssituaties een gedwongen jeugdbeschermingsmaatregel waar mogelijk te voorkomen. Sociaal Raadslieden Medewerkers van Zorggroep Almere, waarbij inwoners van Almere gratis informatie en advies kunnen krijgen op sociaaljuridisch gebied. Zij beschikken over een brede kennis van allerlei regelingen en voorzieningen. Voor Almeerders met de laagste inkomens schrijven zij ook brieven en bezwaarschriften. Sociale cohesie Maatschappelijke samenhang: mate waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen in een bepaalde buurt, woonplaats of land en mate waarin ze in hun gedrag uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven en als lid van de maatschappij. Transformatie De transformatie betreft de omvorming van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij, wat een omslag met zich mee brengt in het denken en doen; een verandering in werkwijzen en verantwoordelijkheden. Niet de overheid, maar de samenleving zelf is aan zet bij de organisatie van en deelname aan publieke voorzieningen. De gemeente Almere heeft de aanzet hiertoe ingevuld door de decentralisaties niet apart op te pakken, maar in samenhang met elkaar en met andere aspecten van het sociaal domein. De decentralisaties worden aangegrepen om de zorg en ondersteuning anders en beter te organiseren. Het streven is om slimmer en effectiever, betere ondersteuning te bewerkstelligen. Men wil minder
94
verkokering en meer samenwerking tussen organisaties. Het uitgangspunt is: één huishouden, één plan, één aanpak, ook op school. De mogelijkheden van mensen en hun eigen netwerk worden als startpunt genomen. Het is de bedoeling meer gebruik te maken van de zelfredzaamheid van inwoners en de kracht van de samenleving. Wanneer er professionele ondersteuning nodig is, moet die aansluiten op de eigen mogelijkheden en laagdrempelig, op maat en dicht bij bewoners worden georganiseerd. Transitie De transitie in het sociaal domein betreft de decentralisatie van de uitvoering van drie wetten op het gebied van zorg en ondersteuning van het Rijk naar gemeenten. Het gaat om een wijziging van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO 2015) en om de nieuwe Jeugdwet en Participatiewet. Voorlopige voorziening Een voorlopige voorziening is de mogelijkheid voor een persoon, organisatie of instelling om een door een bestuursorgaan genomen besluit dat in werking treedt voorlopig ongedaan te maken door middel van een spoedprocedure bij de voorzieningenrechter. Met zo’n voorziening worden de gevolgen van de overheidsbeslissing opgeschort. Dit oordeel blijft van kracht totdat de rechter in een eventuele vervolgprocedure een definitief oordeel uitspreekt over de zaak Voorzieningengroep Cluster van gelijksoortige maatwerkvoorzieningen. W&I Gemeentelijke afdeling Werk en Inkomen. Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) Per 1 januari 2015 is de nieuwe WMO (WMO 2015) ingevoerd, die de opvolger is van de WMO (oude WMO) uit 2007. Het verschil met de oude WMO is dat er een aantal taken voor de gemeente zijn bijgekomen die voorheen onder de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) vielen. Volgens de nieuwe WMO zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Gemeenten dienen er voor te zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Als iemand zich meldt bij de gemeente moet de gemeente onderzoek doen naar de persoonlijke situatie om vast te stellen wat passende ondersteuning is. Dit kunnen algemene voorzieningen zijn, maar ook maatwerkvoorzieningen zijn mogelijk. Wijknetwerk Het netwerk van professionals in de wijk waarmee het wijkteam samenwerkt. Bijvoorbeeld scholen, huisartsen, wijkverpleegkundigen, politie, wijkregisseurs en opvoedadviseurs. Nauwe samenwerking is er ook met de zorgadviesteams op scholen. De samenwerking tussen wijkteam en wijknetwerk is vloeiend. Wijkteam Het team dat erop gericht is informele oplossingen te bieden. Daarmee wordt voorkomen dat inwoners in een zodanig kwetsbare positie raken dat ze een beroep moeten doen op gespecialiseerde ondersteuning. De wijkteams vormen een belangrijke schakel in de nieuwe sociale infrastructuur. Kortom: wijkwerkers zijn erop gericht de kanteling te bevorderen van formele naar informele ondersteuning. Zijn er toch maatwerkvoorzieningen nodig, dan heeft het wijkteam mandaat hiertoe toegang te verlenen. ZiN (Zorg in Natura) De zorg, begeleiding, hulp of voorzieningen die een inwoner nodig heeft, wordt geleverd via een instelling of leverancier die een contract heeft met de gemeente. Hierbij levert de zorgaanbieder de ondersteuning en regelt ook de administratie. ZWPA’15 Vragenlijst zorg, welzijn en participatie (aanbieders) in Almere 2015, uitgevoerd door O&S voor Monitor Sociaal Domein Almere.
95
Bijlage 6. Lijst voorzieningengroepen Wmo en Jeugdwet B3.1 Lijst voorzieningengroepen Wmo
Voorzieningengroep
Toelichting / maatwerkvoorzieningen
Ondersteuning gericht op het individu of huishouden/gezin Hulp bij het huishouden
Huishoudelijke hulp
Begeleiding / Individuele ondersteuning
Individuele Ondersteuning betreft de ondersteuning aan de cliënt bij het zelfstandig wonen en participeren in de maatschappij. Voorbeelden van individuele ondersteuning zijn het ondersteunen bij administratieve handelingen (financiën en boekhouding op orde houden), bij het voorzien in persoonlijke en leefhygiëne, bij het onderhouden van sociale contacten, bij het bewegen in en rondom het huis, enzovoort. Vormen: Individuele ondersteuning licht, individuele ondersteuning middel, individuele ondersteuning zwaar. Persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij wassen en douchen) die verband houdt met de zelfredzaamheid en in het verlengde ligt van begeleiding. (Persoonlijke verzorging die samenhangt met geneeskundige zorg valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw).) Kortdurend verblijf betreft het logeren in een Instelling gedurende maximaal 3 etmalen per week. Het kortdurend verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Het kan hierbij gaan om zowel geplande etmalen als ongepland verblijf bij het plotseling wegvallen van een mantelzorger, waarbij er binnen het eigen netwerk van de cliënt geen oplossing geboden kan worden of ter ondersteuning van de mantelzorger en het eigen netwerk.
Persoonlijke verzorging
Kortdurend verblijf
Groepsgerichte ondersteuning Dagbesteding
Vervoersdiensten
96
Vormen: Arbeidsmatige dagbesteding, Beschut werk, Niet arbeidsmatige dagbesteding. Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een (geringe) arbeidsprestatie onder begeleiding. Er is hierbij geen sprake van een arbeidscontract. Beschut werk betreft de mogelijkheid tot arbeidsparticipatie voor mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken en uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Die aangepaste omstandigheden kunnen bestaan uit aanpassingen van de werkplek (fysiek), door Ondersteuning en/of aangepaste productienormen, en/of door (structurele) inzet van loonkostensubsidie. Op de reguliere arbeidsmarkt zijn dergelijke omstandigheden over het algemeen niet aanwezig. De maatwerkvoorziening beschut werk wordt niet geïndiceerd door de wijkwerker, maar door de consultent werk en inkomen (stadhuis). Niet arbeidsmatige dagbesteding betreft activiteiten in groepsverband gericht op het zinvol besteden van de dag, aangepast aan mogelijkheden en interesses van de cliënt (bijvoorbeeld activiteiten met betrekking tot handvaardigheid, expressie, beweging en beleving. Afhankelijk van de intensiteit (licht, middel, zwaar) kan het bijvoorbeeld gaan om creatieve activiteiten zoals het samen maken van muziek of bloemschikken, educatieve activiteiten zoals geheugentraining, fysieke activiteiten zoals samen bewegen enzovoort. Vervoer met rolstoel, Vervoer zonder rolstoel
Hulpmiddelen Rolstoelen
Vervoervoorzieningen
Woonvoorzieningen
Overige hulpmiddelen
Accessoires rolstoel, Elektrische rolstoel, Handmatig bewogen rolstoel, Individuele aanpassing rolstoel, Onderhoud en reparatie, Sportrolstoel, Werkstoelen Aangepaste fietsen, Aanpassing vervoermiddel, Accessoires vervoervoorziening, Ander verplaatsingsmiddel kinderen, Open elektrische buitenwagen (scootmobiel), Gesloten buitenwagen, Ander verplaatsingsmiddel volwassenen, Bruikleenauto, Collectieve vervoervoorziening, Collectieve vervoervoorziening rolstoel, Driewielfietsen, Financiële tegemoetkoming vervoervoorziening, Onderhoud en reparatie en Verzekeringen. Financiële tegemoetkoming woningaanpassing, Onroerende woonvoorziening, Roerende woonvoorziening, Traplift/tillift, Verwijderen woonvoorziening, Onderhoud en reparatie Restcategorie hulpmiddelen.
Beschermd wonen en opvang Beschermd wonen
(maatschappelijke) Opvang
Spoedopvang
97
Beschermd wonen betreft wonen in een accommodatie van een instelling met het daarbij behorende toezicht en begeleiding. Het toezicht en de begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen. Het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Vormen: Dak- en thuislozen opvang, Vrouwenopvang. Deze vorm van opvang is gelijk aan maatschappelijke opvang, maar kent een aanvullend spoedkenmerk. Vorm: Crisisopvang.
B3.2 Lijst Jeugdhulpvoorzieningen Binnen de jeugdhulp in de gemeente Almere wordt onderscheid gemaakt in preventieve jeugdhulp en jeugdhulpvoorzieningen: Preventieve jeugdhulp Preventieve jeugdhulp betreft vrij toegankelijke jeugdhulp waarvoor geen verwijzing of beschikking is vereist. Het aanbod van diensten of activiteiten, dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang. Voorbeelden van preventieve jeugdhulp zijn de Jeugdgezondheidszorg, de Oké-punten en de inloop-GGZ. Jeugdhulpvoorzieningen Jeugdhulpvoorzieningen betreft jeugdhulp waarvoor een beschikking of verwijzing van een professional nodig is. De gemandateerde professional kan een wijkwerker of expertteamlid zijn, maar het kan ook de huisarts, de jeugdarts, de jeugdpsychiater of medisch specialist zijn of een medewerker van Samen Veilig of Veilig Thuis (AMHK). Dit verschilt per jeugdhulpvoorziening. Hieronder worden de beschikbare jeugdhulpvoorzieningen in Almere op een rij gezet, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen voorzieningen die op lokaal, regionaal en landelijk niveau zijn ingekocht. Voorzieningengroep
Toelichting / maatwerkvoorzieningen
LOKAAL Ambulante ondersteuning aan jeugdige-gezin-school (begeleiding)
Specialistische ambulante ondersteuning aan jeugdige-gezinschool (begeleiding/dagbesteding)
Kortdurend verblijf
98
Ambulante ondersteuning aan jeugdige-gezin-school betreft begeleiding in situaties waarin er sprake is van enkelvoudige opvoed- en/of opgroei problemen en de vaardigheden van de jeugdige en/of ouder/opvoeder ontoereikend zijn om deze (samen) op te lossen. De ondersteuning is gericht op het oefenen en structureren van dagelijkse (opvoed)vaardigheden en handelingen ter versterking van de opgroei- en opvoedsituatie en de afstemming van de opvoeding op de ontwikkelingsbehoefte van de jeugdige. De ondersteuning kan ook gericht zijn op het (tijdelijk) overnemen van zorgtaken om daarmee jeugdige-ouders/opvoeders-school te ontlasten en zo uithuisplaatsing te voorkomen. Deze ondersteuning kan: - Thuis bij de jeugdige, al dan niet als begeleid zelfstandig wonen, en/of op school/locatie worden geboden. - Op zowel individueel als in groepsverband worden geboden. - Op meerdere niveaus worden aangeboden: licht, midden of zwaar. Specialistische ambulante ondersteuning aan jeugdige-gezin-school voor jeugdigen met meervoudige opgroei- en opvoedproblematiek als gevolg van psychosociale problematiek, en/of verslavingsproblematiek en/of (ernstig vermoeden van) psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking. De ondersteuning is voor zowel jeugdige als ouders/opvoeders en is gericht op het oplossen, verminderen of voorkomen van verergering dan wel het omgaan met de gevolgen van de problemen. De ondersteuning kan thuis bij de Jeugdige, al dan niet als begeleid zelfstandig wonen, en op school/locatie worden geboden. De ondersteuning kan zowel individueel als in groepsverband worden geboden. Kortdurend verblijf betreft het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week. Het kortdurende verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Het gaat om jeugdigen waarbij sprake is van meervoudige opgroei- en opvoedproblematiek als gevolg van psychosociale problematiek, en/of verslavingsproblematiek en/of (ernstig vermoeden van) psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking waardoor de jeugdige bovengebruikelijke zorg nodig heeft en niet zonder ondersteuning in de maatschappij kan functioneren. Het kan hierbij gaan om zowel geplande etmalen als ongepland verblijf bij het plotseling wegvallen van
Persoonlijke verzorging
SAVE drang
een mantelzorger, waarbij er binnen het eigen netwerk van de jeugdige geen oplossing geboden kan worden door ondersteuning van de mantelzorger en/of het eigen netwerk of ter ontlasting van de ouders of mantelzorger. Persoonlijke verzorging betreft de ondersteuning aan de jeugdige bij algemene dagelijkse levensverrichtingen en zelfverzorging wanneer zij daar zelf niet of onvoldoende toe in staat zijn. Persoonlijke verzorging omvat: - Reguliere activiteiten in het kader van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (wassen, aankleden, toiletbezoek); - Reguliere activiteiten in het kader van zelfverzorging zoals de verzorging van haren, mond/gebit, prothesen, het aanreiken of toedienen van medicijnen, het inbrengen van sondes of katheters; - Advies, instructie en voorlichting aan de Jeugdigen en diens ouders/verzorgers over persoonlijke verzorging, waaronder hulp bij medicijngebruik en aanleren van de jeugdige van het (deels) zelf uitvoeren van de activiteiten. Begeleiding van gezinnen door medewerkers van SAVE (Samen Veilig, de gecertificeerde instelling in Flevoland voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) zodat de gezinnen jeugdhulp aanvaarden en onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming kan worden voorkomen. SAVE sluit aan bij de al bestaande zorg en neemt niet over. Zodra de veiligheid weer in orde is, treedt SAVE terug en kan het gezin samen met hun netwerk en eventueel lokale hulp weer verder. Het inzetten van SAVE drang moet leiden tot een daling van de heraanmeldingen, ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Daar waar toch een uithuisplaatsing nodig is, wordt dit vaker binnen het sociale netwerk van de gezinnen gedaan.
REGIONAAL Residentiële jeugdhulp
Pleegzorg
Gesloten jeugdhulp (Jeugdzorg Plus) (alleen via SAVE en rechterlijke uitspraak)
99
Residentiële jeugdhulp biedt een jeugdige verblijf met een passend pedagogische klimaat in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Residentiele jeugdhulp dient ter vervanging van de gezinssituatie en wordt ingezet als de oorspronkelijke leefsituatie niet meer acceptabel is of intensieve jeugdhulp aan de Jeugdige verblijf noodzakelijk maakt. Residentiële jeugdhulp is bedoeld voor alle jeugdigen met meervoudige opgroei- en opvoedproblematiek als gevolg van psychosociale problematiek, en/of verslavingsproblematiek en/of (ernstig vermoeden van) psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking die (tijdelijk) niet meer thuis kunnen wonen. Verschillende soorten residentiële jeugdhulp zijn behandeling, specialistische behandeling, 3-milieu’s behandeling, zelfstandigheidtraining, gezinshuizen en moeder- en kindgroepen. Pleegzorg is een vorm van jeugdhulp voor jeugdigen die thuis niet veilig zijn en/of waar jeugdhulp thuis niet mogelijk of onvoldoende is. De voorkeur gaat uit naar het plaatsen van jeugdigen dichtbij huis, bij familie of bekenden van het gezin (netwerkpleegzorg). Als dat niet mogelijk is heeft de pleegzorgaanbieder een diversiteit aan zogeheten bestandsgezinnen. Bij noodsituaties kan direct pleegzorg worden ingezet (crisispleegzorg). Gesloten jeugdhulp kan worden ingezet wanneer jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblematiek als gevolg van psychosociale problematiek, en/of verslavingsproblematiek en/of (ernstig vermoeden van) psychische stoornis en/of een verstandelijke beperking. Deze problematiek belemmert de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid. Gesloten verblijf is noodzakelijk om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Gesloten jeugdhulp wordt aangeboden in een gesloten instelling en is daarmee altijd intramurale jeugdhulp. Gedurende de machtiging kan gekozen worden de intramurale hulp af te wisselen met specialistische ambulante ondersteuning.
Jeugd Geestelijke Gezondheidszorg (Jeugd-GGZ)
- Generalistische Basis GGZ Generalistische Basis GGZ betreft GGZ-hulp voor jeugdigen met een lichte tot matige GGZ-hulpvraag waarbij er sprake is van (een ernstig vermoeden van) een 51 DSM benoemde stoornis. - Specialistische GGZ De Specialistische GGZ betreft GGZ-hulp voor Jeugdigen met een hoge mate van complexiteit van behandeling en een gediagnosticeerde (of een ernstig vermoeden van een) DSM benoemde stoornis, waarbij een zwaar beroep op specialistische kennis vereist is (inclusief productgroep crisis). Dyslexiezorg Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) is een ernstig dyslectisch probleem met lezen (via jeugdteam onderwijs, en spellen waarbij de jeugdige geen comorbide stoornis heeft (GGZ, beperking of passend onderwijs, huisarts, andere taal- of leesstoornis). Gemeenten kunnen hulp bij dyslexie aan jeugdigen op jeugdarts of medisch specialist) twee niveaus aanbieden: - Via de schoolbegeleidingsdiensten, - Als er sprake is van dyslexie met een medische oorzaak (een stoornis) kan gekozen worden voor een specialistische behandeling. Jeugdhulp binnen het rechterlijk kader en jeugdhulp die daarmee samenhangt De toegang tot jeugdreclassering en jeugdbescherming vindt plaats via de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming doet onderzoek om tot een goede beslissing te komen en na het onderzoek adviseert zij, wanneer nodig, de kinderrechter om (Voorlopig) Onder Toezichtstelling ((V)OTS) toe te kennen. Onderzoek kan bij de Raad aangevraagd worden door Veilig Thuis en door de medewerker Samen Veilig (incl. drang/vrijwillig kader). Veilig thuis Flevoland (AdviesHet AMHK is voor iedereen toegankelijk die zich zorgen maakt om een jeugdige. Er en Meldpunt Huiselijk Geweld is geen verwijzing van een gemandateerde professional nodig om toegang te krijgen en Kindermishandeling (AMHK)) tot Veilig Thuis. Professionals staat het vrij om jeugdigen te attenderen op het Veilig Thuis en te adviseren zich daar te melden voor verdere zorg en/of ondersteuning. Taken Veilig Thuis: - Het verstrekken van advies en zo nodig het bieden van ondersteuning aan degene die een vermoeden heeft van huiselijk geweld of kindermishandeling met betrekking tot de stappen die in verband daarmee kunnen worden ondernomen; - Het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling; - Het naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan te onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is; - Het - indien noodzakelijk - inschakelen van passende hulpverlening; - Het zo nodig in kennis stellen van de politie of de Raad voor de Kinderbescherming. Indien een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt ingediend, wordt het college van burgemeester en wethouders daarvan in kennis gesteld; - Het terug rapporteren aan de melder van datgene wat met de melding is gebeurd. Jeugdbescherming Jeugdbescherming omvat de uitvoering van een door de rechter opgelegde (alleen via rechterlijke kinderbeschermingsmaatregel, zoals een ondertoezichtstelling (al dan niet met machtiging, uitvoering door uithuisplaatsing) of een voogdijmaatregel (bij beëindiging van het ouderlijk gezag). Samen Veilig Flevoland) Jeugdreclassering Jeugdreclassering omvat toezicht en begeleiding, als onderdeel van de door de (alleen via rechterlijke rechter opgelegde voorwaarden bij schorsing van een voorlopige hechtenis (als een machtiging, uitvoering door jongere of jongvolwassene nog niet veroordeeld is) of bij een voorwaardelijke Samen Veilig Flevoland) veroordeling. De jeugdreclassering kan jongeren tevens vrijwillige begeleiding bieden in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming.
51
DSM ( Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is het classificatiesysteem dat door de meeste hulpverleningsinstellingen gebruikt wordt om vast te stellen of sprake is van een psychiatrische stoornis.
100
LANDELIJK De VNG heeft met aanbieders van specialistische voorzieningen voor Jeugdhulp landelijke inkoopafspraken gemaakt op basis van de volgende criteria: i. kleine aantallen per gemeente, ii. landelijk werkingsgebied, iii. specialistisch karakter. Professionals hebben de mogelijkheid om cliënten door te verwijzen naar aanbieders die een contract (raamovereenkomst) hebben met de VNG. JeugdzorgPlus (gesloten - JeugdzorgPlus voor jongeren onder 12 jaar jeugdzorg) landelijk - Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie - Gesloten opname van tienermoeders tijdens zwangerschap of met pasgeboren kind Jeugd-GGZ landelijk - Eetstoornissen - Autisme - Persoonlijkheidsstoornissen - GGZ voor doven en slechthorenden - Psychotrauma Expertise en behandelcentrum op terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties onder 18 jaar, eergerelateerd geweld/loverboys en prostitutie Jeugd sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt (j-sglvg) Gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan (L)VB jeugd GGZ met bijkomende complexe problematiek. Forensische jeugdzorg: inzet van - Functional Family Therapy - FFT erkende gedragsinterventies - Multidimensional Treatment Foster Care – MTFC gericht op het verminderen van - Multidimensionele Familietherapie - MDFT de recidive bij schorsing - Multi Systeem Therapie - MST voorlopige hechtenis, - Ouderschap met Liefde en Grenzen voorwaardelijke veroordeling of gedragsmaatregel
101
Gemeente Almere SBC, Team Onderzoek & Statistiek Postbus 2500 1300 AE Almere Telefoon: 14036 E-mail:
[email protected] Website: www.almere.nl Maart 2016