UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010
Sociale netwerken in de studie Jongeren en Gezondheid Pilootstudie en kwalitatief onderzoek bij West-Vlaamse jongeren
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Gezondheidsvoorlichting en –Bevordering Door Decru Stefanie Promotor: Dr. Anne hublet
Abstract Probleemstelling en doelstelling: De constructen ‘sociale netwerken’ en meer bepaald ‘vriendschap’ zijn een veelbesproken topic in de literatuur. Er heerst veel onduidelijkheid over de manier waarop ‘vriendschap’ dient te worden geëxpliciteerd en geoperationaliseerd. In de thesis wordt gestreefd naar het achterhalen van de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’. Daarnaast wordt eveneens gestreefd naar het achterhalen van de bruikbaarheid van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010. Methoden: Om de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’ te achterhalen, wordt een overzicht gemaakt van de determinanten uit de literatuur die het ‘construct’ vriendschap omvatten. Dit overzicht wordt door twee onafhankelijke onderzoekers gebruikt als codeerschema voor de aangehaalde omschrijvingen van de West-Vlaamse jongeren. Er wordt eveneens op zoek gegaan naar geslachtsverschillen door het uitvoeren van chi kwadraat testen. Om de bruikbaarheid van de vragenlijst te achterhalen wordt gebruik gemaakt van de classificatie van responsproblemen volgens Conrad en Blair (1996). Naast de vragenlijst met toevoeging van evaluatiekaders wordt eveneens het groepsinterview aan de hand van de classificatie gecodeerd. Resultaten: De West-Vlaamse jongeren doen voornamelijk beroep op de determinanten die voorkomen in de literatuur om het construct ‘vriendschap’ te omvatten. Er worden significante geslachtsverschillen teruggevonden. De vragenlijst en voornamelijk het onderdeel rond sociale netwerken dient te worden bijgestuurd om de bruikbaarheid ervan te optimaliseren. Conclusie/discussie: Het expliciteren en operationaliseren van het construct ‘sociale netwerken’ en meer bepaald ‘vriendschap’ is complex. De vragenlijst Jongeren en Gezondheid is een bruikbaar instrument, maar vereist nog enkele cruciale aanpassingen en onderzoek. Aantal woorden masterproef: 18 200 I
II
Inhoudstafel Abstract .............................................................................................. I Inhoudstafel ...................................................................................... III Woord vooraf.................................................................................. VII 1
Inleiding...................................................................................... 9
2
Literatuurstudie......................................................................... 13 2.1
Inleiding............................................................................ 13
2.2
Algemene inleiding tot het construct sociale netwerken .. 14
2.2.1
Definiëring sociaal kapitaal ...................................... 14
2.2.2
Definiëring sociale netwerken .................................. 16
2.2.3
Sociale netwerken en gezondheid............................. 21
2.2.4
Sociale netwerken en middelengebruik .................... 23
2.3
Meten van sociale netwerken ........................................... 26
2.3.1
Inleiding .................................................................... 26
2.3.2
Dimensies van sociale netwerken ............................. 26
2.3.3 Variabelen en items bij het meten van sociale netwerken ................................................................................. 27 2.3.4 2.4 3
4
Methoden om sociale netwerken te meten................ 32
Besluit ............................................................................... 37
Probleem, doelstellingen en onderzoeksvragen ........................ 38 3.1
Probleemstelling ............................................................... 38
3.2
Onderzoeksdoelstellingen en -vragen ............................... 39
Onderzoeksmethode ................................................................. 41 4.1
Inleiding............................................................................ 41 III
4.2
Methode ............................................................................ 41
4.2.1
Steekproef ................................................................. 41
4.2.2
Gebruikte instrumenten ............................................ 43
4.2.3 Aspecten rond sociale netwerken in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid........................................................... 44
5
4.2.4
Procedure .................................................................. 46
4.2.5
Verwerking ............................................................... 48
Resultaten ................................................................................. 53 5.1
Beschrijving steekproef .................................................... 53
5.2
Kwalitatieve analyse sociale netwerken ........................... 54
5.2.1
Perceptie van West-Vlaamse jongeren op vriendschap .................................................................................. 54
5.2.2 Geslachtsverschillen omtrent de perceptie op vriendschap ............................................................................... 58 5.3 Kwalitatieve analyse van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid ................................................................................... 64 5.3.1 Sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid ............................................................................... 64 5.3.2 Andere vragen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid ............................................................................... 69 6
Discussie ................................................................................... 73 6.1 Perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’ ................................................................................ 73 6.2
Bruikbaarheid vragenlijst Jongeren en Gezondheid ......... 75
6.2.1 Bruikbaarheid sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid........................................................... 76
IV
6.2.2 Bruikbaarheid andere vragen in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid........................................................... 80 6.3 7
Limitaties en aanbevelingen voor verder onderzoek ........ 82
Conclusie .................................................................................. 84
Lijst van tabellen .............................................................................. 85 Literatuurlijst .................................................................................... 86 Bijlagen ............................................................................................ 90 Bijlage 1: Vragenlijst Jongeren en Gezondheid ............................... Bijlage 2: Interviewguide ................................................................. Bijlage 3: Opvolgingsdocumenten ...................................................
V
VI
Woord vooraf Deze masterproef kon niet tot stand komen zonder de hulp van een aantal mensen. Van deze gelegenheid wil ik gebruik maken om hen te bedanken. Eerst en vooral wil ik mijn promotor Dr. Anne Hublet bedanken. Ze heeft me met raad en daad bijgestaan bij het nadenken over, het schrijven en uitwerken van deze masterproef. Ik kon ook steeds bij haar terecht met problemen of onduidelijkheden. Ze was ook steeds bereid om me snel van feedback en advies te voorzien. Onze goede samenwerking heeft een positieve bijdrage geleverd in het tot stand komen van het eindresultaat. Daarnaast wil de directie en leerkrachten van het Sint-Jozefscollege te Izegem bedanken voor hun medewerking aan het onderzoek. Ik zou ook graag de leerlingen willen bedanken voor hun enthousiasme en bereidheid om de vragenlijst in te vullen en hun openhartigheid bij de bespreking ervan. Ten slotte wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en aanmoediging gedurende het volledige proces. Ik wil eveneens mijn vriend Brecht bedanken voor zijn hulp. Ook Lieselot verdient een woord van dank voor de tijd die ze vrijmaakte om de masterproef aandachtig na te lezen.
VII
VIII
1
Inleiding
Sociale netwerken binnen de studie Jongeren en Gezondheid vormt de titel van de thesis. Hierbinnen kunnen twee belangrijke onderdelen worden onderscheiden, namelijk sociale netwerken en de studie Jongeren en Gezondheid. Vooreerst wordt stilgestaan bij het construct ‘sociale netwerken’ en meer bepaald ‘vriendschap’. Vriendschap speelt een zeer belangrijke rol binnen de adolescentie. In deze periode fungeren vrienden op verschillende leergebieden als oefenpartner (Naber, 2004). Dit draagt bij tot de identiteitsontwikkeling van de adolescent (Craeynest, 2005). In de literatuur werd reeds veel onderzoek gevoerd naar de betekenis van vriendschap bij adolescenten. Verschillende onderzoekers hebben een bijdrage geleverd tot het expliciteren van het construct ‘vriendschap’. Tot op heden heerst geen eenduidigheid en universaliteit over de betekenis van het construct ‘vriendschap’. Dit kan worden verklaard door het pluralistische karakter van het construct (Sabatini, 2009). Volgens Sabatini (2009) is er geen universele methode om sociaal kapitaal te meten. Aangezien sociale netwerken een deel uitmaken van sociaal kapitaal kan eveneens worden gesteld dat er geen universele methode bestaat om sociale netwerken te meten. In de afgelopen decennia hebben verschillende onderzoekers toch een poging ondernomen om sociale netwerken te meten. Binnen de verschillende instrumenten die worden gebruikt om sociale netwerken te meten, ligt de nadruk op de aangehaalde variabelen en items. De vragenlijst binnen de studie Jongeren en Gezondheid kadert in een internationale studie, namelijk ‘Health Behavior in School-Aged Children Study’. Deze studie wordt om de vier jaar georganiseerd. Ze heeft als doelstelling het verzamelen van data over de gezondheid en het welbevinden van adolescenten. Het thema ‘sociale netwerken’ maakt sinds kort deel uit van de vragenlijst. Bij deze vragen hebben de onderzoekers enkele bedenkingen, zoals: ‘Welke betekenis koppelen West-Vlaamse jongeren aan het construct ‘sociale 9
netwerken’ en ‘vanuit welke invalshoek beantwoorden deze WestVlaamse jongeren het onderdeel rond sociale netwerken’. Binnen de thesis wordt dan ook op zoek gegaan naar de perceptie van WestVlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’. Daarnaast gaat er eveneens aandacht uit naar eventuele geslachtsverschillen tussen meisjes en jongens bij het verlenen van betekenis aan het construct. De thesis heeft eveneens als doelstelling het achterhalen van de bruikbaarheid van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. Hierbij wordt specifiek stilgestaan bij de bruikbaarheid van het onderdeel rond sociale netwerken en de invalshoek van waaruit jongeren de vragenlijst invullen. Vanuit de feedback van de West-Vlaamse jongeren worden suggesties geformuleerd ter verbetering van het onderdeel rond sociale netwerken. Daarnaast wordt eveneens aandacht besteed aan de bruikbaarheid van de andere vragen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. Om deze doelstellingen te bereiken wordt gebruik gemaakt van twee instrumenten, namelijk de vragenlijst Jongeren en Gezondheid en het groepsinterview. Aan deze vragenlijst worden evaluatiekaders toegevoegd. Er wordt een kwalitatief onderzoek en pilootstudie uitgevoerd. De verwerking van het kwalitatief onderzoek gebeurt aan de hand van een codeerschema die door twee onafhankelijke onderzoekers wordt gebruikt. Er wordt eveneens op zoek gegaan naar geslachtsverschillen door het uitvoeren van chi kwadraat testen. De verwerking van de pilootstudie gebeurt aan de hand van een theoretisch kader, namelijk de classificatie van responsproblemen die respondenten kunnen ervaren bij het invullen van een vragenlijst (Conrad & Blair, 1996). In de thesis wordt in eerste instantie een literatuurstudie uitgevoerd. Dit vormt de achtergrond en basis voor het onderzoek en de verwerking ervan. In de literatuurstudie kan duidelijk een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds het expliciteren van het construct ‘sociale netwerken’ en meer bepaald ‘vriendschap’ en anderzijds het operationaliseren van sociale netwerken. Vooreerst wordt dus aandacht besteed aan het omschrijven van de constructen ‘sociaal kapitaal’ en ‘sociale netwerken’. Binnen het onderdeel rond sociale netwerken wordt stilgestaan bij de kenmerken van de 10
doelgroep, het construct ‘vriendschap’ in de adolescentie en de verschillen tussen meisjes en jongens bij het verlenen van betekenis aan het construct ‘vriendschap’. Binnen dit onderdeel wordt eveneens aandacht besteed aan enerzijds het verband tussen sociale netwerken en gezondheid en anderzijds het verband tussen sociale netwerken en middelengebruik. In het tweede deel van de literatuurstudie wordt stilgestaan bij het meten van sociale netwerken. Hierbij wordt vooreerst aandacht besteed aan twee onderliggende dimensies binnen het construct ‘sociale netwerken’. Deze kunnen op een continuüm worden geplaatst. De meeste aandacht gaat uit naar de verschillende variabelen en items die onderzoekers vanuit hun eigen invalshoek aangeven om sociale netwerken te meten. Daarnaast wordt stilgestaan bij de verschillende methoden om sociale netwerken te meten. Hierbij wordt bij elke methode enkele voorbeelden weergegeven. In het tweede hoofdstuk wordt stilgestaan bij de probleemstelling. Vanuit de probleemstelling kunnen een aantal onderzoeksdoelstellingen en onderzoeksvragen worden geformuleerd. Binnen de thesis wordt gestreefd naar het beantwoorden van deze onderzoeksvragen. Hoofdstuk drie vormt de uitgebreide bespreking van de gehanteerde methode. In eerste instantie wordt stilgestaan bij de manier waarop de West-Vlaamse jongeren worden gerekruteerd. Daarna wordt aandacht besteed aan de gebruikte instrumenten, namelijk de vragenlijst Jongeren en Gezondheid en het groepsinterview. De opbouw van het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid wordt uitgebreid besproken. Hierbij wordt beroep gedaan op het optioneel pakket van de HBSCitem databank (HBSC research network, 2005). Ten slotte wordt stilgestaan bij de gebruikte procedure en de verwerking van de data met als doelstelling het beantwoorden van de onderzoeksvragen.
11
Na het uitvoeren en verwerken van het onderzoek wordt een overzicht gegeven van de bekomen resultaten. In dit onderdeel wordt eerst stilgestaan bij de bereikte doelgroep.. De meeste aandacht gaat uit naar de kwalitatieve analyse van de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’. Hierbij worden naast algemene bevindingen eveneens geslachtsverschillen gevonden. Daarnaast wordt eveneens stilgestaan bij de resultaten van de pilootstudie naar de bruikbaarheid van het onderdeel rond sociale netwerken en de andere vragen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. In het laatste deel, de discussie, worden de bekomen resultaten uitgebreid besproken en wordt op zoek gegaan in de literatuur naar evidentie om deze resultaten te verklaren. Er wordt eveneens stilgestaan bij de limitaties van het onderzoek en de aanbevelingen voor verder onderzoek. Tot slot wordt een algemeen besluit geformuleerd.
12
2 2.1
Literatuurstudie Inleiding
De laatste decennia hebben verschillende onderzoekers een poging ondernomen om het construct ‘sociale netwerken’ te expliciteren en operationaliseren. Het is zeer moeilijk om een eenduidige en universele definitie voor het construct ‘sociale netwerken’ te formuleren. Dit komt door het pluralistische karakter van het construct. Het is tevens een moeilijk opgave om het construct ‘sociale netwerken’ te meten. De onderzoekers benaderen het construct vanuit verschillende invalshoeken. Afhankelijk vanuit welke invalshoek er wordt gewerkt, komen er andere variabelen en items aan het licht om het construct ‘sociale netwerken’ te omschrijven en operationaliseren. In het dagelijks leven gaan mensen verschillende sociale netwerken aan met hun omgeving. Op die manier ontstaan relaties tussen een persoon en zijn gezin, familie, buren, leerkrachten, vrienden,… Binnen deze thesis ligt de nadruk op de relatie tussen adolescenten onderling. De aandacht gaat uit naar de perceptie van adolescenten op het construct ‘vriendschap’. De literatuurstudie bestaat uit twee belangrijke onderdelen. In het eerste deel wordt gestreefd naar een omschrijving van het construct ‘sociale netwerken’ en meer bepaald van het construct ‘vriendschap’. Daarnaast wordt eveneens stilgestaan bij de relatie tussen sociale netwerken en gezondheid. Ten slotte wordt aandacht besteed aan de relatie tussen sociale netwerken en middelengebruik, waarin duidelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen ‘peer selection’ en ‘peer influence’. Het tweede deel omvat het meten van sociale netwerken in het algemeen. Hier wordt stilgestaan bij de verschillende dimensies die kunnen worden onderscheiden binnen het construct ‘sociale netwerken’. Er wordt eveneens een overzicht gegeven van een aantal variabelen en items die onderzoekers gebruiken om sociale netwerken te meten. Ten slotte wordt aandacht besteed aan een aantal methoden om sociale netwerken te meten, zoals observatie, interview en vragenlijst. 13
2.2
2.2.1
Algemene inleiding netwerken
tot
het
construct
sociale
Definiëring sociaal kapitaal
Uit de literatuur (Sabatini, 2009) wordt duidelijk dat het construct ‘sociaal kapitaal’ met twee grote problemen kampt. Ten eerst is het moeilijk om het begrip ‘sociaal kapitaal’ te definiëren. Er is tevens geen universele methode om sociaal kapitaal te meten. Ten tweede wordt ervan uitgegaan dat sociaal kapitaal een multidimensioneel construct is. Hierbij is tot op heden niet duidelijk welke dimensie van sociaal kapitaal een positieve invloed uitoefent op de ontwikkeling. Doorheen de tijd hebben veel wetenschappers getracht om het construct ‘sociaal kapitaal’ te definiëren. In 1916 werd een eerste definitie van sociaal kapitaal geformuleerd door Hanifan (Kikuchi & Coleman, 2008). Hanifan omschreef sociaal kapitaal als: ‘een tastbare substantie die het meest aanwezig is in een menselijk leven, namelijk sympathie, goede wil en sociale omgang tussen individuen en familie die samen een sociale eenheid vormen’. De socioloog Bourdieu en sociaal-theoreticus Coleman bekijken sociaal kapitaal vanuit een eigen perspectief. De socioloog Bourdieu (Kikuchi & Coleman, 2008) legt de focus op hoe individuele en sociale relaties leiden tot de productie van middelen. Hij ging er vanuit dat sociaal kapitaal door twee elementen wordt bepaald, namelijk de omvang van het sociale netwerk en het volume van het kapitaal. De sociaal theoreticus Coleman (Kikuchi & Coleman, 2008) omschrijft sociaal kapitaal als het resultaat van individuele en rationele keuzes om persoonlijke interesses te bereiken. Volgens Kikuchi en Coleman (2008) heeft het werk van Putnam ervoor gezorgd dat sociaal kapitaal als een multidimensioneel construct wordt gezien. Hij ging er namelijk vanuit dat sociaal kapitaal de spil naar een goed functionerende, democratische en gezonde gemeenschap was. Hij geeft aan dat sociaal kapitaal ervoor 14
zorgt dat deelnemers effectiever gaan samenwerken en op die manier gedeelde doelstellingen bereiken. Putnam maakt tevens een onderscheid tussen twee niveaus, het individueel en het collectief niveau (Kikuchi & Coleman, 2008). Volgens Harpham, Grant en Thomas (Willems, 2008/2009) kan sociaal kapitaal gedefinieerd worden als de graad van verbondenheid en het kwalitatieve en kwantitatieve van sociale relaties in een bepaalde populatie. Verschillende onderzoekers verlenen een verschillende definitie aan sociaal kapitaal. Hieruit kan worden besloten dat het moeilijk is om een eenduidige en universele definitie te formuleren. In verschillende wetenschappelijke werken wordt een onderscheid gemaakt tussen drie vormen van sociaal kapitaal, namelijk linking, bridging en bonding sociaal kapitaal. Volgens Szreter en Woolcock (2004) verwijst bonding sociaal kapitaal naar een vertrouwensrelatie tussen leden van een netwerk die zichzelf zien als gelijken binnen hun gedeelde sociale identiteit. Bonding sociaal kapitaal kan volgens Ferlander (2007) worden geoperationaliseerd aan de hand van vragen over de relatie van personen met hun familie en vrienden. Dit geeft een indicatie over de sterkte en niet de binding van een relatie (Ferlander, 2007). Bridging sociaal kapitaal wordt gezien als een respectvolle en wederkerige relatie tussen personen met een verschillende socio-demografische achtergrond (Szreter & Woolcock, 2004). Bridging sociaal kapitaal kan worden gemeten aan de hand van vragen over de connecties tussen verschillende sociale groepen, zoals ras, geslacht en opleidingsniveau (Ferlander, 2007). Bonding en bridging sociaal kapitaal kunnen als horizontale communicatie worden gezien. Ten slotte wordt linking sociaal kapitaal omschreven als een vertrouwensvolle en wederkerige relatie tussen personen die een verschillende machtsverhouding hebben. Deze personen communiceren eerder op een formele en expliciete manier. Hier is er sprake van verticale communicatie. Een ander kenmerk die kan gekoppeld worden aan bonding sociaal kapitaal is ‘getting by’; terwijl bridging en linking sociaal kapitaal gekenmerkt wordt door ‘getting ahead’ (Willems, 2008/2009)
15
In de volgende paragraaf wordt dieper ingegaan op de term bonding sociaal kapitaal. Op die manier wordt gekomen tot het expliciteren van het construct ‘sociale netwerken’ of ‘sociale relaties’. Er dient te worden opgemerkt dat binnen de thesis de constructen ‘sociale netwerken’ en ‘sociale relaties’ door elkaar zullen worden gebruikt. 2.2.2
Definiëring sociale netwerken
Sociale netwerken kunnen worden gezien als een essentieel onderdeel van het construct sociaal kapitaal. Binnen dit onderdeel wordt aandacht besteed aan het begrip bonding sociaal kapitaal. De doelgroep, meer bepaald adolescenten, gaan verscheidene sociale relaties aan. Zo kunnen ze een relatie aangaan met hun ouders, hun leerkrachten, hun vrienden,… De focus binnen de thesis ligt op het construct ‘vriendschap’. Vooraleer wordt stilgestaan bij een aantal variabelen die het construct ‘vriendschap’ kunnen omvatten, wordt aandacht besteed aan de kenmerken van de doelgroep. 2.2.2.1
Kenmerken van de doelgroep
De doelgroep van de thesis bestaat uit jongeren van 14 tot en met 18 jaar. Deze jongeren bevinden zich in de adolescentieperiode. De adolescentieperiode wordt eveneens moratorium (Naber, 2004) genoemd. Moratorium kan worden omschreven als de uitgestelde volwassenheid. Binnen deze periode ondergaan adolescenten in een korte tijd vele biologische, psychologische en sociale veranderingen. Hierdoor kan deze periode volgens Naber (2004) worden gezien als een crisisperiode. Craeynest (2005) geeft aan dat de adolescentie gekenmerkt wordt door twee belangrijke gebeurtenissen, een losmakingsproces en een identiteitswissel. Volgens Craeynest (2005) gaat het geleidelijk loskomen van de ouders en het opbouwen van een eigen zelfstandig leven vaak gepaard met heftige discussies en conflicten. Binnen de adolescentie 16
gaan adolescenten hun ouders op een andere manier benaderen. Ze worden niet meer gezien als personen die overal een antwoord op weten, maar als personen die fouten kunnen maken. Op die manier wordt gekomen tot een eerder horizontale in plaats van verticale relatie met hun ouders (Craeynest, 2005). In de adolescentieperiode gaan jongeren eveneens meer aandacht besteden aan hun vrienden. Deze krijgen een belangrijke rol toebedeeld. Volgens Naber (2004) gaan vrienden op verschillende leergebieden fungeren als oefenpartner, zoals in het leren omgaan met conflicten, beheersen van agressie, exploreren van intimiteit en seksualiteit, onderhouden van sociale relaties, vertrouwen in anderen, empathisch zijn en rekening houden met elkaar. Volgens Erikson (Creaynest, 2005) is het verwerven van een eigen identiteit het kernconflict van de adolescentie. Dit is een zeer belangrijke en moeilijke opgave voor de adolescent. Deze identiteitsproblematiek ontstaat door de vele veranderingen die adolescenten ondergaan aan het begin van de adolescentieperiode, zowel op lichamelijk, cognitief als sociaal vlak. Door het exploreren en experimenteren komen adolescenten tot een nieuwe identiteit. Deze nieuwe identiteit wordt gekenmerkt door continuïteit en erkenning. Met continuïteit worden de verschillende rollen en omstandigheden waarmee de adolescent te maken krijgt in de adolescentperiode bedoeld. Erkenning verwijst naar de belangrijke anderen die de adolescent bevestigen in zijn nieuw identiteit. Verschillende factoren kunnen een invloed uitoefenen op de identiteitsontwikkeling van een adolescent, zoals de maatschappij waarin men leeft, de sterkte van het ego van de adolescent en de sociale omgeving van de adolescent. De maatschappij waarin men leeft is pluriform. Het is de taak van de adolescent om zelf een rol te kiezen die hij wenst aan te nemen in de toekomst. Volgens Erikson (Craeynest, 2005) is de sterkte van het ego belangrijk bij het oplossen van conflicten. Hoop, wilskracht, doelgerichtheid en competentie zijn eveneens belangrijke hulpmiddelen bij de identiteitsontwikkeling. Ten slotte speelt de sociale omgeving eveneens een belangrijke rol op de identiteitsontwikkeling. De 17
sociale omgeving bestaat uit leeftijdsgenoten, de ouders, het gezin,… In de volgende paragraaf wordt dieper ingegaan op de invloed van leeftijdsgenoten op het gedrag van adolescenten. 2.2.2.2
Construct ’vriendschap’
Er werd reeds aangehaald dat leeftijdsgenoten een belangrijke invloed uitoefenen op de identiteitsontwikkeling van adolescenten. Daarnaast krijgen ze eveneens een belangrijke rol toebedeeld. Om deze mechanismen beter te begrijpen, wordt dieper ingegaan op het construct ‘vriendschap’. Hierbij wordt op zoek gegaan naar verschillende variabelen die het construct ‘vriendschap’ omvatten. Een vriendschapsrelatie kan worden beschouwd als een sociale relatie of een sociaal netwerk. Een vriendschapsrelatie onderscheidt zich van een andere sociale relatie, zoals de ouder-kind relatie of leerling-leerkracht relatie, doordat ze zelf en bewust wordt gekozen op basis van een aantal gedeelde interesses, plezier en contact met elkaar (Naber, 2004). Volgens Naber (2004) wordt net door deze keuzevrijheid in vrienden duidelijk wie adolescenten willen zijn of worden en bij wie ze willen horen. Verder geeft Naber (2004) aan dat de meeste jongeren één tot vier speciale of beste vrienden en/of vriendinnen hebben. Dit zijn personen waarmee ze intiem en eerlijk omgaan, die ze vertrouwen en waaraan ze zich blootgeven. Naast deze speciale intieme vrienden hebben de meeste adolescenten een breed netwerk aan vrienden en bekenden waarmee ze optrekken, activiteiten uitvoeren en plezier maken. Volgens Wilkinson (2008) kan op die manier een onderscheid worden gemaakt tussen beste vrienden en peers. Vriendschap is belangrijk voor adolescenten, aangezien ze bijdraagt tot hun gevoel van zelfwaardering en hun gevoel er te mogen zijn (Naber, 2004). Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat vriendschappen doorgaans ontstaan tussen leeftijdsgenoten die tot eenzelfde sociaal milieu behoren, dezelfde culturele achtergrond en 18
hetzelfde geslacht hebben. Volgens Naber (2004) is er dus sprake van een soort voorselectie: ‘soort zoekt soort’. Er dient eveneens te worden opgemerkt dat deze voorselectie voor zowel individuele als groepsvriendschappen of ‘peer groups’ geldt. Hieruit zou kunnen worden gesteld dat de variabelen ‘keuzevrijheid’, ‘gedeelde interesses’, ‘plezier’, ‘contact met elkaar’, ‘intimiteit’, ‘eerlijkheid’, ‘vertrouwen’ en ‘zichzelf durven blootgeven’ een belangrijke rol spelen binnen het construct ‘vriendschap’. Daarnaast wordt het ontstaan van vriendschappen eveneens beïnvloed door de context en de omstandigheden waarin adolescenten opgroeien. Uit het onderzoek van Parks en Floyd (1996) wordt duidelijk dat ‘zichzelf blootgeven’, ‘sociaalvaardig zijn’, ‘hulp of steun ontvangen binnen een relatie’, ‘gedeelde interesses hebben’ en ‘vaak terugkomende activiteiten’ belangrijke variabelen zijn binnen het construct ‘vriendschap’. Volgens Rybak en Mc Andrew (2006) geven leerlingen vaak volgende variabelen aan om vriendschap te omvatten, namelijk ‘vrijwillig’, ‘intimiteit’, ‘vertrouwen’, ‘respect’, ‘engagement’, ‘steun’, ‘generositeit’, ‘niet-romantisch’, ‘loyaal’, ‘aanvaarding’, ‘om iemand geven’, ‘iemand graag hebben’ en ‘elkaar zaken kunnen toevertrouwen’. Rybak en Mc Andrew (2006) gaan eveneens dieper in op twee constructen die nauw verbonden zijn met vriendschap, namelijk ‘intimiteit’ en ‘nabijheid’. Deze constructen werden geëxpliciteerd door Carrier (1999) en Abrahams (1999). Volgens Carrier (1999) en Abrahams (1999) heeft het construct ‘intimiteit’ enkel een betekenis binnen een fysieke en seksuele relatie, terwijl het construct ‘nabijheid’ zowel bij vriendschappen van hetzelfde geslacht als van het andere geslacht kunnen voorkomen. Hieruit kan gesteld worden dat ‘nabijheid’ een breder begrip is, in vergelijking met ‘intimiteit’, aangezien ‘nabijheid’ kan worden gebruikt in elke relatie, terwijl ‘intimiteit’ enkel voorkomt binnen een beperkte kring van vrienden (Rybak & McAndrew, 2006).
19
Uit de recente studie van De Goede, Branje en Meeus (2009) worden eveneens een aantal variabelen die ‘vriendschap’ kunnen omvatten aangehaald. Bij het bestuderen van de kwaliteit van vriendschap en de perceptie van adolescenten op vriendschap kan volgens De Goede, Branje en Meeus (2009) een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de variabelen ‘nabijheid’, ‘intimiteit’ en ‘steun’ en anderzijds de variabele ‘negatieve interactie of conflict’. Over het algemeen kan worden gesteld dat er geen universele en eenduidige definitie aan het construct ‘vriendschap’ kan worden gekoppeld (Rybak & McAndrew, 2006; Naber, 2004). Dit komt door het pluralistische karakter van het construct. Toch wordt in de literatuur door verschillende auteurs determinanten aangegeven die het construct ‘vriendschap’ kunnen omvatten. Er dienen eveneens enkele overeenkomsten tussen de verschillende auteurs te worden opgemerkt, zoals ‘zichzelf durven blootgeven’, ‘gedeelde interesses hebben’, ‘plezier maken’, ‘communiceren met elkaar’, ‘intimiteit’, ‘vertrouwen’ en ‘sociale steun’. 2.2.2.3
Geslachtsverschillen en vriendschap
Na het bespreken van verschillende variabelen die het construct ‘vriendschap’ kunnen omvatten, wordt in dit onderdeel stilgestaan bij een aantal verschillen tussen meisjes en jongens op het gebied van vriendschap. Na de literatuurstudie wordt duidelijk dat wetenschappelijk literatuur over de betekenis die meisjes en jongens onafhankelijk van elkaar aan het construct ‘vriendschap’ koppelen schaars is. In verschillende studies (Demir & Urberg, 2004; Ergley et al. (2001) wordt wel aangegeven dat verder onderzoek noodzakelijk is. Toch worden in de studie van Galambos (2004) en Maccoby (1990) een aantal geslachtsverschillen aangehaald. Volgens Galambos (2004) en Maccoby (1990) richten meisjes zich eerder op een intieme vriendschapsrelatie die wordt gekenmerkt door de variabelen ‘zichzelf blootstellen’, ‘empathie’ en ‘wederkerigheid’. Jongens 20
daarentegen maken eerder deel uit van grote vriendengroepen en leggen de focus op de variabelen ‘gedeelde interesse’, ‘competitie’, ‘controle’ en ‘conflict’ (Galambos, 2004; Maccoby, 1990). Bij de vriendschap tussen meisjes spelen de variabelen ‘sociale steun’ en ‘gelijkheid’ een belangrijke rol, terwijl bij jongens de variabelen ‘conflict’ en ‘domineren’ overheersen (Maccoby, 1990). In de recente studie van De Goede, Branje en Meeus (2009) wordt onder andere vastgesteld dat de variabele ‘conflict’ bij meisjes lager is dan bij jongens. Bij meisjes blijft deze variabele doorheen de adolescentie constant, terwijl dit bij jongens in de late adolescentie daalt. De variabele ‘sociale steun’ stijgt zowel bij meisjes als bij jongens doorheen de adolescentie. Over het algemeen wordt verondersteld dat vriendschap doorheen de adolescentie evolueert naar een meer intieme en afhankelijke relatie. Daarnaast kan volgens De Goede, Branje en Meeus (2009) eveneens worden verondersteld dat vriendschap doorheen de adolescentie stabieler wordt en dit resulteert in meer positieve en minder negatieve interacties. De geslachtsverschillen tussen meisjes en jongens zouden volgens De Goede, Branje en Meeus (2009) kunnen worden verklaard door de latere psychische, fysische en emotionele ontwikkeling van jongens. Jongens zouden twee jaar achterkomen in hun ontwikkeling in vergelijking met meisjes. 2.2.3
Sociale netwerken en gezondheid
In de literatuur wordt een verband gevonden tussen sociale netwerken en gezondheid. De netwerken die personen onderhouden met hun sociale omgeving kunnen zowel een positieve als negatieve invloed uitoefenen op de gezondheid. In wat volgt wordt hier dieper op ingegaan. Er wordt eerst stilgestaan bij het construct ‘gezondheid’ om daarna te komen tot een beschrijving van de relatie tussen sociale netwerken en gezondheid.
21
2.2.3.1
Gezondheid
Vooraleer kan worden stilgestaan bij de relatie tussen sociale netwerken en gezondheid dient aandacht te worden besteed aan het construct ‘gezondheid’. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie of kortweg de WHO (2010) kan gezondheid omschreven worden als ‘een toestand van volkomen lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden en niet slechts het ontbreken van ziekte of gebrek.’ Ferlander (2007) formuleerde enkele tegenkantingen ten aanzien van de geformuleerde definitie door de WHO. Ferlander geeft aan dat de omschrijving van gezondheid te breed, vaag en utopisch is, waardoor er geen realistische doelen worden nagestreefd. Hij gaat er vanuit dat in de meeste empirische studies gezondheid indirect gedefinieerd wordt als de afwezigheid van ziekte. Gezondheid kan volgens Ferlander (2007) worden geoperationaliseerd door het stellen van vragen over de morbiditeit en de mortaliteit van een populatie. De gemeenschappelijke onderzoeksindicatoren die binnen de individuele gezondheid worden gemeten, zijn de ingeschatte algemene, fysieke en geestelijke gezondheid en de chronische ziekte (Ferlander, 2007). 2.2.3.2
Verband tussen gezondheid en sociale netwerken
In de literatuur blijkt dat er zowel een positief als negatief effect is tussen gezondheid en sociale netwerken. Vooreerst wordt stilgestaan bij de positieve relatie tussen sociale netwerken en gezondheid. Op het gebied van mentale gezondheid werd in een onderzoek van Brown en Harris (Ferlander, 2007) aangetoond dat vrouwen met nauwe, intense relaties bij het doormaken van stresserende levensgebeurtenissen minder geneigd zijn om depressief te worden. Ook op het gebied van fysieke activiteit bij meisjes zijn bevindingen terug te vinden dat sociale netwerken een positieve invloed uitoefenen op de mate van activiteit bij adolescenten (Voorhees, et al., 2005). Adolescente meisjes met vrienden die fysiek actief zijn, 22
zullen zelf ook meer geneigd zijn om fysiek actief te zijn (Voorhees, et al., 2005). Over het algemeen kan worden gesteld dat een informeel en intense sociale relatie tussen personen kan bijdragen tot een goede psychische gezondheid (Ferlander, 2007). Daartegenover wordt eveneens gesuggereerd dat intense relaties kunnen leiden tot een bron van spanning, conflicten, afgunst, teleurstellingen en op die manier een negatieve invloed kunnen uitoefenen op de gezondheid van een persoon (Ferlander, 2007). Uit een onderzoek van Valente, Fujimoto, Chou en Spruijt-Metz (2009) bleek dat obese adolescenten meer obese vrienden hebben dan vrienden met een normaal BMI. Ook op het gebied van roken en andere risicogedragingen die de gezondheid kunnen schaden werd een relatie met sociale netwerken teruggevonden (Valente, Fujimoto, Chou & Spruijt-Metz, 2009). In wat volgt wordt hier dieper op ingegaan. 2.2.4
Sociale netwerken en middelengebruik
In verschillende wetenschappelijke werken (Valente, Fujimoto, Chou & Spruijt-Metz, 2009; Ennett, Bauman, Hussong, Faris, Foshee, Cai & DuRant, 2006; Mercken, Snijders, Steglich & De Vries, 2009; Ali & Dwyer, 2009; Ali & Dwyer, 2010; Zamboanga, Schwartz, Harn, Jarvis & Olthuis, 2009) wordt een verband aangeduid tussen sociale netwerken en middelengebruik. In deze context wordt middelengebruik gezien als een overkoepelende term voor het gebruik van illegale drugs, alcohol en sigaretten. In de studie van Ennett et al. (2006) kwamen verschillende verbanden tussen sociale netwerken en middelengebruik aan het licht. Uit het artikel werd duidelijk dat adolescenten die beantwoorden aan volgende kenmerken, namelijk nauwe contacten met vrienden die middelen gebruiken, minder verankerd en een hogere status binnen het sociaal netwerk hebben, meer middelen, zoals alcohol, sigaretten en marihuana gebruiken dan adolescenten die niet beantwoorden aan deze kenmerken. Hierbij dient te worden 23
opgemerkt dat het verband tussen sociale netwerken en middelengebruik afhankelijk is van de leeftijd en het gebruikte middel. Uit de studie van Ennett et al. (2006) werd eveneens aangehaald dat de netwerkvariabelen van een adolescent eerder het niveau van middelengebruik dan de verandering in middelengebruik voorspellen. Ten slotte werd vastgesteld dat het gebruik van sigaretten en marihuana niet enkel afhankelijk is van het functioneren van hun eigen vriendengroep, maar eveneens van het functioneren van het volledige netwerk waartoe de adolescenten behoren. Bij het bestuderen van het verband tussen roken en sociale netwerken werd uit een studie van Mercken, Snijders, Steglich en De Vries (2009) duidelijk dat in verschillende landen adolescenten vrienden gaan prefereren die hetzelfde rookgedrag als henzelf stellen. Ali en Dwyer (2009) en Ali en Dwyer (2010) gaan er vanuit dat de sociale invloed van leeftijdsgenoten een belangrijke determinant is voor het rookgedrag en alcoholgebruik van adolescenten. Uit een studie van Zamboange et al. (2009) werd duidelijk dat er op het gebied van sociale invloed een onderscheid dient gemaakt te worden tussen zelf alcohol consumeren en alcoholconsumptie goedkeuren. Er werd namelijk aangetoond dat adolescenten die zelf alcohol consumeren en het gebruik van alcohol goedkeuren een invloed uitoefenen op de verwachtingen die adolescenten hebben op alcoholgebruik (Zamboange et al., 2009). Bij de zoektocht naar een verklaring van het verband tussen sociale netwerken en middelengebruik werd in de literatuur een discussie opgemerkt tussen ‘peer influence’ en ‘peer selection’. Er is sprake van ‘peer influence’ als adolescenten middelen gebruiken doordat hun vrienden deze gebruiken, terwijl ‘peer selection’ het verkiezen van vrienden die middelen gebruiken omvat (Go, Green Jr., Kennedy, Pollard & Tucker, 2010). Hall en Valente (2007) hebben aangegeven dat het selecteren van rokers als vrienden aan de oorzaak ligt van het toekomstig rookgedrag van de adolescent. Daartegenover bleek volgens Ali en Dwyer (2009) en Ali en Dwyer (2010) dat het alcoholgebruik en rookgedrag van adolescenten werd beïnvloed door de sociale invloed van peers. Er werd tevens evidentie gevonden dat 24
zowel ‘peer influence’ als ‘peer selection’ een invloed kunnen uitoefenen op het middelengebruik van adolescenten (Ennet & Bauman, 1994; Go et al., 2010). Door deze tegenkantingen in de literatuur wordt het verklaren van het verband tussen sociale netwerken en middelengebruik bemoeilijkt. Tot nu toe werd voornamelijk gefocust op de negatieve invloed van sociale netwerken op middelengebruik. De inzichten van de onderzoekers op het middelengebruik van de adolescenten kunnen mogelijkheden bieden om het middelengebruik te reduceren. Zo werd door Ali en Dwyer (2010) aangegeven dat ‘peer influence’ een belangrijk instrument vormt binnen preventiecampagnes rond alcoholgebruik en het gebruik van andere middelen. Ali en Dwyer (2010) gaan er namelijk vanuit dat een daling van het middelengebruik van adolescenten op hun beurt een invloed kunnen uitoefenen op het middelengebruik van anderen. Uit een studie van Hoffman, Monge, Chou en Valente (2007) bleek dat binnen preventiecampagnes eveneens aandacht kan worden besteed aan de keuze die adolescenten maken op het gebied van vrienden, dus ‘peer selection’. Hierbij ligt de focus op het aanmoedigen van adolescenten om vrienden te selecteren die gezonde gedragingen nastreven (Hoffman, Monge, Chou & Valente, 2007). Over het algemeen kan worden gesteld dat het verband tussen sociale netwerken en middelengebruik niet enkel als negatief kan worden beschouwd. Sociale netwerken kunnen eveneens een beschermende invloed uitoefenen op het middelengebruik van adolescenten. Deze invloed is afhankelijk van de vriendengroep waartoe de adolescent behoort.
25
2.3
2.3.1
Meten van sociale netwerken
Inleiding
Binnen dit onderdeel wordt stilgestaan bij het meten van sociale netwerken in het algemeen en niet alleen het meten van ‘vriendschap’. Hierbij wordt aandacht besteed aan de verschillende dimensies die binnen sociale netwerken kunnen worden onderscheiden. Er werd eveneens op zoek gegaan in de literatuur naar variabelen en items die worden gebruikt om het construct ‘sociale netwerken’ te meten. Ten slotte worden enkele algemene meetinstrumenten besproken, zoals de observatie, het interview en de vragenlijst met hun toepassingen op het gebied van sociale netwerken. 2.3.2
Dimensies van sociale netwerken
In het voorgaande werd reeds stilgestaan bij verschillende variabelen die het construct ‘sociale netwerken’ en meer bepaald het construct ‘vriendschap’ kunnen omvatten. Bij het operationaliseren van het construct ‘sociale netwerken’ werd volgens Kikuchi en Coleman (2008) een onderscheid gemaakt tussen twee onderliggende dimensies. Deze twee dimensies werden op een continuüm geplaatst van informeel naar formeel en van statisch naar dynamisch (Kikuchi & Coleman, 2008). Volgens Kikuchi en Coleman (2008) kunnen sociale netwerken worden geoperationaliseerd aan de hand van het continuüm dat loopt van informeel naar formeel. Informeel gedrag vraagt minder toewijding en voorbereiding, terwijl een formele relatie meer planning en intentie vereist. Door vragen over sociale netwerken te stellen kan worden achterhaald waar een persoon zich bevindt op het
26
continuüm. Dit is afhankelijk van de mate waarin een sociale activiteit toevallig of meer rigide is. Personen kunnen worden toegewezen aan het continuüm dat loopt van statisch naar dynamisch door het stellen van vragen omtrent de dynamiek binnen een relatie. Een dynamische relatie vereist volgens Kikuchi en Coleman (2008) meer inspanning dan een statische relatie. 2.3.3
Variabelen en items bij het meten van sociale netwerken
In de studie van Kikuchi en Coleman (2008) werden verschillende variabelen aangehaald die worden gebruikt om sociale netwerken te operationaliseren en meten. Deze variabelen zijn ‘behulpzaamheid’, ‘sociale steun’, ‘context’, ‘sociale vaardigheid’, ‘omvang van het sociale netwerk’, ‘verbeteren van de gemeenschap’, ‘openbare opkomst’, ‘publieke participatie en engagement’ en ‘lidmaatschap in verenigingen’. Er dient worden opgemerkt dat binnen dit onderdeel enkel wordt stilgestaan bij de variabelen die eventueel aan bod kunnen komen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010. Er wordt dus enkel stilgestaan bij de variabelen ‘sociale steun’, ‘sociale vaardigheid’, ‘omvang van het sociale netwerk’, ‘openbare opkomst’, ‘publieke participatie en engagement’ en ‘lidmaatschap in verenigingen’. Vooreerst wordt stilgestaan bij de variabele ‘sociale steun’. Volgens Beaudoin (2007) wordt ‘sociale steun’ omschreven als een uitkomst van sociaal kapitaal dat betrekking heeft op emotionele steun, troost, begrip, hulp en advies. ‘Sociale steun’ wordt dus gezien als een positieve uitkomstvariabele. Er kunnen volgens Kikuchi en Coleman (2008) drie items worden bevraagd om ‘sociale steun’ te meten, namelijk: ‘hoe vaak hebben mensen je geadviseerd?’, ‘hoe vaak krijg je emotionele steun van personen?’ en ‘hoe vaak hebben mensen je proberen te troosten?’ Binnen de verschillende dimensies kan de variabele worden gesitueerd aan de dynamische en informele kant. Dit komt doordat deze vragen eerder spontaan dan gepland 27
overkomen. Er dient te worden opgemerkt dat deze vragen zich meer naar anderen richten dan dat ze wederkerig zijn (Kikuchi & Coleman, 2008). Een andere variabele die verwijst naar de interactie tussen individuen is ‘sociale vaardigheid’. Volgens Uslander (2004) kunnen drie vragen aan deze variabele worden gekoppeld, namelijk: ‘hoe vaak bezoek je familieleden?’, ‘hoe vaak telefoneer je naar je vrienden?’ en ‘hoe breed is je sociaal netwerk?’ Bij deze laatste vraag wordt eveneens stilgestaan bij de variabele ‘omvang van het sociale netwerk’. Ook binnen het onderzoek van Adams, Madhavan en Simon (2006) werd de ‘omvang van een sociaal netwerk’ aangeduid als een variabele bij het meten van sociale netwerken. Binnen beide dimensies kunnen deze vragen gesitueerd worden aan de dynamische en informele kant. Een derde variabele om sociale netwerken te meten is ‘openbare opkomst’ (Kikuchi & Coleman, 2008). Deze variabele heeft betrekking op het meten van de mate waarin personen deelnemen aan bepaalde gemeenschapsevenementen. Volgens Shah, Schmierbach, Hawkins, Espino en Donavan (2002) kunnen binnen deze variabele verschillende items worden bevraagd, namelijk ‘hoe vaak heb je in het laatste jaar een museum bezocht, een klassiek concert bijgewoond, een pop- of rockconcert bijgewoond, naar de zoo geweest?’ Het deelnemen aan gemeenschapsevenementen wordt gezien als een onderdeel van het sociaal kapitaal. Er dient te worden opgemerkt dat het niet zo vanzelfsprekend is om deze variabele binnen de verschillende dimensies te situeren. De variabele ‘publieke participatie en engagement’ verwijst naar de interactie binnen de gemeenschap, zoals het uitvoeren van vrijwilligerswerk, bijwonen van vergaderingen en deelnemen aan projecten. Verschillende onderzoekers voeren een discussie over de mate waarin de variabele een onderdeel of uitkomst van het construct ‘sociaal kapitaal’ is. Shah en zijn collega’s (Kikuchi & Coleman, 2008) meten deze variabele aan de hand van volgende vraag: ‘hoe vaak heb je in het laatste jaar deelgenomen aan vrijwilligerswerk, gemeenschapsprojecten of woonde je een vergadering bij?’ Bij het 28
bestuderen van verschillende studies omtrent het meten van de variabele ‘publieke participatie en engagement’ wordt duidelijk dat deze vraag vaak terugkeert. Bij het meten van de variabele ‘lidmaatschap in verenigingen’ wordt nagegaan aan hoeveel verenigingen de persoon is aangesloten (Kikuchi & Coleman, 2008). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende verenigingen, zoals beroepsverenigingen, religieuze organisaties, etnische organisaties, buurtorganisaties, schoolgerelateerde relaties, politieke verenigingen, sociale verenigingen, jeugdverenigingen en vrijwilligerswerk. Het is niet vanzelfsprekend om deze variabele binnen beide dimensies te situeren. Dit is namelijk afhankelijk van het soort vereniging waartoe een persoon behoort. Naast de omvang van sociale netwerken geven Adams, Madhavan en Simon (2006) nog enkele andere variabelen aan om sociale netwerken te meten, namelijk ‘de nabijheid’ en ‘de homogeniteit’. De laatste jaren werd eveneens meer aandacht besteed aan kwalitatieve aspecten van sociale netwerken, zoals de ondersteunende functie ervan. Naast Kikuchi en Coleman (2008) en Adams, Madhaven en Simon (2006) formuleren Ennett et al. (2006) eveneens verschillende variabelen en subvariabelen om het verband tussen sociale netwerken en middelengebruik te kunnen achterhalen. Dit gebeurt aan de hand van de social network analysis. Door gebruik te maken van de social network analysis kunnen verschillende attributen van peer-relaties die onder andere relevant kunnen zijn om een uitspraak te doen over het middelengebruik van adolescenten, worden geïdentificeerd. De drie domeinen die kunnen onderscheiden worden zijn ‘sociale verankering’, ‘sociale status’ en ‘sociale nabijheid tot middelengebruik’. De verschillende variabelen om ‘sociale verankering’ te meten zijn ‘wederkerige vriendschap’, ‘de dichtheid van het omgevingsnetwerk’, ‘de sociale positie van de adolescent binnen het netwerk’ en ‘het aantal geselecteerde vrienden buiten het 29
kernnetwerk van de adolescent’. Als een adolescent iemand aanduidt als beste vriend en hij wordt door die persoon eveneens aangeduid als beste vriend, dan is er sprake van de subvariabele ‘wederkerige vriendschap’. ‘De dichtheid van het omgevingsnetwerk’ kan omschreven worden als het aantal huidige vriendschapsrelaties gedeeld door het aantal mogelijke relaties. Binnen de variabele ‘de sociale positie van een adolescent’ wordt een onderscheid gemaakt tussen een groepslid, een brug of een geïsoleerde. Een persoon wordt beschouwd als een groepslid als hij het meeste van zijn tijd met dezelfde vriendengroep doorbrengt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het wegvallen van één groepslid niet zorgt voor het uiteenvallen van de groep. Een persoon wordt beschouwd als een brug als hij een relatie aangaat met personen die tot verschillende vriendengroepen behoren zonder dat hij zelf zomaar lid is van elke groep. Ten slotte wordt een persoon gezien als een geïsoleerde als hij binnen een netwerk slechts één of geen vriendschapsrelatie heeft. Een vierde variabele binnen het domein ‘sociale verankering’ is ‘het aantal geselecteerde vrienden buiten het kernnetwerk van de adolescent’. In het onderzoek van Ennett et al. (2006) werd ervan uitgegaan dat personen met veel sociale netwerken buiten het kernnetwerk zich minder richten tot het kernnetwerk in vergelijking met personen die er minder externe sociale netwerken op nahouden. Binnen het domein ‘sociale status’ kan eveneens een onderscheid gemaakt worden tussen vier variabelen. Deze zijn ‘normed indegree’, ‘reach centrality’, ‘betweeness centrality’ en ‘Bonacich power centrality’. ‘Normed indegree’ kan worden omschreven als een indicator om populariteit te meten. Deze variabele wordt berekend door het aantal vrienden die een adolescent aanduidt te delen door het aantal mogelijke vrienden. ‘Reach centrality’ meet hoe anderen een persoon percipiëren en ‘betweenness centrality’ meet de mate waarin een adolescent personen met elkaar verbindt, terwijl deze niet onmiddellijk met elkaar zijn verbonden. De ‘Bonacich power centrality’ verwijst naar het centraal-zijn van vrienden met wie een adolescent wordt gelinkt. 30
Ten slotte wordt stilgestaan bij de bespreking van het domein ‘sociale nabijheid tot middelengebruik’. Binnen dit domein kunnen drie variabelen onderscheiden worden, namelijk ‘het middelengebruik van beste vrienden’, ‘het aantal middelengebruikers binnen het omgevingsnetwerk van de student’ en ‘de sociale afstand van de adolescent tot de dichtste middelengebruiker’. Er kan eveneens worden stilgestaan bij een aantal variabelen en items die specifiek worden gehanteerd bij het meten van het construct ‘vriendschap’. In de studie van Wilkinson (2008) wordt vastgesteld dat drie hechtingsstijlen een belangrijke invloed kunnen uitoefenen op het construct ‘vriendschap’. Ten eerste de hechtingsstijl ‘gevoel van veiligheid’. Deze hechtingsstijl heeft betrekking op de variabelen ‘nabijheid’ en ‘vertrouwen’. De tweede hechtingsstijl wordt omschreven als ‘mate van bezorgdheid’ of ‘ambivalentie binnen de relatie’. Ten slotte heeft de derde hechtingsstijl ‘vermijding’ betrekking op de mate van onafhankelijkheid binnen een vriendschapsrelatie. Ook in het onderzoek van Rybak en Mc Andrew (2006) worden een aantal variabelen van vriendschap aangehaald, namelijk ‘uitvoerbaarheid of haalbaarheid’, ‘steun’, ‘intimiteit’ en ‘harmonie’. De variabele ‘uitvoerbaarheid of haalbaarheid’ verwijst naar de mate van aanvaarding, respect en vertrouwen die personen aanvaarden binnen een relatie. ‘Steun’ omvat de mate van emotionele steun en wederzijdse ondersteuning binnen een relatie. ‘Intimiteit’ verwijst naar de mate van begrip, elkaar iets toevertrouwen en ervaringen delen binnen een relatie en ten slotte ‘harmonie’ omvat de mate van plezier, spontaniteit en stabiliteit in een relatie. In dit onderdeel werd stilgestaan bij een aantal domeinen, variabelen, subvariabelen en items die in de literatuur worden gebruikt om het construct ‘sociale netwerken’ te meten. Daarnaast werden eveneens een aantal variabelen en items weergegeven om het construct ‘vriendschap’ te meten. In wat volgt wordt aandacht besteed aan verschillende methoden die kunnen worden gebruikt om sociale netwerken te meten.
31
2.3.4
Methoden om sociale netwerken te meten
Er kunnen verschillende methoden worden gebruikt om data over sociale netwerken en meer specifiek ‘vriendschap’ te verzamelen. Binnen dit onderdeel worden verschillende algemene dataverzamelingstechnieken besproken, zoals de observatie, het interview en de vragenlijst. Daarnaast wordt stilgestaan bij een aantal specifieke toepassingen die de constructen ‘sociale netwerken’ en ‘vriendschap’ meten. Hierbij worden een aantal voorbeelden per data-verzamelingstechniek weergegeven. Er wordt dus geen overzicht gegeven van alle bestaande meetinstrumenten die de constructen ‘sociale netwerken’ en ‘vriendschap’ meten. 2.3.4.1
Observatie
Een observatie is een eerste methode waarbij data kan worden verzameld (Baarde & De Goede, 1997; Lowyck & Luyten, 2003). De nadruk ligt op het feitelijk en waarneembaar gedrag dat een persoon stelt. Enkele nadelen verbonden aan deze methode is dat het tijdsintensief en niet goedkoop is. Er dient eveneens rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de observator, aangezien deze de te observeren situatie kan beïnvloeden. Het vereist een bepaalde mate van ervaring om de verzamelde observatiegegevens te kunnen verwerken. In de literatuur werd geen evidentie gevonden waarin wordt gebruik gemaakt van deze methode om sociale netwerken te meten. Hierdoor lijkt het niet de meest aangewezen methode om de constructen ‘sociale netwerken’ en ‘vriendschap’ te meten.
32
2.3.4.2
Interview
Een veelgebruikte methode om data te verzamelen omtrent de attitudes, opinies en kennis van een persoon is aan de hand van het interview (Baarde & De Goede, 1997; Lowyck & Luyten, 2003). Personen worden geïnterviewd om informatie te vergaren die niet rechtstreeks waarneembaar is. Een interview levert vaak minder betrouwbare informatie op. Dit komt doordat personen de neiging hebben om sociaal wenselijk te antwoorden en zichzelf op een andere manier in te schatten. Dit is een groot nadeel verbonden aan het interview. Er kunnen verschillende soorten interviews onderscheiden worden, het gestructureerd, semi-gestructureerd, ongestructureerd en groepsinterview. Bij een gestructureerd interview (Baarde & De Goede, 1997; Lowyck & Luyten, 2003) stelt de interviewer een aantal vooropgestelde en gestandaardiseerde vragen voorop. Hierbij kan de interviewer een onderscheid maken tussen open en gesloten vragen. Als gebruik gemaakt wordt van gesloten vragen, dienen de respondenten een antwoordcategorie die het best van toepassing is bij hun situatie aan te duiden. Hierbinnen is er niet veel ruimte voor variatie. Er zijn enkele voordelen aan deze interviewtechniek verbonden. Deze voordelen zijn een hoge mate van betrouwbaarheid, een hoge mate van interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, de tijdsinvestering van de interviewer wordt efficiënt besteed en de vragenlijst en evaluatiemethode is gestandaardiseerd. De nadelen verbonden aan deze techniek zijn een enge validiteit en een kleine realiteitswaarde in vergelijking met het semi- of ongestructureerd interview. Ten tweede wordt stilgestaan bij een semi-gestructureerd interview. Bij deze interviewmethode zijn de vragen en antwoorden niet op voorhand vastgelegd (Baarde & De Goede, 1997; Lowyck & Luyten, 2003). Er worden enkele onderwerpen in een bepaalde logische volgorde vooropgesteld. Deze onderwerpen worden aan de hand van open en explorerende vragen belicht. De interviewer stelt dus een interviewgids op die hem begeleid gedurende het interview. 33
Een ongestructureerd interview (Baarde & De Goede, 1997; Lowyck & Luyten, 2003) wordt gekenmerkt door een maximale flexibiliteit om informatie te verzamelen. De interviewer bepaalt een algemeen thema en stelt hierover een aantal open vragen. Het verdere verloop van het interview wordt bepaald en beïnvloed door wat de respondent aangeeft. De verzamelde informatie kan als individueel en verschillend worden beschouwd. Een ongestructureerd interview wordt het best uitgevoerd nadat reeds een vertrouwensrelatie met de respondent werd opgebouwd. De nadelen verbonden aan deze interviewtechniek is de hoge mate van subjectiviteit. Dit kan de mate van betrouwbaarheid van het interview beïnvloeden. Daarnaast vraagt deze techniek eveneens een bepaalde mate van ervaring. Ten slotte wordt stilgestaan bij het groepsinterview (Baarde & De Goede, 1997; Lowyck & Luyten, 2003). Een groepsinterview kan worden omschreven als een techniek om kwalitatieve data te verzamelen door middel van een systematische ondervraging van verscheidene individuen simultaan in een formele of informele setting. Afhankelijk van het doel dat wordt nagestreefd kan een groepsinterview verschillende vormen aannemen. Binnen deze interviewtechniek dient de interviewer over een aantal vaardigheden te beschikken, namelijk flexibiliteit, objectiviteit, empathie en goed luisteren. Deze interviewtechniek wordt beschouwd als minder tijdsintensief, minder duur en levert een rijke data op. Dit komt doordat de groepsleden met elkaar communiceren en op die manier hun mening met elkaar delen, overleggen en meer aandacht besteden aan bepaalde onderwerpen. Bij deze techniek is het moeilijk om te generaliseren, ook de groepscultuur kan interfereren en daarnaast kunnen bepaalde personen het groepsgebeuren domineren. Dit zijn enkele nadelen verbonden aan deze techniek. Op het gebied van het meten van sociale netwerken wordt binnen de ‘NICHD-Study of Early Child Care and Youth Development’ gebruik gemaakt van een ‘Friendship Quality Interview’. Binnen dit interview wordt informatie verzameld over de perceptie die de respondent heeft over de kwaliteit van zijn vriendschapsrelatie, welke activiteiten ze uitvoeren en hoe frequent ze elkaar zien. Deze methode wordt meestal samen met een vragenlijst gebruikt. 34
2.3.4.3
Vragenlijst
De derde data-verzamelingsmethode die wordt besproken is de vragenlijst (Baarde & De Goede, 1997; Lowyck & Luyten, 2003). Dit wordt ook wel een schriftelijk interview genoemd. Hierbij vult de respondent de vragenlijst in zonder begeleiding van de afnemer. De voordelen verbonden aan deze methode zijn dat de respondenten eerder geneigd zijn om hun eigen mening te formuleren, minder sociaal wenselijk gaan antwoorden en er grote groepen kunnen worden bereikt. Het voornaamst nadeel verbonden aan deze methode is de aanwezigheid van missings (Baarde & De Goede, 1997; Lowyck & Luyten, 2003). Uit de literatuur wordt duidelijk dat voornamelijk gebruik wordt gemaakt van vragenlijsten om sociale netwerken te meten. Cohen, Doyle, Skoner, Rabin en Gwaltney (1997) maken in hun onderzoek gebruik van de ‘Social Network Index’. Dit is een vragenlijst die nagaat met hoeveel personen iemand praat en hoeveel personen hij op regelmatige basis ziet inclusief familie, vrienden, collega’s, buren, en dergelijke. Rybak en Mc Andrew (2006) maken in hun onderzoek gebruik van de ‘Friendship Intensity Measurement Scale’ of kortweg de FIMS die werd ontwikkeld door Arunkumar en Dharmangadan (2001). Dit is een schaal dat bestaat uit 40 items die vier dimensies van vriendschap omvat, namelijk ‘uitvoerbaarheid of haalbaarheid’, ‘steun’, ‘intimiteit’ en ‘harmonie’ (cfr. Supra 1.3.3). Het is een kwantitatief meetinstrument die de verwachte intensiteit en nabijheid die respondenten in een relatie ervaren, achterhalen. Hierbij dienen de respondenten drie verschillende relaties met personen op een verschillend niveau van intimiteit te beoordelen. In het onderzoek van Wilkinson (2008) wordt gebruik gemaakt van de ‘Adolescent Friendship Attachment Scale’ of kortweg de AFAS. Dit is een zelf-rapportage instrument die de kwaliteit van een relatie tussen beste vrienden in de adolescentie en de kwaliteit van andere relaties die adolescenten aangaan, meten. Binnen de ‘NICHD – study of Early Child Care and Youth Development’ wordt naast het interview tevens gebruik gemaakt van de ‘Friendship quality 35
questionnaire’. Hierin wordt nagegaan welke perceptie adolescenten hebben op hun relaties met vrienden. In de review van Perrin en Mc Dermotte (1997) wordt een overzicht gegeven van vragenlijsten die kunnen gebruikt worden om sociale netwerken te meten, namelijk ‘Fundamental Interpersonal relationship inventory-behavior’, ‘Interpersonal relationship inventory’, ‘Inventory of parent and peer attachments’, ‘Norbeck’s social support questionnaire’, ‘Peer social support’, ‘Social relations questionnaire’ en ‘Social support questionnaire’. Binnen dit overzicht wordt de nadruk voornamelijk gelegd op het meten van sociale steun binnen sociale netwerken. Ook binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst om de perceptie van jongeren op verschillende thema’s te achterhalen. Binnen de vragenlijst is sociale netwerken slechts een onderdeel. De vragenlijst Jongeren en Gezondheid wordt later nog uitgebreid besproken.
36
2.4
Besluit
Uit de literatuurstudie blijkt dat de constructen ‘sociale netwerken’ en voornamelijk ‘vriendschap’ niet op een eenduidige en universele manier kunnen worden geëxpliciteerd en geoperationaliseerd. Hierdoor werd in de literatuur op zoek gegaan naar variabelen die in relatie kunnen worden gebracht met het construct ‘vriendschap’. Op die manier wordt duidelijk op welke variabelen wetenschappers zich beroepen om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven. Daarnaast wordt eveneens duidelijk welke variabelen worden opgenomen in een enquête, interview of vragenlijst om de constructen ‘sociale netwerken’ en ‘vriendschap’ te meten. Ten slotte werden enkele voorbeelden van interviews en vragenlijsten die sociale netwerken meten weergegeven. In de literatuur werd eveneens op zoek gegaan naar verschillen tussen meisjes en jongens ten aanzien van het construct ‘vriendschap’. Binnen het onderzoek van De Goede, Branje en Meeus (2009) komen een aantal geslachtsverschillen aan het licht. Deze geslachtsverschillen worden voornamelijk verklaard vanuit een verschil in ontwikkeling tussen meisjes en jongens. Toch worden in verschillende studies verder onderzoek naar geslachtsverschillen op het gebied van vriendschap aanbevolen. Na het bestuderen van de literatuur wordt gekomen tot het formuleren van de probleemstelling, onderzoeksdoelstelling en – vragen. Dit vormt de basis voor de pilootstudie en het kwalitatief onderzoek bij West-Vlaamse jongeren.
37
3 3.1
Probleem, doelstellingen en onderzoeksvragen Probleemstelling
In 2010 wordt in Vlaanderen voor de zevende keer de studie Jongeren en Gezondheid georganiseerd bij schoolgaande jongeren. Deze studie kadert binnen een internationale studie, namelijk de ‘Health Behavior in School-aged Children Study’ of kortweg de HBSC-studie. Deze studie wordt om de vier jaar uitgevoerd en geëvalueerd. Na de evaluatie van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2006 wordt duidelijk dat een aantal nieuwe en actuele vragen moeten worden opgenomen in de vragenlijst. Er wordt tevens opgemerkt dat er in de vragenlijst nood is aan een onderdeel rond sociale netwerken. Een aantal onderzoekers hebben zich bekommerd om deze werkpunten. Er worden een aantal nieuwe vragen geformuleerd en een onderdeel rond sociale netwerken uitgewerkt. Deze worden in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010 opgenomen. De nieuwe vragen zijn nog niet uitgetest. Hierdoor is er nood aan een pilootstudie om het onderdeel rond sociale netwerken en de andere vragen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010 te evalueren. Bij het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010 worden door de onderzoekers een aantal vragen gesteld. De onderzoekers vragen zich namelijk af aan welke vriendengroep de adolescenten denken bij het invullen van de vragen over vrienden. Vanuit deze vraagstelling is de interesse gegroeid in het achterhalen van de perceptie van jongeren op het construct ‘vriendschap’. Daarnaast blijkt uit de literatuur dat de studies omtrent het verschil in perceptie tussen meisjes en jongens op het construct ‘vriendschap’ schaars is. Er wordt dus een kwalitatief onderzoek uitgevoerd om deze vragen te beantwoorden.
38
3.2
Onderzoeksdoelstellingen en -vragen
Vanuit de probleemstelling komen enkele onderzoeksdoelstellingen aan het licht. Vooreerst is er de interesse in de betekenis die jongeren koppelen aan het construct ‘vriendschap’. Er wordt gestreefd naar het achterhalen van de perceptie van leerlingen uit het secundair onderwijs op het construct ‘vriendschap’. Daarnaast heerst er wat onduidelijkheid over het al dan niet aanwezig zijn van geslachtsverschillen. Er wordt eveneens op zoek gegaan naar geslachtsverschillen. In de vragenlijst Jongeren en Gezondheid wordt een nieuw onderdeel rond sociale netwerken en een aantal nieuwe en/of actuele vragen toegevoegd. De pilootstudie heeft als doelstelling het evalueren van de bruikbaarheid van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010. Op die manier kunnen suggesties ter verbetering worden geformuleerd. Uit deze vooropgestelde doelstellingen kunnen twee onderdelen worden onderscheiden. Dit leidt tot het formuleren van twee hoofdonderzoeksvragen: Welke perceptie hebben West-Vlaamse leerlingen van het derde en vier jaar van het secundair onderwijs op het construct ‘vriendschap’? Is het onderdeel rond sociale netwerken en de andere vragen binnen de vragenlijst van de studie Jongeren en Gezondheid 2010 bruikbaar? Binnen de thesis wordt het meest aandacht besteed aan de eerste onderzoeksvraag, namelijk de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’. Binnen deze onderzoeksvraag kunnen twee subonderzoeksvragen worden geformuleerd: Wat is de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’? Deze subonderzoeksvraag heeft als doelstelling het achterhalen van de betekenis die jongeren koppelen aan het construct ‘vriendschap’. 39
Kunnen er tussen meisjes en jongens geslachtsverschillen omtrent de perceptie op het construct ‘vriendschap’ worden teruggevonden?
Binnen de tweede onderzoeksvraag over de evaluatie van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010 kunnen eveneens twee subonderzoeksvragen worden geformuleerd: Is het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst van de studie Jongeren en Gezondheid 2010 bruikbaar? Deze onderzoeksvraag heeft als doelstelling het evalueren en verbeteren van het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. Zijn de andere vragen binnen de vragenlijst van de studie Jongeren en Gezondheid 2010 bruikbaar? Deze onderzoeksvraag heeft als doelstelling het evalueren en verbeteren van de andere vragen exclusief het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid.
40
4
Onderzoeksmethode
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de onderzoeksmethode. Hierbij wordt aandacht besteed aan de manier waarop de respondenten werden gerekruteerd. Daarnaast volgt een bespreking van de gebruikte instrumenten, namelijk de vragenlijst Jongeren en Gezondheid en het groepsinterview. Ten slotte wordt de procedure en verwerking van de studie beschreven.
4.2
4.2.1
Methode
Steekproef
Er werd gekozen om gebruik te maken van zowel een vragenlijst als een groepsinterview (cfr. Supra 1.3.3.2) om de onderzoeksvragen te beantwoorden. De studie heeft namelijk als doelstelling het achterhalen van de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’. Daarnaast werd eveneens een pilootstudie uitgevoerd met als doelstelling het achterhalen van de bruikbaarheid van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010 (cfr. Infra bijlage 1). De vragenlijst Jongeren en Gezondheid en het groepsinterview werd in verschillende klassen van het secundair onderwijs afgenomen. Bij het selecteren van een secundaire school werd gebruik gemaakt van een convenience sample. De pilootstudie en het kwalitatief onderzoek werd uitgevoerd in het Sint-Jozefscollege te Izegem. Er werd gekozen voor deze school, aangezien de student er zelf nog les 41
heeft gevolgd. Dit is een ASO-school. Via een brief werd om de medewerking van de school gevraagd. De school was onmiddellijk bereid om te participeren in de studie. De student werd op 4 februari 2010 in de school verwacht om het onderzoek uit te voeren. De student had geen invloed op de keuze van de klassen binnen de school. De klassen werden gekozen door de adjunct-directeur. Er werd gestreefd naar een populatie van 100 leerlingen uit het derde en vierde jaar van het secundair onderwijs. Deze doelstelling werd overgemaakt aan de adjunct-directeur van het Sint-Jozefscollege. Zij heeft at random vier klassen geselecteerd die samen 96 leerlingen telden. Op voorhand was de student niet op de hoogte van de richting van de geselecteerde klassen. Al de geselecteerde leerlingen zitten in het derde of vierde jaar van het secundair onderwijs en spreken Nederlands als moedertaal. De pilootstudie en kwalitatief onderzoek werd opgenomen in de studie Jongeren en Gezondheid 2010 gevoerd door de universiteit Gent onder leiding van Prof. Dr. L. Maes. In het kader van deze studie werd bij het ethisch comité een dossier ingediend en goedgekeurd. Aangezien de pilootstudie en het kwalitatief onderzoek een onderdeel uitmaken van de studie Jongeren en Gezondheid 2010 werd dit tevens goedgekeurd. Daarnaast werd met de school tot een overeenkomst gekomen omtrent het informed consent van de leerlingen en hun ouders. De school heeft beslist om de studie op te nemen in het gezondheidsbeleid. Hierdoor dienen de ouders van de leerlingen niet individueel hun toestemming te verlenen. Alle leerlingen die zijn ingeschreven en geselecteerd voor het onderzoek, verlenen automatisch hun toestemming.
42
4.2.2
Gebruikte instrumenten
Zoals reeds vermeld werd gebruik gemaakt van twee instrumenten om de onderzoeksvraag te formuleren. Deze instrumenten zijn het groepsinterview en de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010. Het groepsinterview heeft als doelstelling het achterhalen van de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’. Daarnaast werd in het groepsinterview eveneens aandacht besteed aan het onderdeel rond sociale netwerken en de andere vragen in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. Het groepsinterview kan worden omschreven als semi-gestructureerd. Er werd gebruik gemaakt van een interviewgids (cfr. Infra bijlage 2). De interviewgids bevat een aantal thema’s met enkele bijhorende vragen die in het interview verder werden uitgediept. Het tweede instrument dat wordt gebruikt is de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010. In de vragenlijst werd om de x-aantal vragen een evaluatiekader toegevoegd. Deze vragenlijst maakt deel uit van de studie Jongeren en Gezondheid 2010 die kadert binnen de internationale studie ‘Health Behavior in School-aged Children’. Deze studie verzamelt data over de gezondheid en het welbevinden van adolescenten. Volgens Currie (2009) zijn de doelstellingen van de studie het verkrijgen van nieuwe inzichten en het verhogen van de kennis rond de adolescentencultuur. Om de vier jaar wordt de studie uitgevoerd. In het schooljaar 2009-2010 wordt de studie in verschillende landen uitgevoerd. In de vragenlijst Jongeren en Gezondheid komen vier centrale onderwerpen aan bod. Deze zijn ‘gezondheid en welbevinden’, ‘gezondheidsgedrag en risicogedrag’, ‘sociale context’ en ‘ontwikkelingsfactoren’ (Currie, 2009). Binnen elk domein kunnen verschillende variabelen worden onderscheiden. Binnen het domein ‘gezondheid en welbevinden’ worden de variabelen ‘eigen inschatting van gezondheid’, ‘levensverwachting’, ‘gezondheidsklachten’, ‘lichaamsbeeld’, ‘body mass index’ en ‘verwondingen’ gemeten. 43
Binnen het domein ‘gezondheidsgedrag en risicogedrag’ worden de variabelen ‘tabakgebruik’, ‘alcoholgebruik’, ‘cannabisgebruik’, ‘fysieke activiteit’, ‘voedings- en drankconsumptie’, ‘tanden poetsen’, ‘gewichtscontrole’, ‘vechten en pesten’, ‘seksueel gedrag’, ‘TV- en computergebruik’ en ‘elektronische communicatie’ gemeten. Binnen het domein ‘sociale context’ kunnen verschillende niveaus worden onderscheiden. Binnen het niveau ‘familie’ worden de variabelen ‘socio-economische status’, ‘structuur van het gezin’ en ‘de relaties met gezinsleden’ opgenomen. Op het niveau van de school komen de variabelen ‘graag naar school gaan’, ‘academische druk’, ‘academische verworvenheid’ en ‘steun van klasgenoten’ aan bod. Ten slotte is er nog het niveau van de peers. Hierbij worden de variabelen ‘aantal vrienden’, ‘het hebben van goede vrienden’ en ‘tijd spenderen met vrienden gemeten’. In de vragenlijst Jongeren en Gezondheid werden een aantal nieuwe vragen rond sociale netwerken en meer bepaald vrienden opgenomen. Hiervoor werd beroep gedaan op de HBSC Item Bank (HBSC research network, 2005) van de peer-cultuur. In wat volgt wordt hier dieper op ingegaan. 4.2.3
Aspecten rond sociale netwerken in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid
In de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010 werden een aantal items over sociale netwerken en meer bepaald over vrienden toegevoegd. Hierbij werd beroep gedaan op een optioneel pakket van de HBSC Item Bank van de peer-cultuur (HBSC research network (2005). De vragen over de peer-cultuur kunnen in verschillende categorieën worden onderverdeeld, zoals ‘groepsconfiguratie’, ‘vriendschap en sociale competentie’, ‘groepsfunctioneren’ en ‘groepsactiviteiten met peers en gedragskarakteristieken’. Er dient te worden opgemerkt dat er enkel aandacht wordt besteed aan de vragen die werden toegevoegd aan het onderdeel rond sociale netwerken. 44
De categorie ‘groepsfiguratie’ kan omschreven worden als één van de karakteristieken die een bepaalde groep van een andere onderscheidt. Volgende vragen vallen hieronder: vraag 41. Is de meerderheid van je vrienden ouder, jonger of even oud?’ vraag 42. Hoelang ken je je vrienden al? vraag 50. Met welke vrienden breng je het meeste tijd door? Vraag 41 onderzoekt de relatieve leeftijd van de leden binnen een vriendengroep. Vraag 42 meet de duur van de langste vriendschapsrelatie. Ten slotte wordt bij vraag 50 de nadruk gelegd op de vriendengroep waarmee het meeste tijd wordt doorgebracht, terwijl binnen de HBSC item bank (HBSC research network, 2005) de nadruk ligt op het aantal vrienden waarmee men het meeste tijd doorbrengt. Binnen de categorie ‘vriendschap en sociale competentie’ wordt de nadruk gelegd op de kwantitatieve aspecten van een vriendschap. Volgende vragen worden opgenomen: vraag 43. Hoeveel vrienden zijn speciaal voor jou, vertrouw je, helpen je wanneer je iets nodig hebt, doen je goed voelen over jezelf? vraag 49. Nu is het de bedoeling dat je even denkt aan de relatie die je hebt met je vrienden bij het invullen van volgende stellingen, zoals mijn vrienden kunnen zien wanneer ik me verdrietig voel, mijn vrienden motiveren mij om over mijn problemen te praten,… Deze vragen beoordelen twee basisaspecten van een wederzijdse vriendschapsrelatie, namelijk het bestaan van tenminste één intieme relatie met een vriend en de kwaliteit van deze intieme relatie. In de categorie ‘groepsfunctioneren’ worden vragen opgenomen die gaan over status, steun en regels binnen de vriendengroep. Vragen die worden opgenomen zijn: vraag 44. Als iemand zich binnen je groep niet zo goed voelt, zijn de andere groepsleden er dan voor hem of haar? vraag 48. Hoe gaan jij en je groep vrienden beslissingen nemen rond wat je gaat doen? 45
Vraag 44 onderzoekt de mate van sociale steun binnen de groep, terwijl vraag 48 het nemen van beslissingen binnen een groep onderzoekt. Bij het invullen van de verschillende vragen over sociale netwerken is het niet helemaal duidelijk aan welke vrienden men denkt. Vanuit deze bevinding is volgende vraag ontstaan: vraag 51. Bij het invullen van de vragen 40 tot en met 50 aan welke vrienden dacht je toen? Aan de hand van deze vraag trachten de onderzoekers te achterhalen aan welke vriendengroep de adolescenten dachten bij het invullen van de vragenlijst. Deze vraag draagt bij tot het beantwoorden van de vooropgestelde onderzoeksvragen. Ten slotte worden enkele vragen binnen de categorie ‘groepsactiviteiten met peers en gedragskarakteristieken’ opgenomen. Deze vragen zijn: vraag 52. Denk aan de groep vrienden die je aanduidde bij vraag 51. Hoe vaak doe je volgende activiteiten met die vrienden tijdens je vrije tijd vraag 53. Denk nog steeds aan de groep vrienden die je aanduidde bij vraag 51. De meeste vrienden in mijn vriendengroep doen het goed op school, roken sigaretten, worden dronken,… Bij vraag 52 wordt onderzocht welke activiteiten de leerling met zijn vriendengroep uitvoert, terwijl vraag 53 onderzoekt welke gedragingen de groepsleden stellen. 4.2.4
Procedure
Zoals reeds vermeld wordt binnen deze studie twee hoofddoelstellingen nagestreefd, namelijk het achterhalen van de perceptie van West-Vlaamse jongeren uit het secundair onderwijs op het construct ‘vriendschap’ en het piloottesten van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid.
46
Om de onderzoeksvraag omtrent de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’ te beantwoorden werd in het evaluatiekader van het onderdeel rond sociale netwerken een aantal specifieke vragen toegevoegd, namelijk Wat versta je onder een sociale relatie? Wat versta je onder vriendschap? Heb je ooit het gevoel gehad dat je werd beïnvloed door je vrienden? Zo ja, op welk gebied? Daarnaast werd tijdens en na het invullen van de vragenlijst een groepsinterview georganiseerd. Dit groepsinterview werd begeleid aan de hand van een vooropgestelde interviewgids. Hierbij werden de specifieke vragen uit het evaluatiekader eerst aangehaald. Daarna werd dieper ingegaan op de visie van de leerlingen op de construct ‘vriendschap’. Hierbij dient te worden opgemerkt dat door de beperkte tijd het onmogelijk was om in elke klas een groepsinterview te organiseren. Soms bestond het groepsinterview slechts uit een aantal vragen en het dieper ingaan op de opmerkingen die de leerlingen zelf maakten. Er wordt tevens gestreefd naar het piloottesten van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010. Het is dus noodzakelijk dat de leerlingen de vragenlijst op een kritische en doordachte manier invullen. Om de leerlingen hierin te begeleiden werd om de x-aantal vragen een evaluatiekader toegevoegd. In deze evaluatiekaders werden een aantal gerichte vragen geformuleerd die kunnen helpen bij het beantwoorden van deze subonderzoeksvragen. Deze vragen zijn: Zijn er in het vorige deel bepaalde vragen die je onduidelijk vindt? Wat vind je onduidelijk? Komen er in de vragen bepaalde woorden voor die je niet begrijpt? Welke? Wat vind je van de gegeven antwoordcategorieën? Heb je problemen ervaren bij het invullen van de vragen? Wat vind je van de volgorde van de vragen of thema’s? Algemene opmerkingen?
47
Op het einde van de vragenlijst werden binnen het evaluatiekader een aantal extra vragen toegevoegd met als doelstelling de volledige vragenlijst te evalueren, namelijk: Welke score zou je aan de vragenlijst geven? Omcirkel en geef aan waarom je deze score geeft. 0 (zeer slecht) … 5 (gemiddeld) … 10 (zeer goed). Wat zou je aan de vragenlijst veranderen om ze beter te maken? Binnen het groepsinterview worden eveneens enkele vragen gesteld om de mening van de adolescenten omtrent het onderdeel rond sociale netwerken en de vragenlijst in zijn geheel te achterhalen. Dit dient opnieuw te worden genuanceerd. Door het tijdsgebrek werd voornamelijk beroep gedaan op de opmerkingen die de leerlingen zelf aanhaalden. 4.2.5
Verwerking
Bij de analyse van de data werd beroep gedaan op kwalitatieve onderzoeksmethoden. Om de onderzoeksvraag over de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het concept ‘vriendschap’ en de geslachtsverschillen te achterhalen werd in de literatuur op zoek gegaan naar variabelen die kunnen worden verbonden met het construct ‘vriendschap’. De gevonden determinanten werden in een overzicht gegoten. Hieraan werd een omschrijving gekoppeld door gebruik te maken van ‘Van Dale’-woordenboek, de website www.encyclo.nl en de literatuurstudie. Dit overzicht is terug te vinden in tabel 1. Hierbij dient te worden opgemerkt dat niet bij elke determinant een omschrijving werd gevonden. De omschrijvingen van de respondenten met betrekking tot het construct ‘vriendschap’ werden door de student en de promotor onafhankelijk van elkaar gecodeerd. Daarna werd een vergelijking gemaakt van de aangegeven determinanten door de West-Vlaamse jongeren en de determinanten die terug te vinden zijn in de literatuur. Hierbij werd zowel aandacht besteed aan de overeenkomsten als de 48
verschillen. Daarnaast werd op zoek gegaan naar geslachtsverschillen. De aangegeven determinanten van de respondenten werden in een SPSS 17-file ingevoerd. Om de eventuele geslachtsverschillen te achterhalen werd een chi kwadraat uitgevoerd op de data. Tabel 1: Overzicht determinanten van vriendschap Determinanten Omschrijving Keuzevrijheid
De mate waarin een persoon vrij is om zelf keuzes te kunnen maken.
Gedeelde interesse
Personen die dezelfde belangstelling hebben in iets.
Plezier
Een gevoel van welbehagen of welgevallen, veroorzaakt door iets dat men aangenaam vindt of waarin men genoegen schept.
Communicatie
Personen die contact hebben met elkaar, sociaalvaardig zijn en boodschappen overbrengen of ontvangen.
Intimiteit
Handelingen die bij een intieme, vertrouwde relatie kunnen horen.
Eerlijkheid
Personen die betrouwbaar en oprecht zijn.
Vertrouwen
Vertrouwen is het geloven in en het bouwen op iemands trouw.
Zichzelf blootgeven
Personen die zich openstellen voor iemand, hun geheimen verraden.
Sociale steun
Sociale steun omvat emotionele steun, advies verlenen, troosten, helpen en iemand die problemen heeft tot steun zijn.
Vrijwillig
Vrijwillig kan worden omschreven als uit vrije 49
beweging of ongedwongen. Respect
Het door zijn gedrag doen blijken van eerbied, hetzij in een gezagsverhouding, hetzij als uiting van een gevoel van hoogachting of waardering op grond van prestatie of zedelijke kwaliteit
Engagement
Een verbintenis
Generositeit
Personen die edelmoedig, onbekrompen of mild zijn.
Loyaal
Trouw zijn aan aangegane verbintenissen of aan hetgeen waartoe men door zijn positie verplicht is, zonder achterhoudendheid.
Aanvaarding
Personen accepteren, aannemen zoals ze zijn en aanvaarden.
Terugkomende activiteiten uitvoeren
Activiteiten en dingen uitvoeren op regelmatige basis.
Wederkerigheid Wederkerigheid kan worden omschreven als mutualiteit, reciprociteit en wederzijdsheid. Nabijheid
De ruimte dicht bij iemand of iets, het nabij zijn.
Om iemand geven Iemand graag hebben Niet-romantisch Elkaar zaken toevertrouwen
50
Om een antwoord te kunnen formuleren op de subonderzoeksvragen met betrekking tot de evaluatie van vragenlijst Jongeren en Gezondheid werd opnieuw een kwalitatieve analyse uitgevoerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een theoretisch kader, namelijk de classificatie van de responsproblemen volgens Conrad en Blair (1996) (cfr. Infra tabel 2). In eerste instantie werd binnen het groepsinterview op zoek gegaan naar gemeenschappelijk factoren. Deze factoren werden in de mate van het mogelijke gecategoriseerd binnen de classificatie van de responsproblemen volgens Conrad & Blair (1996). De kwalitatieve analyse van de groepsinterviews dient te worden genuanceerd, aangezien dit niet in elke klas mogelijk was door het tijdsgebrek. Deze onderzoeksmethode kan als van ondergeschikt belang worden beschouwd. Bij de analyse van de verzamelde data uit de evaluatiekaders binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid werd eveneens beroep gedaan op een kwalitatieve onderzoeksmethode. Er wordt opnieuw gebruik gemaakt van de classificatie van responsproblemen volgens Conrad en Blair (1996) die bij het invullen van een vragenlijst kunnen worden ervaren. Op die manier wordt gekomen tot het evalueren en verbeteren van het onderdeel rond sociale netwerken en de andere vragen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid.
51
Tabel 2: Classificatie van responsproblemen (Conrad & Blair, 1996) Responsproblemen Omschrijving Lexicale problemen/ taalproblemen
De betekenis die respondenten geven aan woorden en de context waarin deze woorden worden gebruikt.
Inclusie- en exclusieproblemen
Deze problemen omvatten het werkingsgebied van de vraag. Ze komen voor wanneer respondenten meerdere of incorrecte antwoorden geven, terwijl slechts één antwoord wordt verwacht.
Temporele problemen
Deze problemen hebben betrekking op de tijd. Ze zorgen ervoor dat respondenten niet weten welke aangewezen optie ze dienen te selecteren, terwijl een nauwkeurige optie geschikter zou zijn.
Logische problemen
De problemen die respondenten ervaren met bepaalde voegwoorden binnen een zin die constructen verbinden. Ook aannames en veronderstellingen behoren tot deze categorie.
Andere problemen
Alle problemen die respondenten kunnen ervaren en niet tot een bepaalde bovengenoemde categorie behoren.
52
5 5.1
Resultaten Beschrijving steekproef
Er werd gestreefd naar een populatie van minimum 100 leerlingen uit het derde en vierde jaar van het secundair onderwijs. In werkelijkheid werd de vragenlijst met evaluatiekaders en het groepsinterview bij 96 leerlingen afgenomen. Er werden 49 leerlingen bereikt van het derde jaar en 47 leerlingen van het vierde jaar. De verdeling tussen de groep leerlingen uit het derde jaar en vierde jaar van het secundair onderwijs is ongeveer gelijk. De leeftijd van de doelgroep bedraagt 14, 15 of 16 jaar, respectievelijk 31, 57 en 8 leerlingen. Op basis van het geslacht werd een onevenwicht vastgesteld. Er werden namelijk 67 meisjes bereikt in vergelijking met slechts 29 jongens. De leerlingen zijn allemaal afkomstig vanuit dezelfde regio. Er zijn 60 leerlingen afkomstig uit Izegem en zijn deelgemeentes, 18 leerlingen uit Ingelmunster, tien leerlingen uit Lendelede, twee leerlingen uit Oostrozebeke, twee leerlingen uit Groot-Ledegem, één leerling van Meulebeke en één leerling van Oekene. De meeste leerlingen, namelijk 90, spreken thuis enkel Nederlands of Vlaams. Er zijn ook een aantal leerlingen die naast Nederlands of Vlaams thuis nog een andere taal spreken. Zo spreekt een leerling Chinees, twee leerlingen Frans en één leerling Engels. Ten slotte is er nog één leerling die thuis Arabisch spreekt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat alle leerlingen over voldoende kennis van de Nederlandse taal beschikten om de vragenlijst en de evaluatiekaders naar behoren in te vullen en een bijdrage te leveren tot het groepsinterview.
53
Ten slotte werd uit de observaties duidelijk dat de leerlingen van het derde jaar van het secundair onderwijs meer tijd nodig hadden om de vragenlijst en evaluatiekaders in te vullen in vergelijking met de leerlingen van het vierde jaar. Hierdoor was het onmogelijk om in deze klassen een volwaardig groepsinterview te organiseren. Het groepsinterview bestond bij hen voornamelijk uit het beantwoorden en dieper ingaan op de vragen vanuit de klas.
5.2
Kwalitatieve analyse sociale netwerken
Binnen dit onderdeel wordt stilgestaan bij de resultaten uit de kwalitatieve analyse van de sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. Er wordt voornamelijk aandacht besteed aan de perceptie van West-Vlaamse jongeren uit het derde en vierde jaar van het secundair onderwijs met betrekking tot het construct ‘vriendschap’. Vooreerst wordt stilgestaan bij de algemene perceptie van de jongeren, daarna wordt op zoek gegaan naar geslachtsverschillen. 5.2.1
Perceptie van West-Vlaamse jongeren op vriendschap
Na het analyseren en categoriseren van de verzamelde data kan een overzicht worden gegeven van de verschillende determinanten die West-Vlaamse jongeren aanhalen om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven. Dit overzicht wordt weergegeven in tabel drie.
54
Tabel 3: Overzicht van de determinanten van het construct ‘vriendschap’ volgens West-Vlaamse jongeren (n=96) Nr. % Determinant 1 45,83 Sociale steun 2 33,33 Vertrouwen 3 22,92 Communicatie 4 20,83 Plezier/ zichzelf blootgeven/ elkaar zaken toevertrouwen 5 13,54 Respect 6 10,42 Iemand graag hebben 7 9,38 Elkaar begrijpen 8 8,33 Loyaal/Nabijheid 9 7,29 Aanvaarding/Luisteren 10 6,25 Terugkomende activiteiten uitvoeren 11 5,21 Wederkerigheid/ elkaar kennen 12 3,13 zich goed of thuis voelen bij iemand 13 2,08 Belangrijk/ gedeelde interesse 14 1,04 Niet-romantisch/ Keuzevrijheid/ Om iemand geven/ Noodzakelijk/ Geborgenheid/ Liefde/Eer Uit de tabel wordt duidelijk dat West-Vlaamse jongeren ‘sociale steun’ en ‘vertrouwen’ als belangrijkste determinanten van vriendschap beschouwen, respectievelijk 45,83% en 33,33%. Sociale steun: ‘Vrienden die er voor je zijn.’, ‘Vriendschap is dat je op iemand kunt rekenen.’ en ‘Iemand die je raad geeft. Vertrouwen: ‘Mensen op wie je kunt vertrouwen.’ Vervolgens geven 22,92% van de jongeren aan dat de determinant ‘communicatie’ kan worden beschouwd als een determinant van het construct ‘vriendschap’. Ook de determinanten ‘plezier’, ‘zichzelf blootgeven’ en ‘elkaar zaken toevertrouwen’ worden door 20,83% van de jongeren aangehaald.
55
Communicatie: ‘Een persoon die veel met je praat’, ‘Vriendschap is als het nodig is, kunnen praten.’, ‘Een hechte band of relatie met iemand.’ Plezier: ‘Mensen waarmee ik kan lachen., ‘Personen waarmee je plezier kunt maken.’ En ‘Mensen met wie je je amuseert.’ Zichzelf blootgeven en elkaar zaken toevertrouwen: ‘Vrienden waartegen je alles kunt zeggen.’, ‘Een relatie met een persoon waarmee je echt alles kunt bespreken.’, ‘Een groep vrienden zijn mensen die alles weten over jou.’ ‘vanalles kunnen delen.’ en ‘iemand waarbij je kunt huilen.’ Als aan leerlingen wordt gevraagd waaraan ze denken bij het horen van het construct ‘vriendschap’ wordt bij 13,54% de determinant ‘respect’ weergegeven. Ook de determinant ‘iemand graag hebben’ wordt bij 10,42% van de leerlingen in relatie gebracht met ‘vriendschap’. Vervolgens geven 9,38% van de West-Vlaamse jongeren aan dat de determinant ‘elkaar begrijpen’ een onderdeel uitmaakt van het construct ‘vriendschap’. Respect: ‘Vrienden die je respecteren.’, ‘respect’ en ‘mekaar nemen zoals je bent.’ Iemand graag hebben: ‘Iemand die echt om je geeft.’, ‘geliefd zijn.’ en ‘Een persoon die om je geeft.’ Elkaar begrijpen:’Een belangrijke band tussen vrienden die elkaar begrijpen.’ De determinanten ‘loyaal’ en ‘nabijheid’ worden door 8,33% van de leerlingen beschouwd als onderdeel van het construct ‘vriendschap’. Ook de determinanten ‘aanvaarding’ en ‘luisteren’ worden door 7,29% van de leerlingen aangehaald. Loyaal: ‘Mensen op wie je altijd kunt rekenen.’ Nabijheid: ‘Een aantal vrienden met waarmee ik veel praat.’ en ‘een hechtere relatie.’ Aanvaarding: ‘Mensen die je accepteren voor wie je bent.’ Luisteren: ‘Personen die naar je luisteren.’ 56
De determinant ‘terugkomende activiteiten uitvoeren’ wordt door 6,25% van de West-Vlaamse jongeren beschouwd als een onderdeel van ‘vriendschap’. Ook de variabele ‘wederkerigheid’ wordt door 5,21% van de leerlingen aangegeven als determinant van het construct ‘vriendschap’. Terugkomende activiteiten uitvoeren: ‘Als je veel dingen tesamen doet.’ ‘ ‘alles wat je doet met je vrienden.’ en ‘samen op stap gaan.’ Wederkerigheid:’Personen hebben die ervoor je zijn en je vertrouwen ook omgekeerd.’, ‘Geliefd zijn bij een persoon en andersom.’ en ‘wederzijds.’ Een minderheid van de leerlingen geeft volgende determinanten aan als onderdeel van het construct ‘vriendschap’, namelijk ‘zich goed of thuis voelen bij iemand (3,13%)’, ‘belangrijk (2,08%)’ en ‘gedeelde interesse (2,08%)’ en ten slotte ‘niet-romantisch (1,04%)’, ‘keuzevrijheid (1,04%)’, ‘om iemand geven (1,04%)’, ‘noodzakelijk (1,04%)’, ‘geborgenheid (1,04%)’, ‘liefde (1,04%)’ en ‘eer (1,04%)’. Zich goed of thuis voelen bij iemand: ‘Mensen waarbij je je goed voelt.’ en ‘Mensen waar je je thuis voelt.’ Belangrijk: ‘Vriendschap is heel belangrijk.’ Gedeelde interesse: ‘Jezelf terugvinden in andere personen.’ Niet-romantisch:’Het hechten aan een persoon waarvan je houdt, maar niet verliefd op bent.’ Keuzevrijheid: ‘Vanalles kunnen delen met die mensen die ik wil.’ Om iemand geven: ‘Het hechten aan een persoon waarvan je houdt.’ Noodzakelijk: ‘Vriendschap is nodig, maar je moet nu ook niet al je tijd aan je vrienden besteden.’ Geborgenheid: ‘Een relatie waarin je je veilig voelt bij elkaar.’ Liefde: ‘Liefde’ Eer: ‘Vriendschap en eer.’
57
Er werd stilgestaan bij de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’. Bij elke aangehaalde determinant werd ter illustratie een citaat toegevoegd. In wat volgt worden de resultaten van de jongens en meisjes afzonderlijk weergegeven en wordt op zoek gegaan naar significante verschillen. 5.2.2
Geslachtsverschillen vriendschap
omtrent
de
perceptie
op
In dit onderdeel wordt nagegaan of meisjes en jongens een andere betekenis koppelen aan het construct ‘vriendschap’. Dit gebeurt door een overzicht te geven van de determinanten die meisjes en jongens afzonderlijk van elkaar aangeven om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven. Daarnaast worden de determinanten van de meisjes tegenover deze van de jongens geplaatst. Hierbij wordt op zoek gegaan naar significante verschillen. 5.2.2.1
Meisjes
Tabel 4: Overzicht van de determinanten van het construct ‘vriendschap’ volgens West-Vlaamse meisjes (n=67) Nr. % Determinant 1 46,27 Sociale steun 2 34,33 Vertrouwen 3 25,37 Zichzelf blootgeven/ elkaar zaken toevertrouwen 4 23,88 Plezier 5 22,39 Communicatie 6 14,93 Respect 7 11,94 Elkaar begrijpen 8 8,96 Aanvaarding/ iemand graag hebben/ luisteren 9 7,46 Loyaal/terugkomende activiteiten uitvoeren 10 5,97 Elkaar kennen 11 2,99 Nabijheid/Wederkerigheid/ belangrijk 12 1,49 Niet-romantisch/keuzevrijheid/ om iemand geven/ noodzakelijk/ geborgenheid/goed of thuis voelen/liefde 58
In tabel vier wordt een overzicht gegeven van de determinanten die meisjes aanhalen om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven. Volgens de West-Vlaamse meisjes kunnen de determinanten ‘sociale steun’ en ‘vertrouwen’ worden beschouwd als de belangrijkste determinanten om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven, respectievelijk 46,27% en 34,33%. De determinanten ‘zichzelf blootgeven’ en ‘elkaar zaken toevertrouwen’ worden door 25,37% van de meisjes in relatie gebracht met ‘vriendschap’. Volgens 23,88% van de meisjes kan de determinant ‘plezier’ gesitueerd worden binnen het construct ‘vriendschap, gevolgd door de determinant ‘communicatie’ met 22,39%. De West-Vlaamse meisjes geven aan dat de determinanten ‘respect’ en ‘elkaar begrijpen’ eveneens een onderdeel uitmaken van het construct ‘vriendschap’, respectievelijk 14,93% en 11,94%. Ook de determinanten ‘aanvaarding’, ‘iemand graag hebben’ en ‘luisteren’ worden door 8,96% van de meisjes aangehaald. Als aan een meisje wordt gevraagd waaraan ze denken bij het construct ‘vriendschap’ wordt bij 7,46% de determinanten ‘loyaal’ en ‘terugkomende activiteiten uitvoeren’ aangegeven. Ook de determinant ‘elkaar kennen’ wordt door 5,97% van de meisjes in relatie gebracht met het construct ‘vriendschap’. Ten slotte wordt door een minderheid van de meisjes aangegeven dat de determinanten, ‘nabijheid (2,99%)’, ‘wederkerigheid (2,99%)’, ‘belangrijk (2,99%)’, ‘niet-romantisch (1,49%)’, ‘keuzevrijheid (1,49%)’, ‘om iemand geven (1,49%)’, ‘noodzakelijk (1,49%)’, ‘geborgenheid (1,49%)’, ‘goed of thuis voelen (1,49%)’, en ‘liefde (1,49%)’ het construct ‘vriendschap’ omvatten.
59
5.2.2.2
Jongens
Tabel 5: Overzicht van de determinanten van het construct ‘vriendschap’ volgens West-Vlaamse jongens (n=29) Nr. % Determinant 1 44,83 Sociale steun 2 31,03 Vertrouwen 3 24,14 Communicatie 4 20,69 Nabijheid 5 13,79 Plezier/iemand graag hebben/ 6 10,34 Zichzelf blootgeven/elkaar zaken toevertrouwen/ respect/loyaal/wederkerigheid 7 6,90 Gedeelde interesse/goed of thuis voelen 8 3,45 Aanvaarding/elkaar kennen/terugkomende activiteiten uitvoeren/elkaar begrijpen/luisteren/eer De mening van de jongens omtrent het construct ‘vriendschap’ is minder verdeeld. Bij de jongens zijn namelijk 19 determinanten te onderscheiden in vergelijking met 24 determinanten bij de meisjes. Uit tabel vijf wordt duidelijk dat West-Vlaamse jongens de determinanten ‘sociale steun’ en ‘vertrouwen’ als de belangrijkste determinanten van het construct ‘vriendschap’ beschouwen, respectievelijk 44,83% en 31,03%. Volgens 24,14% van de jongens kan de determinant ‘communicatie’ in relatie gebracht worden met vriendschap. Ook de determinant ‘nabijheid’ maakt deel uit van vriendschap met een percentage van 20,69%. Vervolgens worden de determinanten ‘plezier’ en ‘iemand graag hebben’ door 13,79% van de jongens aangehaald als determinanten van het construct ‘vriendschap’. Ook de determinanten ‘zichzelf blootgeven’, ‘elkaar zaken toevertrouwen’, ‘respect’, ‘loyaal’ en wederkerigheid’ worden door 10,34% van de jongens weergegeven.
60
De determinanten ‘gedeelde interesse’ en ‘goed of thuis voelen’ worden door 6,90% van de jongens aangegeven. Een minderheid van de Vlaamse jongens (3,45%) geeft aan dat ‘aanvaarding’, ‘elkaar kennen’, ‘terugkomende activiteiten uitvoeren’, ‘elkaar begrijpen’, ‘luisteren’ en ‘eer’ determinanten zijn om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven. Op basis van de percentages in tabel zes wordt duidelijk dat meisjes en jongens een verschillende mate van belang hechten aan bepaalde determinanten. Meisjes hechten meer belang aan de determinanten ‘sociale steun’, ‘vertrouwen’, ‘plezier’, ‘zichzelf blootgeven’, ‘elkaar zaken toevertrouwen’, ‘respect’, ‘elkaar begrijpen’, ‘aanvaarding’, ‘luisteren’, ‘terugkomende activiteiten uitvoeren’, ‘elkaar kennen’, ‘engagement’, ‘belangrijk’, ‘niet-romantisch’, ‘keuzevrijheid’, ‘om iemand geven’, ‘noodzakelijk’, ‘geborgenheid’ en ‘liefde’, terwijl jongens de voorkeur geven aan de determinanten ‘communicatie’, ‘iemand graag hebben’, ‘loyaal’, ‘nabijheid’, ‘wederkerigheid’, ‘goed of thuis voelen’, ‘gedeelde interesse’ en ‘eer’. Er wordt op zoek gegaan naar significante verschillen tussen meisjes en jongens. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een chi-kwadraat-test. Er worden vier significante verschillen gevonden. Er is een significant verschil tussen meisjes en jongens voor de determinanten ‘zichzelf blootgeven (p<0.05)’, ‘elkaar zaken toevertrouwen (p<0.05)’, ‘gedeelde interesse (p<0.05)’ en ‘nabijheid (p<0.01)’. Er is een trend tot significantie (0.05
61
Tabel 6: Verschil tussen jongens en meisjes uitgedrukt in percentages. Determinant % Meisjes % Jongens Xm-Xj (Xm) (Xj) Sociale steun 46,27 44,83 1,87 Vertrouwen 34,33 31,03 3,30 Plezier 23,88 13,79 10,09 Communicatie 22,39 24,14 -1,75 Zichzelf blootgeven/ 20,90 10,34 10,56 elkaar zaken toevertrouwen Respect 14,93 10,34 4,59 Elkaar begrijpen 11,94 3,45 8,49 Aanvaarding 8,96 3,45 5,51 Iemand graag hebben 8,96 13,79 -4,83 Luisteren 8,96 3,45 5,51 Loyaal 7,46 10,34 -2,88 Terugkomende 7,46 3,45 4,01 activiteiten uitvoeren Elkaar kennen 5,97 3,45 2,52 Engagement 2,99 0 2,99 Nabijheid 2,99 20,69 -17,70 Wederkerigheid 2,99 10,34 -7,35 Belangrijk 2,99 0 2,99 Niet-romantisch 1,49 0 1,49 Keuzevrijheid 1,49 0 1,49 Om iemand geven 1,49 0 1,49 Noodzakelijk 1,49 0 1,49 Goed of thuis voelen 1,49 6,90 -5,41 Liefde 1,49 0 1,49 Geborgenheid 1,49 0 4,48 Gedeelde interesse 0 6,90 -6,90 Eer 0 3,45 -3,45
62
Tabel 7: Significante verschillen tussen meisjes en jongens. determinant Chi square P-waarde P<0.05 Sociale steun 0.026 0.872 NS Vertrouwen 0.153 0.696 NS Communicatie 0.053 0.817 NS Plezier 2.039 0.153 NS Zichzelf 4.676 0.031 * blootgeven Elkaar zaken 4.676 0.031 * toevertrouwen Respect 0.584 0.445 NS Iemand graag 0.732 0.392 NS hebben Elkaar begrijpen 3.046 0.081 Trend Loyaal 0.322 0.571 NS Nabijheid 9.798 0.002 ** Aanvaarding 1.574 0.210 NS Luisteren 1.574 0.210 NS Terugkomende 0.948 0.330 NS activiteiten uitvoeren Wederkerigheid 2.811 0.094 Trend Elkaar kennen 0.433 0.511 NS Goed of thuis 2.364 0.124 NS voelen Geborgenheid 0.873 0.350 NS Belangrijk 1.759 0.185 NS Gedeelde 4.773 0.029 * interesse Niet-romantisch 0.873 0.350 NS Keuzevrijheid 0.873 0.350 NS Om iemand geven 0.873 0.350 NS Noodzakelijk 0.873 0.350 NS Liefde 0.873 0.350 NS Eer 2.348 0.125 NS (NS = niet significant; trend= 0.05
5.3
Kwalitatieve analyse van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid
Binnen dit onderdeel worden de resultaten van de kwalitatieve analyse van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010 weergegeven. Hierbij worden de problemen van de respondenten gecategoriseerd volgens de classificatie van responsproblemen die Conrad en Blair (1996) aanhaalden. Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen lexicale problemen of taalproblemen, inclusie- en exclusieproblemen, temporele problemen, logische problemen en andere problemen. Er wordt eveneens een onderscheid gemaakt tussen de responsproblemen die West-Vlaamse jongeren aanhalen rond het onderdeel sociale netwerken en de andere vragen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. Hierbij wordt enkel een overzicht gegeven van de problemen die de respondenten ervaren bij het invullen van de vragenlijst. Daarnaast wordt eveneens stilgestaan bij de suggesties die de West-Vlaamse jongeren aanhalen ter verbetering van de vragenlijst. Er worden dus geen frequenties weergegeven. 5.3.1
5.3.1.1
Sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid Lexicale problemen of taalproblemen
Er is sprake van lexicale problemen of taalproblemen als de respondenten problemen ervaren met de betekenis van woorden en de context waarin deze woorden worden gebruikt. Bij vraag 37, 38, 53 en 57 geven leerlingen aan dat ze problemen ondervinden bij het maken van een onderscheid tussen de categorieën ‘bijna nooit’, ‘soms’ en ‘zelden’. Leerlingen ondervinden ook problemen met de categorieën ‘vaak’ en ‘meestal’.
64
‘Ik vind het moeilijk om te weten wat het verschil is tussen soms en zelden. Ik weet niet goed welk bolletje ik moet kleuren.’ ‘Bij vraag 53 staat nooit en zelden in hetzelfde hokje. Nooit en zelden is dan hetzelfde?’ ’57: Wat is het verschil tussen bijna nooit, zelden en soms? Wat is het verschil tussen vaak en meestal?’ De leerlingen geven aan dat ze de betekenis van bepaalde vragen niet goed begrijpen of ze bepaalde vragen verwarrend vinden, bv. vraag 45, 46, 57. Vraag 45: ‘Hoort naar huis rijden met vrienden na school hier ook bij?’en ‘Hoort nog even aan de schoolpoort praten met vrienden hierbij?’ Vraag 46: ‘Wat is buitenshuis? Is dit letterlijk buiten rondhangen?’ en ‘Hoort gamen met vrienden bij iemand thuis hierbij?’ Vraag 57 Heb je je fit en gezond gevoeld?: ‘Ik weet niet wat met deze vraag bedoeld wordt.’ 5.3.1.2
Inclusie- en exclusieproblemen
Inclusie- en exclusieproblemen komen voor wanneer respondenten meerdere of incorrecte antwoorden geven, terwijl slechts één antwoord wordt verwacht. Deze problemen hebben betrekking op het werkingsgebied van de vraag. Zo wordt aangegeven dat bij vraag 32 en 33 antwoordcategorieën ontbreken, waardoor de leerlingen geneigd zijn om meerdere of incorrecte antwoorden aan te duiden. Vraag 32:’Ik breng evenveel tijd door met mijn papa en mijn mama. Welk bolletje moet ik dan kleuren?’ Vraag 33b: ‘Mijn papa is zowel werknemer als zelfstandige in bijberoep. Mag ik dan twee bolletjes kleuren?’
65
Er is bij de leerlingen zeer veel onduidelijkheid met betrekking tot het werkingsgebied van de vragen 41, 42, 50 en 51. Deze vragen gaan specifiek over sociale netwerken. Bij deze vragen zijn de leerlingen geneigd om meerdere antwoorden aan te duiden om te komen tot het juiste antwoord op de vraag. Het is opmerkelijk dat alle leerlingen dezelfde problemen ervaren en dezelfde mening delen. Deze problemen kunnen volgens de leerlingen worden opgelost door ze zelf de mogelijkheid te geven om hun vriendengroep te omschrijven. Op die manier verdwijnt de verwarring en twijfel. Vraag 41: ‘Ik heb vrienden die ouder, jonger en even oud zijn, mag ik dan alle bolletjes kleuren?’ Vraag 42: ‘Mijn vriendengroep bestaat uit verschillende personen. Vrienden die ik al jaren ken, vrienden die ik ken van als ik klein was en nieuwe vrienden. Wat moet ik dan aanduiden?’ Vraag 50: ‘Ik breng het meeste tijd door met vrienden uit de klas, school en van de voetbal. Mag ik dan meerdere bolletjes kleuren?’ Vraag 51: ‘Bij het invullen van de vragen over vrienden heb ik niet echt gedacht aan één vriendengroep. Ik heb gedacht aan de vrienden die het best passen bij de vraag. De ene keer was dit de vrienden uit de klas, de andere keer van de school,…’ 5.3.1.3
Temporele problemen
De leerlingen ervaren geen temporele problemen bij het invullen van het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010.
66
5.3.1.4
Logische problemen
De leerlingen ervaren geen logische problemen bij het invullen van het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid 2010 5.3.1.5
Andere problemen
Alle problemen die niet aan één van bovengenoemde categorieën kunnen worden toegewezen, behoren tot de categorie ‘andere problemen’. Volgens de leerlingen kunnen problemen met antwoordcategorieën worden vastgesteld. Ze geven aan dat bij een aantal vragen een antwoordcategorie dient worden toegevoegd. Vraag 33: ‘Ik weet wat het beroep is van mijn ouders, maar dit komt niet overeen met de mogelijkheden. Er zou een categorie andere, nl… moeten bijkomen.’ Vraag 34: ‘Ik weet niet hoe rijk mijn gezin is. Er zou een categorie ‘ik weet het niet’ mogen bijkomen.’ Vraag 35 en 36: ‘Die vraag: wat weet je moeder of vader echt van waar je ’s nachts naartoe gaat. ’s Nachts lig ik gewoon in mijn bed. Ik mag nog niet uitgaan. Ik weet niet goed wat ik nu moet antwoorden. Misschien moet er een categorie ‘niet van toepassing’ of ‘ik doe of mag dit niet’ bijkomen.’ Vraag 39: ‘Bij deze vraag heb je enkel de keuze tussen moeilijk en gemakkelijk. Er zou een tussencategorie moeten zijn.’ en ‘Bij de mogelijkheden kun je enkel praten met een oudere broer of zus. Ik heb een jongere zus waarmee ik goed kan praten. Dit staat er niet tussen. Wat moet ik dan aanduiden?’ ‘Bij vraag 43 moet je aanduiden hoeveel vrienden speciaal zijn voor jou. Je hebt de keuze tussen geen, een, twee en drie of meer. Ik vind drie of meer wat weinig. Ik zou meerdere mogelijkheden geven. 67
‘Bij vraag 58 is ‘soms’ tekort.’ Daartegenover staat dat veel leerlingen ook aangeven dat de gewenste antwoordcategorie bij elke vraag binnen dit onderdeel aanwezig is. Daarnaast wordt eveneens vastgesteld dat teveel antwoordcategorieën leidt tot verwarring en twijfel. Alle leerlingen zijn het erover eens dat de antwoordcategorieën consistent dienen aangeboden te worden. ‘Ik vind de antwoordcategorieën goed. Ik vind het wel wat raar dat je de ene keer een bolletje moet kleuren en de andere keer een cijfer moet omcirkelen.’ De leerlingen ondervinden problemen bij het invullen van de vragen 56 en 58.Ze weten niet goed hoe hun klasgenoten en leerkrachten ten opzichte van hen staan. Hierdoor slagen ze er niet in hun mening over de uitspraken weer te geven. ‘Je kunt dit toch niet weten!’ Ten slotte ervaren de leerlingen eveneens problemen met de lay-out van de vragenlijst. De leerlingen geven aan dat vraag 33 niet goed is gestructureerd. Hierdoor komt ze volgens de leerlingen verwarrend over. Over het algemeen vinden de leerlingen het onderdeel omtrent sociale netwerken en meer bepaald omtrent vrienden binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid het moeilijkst om in te vullen.
68
5.3.2
Andere vragen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid
Binnen dit onderdeel wordt een overzicht gegeven van de responsproblemen die de West-Vlaamse jongeren ervaren bij het invullen van de vragen exclusief het onderdeel rond sociale netwerken. 5.3.2.1
Lexicale problemen of taalproblemen
Binnen evaluatiekader één en drie worden verschillende lexicale- of taalproblemen vastgesteld. Een aantal leerlingen geven aan dat ze problemen ondervinden met de betekenis van een aantal woorden en items. Vraag 16: ‘Is vetarme voeding gelijk aan lightproducten?’ Vraag 24: ‘Wat is een alcopops?’ Vraag 30: ‘Wat is baltok, tripmiddelen en LSD?’ 5.3.2.2
Inclusie- en exclusieproblemen
De leerlingen geven aan dat bij vraag 9 en 13 antwoordcategorieën ontbreken, waardoor ze geneigd zijn om meerdere of incorrecte antwoorden aan te duiden. Vraag 9: ‘Mijn ouders zijn gescheiden. Toch woon ik bij alletwee evenveel. Hiermee wordt geen rekening gehouden.’ Vraag 13: ‘Ik ben allergisch aan lactose. Ik mag dus geen melkproducten drinken. Ik drink wel soms soyamelk. Er komen geen vervangproducten van melk in de tabel voor. In de volledige vragenlijst wordt geen rekening gehouden met allergieën. Wat zou ik nu het best aanduiden?’
69
De leerlingen ondervinden problemen met het werkingsgebied van de vraag bij de vragen 13, 19, 24, 26, 28 en 62. Ze geven aan dat ze het moeilijk vinden om deze vragen (13, 19, 24, 26 en 28) te beantwoorden door de hoeveelheden of aantallen waarnaar wordt gevraagd. Hierdoor zijn ze geneigd om incorrecte antwoorden aan te duiden. Vraag 13:’bij snoep gaat dit om één zakje snoep of om één snoepje?’, ‘Ik let niet op hoeveel ik eet of drink.’ en ‘Mijn eetgewoonten liggen niet vast.’ Vraag 19: ‘Ik vind het moeilijk om te weten hoeveel uren ik beweeg in één dag.’ ‘Ik weet niet goed welk bolletje in moet kleuren bij vraag 24, 26 en 28. Bij de vragen over alcohol wordt daarbij een slokje of een pintje bedoeld?’ Vraag 62: ‘Ik begrijp niet goed wat de bedoeling is van deze vraag. Hoe moet ik dit invullen?’ 5.3.2.3
Temporele problemen
De leerlingen geven aan dat ze bij een aantal vragen moeilijkheden ondervinden om te bepalen hoeveel dagen of hoeveel keer iets is voorgekomen door de tijdsperiode die verbonden is aan de vraag. ‘Ik vind vraag 67 een stomme vraag! Hoe kun je nu weten hoeveel dagen je pijn gehad hebt in de afgelopen zes maanden?!’ Vraag 76: ‘Ik weet niet hoeveel ik gewond ben geweest in het afgelopen jaar. Hoe kun je dit nu nog weten? Vraag 85: ‘Wat moet je doen als je maar soms leest en niet elke weekdag of elk weekend?’
70
5.3.2.4
Logische problemen
De leerlingen ervaren geen logische problemen bij het invullen van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. 5.3.2.5
Andere problemen
Volgens de leerlingen kunnen problemen met antwoordcategorieën worden vastgesteld. Ze geven aan dat bij een aantal vragen een antwoordcategorie dient worden toegevoegd. ‘Bij vraag 16 wordt gevraagd of het eten in de refter gezond is. Ik eet niet op school. Ik ga altijd naar huis gaan eten. Er wordt geen rekening gehouden met die leerlingen. Er zou een categorie ‘niet van toepassing’ mogen bijkomen.’ Vraag 26: ‘Er zou een categorie ‘andere, nl…’ mogen bijkomen.’ Daartegenover staat dat veel leerlingen ook aangeven dat de gewenste antwoordcategorie bij elke vraag binnen dit onderdeel aanwezig is. Daarnaast wordt eveneens vastgesteld dat teveel antwoordcategorieën leidt tot verwarring en twijfel. Over het algemeen zijn de leerlingen het erover eens dat er bij een aantal vragen de mogelijkheid moet zijn om onmiddellijk naar de volgende vraag over te gaan, indien deze vraag niet van toepassing is. ‘Ik drink niet en ik heb nog nooit gerookt. Als je nog nooit gerookt of gedronken heb, zou je onmiddellijk naar de volgende vraag mogen gaan.’
71
Daarnaast geven de leerlingen eveneens een aantal opmerkingen omtrent de lay-out van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. Volgens hen moet één vraag op één pagina komen. Indien dit niet mogelijk is, moeten de antwoordcategorieën op de volgende pagina worden herhaald. Daarnaast komen de vragen 82, 83, 84, 85 goed met elkaar overeen. Hierdoor zouden deze vragen mogen worden samengenomen in een overzichtelijke tabel. Er wordt eveneens aangegeven dat er vaak overbodige en herhalende vragen worden gesteld. De leerlingen zijn het erover eens dat de vragenlijst zeer uitgebreid en lang. Dit vinden ze eveneens noodzakelijk om voldoende informatie te kunnen verkrijgen. Ze vinden het zeer belangrijk dat hun anonimiteit wordt bewaard.
72
6 6.1
Discussie Perceptie van West-Vlaamse construct ‘vriendschap’
jongeren
op
het
In dit hoofdstuk wordt een antwoord op volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Welke perceptie hebben West-Vlaamse jongeren van het derde en vierde jaar van het secundair onderwijs op het construct ‘vriendschap’?’ Deze onderzoeksvraag bestaat uit twee onderdelen, namelijk de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’ in het algemeen en de onderlinge geslachtsverschillen. Na het bestuderen van de resultaten komt de perceptie van WestVlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’ aan het licht. De jongeren geven namelijk verschillende determinanten aan die volgens hen het construct ‘vriendschap’ omvatten. Hierbij wordt niet enkel beroep gedaan op de determinanten die voorkomen in de literatuur. De determinanten die jongeren aangeven om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven, maar niet voorkomen in de literatuur zijn ‘elkaar begrijpen’, ‘luisteren’, ‘elkaar kennen’, ‘zich goed of thuis voelen’, ‘belangrijk’, ‘noodzakelijk’, ‘geborgenheid’, ‘liefde’ en ‘eer’. Daarnaast zijn er eveneens een aantal determinanten die voorkomen in de literatuur (Naber, 2004; Rybak & Mc Andrew, 2006) maar niet worden aangehaald door de West-Vlaamse jongeren. Deze zijn ‘intimiteit’, ‘eerlijkheid’, ‘vrijwillig’, ‘engagement’ en ‘generositeit’. Er kan worden vastgesteld dat 65% van de aangehaalde determinanten door de jongeren in de literatuur (cfr supra 1.2.2.2 en 1.3.2) voorkomen. Deze determinanten zijn ‘sociale steun’, ‘vertrouwen’, ‘communicatie’, ‘plezier’, ‘zichzelf blootgeven’, ‘elkaar zaken toevertrouwen’, ‘respect’ en ‘iemand graag hebben’, ‘loyaal’, ‘nabijheid’, ‘aanvaarding’, ‘terugkomende activiteiten uitvoeren’, ‘wederkerigheid’, ‘gedeelde interesse’, ‘niet-romantisch’, 73
‘keuzevrijheid’ en ‘om iemand geven’. Er wordt dus door de WestVlaamse jongeren het meest belang gehecht aan de determinanten die voorkomen in de literatuur. Aangezien er een overeenkomst is tussen de meest voorkomende determinanten en degene die voorkomen in de literatuur zou er met enige voorzichtigheid kunnen worden besloten dat deze determinanten essentieel zijn om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven. Uit de resultaten wordt duidelijk dat meisjes en jongens een verschillende mate van belang hechten aan bepaalde determinanten. Er worden namelijk een aantal significante verschillen tussen meisjes en jongens voor bepaalde determinanten vastgesteld. Er is een significant verschil voor de determinanten ‘zichzelf blootgeven’, ‘elkaar zaken toevertrouwen’, ‘nabijheid’ en ‘gedeelde interesse’. Bij het bestuderen van de frequenties wordt duidelijk dat er significant meer meisjes de determinanten ‘zichzelf blootgeven’ en ‘elkaar zaken toevertrouwen’ aangeven als onderdeel van het construct ‘vriendschap’ dan jongens. Deze determinanten zouden kunnen worden samengenomen. Als een jongere zichzelf gaat blootgeven, dan gaat dit gepaard met de andere zaken toevertrouwen. Ook Galambos (2004) en Maccoby (1990) geven aan dat een vriendschapsrelatie van meisjes onder andere wordt gekenmerkt door de variabele ‘zichzelf blootgeven’. De determinanten ‘nabijheid’ en ‘gedeelde interesse’ komen significant meer voor bij jongens dan bij meisjes. Deze bevinding wordt eveneens bevestigd door Galambos (2004) en Maccoby (1990). Galambos (2004) en Maccoby (1990) gaan er namelijk vanuit dat bij jongens de determinant ‘gedeelde interesse’ overheerst. Daarnaast kan er eveneens een trend tot significantie worden vastgesteld voor de determinanten ‘elkaar begrijpen’ en ‘wederkerigheid’. De determinant ‘elkaar begrijpen’ wordt door significant meer meisjes aangegeven, terwijl de determinant ‘wederkerigheid’ de voorkeur van de jongens geniet. In de literatuur wordt de determinant ‘wederkerigheid’ voornamelijk in verband gebracht met een vriendschapsrelatie tussen meisjes (Galambos, 2004 & Maccoby, 1990). De gevonden resultaten worden dus tegengesproken door de literatuur. 74
In de literatuur (De Goede, Branje en Meeus, 2009) wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds de variabelen ‘nabijheid’, ‘intimiteit’ en ‘steun’ en anderzijds de variabele ‘conflict of negatieve interactie’. In het gevoerde onderzoek komen de variabelen waaraan een positieve connotatie is verbonden eveneens aan bod, terwijl de determinant ‘conflict of negatieve interactie’ niet door de West-Vlaamse jongeren worden aangeduid. Hieruit zou er kunnen worden gesteld dat de West-Vlaamse jongeren bij het beschrijven van het construct ‘vriendschap’ zich voornamelijk richten tot de positieve determinanten en de negatieve determinanten achterwege laten. Uit de kwalitatieve analyse wordt de betekenis die West-Vlaamse jongeren koppelen aan het construct ‘vriendschap’ duidelijk. WestVlaamse jongeren maken namelijk gebruik van allerhande determinanten om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven. Hierbij wordt voornamelijk beroep gedaan op determinanten die eveneens in de literatuur zijn terug te vinden. Er kan eveneens worden besloten dat meisjes en jongens een verschillende mate van belang hechten aan bepaalde determinanten. Er kunnen namelijk een aantal significante geslachtsverschillen worden vastgesteld voor de determinanten ‘zichzelf blootgeven’, ‘elkaar zaken toevertrouwen’, ‘nabijheid’ en ‘gedeelde interesse’. Er wordt dus een antwoord op de onderzoeksvragen geformuleerd.
6.2
Bruikbaarheid vragenlijst Jongeren en Gezondheid
Binnen de thesis wordt eveneens gestreefd naar het formuleren van een antwoord op de volgende onderzoeksvraag: ‘Is het onderdeel rond sociale netwerken en de andere vragen binnen de vragenlijst van de studie Jongeren en Gezondheid 2010 bruikbaar?’ Bij deze onderzoeksvraag gaat de meeste aandacht uit naar de bruikbaarheid van het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst. Daarnaast wordt nog even stilgestaan bij de bruikbaarheid van de andere vragen binnen de vragenlijst. 75
6.2.1
Bruikbaarheid sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid
Vooreerst wordt stilgestaan bij de bruikbaarheid van het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. Bij het evalueren van de vragenlijst en het formuleren van suggesties ter verbetering wordt gebruik gemaakt van een theoretisch kader, namelijk de classificatie van responsproblemen (Conrad en Blair, 1996). De West-Vlaamse jongeren ondervinden een aantal lexicale problemen. Er heerst onduidelijk omtrent het onderscheid tussen de verschillende antwoordcategorieën ‘zelden’ en ‘soms’ en ‘meestal’ en ‘vaak’. Daarnaast ondervinden de leerlingen eveneens problemen met het begrip van de vragen 45, 46 en 57: Vraag 45: Hoeveel dagen per week breng je gewoonlijk door met je vrienden onmiddellijk na de schooluren? Vraag 46: Hoeveel avonden per week breng je gewoonlijk door met je vrienden buitenshuis? Vraag 57: Hier volgen een aantal uitspraken over je school. Duid voor elke uitspraak aan in welke mate je het ermee eens bent. Heb je je fit en gezond gevoeld? De leerlingen zijn niet op de hoogte van wat precies wordt bedoeld met onmiddellijk na de schooluren, buitenshuis en heb je je fit en gezond gevoeld? Om deze lexicale problemen op te lossen dienen de aangehaalde antwoordcategorieën en vragen beter te worden geëxpliciteerd. Bij verschillende vragen worden inclusie- en exclusieproblemen ervaren. Hierbij hebben de leerlingen de neiging om incorrecte of meerdere antwoordcategorieën aan te duiden door het ontbreken van antwoordcategorieën, zoals bij de vragen 32 en 33b: Vraag 32: Alle gezinnen zijn anders en we willen weten hoe jouw gezinssituatie eruit ziet. Vul deze eerste vraag in voor het gezin waar je de hele tijd of de meeste tijd doorbrengt en duid de mensen aan die daar leven. Vraag 33b: Jouw vader: werkt hij, is hij werkloos,…?
76
Bij vraag 32 wordt geen rekening gehouden met co-ouderschap, terwijl bij vraag 33b de vader zowel werknemer als zelfstandige is. Deze antwoordcategorieën dienen te worden toegevoegd. Op die manier hoeven de leerlingen niet meerdere antwoordcategorieën aan te duiden om tot het juiste antwoord te komen. Daarnaast hebben de leerlingen eveneens de neiging om incorrecte of meerdere antwoordcategorieën aan te duiden door onduidelijkheden met betrekking tot het werkingsgebied van volgende vragen: Vraag 41: Is de meerderheid van je vrienden ouder, jonger of even oud? Vraag 42: Hoelang ken je je vrienden al? Vraag 50: Met welke vrienden breng je het meeste van je tijd door? Vraag 51: Bij het invullen van de vragen 40 tot en met 50 aan welke vriendengroep dacht je toen? Deze problemen kunnen volgens de leerlingen worden opgelost door zelf de mogelijkheid te krijgen om een antwoord te formuleren. Op die manier kunnen de leerlingen hun vriendengroep omschrijven en aan deze vrienden denken bij het invullen van verdere vragen rond sociale netwerken. De leerlingen ervaren eveneens een aantal ‘andere problemen’. Dit zijn problemen die de jongeren ervaren bij het invullen van de vragenlijst, maar die niet binnen één van de andere categorieën kunnen worden gesitueerd. Volgens de leerlingen ontbreken bij een aantal vragen antwoordcategorieën, waardoor de leerlingen de vraag niet kunnen beantwoorden: Vraag 33 a en b: Jouw moeder of vader: werkt zij of hij, is zij huisvrouw of hij werkloos,…? Vraag 34:Hoe rijk denk je dat je gezin is? Vraag 35:Hoeveel weet je moeder echt van je over…? Vraag 36: Hoeveel weet je vader echt van je over…? Vraag 39: Hoe gemakkelijk is het voor jou om over je problemen te praten met de volgende personen? Vraag 58: Hier volgen een aantal uitspraken over je leerkrachten. Duid voor elke uitspraak aan in welke mate je het ermee eens bent. 77
Hierdoor dienen volgens de leerlingen respectievelijk de categorieën ‘andere, nl…’, ‘ik weet het niet’, ‘niet van toepassing’ of ‘ik doe of mag dit niet’, ‘jongere zus of jongere broer’, en ‘soms’ worden toegevoegd. De problemen met betrekking tot de antwoordcategorieën kunnen worden genuanceerd doordat de meerderheid van de leerlingen aangeeft dat de gewenste antwoordcategorie bij elke vraag aanwezig is. Er dient wel te worden gestreefd naar consistentie tussen de verschillende antwoordcategorieën. Bij vraag 43: ‘Hoeveel vrienden zijn speciaal voor jou, vertrouw je, helpen je wanneer je iets nodig hebt, doen je goed voelen over jezelf?’ gaan de leerlingen ervan uit dat drie of meer hechte vrienden weinig is. Deze uitspraak komt niet overeen met de literatuur. Naber (2004) gaat er namelijk vanuit dat de meeste jongeren één tot vier speciale of beste vrienden en/of vrienden hebben. Daarnaast beschikken ze volgens Naber (2004) over een breed netwerk aan vrienden en bekenden waarmee ze optrekken, activiteiten uitvoeren en plezier maken. Dit zou er kunnen op wijzen dat jongeren binnen de adolescentie er niet altijd in slagen een onderscheid te maken tussen beste vrienden en leeftijdsgenoten. Uit de resultaten wordt duidelijk dat zowel de onderzoekers als de West-Vlaamse jongeren het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst op een verschillende manier percipiëren. Hierdoor lijkt het aangewezen om het onderdeel rond sociale netwerken op een andere manier uit te werken. De leerlingen geven aan dat ze bereid en in staat zijn om zelf hun vriendengroep te omschrijven. Bij het invullen van de verdere vragen rond sociale netwerken kan rekening worden gehouden met de omschreven vriendengroep. Dit neemt de verwarring en twijfel bij de leerlingen weg. Daarnaast weten de onderzoekers aan welke vriendengroep de leerlingen denken bij het invullen van de vragenlijst. Op die manier stijgt de statistische betrouwbaarheid, validiteit en relevantie van de vragenlijst. Hierdoor kan tot gefundeerde conclusies worden gekomen omtrent de sociale netwerken van adolescenten en de invloed die deze netwerken uitoefenen op hen. 78
Uit de literatuur wordt duidelijk dat bij het meten van sociale netwerken voornamelijk wordt gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde vragenlijst, zoals de ‘Friendship Intensity Measurement Scale’ (Arunkumar & Dharmangadan, 2001) en een onderdeel van de ‘Friendship Quality Questionnaire’ (NICHD-study of Early Child Care and Youth Development, 2000). Toch wordt bij verschillende vragenlijsten die sociale netwerken meten een onderdeel opgenomen waarin de jongeren een mogelijkheid krijgen om hun vriendengroep zelf te omschrijven, zoals bij de ‘Social Network Index’ (Cohen et al., 1997) en de ‘Social Network Analysis’ (Ennett et al.2006). Binnen de ‘Social Network Index’ (Cohen et al., 1997) dienen de leerlingen de personen waarmee men minimum een keer om de twee weken spreekt neer te schrijven. In de ‘Social Network Analysis’ (Ennett et al., 2006) wordt eveneens aan de adolescenten gevraagd om de namen van hun vrienden neer te schrijven. Hierbij gaat men er vanuit dat de relatie tussen vrienden in de adolescentie een belangrijke primaire relatie is. Deze vrienden worden ook opgenomen in het onderzoek (Ennett et al., 2006). Hieruit zou er kunnen worden besloten dat het omschrijven van de vriendengroep binnen het onderdeel rond sociale netwerken in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid mogelijkheden biedt. Uit de aangehaalde opmerkingen en suggesties wordt duidelijk dat het onderdeel rond sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid dient te worden herwerkt. Op die manier verbetert de statistische betrouwbaarheid, validiteit en relevantie van het onderdeel rond sociale netwerken in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid.
79
6.2.2
Bruikbaarheid andere vragen in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid
In dit onderdeel wordt stilgestaan bij de bruikbaarheid van de andere vragen exclusief het onderdeel rond sociale netwerken in de vragenlijst Jongeren en Gezondheid. In de vragenlijst worden een aantal lexicale problemen vastgesteld. De leerlingen geven aan dat ze de woorden ‘vetarme voeding’, ‘alcopops’, ‘baltok’, ‘tripmiddelen’ en ‘LSD’ niet begrijpen. Hieruit zou er kunnen worden gesteld dat jongeren niet goed op de hoogte zijn van wat gezonde en vetarme voeding precies inhouden. In de praktijk worden reeds een aantal gezondheidsbevorderende interventies over gezonde voeding aangeboden in de scholengemeenschap, zoals bijvoorbeeld de ‘tutti frutti’-interventie. Toch dienen jongeren nog meer over gezonde voeding te worden geïnformeerd. Op het gebied van middelengebruik zijn er eveneens een aantal woorden onbekend voor de leerlingen. Er dienen geen specifiek acties te worden opgezet om deze middelen beter te expliciteren. Hierbij kan men ervan uitgaan dat niet gekend gelijk staat aan niet gebruikt. Enkele leerlingen ondervinden inclusie- en exclusieproblemen. Dit komt doordat er in de vragenlijst geen rekening wordt gehouden met co-ouderschap en eventuele allergieën die jongeren kunnen hebben. In de toekomst dient hiermee rekening te worden gehouden, zodat deze leerlingen de vragenlijst op een volwaardige manier kunnen invullen. Daarnaast heerst er bij een aantal vragen onduidelijkheid over de hoeveelheden of aantallen waarnaar wordt gevraagd: Vraag 13: Hoeveel dagen per week eet of drink jij gewoonlijk…? Vraag 19: Denk nu terug aan de laatste zeven dagen: op hoeveel dagen was jij tenminste 60 minuten bezig met dergelijke lichaamsbeweging? Vraag 26: Denk terug aan wanneer je de laatste 12 maanden alcohol gedronken hebt. Duid aan hoe vaak je alcohol gedronken hebt om de volgende redenen.
80
Vraag 28: Op hoeveel gelegenheden (zoals bij het uitgaan, op een fuif,…) heb je de laatste 30 dagen volgende zaken gedaan? Vraag 62: Waar denk jij dat je je over ’t algemeen op de ladder bevindt? Deze vragen dienen beter te worden geëxpliciteerd, waardoor de leerlingen precies weten wat wordt verwacht, door bijvoorbeeld aan te geven of het gaat om een slokje of een glas alcohol, één snoepje of een zakje snoep,… De leerlingen ondervinden eveneens een aantal temporele problemen door de tijdsperiode die aan bepaalde vragen is verbonden, zoals bij vraag 67: ‘Op hoeveel dagen in de voorbije zes maanden heb je pijn gehad?’ Deze vragen maken deel uit van de vragenlijst en kunnen op geen enkele manier worden omzeild. Ten slotte ondervinden de leerlingen een aantal ‘andere problemen’. Bij een aantal vragen dient volgens de leerlingen een antwoordcategorie te worden toegevoegd: Vraag 16: In welke mate ben jij akkoord met elk van volgende uitspraken? Vraag 26: Denk terug aan wanneer je de laatste 12 maanden alcohol gedronken hebt. Duid aan hoe vaak je alcohol gedronken hebt om volgende redenen. Bij vraag 16 geven de leerlingen aan dat er geen rekening wordt gehouden met de leerlingen die niet op school eten. Deze bevinding over de antwoordcategorieën kan worden genuanceerd doordat de meerderheid van de jongeren aangeeft dat bij elke vraag de gewenste antwoordcategorie aanwezig is. Daarnaast wordt aangegeven dat er een mogelijkheid zou moeten bestaan om onmiddellijk naar de volgende vraag over te gaan, indien de vraag niet van toepassing is. Hierbij wordt specifiek verwezen naar de vragen over middelengebruik. Volgens de leerlingen zijn er een aantal overeenkomstige vragen in de vragenlijst opgenomen: Vraag 82: Hoeveel uren per dag kijk je gewoonlijk naar televisie, video’s of dvd’s, in je vrije tijd? Vraag 83: Hoeveel uren per dag speel je gewoonlijk spelletjes op een computer of een spelconsole (Playstation, Xbox, GameCube, Wii,…) in je vrije tijd? 81
Vraag 84: Hoeveel uren per dag gebruik jij gewoonlijk een computer om online te chatten, te surfen op internet, te emailen, huiswerk te maken,…, in je vrije tijd? Vraag 85: Hoeveel uren per dag lees jij gewoonlijk een boek in je vrije tijd? Om de overeenkomsten weg te werken geven de leerlingen aan om de verschillende vragen in een overzichtelijke tabel samen te nemen. Ten slotte vinden de leerlingen het zeer belangrijk dat hun anonimiteit blijft bewaard. Over het algemeen kan worden besloten dat de andere vragen binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid mits een aantal kleine aanpassingen kan worden beschouwd als een bruikbaar instrument om allerhande informatie over adolescenten te verzamelen. Bij het maken van deze bevinding wordt geen rekening gehouden met het onderdeel rond sociale netwerken in de vragenlijst.
6.3
Limitaties en aanbevelingen voor verder onderzoek
Het gevoerde onderzoek leidt tot het beantwoorden van de onderzoeksvragen en het bereiken van de onderzoeksdoelstellingen. Toch kunnen een aantal limitaties worden geformuleerd. Bij het voeren van het onderzoek werd duidelijk dat het invullen van de vragenlijst veel tijd vraagt van de leerlingen. Hierdoor was het onmogelijk om in elke klas een volwaardig groepsinterview te organiseren. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de leerlingen van het derde jaar van het secundair onderwijs de vragenlijst opmerkelijk trager invulden dan de leerlingen van het vierde jaar. Hierdoor kon in het vierde jaar van het secundair onderwijs een onderdeel van het groepsinterview worden afgenomen. Toch bestond het groepsinterview over het algemeen enkel uit de opmerkingen en het dieper ingaan op de vragen die de leerlingen bij het invullen van de vragenlijst stelden.
82
Na het bestuderen van de bereikte populatie (n=96) werd duidelijk dat er opmerkelijk meer meisjes (n=67) aan het onderzoek participeerden in vergelijking met jongens (n=29). Dit onevenwicht kon moeilijk worden omzeild, aangezien de klassen at random door de adjunct-directeur werd gekozen. Hierdoor werd in het kwalitatief onderzoek misschien niet tot verzadiging gekomen. De gemaakte bevindingen en suggesties dienen dus met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Er kunnen eveneens een aantal aanbevelingen voor verder onderzoek worden gemaakt. In het onderzoek worden een aantal geslachtsverschillen omtrent de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’ teruggevonden. Een aantal geslachtsverschillen kan door de literatuur worden bevestigd. Toch worden een aantal tegenstellingen vastgesteld. In de toekomst dient dus meer eenduidigheid te komen omtrent de geslachtsverschillen die er heersen tussen meisjes en jongens in verband met het construct ‘vriendschap’. Daarnaast kunnen geen verklaringen voor de gevonden resultaten worden geformuleerd. In toekomstig onderzoek dient verder op zoek naar verklaringen te worden gegaan. In het onderzoek worden een aantal bevindingen en suggesties omtrent de bruikbaarheid van de vragenlijst binnen de studie Jongeren en Gezondheid geformuleerd. Deze bevindingen en suggesties kunnen in de toekomst werkelijk worden toegepast. Hierbij kan een vergelijkende studie tussen de effectiviteit van de huidige vragenlijst en de vernieuwde toekomstige vragenlijst worden uitgevoerd.
83
7
Conclusie
Binnen de thesis worden een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. Deze bestaan uit twee grote onderdelen. Ten eerste het achterhalen van de perceptie van West-Vlaamse jongeren op het construct ‘vriendschap’ en het achterhalen van geslachtsverschillen. Uit de discussie wordt duidelijk dat West-Vlaamse jongeren voornamelijk beroep doen op determinanten die ook in de literatuur voorkomen om het construct ‘vriendschap’ te omschrijven. Er kunnen een aantal significante geslachtsverschillen worden geformuleerd. Zo wordt een significant verschil vastgesteld voor de determinanten ‘zichzelf blootgeven’, ‘elkaar zaken toevertrouwen’, ‘nabijheid’ en ‘gedeelde interesse’. Daarnaast kan er eveneens een trend tot significantie voor de determinanten ‘elkaar begrijpen’ en ‘wederkerigheid’ worden vastgesteld. Ten tweede wordt de bruikbaarheid van de vragenlijst Jongeren en Gezondheid achterhaald. Hierbij wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds het onderdeel rond sociale netwerken en anderzijds de andere vragen binnen de vragenlijst. Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de vragenlijst Jongeren en Gezondheid een bruikbaar instrument is om de gezondheid en het welbevinden van adolescenten te leren kennen. Toch dient het onderdeel rond sociale netwerken te worden herwerkt. Op die manier kan er een bijdrage worden geleverd aan de statistische betrouwbaarheid, validiteit en relevantie van dit onderdeel. Er is namelijk onenigheid tussen de perceptie van de West-Vlaamse jongeren en de onderzoekers met betrekking tot het onderdeel rond sociale netwerken. Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de vooropgestelde onderzoeksvragen werden beantwoord. Het beantwoorden van de onderzoeksvragen leidt tot een aantal nieuwe vragen die kunnen worden bestudeerd in verder onderzoek.
84
Lijst van tabellen Tabel 1: Overzicht determinanten van vriendschap………………..50 Tabel 2: Classificatie van responsproblemen (Conrad & Blair, 1996)……………………………………53 Tabel 3: Overzicht van de determinanten van het construct ‘vriendschap’ volgens West-Vlaamse jongeren (n=96)……………………………………………………...56 Tabel 4: Overzicht van de determinanten van het construct ‘vriendschap’ volgens West-Vlaamse meisjes (n=67) ……………………………………………………..59 Tabel 5: Overzicht van de determinanten van het construct ‘vriendschap’ volgens West-Vlaamse jongens (n=29)……………………………………………………...61 Tabel 6: Verschil tussen jongens en meisjes uitgedrukt in percentages………………………………………………...63 Tabel
7: Significante verschillen tussen meisjes en jongens…………………………………………………….64
85
Literatuurlijst Abrahams, R. (1999). Friends and networks as survival strategies in North-East Europe. In S. Bell & S. Coleman (Eds.), the anthropology of friendship. Oxford, England: Berg. Adams, A.M, Madhavan, S., & Simon, D. (2006). Measuring social networks cross-culturally. Social networks, 28, 363-376. Ali, M.M., & Dwyer, D.S. (2009). Estimating peer effects in adolescent smoking behaviour: a longitudinal analysis. Journal of adolescent health, 45, 402-408. Ali, M.M, & Dwyer, D.S. (2010). Social network effects in alcohol consumption among adolescents. Addictive behaviors, 35, 337-342. Arunkumar, T.S., & Dharmangadan, B. (2001). The friendship intensity measurement scale (FIMS). Psychological Studies, 46, 59-62. Baarda, D.B., & De Goede, M.P.M. (1997). Basisboek methoden en technieken. Houten: Stenfert Kroese. Beaudoin, C.E. (2007). Mass media use, neighborliness and social capital: assessing causal links with panel data. Communication research, 34, 6, 637-664. Carrier, J.G. (1999). People who can be friends: selves and social relationships. The anthropology of friendship. Oxford. England: Berg. Cohen, S., Doyle, W.J., Skoner, D.P., Rabin, B.S., & Gwaltney, J.M.Jr. (1997). Social ties and susceptibility to the common cold. Journal of the American medical association, 277, 1940-1944. Conrad, F., & Blair, J. (1996). From impressions to data: increasing the objectivity of cognitive interviews. In Proceedings of the survey research methods section of the American statistical Association. American statistical association, Alexandria, VA, 1-10. Craeynest, P. (2005). Psychologie van de levensloop. Inleiding in de ontwikkelingspsychologie. Leuven: Acco.
86
Currie C. (2009). Health Behavior in School-Aged Children Study: scope, approach and potential. Edinburgh: university of Edinburgh, Child and Health Research Unit. De Goede, I.H.A., Branje, S.J.T., & Meeus, W.H.J. (2009). Developmental changes and gender differences in adolescents’ perceptions of friendships. Journal of adolescence, 32, 1105-1123. Demir, M., & Urberg, K.A. (2004). Friendship and adjustment among adolescents. Journal of experimental child psychology, 88, 68-82. Erdley, C.A., Nangle, D.W., Newman, J.E. & Carpenter, E.M. (2001). Children’s friendship experiences and psychological adjustment: theory and research. New directions for child developments, 91, 5-23. Ennett, S.T., & Bauman, K.E. (1994). The contribution of influence and selection to adolescent peer group homogeneity: the case of adolescent cigarette smoking. Journal of personality and social psychology, 67, 653-663. Ennett, S.T., Bauman, K.E, Hussong, A., Faris, R., Foshee, V.A., Cai, L. & DuRant, R.H. (2006). The peer context of adolescent substance use: findings from social network analysis. Journal of research on adolescence, 16, 2, 159-186. Ferlander, S. (2007). The importance of different forms of social capital for health. Acta Sociologica, 50, 2, 115-128. Galambos, N. L. (2004). Gender and gender role development in adolescence. Hoboken, NJ: Wiley. Go, M-H., Green Jr., H.D., Kennedy, D.P., Pollard, M., & Tucker, J.S. (2010). Peer influence and selection effects on adolescent smoking. Drug and alcohol dependence. Hall, J.A., & Valente, T.W. (2007). Adolescent smoking networks: the effects of influence and selection on future smoking. Addictive behaviours, 32, 3054-3059. HBSC research network (2005). HBSC item bank: peer culture optional package. Intern rapport. Health Behavior in School-Aged Children (2009). Opgehaald 26 februari, 2010, van http://www.hbsc.org/
87
Hoffman, B.R., Monge, P.R.,Chou, C-P., & Valente, T.W. (2007). Perceived peer influence and peer selection on adolescent smoking. Addictive behaviors, 32, 1546-1554. Kikuchi, M. & Coleman, C-L. (2008). Explicating and measuring social relationships in social capital research: a working paper. Portland: Portland State University, department of communication. Laursen, B. (1993). Perceived impact of conflict on adolescent relationships. Merrill-Palmer Quarterly, 39, 535-550. Lowyck, B., & Luyten, P. (2003). Practicum Methoden van Onderzoek in de Psychologie; Handleiding bij de sessies Onderzoeksinterview. KULeuven: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Maccoby, E. E. (1990). Gender and relationships: a developmental account. American Psychologist, 45, 513-520. Mercken, L., Snijders, T.A.B., Steglich, C., & De Vries, H. (2009). Dynamics of adolescent friendship networks and smoking behavior: social network analysis in six European countries. Social science and medicine, 69, 1506-1514. Naber, P. (2004). Vriendschap en sociale cohesie. De rol van leeftijdsgenoten in de opvoeding van jeugd. Den Haag: Hogeschool Inholland. Parks, M.R., & Floyd, K. (1996). Meanings for closeness and intimacy in friendship. Journal of social and personal relationships, 13, 85-107. Perrin, K.M., & McDermott, R.J. (1997). Instruments to measure social support and related constructs in pregnant adolescents: a review. Adolescense magazine, 32, 533-557. Rybak, A., & McAndrew, F.T. (2006). How do we decide whom our friends are? Defining levels of friendship in Poland and the United States. The journal of social psychology, 146, 2, 147163. Sabatini, F. (2009). Social capital as social networks: a new framework for measurement and an empirical analysis of its determinants and consequences. Journal of socio-economics, 38, 429-442. Shah, D., Schmierbach, M., Hawkins, J. Espino, R., & Donavan, J. (2002). Nonrecursive models of internet use and community 88
engagement: questioning whether time spent online erodes social capital. Journalism & mass communication quaterly, 79, 4, 964-987. Study of Early Child Care and Youth Development (2000). Friendship interview and friendship quality. Opgehaald 26 februari, 2010, van https://secc.rti.org/display.cfm?t=m&i=Chapter_52_8 Szreter, S., & Woolcock, M. (2004). Health by association? Social capital, social theory and the political economy of public health. International journal of Epidemiology, 33, 650-667. Uslaner, E. M. (2004). Trust, civic engagement and the internet. Political communication, 21, 223-242. Valente, T.W., Fujimoto, K., Chou, C-P., Spruijt-Metz, D. (2009). Adolescent affiliations and adiposity: a social network analysis of friendship and obesity. Journal of adolescent health, 45, 202-204. Voorhees, C.C., Murray, D., Welk, G., Birnhaum, A., Ribisl, K.M., Johnson, C.C., Pfeiffer, K.A., Saksvig, B., Jobe, J.B. (2005). The role of peer social network factors and physical activity in adolescent girls. American journal of health behavior, 29, 2, 183-190. Wilkinson, R.B. (2008). Development and properties of the adolescent friendship attachment scale. Journal of youth and adolescence, 37, 1270-1279. Willems, S. (2008/2009). Gezondheid en maatschappij. Sociaal kapitaal en gezondheid. Gent: universiteit Gent, faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen. World Health Organisation (2010). Health Topics. Opgehaald 16 februari, 2010, van http://www.who.int/topics/en/ Zamboanga, B.L., Schwartz, S.J., Harn, L.S., Jarvis, L.H. & Olthuis, J.V. (2009). Do alcohol expectancy outcomes and valuations mediate peer influences and lifetime alcohol use among early adolescents? The journal of genetic psychology, 170, 4, 359376.
89
Bijlagen
90
Bijlage 1: Vragenlijst Jongeren en Gezondheid
1.1
Door deze vragen te beantwoorden help je ons om de manier waarop jongeren leven beter te leren kennen. Dezelfde vragen zullen gesteld worden aan jongeren in 39 andere landen in Europa en NoordAmerika.
Jouw antwoorden zullen bekeken worden door onderzoekers en door niemand anders. Ze zullen niet bekeken worden door jouw ouders of leerkrachten. Het is niet nodig om je naam of voornaam op de vragenlijst te schrijven. Als je de vragen beantwoord hebt, steek dan de vragenlijst in de envelop en sluit deze goed.
Omdat de vragen in verschillende landen en culturen zullen gesteld worden, kunnen sommige vragen ongewoon of raar overkomen. Neem je tijd om elke vraag aandachtig te lezen en antwoordt de vraag zo eerlijk mogelijk. Onthou dat we alleen maar geïnteresseerd zijn in jouw mening. Het is geen test en er zijn geen juiste of foute antwoorden. Alhoewel we hopen dat je bereid bent om ons te helpen, willen we toch zeggen dat jouw deelname aan deze studie niet verplicht is. Indien je de vragenlijst niet wil invullen, steek de vragenlijst dan niet ingevuld in de envelop.
1.2
Indien je over een bepaald probleem wilt praten dat voorkomt in deze vragenlijst, neem dan contact op met een leerkracht die je vertrouwt of met iemand van het centrum voor leerlingenbegeleiding. Bij de jongerentelefoon kun je anoniem terecht met allerlei vragen (gratis nummer: 0800/15 111 of op www.kjt.org). Alvast bedankt voor het invullen van deze vragenlijst! Prof. L. Maes Promotor
Dr. C. Vereecken Onderzoeker
Dr. A. Hublet Onderzoeker
1.3
Waar je moet op letten: -
-
-
Gelieve een zwarte pen te gebruiken. Kleur het bolletje of vakje dat bij jouw antwoord past volledig zwart. Heb je een fout gemaakt, gelieve het bolletje dan met tipp-ex wit te maken. Vervolgens duid je dan het juiste antwoord aan. Bij sommige vragen dien je te antwoorden door het bolletje te kleuren dat best bij jou past. Kleur dan telkens 1 bolletje per vraag (voorbeelden). Bij andere vragen zijn verschillende antwoorden mogelijk. De antwoordmogelijkheden zijn dan aangeduid met vierkantjes: in dat geval mag je meerdere vakjes kleuren (voorbeeld). Soms zijn er vakjes getekend waarin je iets moet noteren. Schrijf dan duidelijk in drukletters in het midden van de vakjes. Telkens één letter of cijfer per vakje. Lees alle vragen volledig voor je antwoordt! Soms is het moeilijk om het juiste antwoord te kiezen. Denk dan aan wat meestal juist is.
Voorbeelden: 1. Hou je van muziek? 0 ja 0 neen 2. Welke soort muziek hoor je graag? House pop new wave klassiek andere RAP
1.4
Algemene vragen 1. Welke dag zijn we vandaag? 0 maandag 0 dinsdag 0 donderdag 0 vrijdag
0 woendag
2. Welke maand zijn we vandaag? 0 december 0 januari 0 februari 0 maart
01 0 10 0 19 0 28
3. De hoeveelste dag van de maand zijn we vandaag? 02 03 04 05 06 07 08 09 0 11 0 12 0 13 0 14 0 15 0 16 0 17 0 18 0 20 0 21 0 22 0 23 0 24 0 25 0 26 0 27 0 29 0 30 0 31 4. Ben jij een jongen of een meisje? 0 Jongen 0 Meisje
0 eerste 0 vierde
5. In welk jaar zit je? 0 tweede 0 derde 0 vijfde 0 zesde
6. In welke maand ben jij geboren? 0 januari 0 februari 0 maart 0 april 0 mei 0 juni 0 juli 0 augustus 0 september 0 oktober 0 november 0 december 7. In welk jaar ben jij geboren? 0 1990 0 1991 0 1992 0 1993 0 1994 0 1995 0 1996 0 1997 0 1998 0 1999 0 2000 0 2001 0 andere, nl…………
0 10 0 19
8. Hoe oud ben je nu? 0 11 0 12 0 13 0 14 0 20 0 andere, nl………..
0 15
0 16
0 17
0 18
1.5
9. Wat is de postcode en de naam van je woonplaats? ………….. ………………………………………………………. 10. Welke onderwijsvorm volg je? In te vullen vanaf de 2e graad 0 algemeen secundair onderwijs 0 kunstsecundair onderwijs 0 technisch secundair onderwijs 0 beroepssecundair onderwijs 11. Ben je in België geboren? 0 Ja 0 Neen 12. Welke taal spreek je meestal thuis? 0 enkel Nederlands/Vlaams 0 Nederlands + een andere taal, nl……………………… 0 Alleen een andere taal, nl……………………………….
1.6
Vragen over voeding en beweging
Fruit Groenten Snoep of chocolade Cola of andere zoete frisdrank die suiker bevat Cola light of andere light frisdrank Water Ontbijtgranen (cornflakes, choco pops, müesli,…) Wit brood Bruin brood Chips Frieten Vis Koek en gebak Volle melk Magere/halfvolle melk Kaas
1 keer per dag en dit elke dag Elke dag meer dan 1 keer
5-6 dagen per week
Minder dan 1 dag per week/zelden 1 dag per week 2-4 dagen per week
Nooit
13. Hoeveel dagen per week eet of drink jij gewoonlijk…? Maak één bolletje zwart per lijn.
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 1.7
Andere melkproducten (yoghurt, platte kaas, chocomelk, fristi, pudding,…)
0
0
0
0
0
0
0
14. Sommige jongeren gaan met honger naar bed of naar school omdat er niet genoeg eten in huis is. Hoe vaak overkomt jou dit? 0 altijd 0 vaak 0 soms 0 nooit 15. Hoe vaak eet jij gewoonlijk een ontbijt (= meer dan een glas melk of fruitsap)? Maak één bolletje zwart voor de week en één bolletje voor het weekend. Gedurende de week (van maandag tot en met Vrijdag) 0 ik ontbijt nooit gedurende de week 0 1 dag 0 2 dagen 0 3 dagen 0 4 dagen 0 5 dagen
In het weekend (zaterdag en zondag) 0 ik ontbijt nooit in het weekend 0 ik ontbijt gewoonlijk maar 1 keer in het weekend (zat of zon) 0 ik ontbijt gewoonlijk zowel ’s zaterdags als ’s zondags
1.8
Noch akkoord, niet noch akkoord Akkoord
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Helemaal akkoord
Niet akkoord
Ik denk dat mijn voeding gezond is. De smaak van een voedingsmiddel is erg belangrijk voor mij. Tussendoortjes zijn een noodzaak in een gezonde voeding. Ik eet graag fruit en groenten Ik heb de neiging te eten wat mijn vrienden eten. Eten dat ik thuis eet is gezond. Ik kies zelf mijn tussendoortjes. Ik hou van het eten dat ik eet wanneer ik op stap ben met mijn vrienden. De smaak van eten is belangrijker voor mij dan hoe gezond het is. Ik probeer vaak voedingsmiddelen uit die ik in de media heb gezien (TV, tijdschriften…) Een vetrijk voedingsmiddel smaakt beter dan de vetarme versie.
Helemaal akkoord
niet
16. In welke mate ben jij akkoord met elk van volgende uitspraken? Het is belangrijk dat je elke uitdrukking zorgvuldig leest.
1.9
Voeding die ik op school eet (in de refter) is gezond. Ik sla vaak het ontbijt over. Gezonde voedingsmiddelen vullen mij niet. De meeste tussendoortjes die ik eet, zijn gezond. Ik ben goed geïnformeerd over wat gezonde voedingsmiddelen zijn. De meeste gezonde voedingsmiddelen smaken niet goed. Ik heb weinig keuze over wat ik thuis eet. Ik maak me zorgen over wat ik eet omdat ik niet in gewicht wil toenemen. Producten met verminderd suikergehalte smaken beter dan de ‘gewone’ versies. Ik vind het voedsel dat mijn ouders voor mij klaarmaken lekker. Als ik een vetarme versie kan kiezen van een voedingsmiddel, dan zal ik het ook kiezen. Wat ik nu eet, zal een belangrijke invloed hebben op mijn toekomstige gezondheid. Het eten dat ik eet als ik op stap ben met mijn vrienden is gezond. Ik eet het eten dat in de schoolrefter bereid is graag. Als ik een volkoren versie van
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 1.10
een product kan kiezen, dan kies ik die. Het is moeilijk om informatie 0 met betrekking tot gezonde voeding in praktijk om te zetten.
0
0
0
0
17. Hoe vaak poets je je tanden? 0 meer dan eens per dag 0 eens per dag 0 minstens eens per week, maar niet dagelijks 0 minder dan eens per week 0 nooit 18. Volg je momenteel een dieet of doe je iets anders om gewicht te verliezen? 0 neen, mijn gewicht is prima 0 neen, maar ik zou moeten afvallen 0 neen, ik ben te mager 0 ja 19. Fysieke activiteit zijn lichaamsbewegingen die je hart sneller oden slaan en je buiten adem brengen op sommige momenten. Er is niet enkel sprake van lichaamsbeweging tijdens het sporten, maar ook tijdens dagdagelijkse activiteiten, zoals schoolactiviteiten, bij het spelen met vrienden, tijdens het naar school wandelen,… Enkele voorbeelden zijn lopen, snel wandelen, inline skaten, fietsen, dansen, skateboarden, zwemmen, voetballen, surfen,… Voor de volgende vraag is het de bedoeling dat je alle tijd die je besteedt aan fysieke activiteit op 1 dag optelt. Denk nu terug aan de laatste 7 dagen: op hoeveel dagen was jij tenminste 60 minuten bezig met dergelijke lichaamsbeweging? 00
01
02
03
04
05
06
0 7 dagen 1.11
Vragen over middelengebruik (roken, alcohol, illegale drugs) 20. Heb jij ooit tabak gerookt? (minstens 1 sigaret, sigaar of pijp) 0 ja 0 neen 21. Hoe vaak rook je momenteel? 0 elke dag 0 minstens 1 maal per week, maar niet elke dag 0 minder dan 1 maal per week 0 ik rook niet 22. Hoeveel sigaretten heb je gedurende de laatste 30 dagen gemiddeld gerookt? 0 geen enkele 0 minder dan 1 sigaret per week 0 minder dan 1 sigaret per dag 0 1-5 sigaretten per dag 0 6-10 sigaretten per dag 0 11-20 sigaretten per dag 0 meer dan 20 sigaretten per dag
Rookt niet
Ik weet het niet
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Heb of zie deze persoon niet
Rookt af en toe
Je vader Je moeder Je beste vriend/ vriendin
Rookt dagelijks
23. Rookt één van de volgende personen? Maak 1 bolletje zwart voor elke persoon.
0 0 0
1.12
Elke week
Elke maand
uitzonderlijk
Nooit
Bier Wijn Sterke drank (bvb. Wodka, whiskey, cocktails die ter plaatse gemaakt worden) Alcopops (bvb. Bacardi Breezer, Smirnoff Ice,… Een andere drank die alcohol bevat
Dagelijks
24. Hoe vaak drink je momenteel alcohol, bvb wijn, sterke drank, bier, …? Houd ook rekening met de keren waarop je enkel een beetje dronk.
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
25. Heb je ooit al zoveel alcohol gedronken dat je echt dronken was? 0 nee, nooit 0 ja, 1 maal 0 ja, 2 tot 3 maal 0 ja, 4 tot 10 maal 0 ja, meer dan 10 maal
1.13
26. Denk terug aan wanneer je de laatste 12 maanden alcohol gedronken hebt (bier, wijn, sterke drank, etc.). Duid aan hoe vaak je alcohol gedronken hebt om de volgende redenen. Maak 1 bolletje zwart voor elke lijn.
(Bijna) nooit
Soms
Meestal
(bijna) altijd
Omdat het me helpt om plezier te hebben op een feestje Omdat het helpt wanneer ik me depressief of nerveus voel Om me op te beuren wanneer ik in een slechte bui ben Omdat het me een goed gevoel geeft Om ‘high’ te worden Omdat het sociale activiteiten plezanter maakt Om beter in de groep te passen van mensen die je graag hebt Omdat het de sfeer op feestjes verbetert Om mijn zorgen te vergeten Omdat het plezant is Om graag gezien te worden Om niet uitgesloten te worden
De helft van de keren
0 Ik heb de laatste 12 maanden geen alcohol gedronken (ga naar de volgende vraag)
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
1.14
12 jaar
13 jaar
14 jaar
15 jaar
16 jaar
17 jaar
18 jaar of ouder
11 jaar of jonger
Alcohol drinken (meer dan een slokje) Dronken zijn Een sigaret roken (meer dan een trekje)
Nooit
27. Op welke leeftijd deed je voor het eerst het volgende…? Indien je iets nog niet gedaan hebt, kies dan de ‘nooit’ categorie.
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1-2 keer
3-5 keer
6-9 keer
10-19 keer 20-39 keer 40 keer of meer
Sigaretten gerookt Alcohol gedronken Dronken geweest
Nooit
28. Op hoeveel gelegenheden (zoals bij uitgaan, op een fuif,…) heb je de laatste 30 dagen volgende zaken gedaan? Maak een bolletje zwart per rij.
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
1-2 keer
3-5 keer
6-9 keer
10-19 keer 20-39 keer 40 keer of meer
In heel je leven Gedurende de laatste 12 maanden Gedurende de laatste 30 dagen
Nooit
29. Heb je ooit al cannabis (marihuana, joints) gebruikt?
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 1.15
3-5 keer
6-9 keer
10-19 keer
20-39 keer
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
40 keer meer
1-2 keer
XTC Amfetamines (speed, pep) Heroïne Medicatie om high te worden, nl………………. Cocaïne Snuifmiddelen (lijm, verdunner,…) Baltok LSD, tripmiddelen Andere drug, nl………………
Nooit
of
30. Heb je ooit in je leven een van volgende drugs gebruikt?
31. Zou jij gemakkelijk aan één van de volgende producten kunnen geraken? Ja Neen Ik weet het niet Hash/cannabis 0 0 0 Andere illegale drugs 0 0 0
1.16
Evaluatievragen Je hebt daarnet enkele vragen ingevuld rond voeding, beweging en middelengebruik. We gaan nu even de tijd nemen om deze vragen te evalueren: - Zijn er in het vorige deel bepaalde vragen die je onduidelijk vindt? Wat vind je onduidelijk? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Komen er in de vragen bepaalde woorden voor die je niet begrijpt? Welke? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………........................... .........................................................................................................… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Wat vind je van de gegeven antwoordcategorieën? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Heb je problemen ervaren bij het invullen van de vragen? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… 1.17
……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Wat vind je van de volgorde van de vragen of thema’s? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Algemene opmerkingen: ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………………………
1.18
Vragen over gezin en vrienden 32. Alle gezinnen zijn anders (bijvoorbeeld, niet iedereen leeft met beide ouders, soms wonen jongeren bij slechts 1 ouder, of leven ze in twee gezinnen) en we willen weten hoe jouw gezinssituatie eruit ziet. Vul deze eerste vraag in voor het gezin waar je de hele tijd of de meeste tijd doorbrengt en duid de mensen aan die daar leven. Volwassenen 0 moeder 0 vader 0 stiefmoeder (of vriendin van vader) 0 stiefvader (of vriend van moeder) 0 grootmoeder 0 grootvader 0 ik woon in een Opvangtehuis 0 ergens anders, nl………
Kinderen Duid aan hoeveel broers en zussen hier wonen (half-, stiefen adoptiebroers en –zussen). Duid het aantal aan of 0 indien je er geen hebt. Reken jezelf er niet bij. Hoeveel broers? 0 1 2 3 4 5 6 7 andere,nl…... Hoeveel zussen? 0 1 2 3 4 5 6 7 andere,nl…...
33. a) Jouw moeder: werkt zij, is zij huisvrouw,…? 0 zij werkt ga naar vraag … 0 zij is huisvrouw of zorgt voor anderen 0 zij is gepensioneerd, ziek, student 0 zij is werkzoekend (stempelt) 0 ik zie haar zelden of nooit/ zij is overleden 0 ik weet het niet
Ga onmiddellijk naar vraag 33b
1.19
Indien zij werkt, waar werkt zij dan? (bvb. Ziekenhuis, bank, restaurant,…) ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………….. Omschrijf zo goed mogelijk wat voor werk jouw moeder doet: bijvoorbeeld zij is kapster, tandarts, lerares lagere school, kuisvrouw, schilder/behanger,… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………….. Je moeder werkt: 0 als zelfstandige: zij heeft een eigen zaak, winkel, café of bedrijf,… 0 voor een baas: in een bedrijf, voor de staat (gemeente, stad,…), in een winkel, school of bij iemand thuis 0 ik weet het niet Heeft zij leiding over andere personeelsleden? 0 ja 0 neen 0 ik weet het niet Indien ja, over hoeveel andere personeelsleden heeft zij leiding? 0 minder dan 10 0 10 of meer 0 Ik weet het niet b) Jouw vader: werkt hij, is hij werkloos,…? 0 hij werkt ga verder naar vraag … 0 hij is gepensioneerd, ziek, student 0 hij is werkzoekend (stempelt) 0 hij is huisman of zorgt voor anderen 0 ik zie hem zelden of nooit/ hij is overleden 0 ik weet het niet
Ga onmiddellijk naar vraag 33b
1.20
Indien hij werkt, waar werkt hij dan? (bvb. Ziekenhuis, bank, restaurant,…) ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………….. Omschrijf zo goed mogelijk wat voor werk jouw vader doet: bijvoorbeeld hij is kapper, tandarts, leraar lagere school, klusjesman, schilder/behanger,… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………….. Je vader werkt: 0 als zelfstandige: hij heeft een eigen zaak, winkel café of bedrijf,… 0 voor een baas: in een bedrijf, voor de staat (gemeente, stad,…), in een winkel, school of bij iemand thuis 0 Ik weet het niet Heeft hij leiding over andere personeelsleden? 0 ja 0 neen 0 Ik weet het niet Indien ja, over hoeveel andere personeelsleden heeft hij leiding? 0 minder dan 10 0 10 of meer 0 ik weet het niet 34. Hoe rijk denk je dat je gezin is? 0 zeer rijk 0 rijk 0 gemiddeld 0 niet erg rijk 0 helemaal niet rijk
1.21
Ze weet veel
Ze weet weinig
Ze weet het niet
Ik heb of zie deze persoon niet
35. Hoeveel weet je moeder echt van je over…?
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
Wie je vrienden zijn Hoe je je geld spendeert Waar je bent na school Waar je ’s nachts naartoe gaat Wat je doet in je vrije tijd
Ze weet veel
Ze weet weinig
Ze weet het niet
Ik heb of zie deze persoon niet
36. Hoeveel weet je vader echt van je over…?
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
Wie je vrienden zijn Hoe je je geld spendeert Waar je bent na school Waar je ’s nachts naartoe gaat Wat je doet in je vrije tijd
Zeer vaak
vaak
soms
zelden
nooit
Mijn moeder straft me niet, ze let er niet op Mijn moeder legt me uit wat ik verkeer heb gedaan en waarom ik gestraft wordt
Heb of zie deze persoon niet
37. Wat doet je moeder wanneer je iets gedaan hebt waarvan ze denkt dat het verkeerd is? Duid voor elke lijn 1 bolletje aan.
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 1.22
Mijn moeder vertelt me dat ik me slecht gedragen heb, maar straft me niet Mijn moeder straft me direct zonder me te vertellen waarom
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Zeer vaak
vaak
soms
zelden
nooit
Mijn vader straft me niet, ze let er niet op Mijn vader legt me uit wat ik verkeer heb gedaan en waarom ik gestraft wordt Mijn vader vertelt me dat ik me slecht gedragen heb, maar straft me niet Mijn vader straft me direct zonder me te vertellen waarom
Heb of zie deze persoon niet
38. Wat doet je vader wanneer je iets gedaan hebt waarvan hij denkt dat het verkeerd is? Duid voor elke lijn 1 bolletje aan.
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1.23
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
Heb of zie deze persoon niet
Heel moeilijk
0 0 0 0 0 0 0 0 0
moeilijk
Vader Stiefvader (of moeders vriend) Moeder Stiefmoeder (of vaders vriendin) Oudere broer(s) Oudere zus(sen) Beste vriend/vriendin Vrienden van hetzelfde geslacht Vrienden van ander geslacht
Gemakkelijk
Heel gemakkelijk
39. Hoe gemakkelijk is het voor jou om over je problemen te praten met de volgende personen? Maak 1 bolletje zwart voor elke lijn.
0 0 0 0 0 0 0 0 0
40. Hoeveel echte vrienden en vriendinnen heb je op dit moment? Kleur 1 bolletje in elke kolom. Vrienden 0 geen 0 één 0 twee 0 drie of meer
Vriendinnen 0 geen 0 één 0 twee 0 drie of meer
41. Is de meerderheid van je vrienden ouder, jonger of even oud? 0 ouder, hoeveel jaar:…………………………………….. 0 jonger, hoeveel jaar:…………………………………… 0 even oud 0 andere:…………………………………………………… 1.24
42. Hoelang ken je je vrienden al? 0 Minder dan één jaar 0 Verschillende jaren 0 Sinds ik klein was 43. Hoeveel vrienden zijn speciaal voor jou, vertrouw je, helpen je wanneer je iets nodig hebt, doen je goed voelen over jezelf? 0 Geen 0 Een 0 Twee 0 Drie of meer 44. Als iemand zich binnen je groep niet zo goed voelt, zijn de andere groepsleden er dan voor hem of haar? Duid aan in welke mate je akkoord gaat met de stelling. 0 zeker akkoord 0 akkoord 0 noch akkoord, noch niet akkoord 0 niet akkoord 0 zeker niet akkoord 45. Hoeveel dagen per week breng je gewoonlijk door met je vrienden onmiddellijk na de schooluren? 0 Geen 0 1 02 03 04 05 dagen per week 46. Hoeveel avonden per week breng je gewoonlijk door met je vrienden buitenshuis? 0 Geen 0 1 02 03 04 05 06 0 7 avonden per week
1.25
47. Hoe vaak telefoneer je, zend je SMS-boodschappen of heb je contact met vrienden via internet? 0 zelden of nooit 0 1 of 2 dagen per week 0 3 of 4 dagen per week 0 5 of 6 dagen per week 0 elke dag
Eerder waar
Helemaal waar
Omcirkel in iedere regel één antwoord Mijn vrienden kunnen zien wanneer ik me verdrietig voel. Mijn vrienden motiveren mij om over mijn problemen te praten. Mijn vrienden luisteren naar wat ik te zeggen heb. Ik heb het gevoel dat mijn vrienden goede vrienden zijn. Als ik om een bepaalde reden boos ben, dan proberen mijn vrienden me te begrijpen. Mijn vrienden zijn bezorgd om hoe ik me voel.
Eerder niet waar
Nu is het de bedoeling dat je even denkt aan de relatie die je hebt met je vrienden bij het invullen van volgende stellingen.
Helemaal niet waar
49.
Soms waar, soms niet waar
48. Hoe gaan jij en je groep vrienden beslissingen nemen rond wat je gaat doen? 0 Meestal beslis ik wat we gaan doen 0 Mijn vrienden en ik beslissen samen wat we gaan doen 0 Mijn vrienden en ik beslissen samen, maar meestal doe ik wat mijn vrienden voorstellen 0 Eén van mijn vrienden neemt meestal de beslissing
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 1.26
Ik kan op mijn vrienden rekenen als ik met iets zit. Mijn vrienden respecteren mijn gevoelens. Ik kan bij mijn vrienden terecht met mijn problemen en zorgen. Als mijn vrienden vermoeden dat er iets aan de hand is, dan vragen ze ernaar.
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
50. Met welke vrienden breng je het meeste van je tijd door? 0vrienden uit de klas 0vrienden van op school 0 vrienden uit de jeugdbeweging 0 Vrienden uit je hobby, welke hobby…………………………… 0 Andere vrienden:………………………………………………… 51. Bij het invullen van de vragen 40 tot en met 50 aan welke vriendengroep dacht je toen? 0 vrienden uit de klas 0 vrienden van op school 0 vrienden uit de jeugdbeweging 0 Vrienden uit je hobby, welke hobby…………………………… 0 Andere vrienden:…………………………………………………
1.27
1 keer per week of meer
2-3 keer per maand
zelden
Luisteren naar/dansen op muziek Studeren/huiswerk maken Aan sport doen Spelletjes spelen (gezelschapsspelen, computer, spelletjes, playstation,…) Bij elkaar zitten en babbelen Chatten via internet Gaan wandelen Uitgaan (op café, fuif, op straat, in het park) Naar de bioscoop, theater, optreden gaan Artistieke activiteiten doen (instrument spelen, schilderen, toneel spelen,…) Vrijwilligerswerk Niets speciaals doen, wat rondhangen Andere, nl………………..
We doen deze activiteit niet
52. Denk aan de groep vrienden die je aanduidde bij vraag 51. Hoe vaak doe je volgende activiteiten met die vrienden tijdens je vrije tijd?
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0
0
0
0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1.28
Soms
Dikwijls
Ik weet het niet
Doen het goed op school Roken sigaretten Worden dronken Gebruiken drugs om stoned te worden Dragen wapens, zoals messen Doen mee aan georganiseerde sportactiviteiten met anderen Doen mee aan culturele activiteiten (bvb in jeugdclub, toneelgroep,… geen sport) Komen goed overeen met hun ouders Hebben seksuele relaties Respecteren de omgeving Helpen anderen in nood
Nooit of zelden
53. Denk nog steeds aan de groep vrienden die je aanduidde bij vraag 51. De meeste vrienden in mijn vriendengroep…
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
1.29
Vragen over school en de leerkrachten 54. Wat denkt je klasleraar over je schoolresultaten in vergelijking met je klasgenoten? Geef je mening. Hij/zij denkt dat ik… 0 een zeer goede leerling ben 0 een goede leerling ben 0 een gemiddelde leerling ben 0 onder het gemiddelde zit 55. Wat denk je momenteel over school? 0 Ik vind het er leuk 0 Ik vind het er redelijk leuk 0 Ik vind het niet zo leuk op school 0 Ik vind het helemaal niet leuk op school
Geen mening
Niet mee eens
Helemaal niet mee eens
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Helemaal me eens
Mee eens
56. Hier volgen enkele uitspraken over jouw klasgenoten. In welke mate ga jij hiermee akkoord?
Mijn klasgenoten zijn graag samen De meeste leerlingen van mijn klas zijn vriendelijk en behulpzaam Mijn klasgenoten aanvaarden me zoals ik ben
1.30
zelden
soms
Vaak
Meestal
Ik heb teveel schoolwerk Ik vind het schoolwerk moeilijk Ik vind het schoolwerk vermoeiend Ik heb meer schoolwerk dan ik aankan Heb je je fit en gezond gevoeld? Is het goed gegaan op school?
Bijna nooit
57. Hier volgen een aantal uitspraken over je school. Duid voor elke uitspraak aan in welke mate je het ermee eens bent. Kleur 1 bolletje per lijn
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
Geen mening
Niet mee eens
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0 1.31
Helemaal niet mee eens
Mee eens
Mijn leerkrachten moedigen me aan wanneer ik schoolwerk doe Als ik extra hulp nodig heb, kan ik dit krijgen Mijn leerkrachten vertellen me hoe ik het beter kan doen op schooltaken Mijn leerkrachten tonen me hoe ik taken kan oplossen Ik heb het gevoel dat mijn
Helemaal mee eens
58. Hier volgen een aantal uitspraken over je leerkrachten. Duid voor elke uitspraak aan in welke mate je het ermee eens bent. Kleur 1 bolletje per lijn.
leerkrachten me keuzes en opties geven Mijn leerkrachten proberen te verstaan hoe ik de dingen zie, voordat ze nieuwe manieren voorstellen om dingen te doen Mijn leerkrachten zorgen ervoor dat ik echt mijn doelen en wat ik moet doen versta Mijn leerkrachten luisteren naar hoe ik de dingen graag wil doen Ik heb het gevoel dat de leerkrachten me accepteren zoals ik ben Ik heb het gevoel dat de leerkrachten om me geven als persoon Mijn leerkrachten zijn geïnteresseerd in me als persoon Ik heb veel vertrouwen in mijn leerkrachten
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1.32
Evaluatievragen Je hebt daarnet enkele vragen ingevuld over je gezin, vrienden, school en leerkrachten. We gaan nu even de tijd nemen om deze vragen te evalueren: - Zijn er in het vorige deel bepaalde vragen die je onduidelijk vindt? Wat vind je onduidelijk? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………………………... - Komen er in de vragen bepaalde woorden voor die je niet begrijpt? Welke? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………........................... ............................................................................................................... - Wat vind je van de gegeven antwoordcategorieën? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………………………... - Heb je problemen ervaren bij het invullen van de vragen? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Wat vind je van de volgorde van de vragen of thema’s? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… 1.33
……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Algemene opmerkingen: ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………………………... Bij dit onderdeel zouden we graag nog enkele extra vragen stellen. We zijn namelijk geïnteresseerd in de betekenis die je geeft aan bepaalde begrippen die hieronder aan bod komen. Probeer deze vragen zo goed mogelijk in te vullen. - Wat versta je onder een sociale relatie? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Wat versta je onder vriendschap? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Heb je ooit het gevoel gehad dat je werd beïnvloed door je vrienden? Zo ja, op welk gebied? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… 1.34
Vragen over gezondheid 59. Wat vind je van je gezondheid? 0 zeer goed 0 goed 0 redelijk 0 niet zo goed 60. Hoeveel weeg je zonder kleren? .....................kg 61. Hoe groot ben je zonder schoenen? … … … cm 62. Rechts zie je een ladder afgebeeld. Helemaal bovenaan de ladder (10) is het best mogelijke leven voor jou, helemaal beneden aan de ladder (0) geeft het slechts mogelijke leven voor jou weer.
O
10 best leven
O
9
O
8
O
7
Waar denk jij dat je je over ’t algemeen op de ladder bevindt? Kleur het bolletje dat best beschrijft waar jij je nu op de ladder bevindt.
O
6
O
5
O
4
O
3
O
2
O
1
O
0slechts leven
mogelijk
mogelijk
1.35
altijd
Redelijk vaak
soms
Bijna nooit
Nooit
63. Denk aan de afgelopen week….
Heb je je vol energie gevoeld?
O
O
O
O
O
Heb je je verdrietig gevoeld?
O
O
O
O
O
Heb je je eenzaam gevoeld?
O
O
O
O
O
Heb je voldoende tijd voor jezelf gehad? Heb je in je vrije tijd de dingen kunnen doen die je wou doen? Hebben je ouders je eerlijk behandeld? Heb je plezier gehad met je vrienden? Heb je goed kunnen opletten?
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
1.36
Bijna elke maand
Zelden of nooit
O
O
O
O
O
Buikpijn
O
O
O
O
O
Rugpijn
O
O
O
O
O
Nekpijn
O
O
O
O
O
Oorpijn
O
O
O
O
O
Keelpijn
O
O
O
O
O
Futloos-vermoeid
O
O
O
O
O
Geïrriteerd-slecht gehumeurd
O
O
O
O
O
Zenuwachtigheid
O
O
O
O
O
Problemen om in slaap te vallen
O
O
O
O
O
duizeligheid
O
O
O
O
O
Gewrichtspijn in de armen, handen, benen of voeten Pijn in de borst
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Ergens anders pijn namelijk: ….
O
O
O
O
O
Meer dan 1 keer per week
Hoofdpijn
Bijna elke dag
Bijna elke week
64. In de voorbij 6 maanden, hoe vaak heb je het volgende gehad? kleur 1 bolletje per lijn
1.37
neen
Ja, één keer
Ja, meerdere keren
65. Heb je de voorbije maand een geneesmiddel of pilletje genomen voor het volgende:
Hoofdpijn
O
O
O
Buikpijn
O
O
O
Andere pijn
O
O
O
Om in slaap te vallen
O
O
O
Zenuwachtigheid
O
O
O
Om te vermageren
O
O
O
Iets anders, nl …
O
O
O
66. Als je pijn hebt gehad de voorbije 6 maanden, van welke pijn heb je het meeste last gehad? (je mag hier maximum 1 soort pijn aanduiden) 0 Hoofdpijn 0 Buikpijn of maagpijn 0 Rugpijn 0 Nekpijn 0 Oorpijn 0 keelpijn 0 Gewrichtspijn in de armen, handen, benen of voeten 0 Pijn in de borst 0 Weet het niet of ik had geen van deze pijnen
1.38
67. Op hoeveel dagen in de voorbije 6 maanden heb je pijn gehad? … dagen Indien je op geen enkele dag pijn hebt gehad gedurende de laatste 6 maanden, ga dan naar vraag 73 68. Duid voor de volgende vragen aan hoe erg de pijn is als 0 ‘geen pijn’ is en 10 ‘heel veel pijn’ Geen pijn
Heel veel pijn
Hoe erg is je pijn op dit moment ? 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 In de laatste 6 maanden, hoe erg 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 was je ergste pijn? In de laatste 6 maanden, hoe erg 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 was je pijn gemiddeld? 69. Hoeveel dagen ben je de laatste 6 maanden thuis gebleven van school ten gevolge van pijn? … dagen 70. Hoeveel dagen heb je de laatste 6 maanden je normale activiteiten niet kunnen uitvoeren omwille van pijn? …… dagen 71. Hoe veel keer ben je tijdens de laatste 6 maanden bij een arts of specialist geweest omwille van pijn? …. keer
1.39
72. Als je pijn hebt dan kan het soms moeilijk zijn om je activiteiten uit te voeren die je normaal doet. Duid op de volgende schaal aan in welke mate jij de laatste 6 maanden moeite had om je normale activiteiten uit voeren ten gevolge van pijn. Helemaal 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Onmogelijk geen om moeite activiteiten 0 uit te voeren 10 O O O O O O O O O O O
1.40
Pesten De volgende vragen gaan over pesten. We zeggen dat een leerling GEPEST wordt als een andere leerling of groep leerlingen, vervelende of onplezierige dingen tegenover hem of haar zegt of doet. Wanneer een leerling herhaaldelijk geplaagd wordt op een manier die hem of haar niet zint of wanneer een leerling opzettelijk uitgesloten wordt, dan spreekt men ook van pesten. Wanneer 2 leerlingen die even sterk zijn, vechten of met elkaar ruzie maken, dan is dit GEEN PESTEN. Wanneer een leerling geplaagd wordt op een vriendelijke of speelse manier, dan spreekt men ook NIET van pesten. 73. Hoe vaak ben jij de laatste maanden gepest op school? 0 ik werd de laatste maanden niet gepest 0 één- of tweemaal 0 2 of 3 keer per maand 0 ongeveer éénmaal per week 0 verschillende keren per week 74. Hoe vaak heb jij meegedaan aan het pesten van andere leerlingen op school gedurende de laatste maanden? 0 ik heb de laatste maanden niemand gepest op school 0 één- of tweemaal 0 2 of 3 keer per maand 0 ongeveer éénmaal per week 0 verschillende keren per week
1.41
75. Ben je de laatste maanden gepest geweest via internet (o.a. email, chatten, …) of via SMS-berichten (= cyberpesten)? 0 ik werd de laatste maanden niet gepest via internet 0 één- of tweemaal 0 2 of 3 keer per maand 0 ongeveer éénmaal per week 0 verschillende keren per week
1.42
Vragen over verwondingen Veel jonge mensen kwetsen zich of raken gewond gedurende het sporten of vechten. Dit kan op verschillende plaatsen gebeuren zoals thuis of op straat. Onder verwondingen verstaan we ook vergiftiging of zich verbranden. Ziektes zoals de mazelen of griep zijn geen verwondingen. 76. Hoe vaak ben jij gedurende de laatste 12 maanden gewond geweest zodat een dokter of verpleegster je diende te behandelen? O ik ben niet gewond geweest gedurende de laatste 12 maanden O 1 keer O 2 keer O 3 keer O 4 keer of meer. 77. Indien je meerdere verwondingen hebt gehad, denk dan aan de meest ernstige verwonding (de verwonding die het langst duurde om beter te worden) die je gedurende de laatste 12 maanden hebt gehad. Waar was je wanneer deze meest ernstige verwonding gebeurde? (kies het beste antwoord) O ik ben niet gewond geweest in de laatste 12 maanden O thuis of in de tuin (bij jou of bij iemand anders) O op school, turnzaal of op de speelplaats, tijdens de schooluren O op school, turnzaal of op de speelplaats, na schooluren O in de sportzaal of het sportveld (niet op school) O in de straat, parking O in de jeugdbeweging / jeugdclub O andere plaats
1.43
78. Welke activiteit was je aan het doen wanneer deze meest ernstige verwonding gebeurde? O ik ben niet gewond geweest in de laatste 12 maanden O aan het fietsen O aan het sporten O aan het skaten (zoals skateboarden, rollerbladen, ijsschaatsen) O aan het wandelen, lopen (niet als sport of om te trainen) O aan het rijden in een auto of een ander motorvoertuig O aan het vechten O aan het werk (betaald of onbetaald) O andere activiteit 79. Waar werd je behandeld voor deze meest ernstige verwonding? (vul elke lijn in) O ik ben niet gewond geweest in de laatste 12 maanden (ga naar de volgende vraag) ja
nee
bij de huisdokter
O
O
op de spoedopname van het ziekenhuis
O
O
opname in ziekenhuis (langer dan 1 dag)
O
O
Schooldokter of schoolverpleegster
O
O
andere plaats
O
O
1.44
80. Wat waren de belangrijkste gevolgen (schade aan het lichaam) van deze meest ernstige verwonding? (vul elke lijn in) O ik ben niet gewond geweest in de laatste 12 maanden (ga naar de volgende vraag) ja
nee
Gebroken, ontwrichtte beenderen (ook gebroken tanden) Verrokken, verstuikte, gescheurde spieren
O
O
O
O
Snij- of steekwonden
O
O
Hersenschudding of andere hoofd of nekverwondingen, bewusteloos, whiplash Kneuzingen, blauwe plekken, interne bloedingen
O
O
O
O
Interne verwondingen waarbij een operatie nodig was Brandwonden
O
O
O
O
Ander, nl …..
O
O
1.45
81. Ben jij de afgelopen 12 maanden “ontsnapt “ aan een ongeval of een situatie die had kunnen leiden tot een ongeval, maar dat toch niet gebeurde (een bijnaongeval). Hoe kwam het dat je een bijna-ongeval had? O Ik heb de laatste 12 maanden geen bijna-ongeval meegemaakt O De materialen waren niet veilig. O De omgeving was niet veilig. O Mijn (ons) gedrag was niet aangepast (veilig) aan de situatie O we moesten iets snel doen O op automatische piloot handelen en verder geen aandacht schenken. O Meedoen met de groep- niet willen onderdoen voor anderen. O Een risicovolle activiteit doen. O Dollen – trekken en duwen O Andere, namelijk………….. O Andere, namelijk …
1.46
Vrijetijdsbestedingen 82. Hoeveel uren per dag kijk je gewoonlijk naar televisie, video’s of DVD’s, in je vrije tijd? Maak één bolletje zwart voor de weekdagen en één bolletje voor het weekend. Op weekdagen In het weekend (van maandag tot en met vrijdag) (zaterdag en zondag) O helemaal niet O helemaal niet O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 7 uren of meer/dag O ongeveer 7 uren of meer/dag 83. Hoeveel uren per dag speel je gewoonlijk spelletjes op een computer of een spelconsole (Playstation, Xbox, GameCube, Wii …), in je vrije tijd? Maak één bolletje zwart voor de weekdagen en één bolletje voor het weekend. Op weekdagen In het weekend (van maandag tot en met vrijdag) (zaterdag en zondag) O helemaal niet O helemaal niet O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 7 uren of meer/dag O ongeveer 7 uren of meer/dag 1.47
84. Hoeveel uren per dag gebruik jij gewoonlijk een computer om online te chatten, te surfen op internet, te emailen, huiswerk te maken,…, in je vrije tijd? Maak één bolletje zwart voor de weekdagen en één bolletje voor het weekend. Op weekdagen In het weekend (van maandag tot en met vrijdag) (zaterdag en zondag) O helemaal niet O helemaal niet O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 7 uren of meer/dag O ongeveer 7 uren of meer/dag 85. Hoeveel uren per dag lees jij gewoonlijk een boek in je vrije tijd? Op weekdagen In het weekend (van maandag tot en met vrijdag) (zaterdag en zondag) O helemaal niet O helemaal niet O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een half uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer een uur per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 2 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 3 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 4 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 5 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 6 uren per dag O ongeveer 7 uren of meer/dag O ongeveer 7 uren of meer/dag
1.48
Evaluatievragen Je hebt daarnet enkele vragen ingevuld over je gezondheid, pesten, verwondingen en vrijetijdsbestedingen. We gaan nu even de tijd nemen om deze vragen te evalueren: - Zijn er in het vorige deel bepaalde vragen die je onduidelijk vindt? Wat vind je onduidelijk? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………………………. - Komen er in de vragen bepaalde woorden voor die je niet begrijpt? Welke? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Wat vind je van de gegeven antwoordcategorieën? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………………………. - Heb je problemen ervaren bij het invullen van de vragen? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… …………………………………………………………………….. 1.49
- Wat vind je van de volgorde van de vragen of thema’s? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… Na het invullen en evalueren van de verschillende onderdelen van de vragenlijst, staan we nu stil bij de volledige vragenlijst: - Welke score zou je aan de vragenlijst geven? Omcirkel en geef aan waarom je deze score geeft. 0 (zeer slecht) 1 2 3 4 5 (gemiddeld) 6 7 8 9 10 (zeer goed) ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… - Wat zou je aan de vragenlijst veranderen om ze beter te maken? ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ……………………………………………………………………… ………………………………………………………………………
BEDANKT VOOR JE MEDEWERKING!!
1.50
Bijlage 2: Interviewguide Algemene indruk vragenlijst Jongeren en Gezondheid: -
Vonden jullie het moeilijk om deze vragenlijst in te vullen?
Sociale netwerken binnen de vragenlijst Jongeren en Gezondheid: -
Wat verstaan jullie onder sociale relatie?
-
Wat is vriendschap volgens jullie?
-
Welke eigenschappen moet iemand bezitten om je vriend te kunnen zijn?
-
Ik zou graag even stilstaan bij vraag 51. Tijdens het invullen van de vragen 40 tem 50 aan welke vriendengroep dachten jullie dan? o
Heb je tijdens het invullen van de vragen over je vrienden
telkens
gedacht
aan
dezelfde
vriendengroep? Of heb je afhankelijk van de vraag die werd gesteld je gericht op verschillende vriendengroepen? o
Hoe komt het dat je telkens dacht aan dezelfde of aan verschillende vrienden?
-
Zouden jullie allemaal eens vraag 35 en 36 erbij willen nemen. Hierin wordt gevraagd wat je moeder echt van je weet over wie je vrienden zijn,… o
Bij het invullen van die vraag aan welke vriendengroep dachten jullie toen?
o
Hoe komt het dat je aan deze vriendengroep dacht? 2.1
-
Heb je ooit het gevoel gehad dat je werd beïnvloed door je vrienden?
-
o
Op welk gebied gebeurde dit?
o
Kun je een voorbeeld geven?
Hoe belangrijk vind je je vrienden?
2.2
Bijlage 3: Opvolgingsdocumenten
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Opvolgingsdocument masterproef Opvolgingsnummer: 1 Datum opvolgingsgesprek: 08/10/2009 Onderwerp masterproef: Validatie vragen sociale netwerken en pre-test studie jongeren en gezondheid. 1. Coördinaten
Naam en voornaam student: Decru Stefanie Naam (co)promotor: Dr. Hublet
2. Tussentijdse resultaten? (niet in te vullen indien eerste contact)
3. Afspraken (bij voorkeur met timing)? -
Er wordt een nieuwe co-promotor gezocht. Er wordt nagevraagd of er een aanvraag van het Ethisch Comité dient opgemaakt te worden. Planning:
Oktober, december
november
en
-
Literatuurstudie rond het meten van sociale netwerken bij adolescenten. Scholen rekruteren en toestemming vragen
Begin december
-
Februari, maart
-
Maart
-
April, mei
-
Datum en handtekening student: 09/10/2009 Decru Stefanie
Vragenlijst afnemen in de klassen, groepsgesprek en individuele feedback afnemen. Literatuurstudie over de relatie tussen sociale netwerken en gezondheid en de relatie tussen sociale netwerken en middelengebruik Methode uitschrijven Resultaten uitschrijven Analyses op kwantitatief deel uitvoeren Discussie Implicaties voor de praktijk
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Opvolgingsdocument masterproef Opvolgingsnummer: 2 Datum opvolgingsgesprek: 12/11/2009 Onderwerp masterproef: Validatie vragen sociale netwerken en pre-test studie jongeren en gezondheid. 1. Coördinaten
Naam en voornaam student: Decru Stefanie Naam (co)promotor: Dr. Hublet
2. Tussentijdse resultaten?
Inhoudstafel overlopen: -
-
Voorwoord: niet nummeren en heeft betrekking op het volledige eindwerk. Inleiding: niet nummeren, op het einde schrijven, hierin wordt het probleem geschetst en worden de verschillende delen van de thesis beschreven. Literatuurstudie: o Inleiding: Relevantie van sociale netwerken aanhalen o Theorie: Het werk van Antony Morgan bekijken rond ‘a test of Coleman’s social capital’. De theorie die wordt gebruikt, moet specifiek zijn. o Bij sociale netwerken en gezondheid en sociale netwerken en middelengebruik ervoor zorgen dat de literatuur zich specifiek richt op adolescenten.
o
Bij sociale netwerken en gezondheid dient stilgestaan te worden bij de algemene gezondheid van studenten en hun welbevinden. Hierbij kan opnieuw beroep gedaan worden op Antony Morgan (‘Social Capital does matter for adolescent health’.
Meten van sociale netwerken: -
Binnen dit hoofdstuk worden verschillende methoden om sociale netwerken te meten opgenoemd en besproken, zoals vragenlijst, interview, focusgroep,… Binnen het onderdeel vragenlijsten kan er dieper ingegaan worden op de indicatoren die aan de basis van de vragenlijst liggen, zoals omvang, kwaliteit,…
Praktijk: -
De gezondheidsenquête afnemen in de klas. Een vragenlijst om feedback van de leerlingen te verkrijgen, opstellen. Een klasgesprek organiseren om de feedback te bespreken.
3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?
13 november 12-13 november
Vragenlijst ontvangen van promotor Brief om medewerking van scholen te vragen opstellen, laten nalezen en afgeven Eind november Vragenlijst opstellen om feedback van leerlingen te achterhalen Eind november Voorbereiding maken om groepsgesprek in goede banen te leiden November Er wordt nagevraagd of de volledige gezondheidsenquête of enkel de nieuwe vragen dienen afgenomen te worden. November Er wordt nagevraagd of tijdens het groepsgesprek kan gebruik gemaakt worden van een recorder van de universiteit. Eind november – Veldwerk uitvoeren begin december Februari Veldwerk verwerken en aanpassingen meedelen
Datum en handtekening student: 12/11/2009 Decru Stefanie
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Opvolgingsdocument masterproef Opvolgingsnummer: 3 Datum opvolgingsgesprek: 02/02/2010 Onderwerp masterproef: Validatie vragen sociale netwerken en pre-test studie jongeren en gezondheid. 1. Coördinaten
Naam en voornaam student: Decru Stefanie Naam (co)promotor: Dr. Hublet
2. Tussentijdse resultaten?
Methode overlopen Literatuurstudie overlopen: -
De verschillende titels en ondertitels zijn in orde. Na volledige uitwerking van de literatuurstudie de bronnen op elkaar afstemmen. Het onderdeel over sociale netwerken en middelengebruik niet uitgebreid maken
Klasgesprek: -
Voornamelijk focussen op de sociale relatie adolescenten hebben met hun vrienden en aan welke vrienden ze denken tijdens het invullen van de vragenlijst.
Verwerking Vragenlijst: -
Bij de verwerking de nadruk leggen op de evaluatiekaders. De verwerking dient kwalitatief te gebeuren.
3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?
-
4 februari 2010: Veldwerk uitvoeren in het SintJozefscollege te Izegem 5-7 februari 2010: Evaluatiekaders coderen 8 februari 2010 om 10u: Doorsturen suggesties omtrent vragenlijst 22 februari 2010 om 15u30: Thesisbespreking 29 maart 2010: Alles wat ik tot dan toe heb doorsturen aan promotor 3 april tem 18 april 2010: Promotor twee weken in verlof
Datum en handtekening student: 02/02/2010 Decru Stefanie
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Opvolgingsdocument masterproef Opvolgingsnummer: 4 Datum opvolgingsgesprek: 22/02/2010 Onderwerp masterproef: Validatie vragen sociale netwerken en pre-test studie jongeren en gezondheid. 1. Coördinaten
Naam en voornaam student: Decru Stefanie Naam (co)promotor: Dr. Hublet
2. Tussentijdse resultaten?
Literatuurstudie overlopen: -
Binnen de tekst naar de originele bronnen verwijzen Binnen het onderdeel over vriendschap nog een stukje schrijven over peer pressure en peer selection. Binnen het onderdeel over vriendschap nog geslachtsverschillen bespreken Binnen het onderdeel over de methoden om sociale netwerken te meten nog voorbeelden geven van vragenlijsten, interviews of observaties op het gebied van sociale netwerken en bron aanpassen.
Verdere verloop Thesis: -
-
-
Hoofdstuk 2: probleem en doelstelling: nieuwe HBSC-vragenlijst vermelden, het onderdeel rond sociale netwerken, onderzoekers stellen vragen rond de interpretatie die vrienden hebben over sociale netwerken,… Op die manier komen tot het formuleren van de onderzoeksvragen. Er dienen twee onderzoeksvragen geformuleerd te worden. Enerzijds rond sociale netwerken en anderzijds omtrent het valideren van de HBSCvragenlijst. Hoofdstuk 3: Methode Dit hoofdstuk volledig herzien Hoofdstuk 4: Resultaten 1) Beschrijving van de respondenten: Demografische gegevens beschrijven. 2) Kwalitatief onderzoek rond sociale netwerken beschrijven: Dit bestaat uit twee delen: Ten eerste de opbouw van de vragenlijst en ten tweede de betekenis die adolescenten geven aan sociale netwerken en vriendschappen. 3) Kwalitatief onderzoek rond HBSC-vragenlijst: suggesties formuleren. Hoofdstuk 5: Discussie Dit bestaat uit een samenvatting van de resultaten. Deze worden tevens gekoppeld aan de literatuur. In dit hoofdstuk worden geen nieuwigheden meer opgenomen.
Kwalitatieve verwerking rond sociale netwerken: -
-
Er dient een lijstje van de verschillende determinanten omtrent vriendschap uit de literatuur opgemaakt te worden. Er wordt gewerkt met geslachtsverschillen. Het geslacht van de respondenten dient nog aan de antwoorden van de respondenten toegevoegd te worden. Het opgemaakte lijstje wordt vergeleken met de antwoorden van de respondenten. Hieruit worden conclusies getrokken.
3. Afspraken (bij voorkeur met timing)? - Herwerkte, afgewerkte onderdelen blijven doorsturen - Lijstje van determinanten omtrent vriendschap opmaken en doorsturen. - Antwoorden van respondenten koppelen aan goedgekeurde lijstje en doorsturen. - 15 maart 2010 om 15u30: Thesisbespreking - 15 april 2010: aanvraagformulier indienen en definitieve titel vastliggen.
Datum en handtekening student: 22/02/2010 Decru Stefanie
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Opvolgingsdocument masterproef Opvolgingsnummer: 5 Datum opvolgingsgesprek: 15/03/2010 Onderwerp masterproef: Validatie vragen sociale netwerken en pre-test studie jongeren en gezondheid. 1. Coördinaten
Naam en voornaam student: Decru Stefanie Naam (co)promotor: Dr. Hublet
2. Tussentijdse resultaten?
Literatuurstudie overlopen: -
Onderdeel 1.3.2: variabelen en items bij het meten van sociale netwerken: o geen ondertitels nodig. o De vragenlijsten en schalen omtrent vriendschappen onder het onderdeel vragenlijsten plaatsen (1.3.3). Binnen dit onderdeel enkel de items en variabelen vermelden. o De variabele ‘sociale verankering’ niet volledig duidelijk hoe dit moet geïnterpreteerd worden. Bron bekijken en aanpassen.
Probleem en doelstellingen overlopen: -
-
Onderzoeksvragen omdraaien. Eerst de perceptie van jongeren bespreken. Daarna algemene HBSC-vragenlijst bespreken en suggesties geven. Onderzoeksvraag omtrent de perceptie van Jongeren verder uitdiepen en subonderzoeksvragen stellen: o Algemeen de perceptie van Vlaamse jongeren achterhalen. Welke concepten komen voornamelijk aan bod? o Binnen literatuurstudie geen geslachtsverschillen gevonden. Dit kan goede onderzoeksvraag vormen. Zijn er geslachtsverschillen omtrent de perceptie van adolescenten over vriendschap?
Methode overlopen: -
De goedkeuring van het Ethisch Comité vermelden in het onderdeel methode en toevoegen als bijlage.
Bespreking resulaten: perceptie rond vriendschap -
-
-
Eerste deel: Bespreking van de populatie Tweede deel: perceptie rond vriendschap weergeven: o Algemene perceptie van jongeren op vriendschap bespreken. Hierbij turven wat er allemaal voorkomt. o Geslachtsverschillen bespreken, indien deze aanwezig zijn. Derde deel: HBSC-vragenlijst o Gecodeerde suggesties ordenen binnen de classificatie van responsproblemen. o Schema doorsturen o De schematische voorstelling vertalen in een schriftelijke weergave. Opgelet: Binnen het resultaatgedeelte worden geen interpretaties vermeld. Enkel de resultaten weergeven.
Bespreking discussie: -
Binnen dit onderdeel de resultaten koppelen aan de literatuur. Dieper ingaan op opmerkelijke zaken bvb. Geslachtsverschillen.
3. Afspraken (bij voorkeur met timing)? -
2 april 2010 om 10u: thesisbespreking o Eerste versie resultaten doorsturen o Eerste drie hoofdstukken updaten o Aanvraagformulier invullen: Voorstel titel doorsturen woorden open laten wanneer indienen wordt nog nagevraagd (15/4 of 19/4)
Datum en handtekening student: 15/03/2010 Decru Stefanie
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Opvolgingsdocument masterproef Opvolgingsnummer: 6 Datum opvolgingsgesprek: 02/04/2010 Onderwerp masterproef: Sociale netwerken in de studie Jongeren en Gezondheid 1. Coördinaten
Naam en voornaam student: Decru Stefanie Naam (co)promotor: Dr. Hublet
2. Tussentijdse resultaten?
Resultaten overlopen: -
-
Duidelijke geslachtsverschillen aanwezig. Deze in de discussie uitgebreid bespreken. Bij de bespreking van de populatie toevoegen dat de leerlingen over voldoende kennis hebben van het Nederlands. Hierdoor dus geen problemen bij het invullen van de vragenlijst en het groepsgesprek. Bij de bespreking resultaten gebruik maken van letterlijke citaten. Cijfers of percentages in het begin van een zin vermijden of uitschrijven. Laatste alinea binnen hoofdstuk resultaten mag schematisch zijn In twee alinea’s wordt reeds een interpretatie gemaakt. Deze alinea’s verplaatsen naar hoofdstuk ‘discussie’.
Goedkeuring Ethisch Comité: -
De goedkeuring van het Ethisch Comité vermelden in het onderdeel methode en toevoegen als bijlage.
3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?
-
Nog geen nieuwe datum voor thesisbespreking afgesproken. Na de vakantie neem ik contact op. Doelstelling om resultaten en discussie door te sturen na de paasvakantie.
Datum en handtekening student: 02/04/2010 Decru Stefanie
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Opvolgingsdocument masterproef Opvolgingsnummer: 7 Datum opvolgingsgesprek: 21/04/2010 Onderwerp masterproef: Sociale netwerken in de studie Jongeren en Gezondheid 1. Coördinaten
Naam en voornaam student: Decru Stefanie Naam (co)promotor: Dr. Hublet
2. Tussentijdse resultaten?
Ethisch Comité -
Het is onduidelijk of er al dan niet toestemming van de ouders van de leerlingen dient geformuleerd te worden. Dit wordt nagevraagd bij Prof. Dr. L. Maes.
Resultaten overlopen: -
-
Binnen de tekst en tabellen top vervangen door overzicht, zowel bij jongeren in het algemeen als bij de meisjes en jongens apart. In de tekst aangeven dat meisjes 24 determinanten aanduiden, terwijl jongens er slechts 19 aanduiden. Significante verschillen berekenen aan de hand van de chi². Deze methode eveneens vermelden in het hoofdstuk ‘methode’
-
Herwerken van de responsproblemen volgens Conrad en Blair.
Discussie overlopen: -
-
-
De significante verschillen tussen meisjes en jongens aanhalen en de richting binnen één alinea combineren. Aangehaalde vragen uitschrijven. Opnieuw gebruik maken van referenties en meer verwijzen naar de literatuur. Ook bij het meten van de sociale netwerken terugkoppelen naar de literatuur en andere studies. Indien nodig op zoek gaan naar andere studies, die sociale netwerken en vriendschap op een andere manier meten. Beschrijven van de limitaties van de studie. Dit zijn enkel tekorten die werden ervaren tijdens het uitvoeren van het onderzoek. Beschrijven van de aanbevelingen voor verder onderzoek.
Besluit: -
Nogmaals herhalen dat onderzoeksvragen werden beantwoord. Aanhalen dat jongeren problemen ervaren met de vragen over sociale netwerken. Dit komt doordat ze er een andere betekenis aan koppelen dan de onderzoekers. De thematiek is dus complexer dan de onderzoekers denken. Dit leidt tot fouten in interpretatie.
3. Afspraken (bij voorkeur met timing)? -
Na de herwerking van de hoofdstukken ‘resultaten’ en ‘discussie’ wordt het document in zijn geheel doorgestuurd. Inleiding, besluit, dankwoord,… wordt uitgeschreven en doorgestuurd. Er wordt navraag gedaan omtrent de goedkeuring van het ethisch comité door Dr. A. Hublet. Datum voor volgende thesisbespreking werd nog niet vastgelegd. Ik neem hiervoor nog contact op.
Datum en handtekening student: 21/04/2010 Decru Stefanie
Master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering Opvolgingsdocument masterproef Opvolgingsnummer: 8 Datum opvolgingsgesprek: 04/05/2010 Onderwerp masterproef: Sociale netwerken in de studie Jongeren en Gezondheid 1. Coördinaten
Naam en voornaam student: Decru Stefanie Naam (co)promotor: Dr. Hublet
2. Tussentijdse resultaten?
Corpus masterproef overlopen -
De volledige thesis werd overlopen en besproken. Er dienen nog een aantal aanpassingen te worden uitgevoerd, zoals binnen de literatuurstudie: herwerken van het onderdeel over geslachtsverschillen en vriendschap, benadrukken dat het om vriendschap gaat, spellingsfouten en taalfouten uithalen.
Abstract, inleiding, besluit overlopen -
Er dienen nog een aantal aanpassingen te gebeuren.
3. Afspraken (bij voorkeur met timing)?
-
Na de herwerking het onderdeel over geslachtsverschillen en vriendschap nog eens laten nalezen op fouten
Datum en handtekening student: 04/05/2010 Decru Stefanie