Bachelor in het onderwijs: lager onderwijs Kattenberg 9 ● 9000 GENT : 09 234 80 00 ● Fax: 09 234 80 01
STAGEGIDS STAGE 1 DEEL 1 1. VISIE OP DE STAGE .................................................................................................................. 2 2. DOELEN VAN DE STAGE ........................................................................................................... 2 3. PLANNING ........................................................................................................................... 2-3 4. PROGRAMMA...................................................................................................................... 4-7 5. STAGEMAP ............................................................................................................................. 8 6. BEGELEIDINGSSCHRIFT ............................................................................................................ 8 7. BEGELEIDING ....................................................................................................................... 8-9 8. BEOORDELING DOOR STAGEBEGELEIDER ............................................................................ 9-10 9. STAGEREGLEMENT ........................................................................................................... 10-11 10. VRAGEN OF PROBLEMEN .................................................................................................... 11
DEEL 2 Werkdocumenten ............................................................................................................. 11 – 25
Stagegids stage 1, 2011 - 2012
1
1. VISIE OP DE STAGE Voor de student1 is de stage een leerkans om actief verantwoordelijkheid op te nemen en mee vorm te geven aan zijn stageprogramma. Dit betekent dat de student er mee moet voor zorgen dat elke stagedag een zinvolle en leerrijke dag is die hij ten volle benut om een goed (beginnend) leraar te worden. De student zorgt ervoor dat hij zijn werkpunten aanpakt. Hiervoor moet de student zich goed informeren, goede afspraken maken met alle betrokkenen, reflecteren en bijsturen. Reflectie is de kern van het aansturen van zijn eigen leerproces. Daarnaast zal hij gebruikmaken van andere, binnen de opleiding verworven, didactische en pedagogische inzichten om zijn leerproces aan te sturen. Om de doelen te realiseren stelt de student voor de start van de stageperiode een programma samen. Dit gebeurt in overleg met de opleiding en de stageschool. De student zal bij het opmaken van zijn programma rekening houden met de verwachte competenties, de voorgeschreven opdrachten, de suggesties opgesteld door de docenten en het aanbod van de klasmentor. 2. DOELEN VAN DE STAGE Tijdens stage 1 gaat de meeste aandacht naar: het zelfstandig functioneren binnen de beroepscontext: werken met leerlingen. de basiscompetenties: We baseren ons op de decretale tekst: ‘Basiscompetenties voor de leraar lager onderwijs’ (27.10.2007). Voor het overzicht van de verwachte competenties van stage 1 en de vertaling ervan in gedragsindicatoren (= concrete, observeerbare voorbeelden van gedragingen) verwijzen we naar het ‘synthesedocument stagebegeleiding -klasmentor STAGE 1’. 3. PLANNING Zie kalender op de volgende pagina LVB = lesvoorbereidingen Observatie: 27/02/2012 Stageperiode maart: 4 dagen in de periode van 19/03/2012 tot en met 23/03/2012 Stageperiode mei: 5 dagen in de periode van 02/05/2012 tot en met 10/05/2012
1
Ten behoeve van de leesbaarheid gebruiken we het woord ‘student’ om te verwijzen naar zowel student (hij) als studente (zij).
Stagegids stage 1, 2011 - 2012
2
februari 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
6 Semesterperiode Semesterperiode Semesterperiode Semesterperiode Semesterperiode 7
13 14 15 16 17 18 19
12
10
11 VM: LVB indienen en evt. observeren en/of participeren
13 14 15 NM: bijeenkomst klasmentoren
8
20
16 17 18 19
NM: LVB ophalen en bespreken en evt. observeren en/of participeren 12
20
21 22 23
maart 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
21 22 NM: Intake met stagebegeleider
april 14 Paasperiode Paasperiode Paasperiode Paasperiode Paasperiode 15 Paasperiode Paasperiode Paasperiode
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
12
Paasperiode
12
13 14 15
Paasperiode
13 14 15
23
Stageperiode mei evaluatiegesprek met klasmentor
20
17 18 19
Hemelvaart Brugdag
20
21
21 22
NM: LVB indienen en evt. observeren en/of participeren 17
21 22
23
23
24 25 26
24 25 26
9
27
OBSERVATIE
27
27
28 29 30 31
28 29 30
Stagegids stage 1, 2011 - 2012
19
17 18 19
24 25 26
28 29
Stageperiode mei: 5 dagen (02/05 – 10/05)
16
24 25 26
13
16
Dag van de arbeid
16
20 Stageperiode maart: 4 dagen (19/03 – 23/03)
mei
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
NM: LVB ophalen en bespreken en evt. observeren en/of participeren 18 Brugdag
27 28 29 30 31
Pinkstermaandag
3
4. PROGRAMMA Het programma is een middel om te bewijzen dat de student een aantal competenties verworven heeft. Het programma wordt samengesteld in overleg met de klasmentor. Het programma bestaat uit: participatieopdrachten (meedoen met de mentor) om de verschillende aspecten van het beroep te verkennen (zie 4.1), overzicht van de lessen (zie 4.2), vaardigheden, eventueel te integreren in de eigen lessen (zie 4.3). video-opdracht als begeleidingstool (zie 4.4), afhankelijk van de didactische vakken waarvoor de student is ingeschreven, kan het zijn dat hij nog een aantal andere taken moet uitvoeren. De student moet de klasmentor daarover informeren. Zo heeft een student die is ingeschreven voor ‘Didactische Thema’s 2’, ook een taak rond klashouden.
4.1 Suggesties voor PARTICIPATIEOPDRACHTEN (geen verplichte opdrachten) Naast de verplichte opdrachten kan de student, in samenspraak met zijn klasmentor en stagebegeleider, mee invulling geven aan zijn stageprogramma. Zo kan hij bijvoorbeeld bij bepaalde activiteiten mee doen en helpen met de klasmentor (= participeren). Hieronder geven we enkele suggesties. Na overleg met zijn klasmentor: loopt de student rond in de klas of in een andere onderwijsruimte wanneer de leerlingen zelfstandig werken. begeleidt de student een groepje kinderen tijdens individueel of groepswerk. Dit kan in alle leergebieden. begeleidt de student kinderen naar een andere ruimte. helpt de student bij de invulling van een muzische activiteit. helpt de student bij de herschikking van het klaslokaal. neemt de student actief deel aan een klasoverschrijdende activiteit. helpt de student bij het maken van leermateriaal. loopt de student tijdens de pauze met de klasmentor mee op de speelplaats. verbetert de student een taak van de leerlingen (via een correctiesleutel). begeleidt de student een sportactiviteit tijdens de middagpauze. gaat de student met de stageklas mee naar het zwembad, het bos, het museum… en participeert hij. neemt de student een deel van de taak van de klasmentor over in de eetruimte en pas je de afspraken toe. helpt de student de klasmentor bij de voorbereiding van een programma van een sportdag, een schoolfeest… participeert de student actief tijdens de nabespreking met de klasmentor/stagebegeleider. … 4.2 Overzicht van de LESSEN Verdeling van het stageprogramma: stageperiode maart: 8 lessen - stageperiode mei: 12 lessen. Wanneer de student het minimum aantal lessen per leergebied optelt, komt hij aan 14 lessen. Hij moet dus nog 6 lessen naar keuze toevoegen uit onderstaande tabel. Voorbeeld: 3 lessen schrift, 5 lessen Nederlands, 4 lessen wiskunde, 2 lessen bewegingsopvoeding, 2 lessen godsdienst, 3 lessen muzische vorming, 1 les wereldoriëntatie.
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
4
Betekenis van code X in de tabel de student heeft de didactiek gezien en kan de activiteit in deze stageweek realiseren. Lessen
maart
Schrift
mei
Toelichting
minimum 1 de
aanvankelijk schrijven (2de lj.) X de
X
De student die stage loopt in het 2 lj, geeft een les aanvankelijk schrijven (aanleren van een nieuwe hoofdletter, los en in verbinding).
X
Een student die in het 3 of 4 lj. staat, geeft een les voortgezet schrijven. Hierbij ligt de klemtoon op een uitdagende, boeiende en creatieve schrijfopdracht met aandacht voor de communicatieve functie, het leesbaar schrijven en de vormgeving.
de
de
voortgezet schrijven (3 of 4 lj) X
Nederlands
minimum 4 -
boekpromotie/ leesbevordering
X
X -
luister- en/of spreekactiviteit
technisch en/of expressief lezen X
De student creëert een motiverende communicatieve context waarin de leerlingen worden gestimuleerd om bepaalde luister- en/of spreekvaardigheden te oefenen. In deze activiteit is er ook aandacht voor feedback en een terugblik op HOE er geluisterd en/of gesproken wordt.
-
In deze les wordt een beperkt aantal aandachtspunten rond technisch of expressief hardop lezen geoefend. Aan de hand van voorbeeldzinnen of woorden uit de tekst en met gerichte oefeningen bereiden de leerlingen zich voor en lezen ze (een fragment van) de tekst hardop voor. De tekstkeuze gebeurt in overleg met de klasmentor.
X -
begrijpend lezen
X
-
getallenkennis: natuurlijke getallen kommagetallen gehele getallen
In deze les zet de student leerlingen aan de slag met een tekst. Dit kan zowel fictie als non-fictie zijn. De bijbehorende opdrachten maken het begrijpend lezen van de tekst noodzakelijk. In de les heeft de student ook aandacht voor leesstrategieën, dit kan vóór het lezen, maar ook in een terugblikmoment. De tekstkeuze gebeurt in overleg met de klasmentor.
minimum 4 (geen herhalingsles, geen toepassingen) X
getallenkennis: breuken en percenten bewerkingen: + en – tot 100 maal- en deeltafels hoofdrekenen cijferen
In deze lesactiviteit staat een boek, een auteur of een specifiek genre kinderboeken/verhalen centraal. Er kan ook gewerkt worden rond boeken of lezen in het algemeen. De klemtoon ligt op motiveren: kinderen warm maken om het boek te lezen, een boek te lezen van die schrijver, een bepaald genre verder te verkennen.
X
Wiskunde
de
X
X
X
X
KEUZE van het lesonderwerp: - Enkel de domeinen getallenkennis en bewerkingen komen in aanmerking, dus geen meetkunde, metend rekenen of toepassingen. - De student leert het meest wanneer hij lessen geeft waarin nieuwe leerstof aangebracht of verder ingeoefend wordt. Het is moeilijk om een herhalingsles zinvol te realiseren. BESPREKEN van doelen en beginsituatie met klasmentor: - Bespreek de opbouw van de les en oplossingsmethodes aan de hand van een kopie van het werkblad. - Er wordt extra aandacht besteed aan het materiaalgebruik, de notatie, de verwoording en mogelijke foute redeneringen van de leerlingen.
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
5
Bewegingsopvoeding
minimum 1 -
spelles + maximaal participeren aan alle andere lessen bewegingsopvoeding
X
X
-
Godsdienst
Af te spreken met de leermeester lichamelijke opvoeding: een spelles van 50 min. geven. Opbouw spelles: opwarmingsspel, drie kernspelen, kalmeringsspel en voldoende variaties voorzien. De student geeft les in sportkledij!
minimum 1 -
Werken met een bijbelverhaal
X
Muzische vorming
Het bijbelverhaal wordt gekozen in overleg met de klasmentor. Inhoudelijk moeilijkere bijbelverhalen, zoals het pinksterverhaal of het verhaal van Hemelvaart, worden best niet gegeven.
-
Een deel van de studenten kreeg nog niet alle achtergrondinformatie over bijbelverhalen. Zij kunnen terecht bij de docent godsdienst en kunnen alvast uitleg over bijbelverhalen nalezen in de cursus godsdienst.
-
De student geeft de les muzische opvoeding, voorbereid op de hogeschool.
-
Het onderwerp moet toelaten om de fantasie van de leerlingen aan te wakkeren, om creatieve oplossingen te vinden, om te experimenteren met techniek en materiaal en om beeldaspecten te bespreken. In cursus DT2, deel 4, vinden studenten de nodige instructies hoe een les beeld op te bouwen. Studenten moeten zo veel mogelijk werken met materiaal dat in de klas aanwezig is ( bevragen bij observatie).
minimum 2
muzische opvoeding Binnen zelfgekozen muzisch domein: - Muzikale opvoeding of - Muzisch taalgebruik of - Dramatisch spel of - Bewegingsexpressie
X
beeldopvoeding
X
X
-
Wereldoriëntatie
minimum 1 -
Beperkte uitvoering van een belangstellingscentrum in de klas waarin een waarnemingsactiviteit centraal staat. Keuze uit: - Een plant - Een dier - Een erfgoedobject - Een landschap
X
-
Het onderwerp wordt gekozen in overleg met de klasmentor. De geleide waarneming en de verwerking van de waarneming staan centraal. De student moet zelf de waarnemingsactiviteit uitvoeren. Een waarneming buiten de klas mag enkel onder begeleiding van de klasmentor.
4.3: overzicht VAARDIGHEDEN Voor elke activiteit moet een voorbereiding opgesteld worden. Als de activiteit geïntegreerd wordt in een les die de student geeft, wordt de lesvoorbereiding opgenomen in de voorbereiding. Activiteit/vaardigheid
Toelichting
Vertellen en voorlezen
-
3 (waarvan min. 1 geïntegreerd en min. 1 vertellen)
Het vertellen of voorlezen van een verhaal kan geïntegreerd plaatsvinden (bv. in een les boekpromotie, godsdienst, wereldoriëntatie… maar ook als instap bij een les beeldopvoeding of …). In dit geval wordt het
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
6
voorlezen/vertellen mee opgenomen in de lesvoorbereiding.
Tussendoortjes 3 verschillende (waarvan min. 2 geïntegreerd in eigen les)
2 Digitaal vertelboek
1
-
Voorlezen en vertellen kan ook als tussendoortje. Dan wordt er een beknopte voorbereiding gemaakt met de fiche tussendoortje..
-
Keuze uit muzische tussendoortjes (beeld, bewegingsexpressie, drama, muziek, muzisch taalgebruik), talige tussendoortjes (Nederlands, meerdere talen waaronder Frans) en tussendoortjes beweging.
-
Een tussendoortje is een korte activiteit van 5 à 10 min. maximum. Het bevordert de sfeer in de klas en/of de concentratie van de leerlingen.
-
De student zorgt voor een korte en krachtige start, hij laat de leerlingen zo snel mogelijk actief meedoen en denk aan een vlotte en rustige afronding.
-
Bewegingstussendoortje: oefeningen met het oog op rugscholing.
-
Deze tussendoortjes duren maximum 5 minuten.
-
Hiervoor hoeft de student geen voorbereiding te maken.
-
De student brengt zijn digitaal vertelboek mee op cd-rom of dvd, zodat het kan afgespeeld worden op een computer.
-
De leerlingen kunnen door te klikken het verhaal beluisteren (ingesproken door de student zelf) en prenten erbij zien.
-
Deze activiteit wordt door de student aangeboden in het kader van hoekenwerk, een les boekpromotie, tijdens een pauze… Niet alle leerlingen krijgen het vertelboek tegelijk te zien. De student voorziet een gepaste organisatie.
4.4: VIDEO-OPNAMES ALS BEGELEIDINGSTOOL Doel van deze opdracht is de competenties bij de student duidelijker zichtbaar maken door zichzelf te filmen. Bij de student is er sprake van het ‘spiegeleffect’, de confrontatie met zichzelf, door het bekijken van het gefilmde videomateriaal. Maar het leereffect zal des te groter zijn als deze beeldfragmenten nadien via begeleidingsen feedbackgesprekken met klasmentor en stagebegeleider duidelijker geplaatst en geduid worden binnen het referentiekader van de basiscompetenties. Opdrachten De student vraagt toestemming aan de school om zichzelf te filmen tijdens het lesgeven. Mits toestemming filmt de student zichzelf meermaals tijdens het lesgeven. Dit gebeurt discreet en vanuit vast camerastandpunt en brengt vooral de leerkracht in beeld. De student gebruikt dit filmmateriaal om zichzelf bij te sturen en waar haalbaar en relevant ook te bespreken met mentor en stagebegeleider. Op het einde van de stage selecteert de student het beste fragment. Dit fragment wordt geüploaded als verborgen filmbestand volgens de gestelde procedure. De student registreert het fragment via het online formulier. Bijkomende info De context en de opdrachten worden beschreven in de bijhorende website. De student stuurt de weblink door naar de directie en de klasmentor. Website http://www.arteveldehogeschool.be/olo/ict/VIDEOinSTAGE1web/index.htm
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
7
5. STAGEMAP Deel 1: Administratie Identificatiegegevens en weekroosters. Informatie Hier stop je informatie in verband met de kennismaking met de stageschool (enkel betekenisvolle informatie omtrent de kenmerken van de schoolpopulatie, het schoolreglement, het aantal klassen, de namenlijst van leerlingen van de stageklas…); hier komt ook de algemene beginsituatieanalyse, die tijdens de stage wordt aangevuld met observatiegegevens. Alle voorbereidingen van activiteiten/lessen, ook de herwerkte versie. Elke voorbereiding bevat volgende onderdelen: Definitieve versie van de lesvoorbereiding. Na het realiseren van de les vul je met de hand achteraan de ‘evaluatie van het didactisch handelen’ in. Bordplan (met de hand geschreven) Bijlagen (ingevuld werkblad, verhaal, de kopie van de handleiding, …) Eventueel de eerste versie van de lesvoorbereiding(en) samen met de feedback van de klasmentor, de docent, de stagebegeleider, … Deel 2: Overzicht realisering programma: hierin duidt de student aan wanneer hij welke les realiseerde. Begeleidingsschrift klasmentor. Begeleidingsfiche(s) stagebegeleider. Na stageweek 1 (maart): het ‘synthesedocument stagebegeleiding – klasmentor stage 1’, ingevuld bij de rubriek ‘maart’. Na stageweek 2 (mei): het ‘synthesedocument stagebegeleiding – klasmentor stage 1’ ingevuld bij de rubriek ‘mei’ en op het einde. Zelfevaluatie: na de laatste stagedag maakt de student op basis van zijn ervaringen en de gekregen feedback een zelfevaluatie. 6. BEGELEIDINGSSCHRIFT Elke morgen geeft de student zijn begeleidingsschrift af aan de klasmentor zodat hij/zij tips en commentaren kan noteren. Het begeleidingsschrift wordt o.a. gebruikt voor het begeleidingsgesprek met de klasmentor en/of stagebegeleider. 7. BEGELEIDING Begeleiding vanuit de stageschool Vanuit de stageschool wordt de student begeleid door de klasmentor en (eventueel) door de schoolmentor. Aan de klasmentor vragen we om: De student leerkansen te bieden door: hem de kans te bieden om zijn programma te realiseren; hem taken te laten uitvoeren die contextgebonden zijn. De student te begeleiden door: hem te helpen bij de samenstelling van zijn programma; hem te helpen bij het inhoudelijk invullen van zijn lessenrooster; hem te informeren over de lessen die hij zal geven; de voorbereidingen van de student vooraf na te lezen en te voorzien van tips. Om een effectieve begeleiding mogelijk te maken, is het zinvol dat de student vooraf met de klasmentor een gesprek heeft over zijn werkpunten. De student probeert ook zicht te krijgen op de verwachtingen van de klasmentor. Komen tot duidelijke wederzijdse afspraken, is hier van belang. De student gebruikt dit gesprek ook om zicht te krijgen op de leerkansen die hij in deze klas en op deze school krijgt. Stagegids stage 1, 2011 – 2012
8
De student feedback te geven door: met de student terug te blikken na een stagedag; commentaar en tips te noteren in zijn begeleidingsschrift; op het einde van de stage een evaluatiegesprek te houden met de student; na beide stageperiodes het ‘synthesedocument stagebegeleiding – klasmentor stage 1’ in te vullen. Aan de schoolmentor vragen we om: de student wegwijs te maken in de schoolcontext; te bemiddelen bij eventuele problemen. Begeleiding vanuit de opleiding Elke student heeft een stagebegeleider. De stagebegeleider informeert de student over het concept van de stage en maakt afspraken. De stagebegeleider begeleidt de student bij het opstellen van zijn stageprogramma en bij het maken van voorbereidingen. De stagebegeleider staat in voor de leerbegeleiding van de student. Hierin staan de persoonlijke ervaring, de ontwikkeling en de leerstijl van de student centraal. Het doel van deze leerbegeleiding is om de student te leren reflecteren over zijn handelen en over de uitoefening van het beroep van leraar op microniveau. In het kader van de begeleiding, kan er gebruikt gemaakt worden van kleinschalige video-opnames – uiteraard mits toestemming van de directie. Deze fragmenten worden enkel intern, binnen de context van de begeleiding van de student, gebruikt. Nabesprekingen door de stagebegeleider van geobserveerde lessen en de schriftelijke neerslag hiervan, hebben een hoofdzakelijk begeleidend karakter, evenals de besprekingen en het syntheseverslag van de klasmentor. De stagebegeleider geeft regelmatig een stand van zaken en evalueert in samenspraak met de klasmentor en schoolmentor de stage van de student. 8. BEOORDELING DOOR STAGEBEGELEIDER Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een beoordeling: Het programma is gerealiseerd, De stagemap is samengesteld volgens de richtlijnen en is op de afgesproken datum ingediend. Bronnen die in aanmerking komen voor een beoordeling: De stagemap, Het synthesedocument stagebegeleiding - klasmentor(en) stage 1, Gesprekken met de student, schoolmentor, klasmentor(en) en de directie van de stageschool, Beheersingsniveau van competenties: zie synthesedocument stagebegeleiding - klasmentor stage 1. Welke functionele gehelen komen in aanmerking? Voor stage 1 worden volgende functionele gehelen (FG) beoordeeld: 1, 2, 3, 4, taal en attitudes. Deze FG zijn opgedeeld in decretaal omschreven basiscompetenties. In de opleiding hebben we deze basiscompetenties verder vertaald in concrete gedragingen. Een overzicht daarvan vindt de student in het synthesedocument van de klasmentor of digitaal op Dileahs. Beoordelingsnormen per functioneel geheel Voor elk FG krijgt de student van de stagebegeleider een ++ (zeer goed), + (goed/voldoende), (onvoldoende) of - - (strikt onvoldoende). De onderliggende competenties verduidelijken welk gedrag we per FG verwachten. Hetzelfde doet de stagebegeleider voor taal en attitudes. Het is mogelijk dat de student nog niet alle onderliggende competenties verworven heeft. Dan kan hij toch nog een + halen voor een FG. Er is dus enige compensatie mogelijk.
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
9
Quoteringsnormen voor de totaalbeoordeling De beoordeling per FG wordt omgezet in een quotering voor stage. In de regel gelden onderstaande normen. De stagebegeleider kan daar van afwijken indien hij van oordeel is dat, door het volgen van onderstaande normen, de quotering niet de juiste weergave zou zijn van het totaalbeeld dat hij heeft van de stage. FUNCTIONELE GEHELEN Alle FG die in aanmerking komen en taal en attitudes De meerderheid van de FG die in aanmerking komen en taal en attitudes Alle FG en taal en attitudes Een FG of taal of attitudes Twee van de FG of taal of attitudes Een van de FG of taal of attitudes Meer dan twee FG of taal of attitudes Meer dan een FG of taal of attitudes
Score ++ ++ + ---
Quotering 16 of meer 13, 14 of 15 10*, 11 of 12 9 8 7 of minder
10*: Bij wijze van uitzondering kan een student met één tekort op een FG toch 10 krijgen, maar dan mag dit geen tekort zijn voor FG1 of voor attitudes. De stagebegeleider argumenteert dan in het stagerapport waarom de student, ondanks het ene tekort, toch 10 krijgt. 9. STAGEREGLEMENT Algemene richtlijnen in verband met de stage De stagegids wordt toegelicht en afgegeven aan de klasmentor. Voorbereidingen van lessen/activiteiten worden (ten laatste) op de geplande indienmomenten aan de klasmentor afgegeven. Mits toelating van de directie van de school zal de student de pedagogische studiedag(en), gepland tijdens de stageperiode, bijwonen. De pedagogische studiedag is een extra activiteit. De student is op de geplande data permanent aanwezig op de stageschool. Hij zal kennismaken met de werking van de lagere school, observatie- en stageopdrachten uitvoeren, assisteren en de voorbereide lessen/activiteiten realiseren. De student is aanwezig op de stageschool zolang de mentor dat nodig acht, maar minstens een kwartier voor en na de bel. De student is een behulpzame en bescheiden gast in de stageschool. De student geeft blijk van een enthousiaste, bezielende houding. Hij toont een kritische houding ten aanzien van zijn eigen inbreng. Hij is ontvankelijk voor opmerkingen en begeleiding. Hij toont engagement en werkt conform de afspraken vermeld in o.a. de stagegids. Op de stageschool is er tussen de student en iemand van het personeel geen verwantschap.
Richtlijnen in verband met de lesrealisatie Een les/activiteit die onvoldoende werd voorbereid en/of niet werd verbeterd, wordt niet gegeven. Dit geldt ook voor de onvoldoende herwerkte voorbereidingen. Deze beslissing wordt genomen door de klasmentor of de stagebegeleider. Als de lessen van de student niet kunnen plaatsvinden, observeert hij of neemt hij deel aan de activiteit die in de plaats komt. Niet gegeven lessen worden ingehaald en de planning wordt in samenspraak met de stagebegeleider opgemaakt. De student vraagt aan de klasmentor de toelating om didactisch materiaal te gebruiken. Ontleende materialen en boeken worden zo snel mogelijk terug gebracht. Dit geldt ook voor gecorrigeerde schriften en werkbladen. De stagegids en de stagemap liggen tijdens de les altijd achteraan de klas en worden ter inzage aangeboden aan de klasmentor en de stagebegeleider. Tijdens het lesgeven houdt de student rekening met feedback en aanvullingen op de lesvoorbereiding. Daarom moet de oorspronkelijke lesvoorbereiding samen met de herwerkte in de stagemap zitten. De lessen worden het liefst afgewerkt, maar zijn in elk geval altijd zinvol afgerond (de begonnen activiteit beëindigen, materiaal en schriften wegbergen…). De student dient zich voor de nabespreking van de lessen te schikken naar de mogelijkheden van de klasmentor en de stagebegeleider. Stagegids stage 1, 2011 – 2012
10
Afwezigheid op de stagedagen Een afwezigheid op een stagedag wordt onmiddellijk gemeld aan de klasmentor en de stagebegeleider. Afwezigheid op een stagedag wegens ziekte wordt steeds gewettigd door een doktersattest dat afgegeven wordt aan de balie. Elke gewettigde afwezigheid tijdens een stagedag kan aanleiding geven tot het opleggen van een aanvullende of vervangende stagedag door de opleidingsdirecteur en bij delegatie door de stagecoördinator in overleg met de stagebegeleider (aanvulling bij art. 51).
Sanctie van afwezigheden – onvoldoende prestatie Enkel een gegronde reden kan een afwezigheid rechtvaardigen. Alle ongewettigde afwezigheden en het niet respecteren van afspraken en richtlijnen kunnen aanleiding geven tot een specifiek remediëringstraject. Als studenten beoordelingstaken niet maken, sanctioneert de docent die de taak heeft opgegeven. Het ontbreken van zin voor verantwoordelijkheid en het niet naleven van de leefregels op de stageschool kunnen aanleiding geven tot het stopzetten van de stage. De onderwijsregeling omschrijft onder de bepalingen in verband met de onderwijsactiviteiten de ‘gewettigde afwezigheden’, de ‘sanctie van afwezigheden – onvoldoende prestatie’ en ‘sancties’ (zie Studiecontract 2011 - 2012 Deel 1. Onderwijsregeling; 4. Bepalingen i.v.m. onderwijsactiviteiten art. 49; Deel 4. Orde en tuchtregeling art.140 Ordemaatregelen en tuchtsancties).
Inhalen van de afwezigheid tijdens de stage Korte gewettigde afwezigheid tijdens de stage (een dag) De student plant in overleg met de klasmentor de momenten waarop een beperkt inhaalprogramma wordt gerealiseerd. Liefst binnen de geplande stage (inhaaldag). Indien een beperkt stageprogramma niet gerealiseerd kan worden op de inhaaldag zal de student dit bespreken met zijn stagebegeleider en zijn klasmentor. De student informeert onmiddellijk de stagebegeleider over de wijzigingen. Een inhaaldag kan ook gepland worden in een volgende stageweek. Langdurige gewettigde afwezigheid tijdens de stage (vanaf twee dagen) De student plant in overleg met de klasmentor en de stagebegeleider de periode waarin het stageprogramma wordt gerealiseerd. De student haalt de stage zo vlug mogelijk in. De student dient ten minste drie lesdagen vóór de start van zijn stage zijn stagerooster in bij de stagebegeleider. De student voert zijn stageprogramma uit vóór de examenperiode.
Niet realiseren van het programma Onvoldoende prestaties kunnen aanleiding geven tot een specifiek begeleidingstraject. Een aangepast traject van een aanvullende of vervangende stageperiode zal toegewezen worden door de opleidingsdirecteur en bij delegatie door de stagecoördinator in overleg met de stagebegeleider.
10.VRAGEN OF PROBLEMEN Bij vragen of problemen kan de stageschool contact opnemen met de stagebegeleider of de stagecoördinator Veerle Amelinckx ( 09 234 81 21 –
[email protected]).
DEEL 2 WERKDOCUMENTEN Basisverwachtingen bij het voorbereiden van lessen en activiteiten Beginsituatie onderzoeken De ‘leidraad lesvoorbereiding opmaken’ vind je terug op de website: De weg er naar toe op een rijtje: Surf naar www.arteveldehogeschool.be >> bedrijf of organisatie >> Informatie voor partnerorganisaties van de opleidingen Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs en Bachelor in het onderwijs: lager onderwijs vind je hier >> leidraad lesvoorbereiding opmaken Specifieke aandachtspunten Burgerlijke aansprakelijkheid van de student
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
11
BASISVERWACHTINGEN BIJ HET VOORBEREIDEN VAN LESSEN EN ACTIVITEITEN BEGINSITUATIE ONDERZOEKEN 1. Algemene beginsituatieanalyse Bij aanvang van stage 1 kan de student, voor het uitwerken van de algemene beginsituatieanalyse, gebruikmaken van de leidraad op de volgende pagina’s, in verband met het lokaal, de klassfeer, het klasklimaat, de klasmentor, en de stagelessen en –activiteiten. De student moet hier geen verslag van maken. Hij kan persoonlijke notities opnemen in de stagemap. INFORMATIE IN VERBAND MET HET KLASLOKAAL Aandachtspunten De student bekijkt de mogelijkheden van de klasinrichting. Zijn de stoelen en tafels verplaatsbaar? Is er een tapijt? Zijn er kussens? Kunnen de kinderen zich nog verplaatsen in de klas? Hij bekijkt de mogelijkheden van het bord (de borden). Indien er werkhoeken zijn, welke activiteiten vinden er plaats? Welke informatie merkt de student allemaal op de klaswand? Hij let op de verhouding decoratie /informatie/referentiegegevens. Zijn deze gegevens tijdelijk of permanent? Zijn ze accuraat of zijn het ‘restanten’ van vorige lessen (jaren)? Zijn er informatiebronnen (naslagwerken, leesboeken, computers) ter beschikking? Zijn de informatiebronnen toegankelijk voor de kinderen of alleen via de leraar? … INFORMATIE OVER DE KLASGROEP Aandachtspunten Waarvoor hebben de kinderen belangstelling? Welke elementen uit de leefwereld herkent de student (bv. thuiscultuur, actualiteit…)? Zijn de kinderen gewoon om spontaan, actief te reageren? Zijn ze nieuwsgierig en uitgedaagd? De student let ook op de omgang tussen de kinderen onderling (in de klas)… INFORMATIE OVER HET KLASHOUDEN VAN DE LERAAR Aandachtspunten Wat zijn de klasgewoonten: dagopening, dagsluiting, lesovergangen, zinvol bezig zijn na de oefenfase, afspraken in verband met het verlaten van de klas, drankbedeling… Hoe tracht de klasmentor de aandacht gaande te houden?… INFORMATIE OVER DE LESSEN EN DE WERKWIJZE VAN DE LERAAR Aandachtspunten Algemene informatie: per leergebied ° Welke schriften/boeken/methode worden gebruikt? ° Welk materiaal wordt gebruikt? Specifiek voor elke les afzonderlijk ° Waaruit bestaat de voorkennis? ° Welke methodiek mag je toepassen? ° Verwacht de klasmentor dat je zelf oefenbladen opstelt?…
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
12
2. ORIENTATIE OP VAKKEN Het tijdstip waarop de student observeert en de klasmentor bevraagt is afhankelijk van het moment waarop de vakdidactiek wordt behandeld. De vaklectoren zullen de opdrachten nader toelichten en meedelen wanneer de opdrachten worden uitgevoerd. SCHRIFT
Aanvankelijk schrijven (tweede leerjaar)
o o o o o o o o
Welk is het normschrift (zie letterkaart van de klas)?
o o
Zie aanvankelijk schrijven.
Wordt er gedifferentieerd? Op welke wijze wordt er geremedieerd? Welke hulpmiddelen gebruikt de klasmentor? Bekijk het normschrift van de kinderen en inventariseer de problemen. Wat is kenmerkend voor het meubilair? Wat kan je vertellen over de schrijfhouding?
Welke verwante letters zijn er reeds gekend ? Voortgezet schrijven Hoe staat de klasmentor tegenover het voortgezet schrijven? Vergelijk met de uitgangspunten van het leerplan van schrift.
NEDERLANDS
Overkoepelende vaardigheden vertellen en voorlezen
o
Vertelt de klasmentor vaak of wordt er vaker voorgelezen? Wat wordt verteld/voor-gelezen? Wanneer? Denk ook aan (korte) vertel- en voorleesmomenten in andere lessen.
o o o o o o
Welke zijn de reacties van de kinderen?
o o
Is er een boekenhoek? Een klasbibliotheek? Een schoolbibliotheek?
o
Is er een aankoopbeleid wat boeken betreft of is er een systeem waardoor er toch veel boeken in de klas aanwezig zijn (b.v. via oudercomité, jarige schenkt een boek aan de klas, wisselcollectie openbare bibliotheek…)?
o
De boeken: hoeveel, soorten, variatie, niveau, presentatie, uitleensysteem, ordenings-systeem, open of gesloten kast…?
o o o
Wordt er regelmatig een activiteit rond leesbevordering georganiseerd?
o
Wanneer krijgen de kinderen de kans om vrij te lezen (ingeroosterd op een vast tijdstip of enkel wanneer er wat tijd over is)?
o
Wordt er wel eens muzisch gewerkt rond een boek/verhaal (dramatiseren, poppenspel, muziek, dans, beelden…)?
Is de vertelling of het voorlezen ook een aansporing voor de kinderen om zelf naar het boek te grijpen? Is er een vertel- of voorleeshoek? Heeft de klasmentor een typische vertelstijl? Zijn er veel/weinig interacties? Media (prenten, attributen, verkleedmateriaal…) of niet? Wat is het effect?
Welke boeken, verhalen, auteurs, … kennen de leerlingen al? Leesbevordering Is er een boekenjuf of -meester op school? Wordt er regelmatig een bezoek aan de openbare bibliotheek georganiseerd?
Hoe vaak wordt op gevarieerde wijze gewerkt met een boek? Zijn er middelen aanwezig die boeken lezen in de aandacht plaatsen (leesmuur, boeken-stand/-tafel, boekentips, affiches, gedichten, leesdagboek)?
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
13
Luisteren en spreken
o o o
Welk type luister- en spreekactiviteiten biedt de leerkracht (expliciet) aan?
o
Welke gespreksregels gelden in deze klas? Hoe merk je dat? Zijn er andere regels voor specifieke situaties (bv. kringgesprek, groepswerk, hoeken- en contractwerk…)?
o
Hoe zijn deze regels tot stand gekomen? Houden de leerlingen zich aan de gespreksregels? Hoe gaat de leerkracht ermee om?
o
Op welke wijze worden de luister- en spreekvaardigheid van de leerlingen in kaart gebracht (specifieke toetsen, observatiefiches, hoe staat het op het rapport…)
Welke kansen krijgen de leerlingen doorheen de klasdag om te luisteren en/of te spreken? Wat weet je over de luister- en spreekvaardigheid van de leerlingen? Zijn er leerlingen met problemen? Welke leerlingen zijn opvallend 'stiller' tijdens spreek- en luister-activiteiten? Wat kan de oorzaak zijn? Hoe gaat de leerkracht hiermee om?
o
Zijn de leerlingen vertrouwd met bepaalde vormen van groepswerk? Wat zijn de specifieke aandachtspunten voor groepswerk in deze klas? Lezen
o
Wat is de leesvaardigheid van de leerlingen? (technisch leesniveau, begrijpend lezen, leerlingen met specifieke problemen…)
o o
Hoe gaat de leerkracht om met verschillen in leesniveau?
o
Ligt de klemtoon bij het lezen vooral op het technische aspect, op het begrijpen of op het genieten? Hoe merk je dat?
o o
Lezen de kinderen graag, veel… ? Hoe worden ze gestimuleerd?
Welke taalmethode wordt gebruikt? Geef titel, auteur(s), uitgever. Bekijk de handleiding, de leerlingenboeken en de werkboeken. Wat valt je op? (leesmethode, tekstkeuze, lay-out, prenten, soorten opdrachten…) Hoe staat de klasmentor tegenover deze methode?
Hoe wordt er buiten de 'leeslessen' omgegaan met allerlei soorten teksten? (Denk aan teksten bij andere vakken.)
o
Op welke wijze wordt de leesvaardigheid van de leerlingen in kaart gebracht? (specifieke toetsen?, observatiefiches?, hoe staat het op het rapport? …) Muzische werksessie
o
Hoe wordt er op de stageschool/in de stageklas omgegaan met muzische vorming? Met welke muzische domeinen zijn de leerlingen al vertrouwd?
o
Welke kansen krijgen de leerlingen om te leren omgaan met creativiteit en expressie? Hoe gaan de leerlingen daarmee om?
WISKUNDE o Hiervoor maak je gebruik van de leertaak, zie taakfiche. GODSDIENST
Bekijk welke handleiding de klasmentor gebruikt voor het vak godsdienst. Uit hoeveel delen bestaat de handleiding (handboek, werkboek…) Doorblader de handleiding en geef een eerste indruk weer (let op illustraties, thema’s…). Heeft de klasmentor extra materiaal voor de lessen godsdienst zoals grote prenten, vingerpopjes, een kinderbijbel, verkleedkleren, liedjes op CD, cd-roms van de kijkbijbel of met andere spelletjes, …? Is er in het lokaal een speciaal gebeds- of ritueelhoekje voorzien? Hoe is het ingericht? Is het thematisch opgebouwd (vb. rond een bepaalde tijd van het jaar, of rond het thema van de lessen)? Wordt er door de klasmentor naar verwezen doorheen de lessen? Vind je op andere plaatsen in het klaslokaal verwijzingen naar de godsdienstlessen (vb. prenten, knutselwerkjes, liturgisch jaar met de feesten…)? Zijn er bepaalde godsdienstige rituelen aan het begin of einde van de dag (vb. een gebed, een lied, een kruisteken, kaars aansteken, …)? Volgen alle kinderen de lessen godsdienst? Zo niet, volgen ze dan iets anders? Zijn er kinderen die in de klas blijven maar toch niet deelnemen aan de les godsdienst? Wat is hiervan de reden? Hoelang duurt de godsdienstles? Door wie wordt de les gegeven? Welke grote thema’s zijn al aan bod gekomen? Stagegids stage 1, 2011 – 2012
14
Is er veel inspraak van kinderen tijdens de godsdienstles? Komt hun beleving aan bod? Welke bijbelverhalen werden dit jaar al verteld? Gebruikt de klasmentor een kinderbijbel? Welke? Hoe wordt meestal gewerkt met bijbelverhalen? Waarop ligt de klemtoon?
BEWEGINGSOPVOEDING Maak gebruik van je leerplan pag. 97 e.v. om volgende opdrachten uit te voeren:
o o
Bekijk de gymzaal met het oog op het samenstellen van een materiaallijst.
o o
Noteer je bevindingen in verband met de akoestiek.
Maak een plattegrond ( aandacht voor de belijning, de afmetingen, situering van de plaats van vast materiaal, bergruimte, verkleedruimte…). Bevraag de leermeester LO over de afspraken (beginopstelling, omkleedgewoontes, plaats van opbergen kledij…).
WERELDORIËNTATIE
De student kiest in samenspraak met de klasmentor een onderwerp dat levensecht is, onderzoeksmogelijkheden heeft, rijke inhouden bevat, een houding uitlokt of een aanzet geeft tot een houding. De student kan kiezen voor een echt dier, echte plant(en), een tastbaar erfgoedobject (geen monument) of het landschap rond de school. Een opgezet dier, foto’s, prenten, video’s en maquettes … kunnen aanvullend gebruikt worden, maar volstaan niet om een waarnemingsactiviteit rond op te zetten. Het aanschouwelijkheidsprincipe staat voorop. De student is verantwoordelijk voor de voorbereiding en de uitvoering van de waarnemingsactiviteit. Het kan dus bijvoorbeeld niet dat de landbouwer de uitleg geeft of er een gastspreker de les leidt. Indien de waarnemingsactiviteit plaatsvindt buiten de school vragen we dat de mentor de verantwoordelijkheid voor de verplaatsing op zich neemt. De student nodigt kinderen uit tot waarnemen met zoveel mogelijk zintuigen en werkt naar inzichten en verbanden toe door een goed onderwijsleergesprek. De student respecteert ten minste volgende didactische principes: aanschouwelijkheid, geleidelijkheid en motivatie. De student houdt dus bij de keuze en de uitwerking van zijn waarnemingsactiviteit rekening met de al verworven kennis en vaardigheden van de leerlingen. Tijdens de realisering is er aandacht voor beleving, veelzijdige waarneming, inbreng van de kinderen, verwondering/bewondering bij kinderen en taalverrijking. Het leggen van verbanden, het verkennen en toepassen van vaardigheden en het uitlokken van houdingen krijgen meer aandacht dan de aanbreng van de feiten. Tijdens de realisering heeft de student aandacht voor de praatsituatie (inkleding, voorkennis aftasten, vragen uitlokken, …), de onderzoekssituatie (geleide waarneming waarin aandacht wordt geschonken aan o.a. sociale vaardigheden) en de verwerking. De student besteedt bij deze activiteit extra aandacht aan het correct formuleren van vragen. De waarderings-, denk- en operationele vragen worden uitdrukkelijk voorbereid en toegepast. De organisatie krijgt bij de voorbereiding en realisering extra aandacht (bv. Welke kinderen hebben zelf dit dier thuis? Zijn er kinderen met allergieën voor bepaalde dier(soorten)? Waar verblijft het dier voor en na de les? Zijn er fragiele en/of kostbare voorwerpen bij?) Bij een natuur-waarneming dienen de 6 fases (introductie-vrije waarneming-onderzoeksvraag-geleide waarnemingbesluiten formuleren in een antwoord op de onderzoeksvraag-verdieping en verbreding) in de lesvoorbereiding duidelijk te zijn. Er is aandacht voor de onderzoeksvraag (bv op welke manier is dit organisme aangepast aan zijn manier van leven?).
BEELDOPVOEDING Aanbod van lesonderwerpen: o “Mama in de bloemetjes”: Fotomontage = collage van uitgeknipte foto’s bloemen uit tijdschriften op een foto (landschap, interieur, parfumreclame, wolkenhemel….) vb. van kalender, tijdschrift… Foto van “mama” of woord “mama” kan hierbij gecombineerd worden. (beeldaspecten: kleur, vorm, compositie).
o
“Zeepjes maken”: Boetseren met zeepvlokken en badschuim, eventueel combineren met toffe geschenkverpakking als leuk cadeautje voor moederdag.(beeldaspecten, kleur, vorm, textuur)
o
“Mobiele voor Pasen”: Ruimtelijke constructie met verschillenden materialen of voorwerpen, vb. versierde of verpersoonlijkte uitgeblazen eieren. (beeldaspecten: kleur, vorm, ritme)
o
“Spelende Paaskuikentjes”: Schetsen met potlood in combinatie met kleurpotloden, kleurkrijt of vingerverf. Vertrekken van basisgrondvorm de cirkel. (beeldaspecten : kleur, vorm, compositie.)
o
“Takje bloesem”: Waarnemingstekenen met potlood in combinatie met kleurpotloden, vingerverf, wasco of kleurkrijt. (beeldaspecten : kleur, vorm ) Stagegids stage 1, 2011 – 2012
15
o
“Spelende kleuren”: Schilderen met ecoline, vloeibare lijm, wasco….. (beeldaspecten : kleur, vorm, lijn, compositie )
o
“Een fantastisch dier”, “ fantastische tuin”, “fantastisch aquarium”, “ fantastische bloem”: Collage met zijdepapier en behangerslijm (platte lijmpenselen). (beeldaspecten : kleur, vorm, compositie).
o
“Kleurrijke schuddoosjes”: Collage zijdepapier en behangerslijm, figuratief of abstract werken. (beeldaspecten, kleur, vorm, eventueel textuur)
SPECIFIEKE AANDACHTSPUNTEN realiseren van de lessen/activiteiten Een overzicht per activiteit van de punten waar de student extra aandacht moet aan besteden. Tussendoortjes De student zorgt voor een grondige voorbereiding en doordachte organisatie ( materiaal, ruimte en inkleding). De student geeft een doelgerichte instructie (wat, hoe, waarom, groepsindeling, afspraken, tijd, demonstratie). De student durft leiding te geven en de leerlingen te begeleiden (klasbeheer, motivatie, betrokkenheid en variatie). De student zorgt voor een passende afronding (inclusief opruimen). Aandachtspunten in verband met je lesvoorbereiding Elke instructie die je geeft tijdens een activiteit moet uitgeschreven staan in je lesvoorbereiding. Noteer de instructie in spreektaal! Noteer in je lesvoorbereiding de instructies die je in het Frans zal geven, ook in het Frans. Noteer de afspraken die je met de leerlingen wil maken in verband met klashouden in je lesvoorbereiding.
Vertellen en voorlezen Vertellen en voorlezen kan de student integreren in zijn les. Aandachtspunten bij het voorlezen of vertellen van een verhaal:
Het verhaal is goed gekozen. Het verhaal wordt indien nodig ingeleid en afgerond. De student zorgt voor een gepaste klasschikking. De student maakt voldoende oogcontact met de kinderen. De kinderen worden bij het verhaal betrokken. De student gebruikt een Algemeen Nederlandse uitspraak, articuleert goed en past zijn spreektempo en volume aan het verhaal en aan de klas aan. De student zorgt voor voldoende variatie in intonatie en maakt gebruik van functionele pauzes, klemtonen, volume- en tempowisselingen, stemeigenaardigheden. De student brengt het verhaal tot leven door middel van mimiek en gebaren. De student maakt eventueel gebruik van attributen om het geheel te ondersteunen. De student toon is levendig en enthousiast en de student ‘geniet’ van de activiteit. De student leeft je in het verhaal in en vertelt het verhaal van 'binnenuit'. De kinderen luisteren geboeid en genietend naar het verhaal.
Technisch schrijven
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
16
Aandachtspunten bij een les aanvankelijk schrijven (2de leerjaar)
Bij de aanbreng zet de student volgende stappen: demonstreren – becommentariëren – analyseren – inoefenen. De student zorgt tijdens het inoefenen voor directe bijsturing en besteedt aandacht aan de schrijfhouding, De student let op de ligging van het schrift, het hanteren van schrijfgerief en linkshandige kinderen. De student hanteert zelf het normschrift (zie letterkaart stageklas). Zijn bordplan moet overeenkomen met het schrift van de kinderen. De student probeert doorheen zijn les een creatief moment in te bouwen.
Aandachtspunten bij een les voortgezet schrijven (3de tem. 6de leerjaar) De student zorgt voor een functionele schrijfopdracht! Dat wil zeggen: Dat zijn onderwerp werkelijkheidsnabij is (uit het dagelijks leven van de kinderen). Dat hij aandacht heeft voor elementen van de leesbaarheid (regelmaat, vorm en verbindingen). Dat hij aandacht heeft voor de taal (het conceptuele, het expressieve en het communicatieve) en vooral het schrijftechnische. Dat hij zelf het normschrift hanteert (zie letterkaart stageklas). Dat zijn bordplan goed gestructureerd is (aandachtspunten en voorbeelden).
Nederlands Technisch lezen (tweede/derde leerjaar) 1.
INLEIDING o Motivatie o Voorkennis activeren o Voor je een tekst leest...
2.
Voorbereiden op het technisch lezen: moeilijke woorden in de tekst o Deze fase is afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de tekst en het leesniveau van de kinderen. Deze fase kan dus in sommige gevallen weggelaten worden, als de klemtoon ligt op leesbogen zie fase 5. o Instructie aan de hand van moeilijke woorden uit de tekst o Strategiegericht o Visueel en auditief waarnemen o Woorden verklaren vanuit de context
3.
Lezen o De tekst moet zinvol zijn om aan techniek en/of expressie te werken. o Eventuele opdrachten voor vlugge lezers. o De leerlingen lezen de tekst in stilte: indien nodig leest de leerkracht of een vlugge lezer het laatste deeltje voor (nooit een ongeziene tekst laten voorlezen). o Wijskaart? o Leeshouding
4.
Gesprek over de tekst ‘Geen lezen zonder begrip’ o Gesprek o Woordverklaring o Opdrachten en vragen
5.
Voorbereiding op het technisch lezen: leesbogen Deze fase kan achterwege gelaten worden als er een fase 2 is! o Instructie: leesbogen (a.d.h.v. zinnen uit de tekst) o Grotere leesvelden leren overzien, minder fixatiepauzes o Aandacht voor interpunctie o De leerlingen duiden zelf leesbogen aan en oefenen om de tekst te lezen met leesbogen.
6.
Leesbeurtjes o nooit een onvoorbereide tekst laten voorlezen o stimuleren, bevestigen o hardnekkige fouten: bijsturen en opnieuw instructie geven o bespreken en evalueren van de leesbeurten o aandacht voor leeshouding en bijwijzen o alle kinderen krijgen een leesbeurt o de hele tekst komt aan bod
7.
Evaluatie Stagegids stage 1, 2011 – 2012
17
Expressief lezen Opbouw van een les expressief lezen Vooraf: De student besteedt voldoende aandacht aan de tekstkeuze. De tekst moet zinvol zijn om aan techniek en/of expressie te werken. 1.
Inleiding o sfeer oproepen o motiveren o tekstfragment situeren o eventueel woordverklaring
2.
Lezen van de tekst o leerlingen lezen de tekst in stilte o leerkracht leest laatste deeltje voor o opdrachten voor vlugge lezers (of 1. en 2. vervangen door een voortaak die thuis uitgevoerd wordt) 3.
Kort gesprek over de tekst o begrijpen, doorvoelen, evt. moeilijke woorden verklaren, samen inoefenen o evt. opdrachten voor vlugge lezers bespreken
4.
Voorbereiding op het expressief lezen o klassikaal: instructie, beperkt fragment, enkele punten bespreken en inoefenen (volume, uitspraak, tempo, pauzes, accenten, intonatie, steminleving, oogcontact, mimiek, doorleefd, leeshouding): kies één centraal aandachtspunt o individueel, per twee of in groepjes: zelfstandig oefenen, fluistertoon, eventueel aanduiden in de tekst
5.
Expressief lezen o leesbeurten: kinderen lezen de tekst duidelijk, aangenaam, met gevoelsinleving voor andere kinderen luisteren o feedback i.f.v. de gekozen aandachtspunten o aandacht voor leeshouding en bijwijzen
6.
Afsluiten o Evaluatie van het proces: vragen wat de leerlingen gedaan hebben om beter voor te lezen o Evaluatie van het product: werd er mooi voorgelezen? Welke aspecten werden reeds goed toegepast? o Boekpromotie, voorlezen, actualiseren o Opdrachten voor vlugge lezers bespreken o …
Begrijpend lezen Het is zeker niet de bedoeling dat de kinderen gewoon een tekst in stilte lezen om daarna een aantal vragen op te lossen over de tekst. Ze moeten leren hoe ze een tekst het best kunnen aanpakken, wat ze moeten doen om een tekst goed te begrijpen. Leesstrategieën en denkvaardigheden zijn van essentieel belang voor een goed verlopend leesproces. Enkele belangrijke leesstrategieën: bepalen van leesdoel, activeren en gebruiken van voorkennis, vinden van het thema en de hoofdgedachte, achterhalen van de soort tekst en de structuur van de tekst, leggen van verbanden tussen woorden en zinnen, voorspellen van de afloop of de inhoud van de volgende alinea, sturen en bewaken van het eigen leesgedrag, bedoeling van de auteur achterhalen… Enkele belangrijke denkvaardigheden: analyseren, ordenen en vergelijken, rubriceren, onderkennen van veranderingsprocessen, verbanden leggen… Criteria voor een goede les begrijpend lezen: 1.
De leerlingen lezen veel (stil) en herlezen.
2.
De leerlingen worden gemotiveerd om te lezen.
3.
De leesopdracht is betekenisvol, ingebed in een communicatieve situatie. Geen lezen ‘om te lezen’, maar vanuit een bepaald leesdoel.
4.
De tekst en/of de bijbehorende opdracht zijn ‘moeilijk’, dagen de leerlingen uit om net boven hun niveau te functioneren. De opdrachten zijn gericht op: het voorstellingsvermogen ontwikkelen, het inzicht in ‘tekst is communicatie’ vergroten, denkvaardigheden stimuleren.
5.
De leerlingen voelen zich veilig: fouten maken mag.
6.
De leerlingen krijgen ondersteuning TERWIJL ze met de opdracht bezig zijn. Ofwel van elkaar (groeps- of partnerwerk, heterogene groepen) ofwel door de leerkracht die actief rondloopt. Stagegids stage 1, 2011 – 2012
18
Lesfasen: VOOR het lezen Introductie op de tekst : o voorkennis oproepen: wat weten we er al over? o voorspellen (titel, tekening, structuur...) o indien nodig woordenschat (niet enkel de ‘woordenboekuitleg’) o tekstsoort, manier van lezen... o een opdracht geven die het lezen van de tekst nodig maakt (dus niet: ‘Lees de tekst’!) TIJDENS het lezen o stil lezen (eventueel deel per deel) en instructie geven, voordoen, hardop denken, aandacht schenken aan leesstrategieën... NA het lezen o gesprek: reacties, synthese, bedoeling, boodschap... o opdrachten die het begrijpen bevorderen
o afronding: - evaluatie: proces - (eventueel expressieve) verwerking van de inhoud van de tekst
Boekpromotie/leesbevordering Voor je activiteit rond boekpromotie kan je kiezen uit volgende opties: 1.
1 boek in de kijker
2.
1 auteur in de kijker
3.
1 genre in de kijker (bv. sprookjes, griezelverhalen, dagboekverhalen, informatieve boeken, avonturenverhalen, strips...)
4.
1 onderwerp in de kijker (interessante boeken ‘promoten’ rond bv. het W.O.-thema, het thema van de jeugdboekenweek, een onderwerp dat leerlingen boeit...)
5.
activiteit rond boeken of lezen in het algemeen (bv. activiteiten rond boeken die leerlingen zelf meebrengen, leren kiezen uit een boekenaanbod, Boekenbeesten leren kennen (zie www.boekenbeesten.be), leerlingen laten kennismaken met www.boekenzoeker.org, leesonderzoekje doen onder de leerlingen (wie leest wat graag en waarom?), ...
Opbouw van een les boekpromotie 1.
NAAR EEN BOEK TOEWERKEN via de kaft van het boek of een andere startactiviteit de leerlingen nieuwsgierig maken naar het boek/genre/de auteur/…
2.
EIGENLIJKE BOEKAANBIEDING het hele boek of fragmenten voorlezen, vertellen, vertellend voorlezen, de leerlingen lezen een stuk stil of ze lezen een stuk voor, langdradige passages samenvatten, rollenspel, het vervolg voorspellen…
3.
-
Niet alles prijsgeven: je wil leerlingen stimuleren om zelf het boek verder te lezen. Zeker niet het hoogtepunt voorlezen, want dat kan ontgoochelend werken als ze nadien het boek lezen en merken dat de rest minder spannend is.
-
Het fragment mag niet te weinig informatie geven, want dan worden de leerlingen niet nieuwsgierig gemaakt. Het moet echter wel een algemeen beeld geven van het verhaal.
HET BOEK VERWERKEN een nagesprek, spel, creatieve verwerking… rond het boek
Verplichte ingrediënten van een les boekpromotie: Voorlezen Je leest bij voorkeur voor uit het boek zelf, niet van een kopie. Voorflap bekijken Waar zou het boek over gaan? Waarom denk je dat? Ken je deze auteur? Zal het een spannend boek zijn? (aandacht voor de juiste terminologie)
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
19
Kinderen krijgen een aandenken Om kinderen in staat te stellen achteraf het gepromote boek op te zoeken, hebben ze de gegevens nodig (auteur, titel, uitgeverij, jaartal). Zet die op een werkblad, laat ze overschrijven in een werkschrift, of bedenk een passend ‘souvenir’. Plezier Zelf veel plezier uitstralen en ook plezierige activiteiten uitkiezen rond het boek. Het boek is aanwezig Het tonen van het boek is van belang voor het bekijken van de flap, het voorlezen komt prikkelender over dan wanneer je van een kopie voorleest en bovendien kun je ook het boek achteraf een speciaal plekje in de klas geven waardoor het nog beter bijblijft. In je lesvoorbereiding noteer je: De drie stappen van een les boekpromotie met passende titels De bron van je boek volgens de gemaakte afspraken (zie Prof 1)! Vereiste bijlagen bij de lesvoorbereiding: Fragmenten die je voorleest of vertelt zitten in de bijlage en zijn bewerkt. Wanneer je een stuk van het boek vertelt mag je ook een vertelbewerking of structuurplan toevoegen i.p.v. alle pagina’s te kopiëren. Eventueel (kopies van) de prenten die je wil gebruiken.
Wiskunde Aandachtspunten bij het ontwerpen van je les De student vertrekt bij het ontwerpen van zijn les van het werkblad: maak de oefeningen, duid moeilijkheden aan, voorspel fouten, … (werkblaadjes zijn dus altijd ZELF ingevuld!) Hierna kan hij de instructiefasen bepalen: wat hij zeker moet behandelen om de leerlingen voor te bereiden zodat ze het werkblad zelfstandig kunnen invullen. Daarna kan de student bepalen wat hij in het begin van zijn les kort wil herhalen uit een vorige les. De student hoeft de handleiding niet letterlijk te volgen, maar voegt wel een kopie toe van de gebruikte handleiding. 10 aandachtspunten bij de opmaak van een les wiskunde BEGINSITUATIE en DOELSTELLINGEN 1. Bevat de beginsituatie voldoende informatie over de vorige lessen rond dit onderwerp (denk aan aanpak, materiaalgebruik, notatie, verwoording)? 2. Kan je de doelen koppelen aan de concrete oefeningen die gemaakt worden tijdens de les? LESOPBOUW 3. Is eventuele herhaling van geziene leerstof in functie van de aanbreng van de nieuwe leerstof? 4. Wordt de nieuwe leerstof stapsgewijs opgebouwd? Worden de leerlingen door de les voldoende voorbereid op de oefeningen? 5. Zijn de werkblaadjes ingevuld door de student? Tempodifferentiatie: is er rekening gehouden met snelle werkers? Is het duidelijk hoe en wanneer de oefeningen geëvalueerd worden? Toepassing van de DIDACTISCHE WEGWIJZERS 6. Wordt de (nieuwe) leerstof inzichtelijk opgebouwd? 7. Zijn ALLE leerlingen voldoende ‘actief’ (motorisch en mentaal) bezig in de les? 8. Zijn eventuele betekenisvolle situaties realistisch en op maat van de leerlingen? 9. Worden oplossingsmethodes en redeneringen verwoord (ook door de leerlingen)? Is deze verwoording (vraag en antwoord) letterlijk opgenomen in de lesvoorbereiding? 10.Wordt de leerinhoud aanschouwelijk voorgesteld op het bordschema? Biedt het bordschema een ondersteuning aan de leerlingen tijdens individuele oefenmomenten?
Bewegingsopvoeding: spelles Vooraf: aangepaste sportkledij! 1. Organisatie o terrein afbakenen/materiaal aanwezig o eerst organiseren (materiaal en opstelling kinderen) en daarna uitleg geven o vlotte overgang van de ene organisatievorm naar de andere.
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
20
2.
Uitleg o kort en bondig o aandacht van de kinderen eisen o demonstreren en gelijktijdig kort en bondig uitleg geven o bij meerdere spelregels werken met uitleg in verschillende fasen (varianten).
3.
Leiding o enthousiaste leiding tijdens het spel o de kinderen aanmoedigen – door tips te geven- om de bewegingsoefeningen of het spel te o verbeteren en om iedereen te bereiken.
4.
Variatie o nieuwe elementen bijbrengen, zodat het spel of de bewegingsoefeningen niet vervelend worden.
5.
Spel beëindigen o wees sportief bij het afronden van het spel, rekening houdend met het vooropgestelde doel o ook een pluimpje voor de verliezende partij.
6. Na het spel OPRUIMEN Godsdienst
Er wordt gewerkt rond een bijbelverhaal , gekozen in overleg met de klasmentor. Belangrijke accenten bij het werken met een bijbelverhaal zijn de volgende: o dat het verhaal geleidelijk uitgediept wordt (zie stappenplan hieronder) o dat de betekenissen van een verhaal verwoord worden o dat deze vertaald worden naar de leefwereld van de kinderen zodat ze herkenbaar worden o dat er SAMEN met de kinderen rond een verhaal wordt gewerkt
De student bouwt de les geleidelijk op, door toepassing van volgend stappenplan op het gekozen verhaal: (opgepast: in een les van 50' is het vaak onmogelijk om alle stappen te zetten; dan kiest de student bijvoorbeeld om de eerste 4 stappen uit te voeren; of de mentor kan het verhaal al voorbereiden en vertellen en de student gaat verder). FASE 1: VERKENNEN EN AANKNOPINGSPUNTEN ZOEKEN Stap 1: voorbereiden van het verhaal Omdat een bijbelverhaal vaak te veel vreemde elementen bevat voor kinderen is het goed om hen kort voor te bereiden op het thema van het verhaal. Dat kan via een inleefspel, prenten, kunstwerken, woordvelden die verband houden met het verhaal, verwijzing naar figuren die al uit andere verhalen gekend zijn, stellingen of via een parallelverhaal. Het maakt het makkelijker voor kinderen om het verhaal daarna te beluisteren. Er is al een goede voedingsbodem, wat de betrokkenheid van meet af aan groter maakt. Stap 2: het verhaal voorlezen of vertellen De student gebruikt een passende kinderbijbel, aangepast aan het niveau van de kinderen. Hij/zij leest voor of vertelt, eventueel ondersteund door prenten, een kijkdoos of een tekening op het bord. Eventueel kan een andere afloop dan in het oorspronkelijke verhaal verteld worden om reacties uit te lokken. De student kan het verhaal vroegtijdig beëindigen en de kinderen laten verder vertellen. kinderen. Hij/zij kan het verhaal ook onderbreken met een lied. Stap 3: spontane associaties bij het verhaal Na het vertellen of voorlezen wordt ruimte gemaakt om vrij te reageren op het verhaal. De student laat de reacties van de kinderen bestaan zonder er diep op in te gaan. Kinderen worden wel bevestigd in hun mogelijke vragen of meningen over het verhaal. Zo krijgt de student zicht op wat de kinderen al dan niet begrijpen. Dit alles kan ook gebeuren tijdens het vertellen zelf. FASE 2: VERDIEPEN EN CONFRONTEREN Stap 4: situering van het verhaal Het verhaal wordt gesitueerd. Door iets te vertellen over de ontstaanscontext van een verhaal en vooral over de ervaringen die eraan ten grondslag liggen, kan een verhaal begrepen worden in de context van vandaag. In deze stap geeft men achtergrondinformatie, en tegelijk gaat men op zoek naar de mogelijke betekenissen van de tekst vandaag. Voor de eerste graad wordt deze stap maar in beperkte mate uitgewerkt. In de eerste graad staat beleven en genieten van een bijbelverhaal centraal. Stagegids stage 1, 2011 – 2012
21
FASE 3: VERWERKEN EN INTEGREREN Stap 5: interactie met het verhaal Er moet niet enkel gesproken worden 'over’ het verhaal. De leerlingen moeten komen tot actieve wisselwerking met het verhaal. Dat kan via een collage of een inleefspel. De kinderen kunnen ook over het verhaal schrijven als een journalist of proberen het verhaal abstract weer te geven. Stap 6: vergelijken met situaties uit het eigen leven In aansluiting met de vorige stap wordt verwoord wanneer, waar, hoe (een aspect van) het verhaal ook nu nog gebeurt, in het leven van de kinderen zelf, in de maatschappij, in de wereld. Het levensverhaal van de kinderen wordt naast, bij, in het verhaal geplaatst. In de derde graad kan dit overgaan in een filosofisch gesprek over het thema van het verhaal. In de eerste graad is deze stap vaak nog te moeilijk; dan kan men gebruik maken van een parallelverhaal.
Stap 7: verankeren van de kern van het verhaal De kernboodschap van het verhaal kan verbonden worden met één of enkele symbolen of zinnen uit het verhaal of uit de bespreking ervan. Die kunnen een plaats krijgen op het bord, op een flap, in het rituelenhoekje.
Muzische opvoeding De opbouw van een les muzische opvoeding bestaat uit: Een opstart (1 fase) Enkele voorbereidende opdrachten (meerdere fases, elke opdracht is een fase): o Verkennende opdrachten o Verbredende en/of verdiepende opdrachten o Eindopdracht (waarin vorige elementen verwerkt zijn)
Beeldopvoeding
Sfeerschepping d.m.v. gedicht, muziek, verhaal, aansluitend bij andere lessen. Inleiding met aanschouwelijk materiaal. Altijd demonstratie bij aanbreng techniek en materiaal. (materiaal op voorhand klaarzetten, tijdens de pauze, samen met enkele leerlingen…). Gebruik maken van stappenplan en bordplan. De vier ingrediënten: inhoud, beeldaspecten, materialen en techniek komen aan bod. Tijdens het werken de leerlingen positief aanmoedigen, samen naar oplossingen zoeken. Originele ideeën of veel voorkomende problemen tussentijds klassikaal bespreken. Zorgen voor voldoende werkruimte, afhankelijk van materiaal, onderleggers en bescherming kledij voorzien. Het is de bedoeling dat de leerlingen ook in een beeldende activiteit iets bijleren . In de eindbespreking van de les wordt er nagegaan of de vooropgestelde streefdoelen bereikt zijn en worden de creatieve vondsten van de leerlingen beklemtoond. ( Zorg ervoor dat ook hier alle leerlingen aan bod komen). Een opdracht voorzien voor de leerlingen die vlug klaar zijn met hun werkstuk (verder lezen in een boek, andere beeldopdracht, afwerken van oefeningen in afspraak met de klasmentor…). Laat de leerlingen helpen bij het opruimen ( bespreek taakverdeling met de klasmentor).
Wereldoriëntatie
De student kiest in samenspraak met de klasmentor een onderwerp dat levensecht is, onderzoeksmogelijkheden heeft, rijke inhouden bevat, een houding uitlokt of een aanzet geeft tot een houding. De student kan kiezen voor een echt dier, echte plant(en), een tastbaar erfgoedobject (geen monument) of het landschap rond de school. Een opgezet dier, foto’s, prenten, video’s en maquettes … kunnen aanvullend gebruikt worden, maar volstaan niet om een waarnemingsactiviteit rond op te zetten. Het aanschouwelijkheidsprincipe staat voorop. De student is verantwoordelijk voor de voorbereiding en de uitvoering van de waarnemingsactiviteit. Het kan dus bijvoorbeeld niet dat de landbouwer de uitleg geeft of er een gastspreker de les leidt. Indien de waarnemingsactiviteit plaatsvindt buiten de school vragen we dat de mentor de verantwoordelijkheid voor de verplaatsing op zich neemt. De student nodigt kinderen uit tot waarnemen met zoveel mogelijk zintuigen en werkt naar inzichten en verbanden toe door een goed onderwijsleergesprek. De student respecteert ten minste volgende didactische principes: aanschouwelijkheid, geleidelijkheid en motivatie. De student houdt dus bij de keuze en de uitwerking van zijn waarnemingsactiviteit rekening met de al verworven kennis en vaardigheden van de leerlingen. Tijdens de realisering is er aandacht voor beleving, veelzijdige waarneming, inbreng van de kinderen, verwondering/bewondering bij kinderen en taalverrijking. Stagegids stage 1, 2011 – 2012
22
Het leggen van verbanden, het verkennen en toepassen van vaardigheden en het uitlokken van houdingen krijgen meer aandacht dan de aanbreng van de feiten. Tijdens de realisering heeft de student aandacht voor de praatsituatie (inkleding, voorkennis aftasten, vragen uitlokken, …), de onderzoekssituatie (geleide waarneming waarin aandacht wordt geschonken aan o.a. sociale vaardigheden) en de verwerking. De student besteedt bij deze activiteit extra aandacht aan het correct formuleren van vragen. De waarderings-, denken operationele vragen worden uitdrukkelijk voorbereid en toegepast. De organisatie krijgt bij de voorbereiding en realisering extra aandacht (bv. Welke kinderen hebben zelf dit dier thuis? Zijn er kinderen met allergieën voor bepaalde dier(soorten)? Waar verblijft het dier voor en na de les? Zijn er fragiele en/of kostbare voorwerpen bij?) Bij een natuur-waarneming dienen de 6 fases (introductie-vrije waarneming-onderzoeksvraag-geleide waarnemingbesluiten formuleren in een antwoord op de onderzoeksvraag-verdieping en verbreding) in de lesvoorbereiding duidelijk te zijn. Er is aandacht voor de onderzoeksvraag (bv op welke manier is dit organisme aangepast aan zijn manier van leven?).
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
23
BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE STUDENT INFORMATIE BESTEMD VOOR DE DIRECTIE VAN DE STAGESCHOOL ARTIKEL 11 AANSPRAKELIJKHEID EN VERZEKERING -
De Arteveldehogeschool heeft voor haar studenten een globale hogeschoolpolis afgesloten die de waarborgen Burgerrechtelijke Aansprakelijkheid (BA), Lichamelijke Ongevallen en de Rechtsbijstand dekt. Conform het studiecontract blijven, ook tijdens de stage, deze waarborgen van toepassing.
-
SCHADE AAN DERDEN De waarborg Burgerrechtelijke Aansprakelijkheid (BA) dekt de lichamelijke en materiële schade veroorzaakt aan derden door een fout, nalatigheid of onvoorzichtigheid van de stagiair. Tevens vergoedt deze waarborg de schade die de stagiair accidenteel veroorzaakt aan de door de stageplaats toevertrouwde voorwerpen, zoals didactisch materiaal of een werkinstrument. De waarborg BA is niet van toepassing op weg naar en van de stageplaats. Schade aan een voertuig is ook niet gedekt. De Wettelijk verplichte Aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) is hier van toepassing.
-
ARBEIDSONGEVAL OP DE STAGEPLAATS Op basis van het KB van 13 juni 2007 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 werden de onbezoldigde stagiairs opgenomen in de arbeidsongevallenverzekering onderschreven door de Arteveldehogeschool. Deze polis dekt, onder bepaalde voorwaarden, de lichamelijke ongevallen die zich voordoen op de stageplaats. De lichamelijke ongevallen op weg naar en van de stageplaats kunnen ten laste genomen worden door de hogeschoolpolis, waarborg lichamelijke ongevallen. De stagiair, die het slachtoffer wordt van een arbeidsongeval op de stageplaats, zal zo vlug mogelijk de stagementor en de stagebegeleider verwittigen. De stagiair start de aangifteprocedure onmiddellijk op. De hogeschool zal binnen de wettelijk vastgestelde termijn, vermeld in de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, aangifte doen van het arbeidsongeval (normaliter 8 kalenderdagen, igv een dodelijk ongeval binnen 24 u).
-
EIGEN SCHADE AAN DE WAGEN – WOON-WERKVERKEER Indien de stagiair zich tijdens het woon-werkverkeer met de eigen wagen verplaatst en een ongeval in fout veroorzaakt, valt de eigen schade aan de wagen ten laste van de student/ouders. De hogeschool kan niet aansprakelijk worden gesteld. In uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden is afwijking mogelijk.
-
EIGEN SCHADE AAN DE WAGEN – IN OPDRACHT VAN DE STAGEGEVER / DIENSTVERPLAATSINGEN De stagegever informeert de stagiair of hij wel of niet verzekerd wordt in een collectieve polis omnium dienstverplaatsingen. Indien dit niet het geval is, wordt de eigen schade aan de wagen igv van een ongeval in fout tijdens een dienstverplaatsing, gedragen door de student/ouders. De hogeschool kan niet aansprakelijk worden gesteld. In uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden is afwijking mogelijk.
-
SCHADE AAN BEDRIJFSWAGEN De stagiair die in het kader van de stageactiviteiten een bedrijfswagen bestuurt en een ongeval in fout veroorzaakt kan niet aansprakelijk gesteld worden voor de schade aan de bedrijfswagen noch voor de franchise. De Arteveldehogeschool kan evenmin aansprakelijk worden gesteld.
-
VERZEKERINGSATTEST De stagementor ontvangt een verzekeringsattest als bewijs dat de Arteveldehogeschool de noodzakelijke verzekeringscontracten afgesloten heeft.
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
24
Stagegids stage 1, 2011 – 2012
25