Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de gemeente Arnhem
Verslag van een onderzoek onder schoolgaande jeugd, E-MOVO, najaar 2003
Arnhem, januari 2005 Hulpverlening Gelderland Midden/ GGD Afdeling Regie en Beleid
Gemeente Arnhem, Facilitaire Dienst Afdeling Informatie en Burgeronderzoek
N.E.H.M de Jong-Mares, epidemioloog J.A.M. Mureau, epidemioloog H. Rexwinkel, epidemioloog
C.E. van Kampen, onderzoeker
Samenvatting In het schooljaar 2003/2004 is door de GGD-en in Gelderland en Overijssel het project E-MOVO (Elektronisch MOnitor en VOorlichting) uitgevoerd; een grootschalig en vernieuwend project. Leerlingen van de tweede en vierde klas van het voortgezet onderwijs hebben op school via internet een vragenlijst ingevuld over hun gezondheid, welzijn en leefstijl. De leerlingen konden daarna op de website hun persoonlijk gezondheidsprofiel bekijken en doorlinken naar websites met meer informatie over de diverse onderwerpen.
Resultaten van leerlingen uit de gemeente Arnhem In totaal zijn er 1146 in Arnhem wonende leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs ondervraagd. Deze leerlingen gaan voor het grootste deel (82%) in Arnhem naar school. Een deel (18%) bezoekt een school elders. Sociale omgeving Op de vraag ‘hoe vind je het bij jou thuis?’ zeggen verreweg de meeste jongeren (93%) het thuis naar de zin te hebben. Bijna driekwart van de jongeren (73%) kan goed praten met hun ouders of verzorgers. Het grootste deel van de jongeren (85%) vindt het aantal vrienden en vriendinnen voldoende. Pesten Een derde van de jongeren zegt het afgelopen jaar gepest te zijn, 6% wordt wekelijks gepest. Ruim de helft (53%) van de jongeren geeft aan zelf het afgelopen jaar te hebben meegedaan aan pesterijen. 8% van de jongeren pest wekelijks. Ervaren gezondheid De meeste jongeren (89%) ervaren hun gezondheid als goed tot uitstekend. Van de jongeren geeft 30% aan dat ze één of meerdere ziekten/aandoeningen hebben en 29% van de jongeren gebruikte de voorafgaande twee weken medicijnen op doktersvoorschrift. Met de psychische gezondheid is het minder rooskleurig gesteld: bij 20% van de leerlingen blijkt sprake te zijn van ‘psychisch onwelbevinden’. Overgewicht, voeding en beweging Het voedingspatroon vertoont tekortkomingen. 35% van de leerlingen gaat geregeld zonder ontbijt naar school, 68% eet niet elke dag groenten en slechts 28% van de leerlingen eet dagelijks fruit. 35% van de Arnhemse jongeren krijgt te weinig beweging. Het ongunstige voedingsgedrag gecombineerd met lichamelijke inactiviteit resulteert, zoals we weten, in (ernstig) overgewicht. Uit de berekening van lengte en gewicht blijkt dat 10% van de jongeren in Arnhem te zwaar is. Dit percentage is niet helemaal betrouwbaar, omdat relatief veel leerlingen (31%) de vragen naar lengte en gewicht niet hebben ingevuld, waarschijnlijk omdat ze tijdens het beantwoorden van de vragenlijst niet wisten hoe lang of hoe zwaar ze waren. Genotmiddelen Ruim een tiende van de Arnhemse jongeren rookt dagelijks. Bijna tweederde gebruikt wel eens alcohol. Bijna een kwart van de groep jongeren die wel eens alcohol drinkt gebruikt wekelijks alcohol. Acht procent van de jongeren heeft in de afgelopen maand hasj of wiet gebruikt en 3% harddrugs. Seksualiteit 20% van de leerlingen is ooit ‘met iemand naar bed geweest’. Van de seksueel actieve leerlingen vrijt 55% wel eens zonder condoom.
Vrijetijdsbesteding De jongeren besteden een groot deel van hun vrije tijd aan e-mailen of chatten, surfen op internet en vrienden bezoeken. Bijna de helft van de jongeren is lid van een sportclub of vereniging en tien procent is lid van een andere vereniging. Zeven procent van de jongeren zegt zich heel vaak te vervelen. Van de jongeren uit de gemeente Arnhem mist 61% een (extra) plek. De jongeren missen vooral hangplekken, pleintjes en voetbalvelden. Ruim de helft van de jongeren (53%) vindt dat er niet genoeg ‘leuke dingen’ worden georganiseerd. Suggesties als het houden van feesten, worden vaak gegeven, maar ook sportactiviteiten worden genoemd. Criminaliteit en veiligheid 57% van de jongeren heeft één of meerdere strafbare feiten gepleegd. Meest voorkomende delicten zijn: ‘dingen bekladden met stiften of met een spuitbus’ en ’zwartrijden’. Negen procent van de jongeren is het afgelopen jaar aangehouden en voor verhoor op het politiebureau geweest. Bijna een kwart van de jongeren (23%) voelt zich wel eens onveilig.
Schoolsituatie van leerlingen van Arnhemse scholen Onderstaande resultaten hebben betrekking op de groep leerlingen van Arnhemse scholen, dat wil zeggen zowel leerlingen die in Arnhem wonen als leerlingen die elders wonen. In totaal zijn dit 1516 jongeren, waarvan 61% in Arnhem woont en 39% elders. Schoolplezier en spijbelen De helft van de leerlingen heeft het goed naar zijn zin op school. Tien procent van de jongeren vindt het niet leuk op school, meestal omdat de vakken of de manier van lesgeven niet leuk gevonden worden. Negentien procent van de jongeren heeft de voorafgaande vier weken wel eens gespijbeld. Behalve gebrek aan schoolplezier zijn tussenuren een belangrijke oorzaak van spijbelgedrag. Genotmiddelen op school Wat betreft het gebruik van genotmiddelen blijkt dat de school als locatie ook een rol speelt. 15% van de scholieren rookt tussen de lessen door. School is ook de plek waar het meest wordt gerookt. 9% van de leerlingen drinkt alcohol tijdens schoolfeesten. School speelt ook een rol als locatie voor dealen. Gevoelens van onveiligheid 7% van de leerlingen voelt zich wel eens onveilig op school.
Ontwikkelingen sinds 1998 In 1998 is er door de afdeling Informatie en Burgeronderzoek ook een scholierenenquête uitgevoerd onder leerlingen van Arnhemse scholen. De huidige resultaten zijn op een aantal punten vergeleken met de cijfers uit 1998 van de in Arnhem wonende leerlingen. Genotmiddelen Het aantal rokende scholieren is sinds 1998 afgenomen. Wel zijn er nu relatief meer scholieren die wel eens alcohol drinken. Wat betreft het drugsgebruik lijken er geen veranderingen te zijn opgetreden. Seksualiteit Er zijn geen veranderingen opgetreden in het seksueel actief zijn van de leerlingen. Wel is het onveilig vrijen toegenomen.
Spijbelen Er is weinig veranderd wat betreft het percentage scholieren dat wel eens spijbelt. Het aantal uren dat men spijbelt is echter toegenomen. Agressie en criminaliteit Opvallend is de afname van het percentage scholieren dat betrokken is geweest bij een gevecht (of onenigheid). Daarnaast is positief, dat het aandeel jongeren dat betrokken is bij heling, licht is afgenomen. Minder positief is de stijging van het percentage scholieren dat zich met graffiti bezig houdt. Wat betreft de overige strafbare feiten zijn er geen veranderingen opgetreden.
Arnhemse jongeren vergeleken met leerlingen uit de omgeving In de regio van Hulpverlening Gelderland Midden hebben ruim 6300 leerlingen deelgenomen, waarvan 1146 woonachtig in Arnhem. De resultaten van de Arnhemse leerlingen zijn vergeleken met die van de leerlingen uit de rest van de regio en met die van Oost-Nederland als totaal (dit zijn alle leerlingen die aan EMOVO hebben deelgenomen). Zoals bekend is het aandeel allochtonen in de gemeente Arnhem relatief groot. Op een aantal onderwerpen scoren allochtonen afwijkend, zowel in gunstige als in ongunstige zin. Zij drinken bijvoorbeeld minder alcohol, maar sporten en bewegen ook minder dan autochtonen. Op de onderstaande onderwerpen wijken Arnhemse leerlingen, die aan E-MOVO hebben meegedaan in positieve zin af van leerlingen uit de omgeving: -Minder jongeren missen een (extra) activiteit in de buurt in vergelijking met Oost-Nederland; -Minder jongeren vinden dat de gemeente onvoldoende naar ze luistert; -Minder jongeren drinken alcohol; -Minder jongeren voelen zich wel eens onveilig. Op de onderstaande onderwerpen wijken leerlingen van de gemeente Arnhem, die aan E-MOVO hebben meegedaan, in negatieve zin af van alle leerlingen die aan E-MOVO hebben deelgenomen: -Meer jongeren zijn psychisch ongezond; -Meer jongeren bewegen weinig; -Meer jongeren ontbijten te weinig; -Meer jongeren vrijen zonder condoom; -Meer jongeren zijn geen lid van een club of vereniging; -Meer jongeren hebben een strafbaar feit gepleegd.
Vergelijking groepen op basis van achtergrondkenmerken Geslacht Jongens blijken vaker last te hebben van overgewicht, drinken meer en blijken vaker een strafbaar feit gepleegd te hebben. Meisjes vinden hun eigen gezondheid vaker slecht en doen minder aan sport en andere vormen van beweging. Schoolklas Over het algemeen is er onder vierdeklassers meer risico- en probleemgedrag dan onder tweedeklassers. Dit geldt op bijna alle gebieden, maar vooral wat betreft spijbelen, het gebruiken van genotmiddelen en crimineel gedrag.
Onderwijstype Over het algemeen vertonen VMBO-leerlingen meer risicogedrag dan HAVO/VWO-leerlingen. Dit geldt op alle terreinen, maar met name wat betreft spijbelen, gezondheid, sporten en het gebruiken van genotmiddelen. Etniciteit Wat betreft het gebruiken van genotmiddelen gaat het bij met name Turken en Marokkanen beter dan bij autochtone leerlingen. Op het gebied van sporten gaat het bij allochtone leerlingen minder goed dan bij autochtone leerlingen. Stadsdeel De Gemeente Arnhem heeft, in het kader van het wijkgericht werken, de stad ingedeeld in verschillende deelgebieden met een eigen wijkmanager. Daarnaast wordt er bij de toekenning van wijkbudgetten onderscheid gemaakt tussen beheerwijken, intensief beheerwijken en ontwikkelingswijken. Dit onderscheid is gebaseerd op de mate waarin sprake is van achterstandssituaties in de wijken. Bij beheerwijken gaat het om behoud van de basiskwaliteit van de wijk. Intensief beheer is in feite een inhaalslag om de wijk op basisniveau te brengen. Bij de ontwikkelingswijken streeft men naar vergaande en ingrijpende veranderingen van de fysieke en sociale structuur. In het beheergebied Noord Oost zijn weinig leerlingen te vinden die sporten in clubverband; daarentegen is het alcoholgebruik er het laagst. Dit geldt ook voor de zogenaamde ontwikkelingswijken. Hierbij is wel sprake van enig overlap. Ook moet er worden opgemerkt dat in de ontwikkelingswijken veel Turken en Marokkanen wonen; groepen waaronder relatief weinig alcoholgebruik voorkomt. In Noord West wonen het minste aantal rokers, maar het aantal alcoholgebruikers is er het hoogst. In het Centrum en Noord Midden zijn de meeste rokers te vinden.
Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Leeswijzer 2 Doel, werkwijze en onderzoeksgroep 2.1 Doel en werkwijze 2.2 Analyse 2.3 Respons en onderzoeksgroep 3 Achtergrond van de jongeren 3.1 Gezinssamenstelling 3.2 Etniciteit en integratie 3.3 Religie 3.4 Vergelijking met elders 4 De buurt en de gemeente 4.1 De buurt 4.2 De gemeente 4.3 Vergelijking met elders 5 Lichamelijke gezondheid 5.1 Ervaren gezondheid 5.2 Ziekten, aandoeningen en medicijngebruik 5.3 Vergelijking met elders 6 Welzijn 6.1 Psychische gezondheid 6.2 Sociaal welzijn 6.3 Pesten 6.4 Specifieke problemen 6.5 Vergelijking met elders 7 Beweging, voeding en overgewicht 7.1 Beweging en sport 7.2 Voeding 7.3 Overgewicht 7.4 Vergelijking met elders 8 Genotmiddelen 8.1 Roken 8.2 Alcohol 8.3 Drugs 8.4 Vergelijking met elders 9 Seksualiteit 9.1 Seksuele ervaringen 9.2 Veilig vrijen 9.3 Homoseksualiteit 9.4 Vergelijking met elders 10 Vrijetijdsbesteding 10.1 Activiteiten 10.2 Vergelijking met elders
1
1 3 3 4 5 5 5 5 9 9 9 10 11 13 13 13 14 15 15 15 16 17 17 18 18 19 21 23 23 25 26 28 29 29 30 31 33 35 35 35 36 37 39 39 41
11 Agressie, criminaliteit, en veiligheid 11.1 Strafbare feiten 11.2 Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens 11.3 Oordeel over strafbare feiten 11.4 Vergelijking met elders 12 Schoolsituatie van leerlingen van Arnhemse scholen 12.1 Schoolplezier 12.2 Spijbelen 12.3 Huiswerk 12.4 Hulp bij problemen 12.5 Genotmiddelen op school 12.6 Mishandeling 12.7 Veiligheid 13 Ontwikkelingen sinds 1998 13.1 Roken 13.2 Alcohol 13.3 Drugsgebruik 13.4 Seksualiteit 13.5 Vervelen 13.6 Spijbelen 13.7 Agressie en criminaliteit 14 Arnhemse scholieren vergeleken met leerlingen uit de omgeving 14.1 Allochtonen 14.2 Schoolplezier 14.3 Gezondheid 14.4 Vrijetijdsbesteding 14.5 Criminaliteit 15 Vergelijking op basis van achtergrondkenmerken - totaaloverzicht 15.1 Verschillen tussen jongens en meisjes 15.2 Verschillen tussen klas 2 en 4 15.3 Verschillen naar onderwijstype 15.4 Verschillen op basis van etniciteit 15.5 Verschillen naar gebieden Geraadpleegde bronnen
Bijlagen 69 Bijlage 1: Vragenlijst Bijlage 2: Werkgebied regio Hulpverlening Gelderland Midden (18 gemeenten) Bijlage 3: Overzicht van door Arnhemse scholieren bezochte schoollocaties Bijlage 4: Deelname schoollocaties in Arnhem Bijlage 5: Etniciteit volgens de VNG/BiZa-definitie Bijlage 6: indeling wijken in gebieden en wijketiketten Bijlage 7: Steekproefomvang en percentages
2
43 43 45 46 46 47 47 48 49 50 50 51 51 53 53 54 54 55 56 56 56 59 59 59 60 62 63 65 65 65 66 66 67 68
71 98 99 100 101 102 103
1 1.1
Inleiding Aanleiding
Jeugdbeleid is een onderwerp dat de laatste jaren bij de lokale, regionale en landelijke overheid een sterke groei in aandacht heeft doorgemaakt. Om dit beleid goed vorm en inhoud te kunnen geven, hebben diverse betrokken partijen behoefte aan informatie over de leefwereld van de jongeren. Gemeenten willen graag weten wat jongeren vinden van de gemeente en de woonbuurt. Daarnaast zijn voor gemeenten de onderwerpen vrijetijdsbesteding, criminaliteit en veiligheid, leefstijl (met name alcohol- en drugsgebruik) en welbevinden van belang. Een van de taken van een GGD is om de gezondheid en daarmee samenhangende factoren van de bevolking in beeld te brengen (epidemiologie) en om op basis van die informatie plannen te maken en adviezen te geven op het vlak van (collectieve) preventie. De jeugd is in dit kader een belangrijke doelgroep. Onderwerpen die voor de GGD van belang zijn, zijn: leefstijl (beweging, roken, alcoholgebruik, drugsgebruik, voeding), lichamelijke gezondheid, psychisch en sociaal welbevinden. Dergelijke informatie is tevens van belang voor andere regionale instellingen zoals het Maatschappelijk Werk, de GGZ-instellingen en bijvoorbeeld de verslavingszorg. Als afsluiting wordt de informatiebehoefte van de scholen genoemd. Naast het onderwijzen van de primaire vakken krijgen scholen in toenemende mate te maken met taken op het terrein van onderwijs en begeleiding voor wat betreft gezondheid, psychisch welbevinden en sociaal gedrag. Vanuit die taken hebben scholen behoefte aan informatie over de jeugd en bij voorkeur over de jongeren op hun school. Onderwerpen die van belang zijn, zijn: psychisch en sociaal welbevinden, schoolbeleving, leefstijl, criminaliteit en veiligheid. De bovengeschetste behoefte aan informatie bij de diverse partijen en de toenemende mogelijkheden van het internet, hebben geleid tot de ontwikkeling van het project: E-MOVO ofwel Elektronische Monitor en Voorlichting. E-MOVO is tot stand gekomen met financiële steun van het Fonds OGZ (stimuleringsfonds Openbare Gezondheidszorg) en is uitgevoerd in samenwerking met GGD'en in Gelderland en Overijssel en de capaciteitsgroep Gezondheidsvoorlichting Universiteit Maastricht. De E-MOVO werkwijze houdt in dat de leerlingen op school tijdens een les, via internet een vragenlijst invullen met betrekking tot hun gezondheid, welzijn en leefwijze. De ingevulde gegevens worden gebruikt voor onderzoek maar daarnaast kan de jongere wederom via internet zijn/haar persoonlijk gezondheidsprofiel bekijken en een gezondheidsadvies op maat ontvangen, gebaseerd op de individueel ingevulde gegevens. Ook in Arnhem is in 2003 E-MOVO uitgevoerd. Vijf jaar eerder, in 1998, werd er door de afdeling Informatie en Burgeronderzoek van de Facilitaire Dienst Gemeente Arnhem een scholierenenquête uitgevoerd onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. In 2003 is door de Dienst MO een nieuw Raamplan Integraal Jeugdbeleid 2004-2006 geformuleerd gericht op alle jeugd tot en met 25 jaar in de stad. Dit plan borduurt voort op het (eerste) Raamplan van de voorgaande periode. Uit de evaluatie van de eerste periode is gebleken dat de meeste projecten vanuit het Integraal Jeugdbeleid positief beoordeeld worden, maar dat het uiteindelijke effect van het beleid op de ontwikkeling en ontplooiing van de Arnhemse jeugd nog altijd moeilijk aantoonbaar is. Daarom wil MO de effectiviteit van het beleid onderzoeken door de ontwikkeling van kinderen, tieners en jongeren in Arnhem op verschillende manieren te volgen. Men wil in de toekomst een brede jeugdmonitor laten ontwikkelen, waarbij gebruik gemaakt wordt van bestaande monitoren, gegevens van scholierenenquêtes en landelijke onderzoeksgegevens. Vooralsnog richt MO zich alleen op onderzoek onder de groep 12–16jarigen. Wat betreft 2004 heeft men besloten om aan te sluiten bij het E-MOVO onderzoek.
3
Aan de afdeling Informatie en Burgeronderzoek is gevraagd om de resultaten in samenwerking met de Hulpverlening Gelderland Midden (HGM) te analyseren en voor zover mogelijk te vergelijken met die resultaten van 1998. Hoofddoel is voor MO het verkrijgen van inzicht in de ontwikkelingsstaat van Arnhemse leerlingen. Nevendoelstelling is het verkrijgen van inzicht in de schoolsituatie van leerlingen van Arnhemse scholen (zowel Arnhemmers als niet-Arnhemmers). 1.2
Leeswijzer
Dit verslag bevat de belangrijkste resultaten van het onderzoek E-MOVO met betrekking tot de Gemeente Arnhem. Het doel en de werkwijze van E-MOVO staan beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staan wat achtergrondgegevens van de jongeren beschreven. In de hoofdstukken 4 tot en met 11 worden de resultaten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde: buurt en gemeente, lichamelijke gezondheid, welzijn, beweging, voeding en overgewicht, genotmiddelengebruik, seksualiteit, vrije tijd en criminaliteit. Elk van deze inhoudelijke hoofdstukken wordt ingeleid met een korte uiteenzetting over het belang van het onderwerp. In hoofdstuk 12 wordt de schoolsituatie van de leerlingen van Arnhemse scholen besproken. Vervolgens worden in hoofdstuk 13 de ontwikkelingen sinds 1998 besproken. Aan het eind van de hoofdstukken 4 tot en met 11 is een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van de gemeenten, de rest van de GGD-regio en Oost-Nederland. In hoofdstuk 14 worden deze slotparagrafen samengevat. Daarna worden in hoofdstuk 15 een aantal verschillen tussen klas, geslacht, onderwijstype, etnische achtergrond en stadsdeel belicht. Na hoofdstuk 15 volgt een overzicht van de gebruikte bronnen (literatuur, etc.). Bijlage 1 bestaat uit de bij het onderzoek gebruikte de vragenlijst. Bijlage 2 bevat een overzichtskaartje van de regio Hulpverlening Gelderland Midden. Bijlage 3 is een overzicht van door Arnhemse scholieren bezochte schoollocaties. Bijlage 4 is een lijst van de schoollocaties die in Arnhem hebben deelgenomen. Bijlage 5 beschrijft de wijze waarop volgens de VNG/BiZa-definitie de etniciteit van de scholieren is bepaald. Bijlage bevat een overzicht van de indeling van de Arnhemse wijken naar gebieden (stadsdelen). Bijlage 7, ten slotte, bevat een uitleg over het gebruik van percentages in het rapport.
4
2 2.1
Doel, werkwijze en onderzoeksgroep Doel en werkwijze
In het schooljaar 2003/2004 is door de GGD’en in Gelderland en Overijssel een grootschalig vernieuwend onderzoek uitgevoerd naar de gezondheidstoestand en leefstijl van jongeren uit klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs. De jongeren hebben via de computer een uitgebreide vragenlijst ingevuld (zie bijlage 1). Dit invullen heeft klassikaal plaatsgevonden in de periode oktober - december 2003. Ouders en leerlingen zijn van te voren schriftelijk geïnformeerd over het onderzoek. De mentor of leraar heeft de leerlingen tijdens het lesuur geïnstrueerd en de leerlingen hebben zelfstandig de vragen op de computer beantwoord. Het doel van het onderzoek is om informatie te leveren over diverse gezondheids- en welzijnsaspecten van de jeugd. Deze informatie wordt op diverse manieren aangeboden: Voor scholen zijn schoolrapportages opgesteld waarmee de school aan de slag kan om het beleid met betrekking tot gezondheid en welzijn van hun leerlingen nader vorm te geven. De GGD'en geven daarbij ondersteuning. Voor gemeenten zijn er de rapportages per gemeente gemaakt. Dit is voor hen van belang voor het gezondheids- en jeugdbeleid. Tot slot zijn er rapportages op regionaal niveau. Deze dienen als informatiebron voor zorgaanbieders welke een regionale rol vervullen, waaronder de GGD zelf en ook de provincie. De E-MOVO-werkwijze levert niet alleen onderzoeksinformatie. De jongeren die de vragenlijst hebben ingevuld, konden enkele dagen later op de website van E-MOVO hun persoonlijk gezondheidsprofiel bekijken. Tevens konden zij doorklikken naar persoonlijke voorlichting en linken naar websites met betrouwbare informatie over de onderwerpen die in het gezondheidsprofiel aan de orde komen, 52% van de jongeren in Oost-Nederland heeft van deze ''voorlichting op maat' gebruik gemaakt. 2.2
Analyse
Er is gekeken naar eventuele verschillen tussen groepen scholieren op basis van geslacht, klas, schoolopleiding, etnische achtergrond en stadsdeel. De gevonden verschillen zijn alleen genoemd indien deze statistisch significant zijn. Een getal is statistisch significant afwijkend als men aanneemt dat het getal niet door toeval te verklaren is. In dit onderzoek is een 5% onzekerheid aangehouden. Dit betekent dat een verschil met 95% zekerheid een werkelijk verschil is en dat dit niet op toeval berust (zie ook bijlage 5). Aan het eind van elk hoofdstuk wordt de gemeente Arnhem vergeleken met de rest van de regio (zie voor een overzicht: bijlage 2) en met Oost-Nederland. Als de verschillen significant zijn, dan zijn de cijfers vetgedrukt. Al naar gelang het type van de vraag zijn de volgende statistische toetsen gebruikt: Chi-kwadraat, Mann-Witney-U en Kruskall-Wallis. De analyse is verricht met behulp van het computerprogramma SPSS. 2.3
Respons en onderzoeksgroep
Respons De doelgroep voor E-MOVO betreft de jongeren uit klas 2 en klas 4 van het Voortgezet Onderwijs (VO). Alle VO-scholen in de regio van de deelnemende GGD'en zijn benaderd om mee te doen. In de regio Oost-Nederland hebben ruim 35.000 jongeren meegedaan. In de regio van Hulpverlening Gelderland Midden hebben 33 van de 50 schoollocaties voor voortgezet onderwijs meegedaan met in totaal 6541 jongeren.
5
In Arnhem wonen 8539 jongeren in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar. Een deel van de jongeren zit op een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO). Voor deze scholen is in overleg besloten om niet aan E-MOVO mee te doen omdat de werkwijze via vragenlijsten en internet te ingewikkeld werd geacht voor deze leerlingen. Deze leerlingen vallen dus niet in de E-MOVO doelgroep; alsmede de leerlingen die op de wachtlijst staan voor het VSO. Ongeveer 2680 Arnhemse jongeren vallen qua leeftijd/klas in de E-MOVO doelgroep. Hiervan hebben 1146 jongeren (43%) deelgenomen aan het EMOVO onderzoek. De redenen dat deze deelname geen 100% is, zijn divers: 1. In de gemeente Arnhem hebben negen van de veertien scholen meegedaan aan E-MOVO. Een deel van de leerlingen zit dus op een school die niet heeft deelgenomen. 2. Sommige scholen met een LWOO-afdeling, hebben deze leerlingen niet aan E-MOVO laten deelnemen omdat men vond dat deelname voor hen te complex zou zijn. Andere scholen hebben dat opgelost door meer tijd en begeleiding vrij te maken. 3. Sommige scholen lieten maar een deel van hun leerlingen deelnemen aan E-MOVO. Meestal was dat door organisatorische problemen en/of gebrek aan computerruimte. 4. Sommige leerlingen waren tijdens de afname afwezig (weigeraars, zieken en spijbelaars) 5. Van de deelnemende leerlingen die op school zitten in de regio van Hulpverlening Gelderland midden heeft 1,4% hun postcode niet ingevuld. De gegevens van deze jongeren zijn wel gebruikt in de schoolrapporten, maar ze kunnen niet worden toegeschreven aan een bepaalde gemeente. 6. Een enkele keer waren er technische problemen waardoor de gegevens van een leerling niet goed zijn verwerkt.
Onderzoeksgroep Gemeente Arnhem De onderzoeksgroep van de gemeente Arnhem bestaat uit 1146 in Arnhem wonende jongeren. Het grootste deel hiervan (82%) zit in Arnhem op school; een deel (18%) gaat elders in de regio naar school. Het zijn ongeveer evenveel jongens als meisjes en iets meer jongeren uit klas 2 dan uit klas 4 (56% versus 44%). In figuur 1 is de leeftijdsverdeling weergegeven.
Figuur1: leeftijdsverdeling onderzoeksgroep Gemeente Arnhem aa nta l 400 350 300 250 200 150 100 50 0
le e ftijd 12
6
13
14
15
16
17
Van de jongeren zit 56% op het VMBO (inclusief het LWOO) en 44% op het HAVO/VWO. Nader uitgesplitst: 2% zit op het LWOO, 54% op het VMBO, 17% op de HAVO en 14% op het VWO. Verder zit 3% van de jongeren in een brugklas HAVO/VWO en 10% in een brugklas VMBO/HAVO. Zie ook figuur 2. Figuur 2: opleidingsniveau van de onderzoeksgroep brug klas VM B O /H A VO 10% VM B O 5 4%
H A VO 17%
LW O O 2%
VW O 14%
b rugklas H A VO /VW O 3%
De Gemeente Arnhem heeft, in het kader van het wijkgericht werken, de stad ingedeeld in verschillende deelgebieden met een eigen wijkmanager (zie voor een overzicht: bijlage 5). In figuur 3 is de herkomst van de leerlingen naar gebied weergegeven.
Figuur 3: Herkomst onderzoeksgroep Gemeente Arnhem
% 30 25 20 15 10 5
La Vr ar ed en b/ R ij k er sw .
Zu id
El de rv /D e
O ud
C en tru Br m oe k/ Pr es ik ha af Ar nh em N -O Ar nh em N -W Sc ha ar sb er ge n
0
stadsdeel
Onderzoeksgroep Arnhemse scholen De onderzoeksgroep van leerlingen van Arnhemse scholen (zie hoofdstuk 12 over de schoolsituatie van deze leerlingen) betreft een andere dan de hiervoor genoemde. Het betreft hier de selectie van alle ondervraagde leerlingen van Arnhemse scholen voor voortgezet onderwijs en bestaat dus zowel uit in Arnhem wonende scholieren als leerlingen uit andere gemeenten in de omgeving die in Arnhem naar school gaan. Deze onderzoeksgroep bestaat uit 1516 jongeren, waarvan 61% in Arnhem woont en 39% uit woonplaatsen in de omgeving komt. Ongeveer 52% bestaat uit jongens en ongeveer 49% uit meisjes. 51% van de leerlingen zit in klas 2 en 49% in klas 4. 7
In figuur 4 is de leeftijdsverdeling weergegeven Figuur 4: leeftijdsverdeling onderzoeksgroep Arnhemse scholen aantal 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0
12
13
14
15
16
17
18 en ouder
leeftijd
De helft (50%) van de leerlingen zit op het VMBO en de andere helft (50%) op het HAVO/VWO. In figuur 5 is de precieze indeling naar schooltype weergegeven. Figuur 5: Opleidingsniveau van de onderzoeksgroep Arnhemse scholen
brugklas VMBO/HAVO 14% VMBO 42%
HAVO 19%
LWOO 2%
VWO 19%
8
brugklas HAVO/VWO 4%
3
Achtergrond van de jongeren
Er zijn in de levensfase van opgroeiende jongeren een paar die een belangrijke rol spelen: thuis, school en vrienden. In dit rapport komen al deze factoren aan de orde te beginnen met de thuissituatie en wel de gezinssamenstelling, etniciteit en religie. Deze genoemde factoren zijn weliswaar niet of nauwelijks door overheidsbeleid beïnvloedbaar, maar het is wel goed om enig inzicht hierin te hebben omdat ze mede het beeld schetsen van de jeugd in de gemeente en omdat deze factoren een rol kunnen spelen bij de keuze van doelgroepen voor beleid. 3.1
Gezinssamenstelling
Ruim een derde woont bij twee ouders Aan de jongeren is gevraagd wie er bij hen in huis wonen. Van de jongeren woont 14% bij één ouder. 1 Bij 4% is er sprake van co-ouderschap . De overige jongeren wonen vrijwel allemaal bij twee ouders. Wel is er dan soms sprake van dat één van de twee ouders een stiefouder is. Van de jongeren woont 2% in een tehuis. De gezinssamenstelling is weergegeven in tabel 1. Tabel 1: gezinssamenstelling twee ouders (beide eigen ouders) twee ouders (waarvan 1 stiefouder)
71% 6%
één ouder
14%
co-ouders
4%
tehuis
2%
anders/onbekend
3%
totaal
3.2
100%
Etniciteit en integratie
Ruim een derde is allochtoon Voor het benoemen van de etnische herkomst zijn aan de jongeren vragen gesteld over het geboorteland van zichzelf en dat van hun vader en moeder. Voor de indeling naar etnische herkomst is gebruik gemaakt van de zogenaamde VNG/BiZa definitie welke door de gemeente Arnhem 2 gehanteerd wordt . In Arnhem is het percentage jongeren van niet-Nederlandse herkomst relatief groot, 38% van de jongeren is van allochtone herkomst. De grootste groep betreft de jongeren met een Turkse herkomst. Zie figuur 6.
1 2
De jongere woont ongeveer de helft van de tijd bij de vader en de andere helft bij de moeder. Voor uitleg vaststelling etniciteit zie bijlage 5
9
Figuur 6: Etnische herkomst
Surinaams/Antilliaans 6% Marokkaans 3% Turks 10%
overig 8%
Nederlands 63%
Het indelen van etniciteit op basis van geboortelanden zegt niets over de mate waarin jongeren zichzelf Nederlander of buitenlander voelen. Daarom is nog een vraag toegevoegd waarin de jongeren kunnen aangeven tot welke bevolkingsgroep zij zichzelf rekenen. Daaruit blijkt dat bijna eenderde van de jongeren (31%) die volgens de VNG/BiZa-definitie Surinaams zijn, zichzelf vooral als Nederlander beschouwen. Bij de jongeren met een Antilliaanse of Arubaanse herkomst is dit zelfs iets meer dan de helft (54%). De meeste jongeren met Turkse of Marokkaanse etniciteit beschouwen zichzelf als Turks respectievelijk Marokkaans, evenwel eenvijfde van zowel de jongeren van Turkse herkomst (20%) als van de jongeren van Marokkaanse herkomst (19%) voelt zich vooral Nederlander. Jongeren met een niet-Nederlandse etniciteit welke zich wel als Nederlander beschouwen, zou je goed geïntegreerd kunnen noemen. Het is echter niet zo dat jongeren die zichzelf (nog) tot hun etnische bevolkingsgroep rekenen niet geïntegreerd zouden zijn in de Nederlandse samenleving. 3.3
Religie
Een vijfde is Islamitisch De helft van de Arnhemse jongeren geeft aan een geloof te hebben. Islamitisch is het meeste genoemd, 19% van de jongeren is Islamitisch. Van de jongeren is 13% Rooms Katholiek, 8% is Protestants Christelijk en 6% heeft een ander geloof. Van de jongeren die aangeven een geloof te hebben, meldt 44% dat het geloof voor hen veel betekent, voor 26% betekent het wel wat, voor 22% betekent het weinig en voor 7% niets. Dit percentage ligt het hoogst bij de Islamitische gelovigen (81%) en het laagst bij de Rooms Katholieken (7%).
10
Figuur 7: religie anders 6%
Rooms Katholiek 13%
Protestants Christelijk 8%
Islamitisch 19%
geen geloof 54%
3.4
Vergelijking met elders
In Arnhem veel meer allochtonen Het blijkt dat er in Arnhem meer leerlingen uit eenoudergezinnen, meer jongeren van niet-Nederlandse herkomst en meer jongeren voor wie het geloof geen betekenis heeft wonen dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland. Tabel 2: achtergrondkenmerken, vergelijking met elders Arnhem
rest
Oost NL
regio eenoudergezinnen
14%
8%
8%
aandeel jongeren van niet-Nederlandse herkomst
38%
12%
15%
jongeren voor wie het geloof geen betekenis heeft
57%
52%
53%
11
12
4
De buurt en de gemeente
Behalve thuis speelt ook een deel van het leven van jongeren zich af in de eigen woonbuurt. Wat vinden de jongeren eigenlijk van hun buurt en gemeente? Wordt er naar hen geluisterd en hebben ze nog wensen? 4.1
De buurt
Ruim de helft vindt dat er te weinig wordt georganiseerd De jongeren konden aangeven wat voor plekken zij missen in hun buurt. Van de jongeren gaf 39% aan helemaal niets te missen, 29% mist een hangplek, gevolgd door pleintjes (22%) en een voetbalveld (22%). In figuur 8 staan de genoemde plekken weergegeven. Figuur 8: Gewenste plekken in de buurt iets anders grasveld jeugdhonk skatebaan buurthuis voetbalveld pleintjes hangplekken ik mis niets 0%
10%
20%
30%
40%
Jongens missen vaker een (extra) plek dan meisjes (64% versus 58%) en tweedeklassers missen vaker zo’n plek dan vierdeklassers (64% versus 58%). Jongens hebben meer behoefte aan een voetbalveld en meisjes missen vooral een hangplek. Ruim een kwart (27%) van de jongeren vindt dat er voldoende leuke dingen georganiseerd worden. 20% heeft hier geen mening over en een meerderheid van 53% vindt dat er te weinig wordt georganiseerd. Suggesties die de jongeren geven om te organiseren, zijn vooral feesten, maar ook sportactiviteiten worden genoemd. Aan de jongeren is ook specifiek gevraagd hoe vaak ze in het afgelopen jaar naar een club- of buurthuis zijn geweest. De helft van de jongeren (49%) geeft aan daar (bijna) nooit te komen. Van de jongeren komt 22% er minstens 1 keer per week en 11% komt er enkele keren per maand. Jongens bezoeken wat vaker een club- of buurthuis dan meisjes. VMBO-leerlingen bezoeken vaker een buurt of clubhuis dan HAVO/VWO-leerlingen. 4.2
De gemeente
Een derde vindt dat de gemeente niet goed luistert Op de vraag of de gemeente Arnhem voldoende naar de jongeren luistert bij beslissingen die de jeugd aangaan, blijven veel jongeren (48%) het antwoord schuldig. Van de jongeren vindt 18% dat de gemeente voldoende naar hen luistert en 34% vindt van niet (figuur 9).
13
Figuur 9: Luistert de gemeente voldoende naar de jongeren? ja 18%
weet ik niet 48%
nee 34%
Jongens oordelen wat negatiever dan meisjes (37% versus 31% vindt dat de gemeente onvoldoende naar hen luistert) en VMBO-leerlingen oordelen wat negatiever dan HAVO/VWO-leerlingen (38% versus 29%). 4.3
Vergelijking met elders
In Arnhem relatief veel jongeren die een (extra) jongerenplek missen In Arnhem zijn er meer jongeren die een (extra) plek missen dan in de rest van de regio. Er zijn minder jongeren die een (extra) activiteit in de buurt missen dan in Oost-Nederland. De Arnhemse jongeren oordelen vaker dat de gemeente voldoende naar hen luistert dan de jongeren in Oost-Nederland. Tabel 3: buurt en gemeente, vergelijking met elders Arnhem
rest regio
Oost NL
gemis aan (extra) jongerenplek in de buurt
61%
57%
59%
gemis aan (extra) activiteit in de buurt
53%
56%
57%
oordeel: gemeente luistert niet voldoende naar jongeren
34%
37%
38%
14
5
Lichamelijke gezondheid
In een welvarend land zoals Nederland is het met de lichamelijke gezondheid van jongeren meestal vrij goed gesteld. Er is een goede preventieve en medische zorg waardoor eventuele gezondheidsproblemen tijdig opgespoord en behandeld kunnen worden. De kenmerkende welvaartsziekten doen zich meestal pas voor op latere leeftijd. De beperkingen van de lichamelijke gezondheid betreffen bij de jeugd vooral bepaalde chronische aandoeningen. Bij gezondheid gaat het echter niet alleen om de lichamelijke gezondheid. Volgens de definitie van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid niet alleen de afwezigheid van ziekte of handicap, maar gaat het om een situatie van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden. In dit hoofdstuk gaat het vooral om de lichamelijke aspecten van gezondheid. Het geestelijk en sociaal welbevinden komt in het volgende hoofdstuk aan de orde. 5.1
Ervaren gezondheid
Over het algemeen is men zelf tevreden De jongeren in Arnhem zijn over het algemeen tevreden met hun gezondheid. Van de leerlingen noemt 39% zijn/haar gezondheid 'uitstekend' of 'zeer goed'. De helft noemt de gezondheid 'goed' en 11% noemt zijn of haar gezondheid 'matig' of 'slecht'. Figuur 10: Wat vind je van je eigen gezondheid? goed 50%
m atig 10% s lec ht 0,5%
zeer goed 21%
uits tek end 18%
Meisjes beoordelen hun gezondheid vaker als matig of slecht dan jongens (13% versus 8%) en VMBO-leerlingen zijn vaker ontevreden dan HAVO/VWO-leerlingen (12% versus 8%). 5.2
Ziekten, aandoeningen en medicijngebruik
Bijna een derde heeft ziekten of aandoeningen Ziekten en aandoeningen Aan de jongeren is een lijstje voorgelegd met zes (chronische) ziekten of aandoeningen die bij jongeren kunnen voorkomen. Aan hen is per ziekte/aandoening gevraagd of deze bij hen door een arts is vastgesteld. Van de jongeren geeft 30% aan dat zij één of meer van deze ziekten/ aandoeningen hebben. Meisjes hebben vaker zo’n aandoening dan jongens (34% versus 25%). Allergieën worden door de jongeren het meest genoemd (17%), gevolgd door astma (9%) en eczeem (5%). Slechts een klein deel van de jongeren (9%) vindt dat hij/zij door deze aandoening(en) in sterke mate wordt belemmerd in het dagelijks leven. 15
Medicijngebruik (inclusief anticonceptiepil en zelfmedicatie) Ruim de helft van de jongeren (51%) geeft aan in de voorafgaande twee weken pijnstillers (zoals paracetamol en aspirine) te hebben gebruikt. Vrijwel allemaal betreft dat middelen die zonder huisartsrecept zijn gekocht. Meisjes hebben veel vaker pijnstillers gebruikt dan jongens (66% versus 35%). Ook het gebruik van middelen tegen hoest of keelpijn ligt vrij hoog (22%). Het gebruik van medicijnen op doktersvoorschrift ligt een stuk lager. Het meest genoemd hierbij is de anticonceptiepil (9%) en middelen tegen acne of eczeem (6%). 5.3
Vergelijking met elders
In Arnhem voelen iets meer scholieren zich niet gezond In de gemeente Arnhem oordelen de jongeren iets slechter over hun eigen gezondheid dan in OostNederland. Tabel 4: gezondheid en geneesmiddelengebruik, vergelijking met elders eigen oordeel over gezondheid: matig/slecht
Arnhem
rest regio
Oost NL
11%
9%
8%
heeft 1 of meer van de 6 genoemde ziekten/aandoeningen
30%
28%
29%
gebruik pijnstillers (in laatste 2 weken)
51%
51%
50%
gebruik geneesmiddelen op doktersvoorschrift (in laatste 2 wkn)
29%
29%
30%
16
6
Welzijn
Zoals in het vorige hoofdstuk al stond aangegeven, zijn het psychisch en het sociaal welzijn van jongeren belangrijke aspecten van hun gezondheid. Lichamelijk gaat het met de meeste jongeren goed, maar er is sprake van een toename van psychische en psychosociale problemen. Een zekere mate van psychische en sociale onbalans past in de periode van de puberteit en dat hoeft niet allemaal zondermeer als problematisch beschouwd te worden. Het is echter ook niet correct om alle psychosociale problemen bij jongeren af te doen als van tijdelijke puberale aard. Indien problemen ernstig zijn en langer aanhouden kan het leiden tot slecht sociaal functioneren, verminderde schoolprestaties en schooluitval. Het spreekt voor zich dat dit gevolgen kan hebben tot in de volwassen leeftijd. Bij psychische ongezondheid kan er sprake zijn van psychosociale klachten of psychische stoornissen. Psychosociale klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring zoals gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress. Psychische stoornissen worden gekarakteriseerd door een combinatie van abnormale gedachten en emoties en/of van antisociale stoornissen. In dit hoofdstuk wordt eerst in de brede zin gesproken over de psychische gezondheid en het sociaal welzijn. Vervolgens komen enkele specifieke problemen aan de orde. 6.1
Psychische gezondheid
Bij een vijfde is er sprake van een gebrek aan psychische gezondheid Het psychisch welbevinden is vastgesteld door gebruik te maken van een vaststaand meetinstrument. Dit instrument (MHI-5) betreft een vragenset bestaande uit vijf vragen met betrekking tot zenuwachtigheid, rustig voelen, neerslachtigheid, gelukkig voelen en in de put zitten. Het instrument maakt een onderscheid tussen psychische gezondheid en psychische ongezondheid, wat weer is opgesplitst in ernstig, matig en licht ongezond. Bij 20% van de jongeren is er sprake van psychische ongezondheid (gebaseerd op de MHI-5). Een nadere onderverdeling geeft aan dat bij 1,5% van de jongeren sprake lijkt van ernstige psychische ongezondheid, 3,1% is psychisch matig ongezond en de overige 15,7% is te beschouwen als licht psychisch ongezond. Deze psychische ongezondheid komt meer voor in klas 4 dan in klas 2 (24% versus 18%) en beduidend meer bij meisjes dan bij jongens (24% versus 16%) (zie figuur 11).
Figuur 11: Psychische ongezondheid 30% 25% 20%
ernstig ongezond matig ongezond
15%
licht ongezond 10% 5% 0% jongens meisjes
klas 2
klas 4
17
6.2
Sociaal welzijn
De meesten zijn tevreden Het sociale welzijn van de jongeren wordt in grote mate bepaald door de sfeer thuis en de omgang met leeftijdsgenoten/vrienden. De meeste jongeren hebben het thuis goed naar hun zin. Op de vraag "Hoe vind je het bij jou thuis", antwoordt een klein deel (7%) dat ze het thuis niet leuk vinden (zie figuur 12). Figuur 12: Hoe vind je het bij jou thuis? leuk 50%
niet zo leuk 6% helemaal niet leuk 1%
heel leuk 43%
Meisjes zijn wat negatiever dan jongens (10% vind het niet leuk versus 6%) en VMBO-leerlingen zijn negatiever dan HAVO/VWO-leerlingen (10% vind het niet leuk versus 6%). De meerderheid van de jongeren (73%) vindt dat ze goed met hun ouders kunnen praten. Vijf procent vindt van niet en de overige 23% zit het er tussenin. Hier is te zien dat jongeren uit klas 2 wat positiever zijn dan jongeren uit klas 4. Ook vinden de meeste jongeren (85%) dat ze genoeg vrienden of vriendinnen hebben. Twee procent vindt van niet en 13% beantwoord deze vraag met 'gaat wel'. Tweedeklassers vinden vaker dat ze genoeg vrienden of vriendinnen hebben dan vierdeklassers. Aan de jongeren is ook gevraagd waar ze meestal heen gaan als ze uit school komen. Van de jongeren gaat 12% uit school naar een vriend of vriendin. De meeste jongeren gaan uit school naar huis, maar niet bij iedereen is dan iemand anders thuis. Veertien procent van de jongeren geeft aan uit school meestal alleen thuis te zijn. Bij het alleen thuis komen is er geen verschil tussen jongens en meisjes. 6.3
Pesten
Een derde van de scholieren wordt gepest Eenderde van de jongeren is het afgelopen jaar één- of meermalen gepest. Bij het grootste deel is het één of twee keer gebeurd. Zes procent wordt een paar keer per maand gepest en eveneens zes procent zelfs wekelijks. In klas 4 worden minder leerlingen gepest dan in klas 2.
18
Ruim de helft van de jongeren (53%) heeft het afgelopen jaar meegedaan aan het pesten van anderen. Acht procent pest wekelijks. Jongens zijn vaker dader van pesten dan meisjes en tweedeklassers pesten vaker dan vierdeklassers.
6.4
Specifieke problemen
Een vijfde heeft problemen waar men wakker van ligt Problemen die je dag en nacht bezig houden In zekere mate zullen veel jongeren wel eens problemen hebben als het gaat om zaken zoals: schoolprestaties, situatie thuis, relaties, faalangst en dergelijke. Om de lichte problemen te scheiden van de serieuzere problemen, is aan de jongeren gevraagd of ze een probleem hebben dat hen dag en nacht bezig houdt. Negentien procent van de jongeren geeft aan dat ze zo'n probleem hebben. Dit zijn vaker meisjes dan jongens (23% versus 15%) en vaker jongeren uit klas 4 dan uit klas 2 (24% versus 15%). De meest genoemde problemen hebben betrekking op schoolprestaties/cijfers, de situatie thuis en verkering of relaties. Mishandeling In de vragenlijst is gevraagd naar een aantal specifieke problemen zoals mishandeling en ongewenste seksuele ervaringen. Dit zijn moeilijke onderwerpen om via een vragenlijst een betrouwbaar beeld van te krijgen. Zo hebben een aantal jongeren op één of meer van deze vragen geen antwoord willen geven. Bij geestelijke mishandeling ging dit om twee procent, bij lichamelijke mishandeling en ongewenste seksuele ervaringen om drie procent en bij suïcidegedachten zelfs om zeven procent. De onderstaande gegevens moeten dan ook beschouwd worden als een indicatie. Twee procent van de jongeren heeft geantwoord dat zij wel eens lichamelijk mishandeld worden. Vier procent zegt dat dit vroeger wel gebeurde, maar nu niet meer. Vervolgens is aan hen gevraagd waar die mishandeling plaats vond. Het meest genoemd werden: 'door een volwassene thuis' en 'door een jongere op school'. Geestelijke mishandeling (vaak gekleineerd, getreiterd of uitgescholden worden) wordt veel vaker genoemd: 7% geeft aan wel eens geestelijk mishandeld te worden en 11% zegt dat dit nu niet meer gebeurt, maar vroeger wel. Deze geestelijke mishandeling vindt hoofdzakelijk door jongeren plaats. Ongewenste seksuele ervaringen In de vragenlijst is de vraag over ongewenste seksuele ervaringen vrij breed geformuleerd: "Heb je wel eens tegen je zin in seksuele ervaring met iemand gehad? Met seksuele ervaring bedoelen we alles van zoenen, intiem betasten tot naar bed gaan toe". Zeven procent beantwoordt deze vraag met 'ja'. In de meeste gevallen (81%) betrof dit een seksuele ervaring met een leeftijdsgenoot, in 22% van de gevallen was er sprake van een ongewenste ervaring met een volwassene. De ongewenste seksuele ervaringen zijn door VMBO-leerlingen beduidend vaker gemeld dan door HAVO/VWO-leerlingen (10% versus 3%). Logischerwijze hebben jongeren uit klas 4 wat vaker ongewenste ervaringen gehad dan jongeren uit klas 2 (9% versus 5%). Ze hebben immers al meer jaren achter de rug om dergelijke ervaringen op te doen.
19
Suïcidegedachten Daadwerkelijk suïcide (zelfdoding) komt bij jongeren in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar erg weinig voor. Dat neemt niet weg dat ze er wel eens over nadenken. In totaal 18% van de jongeren geeft aan dat ze er in het afgelopen jaar wel eens serieus over hebben gedacht een eind aan hun leven te maken, 3% geeft aan daar zelfs 'heel vaak' over gedacht te hebben. Opvallend is dat 10% de betreffende vraag niet wilde beantwoorden. De vraag of men ooit een poging heeft ondernomen om een eind aan het leven te maken is door 7% van de jongeren met 'ja' beantwoord. 9% wilde deze vraag niet beantwoorden. Het is moeilijk te duiden hoe het relatief hoge percentage, dat zegt wel eens een poging gedaan te hebben, geïnterpreteerd moet worden. Feit is wel dat onderzoeken elders vergelijkbare uitkomsten geven. Bronnen van hulp en informatie Aan alle jongeren (met of zonder specifieke problemen), is gevraagd waar zij naar toe zouden gaan als ze met een probleem zouden zitten dat ze niet zelf kunnen oplossen. Het meest genoemd zijn ouders en vrienden. Zeven procent zegt geen hulp of informatie te zoeken. De meest genoemde bronnen voor informatie en hulp staan in figuur 13. Figuur 13: Meest genoemde bronnen van informatie en hulp bij problemen
O v e rig n ie m a n d , ik z o e k n o o it in fo rm a tie o f h u lp in te rn e t le ra a r o f d o c e n t le e rlin g b e g e le id e r, m e n to r a n d e re fa m ilie le d e n v a s te v rie n d (in ) / p a rtn e r b ro e r o f z u s a n d e re v rie n d (in ) o u d e r(s ) / v e rzo rg e r(s ) 0%
20%
40%
60%
80%
20
6.5
Vergelijking met elders
In Arnhem relatief meer jongeren last van psychische problemen In de gemeente Arnhem zijn meer jongeren psychisch ongezond dan in de rest van de regio en OostNederland. Er zijn ook meer leerlingen die een probleem hebben dat hun dag en nacht bezighoud dan de rest van de regio en Oost-Nederland.
Tabel 5: welzijn, vergelijking met elders psychisch ongezond (licht t/m ernstig) ernstig psychisch ongezond
Arnhem
rest regio
Oost NL
20%
16%
16%
2%
2%
2%
het thuis niet leuk vinden
8%
8%
8%
wekelijks gepest worden
6%
5%
5%
19%
16%
17%
2%
2%
3%
een probleem hebben dat je dag en nacht bezig houdtt lichamelijke mishandeling (actueel) geestelijke mishandeling (actueel)
7%
8%
7%
ongewenste seksuele ervaring
7%
6%
6%
20%
17%
18%
4%
3%
3%
suïcidegedachten (in laatste 12 mnd)(enkele keer t/m heel vaak)3 heel vaak suïcidegedachten (in laatste 12 mnd)4
3,4
percentage van degenen die de vraag hebben beantwoord
21
22
7
Beweging, voeding en overgewicht
Lichamelijke activiteit is een hele belangrijke preventieve factor voor diverse gezondheidsproblemen die met name later in het leven kunnen ontstaan zoals hart-/vaatziekten en gewrichtsproblemen. Voldoende beweging voorkomt het ontstaan van overgewicht. Bovendien houdt voldoende beweging de conditie op peil, verstevigt de botten en verhoogt de weerstand. Vandaar dat er in de vragenlijst veel aandacht is besteed aan bewegen. Landelijk is er een duidelijke afname van de lichamelijke activiteit waarneembaar. Deze afname zit niet zozeer in de afname van het sporten, maar vooral in een afname van de dagelijkse beweging. Naar school, naar vrienden, familie en naar clubs wordt steeds vaker de (achterbank van de) auto of het openbaar vervoer gebruikt en steeds minder vaak de fiets. Ook in overige vormen van vrijetijdsbesteding winnen de passieve activiteiten (zoals TV- kijken en bezigheden met de computer) steeds meer terrein van de actievere vormen zoals buiten spelen, sporten of bezig zijn met een actieve hobby. Om een maatstaf te hebben voor het beoordelen van de hoeveelheid lichaamsbeweging is in 1998 de Nederlandse Norm Gezond Bewegen opgesteld. Deze norm geeft aan dat jongeren voor een goede fysieke fitheid en het onderhouden van de gezondheid, dagelijks een uur matig intensief moeten bewegen.
7.1
Beweging en sport
De helft heeft te weinig beweging Vervoer naar school Veruit de meeste jongeren gaan met de fiets naar school (70%). Zie figuur 14. Zij fietsen er gemiddeld zestien minuten over.
Figuur 14: Vervoer naar school. m e t d e s c o o te r o f b ro m m e r 6%
a n d e rs 17% fie ts e n d 70% lo p e n d 7%
Sporten bij een vereniging of club 5 Uit de resultaten blijkt dat 63% van de jongeren aan sport doet via een club of vereniging . Dat is bij de jongens duidelijk vaker dan bij meisjes (70% versus 54%), bij tweedeklassers vaker dan bij vierdeklassers (65% versus 59%) en bij HAVO/VWO-leerlingen vaker dan bij VMBO-leerlingen (68% versus 58%). (zie figuur 15)
5
In hoofdstuk 10 is te zien dat maar 49% van de jongeren zegt daadwerkelijk lid te zijn van een sportclub of - vereniging. Wellicht wordt dit verschil verklaard door het sporten bij sportscholen. Het kan zijn dat jongeren dat hebben beschouwd als sporten bij een club zonder dat je er lid van bent.
23
Figuur 15: sporten bij een vereniging of club 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
Bij allochtone jongeren wordt minder gesport bij een vereniging dan bij autochtonen: van de eerste groep sport 56% bij een vereniging, van de laatste is 67% lid bij een sportclub. Het percentage is vooral laag onder Marokkaanse jongeren (46%). Ook onder scholieren van Surinaamse of Antilliaanse afkomst wordt relatief weinig in clubverband gesport (56% van deze groep). De Gemeente Arnhem heeft, in het kader van het wijkgericht werken, de stad ingedeeld in verschillende deelgebieden met een eigen wijkmanager (zie ook hoofdstuk 2, paragraaf 2.3). Daarnaast wordt er bij de toekenning van wijkbudgetten onderscheid gemaakt tussen beheerwijken, intensief beheerwijken en ontwikkelingswijken. Dit onderscheid is gebaseerd op de mate waarin sprake is van achterstandssituaties in de wijken. Bij beheerwijken gaat het om behoud van de basiskwaliteit van de wijk. Intensief beheer is in feite een inhaalslag om de wijk op basisniveau te brengen. Bij de ontwikkelingswijken streeft men naar vergaande en ingrijpende veranderingen van de fysieke en sociale structuur (voor een overzicht van de gebruikte indelingen: zie bijlage 6). Als we kijken naar het sporten in clubverband dan blijken er aanzienlijke verschillen te zijn tussen de deelgebieden. In het gebied Noord West wordt het meest gesport bij een vereniging, namelijk door 72% van de scholieren. Dit gebied bestaat uit de wijken Burgemeesterswijk/Hoogkamp, Schaarsbergen, Heijenoord/Lombok en Klingelbeek. In het gebied Noord Oost zijn juist weinig clubsporters te vinden, namelijk 55%. Dit stadsdeel bestaat uit de wijken Spijkerkwartier, Het Broek, Presikhaaf-West en Presikhaaf-Oost. In de ontwikkelingswijken wonen de minste aantal sporters in verenigingsverband (58%) en in de beheerwijken de meeste (70%). Hierbij is er sprake van enige overlap: een deel van de wijken van Noord Oost worden gerekend tot ontwikkelingswijk. Verder moet worden opgemerkt dat in de ontwikkelingswijken naar verhouding veel jongeren van Marokkaanse herkomst wonen. Zoals hiervoor al gezegd, sporten deze jongeren relatief weinig in verenigingsverband. Van de jongeren sport 42% minder dan een uur per week. Achttien procent van deze jongeren sport 1 of 2 uur per week bij een sportvereniging. Twintig procent sport per week drie of vier uur en 19% sport meer dan vier uur . Naast het genoemde vervoer naar school en georganiseerd sporten, zijn er ook nog andere vormen van beweging zoals schoolgym, een balletje trappen op een veldje, bijbaantje met (zwaar) lichamelijk werk, op de fiets naar vrienden en dergelijke. Als alle lichamelijke activiteiten gedurende een week bij elkaar worden opgeteld, blijkt dat 35% van de jongeren per week minder dan 7 uur lichamelijk actief is. In figuur 16a is te zien dat meisjes minder bewegen dan jongens en jongeren uit klas 4 minder dan uit klas 2. VMBO-leerlingen bewegen minder dan HAVO/VWO-leerlingen. 24
Figuur 16a: Totale hoeveelheid beweging, minder dan 7 uur per week 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
De Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen geeft aan dat er dagelijks een uur matig intensief bewogen zou moeten worden. Van de jongeren voldoet 19% geheel aan deze norm en 27% haalt deze norm vijf of zes dagen van de week. Ruim de helft van de jongeren haalt deze beweegnorm dus helemaal niet. Bij lichaamsbeweging wordt vaak vooral gedacht aan sporten. Uit de gegevens blijkt echter dat bij de jongeren in de onderzochte leeftijdsgroep het fietsen naar school, schoolgym en overige activiteiten evenzeer een belangrijke bijdrage leveren. In figuur 16b is weergeven hoe de verschillende componenten van het bewegen gemiddeld bijdragen aan de totale hoeveelheid lichaamsbeweging. Figuur
16b:
Bijdrage
van
de
verschillende
vormen
van
bewegen
aan
het totale bewegingspatroon van de gemiddelde jongere sp orten b ij clu b/ vereniging 23%
sch oolgym 29%
7.2
overige activiteiten 26%
woon -school verkeer 22%
Voeding
Veel jongeren eten niet gezond Bij een gezonde leefstijl, hoort ook gezonde voeding. Het betrouwbaar navragen van het voedingspatroon vergt echter een veel uitgebreidere aanpak dan via E-MOVO mogelijk was. Daarom is het onderwerp voeding beperkt gebleven tot vragen over ontbijten, het eten van een warme maaltijd en het gebruik van groente en fruit.
25
Ontbijten is van belang omdat het energie moet leveren voor de start van de dag. Niet ontbijten vermindert het concentratievermogen wat nadelig is voor de leerprestaties. Daarnaast voorkomt een goed ontbijt het ontstaan van 'lekkere trek' later op de ochtend. Het stillen van dergelijke lekkere trek met koek, snoep of snacks gaat weer gepaard met overgewicht. Het dagelijks gebruik van een warme maaltijd weerspiegelt een regelmatig voedingspatroon. Voldoende gebruik van groenten en fruit beschermt tegen diverse vormen van kanker en hart- en vaatziekten. Het landelijk advies is om per dag minimaal 2 stuks fruit en 200 gram groenten te gebruiken. De trend ten aanzien van groente- en fruitconsumptie is ongunstig: het voedingspatroon van de Nederlander bevat steeds minder groente en fruit. Van de jongeren gebruikt 65% minstens 5 keer per week een ontbijt. Meisjes ontbijten vaker onvoldoende dan jongens (40% versus 29%) en VMBO-leerlingen ontbijten vaker te weinig dan HAVO/VWO-leerlingen (43% versus 25%). Van de leerlingen gebruikt 95% minstens vijf keer per week een warme maaltijd. Veel jongeren voldoen niet aan het advies van dagelijks gebruik van groente en fruit. Wat betreft groenten blijkt dat maar 32% van de jongeren dagelijks groente eet. Van de jongeren geeft 3% aan minder dan één keer per week groenten te eten, 22% eet 2-4 keer per week groenten en 43% eet het vijf tot zes keer per week. Overigens is het dan ook nog de vraag of de jongeren de aanbevolen hoeveelheid van 200 gram zullen halen. Het gebruik van fruit ligt nog lager dan dat van groente. Slechts 28% haalt de norm om dagelijks fruit te eten en 51% eet minder dan vijf keer per week fruit. Het fruitgebruik in klas 4 is lager dan in klas 2 (25% eet dagelijks fruit versus 31%), VMBO-leerlingen eten minder fruit dan HAVO/VWO-leerlingen (25% versus 31%).
Figuur 17: Aantal keer per week dat men groente en fruit eet 100%
0 -1 ke e r p w 2 -4 ke e r p w 5 ,6 ke e r p w e lke d a g
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% g ro e n te c o n s u m p tie
7.3
fru itc o n s u m p tie
Overgewicht
Bij (minimaal) een tiende is sprake van overgewicht De belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van overgewicht is een verkeerde balans tussen voeding en beweging (oftewel meer eten dan het lichaam verbruikt). In Nederland zijn de ontwikkelingen op het gebied van overgewicht zorgwekkend.
26
Landelijke gezien is ten opzichte van 20 jaar geleden het aantal kinderen met overgewicht verdubbeld; maar liefst één op de acht schoolkinderen is te zwaar en nog meer kinderen dreigen dat te worden. Overgewicht, met name tijdens de adolescentie, is een belangrijke voorspeller van overgewicht op volwassen leeftijd en heeft veel consequenties. Nu al neemt het aantal kinderen met diabetes door overgewicht toe. Overgewicht kan voor jongeren ook een psychische belasting vormen: ze kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Zwaar overgewicht (obesitas) kan op latere leeftijd ernstige complicaties, zoals hart- en vaatziekten, kanker en gewrichtsproblemen veroorzaken. Indien iemand eenmaal overgewicht heeft, is het moeilijk om dat weer kwijt te raken. Daarom zal het streven moeten zijn om te voorkomen dat iemand overgewicht ontwikkelt. Dat kan enerzijds door de lichamelijke activiteit te stimuleren en anderzijds door aandacht te besteden aan gezonde voeding. 6
Als maat voor overgewicht wordt de Body Mass Index (BMI) gehanteerd. Deze is berekend op basis van de lengte en het gewicht zoals de jongeren deze zelf hebben ingevuld. Bij jongeren in de groei veranderen zowel lengte als gewicht snel, hierdoor weet lang niet iedereen nauwkeurig zijn of haar eigen gegevens. Het blijkt dan ook dat bij 31% van de jongeren de Body Mass Index niet kon worden uitgerekend omdat zij hun lengte en/of hun gewicht niet hadden ingevuld. Bovendien is bekend dat onderzoek waarbij mensen zelf hun gewicht moeten invullen veelal lagere uitkomsten geeft dan onderzoek waarbij mensen daadwerkelijk gewogen worden. De genoemde uitkomsten moeten dan ook beschouwd worden als een minimumindicatie. Het is een onderschatting van de werkelijkheid. Volgens de hierboven beschreven methode is bij 10% van de jongeren sprake van overgewicht . Jongens hebben vaker overgewicht dan meisjes (13% versus 6%) en VMBO-leerlingen hebben vaker overgewicht dan HAVO/VWO-leerlingen (13% versus 6%). Figuur 18: Overgewicht
14% 12% 10% 8% 6% 4% 2%
HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
6
Deze BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht te delen door het kwadraat van de lichaamslengte. Bij volwassenen spreekt men van overgewicht bij een BMI van 25 of hoger. Voor jongeren (in de groei) bestaan er aangepaste (lagere) grenzen welke afhankelijk zijn van de leeftijd en het geslacht.
27
7.4
Vergelijking met elders
In Arnhem leven de scholieren ongezonder dan elders Op het gebied van bewegen is het in de gemeente Arnhem slechter gesteld dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland. Men ontbijt vaker onvoldoende dan in de rest van de regio of in Oost-Nederland. Er wordt minder vaak groenten gegeten dan in Oost-Nederland. Tevens is het overgewicht meer dan in de rest van de regio. Tabel 6: beweging, gezondheid en overgewicht, vergelijking met elders Arnhem
rest
Oost NL
regio gaat niet per fiets of lopend naar school
22%
13%
11%
sport niet bij sportvereniging of –club
38%
26%
25%
beweegt minder dan 7 uur per week
35%
22%
23%
beweegt onvoldoende (volgens beweegnorm)
54%
47%
48%
ontbijt minder dan 5 keer per week
35%
22%
21%
niet dagelijks groente eten
68%
66%
62%
niet dagelijks fruit eten
72%
71%
70%
hooguit 1 keer per week fruit eten
14%
14%
14%
overgewicht (op basis van zelfrapportage)
10%
7%
8%
28
8
Genotmiddelen
Scholieren zitten in een levensfase waarin ze experimenteren met diverse genotmiddelen, zoals tabak, alcohol en drugs. Het experimenteren hoort bij de leeftijd, maar aan het gebruik van deze genotmiddelen zitten diverse gezondheidsrisico's. 8.1
Roken
Ruim een tiende rookt dagelijks Roken is een belangrijke vermijdbare oorzaak van ziekte en sterfte in Nederland. Rokers lopen onder andere meer kans op longkanker, hart- en vaatziekten en chronische luchtwegaandoeningen. In het algemeen zijn dit geen aandoeningen die al bij de jeugd voorkomen. Toch is het juist ook bij jongeren van belang om inzicht te krijgen in het rookgedrag, omdat blijkt dat veruit de meeste volwassen rokers al in hun jeugd met roken begonnen zijn. Als mensen op hun twintigste nog niet roken, dan is de kans klein dat ze dat alsnog gaan doen. Van de onderzoeksgroep rookt 14% regelmatig: 12% rookt dagelijks en 2% wekelijks. 52% van de leerlingen heeft nog nooit gerookt. Het percentage jongeren dat regelmatig rookt is in klas 4 veel hoger dan in klas 2 (21% versus 7%). VMBO-leerlingen roken vaker dan HAVO/VWO-leerlingen (19% versus 6%). Er zijn grote verschillen in rookgedrag tussen de etnische bevolkingsgroepen. Onder de jongeren van Turkse en Marokkaanse herkomst zijn relatief veel kinderen te vinden die nog nooit gerookt hebben: respectievelijk 78% en 61%. Ook zijn er weinig regelmatige rokers onder deze jongeren: bij beide groepen 5%. In tegenstelling tot deze groepen jongeren roken de Surinaamse kinderen juist wel vaak. Van deze jongeren heeft slechts 24% nog nooit gerookt. Daarnaast blijkt dat 17% regelmatig rookt. Ook zijn er aanzienlijke verschillen tussen de door de Gemeente Arnhem onderscheiden gebieden. In het Centrum (60%) en Noord Midden (55%) zijn de meeste rokers te vinden. In Noord West wonen het minste aantal rokers (38%). Degenen die dagelijks roken begonnen daarmee op hun dertiende jaar.
Figuur 19: Regelmatig roken: klas 2 en klas 4 25% 20% 15% 10%
5%
HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
29
De jongeren die dagelijks roken, roken gemiddeld 11,3 sigaretten per dag. Vierdeklassers roken meer dan tweedeklassers (9,3 sigaretten per dag versus 6,9), jongens roken meer dan meisjes (9,8 versus 7,4) en VMBO-leerlingen roken meer dan HAVO/VWO-leerlingen (9,0 versus 6,6) Bij eenderde van de rokende tweedeklassers weten de ouders niet dat hun kind rookt, 28% van de ouders vindt het wel goed of zegt er niets van en de overige ouders raden het af of verbieden het. Bij de vierde klassers weet 26% van de ouders niet dat hun kind rookt. Eveneens 26% vindt het wel goed of zegt er althans niets van en de overige ouders raden het af of zeggen dat ze wat minder moeten roken. 8.2
Alcohol
Bijna tweederde gebruikt wel eens alcohol Alcohol is het genotmiddel dat door jongeren het meest wordt gebruikt. Het alcoholgebruik stijgt sterk vanaf het dertiende jaar. Meisjes zijn de laatste jaren steeds meer gaan drinken en het verschil met de alcoholconsumptie van jongens is kleiner geworden. Jongeren zijn volop in de groei en de hersenen, maar ook andere organen, zijn extra vatbaar voor de schadelijke invloed van alcohol. Regelmatig alcoholgebruik kan letterlijk de groei vertragen. Ook heeft alcohol een verdovend effect. Prikkels die nodig zijn om bijvoorbeeld in het verkeer of sociaal goed te reageren, komen slechter door. De mogelijke gevolgen zijn divers zoals verkeersongelukken, agressie of ongeplande seks. Jongeren tot zestien jaar kunnen om deze redenen beter nog niet, of slechts mondjesmaat alcohol gebruiken. In totaal gebruikt 64% van de jongeren wel eens alcohol. Er zijn, net als bij het roken, grote verschillen tussen de etnische bevolkingsgroepen wat betreft het gebruiken van alcohol. Van de allochtone jongeren heeft 45% wel eens alcohol gebruikt, terwijl dit percentage bij de autochtone scholieren op 75% ligt. Vooral onder de jongeren van Marokkaanse en Turkse herkomst zijn relatief weinig alcoholgebruikers te vinden: respectievelijk 11% en 24%. Als we kijken naar verschillen tussen gebieden van de stad dan valt op dat het alcoholgebruik (percentage dat wel eens alcohol gebruikt) het hoogst is in het gebied Noord West (86%). Dit gebied bestaat uit de wijken Burgemeesterswijk/Hoogkamp, Schaarsbergen, Heijenoord/Lombok en Klingelbeek. In Noord Oost is het alcoholgebruik het laagst (51%). Dit stadsdeel bestaat uit de wijken Spijkerkwartier, Het Broek, Presikhaaf West en Presikhaaf Oost. In de zogenaamde ontwikkelingswijken blijken naar verhouding weinig alcoholdrinkers te wonen (48%) terwijl in de beheerwijken juist veel drinkers te vinden zijn (81%). Hierbij moet worden opgemerkt dat in de ontwikkelingswijken veel Turken en Marokkanen wonen. Zoals hiervoor gezegd komen er onder deze jongeren weinig alcoholgebruikers voor. Ruim de helft van alle jongeren (52%) heeft ook in de afgelopen vier weken alcohol gedronken. Van de leerlingen dronk 24% minimaal 1 keer per week. Jongens hebben vaker alcohol gedronken in de afgelopen vier weken dan meisjes, vierdeklassers drinken vaker dan tweedeklassers en VMBO-leerlingen drinken vaker dan HAVO/VWO-leerlingen. Favoriete dranken zijn breezers en andere mixdrankjes en vooral bij jongens ook bier. De meeste jongeren drinken vooral in het weekend, 15% drinkt ook door de week. Er wordt zowel thuis als in uitgaansgelegenheden gedronken. De gemiddelde leeftijd dat ze zeggen te zijn begonnen met alcohol drinken is 12 jaar.
30
Het aantal glazen dat de jongeren per gelegenheid drinken verschilt aanzienlijk tussen jongeren uit klas 2 en klas 4 en tussen VMBO-leerlingen en HAVO/VWO-leerlingen. In figuur 20 is te zien dat 35% van de jongens uit klas 4 op een weekenddag meer dan vijf glazen alcohol per keer drinkt. Bij de meisjes en bij de jongens uit klas 2 liggen deze percentages duidelijk lager. Figuur 20: Zwaar en overmatig alcoholgebruik (percentage gebaseerd op alle jongeren) 40%
5 of meer glazen per keer
35%
dronken/aangeschoten geweest in voorgaande maand
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% jongens klas 2
meisjes klas 2
jongens klas 4
meisjes klas 4
Van de jongeren geeft 43% aan wel eens dronken of aangeschoten te zijn geweest, gemiddeld voor het eerst met 14 jaar. 21% is ook in de afgelopen vier weken dronken/aangeschoten geweest. In de afgelopen vier weken zijn vierdeklassers meer aangeschoten geweest dan tweedeklassers (33% versus 11%) en VMBO-leerlingen vaker dan HAVO/VWO-leerlingen (24% versus 16%). Volgens de meeste jongeren staan hun ouders niet zo negatief tegenover het feit dat hun kind alcohol gebruikt. 54% geeft aan dat hun ouders het goed vinden, 4% van de ouders vinden dat hun kind minder zou moeten drinken, 18% raden het af of verbieden het, 6% van de ouders weet niet dat hun kind wel eens alcohol drinkt en 18% zegt er niets van. 8.3
Drugs
Bijna een vijfde experimenteert met softdrugs Door sommige jongeren wordt met drugs geëxperimenteerd. Een deel van deze jongeren gebruiken een middel maar één of een paar keer. Een andere deel blijft vaker gebruiken. Regelmatig gebruik van cannabisproducten (hasj/wiet), ook wel softdrugs genoemd, kan reactie-, concentratie- of geheugenproblemen veroorzaken, wat kan resulteren in slechtere leerprestaties. Bij mensen die aanleg hebben voor het ontstaan van psychoses kan frequent cannabisgebruik het ontstaan van psychoses uitlokken. Harddrugs (zoals XTC, cocaïne, amfetaminen (pep/speed)) hebben veel concretere en ernstigere gezondheidsrisico's. Deze middelen kunnen lichamelijk of geestelijk verslavend werken en/of lichamelijke schade veroorzaken. Het excessief of problematisch gebruik van drugs gaat vaak samen met gebruik van andere verslavende middelen en een risicozoekende leefstijl. Zeker het gecombineerde gebruik van alcohol met drugs versterkt de negatieve effecten van elkaar hetgeen kan leiden tot ontremming, overschatting en verminderd reactievermogen met risico's voor de sociale omgang en de (verkeers)veiligheid.
31
hasj of wiet (cannabis) Van de jongeren heeft 30% wel eens hasj of wiet aangeboden gekregen. Dit gebeurt meestal op een hangplek, thuis of bij vrienden thuis. Ze kopen het meestal van vrienden of in een coffeeshop. Het gebruik ligt een stuk lager dan het aanbod. 18% heeft wel eens hasj of wiet gebruikt. Ook hier valt weer het geringe gebruik van Marokkaanse en Turkse jongeren op. Van deze groepen heeft “slechts” 8% wel eens hasj of wiet gebruikt. Acht procent heeft in de voorafgaande maand wel eens hasj of wiet gebruikt. Vierdeklassers gebruikten in de afgelopen maand vaker dan tweedeklassers (14% versus 3%) en VMBO-leerlingen gebruikten vaker dan HAVO/VWO-leerlingen (10% versus 5%). Met gemiddeld 14 jaar zeggen de jongeren te zijn begonnen met het gebruik hiervan. Jongeren gebruiken vooral op straat (64%) of bij vrienden (65%). harddrugs Het aanbod van harddrugs ligt een stuk lager dan dat van hasj of wiet. Van de jongeren geeft 7% aan wel eens harddrugs aangeboden te hebben gekregen, vooral bij uitgaansgelegenheden (3%) en op straat (3%). Bijna 3% van de jongeren heeft in de voorafgaande maand harddrugs gebruikt. Vierdeklassers gebruiken vaker dan tweedeklassers (4,2% versus 1,4%) en VMBO-leerlingen gebruiken vaker dan HAVO/VWO-leerlingen (3,8% versus 1,2%). De meest gebruikte middelen zijn: XTC (60%) en hallucinogene paddestoelen (60%). De jongeren die wel eens harddrugs hebben gebruikt deden dit voor het eerst toen ze gemiddeld 14,5 jaar waren.
Figuur
21:
Percentage
dat
hasj/wiet
of
harddrugs
wel
eens
aangeboden
heeft
gekregen,
en afgelopen maand heeft gebruikt ooit aangeboden gekregen
35%
de afgelopen 4 weken gebruikt 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% hasj of wiet
harddrugs
De meeste jongeren (56%) die drugs gebruiken geven aan dat hun ouders niet weten dat ze wel eens drugs gebruiken, 26% raadt het drugsgebruik af, 7% verbiedt het en 10% van de ouders vindt het drugsgebruik goed of zegt er niets van.
32
8.4
Vergelijking met elders
Het alcoholgebruik is in Arnhem lager Het alcoholgebruik in Arnhem is minder dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland. Dit geldt voor alle vier de onderwerpen die hieronder getest zijn. Het roken en drugsgebruik verschilt niet met de regio of met Oost-Nederland. Tabel 7: genotmiddelengebruik, vergelijking met elders Arnhem
rest regio
Oost NL
regelmatig roken
14%
16%
15%
drinkt wel eens alcohol
64%
74%
72%
drinkt op weekenddagen 5 glazen of meer per keer
17%
22%
24%
wel eens dronken/aangeschoten geweest
43%
49%
48%
dronken/aangeschoten geweest in voorgaande maand
21%
25%
24%
recent hasj of wiet gebruikt
8%
8%
8%
recent harddrugs gebruikt
3%
2%
2%
33
34
9
Seksualiteit
De puberteit is bij uitstek de leeftijdsfase waarin jongeren de eerste ervaringen opdoen op het liefdespad. Hierbij kan gedacht worden aan zoenen, strelen, knuffelen, maar ook aan vrijen of geslachtsgemeenschap. Het is belangrijk dat, àls jongeren tot geslachtsgemeenschap komen, dit op een veilige manier gebeurt. Als er geen anticonceptie wordt gebruikt, is er kans op een ongewenste zwangerschap. Vrijen zonder condoom verhoogt het risico op een urineweginfectie, een hivbesmetting of andere seksueel overdraagbare aandoening (soa). Chlamydia is de meest voorkomende soa. Deze infectie, die vaak zonder merkbare symptomen verloopt, kan leiden tot onvruchtbaarheid. Recent is gebleken dat de soa’s onder jongeren zijn toegenomen, evenals het aantal tienerzwangerschappen en abortussen bij jonge vrouwen. Om soa’s en ongewenste zwangerschap te bestrijden, staat bij preventie het stimuleren van veilig vrijen centraal. 9.1
Seksuele ervaringen
Een vijfde van de scholieren heeft ervaring op seksueel gebied Van de jongeren heeft 19% aangegeven ooit met iemand naar bed te zijn geweest. Er was geen significant verschil in seksuele ervaring tussen jongens en meisjes (21% en 17%). Het percentage is bij VMBO-leerlingen hoger dan bij HAVO/VWO-leerlingen (27% versus 9%) en logischerwijze hoger in klas 4 dan in klas 2 (36% versus 6%) (zie figuur 22). Figuur 22: Percentage jongeren met ervaring met geslachtsgemeenschap 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
Van de jongeren die ervaring hebben met geslachtsgemeenschap, heeft 43% dat slechts met één andere persoon. Van de leerlingen is 20% met twee verschillende personen naar bed geweest en 37% met drie of meer. 9.2
Veilig vrijen
Ruim de helft van de seksueel actieven vrijt niet veilig Van de jongeren die geslachtsgemeenschap hebben (gehad), vrijt ruim de helft (55%) wel eens zonder condoom (zie fig.21). Het percentage meisjes dat wel eens zonder condoom vrijt is hoger dan het percentage jongens (67% versus 45%). De belangrijkste redenen hiervoor zijn: het gebruik van de pil, vertrouwen in elkaar en vaste verkering. Van degenen die zonder condoom vrijen, denkt 73% geen risico op soa te lopen ondanks onveilig gedrag.
35
Figuur 23: Mate waarin jongeren (die wel eens met iemand naar bed gaan) een condoom gebruiken m e e s ta l 20%
a ltijd 45%
s o m s o f n o o it 35%
9.3
Homoseksualiteit
Bijna de helft vindt homoseksualiteit normaal De levensfase waarin de eerste seksuele gevoelens ontstaan, kunnen bij jongeren verwarring opleveren als die gevoelens bij hen afwijken van de gangbaar geachte norm van de heteroseksualiteit. Dit is voor scholieren extra moeilijk omdat de groepsnorm homoseksualiteit nogal eens wil afwijzen. Dit blijkt zowel voor jongeren met ontluikende homoseksuele gevoelens, alsook voor homoseksuele docenten een moeilijk punt te zijn. Om zicht te krijgen op de houding ten opzichte van homoseksualiteit is aan de jongeren gevraagd wat ze ervan vinden als er twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn. Bijna de helft van de jongeren (47%) vindt dit normaal, ruim eenderde noemt het 'een beetje raar’. De overigen staan er wat negatiever tegenover: 8% noemt het 'erg raar' en 11% vindt dit 'verkeerd'. Jongens vinden homoseksualiteit vaker verkeerd dan meisjes (16% versus 5%) en VMBO-leerlingen vinden het vaker verkeerd dan HAVO/VWO-leerlingen (14% versus 7%). Figuur 24: Houding ten opzichte van homoseksualiteit e e n b e e tje ra a r 34%
e rg ra a r 8%
ve rk e e rd 11% n o rm a a l 47%
36
9.4
Vergelijking met elders
In Arnhem meer onveilige seks bij scholieren In Arnhem hebben de jongeren iets vaker ervaring met geslachtsgemeenschap dan in de rest van Oost-Nederland. De leerlingen vrijen vaker zonder condoom dan in de rest van de regio en in OostNederland. Tabel 8: seksualiteit, vergelijking met elders Arnhem
rest regio
Oost NL
ervaring met geslachtsgemeenschap
19%
18%
16%
vrijt wel eens zonder condoom (van degenen met ervaring)
55%
47%
47%
negatieve houding t.o.v. homoseksualiteit
11%
10%
9%
37
38
10
Vrijetijdsbesteding
Naast school hebben jongeren veel vrije tijd. Het is belangrijk dat deze tijd wordt ingevuld met verschillende activiteiten, die bijdragen aan de ontwikkeling van de jongeren en aan het psychisch en sociaal welzijn.
10.1 Activiteiten Er wordt veel tijd besteed aan passieve vormen van vrijetijdsbesteding In hoofdstuk 7 is al ter sprake gekomen dat er bij jongeren een verschuiving optreedt van de actieve vormen van vrije tijdsbesteding naar meer passieve vormen. In tabel 9 is te zien dat er veel tijd besteed wordt aan e-mailen of chatten, surfen op internet en naar vriend(in)en gaan. Tabel 9: vrijetijdsbesteding (bijna) nooit
minder dan 7
7 uur of meer
uur per week
per week
boek lezen
57%
37%
5%
krant lezen
66%
32%
1%
huiswerk maken
7%
71%
22%
computerspelletjes doen
30%
42%
27%
surfen op internet
15%
49%
36%
e-mailen of chatten
17%
43%
40%
bellen of SMS-en met vriend(inn)en
27%
55%
17%
een bijbaantje
65%
24%
11%
op straat rondhangen
47%
41%
12%
8%
59%
33%
naar vriend(inn)en gaan een muziekinstrument bespelen
88%
10%
3%
andere hobby
59%
31%
10%
Lid van club of vereniging Op de vraag of men lid is van een club of vereniging heeft 49% aangegeven lid te zijn van een sportvereniging. Tien procent is (tevens) lid van een ander soort club of vereniging. Van de jongeren is 45% geen lid van een club of vereniging. Ontmoeting met vrienden De meeste jongeren ontmoeten hun vrienden vooral op school (75%), bij de vrienden thuis (60%) of bij henzelf (57%). Ook op straat en de sportvereniging scoren hoog als ontmoetingsplek. Uitgaan Aan de jongeren is gevraagd waar ze uitgaan. Ze konden hier meerdere antwoorden aankruisen. In tabel 10 staat weergegeven hoeveel procent van de jongeren minstens jaarlijks of vaker de genoemde gelegenheden bezoeken. De bioscoop is het meest populair: ongeveer 94% bezoekt minimaal 1 keer per jaar een film. Ook het café en/of de snackbar worden door velen bezocht. Opvallend is verder dat 11% van de vierde klassers en 6% van de tweede klassers zegt wel eens naar een coffeeshop te gaan.
39
Tabel 10: minimaal jaarlijks bezoeken van de genoemde gelegenheden klas 2
klas 4
een café of snackbar
65%
76%
poolroom/poolcafé
20%
48%
de coffeeshop
6%
11%
een speelhal/gokhal
16%
17%
de film
93%
94%
theaters/schouwburg
19%
29%
de discotheek
34%
59%
een houseparty of danceparty
23%
33%
een festival/popconcert
35%
44%
Vervelen Eénderde van de jongeren verveelt zich zelden of nooit, 60% verveelt zich af en toe en 7% geeft aan zich heel vaak te vervelen.
Figuur 25: Mate waarin jongeren zich wel eens vervelen
zelden 27% af en toe 60%
nooit 6% heel vaak 7%
40
10.2 Vergelijking met elders In Arnhem meer jongeren die zich vervelen en veel minder jongeren die lid zijn van een sportvereniging In Arnhem besteedt de jeugd in vergelijking met Oost-Nederland en de rest van de regio relatief veel tijd aan op straat rondhangen. De jongeren besteden minder tijd aan: de krant of een boek lezen, actief zijn binnen een vereniging en een bijbaantje. De jongeren vervelen zich iets vaker dan in de rest van de regio.
Tabel 11: vrijetijdsbesteding, vergelijking met elders Arnhem
rest regio
Oost NL
7 uur of meer per week op straat rondhangen
12%
8%
8%
zelden of nooit krant lezen
66%
63%
61%
zelden of nooit boek lezen
57%
53%
53%
geen lid van sportclub of –vereniging
51%
39%
37%
geen lid van ander soort club of vereniging
90%
85%
85%
bijbaantje hebben (3 uur of meer pw)
23%
36%
32%
7%
5%
6%
vaak vervelen
41
42
11
Agressie, criminaliteit, en veiligheid
Jeugdcriminaliteit heeft meer dan één gezicht. De lichtere vormen worden vooral gezien als het uitproberen van grenzen en het experimenteren met sociale rollen. Bij een kleine groep jongeren wijst het criminele gedrag op ernstiger problemen en gaat het om jongeren die er ook op volwassen leeftijd mee doorgaan. Crimineel gedrag van jongeren staat veelal niet op zichzelf, maar hangt nauw samen met andere vormen van probleemgedrag zoals spijbelen, veel drinken en drugsgebruik. Jongeren hebben niet alleen als potentiële dader te maken met criminaliteit. Jongeren kunnen ook slachtoffer zijn. Dat kan in directe zin zijn doordat een jongere te maken heeft gekregen met diefstal, vernieling of geweld. In indirecte zin hebben jongeren ermee te maken doordat er sprake kan zijn van een gevoel van onveiligheid. 11.1 Strafbare feiten Ruim de helft heeft wel eens strafbare feiten gepleegd Aan de jongeren werd gevraagd om van 14 strafbare feiten aan te geven of ze zich er in de afgelopen 12 maanden wel of niet schuldig aan hebben gemaakt. Van de jongeren heeft 57% zich inderdaad strafbaar gemaakt aan één of meer van de genoemde delicten. Jongens plegen vaker een stafbaar feit dan meisjes (64% versus 50%), vierdeklassers plegen vaker een strafbaar feit dan tweedeklassers (63% versus 52%). En VMBO-leerlingen deden vaker iets wat niet door de beugel kon dan HAVO/VWO-leerlingen (63% versus 49%). Negen procent heeft zelfs meer dan 5 delicten gepleegd. Er zijn weinig verschillen tussen de etnische bevolkingsgroepen wat betreft het plegen van stafbare feiten. Een uitzondering vormt het plegen van winkeldiefstal. In totaal heeft 18% van de scholieren zich wel eens schuldig gemaakt hieraan (in de afgelopen 12 maanden). Onder kinderen van Surinaamse herkomst ligt dit percentage hoger namelijk op 39%. Onder de Turkse en Marokkaanse kinderen is het aandeel windeldieven opvallend laag, namelijk respectievelijk 4% en 5%. Er zijn geen (significante) verschillen gevonden tussen de deelgebieden in de stad Arnhem en tussen ontwikkelingswijken en andere wijken wat betreft het plegen van strafbare feiten In figuur 26 is te zien dat de meest gepleegde delicten zijn: dingen beklad met stiften of met een spuitbus, zwartgereden en betrokken geweest bij gevecht of onenigheid op openbaar terrein.
43
Figuur 26: Plegen van strafbare feiten in de afgelopen 12 maanden, naar geslacht iemand met een mes of w apen verw ond meisjes jongens
iemand bedreigd om geld of andere w aardevolle artikelen te krijgen zonder toestemming ergens naar binnen geklommen, met de bedoeling iets mee te nemen iemand in elkaar geslagen
een fiets van iemand meegenomen zonder hem terug te brengen
iets gekocht of verkocht w aarvan je eigenlijk w el w ist dat het gestolen w as
iets gepikt van anderen op school/studie/w erk
met opzet iets op straat vernield
iemand lastiggevallen of gedreigd hem/haar in elkaar te slaan
brandje gesticht
iets uit een w inkel meegenomen zonder te betalen
betrokken gew eest bij een gevecht of onenigheid op openbaar terrein
meegereden met bus/trein/tram zonder te betalen
dingen beklad met stiften of met een spuitbus 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
In figuur 27 zijn de delicten ingedeeld in categorieën, hieruit blijkt dat 31% zich in het afgelopen jaar schuldig heeft gemaakt aan vandalisme, 26% is betrokken geweest bij een gevecht en 38% bij diefstal. Zes procent heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf. Figuur 27: Delicten in afgelopen jaar in categorieën wapen dragen
ernstig geweldsmisdrijf
diefstal
vechtpartij
vandalisme
0%
10%
20%
30%
40%
50%
Zestien procent heeft aangegeven wel eens een wapen te dragen. Het gaat dan meestal om steekwapens (67%). Op de vraag of men het wapen wel eens gebruikt heeft antwoorden de meesten (86%) van niet, 11% van de jongeren met een wapen heeft het gebruikt om mee te dreigen en drie procent heeft er daadwerkelijk iemand mee verwond.
44
Contact met politie, HALT Van de jongeren uit Arnhem is 9% het afgelopen jaar aangehouden door de politie en meegenomen naar het politiebureau. Jongens zijn vaker aangehouden dan meisjes (13% versus 6%) en VMBO-leerlingen zijn vaker aangehouden dan HAVO/VWO-leerlingen (11% versus 7%). Zeven procent van de jongeren is ooit doorgestuurd naar een HALT-bureau. Jongens, vierdeklassers en VMBO-leerlingen zijn vaker doorgestuurd dan meisjes, tweedeklassers en HAVO/VWO-leerlingen. Van de leerlingen is 4% wel eens in aanraking geweest met de kinderrechter in verband met een gepleegd delict. 11.2 Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens Een aanzienlijke groep is wel eens slachtoffer van strafbare feiten Aan de jongeren werd gevraagd of ze wel eens het slachtoffer zijn geworden van strafbare feiten, 40% beantwoordt deze vraag met ja. In figuur 28 worden de slachtoffers uitgesplitst naar geslacht. Vierdeklassers zijn vaker slachtoffer geworden dan tweedeklassers. Van 10% van de jongeren werd in de afgelopen 12 maanden een fiets gestolen en 2% werd slachtoffer van mishandeling.
Figuur 28: slachtofferschap in de afgelopen 12 maanden naar geslacht meisjes
wel eens in elkaar geslagen
jongens
wel eens bedreigd (brom)fiets/scooter is gestolen spullen vernield geld gestolen andere spullen gestolen 0%
5%
10%
15%
20%
23% van de jongeren geeft aan zich wel eens onveilig te voelen. Meisjes voelen zich veel vaker onveilig dan jongens (31% versus 15%) en VMBO-leerlingen voelen zich vaker onveilig dan HAVO/VWO-leerlingen (26% versus 20%). Als onveilige plek wordt op straat (27%) en in het uitgaanscentrum (27%) genoemd. De meeste jongeren echter geven als onveilige plek niet zozeer een locatie aan maar meer de situatie: velen voelen zich met name 's avonds en 's nachts onveilig.
45
11.3 Oordeel over strafbare feiten Meer dan een kwart vindt dealen en diefstal niet erg Aan de jongeren werd gevraagd wat ze ervan vinden als leeftijdsgenoten zich schuldig maken aan strafbare feiten. Uit de antwoorden blijkt dat de jongeren het meest onverschillig staan tegenover het verkopen van softdrugs en diefstal (respectievelijk 27% en 30% vindt dat wel best of maakt het niet uit). Over vernieling en iemand lastig vallen werd door minder jongeren onverschillig geoordeeld (respectievelijk 19% en 8% vindt het wel best of maakt het niets uit). Jongens reageren vaker onverschillig op andermans strafbaar gedrag dan meisjes. Er bestaat een samenhang tussen het afkeuren van andermans strafbaar gedrag en het zelf plegen van delicten. Hoe meer delicten iemand in het afgelopen jaar gepleegd heeft, hoe onverschilliger er wordt gereageerd op het strafbaar gedrag van anderen. 11.4 Vergelijking met elders In Arnhem meer criminaliteit dan elders In de gemeente Arnhem worden meer strafbare feiten gepleegd, vaker een wapen gedragen, vaker arrestaties verricht en vaker doorverwezen naar bureau halt dan in de regio en in Oost-Nederland. De jongeren voelen zich ook minder vaak onveilig. Tabel 12: agressie, criminaliteit en veiligheid, vergelijking met elders Arnhem
rest regio
Oost NL
1of meer strafbare feiten gepleegd (in 12 mnd)
57%
48%
47%
wapen gedragen (in 12 mnd)
16%
14%
14%
slachtoffer geworden van criminaliteit
40%
32%
32%
9%
7%
8%
aangehouden en voor verhoor naar politiebureau (in 12 mnd) doorverwezen naar HALT-bureau voelt zich wel eens onveilig
46
7%
5%
5%
23%
27%
26%
12
Schoolsituatie van leerlingen van Arnhemse scholen
In dit hoofdstuk komen verschillende aspecten aan bod die een indicatie geven van de leefwereld op school. Jongeren brengen veel tijd op school door. Ze volgen er niet alleen een opleiding, het is voor de meeste ook een belangrijke plek om sociale contacten op te doen en vrienden te maken. Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een samenhang is tussen schoolplezier en spijbelen enerzijds en psychisch en sociaal welbevinden, genotmiddelengebruik en criminaliteit anderzijds. De gemeente Arnhem heeft dan ook behoefte aan inzicht in de situatie van leerlingen op Arnhemse scholen. Men is daarbij niet alleen geïnteresseerd in de leerlingen die in Arnhem wonen; men wil kunnen volgen hoe het gaat met de totale schoolpopulatie. De onderzoeksresultaten die in dit hoofdstuk beschreven worden betreffen dan ook een andere onderzoeksgroep dan in de vorige hoofdstukken aan bod kwam. De onderzoeksgroep betreft nu de selectie van alle ondervraagde leerlingen van Arnhemse scholen voor voortgezet onderwijs en betreft dus zowel in Arnhem wonende scholieren als leerlingen uit andere gemeenten in de omgeving. De uitkomsten van het E-MOVO-onderzoek met betrekking tot school komen verder ook in de diverse schoolrapportages uitgebreid aan de orde. 12.1 Schoolplezier De helft van de leerlingen heeft het goed naar de zin op school De leerlingen is gevraagd hoe ze school vinden. In figuur 29 zijn de resultaten weergegeven. De helft van de leerlingen van Arnhemse scholen (50%) heeft het goed naar de zin op school: 9% vindt het zelfs hartstikke leuk. Een kleine groep (10%) vindt het niet leuk of zelfs vreselijk. Figuur 29: hoe vind je het op school? Vreselijk 4% Niet leuk 6%
Gaat w el 40%
Hartstikke leuk 9%
Leuk 40%
Aan de leerlingen die school niet leuk vinden is gevraagd naar de redenen hiervoor. Leerlingen konden hier meerdere antwoorden op geven. Uit tabel 13 blijkt dat de belangrijkste motieven te maken hebben met de inhoud van de lessen. Bijna de helft van de betreffende leerlingen (46%) vindt de vakken niet leuk en meer dan een derde (37%) heeft moeite met de manier van lesgeven. 47
Daarnaast speelt de sfeer op school een belangrijke rol. 21% vindt het niet gezellig op school, 20% vindt de docenten niet aardig en 18% vindt de eigen klas niet leuk. Tabel 13: redenen gebrek aan schoolplezier De sfeer is niet gezellig
21%
Mijn klas/groep is niet leuk
18%
Ik heb geen vrienden/vriendinnen op school
2%
Ik word gepest
3%
De docenten zijn niet aardig
20%
De manier van lesgeven is niet leuk
37%
Ik heb veel moede met leren, vind het (te) moeilijk
12%
Ik vind de meeste vakken niet leuk
46%
Ik zie er het nut niet van in
14%
Ik voel me onveilig op deze school
4%
Er is weinig aandacht voor problemen van leerlingen
11%
Jongens vinden het minder leuk dan meisjes (12% versus 8%). Vierdeklassers vinden het minder leuk dan tweedeklassers (15% versus 5%) en VMBO-leerlingen vinden het minder leuk dan HAVO/VWOleerlingen (13% versus 7%). 12.2 Spijbelen 19% van de leerlingen spijbelde in de vier weken voorafgaand aan de enquête Het grootste deel van de leerlingen spijbelt weinig. 81% van de ondervraagde leerlingen had de afgelopen 4 weken niet gespijbeld, 19% deed dit wel. 5% heeft 1 lesuur gespijbeld en 4% bleef 2 uur weg. De rest (9%) spijbelde meer uren. Figuur 30: hoeveel lesuren heb je de afgelopen 4 schoolweken van school gespijbeld? 3 lesuren of meer 9% 2 lesuren 4% 1 lesuur 5%
niet gespijbeld 81%
48
Zoals te verwachten, blijkt er een samenhang te zijn tussen spijbelen en schoolplezier. Hoe lager het schoolplezier, hoe meer er wordt gespijbeld. Van de leerlingen die school “vreselijk” vinden, heeft 27% 3 uur of meer gespijbeld. Van de leerlingen die school “hartstikke leuk” vinden bleef “slechts” 5% zo lang weg van school. Het spijbelen ligt in klas 4 beduidend hoger dan in klas 2 (29% versus 9%). Onder de VMBOleerlingen zijn meer spijbelaars te vinden dan onder de leerlingen van het HAVO/VWO (23% versus 14%). Een en ander hangt samen met het feit dat het schoolplezier bij de leerlingen van klas 4 en/of de leerlingen van het VMBO ook lager is (zie hiervoor). Behalve gebrek aan schoolplezier zijn tussenuren een belangrijke oorzaak van spijbelgedrag Aan de leerlingen die wel eens spijbelen werd gevraagd wat de belangrijkste reden hiervoor is. Ook uit de antwoorden op deze vraag, blijkt dat gebrek aan schoolplezier verreweg de belangrijkste factor is. 40% noemt “geen zin hebben” als voornaamste reden. Daarnaast zijn tussenuren een belangrijke veroorzaker van spijbelgedrag: 24% noemt dit als motief. Persoonlijke problemen zijn voor een kleine groep van 14% redenen om te spijbelen. Spijbelen vanwege problemen met het afmaken van het huiswerk of om een proefwerk te vermijden komt weinig voor. Tabel 14: belangrijkste reden om te spijbelen ik spijbel als ik mijn huiswerk niet af heb
3%
ik spijbel als ik een proefwerk heb
4%
ik spijbel als ik geen zin heb in school
40%
ik spijbel als ik (veel) tussenuren heb
24%
ik spijbel als ik persoonlijke problemen heb
14%
andere reden
15%
12.3 Huiswerk Slechts een kwart besteedt meer dan 7 uur per week aan huiswerk De leerlingen werd gevraagd hoeveel uren per week men besteedt aan het maken van huiswerk. Een grote groep leerlingen (41%) besteed 3 tot 7 uur per week aan het maken van huiswerk. 36% werkt bijna nooit of “minder dan 3 uur” per week aan het huiswerk. De groep ijverige leerlingen, die er meer dan 7 uur per week aan besteedt is vrij klein: in totaal 23%. Figuur 31: aantal uren huiswerk per week 15 uur per w eek of meer 5% 7 tot 15 uur per w eek 18%
(bijna) nooit 8% minder dan 3 uur per w eek 28%
3 tot 7 uur per w eek 41%
49
12.4 Hulp bij problemen Ook leraren en mentoren spelen een rol als er behoefte is aan ondersteuning bij problemen De leerlingen werd gevraagd waar ze naar toe gaan als er problemen zijn en ze behoefte hebben aan hulp of informatie. Scholieren blijken op de allereerste plaats een beroep te doen op hun ouders of verzorgers: dit geldt voor 72%. Ook vrienden spelen een belangrijke rol (39%). Toch blijken ook de leraar of de mentor gevraagd te worden om hulp: 13% doet een beroep op de mentor en 11% gaat naar een docent.
12.5 Genotmiddelen op school 15% van de scholieren rookt tussen de lessen door Om een beeld te krijgen van de mate waarin leerlingen op school minder wenselijke leefgewoonten vertonen is o.a. gevraagd naar het gebruiken van genotmiddelen op school. Een grote meerderheid van de leerlingen blijkt tussen de lessen door niet te roken, te drinken, te blowen of te gokken. Wat betreft dit gebruik van genotmiddelen komt roken het meest voor (bij 15%). Tabel 15: doe je de volgende dingen wel eens tussen de lessen door of in de pauzes (meer antwoorden mogelijk)? Roken
15%
Alcohol drinken
2%
Blowen
4%
Gokken
2%
Deze dingen doe ik nooit tussen de lessen door
83%
School is de plek waar het meest wordt gerookt Hoewel slechts een kleine groep leerlingen aangeeft tussen de lessen door te roken, blijkt dat school de plek is waar het meest wordt gerookt. 7% van de leerlingen rookt meestal op school als men rookt. Roken op een schoolfeest wordt genoemd door 5%. Behalve op school rookt men vooral buiten (5%).
9% drinkt alcohol tijdens schoolfeesten Bijna tweederde van de leerlingen (65%) drinkt wel eens alcohol(mixen). Alcohol drinken tussen de lessen door komt zoals hiervoor vermeld zeer weinig voor. Wel blijkt een groep leerlingen tijdens schoolfeesten alcohol te gebruiken. Aan de leerlingen werd namelijk gevraagd waar men meestal alcohol drinkt. 20% van de leerlingen gebruikt alcohol thuis met anderen, 13% doet dit bij anderen thuis en ook 13% noemt de discotheek. Een groep van 9% blijkt op schoolfeesten te drinken.
50
Ook school speelt een rol als locatie voor dealen In totaal heeft 30% van de jongeren wel eens hasj of wiet aangeboden gekregen. De plek waar dit het meest gebeurt, is op straat, in een park of bij een hangplek; dit werd door 15% van de scholieren genoemd. De school speelt echter ook een rol als plaats van aanbod. 10% noemde deze locatie. 18% van de scholieren heeft wel eens hasj of wiet gebruikt. Aan de groep gebruikers is gevraagd, hoe men er meestal aan komt. Vrienden worden verreweg het meest genoemd. Op de tweede plaats speelt de coffeeshop een belangrijke rol. School (op of rond school) is echter ook niet onbelangrijk en komt op de derde plaats. 8% heeft wel eens harddrugs aangeboden gekregen. 3% van de leerlingen zegt dat ze deze drugs kreeg aangeboden in een café of disco, op een feest of bij een concert. Ook 3% noemde buiten op straat, in een park of een andere plek. De school speelt een mindere rol, maar toch nog 1% kreeg op school harddrugs aangeboden.
12.6 Mishandeling Mishandeling komt weinig voor, maar gebeurt incidenteel ook op school Zoals al in hoofdstuk 6, punt 4, werd aangegeven is het moeilijk om via een vragenlijst betrouwbare informatie te verkrijgen over het onderwerp mishandeling. Net als voor de in dat hoofdstuk genoemde percentages geldt voor de onderstaande cijfers dat ze moeten worden beschouwd als indicaties. Een heel kleine groep leerlingen (2%) zegt wel eens lichamelijk mishandeld te worden. Nog eens 4% zegt nu niet meer, maar vroeger wel te zijn mishandeld. 3% geeft aan deze vraag niet te willen beantwoorden. Wellicht zijn hieronder ook nog mishandelde kinderen te vinden. Van de kleine groep (35) ondervraagde leerlingen die (nu nog) wel eens lichamelijk worden mishandeld hebben 27 leerlingen aangegeven waar dit gebeurt. De helft (52%) hiervan zegt dat dit door jongeren op school gebeurt. Dit is ook het meest genoemd. Een iets grotere groep van 7% wordt wel eens geestelijk mishandelt. Nog eens 10% zegt dat dit vroeger wel eens gebeurd is. 2% wil de vraag niet beantwoorden. Van de (99) ondervraagde leerlingen die (nu) wel eens geestelijk worden mishandeld, geeft bijna de helft (49%) aan dat dit op school door een jongere gebeurd. Dit komt ook verreweg het meest voor. Een kleine groep (4%) zegt dat een volwassene op school dit doet.
12.7 Veiligheid 7% voelt zich wel eens onveilig op school Een kwart van de leerlingen (24%) voelt zich wel eens onveilig. Nog eens 31% antwoordt “neutraal”. Van deze groep die zich wel eens onveilig voelt of neutraal antwoordt, noemt een kwart (26%) het uitgaanscentrum als plek waar men zich onveilig voelt en ook een kwart (24%) de eigen woonbuurt. 12% van deze groep noemt de school als plek. Dit is 7% van de groep ondervraagde scholieren als geheel.
51
52
13
Ontwikkelingen sinds 1998
In hoofdstuk 1 werd al vermeld dat er in 1998 door de Afdeling Informatie en Burgeronderzoek van de Gemeente Arnhem een scholierenenquête werd uitgevoerd met voor een groot deel dezelfde onderwerpen als in het E-MOVO-onderzoek. De onderzoeksgroep verschilt echter van die van E-MOVO. In 1998 werd een steekproef getrokken uit alle 12- tot en met 18-jarige leerlingen van Arnhemse scholen voor voortgezet onderwijs en MBO (inclusief leerlingen uit het speciaal onderwijs) en werden alle schooljaren bij het onderzoek betrokken. Ook niet-Arnhemse leerlingen werden dus bij het onderzoek betrokken. Hoewel de destijds gehanteerde vragenlijst afwijkt van de E-MOVO-vragenlijst, is er wat betreft een aantal vragen vergelijking mogelijk. Aangezien de Gemeente graag inzicht wil hebben in de ontwikkeling van de leefsituatie van Arnhemse scholieren is er wat betreft een aantal belangrijke indicatoren een vergelijking gemaakt tussen de resultaten van 1998 en 2003. Om dit mogelijk te maken is een zodanige selectie gemaakt uit het bestand van 1998 dat de steekproeven van 1998 en 2003 vergelijkbaar zijn. Deze selectie bestaat uit 276 leerlingen. Uit een vergelijking blijkt dat de verdeling van een aantal achtergrondvariabelen (leeftijd, geslacht, wijk) in grote lijnen overeenkomt. Op een aantal punten is vergelijking niet mogelijk (etniciteit, schoolopleiding). 13.1 Roken Het aantal rokende scholieren is afgenomen Zowel in 1998 als in 2003 werd aan de Arnhemse scholieren gevraagd naar hun rookgedrag. In tabel 16 zijn voor beide jaren de percentages opgenomen van de scholieren die nooit hebben gerookt en degenen die wel eens gerookt hebben of dat nog steeds doen. Hieruit blijkt dat het percentage rokende jongeren sinds 1998 is afgenomen, namelijk van 55% naar 48%. Degenen die dagelijks roken zijn niet (significant) minder gaan roken. Ook de mening van de ouders over het rookgedrag van hun kinderen is niet gewijzigd.
53
Tabel 16: rookgedrag in 1998 en 2004 1998
2003
Heb je wel eens gerookt? nooit gerookt wel eens gerookt/rookt
45% 55%
52% 48%
Gemiddeld aantal sigaretten per dag gerookt door dagelijkse rokers 1 2-5 6-10 11-15 16 of meer
0% 18% 38% 28% 16%
2% 24% 32% 17% 25%
Gemiddeld aantal sigaretten per dag gerookt door dagelijkse rokers
11,5
11,3
Wat vinden je ouders/verzorgers er van dat je rookt? (Alleen rokers) vinden het goed ik moet minder roken raden het af verbieden het weten het niet zeggen er niets van
28% 6% 26% 1% 35% 5%
19% 11% 31% 3% 29% 7%
13.2 Alcohol In 2003 meer scholieren die wel eens alcohol drinken Hoewel de vraag in 1998 iets anders is gesteld dan in 2003 is het aantal alcoholgebruikers toen en nu wel te vergelijken. Uit tabel 17 blijkt dat het percentage scholieren dat nooit alcohol drinkt iets is afgenomen.
Tabel 17: alcoholgebruik in 1998 en 2003 Wel/niet alcohol gebruiken
1998
2003
Drinkt nooit
43%
37%
Drinkt alcohol(houdend)
57%
64%
13.3 Drugsgebruik Er lijken geen veranderingen in het drugsgebruik te zijn Wat betreft een aantal vragen over het gebruik en aanbod van soft- en harddrugs was het mogelijk een vergelijking te maken tussen de cijfers van 1998 en 2003. Wel moet hierbij de kanttekening worden gemaakt dat een aantal vragen iets anders werden gesteld. Er blijken geen duidelijke veranderingen te zijn opgetreden sinds 1998. Bij het analyseren van de cijfers in tabel 18 blijkt namelijk dat er nauwelijks verschillen zijn in de percentages en dat de gevonden kleine verschillen bovendien niet significant zijn.
54
Tabel 18: gebruik en aanbod van drugs in 1998 en 2003 Wel/niet hasj/wiet ooit gebruikt
1998
2003
nooit gebruikt
81%
82%
wel eens gebruikt
19%
18%
Wel/niet hasj/wiet gebruikt laatste 4 weken Minder dan 4 weken geleden gebruikt
8%
8%
92%
92%
Nee
88%
91%
Ja
12%
9%
Nee
94%
91%
Ja
6%
9%
0%
2%%
100%
98%
nooit/langer geleden gebruikt Thuis of bij vrienden wel eens hasj-wiet aangeboden gekregen?
Op school wel eens hasj/wiet aangeboden gekregen?
Wel/niet XTC gebruikt laatste vier weken Gebruikt nooit/langer geleden gebruikt
13.4 Seksualiteit Het onveilig vrijen is toegenomen Er zijn tussen 1998 geen veranderingen opgetreden in het seksueel actief zijn van de scholieren. Het percentage dat nog nooit met iemand naar bed is geweest, is ongeveer gelijk gebleven. Ook zijn er nauwelijks verschillen in de frequentie van het geslachtsverkeer. Wel blijkt dat het condoomgebruik lager is geworden; het percentage jongeren dat bij het vrijen altijd een condoom gebruikt is afgenomen van 53% naar 45%. Het aandeel scholieren dat nooit veilig vrijt, is toegenomen van 5% naar 11%. Tabel 19: seksualiteit in 1998 en 2003 Ben je wel eens met iemand naar bed geweest?
1998
2003
Nooit
83%
81%
Keer
3%
3%
een paar keer
8%
6%
Regelmatig
6%
10%
ja, altijd
53%
45%
meestal wel
16%
21%
Soms
De keren dat je met iemand naar bed bent geweest, zijn er toen condooms gebruikt (alleen scholieren die wel eens met iemand naar bed zijn geweest)?
18%
14%
Vrijwel nooit
8%
11%
Nooit
5%
11%
55
13.5 Vervelen Men verveelt zich net zo vaak als vroeger Uit de analyse van tabel 20 blijkt dat de scholieren zich in 2004 in grote lijnen net zo veel vervelen als in 1998. Tabel 20: vervelen in 1998 en 2003 Verveel je je wel eens?
1998
2003
heel vaak
7%
7%
af en toe
54%
61%
Zelden
33%
27%
6%
6%
Nooit
13.6 Spijbelen Scholieren spijbelen langer achter elkaar Er is tussen 1998 en 2004 niets veranderd wat betreft het percentage scholieren dat wel eens spijbelt. Wel blijkt dat het aantal uren dat men spijbelt toegenomen is. De groep jongeren die zegt in de vier weken voor de enquête 3 of meer uren te hebben gespijbeld, is toegenomen van 3% naar 8%. In hoofdstuk 12 komt naar voren dat het voorkomen van tussenuren een van de belangrijkste redenen is om te spijbelen. Wellicht is de toename van de spijbeltijd dan ook te verklaren door een stijging van het aantal tussenuren in de schoolroosters. Tabel 21: spijbelen in 1998 en 2003 Hoeveel lesuren gespijbeld afgelopen vier weken?
1998
2003
niet gespijbeld
84%
83%
1 lesuur
9%
5%
2 lesuren
4%
4%
3 lesuren of meer
3%
8%
13.7 Agressie en criminaliteit Er wordt minder gevochten Zowel in 1998 als in 2004 is er aan de leerlingen een lijst voorgelegd met zogenaamde “strafbare feiten”. De lijsten komen voor een groot deel met elkaar over een. In 2004 zijn er een aantal feiten bij elkaar gevoegd en wat betreft een paar kleine details net iets anders gevraagd, maar er komen dezelfde kwesties aan bod. Een vergelijking tussen toen en nu is daardoor deels mogelijk. In tabel 22 zijn de resultaten opgenomen van de vragen die in beide lijsten vergelijkbaar waren. Opvallend is de afname van het percentage scholieren dat betrokken is geweest bij een gevecht (of onenigheid) van 27% naar 20%. Daarnaast is positief dat het aandeel jongeren dat betrokken is bij heling licht is afgenomen, namelijk van 16% naar 11%. Minder positief is de stijging van het percentage scholieren dat zich met graffiti bezig houdt. Wat betreft de overige stafbare feiten zijn er geen veranderingen opgetreden.
56
Tabel 22: strafbare feiten in 1998 en 2003 Heb je de afgelopen 12 maanden de volgende dingen wel eens gedaan? 7
Weggelopen van huis en 1 of meer nachten weggebleven
1998
2003
3%
5%
Iets uit een winkel meegenomen zonder te betalen
17%
18%
Dingen beklad of volgekliederd met stiften, etc.
15%
23%
4%
6%
5%
5%
16%
11%
27%
20%
2%
1%
18%
16%
2%
1%
Een fiets van iemand meegenomen zonder hem terug te brengen Zonder toestemming ergens naar binnen geklommen, in een school of huis, met de bedoeling iets mee te nemen Iets gekocht of verkocht waarvan je eigenlijk wel wist dat het gestolen was Betrokken geweest bij een gevecht of onenigheid tussen mensen op een openbaar terrein Iemand met een mes of wapen verwond Een wapen bij je gedragen Iemand bedreigd met een wapen of gedreigd hem in elkaar te slaan om geld of andere waardevolle artikelen te krijgen
7
Het betreft hier geen strafbaar feit, maar dit is toch zowel in 1998 als in 2004 in de lijst opgenomen.
57
58
14
Arnhemse omgeving
scholieren
vergeleken
met
leerlingen
uit
de
De vergelijking van de cijfers voor Arnhem met die van de rest van de GGD-regio en heel OostNederland is in elk hoofdstuk als slotparagraaf opgenomen. In dit hoofdstuk worden deze resultaten samengevoegd per onderwerp zodat een totaalbeeld ontstaat van de situatie van Arnhemse scholieren in vergelijking met die uit de omgeving. 14.1 Allochtonen In Arnhem veel meer allochtone scholieren dan in de omgeving De samenstelling van de Arnhemse steekproef wijkt op drie punten opvallend af van die van de rest van de regio. In de eerste plaats is het percentage leerlingen uit klas 2 hoger waardoor de gemiddelde leeftijd van de ondervraagde scholieren lager ligt. In de tweede plaats kent Arnhem veel meer jongeren van niet-Nederlandse afkomst. Ten slotte zijn er in Arnhem meer jongeren afkomstig uit een één-ouder gezin. Een en ander kan van invloed zijn op de (verschillen in) de enquêteresultaten. Tabel 23: vergelijking achtergrondgegevens Arnhem
rest
Oost NL
regio percentage jongens
50%
48%
49%
percentage leerlingen uit klas 2
56%
48%
53%
percentage VMBO-leerlingen
56%
56%
53%
één-oudergezinnen
14%
8%
8%
aandeel jongeren van niet-Nederlandse herkomst
38%
12%
15%
jongeren voor wie het geloof geen betekenis heeft
57%
52%
53%
14.2 Schoolplezier Het schoolplezier in Arnhem is hetzelfde als elders Het percentage Arnhemse leerlingen dat school niet leuk vindt is ongeveer net zo groot als bij 8 leerlingen in de rest van de regio . Ook het aandeel spijbelaars is bijna hetzelfde. Tabel 24: vergelijking schoolplezier vindt het op school niet leuk (incl. vreselijk) gespijbeld (in laatste 4 weken)
Arnhem
rest regio
Oost NL
9%
10%
10%
17%
18%
17%
8
Deze cijfers betreffen de onderzoeksgroep van leerlingen die in Arnhem wonen. Dit in tegenstelling tot de cijfers genoemd in hoofdstuk 12
59
14.3 Gezondheid Iets meer lichamelijk ongezonde jongeren in Arnhem (volgens eigen beleving) In de gemeente Arnhem oordelen de jongeren iets vaker negatief over hun eigen gezondheid dan in Oost-Nederland als geheel. Wat betreft het voorkomen van ziekten en het gebruik van medicijnen zijn er geen echte verschillen. Tabel 25: vergelijking lichamelijke gezondheid eigen oordeel over gezondheid: matig/slecht
Arnhem
rest regio
Oost NL
11%
9%
8%
heeft 1 of meer van de 6 genoemde ziekten/aandoeningen
30%
28%
29%
gebruik pijnstillers (in laatste 2 weken)
51%
51%
50%
gebruik geneesmiddelen op doktersvoorschrift (in laatste 2 wkn)
29%
29%
30%
Ook het geestelijk welzijn is in Arnhem iets lager Ook wat betreft het geestelijk welzijn is het in Arnhem minder gesteld dan in de rest van de regio en Oost-Nederland. Er zijn meer jongeren ongezond in psychisch opzicht. Ook zijn er meer leerlingen die een probleem hebben dat hun dag en nacht bezig houdt. Ten slotte komen zelfmoordgedachten in Arnhem bij meer jongeren voor dan in de rest van de regio. Tabel 26: vergelijking geestelijk welzijn psychisch ongezond (licht t/m ernstig)
Arnhem
rest regio
Oost NL
20%
16%
16%
ernstig psychisch ongezond
2%
2%
2%
het thuis niet leuk vinden
8%
8%
8%
wekelijks gepest worden een probleem hebben dat je dag en nacht bezig houdt
6%
5%
5%
19%
16%
17%
lichamelijke mishandeling (actueel)
2%
2%
3%
geestelijke mishandeling (actueel)
7%
8%
7%
ongewenste seksuele ervaring suïcidegedachten (in laatste 12 mnd)(enkele keer t/m heel vaak) heel vaak suïcidegedachten (in laatste 12 mnd)
7%
6%
6%
20%
17%
18%
4%
3%
3%
Arnhemmers leven minder gezond Arnhemse scholieren doen minder aan beweging dan scholieren in de rest van de regio en in OostNederland als geheel. Er zijn minder leerlingen die per fiets of lopend naar school gaan, er wordt veel minder gesport (minder jongeren zijn lid van een sportvereniging) en er zijn meer jongeren die volgens geldende normen onvoldoende bewegen. Ook wat betreft voeding leven Arnhemse jongeren minder gezond dan elders. Opvallend is het hoge percentage dat minder dan 5 keer per week ontbijt. Ten slotte blijkt dar er in Arnhem iets vaker overgewicht voorkomt.
60
Tabel 27: vergelijking beweging, gezondheid en overgewicht Arnhem
rest
Oost NL
regio gaat niet per fiets of lopend naar school
22%
13%
11%
sport niet bij sportvereniging of –club
38%
26%
25%
beweegt minder dan 7 uur per week
35%
22%
23%
beweegt onvoldoende (volgens beweegnorm)
54%
47%
48%
ontbijt minder dan 5 keer per week
35%
22%
21%
niet dagelijks groente eten
68%
66%
62%
niet dagelijks fruit eten
72%
71%
70%
hooguit 1 keer per week fruit eten
14%
14%
14%
overgewicht (op basis van zelfrapportage)
10%
7%
8%
Het alcoholgebruik is in Arnhem minder Het percentage scholieren dat wel eens alcohol gebruikt ligt in Arnhem lager dan elders en de groep die veel drinkt is aanzienlijk kleiner. Deze verschillen hangen deels samen met het feit dat de ondervraagde Arnhemse scholieren gemiddeld jonger zijn en dat er in Arnhem meer allochtone jongeren wonen (roken en alcoholgebruik ligt lager bij jongere kinderen en bij Turkse en Marokkaanse kinderen). Het roken en drugsgebruik verschilt niet met de regio of met Oost-Nederland. Tabel 28: gebruik genotmiddelen Arnhem
rest regio
Oost NL
regelmatig roken
14%
16%
15%
drinkt wel eens alcohol
64%
74%
72%
drinkt op weekenddagen 5 glazen of meer per keer
17%
22%
24%
wel eens dronken/aangeschoten geweest
43%
49%
48%
dronken/aangeschoten geweest in voorgaande maand
21%
25%
24%
recent hasj of wiet gebruikt
8%
8%
8%
recent harddrugs gebruikt
3%
2%
2%
Arnhemse scholieren vrijen vaker onveilig In Arnhem zijn er iets meer scholieren die ervaring hebben met geslachtsgemeenschap dan in de rest van Oost-Nederland. Dit ondanks het feit dat de gemiddelde leeftijd van de ondervraagde Arnhemse leerlingen lager ligt. De leerlingen vrijen bovendien vaker zonder condoom dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland. Tabel 29: vergelijking seksualiteit Arnhem
rest regio
Oost NL
ervaring met geslachtsgemeenschap
19%
18%
16%
vrijt wel eens zonder condoom (van degenen met ervaring)
55%
47%
47%
negatieve houding t.o.v. homoseksualiteit
11%
10%
9%
61
14.4 Vrijetijdsbesteding Arnhemmers hangen meer op straat rond en vervelen zich vaker Langdurig op straat rondhangen komt bij Arnhemse leerlingen meer voor dan in de rest van de regio en Oost-Nederland. Ook zijn er iets meer jongeren die zeggen zich vaak te vervelen dan in de rest van de regio. In overeenstemming hiermee blijkt dat de Arnhemmers minder vaak lezen en veel minder vaak lid zijn van een vereniging. Bovendien zijn er veel minder scholieren die een bijbaantje hebben. Tabel 30: vrijetijdsbesteding Arnhem
rest regio
Oost NL
7 uur of meer per week op straat rondhangen
12%
8%
8%
zelden of nooit krant lezen
66%
63%
61%
zelden of nooit boek lezen
57%
53%
53%
geen lid van sportclub of –vereniging
51%
39%
37%
geen lid van ander soort club of vereniging
90%
85%
85%
bijbaantje hebben (3 uur of meer pw)
23%
36%
32%
7%
5%
6%
vaak vervelen
In Arnhem zijn er meer jongeren die een plek in de buurt missen dan in de rest van de regio Een ruime meerderheid van de Arnhemse jongeren vindt dat er onvoldoende jongerenplekken (hangplekken, voetbalvelden, etc.) zijn in de buurt. Dit percentage ontevredenen ligt hoger dan in de e rest van de regio. Dit kan samenhangen met het grotere aandeel 2 klassers in Arnhem. Juist deze jonge leerlingen missen eerder zo’n plek dan de oudere leerlingen (zie hoofdstuk 4). Het gemis aan activiteiten in de buurt speelt in Arnhem wat minder dan voor totaal Oost-Nederland. De ontevredenheid hierover is ook wat minder hoog dan over het aantal jongerenplekken. Toch geldt dit nog voor de helft van de Arnhemse jongeren. Een derde van de Arnhemse jongeren vindt dat de gemeente onvoldoende naar hen luistert bij beslissingen die de jeugd aangaan. In de rest van Oost-Nederland ligt dit percentage iets hoger. Tabel 31: vergelijking buurt en gemeente Arnhem
rest regio
Oost NL
gemis aan (extra) jongerenplek in de buurt
61%
57%
59%
gemis aan (extra) activiteit in de buurt
53%
56%
57%
oordeel: gemeente luistert niet voldoende naar jongeren
34%
37%
38%
62
14.5 Criminaliteit In Arnhem relatief veel jongeren die strafbare feiten plegen De groep jongeren die wel eens een strafbaar feit pleegt is in Arnhem groter dan elders in de regio en Oost-Nederland als geheel. Er worden bovendien (naar verhouding) iets meer jongeren gearresteerd en/of doorverwezen naar een HALT-bureau. Opvallend is dat er wat minder jongeren zijn die zich wel eens onveilig voelen. Tabel 32: vergelijking criminaliteit en veiligheid Arnhem
rest regio
Oost NL
1 of meer strafbare feiten gepleegd (in 12 mnd)
57%
48%
47%
wapen gedragen (in 12 mnd)
16%
14%
14%
aangehouden en voor verhoor naar politiebureau (in 12 mnd)
9%
7%
8%
doorverwezen naar HALT-bureau
7%
5%
5%
23%
27%
26%
voelt zich wel eens onveilig
63
64
15
Vergelijking op totaaloverzicht
basis
van
achtergrondkenmerken
-
Uit de voorgaande hoofdstukken bleek, dat er duidelijke verbanden bestaan tussen bepaalde achtergrondkenmerken van leerlingen aan de ene kant en meningen van jongeren en hun gezondheid, welzijn en leefwijze aan de andere kant. In dit hoofdstuk worden de verschillen samengevat zodat er een totaalbeeld ontstaat. 15.1 Verschillen tussen jongens en meisjes Voor een aantal onderwerpen is geslacht van belang voor de uitkomst. Hieronder volgen de onderwerpen waarbij jongens slechter scoren dan meisjes. Buurt en gemeente: Jongens missen vaker een jongerenplek in de buurt en ze vinden vaker dat de gemeente niet goed naar ze luistert. Schoolbeleving: Jongens vinden het vaker niet leuk op school. Beweging, voeding en overgewicht: Jongens hebben vaker overgewicht dan meisjes. Genotmiddelen: Jongens drinken meer dan meisjes. Seksualiteit: Jongens hebben vaker een negatieve houding tegenover homoseksualiteit. Vrijetijdsbesteding: Jongens lezen minder boeken en hangen meer op straat rond. Criminaliteit: Jongens hebben vaker een strafbaar feit gepleegd, hebben vaker een wapen gedragen, ze worden, vaker aangehouden voor verhoor naar bureau en ze worden vaker doorverwezen naar bureau HALT. Hieronder volgen de onderwerpen waarop meisjes slechter scoren dan jongens Buurt en gemeente: Meisjes missen vaak een (extra) activiteit in de buurt. Gezondheid en welzijn: Meisjes vinden hun eigen gezondheid vaker slecht, hebben vaker een ziekte, gebruiken meer pijnstillers, gebruiken meer voorgeschreven medicijnen en zijn vaker psychisch ongezond. Tevens hebben ze vaker een probleem dat hen dag en nacht bezighoud en ze hebben vaker suïcidegedachten. Beweging, voeding en overgewicht: Meisje sporten minder vaak, bewegen minder en ontbijten vaker onvoldoende. Vrijetijdsbesteding: Meisjes lezen minder vaak de krant en zijn minder vaak lid van een sportclub of vereniging. Criminaliteit: Meisjes voelen zich vaker onveilig.
15.2 Verschillen tussen klas 2 en 4 Op een aantal punten zijn de vierdeklassers met de tweedeklassers vergeleken. Over het algemeen vertonen vierdeklassers meer risicogedrag dan tweedeklassers. Hieronder zijn de punten uiteengezet waarbij vierdeklassers slechter scoren dan tweedeklassers: Schoolbeleving: Vierdeklassers vinden het minder vaak leuk op school en spijbelen meer. Gezondheid en welzijn: Vierdeklassers gebruiken vaker medicijnen op doktersvoorschrift, zijn vaker psychisch ongezond en hebben vaker een probleem dat hen dag en nacht bezighoud. Ook hebben ze vaker een ongewenste seksuele ervaring gehad. Beweging, voeding en overgewicht: Vierdeklassers gaan minder vaak op de fiets of te voet naar school, sporten minder, bewegen minder en eten minder vaak fruit. Genotmiddelen: Vierdeklassers roken meer, drinken vaker en meer en gebruiken ook vaker drugs. Seksualiteit: Vierdeklassers hebben vaker gemeenschap gehad.
65
Criminaliteit: Vierdeklassers hebben vaker een strafbaar feit gepleegd, ze dragen vaker wapens en zijn vaker doorverwezen naar het HALT-bureau. Er zijn ook een tweetal punten waarop tweedeklassers slechter scoren dan vierdeklassers. Hieronder zijn deze punten beschreven. Buurt en gemeente: Ze missen vaker een jongerenplek in de buurt. Gezondheid en welzijn: Ze worden vaker gepest en pesten zelf ook vaker.
15.3 Verschillen naar onderwijstype Over het algemeen vertonen VMBO-leerlingen meer risicogedrag dan HAVO/VWO-leerlingen. Hieronder zijn de punten uiteengezet waarop het VMBO negatief afwijkt van het HAVO/VWO. Buurt en gemeente: Ze vinden vaker dat de gemeente onvoldoende naar hen luistert, Schoolbeleving: Ze vinden het vaker niet leuk op school en spijbelen vaker, Gezondheid en welzijn: Ze vinden hun gezondheid vaker slecht. Ze worden vaker gepest en hebben het vaker niet leuk thuis. Ze worden ook vaker geestelijk mishandeld, hebben vaker een ongewenste seksuele ervaring gehad en hebben veel vaker zelfmoordgedachten. Beweging, voeding en overgewicht: Ze gaan minder vaak lopend of op de fiets naar school, zijn minder vaak lid van een sportclub of vereniging en bewegen vaker te weinig. Ze ontbijten vaak te weinig en eten vaker te weinig fruit. Verder hebben ze vaker overgewicht. Genotmiddelen: Ze roken vaker, drinken vaker, zijn vaker dronken of aangeschoten en gebruiken vaker drugs. Seksualiteit: VMBO-leerlingen hebben vaker al eens geslachtsgemeenschap gehad, en denken vaker negatief over homoseksualiteit. Vrijetijdsbesteding: Ze lezen minder vaak een boek. Criminaliteit: Ze hebben vaker een strafbaar feit gepleegd, vaker een wapen gedragen, zijn vaker aangehouden voor verhoor en zijn vaker doorverwezen naar bureau-HALT. Ze voelen zich ook vaker onveilig. Er zijn ook nog twee andere punten waarop het VMBO afwijkt van het HAVO/VWO; op het VMBO komen meer leerlingen uit éénoudergezinnen en zijn meer leerlingen van allochtone afkomst. Jongeren met een allochtone herkomst vertonen op een aantal gebieden meer risico gedrag. Op het gebied van alcoholgebruik scoren zij gunstiger. Jongeren uit éénoudergezinnen vertonen op een aantal punten meer risicogedrag.
15.4 Verschillen op basis van etniciteit Er zijn op enkele terreinen grote verschillen tussen de etnische bevolkingsgroepen. Wat betreft het gebruik van genotmiddelen gaat het vooral bij Turken en Marokkanen beter dan bij autochtone leerlingen. Op het gebied van sporten gaat het juist minder goed met allochtone leerlingen. Er zijn weinig verschillen gevonden wat betreft het plegen van strafbare feiten, behalve wat betreft het plegen van winkeldiefstal. Genotmiddelen: Onder de jongeren van Turkse en Marokkaanse herkomst zijn relatief veel kinderen te vinden die nog nooit gerookt hebben. Ook zijn er weinig regelmatige rokers onder deze jongeren. In tegenstelling tot deze groepen jongeren, roken de Surinaamse kinderen juist wel vaak. Onder de allochtone jongeren is de groep die wel eens alcohol gebruikt heeft veel kleiner dan bij autochtone jongeren. Dit geldt vooral voor leerlingen van Marokkaanse en Turkse herkomst. Ook valt het geringe gebruik van hasj en of wiet door Marokkaanse en Turkse jongeren op. 66
Beweging: Bij allochtone jongeren wordt minder gesport bij een vereniging dan bij autochtonen. Het percentage is vooral laag onder Marokkaanse jongeren. Ook onder scholieren van Surinaamse of Antilliaanse afkomst wordt relatief weinig in clubverband gesport. Criminaliteit: Er zijn weinig verschillen tussen de etnische bevolkingsgroepen wat betreft het plegen van stafbare feiten. Een uitzondering vormt het plegen van winkeldiefstal. Opvallend is dat het percentage dat wel eens een winkeldiefstal heeft gepleegd onder kinderen van Surinaamse herkomst relatief hoog is . Onder de Turkse en Marokkaanse kinderen is het aandeel winkeldieven opvallend laag.
15.5 Verschillen naar gebieden Er zijn enige verschillen gevonden tussen de door de Gemeente Arnhem gehanteerde gebieden. Dit geldt ook voor de zogenaamde ontwikkkelingswijken enerzijds en de beheerwijken anderzijds. De verschillen betreffen het sporten en het gebruiken van genotmiddelen. Een deel hiervan hangt samen met de samenstelling van de bevolking wat betreft etnische achtergrond. Beweging, voeding en overgewicht: Als we kijken naar het sporten in clubverband dan blijken er aanzienlijke verschillen te zijn tussen de gebieden. In Noord West wordt het meest gesport bij een vereniging. In Noord Oost zijn juist weinig clubsporters te vinden. In de ontwikkelingswijken wonen de minste aantal sporters in verenigingsverband en in de beheerwijken de meeste. Hierbij is er sprake van enige overlap: een deel van de wijken van Noord Oost worden gerekend tot ontwikkelingswijk. Verder moet worden opgemerkt dat er in de ontwikkelingswijken naar verhouding veel jongeren van Marokkaanse herkomst wonen. Zoals hiervoor al gezegd, sporten deze jongeren relatief weinig in verenigingsverband. Genotmiddelen: Ook op dit terrein zijn er aanzienlijke verschillen tussen de door de Gemeente Arnhem onderscheiden gebieden. In het Centrum en Noord Midden zijn de meeste rokers te vinden. In Noord West wonen het minste aantal rokers. Verder valt op dat het alcoholgebruik (percentage dat wel eens alcohol gebruikt) het hoogst is in het Noord West. In Noord Oost is het alcoholgebruik het laagst. In de zogenaamde ontwikkelingswijken blijken naar verhouding weinig alcoholdrinkers te wonen terwijl in de beheerwijken juist veel drinkers te vinden zijn. Hierbij moet worden opgemerkt dat in de ontwikkelingswijken veel Turken en Marokkanen wonen. Zoals hiervoor gezegd komen er onder deze jongeren weinig alcoholgebruikers voor.
67
Geraadpleegde bronnen CBS, Jeugd 2003, cijfers en feiten, Voorburg, 2003. Gemeente Arnhem, Afdeling Informatie en Burgeronderzoek, Arnhemse Scholierenenquête 1998, Arnhem, 1999. Gemeente Nijmegen, Jeugdmonitor 1999, Nijmegen, 2000. GGD regio Nijmegen, Jongerenenquête gemeente Wijchen, Nijmegen, 2001. de Grift, Tendens 2003, Arnhem 2004. Informatie over genotmiddelen van www.trimbos.nl en www.stivoro.nl. Informatie over: gezondheid en ziekte, determinanten van gezondheid, preventie en zorg, via www.nationaalkompas.nl, RIVM. Informatie overgewicht: www.overgewicht.org van het VU medisch centrum, Amsterdam. Informatie over kindermishandeling: www.amk-nederland.nl. Jeugd en seks, resultaten van het nationale scholierenonderzoek, Uitgeverij SWP, 1995. Kersten, J., en Th. Sandfort, Lesbische en homoseksuele adolescentie in de schoolsituatie, Rijksuniversiteit Utrecht, Utrecht 1994. Ministerie van Justitie, Dat gaat te ver!, handleiding voor de leerkracht, LaVerbe Boek bv, Den Haag, 1995. RIVM, Gezondheid op koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002, Bilthoven, 2002. Stichting soa-bestrijding en SAD-Schorerstichting, Seksueel overdraagbare aandoeningen, Utrecht, september 1999. Trimbos-instituut, Jeugd en riskant gedrag. Kerngegevens 1999, Utrecht, 2000. Trimbos-instituut, Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren (HBSC-Nederland 2002)¸ Utrecht, april 2003.
68
Bijlagen
69
70
Bijlage 1: Vragenlijst
Toelichting Technische aanwijzingen zijn cursief; deze zijn voor de leerling niet zichtbaar in de elektronische vragenlijst. De vette kop aan het begin van onderwerpen is wat op het elektronische tabblad (bovenin het scherm) komt te staan Als vragen niet worden beantwoord, komen ze aan het eind van de vragenlijst weer terug; bij doorverwijzingen wordt daarom soms verwezen naar het volgende cluster vragen (vb: eerste vraag roken niet beantwoord => naar alcoholvragen; alle rookvragen worden dan aan eind vragenlijst nog eens gesteld) Er zijn twee clusters met vragen (Ra en Rb) die ieder random aan de helft van de leerlingen worden gesteld.
Jijzelf De leeftijd moet liggen tussen 11 jaar en 20 jaar; foutmelding geven als het anders is 1.1
Hoe oud ben je?
_____ jaar
1.2
Ben je een jongen of een meisje? O jongen O meisje
1.3
Wat is de postcode van je huisadres?
1.4
Wie wonen er bij jou thuis? Je mag meerdere antwoorden geven O mijn vader O mijn moeder O een nieuwe partner van mijn moeder of vader (stiefmoeder of stiefvader) O broer(s) of zus(sen) (of halfbroers, halfzussen) O ik woon ongeveer de helft van de tijd bij mijn moeder en de helft van de tijd bij mijn vader (co-ouders) O kinderen van mijn stiefmoeder of stiefvader O andere familieleden (bijv. oom, tante, oma, opa) O ik woon in een tehuis
1.5
In welk land ben je geboren? O Nederland O Suriname O Nederlandse Antillen O Aruba O Turkije O Marokko O Duitsland O ander land, namelijk __________________
____ __
71
Graag de cijfers en de letters invullen
1.6
Tot welke bevolkingsgroep reken je jezelf? Je mag één antwoord geven O Nederlandse O Surinaamse O Antilliaanse O Arubaanse O Turkse O Marokkaanse O Duitse O overige, nl ________________________
1.7
Wat is je geloof? O Rooms Katholiek O Protestants Christelijk (hervormd, gereformeerd, Luthers etc.) O Islamitisch O Geen geloof O anders, nl______________________
1.8
Wat betekent het geloof in jouw leven? O veel O wel wat O weinig O niets
1.9
In welk land zijn je eigen vader en moeder geboren? Vader Moeder Nederland O O Suriname O O Nederlandse Antillen O O Aruba O O Turkije O O Marokko O O Duitsland O O Ander land, nl vader: ______________ moeder: _______________ Weet ik niet O O
72
School Naam van de school wordt automatisch vastgelegd 2.1 In welke klas zit je? O 2 O 4 2.2
Welk soort onderwijs volg je op deze school? O LWOO O brugklas VMBO O brugklas VMBO/HAVO O brugklas HAVO/VWO/Atheneum/Gymnasium O VMBO praktijk- of basisberoepsgericht O VMBO kaderberoepsgericht O VMBO gemengde leerweg of theoretisch kaderberoepsgericht O VMBO theoretische leerweg O HAVO O VWO (Atheneum, Gymnasium)
2.3
Hoeveel lesuren heb je de afgelopen 4 schoolweken van school gespijbeld? (vakanties dus niet meetellen) O ik heb niet gespijbeld (ga naar 2.5; ook als vraag niet wordt beantwoord) O 1 lesuur O 2 lesuren O 3 of 4 lesuren O 5 of 6 lesuren O 7 lesuren of meer
2.4
Wat is voor jou de belangrijkste reden om te spijbelen? Je moet alleen de belangrijkste reden aangeven, dus maar één antwoord geven! O ik spijbel als ik mijn huiswerk niet af heb O ik spijbel als ik een proefwerk heb O ik spijbel als ik geen zin heb in school O ik spijbel als ik (veel) tussenuren heb O ik spijbel als ik persoonlijke problemen heb O andere reden, nl________________________
2.5
Hoe vind je het op school? O Hartstikke leuk (ga naar 2.7) O Leuk (ga naar 2.7) O Gaat wel O Niet leuk O Vreselijk
73
2.6
Waardoor vind je het niet zo leuk op school? Je mag meerdere antwoorden geven O De sfeer is niet gezellig O Mijn klas/groep is niet leuk O Ik heb geen vrienden/vriendinnen op school O Ik word gepest O De docenten zijn niet aardig O De manier van lesgeven is niet leuk O Ik heb veel moeite met leren, vind het (te) moeilijk O Ik vind de meeste vakken niet leuk O Ik zie het nut er niet van in O Ik voel me onveilig op deze school O Er is weinig aandacht voor problemen van leerlingen
2.7
Doe je de volgende dingen wel eens tussen de lessen door of in de pauzes? Je mag meerdere antwoorden geven O Roken O Alcohol drinken O Blowen O Gokken O Deze dingen doe ik nooit tussen de lessen door of in de pauzes
74
Gezondheid Vraag 3.1 en 3.2 op één scherm het gewicht moet liggen tussen 20 kg en 140 kg; foutmelding geven als iets anders wordt ingevuld 3.1
Hoeveel kilo weeg je (zonder kleren)? O weet ik niet
______ kg
de lengte moet liggen tussen 100 cm en 230 cm; foutmelding geven als iets anders wordt ingevuld 3.2 Hoe lang ben je (zonder schoenen)? ______ cm O weet ik niet 3.3
Wat vind je van je eigen gezondheid? O uitstekend O zeer goed O goed O matig O slecht
3.4Ra Hoe vaak ga je naar de tandarts voor een gewone controle? (controles voor een beugel niet meerekenen) O (bijna) nooit O wel eens, maar niet ieder jaar O 1 X per jaar O 2 X per jaar of vaker 3.5Ra Hoe vaak poets je meestal je tanden? O bijna nooit O ik poets niet elke dag, maar zo af en toe O 1 keer per dag O 2 keer per dag of vaker 3.6Ra Hieronder staat een lijst met langdurige ziekten of aandoeningen. Geef aan welke ziekte(n) of aandoeningen jij hebt, die zijn vastgesteld door een arts. Je mag meerdere antwoorden geven O astma, chronische bronchitis of CARA O allergieën (lichamelijke overgevoeligheid, bijv. hooikoorts, huiduitslag, jeuk) O eczeem of andere huidziekten O migraine (ernstige hoofdpijn met misselijkheid) O suikerziekte O slecht gehoor O anders, nl. _______________________________ O geen van deze ziekten of handicaps (ga naar 3.8 ook als vraag niet beantwoord wordt) 3.7Ra In hoeverre word je door deze aandoening(en) belemmerd in je dagelijks leven? O in sterke mate O enigszins O niet
75
3.8Ra Hieronder noemen we een aantal medicijnen. Welke medicijnen heb jij de afgelopen 2 weken gebruikt? Geef voor elk medicijn aan of je het wel of niet gebruikt en zo ja, of dat niet of wel op recept van je huisarts (of een andere arts) was. De afgelopen 2 weken heb ik: Niet gebruikt
Middelen tegen pijn of koorts, zoals aspirine of paracetamol (tegen bijv hoofdpijn, buikpijn, griep, verkoudheid) Middelen tegen hoest of keelpijn, zoals hoestdrank en keeltabletten Medicijnen tegen astma, chronische bronchitis, of CARA Slaapmiddelen,kalmeringsmiddelen middelen tegen de zenuwen Middelen tegen jeugdpuistjes of eczeem Medicijnen tegen allergie, overgevoeligheid Anticonceptiepil (‘de pil”) Andere medicijnen, nl ___________
4.1
Wel gebruikt met recept van arts
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O O
O O O
O O O
De volgende vragen gaan over hoe je je de afgelopen vier weken hebt gevoeld. Wil je bij elke vraag het antwoord geven dat het beste aansluit bij hoe je je hebt gevoeld? voortdurend meestal vaak soms zelden nooit Voelde je je zenuwachtig? Voelde je je kalm en rustig? Voelde je je neerslachtig en somber? Voelde je je gelukkig? Zat je zo erg in de put dat niets je kon opvrolijken?
4.2
Wel gebruikt Zonder recept van arts
O O O O
O O O O
O O O O
O O O O
O O O O
O O O O
O
O
O
O
O
O
Heb jij een probleem dat je dag en nacht bezighoudt? O Ja O Nee (ga naar 4.4)
76
de antwoorden bij 4.3 moeten op één scherm 4.3
Waar heeft dat probleem mee te maken? Je mag maximaal drie antwoorden geven; als je meer problemen hebt, geef dan alleen de drie belangrijkste aan O mezelf (hoe ik ben) O mijn gezondheid O mijn uiterlijk O keuzes die ik moet maken O schoolprestaties/cijfers O faalangst O situatie op school O situatie thuis O situatie op m’n werk O vrienden en vriendinnen O verkering of relaties O vrijen of seksualiteit O homoseksualiteit O seksueel misbruik O geweld of mishandeling O onveilig gevoel op straat of bij uitgaan O gepest worden O gediscrimineerd worden O geloof of cultuur O overlijden van iemand O ruzie met mijn ouders O echtscheiding van mijn ouders O eenzaamheid O depressief zijn O verveling O eetproblemen O alcoholgebruik O druggebruik O geldproblemen O criminele activiteiten O iets anders, namelijk _____________________
77
4.4
Als je ergens echt mee zit en je kunt het probleem niet zelf oplossen, waar ga je dan naartoe voor informatie of hulp? Je mag meerdere antwoorden geven O ouder(s) / verzorger(s) O broer of zus O andere familieleden O vaste vriend(in) / partner O andere vriend(in) O leraar of docent O leerlingbegeleider, mentor O vertrouwenspersoon op school O schoolmaatschappelijk werk O jongerenwerker O Jongeren Informatie Punt (JIP) O Kindertelefoon O huisarts O schoolarts of verpleegkundige van de GGD O Bureau Jeugdzorg O hulpverlener (bijv. psycholoog, maatschappelijk werker, orthopedagoog) O internet O bibliotheek O niemand, ik zoek nooit informatie of hulp
De volgende vragen gaan over pesten. Pesten kan op allerlei manieren, bijvoorbeeld door te schelden, te roddelen, iets af te pakken, te spugen of te schoppen. Met pesten wordt hier bedoeld dat een persoon door anderen wordt getreiterd op een manier die deze persoon echt niet leuk vindt en de anderen wel.
4.5
Hoe vaak ben je de afgelopen 12 maanden gepest? O ik ben de afgelopen 12 maanden niet gepest O ik ben 1 of 2 keer gepest O een paar keer per maand O ongeveer 1 keer per week O verschillende keren per week
4.6
Hoe vaak heb je de afgelopen 12 maanden zelf meegedaan aan pesten? O ik heb de afgelopen 12 maanden niet gepest O 1 of 2 keer O een paar keer per maand O ongeveer 1 keer per week O verschillende keren per week
De volgende vragen gaan over zeer persoonlijke zaken waarover het vaak moeilijk praten is. Toch willen we je vragen eerlijk te antwoorden. 4.7
Heb je in de laatste 12 maanden er wel eens serieus over gedacht een eind te maken aan je leven? O heel vaak O af en toe O een enkele keer O nooit O deze vraag wil ik niet beantwoorden 78
4.8
Heb je ooit een poging ondernomen om een eind te maken aan je leven? O ja O nee O deze vraag wil ik niet beantwoorden
4.9
Word je wel eens lichamelijk mishandeld? (bijv. geschopt, geslagen, vastgebonden) O ja O nee, nu niet meer maar vroeger wel O nee (ga naar 4.11) O deze vraag wil ik niet beantwoorden (ga naar 4.11)
4.10 Wil je aangeven door wie je lichamelijk wordt/werd mishandeld en waar dit gebeurde? Je mag meerdere antwoorden geven O door een jongere, thuis O door een jongere, op school O door een jongere, in de buurt waar ik woon O door een jongere, ergens anders O door een volwassene, thuis O door een volwassene, op school O door een volwassene, in de buurt waar ik woon O door een volwassene, ergens anders O deze vraag wil ik niet beantwoorden 4.11
Word je wel eens geestelijk mishandeld? (vaak getreiterd, gekleineerd of uitgescholden) O ja O nee, nu niet meer maar vroeger wel O nee (ga naar 4.13) O deze vraag wil ik niet beantwoorden (ga naar 4.13)
4.12
Wil je aangeven door wie je geestelijk wordt/werd mishandeld en waar dit gebeurde? Je mag meerdere antwoorden geven O door een jongere, thuis O door een jongere, op school O door een jongere, in de buurt waar ik woon O door een jongere, ergens anders O door een volwassene, thuis O door een volwassene, op school O door een volwassene, in de buurt waar ik woon O door een volwassene, ergens anders O deze vraag wil ik niet beantwoorden
4.13
Heb je wel eens tegen je zin in seksuele ervaring met iemand gehad? Met seksuele ervaring bedoelen we alles van zoenen, intiem betasten tot naar bed gaan toe. O ja O nee (ga naar 5.1) O deze vraag wil ik niet beantwoorden (ga naar 5.1)
79
4.14
Was dit met iemand van ongeveer je eigen leeftijd of met een volwassene? Je mag meerdere antwoorden geven O ongeveer eigen leeftijd O volwassene O deze vraag wil ik niet beantwoorden
80
Leefstijl De volgende vragen gaan over sport en beweging 5.1
Hoe ga je meestal naar school? O lopend O fietsend O met de scooter of brommer O anders, nl __________ (ga naar 5.3)
5.2
Als je lopend of op de fiets naar school gaat, hoeveel tijd ben je dan onderweg van huis naar school? (een ‘enkele reis’ dus) ________ minuten
5.3
Neem een normale schoolweek in gedachten. Hoeveel lesuren per week krijg je dan gym op school? O 0 lesuren (ga naar 5.5) O 1 lesuur O 2 lesuren O 3 lesuren O 4 lesuren
5.4
Hoe lang duurt een lesuur bij jou op school? ___________ minuten
5.5
Neem een normale week in gedachten. Hoeveel tijd besteed je dan aan sporten bij een sportvereniging of sportclub? (vissen, schaken, dammen ed. tellen hier niet mee; het gaat alleen om sporten waar je lichaam aan het werk gezet wordt, je krijgt het warm en gaat zweten) _______ uur en ______ minuten per week
De volgende vraag gaat over alle activiteiten die je op een dag doet behalve het lopen of fietsen van en naar school, het gymmen op school en het sporten bij een sportvereniging of sportclub. 5.6
Neem een normale week in gedachten. Hoeveel tijd besteed je dan aan lichamelijke activiteiten, anders dan die in de vorige vragen? Denk aan voetballen op straat, skeeleren, zwemmen of zwaar lichamelijk werk (bijvoorbeeld in een baantje). Het gaat hier alleen om activiteiten waarbij je inspanning levert; je krijgt het dan warm en je gaat zweten. ___________ uur en ___________ minuten per week
81
5.7
Neem een normale week in gedachten. Hoeveel dagen van de week besteed je dan minimaal één uur aan alle hiervoor genoemde activiteiten bij elkaar opgeteld? (Dus lopen of fietsen van en naar school, het gymmen op school, sporten bij een vereniging en bijvoorbeeld voetballen op straat of zwaar lichamelijk werk)
O geen enkele dag O 1 dag O 2 dagen O 3 dagen O 4 dagen O 5 dagen O 6 dagen O 7 dagen 5.8Rb Ben je van plan om binnenkort meer aan lichamelijke activiteit te gaan doen dan je nu doet? O ja, zeker wel O ja, waarschijnlijk wel O misschien wel, misschien niet O nee, waarschijnlijk niet
O nee, zeker niet 5.9Rb Denk je dat je meer of minder aan lichamelijke activiteit doet dan de meeste anderen van jouw leeftijd? O veel meer O iets meer O niet meer, niet minder O minder O veel minder De volgende vragen gaan over je eetgewoonten in een normale week 0 1 2 3 6.1 a. Hoeveel dagen per week gebruik je een ontbijt? O O O O b. Hoeveel dagen per week gebruik je een warme maaltijd? O O O O c. Hoeveel dagen per week eet je groenten? O O O O d. Hoeveel dagen per week eet je fruit ? O O O O
82
4 O
5 O
6 7 O O
O O O
O O O
O O O
O O O
6.2
Als je fruit eet, hoeveel porties eet je dan meestal per dag? voorbeelden van 1 portie fruit zijn: 1 appel, 1 banaan, 1 perzik, 1 kiwi, 2 mandarijnen, 2 pruimen, een handje druiven, kersen of aardbeien O ik eet nooit fruit O ½ portie per dag (bijvoorbeeld 1 mandarijn) O 1 portie per dag O 1½ porties per dag O 2 porties per dag O 2½ porties per dag O 3 porties per dag O 3½ porties per dag O 4 of meer porties per dag
6.3Rb Ben je van plan om binnenkort meer fruit te gaan eten dan je nu doet? O ja, zeker wel O ja, waarschijnlijk wel O misschien wel, misschien niet O nee, waarschijnlijk niet O nee, zeker niet 6.4Rb Denk je dat je meer of minder fruit eet dan de meeste anderen van jouw leeftijd? O veel meer O iets meer O niet meer, niet minder O minder O veel minder De volgende vragen gaan over roken 7.1
Welke van de volgende uitspraken past het best bij jou? Je mag maar één antwoord geven O ik rook ten minste één keer per dag O ik rook niet dagelijks, maar tenminste één keer per week O ik rook niet wekelijks, maar tenminste één keer per maand O ik rook minder dan één keer per maand O ik probeer roken af en toe uit O ik ben gestopt nadat ik een tijd minstens één keer per week heb gerookt (ga naar 7.6) O ik ben gestopt, ik rookte minder dan één keer per week (ga naar 7.6) O ik heb roken wel eens uitgeprobeerd, maar ik rook nu niet meer (ga naar 7.6) O ik heb nooit gerookt, zelfs niet één trekje (ga naar 7.6) bij niet antwoorden ga naar 8.1; dan aan het eind alle rookvragen laten terugkomen
7.2
Op een dag dat je rookt, hoeveel sigaretten of sjekkies rook je dan? ________ invullen)
7.3
Ben jij van plan om binnenkort te stoppen met roken? O ja, zeker wel O ja, waarschijnlijk wel O misschien wel, misschien niet O nee, waarschijnlijk niet O nee, zeker niet 83
(aantal
7.4Rb Als je rookt, waar is dit dan meestal? Je mag maximaal drie antwoorden geven; als je op meer plekken rookt, geef dan alleen de drie belangrijkste aan O thuis, alleen O thuis, met anderen O bij anderen thuis O op school O op een schoolfeest O in een discotheek O in een café, bar, snackbar, restaurant of op een terras O in de sportkantine of bij een vereniging O op straat, in een park of ergens anders buiten (en dan niet op een terras) O ergens anders, nl ___________________ 7.5Rb Wat vinden je ouders/verzorgers ervan dat je rookt? O ze vinden het goed O ze vinden dat ik minder zou moeten roken O ze raden het af O ze verbieden het O ze weten het niet O ze zeggen er niets van 7.6
Ben jij van plan om binnenkort te gaan roken? O ja, zeker wel O ja, waarschijnlijk wel O misschien wel, misschien niet O nee, waarschijnlijk niet O nee, zeker niet
De volgende vragen gaan over het drinken van alcohol 8.1 Wat voor alcoholhoudende drank drink je? Je mag meerdere antwoorden geven O ik drink helemaal geen alcohol (ga naar 8.13 ) O bier O wijn, cider of champagne O breezers of andere mixdrankjes die je kant-en-klaar koopt (bijv. Smirnoff Ice, Pisang Ambon Jus, Passoa Diabolo, Black Vibe, Zinniz) O mixdrankjes die zelf gemixt worden (bijvoorbeeld wodka-jus, whiskey-cola, rum-cola) O shooters (kleine flesjes sterke drank, zoals Feigling, Flügel, Coco Loco, Lemon Drop)O Alcopop (bijvoorbeeld Two Dogs, Jamin Juices, Hoopers Hooch) O likeur (bijvoorbeeld Pisang Ambon, Campari, Passoa, Coebergh) O sterke drank puur gedronken (bijvoorbeeld Whiskey, Wodka, Jenever, Cognac) O Sherry, Port, Martini O anders, namelijk _ _ _ _ _ _ _ _ bij niet antwoorden ga naar 9.1 en laat alle alcoholvragen aan eind vragenlijst terugkomen
84
8.2
Hoe vaak heb je in de laatste 4 weken iets met alcohol gedronken? We bedoelen het aantal gelegenheden, zoals een feestje of uitgaan O 10 keer of vaker O 9 keer O 8 keer O 7 keer O 6 keer O 5 keer O 4 keer O 3 keer O 2 keer O 1 keer O 0 keer
8.3
Op hoeveel van de vier doordeweekse dagen drink je meestal alcohol? (dus van maandag tot en met donderdag) O 4 dagen O 3 dagen O 2 dagen O 1 dag O ik drink nooit alcohol op doordeweekse dagen (ga naar 8.5 ook bij geen antwoord)
8.4
Hoeveel glazen, flesjes of blikjes alcohol drink je dan meestal op zo’n doordeweekse dag? (dus van maandag tot en met donderdag) O 11 glazen of meer per dag O 7-10 glazen per dag O 6 glazen per dag O 5 glazen per dag O 4 glazen per dag O 3 glazen per dag O 2 glazen per dag O 1 glas per dag
8.5
Op hoeveel van de drie weekend dagen drink je meestal alcohol? (dus vrijdag, zaterdag en zondag) O 3 dagen O 2 dagen O 1 dag O ik drink nooit alcohol in het weekend (ga verder naar 8.7; ook bij geen antwoord)
85
8.6
Hoeveel glazen, flesjes of blikjes alcohol drink je dan meestal op zo’n weekend dag? (dus vrijdag, zaterdag en zondag) O 20 glazen of meer per dag O 15-19 glazen per dag O 11-14 glazen per dag O 7-10 glazen per dag O 6 glazen per dag O 5 glazen per dag O 4 glazen per dag O 3 glazen per dag O 2 glazen per dag O 1 glas per dag
8.7
Hoe vaak heb je de afgelopen 4 weken VIJF OF MEER drankjes met alcohol gedronken bij één gelegenheid? (bijvoorbeeld een feestje op of een avond) O nooit O 1 keer O 2 keer O 3 of 4 keer O 5 of 6 eer O 7 of 8 keer O 9 keer of vaker
8.8 Hoe vaak ben je dronken of aangeschoten geweest door het drinken van alcohol? Geef op iedere regel één antwoord Nooit
1
2
3
a. in je hele leven 0 0 0 0 b. in de laatste 4 weken 0 0 0 0
4
5
6
7
8
9
10
11-
20-
19
39
>=40
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
8.9Rb Ben je van plan om binnenkort meer of minder alcohol te gaan drinken dan je nu doet? O veel minder O minder O niet meer, niet minder O meer O veel meer 8.10Rb Denk je dat je meer of minder alcohol drinkt dan de meeste anderen van jouw leeftijd? O veel meer O iets meer O niet meer, niet minder O minder O veel minder
86
8.11Rb Als je alcohol drinkt, waar is dit dan meestal?Je mag maximaal drie antwoorden geven; als je op meer plekken alcohol drinkt, geef dan alleen de drie belangrijkste aan O thuis, alleen O thuis, met anderen O bij anderen thuis O op een schoolfeest O in een discotheek O in een café, bar, snackbar, restaurant of op een terras O in de sportkantine of bij een vereniging O op straat, in een park of ergens anders buiten (en dan niet op een terras) O ergens anders, nl ___________________ 8.12Rb Wat vinden je ouders/verzorgers ervan dat je alcohol drinkt? O ze vinden het goed O ze vinden dat ik minder alcohol zou moeten drinken O ze raden het af O ze verbieden het O ze weten het niet O ze zeggen er niets van
8.13
ga nu naar 9.1 Ben jij van plan om binnenkort alcohol te gaan drinken? O ja, zeker wel O ja, waarschijnlijk wel O misschien wel, misschien niet O nee, waarschijnlijk niet O nee, zeker niet
De volgende vragen gaan over drugs 9.1
Heb je wel eens hasj of wiet aangeboden gekregen? O nee, nooit O ja, op school O ja, thuis of bij vrienden thuis O ja, op straat, in een park of bij een hangplek O ja, in een café of disco, op een feest of bij een concert O ergens anders, namelijk ________________
9.2
Hoe vaak heb je hasj of wiet gebruikt? Geef op iedere regel één antwoord Nooit
1
2
3
a. in je hele leven 0 0 0 0 b. in de laatste 4 weken 0 0 0 0
4
5
6
7
8
9
10
11-
20-
19
39
>=40
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Als zowel 9.2a als 9.2b met ‘nooit’ is beantwoord, ga dan naar 9.5
87
9.3
Hoe kom je meestal aan hasj of wiet? Je mag meerdere antwoorden geven O ik gebruik het nu niet meer (ga naar 9.5) O van vrienden O via, via, van iemand die ik niet goed ken O van een (huis)dealer O in een coffeeshop O op of rond school O ik kweek het zelf O anders, nl _________________
9.4
Waar gebruik je meestal hasj of wiet? Je mag meerdere antwoorden geven O thuis O bij vrienden O discotheek/houseparty O in de coffeeshop O op straat, in een park of een andere plek buiten O ergens anders, nl. _______________
9.5
Heb je wel eens harddrugs (zoals cocaïne, XTC, pep/speed) aangeboden gekregen? O nee, nooit O ja, op school O ja, thuis of bij vrienden thuis O ja, op straat, in een park of bij een hangplek O ja, in een café of disco, op een feest of bij een concert O ergens anders, namelijk ________________
9.6
Hoe vaak heb je in de laatste 4 weken onderstaande middelen gebruikt? Geef op iedere regel één antwoord 0 keer
1 keer
2 keer
3 keer
4 keer
XTC (ecstasy, MDMA) 0 0 0 0 0 cocaïne (coke of wit) 0 0 0 0 0 hallucinogene paddestoeltjes (paddo’s of magic mushrooms) 0 0 0 0 0 amfetaminen (uppers, pep, speed) 0 0 0 0 0 heroïne (horse, smack of bruin) 0 0 0 0 0 andere drug, nl _______________________ 0 0 0 0 0
5 keer
6 keer
7 keer
8 keer of vaker
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Indien bij 9.6 alles wordt beantwoord met 0 keer en bij 9.2a en 9.2b ook, ga dan naar 10.1 9.7
Gebruik je wel eens op één dag of avond drugs én alcohol? O Nee O Ja, alcohol samen met wiet/hasj O Ja, alcohol samen met XTC O Ja, alcohol samen met cocaïne O Anders, namelijk _________________ 88
9.8
Weten je ouders/verzorgers dat je wel eens drugs gebruikt of hebt gebruikt? O ja, allebei O ja, alleen vader O ja, alleen moeder O nee, geen van beide (ga naar 10.1, ook bij geen beantwoording)
9.9
Wat vinden je ouders/verzorgers ervan dat je drugs gebruikt? O ze vinden het goed O ze vinden dat ik minder zou moeten gebruiken O ze raden het af O ze verbieden het O ze zeggen er niets van
De volgende vragen gaan over seksualiteit 10.1 Heb je wel eens met iemand gevreeën zonder dat je echt met elkaar naar bed bent geweest, bijv. zoenen, strelen, etc? O nooit (ga naar 10.8) O één keer O een paar keer O regelmatig Bij geen antwoord: ga naar 10.8 en stel de vragen 10.1 – 10.7 aan het eind van de vragenlijst opnieuw 10.2
Ben je wel eens met iemand naar bed geweest (we bedoelen hier vrijen met geslachtsgemeenschap) O nooit (ga naar 10.8) O één keer O een paar keer O regelmatig
Bij geen antwoord: ga naar 10.8 en stel de vragen 10.2- 10.7 aan het eind van de vragenlijst opnieuw 10.3
Met hoeveel verschillende personen ben je tot nu toe naar bed geweest? O 1 persoon O 2 personen O 3 personen of meer
10.4
De keren dat je met iemand naar bed bent geweest, zijn er toen condooms gebruikt? O ja, altijd (ga naar 10.6 ) O meestal wel O soms O vrijwel nooit O nooit Als de vraag niet is beantwoord, ga naar 10.6 en stel 10.4- 10.5 aan eind vragenlijst weer
89
10.5
Als je geen condooms gebruikte, waar kwam dat meestal door? Je mag meerdere antwoorden geven O omdat ik het zelf niet wilde O omdat de ander het niet wilde O omdat ik niet durfde te zeggen dat ik met condoom wilde vrijen O omdat we teveel gedronken hadden O omdat we geen condooms bij ons hadden O omdat we er niet meer aan dachten O omdat de pil werd gebruikt O omdat we elkaar vertrouwden O omdat vrijen met condooms zo onhandig is O omdat het gebruik van condooms de intimiteit onderbreekt O omdat wij vaste verkering hadden O anders, nl __________________
10.6
Denk aan je huidige seksuele gedrag. Denk je dat je risico’s loopt op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s)? O ja O nee
10.7
Als je (weer) met iemand naar bed gaat, denk je dat jullie dan een condoom gaan gebruiken? O ja, zeker wel O ja, waarschijnlijk wel O nee, waarschijnlijk niet O nee, zeker niet O weet ik niet
10.8Rb Wat vind je ervan als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn? O normaal O een beetje raar O erg raar O verkeerd
90
11.1
Hoe oud was je toen je voor het eerst de volgende dingen deed? wel gedaan, nooit gedaan alcohol drinken
O
leeftijd eerste keer
O
___________
O O O O
___________ ___________ ___________ ___________
O O O O
___________ ___________ ___________ ___________
O O O O O
___________ ___________ ___________ ___________ ___________
(bier, breezers, mixdrankjes, wijn etc.; minstens 1 glas)
regelmatig alcohol drinken O dronken worden O je eerste sigaret roken O dagelijks sigaretten roken O een kalmerend of slaapmiddel proberen O hasj of wiet proberen O cocaïne (coke, wit) proberen O XTC (ecstasy, MDMA) proberenO amfetaminen (uppers, pep, speed) proberen O heroïne proberen O paddo’s proberen O op een gokkast spelen O met iemand naar bed gaan O 11.2
Welke onderwerpen vind je zo belangrijk dat je er op school meer over zou willen horen? Geef maximaal drie onderwerpen aan; zet bij het belangrijkste onderwerp een 1, zet bij het één na belangrijkste een 2 en zet bij het voor jou minst belangrijke onderwerp een 3 __ roken __ alcohol __ drugs __ medicijngebruik __ gokken __ vandalisme en criminaliteit __ relaties of seksualiteit __ voeding __ sport/bewegen __ pesten __ depressie __ anders, nl _____________________
91
Criminaliteit De volgende vragen gaan over criminaliteit en veiligheid 12.1
Heb je de afgelopen 12 maanden de volgende dingen wel eens gedaan: a. iets uit een winkel meegenomen zonder te betalen b. met opzet iets op straat vernield (bijvoorbeeld een straatlantaarn, een auto, een bushokje) c. dingen beklad met stiften of met een spuitbus, zoals een muur of een bushalte of een bus (graffiti) d. een fiets van iemand meegenomen zonder hem terug te brengen d. iemand lastiggevallen, of gedreigd hem/haar in elkaar te slaan f. iemand in elkaar geslagen, of zo geslagen dat hij/zij naar de dokter moest (uit zelfverdediging telt niet mee) g. zonder toestemming ergens naar binnen geklommen, in een school of huis, met de bedoeling iets mee te nemen h. iets gekocht of verkocht waarvan je eigenlijk wel wist dat het gestolen was i. iets gepikt van anderen op school/studie/werk j. iemand met een mes of wapen verwond k. iemand bedreigd met een wapen of gedreigd hem in elkaar te slaan om geld of om andere waardevolle artikelen te krijgen l. weggelopen van huis en 1 of meer nachten weggebleven m. brandje gesticht n. meegereden met bus / trein / tram zonder te betalen o. betrokken geweest bij een gevecht of onenigheid tussen mensen op een openbaar terrein (b.v. voetbalstadion, popfestivals of op straat)
Ja
Nee
Nee, dat zou ik nooit doen
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
1
2
3
12.2 Heb je in de afgelopen 12 maanden wel eens een wapen bij je gedragen (bijv. een mes of boksbeugel)? O ja O nee (ga naar 12.5) 12.3
Wat voor wapen was dat dan? Je mag meerdere antwoorden geven O steekwapen (bijv. een mes, een schroevendraaier) O slagwapen (bijv. een knuppel, boksbeugel, ketting) O nep vuurwapen O echt vuurwapen O spuitbusje (bijv. pepperspray, gas) O anders, namelijk ________________
12.4
Heb je dat wapen in de afgelopen 12 maanden wel eens gebruikt? O ja, om te dreigen O ja, ik heb er iemand mee verwond O nee, ik heb het niet gebruikt
92
12.5
Is één van de volgende dingen jou in de afgelopen 12 maanden wel eens overkomen? Je mag meer dan één antwoord geven O mijn (brom)fiets/scooter is gestolen O er is geld van mij gestolen O er zijn andere spullen van mij gestolen O er zijn spullen van mij vernield O ik ben wel eens bedreigd O ik ben wel eens in elkaar geslagen O geen van deze dingen
12.6 Ben je in de afgelopen 12 maanden wel eens aangehouden en voor verhoor meegenomen naar het politiebureau? O Ja O Nee 12.7
Ben je wel eens doorverwezen naar het HALT-buro? O Ja O Nee
12.8
Ben je wel eens met de kinderrechter in aanraking geweest wegens een strafbaar feit? O Ja O Nee
12.9 – 12.13 op één scherm
12.9 12.10 12.11 12.13
Dat maakt me Dat vind ik niet uit een beetje erg Wat vind je ervan als iemand iets steelt uit een winkel? O O Wat vind je ervan als iemand wordt lastig gevallen? O O Wat vind je ervan als een leeftijdgenoot softdrugs verkoopt? O O Wat vind je ervan als iemand een telefooncel, een fiets of iets anders vernielt? O O
12.14
Geef aan in welke mate je het eens bent met de volgende uitspraak: “Ik voel me wel eens onveilig’’ O Helemaal mee eens O Mee eens O Niet mee eens of oneens O Mee oneens (ga naar 12.16) O Helemaal mee oneens (ga naar 12.16) O Weet niet (ga naar 12.16)
12.15
Waar voel jij je wel eens onveilig? Je mag meerdere antwoorden geven O op straat in mijn eigen woonbuurt O thuis O op school O in het uitgaanscentrum O bij sportaccommodaties (zwembad, stadion etc.) O ergens anders, namelijk ______________ 93
Dat vind ik heel erg O O O O
Vrije tijd 13.1
Waar ga je meestal naar toe als je uit school komt? Je mag één antwoord geven O naar huis, daar is meestal iemand O naar huis, maar dan ben ik meestal alleen O naar een vriend of vriendin O naar familie O naar oppas/opvang O ergens anders, nl. ______________
13.2
Hoe vind je het bij jou thuis? O heel leuk
O leuk O niet zo leuk O helemaal niet leuk 13.3
Vind je dat je goed kunt praten met je ouder(s) of degenen die je verzorgen? O ja O gaat wel O nee
13.4
Je kunt je vrienden op verschillende plaatsen ontmoeten. Waar zie jij jouw vrienden meestal? Je mag meerdere antwoorden geven. O bij mij thuis O bij vrienden thuis O op school O op straat in mijn eigen buurt O op straat ergens anders O in een buurtcentrum O in een café of discotheek O bij de sportvereniging O ergens anders, namelijk _____________
13.5
Vind je dat je genoeg vriend(inn)en hebt? O ja O gaat wel O nee
13.6
Verveel je je wel eens? O heel vaak O af en toe O zelden O nooit
94
13.7
Hieronder staat een aantal dingen die je in je eigen tijd kunt doen. Wil je aangeven hoeveel uur per week je hier meestal aan besteedt? zelden of nooit boek lezen O krant lezen O huiswerk maken O computerspelletjes doen (ook Playstation, Nintendo, Gameboy etc)O surfen op internet O e-mailen of chatten O (mobiel) bellen of SMS-en met vriend(inn)en O vrijwilligerswerk O een bijbaantje O op straat rondhangen O naar televisie of video kijken O naar vriend(inn)en gaan O het volgen van een cursus of lessen(bijv. tekenles, muziekles) O een muziekinstrument bespelen O muziek luisteren O met een andere hobby bezig zijn (bijv. schilderen, een verzameling) O
minder dan 3 uur per week O O O
3 tot 7 uur per week O O O
O O O
15 uur per week of meer O O O
O O O
O O O
O O O
O O O
O O O O
O O O O
O O O O
O O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O
O O
O
O
O
O
95
7 tot 15 uur per week
13.8
Hoe vaak ga je meestal naar de volgende gelegenheden? zelden of nooit
1 keer per jaar
een café of snackbar O O een poolroom/poolcafé O O de coffeeshop O O een speelhal/gokhal O O de film O O theater/schouwburg O O de discotheek O O een houseparty of danceparty O O een festival/popconcert O O
1 keer per maand of vaker
1 keer per week of vaker
(bijna) dagelijks of vaker
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
13.9
Ben je lid van een vereniging of club? Je mag meerdere antwoorden geven O ja, van een sportvereniging of sportclub O ja, van een andere vereniging of club O nee
13.10
Hoe vaak ben je de afgelopen 12 maanden naar een club- of buurthuis of een wijkcentrum geweest? O 1 keer per week of vaker O 1 tot 3 keer per maand O een paar keer O (bijna) nooit
13.11
Vind je dat de gemeente waar jij woont voldoende naar jongeren luistert als zij beslissen over zaken die jongeren aangaan? O ja O nee O weet ik niet Welke van de volgende plekken mis je in jouw buurt? Je mag meerdere antwoorden geven O pleintjes O jeugdhonk O grasveld O hangplekken O skatebaan O buuthuis O voetbalveld O ik mis niets O iets anders, nl _________________________________
13.12
96
13.13
Vind je dat er in je buurt voldoende leuke dingen voor jongeren georganiseerd worden? O Meer dan genoeg O Genoeg O Te weinig O Veel te weinig O Weet niet/geen mening
13.14
Wat voor leuke dingen zouden er volgens jou vaker in je buurt georganiseerd moeten worden. Schrijf maximaal drie dingen op en zet de belangrijkste vooraan (bij 1) 1 ________________ 2 ________________ 3 ________________
Tot slot 14.1
Hoe vond je het om deze enquête in te vullen? Je mag meerdere antwoorden geven O leuk O saai O het gaat niemand wat aan hoe ik leef O te persoonlijk O ik vond het moeilijk om eerlijk te zijn O ik vond de enquête te lang
97
Bijlage 2: Werkgebied regio Hulpverlening Gelderland Midden (18 gemeenten)
98
Bijlage 3: Overzicht van door Arnhemse scholieren bezochte schoollocaties
AH Brewinc AH Rietveld Lyceum HGM Gelders Mozaïek Oosterbeek HGM Arentheem IJssellaan HGM Arentheem Middachtensingel HGM Bemmel HGM Gelders Mozaïek Boulevard Heuvelink HGM Gelders Mozaïek Thorbecke HGM Gelders Mozaïek Utrechtseweg HGM Gelders Mozaïek Warnsbornlaan HGM Guido de Bres HGM Groenhorst college Velp HGM Lorentz college Maarten van Rossum HGM Lorentz Elst HGM Marnix college HGM Olympus HGM Overbetuwe College Huissen Rivierenland Cambium Heemstraweg Rivierenland Van Lodensteincollege rN Montessoricollege Berg en Dalseweg rN Montessoricollege Vlierestraat rN Notre Dame des Anges rN SSGN Std Christelijke Scholengemeenschap "De Heemgaard" Std De Berkel Twents Carmel College, Potskampstr Oldenzaal
99
Bijlage 4: Deelname schoollocaties in Arnhem
School Arentheem College, loc. Bernardlaan Arentheem College, loc. Ijssellaan Arentheem College, loc. Middachtensingel Arentheem College, loc. Thomas a Kempis Guido de Bres Lorentz College Lorentz College Maarten van Rossum Olympus College Gelders Mozaïek College Jan Ligthart Gelders Mozaïek College, loc. Boulevard Heuvelink Stedelijk Gymnasium Gelders Mozaïek College, loc. Thorbecke Gelders Mozaïek College, loc. Utrechtseweg Gelders Mozaïek College, loc. Warnsborn
Deelname Nee Ja Ja Nee Ja Nee Ja Ja Nee Ja Nee Ja Ja Ja
100
Bijlage 5: Etniciteit volgens de VNG/BiZa-definitie
9
Volgens de VNG/BiZa-definitie is een persoon allochtoon als de persoon zelf óf minimaal een van zijn 10 ouders in het buitenland geboren is . Om de etniciteit van een persoon te bepalen heb je informatie nodig over het geboorteland van de persoon, het geboorteland van de vader en het geboorteland van de moeder. Er wordt een onderscheid gemaakt naar A1, A2 en B-landen. A1 is Nederland. A2-landen zijn overige westerse 11 . B-landen zijn geboortelanden die potentieel doelgroep zijn van het geboortelanden 12 minderhedenbeleid, grofweg niet-westerse landen . Voor de bepaling van etniciteit worden twee prioriteitsregels gebruikt. B-landen hebben prioriteit op A2-landen. En A2-landen hebben prioriteit op Nederland. Daarnaast heeft het geboorteland van de persoon zelf prioriteit op dat van zijn ouders en heeft het geboorteland van de moeder een hogere prioriteit dan dat van de vader. De rekenregels van de VNG/BiZa-definitie zijn goed gespecificeerd en gemakkelijk uit te leggen. Als de persoon zelf een B-land als geboorteland heeft, wordt dat land bepalend voor zijn etniciteit. Als dat niet het geval is, wordt gekeken naar het geboorteland van de moeder, als dat een B-land is, wordt het geboorteland van de moeder bepalend voor de etniciteit. Als dat niet het geval is wordt gekeken naar het geboorteland van de vader, als dat een B-land is wordt het geboorteland van de vader bepalend voor de etniciteit. Als dat niet het geval is, wordt het bovenstaande herhaald met A2-landen. Als het geboorteland van de persoon een A2-land is, wordt dat land bepalend voor de etniciteit. Als dat niet het geval is, wordt het geboorteland van respectievelijk de moeder of vader de bepalend voor de etniciteit. Als dit al niet het geval is, heeft de persoon een onbekende etniciteit of de Nederlandse etniciteit.
9
VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten, BiZa: Ministerie van Binnenlandse Zaken Identificatie en registratie van etnische herkomst, een handleiding voor registratie en beleid, VNG-uitgeverij, ISBN 90 322 1121 8. 11 A2-landen zijn overige rijke landen, die geen onderwerp zijn van achterstandsbeleid (Noord-West Europa, Noord-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland en Japan, inclusief het voormalige Nederlands-Indië) 12 B-categorie: Overige landen, die potentieel doelgroep zijn van achterstandsbeleid (Oost-Europa, Zuid-Europa, Azië, Middenen Zuid-Amerika, Afrika) 10
101
Bijlage 6: Indeling wijken in gebieden en wijketiketten
Wijk Centrum Spijkerkwartier Het Broek Presikhaaf West Presikhaaf Oost Sint Marten Klarendal Velperweg e.o. Alteveer/Cranevelt Geitenkamp Monnikenhuizen Burgem.wijk/Hoogkamp Schaarsbergen Heijenoord/Lombok Klingelbeek Malburgen West Malburgen Oost N Malburgen Oost Z Vredenb./Kronenburg Elden Elderveld De Laar Rijkerswoerd Schuytgraaf
13
beheergebied Centrum Noord Oost Noord Oost Noord Oost Noord Oost Noord Midden Noord Midden Noord Midden Noord Midden Noord Midden Noord Midden Noord West Noord West Noord West Noord West Zuid Oost Zuid Oost Zuid Oost Zuid Oost Zuid West Zuid West Zuid West Zuid Oost Zuid West
13
wijketiket IB IB O O IB IB O B B O IB B B IB B O O O+IB (IB: Immerloo ’t Duifje) B+IB (B: Eimersweide/Holthuizen) IB IB+B (B:Elderhof) IB IB -
O=ontwikkelingswijk, IB=intensief beheerwijk, B=beheerwijk
102
Bijlage 7: Steekproefomvang en percentages Alle in dit rapport genoemde percentages zijn afgerond op hele getallen. Daardoor kan het voorkomen, dat het totaal niet altijd precies op 100% uit komt. Metingen via een steekproef leveren een schatting van de werkelijkheid. Door het toevalskarakter van de steekproef kan de geschatte waarde afwijken van de werkelijke waarde. Daarnaast kunnen afwijkingen ontstaan ten gevolge van onder – en oververtegenwoordiging van bepaalde categorieën respondenten, bijvoorbeeld door selectieve non-respons. Mogelijke afwijkingen ten gevolge van het toeval kunnen worden uitgedrukt in statistische betrouwbaarheidsmarges. Gangbaar hierbij is een uitdrukking in 95%-betrouwbaarheidsmarges. De 95%-betrouwbaarheidsmarge bij een steekproefgrootte en een steekproefpercentage geeft aan hoe groot de afwijking van de geschatte waarde ten opzichte van de werkelijke waarde zou kunnen zijn, indien de steekproef en de meting vele malen zouden worden herhaald en steeds een 95%betrouwbaarheidsmarge zou worden bepaald. De werkelijke waarde zal zich dan in 95 van de 100 gevallen binnen de betrouwbaarheidsmarge bevinden. Enerzijds is de betrouwbaarheidsmarge, dat wil zeggen de onnauwkeurigheid, van de uitkomsten kleiner naarmate de steekproef groter is. Anderzijds verschilt de betrouwbaarheid ook met het gemeten percentage. Percentages rond de 50% hebben de grootste onnauwkeurigheid. Hoe verder het percentage van de 50% afligt, hoe kleiner de onnauwkeurigheid. In de tabel worden voor verschillende steekproefgrootten betrouwbaarheidsmarges weergegeven bij een meting van 50% (het meest ongunstige geval) en bij metingen van 10 of 90%. De tabel dient als volgt gelezen te worden. Als in een steekproef(deel) van 500 ondervraagden 50% een bepaald antwoord geeft, moet dit eigenlijk gelezen worden als 46 tot 54%. De 95% betrouwbaarheidsmarges van gemeten percentages Omvang (deel)steekproef
10% is eigenlijk
50% is eigenlijk
90% is eigenlijk
50
2% - 18%
36% - 64%
82% - 98%
100
4% - 16%
40% - 60%
84% - 96%
150
5% - 15%
42% - 58%
85% - 95%
200
6% -14%
43% - 57%
86% - 94%
250
6% - 14%
44% - 56%
86% - 94%
500
7% - 13%
46% - 54%
87% - 93%
1000
8% - 12%
47% - 53%
88% - 92%
2000
9% - 11%
48% - 52%
89% - 91%
103