GGD Regio Nijmegen
Resultaten OUDERENONDERZOEK in de gemeente Nijmegen januari 2007
postadres postbus 1120 6501 BC Nijmegen bezoekadres Groenewoudseweg 275 6524 TV Nijmegen telefoon: (024) 329 72 97 fax: (024) 322 69 80
[email protected] www.ggd-nijmegen.nl
Onderzoek in 2005 naar gezondheid, welzijn en leefstijl van ouderen in de gemeente Nijmegen
colofon auteur uitgave datum
P. Oude Vrielink GGD Regio Nijmegen januari 2007
datum pagina
januari 2007 2 van 80
Inhoudsopgave Voorwoord Aanbevelingen Samenvatting
4 5 7
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Samenwerking GGD’en in Oost Nederland Ouderenbeleid algemeen Ouderenbeleid lokaal
20 20 20 21
2 2.1 2.2
Doel, werkwijze en respons Doel en werkwijze Respons
22 22 22
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Achtergrondkenmerken respondenten Inleiding Geslacht en leeftijd Burgerlijke staat en samenstelling huishouden Sociaal economische positie Etniciteit
24 24 24 25 26 29
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Lichamelijke gezondheid Inleiding Ervaren gezondheid Ziekten en aandoeningen Functionele beperkingen Slaap - en kalmeringsmiddelen Vallen Overgewicht.
30 30 30 30 32 33 34 35
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Psychische gezondheid Inleiding Welbevinden Eenzaamheid Vergeetachtigheid Zich zorgen maken
37 37 37 39 40 41
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Sociale omgeving Inleiding Sociaal netwerk Maatschappelijke participatie Mantelzorg geven Sociale steun Sociale veiligheid
42 42 42 43 44 46 46
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8
Woonsituatie en woonomgeving Inleiding Huidige woonsituatie Aanpassingen in de woning Veiligheidsvoorzieningen Binnenmilieu Verhuiswens Bereikbaarheid van voorzieningen Tevredenheid buurt
49 49 49 50 52 52 52 54 55
datum pagina
januari 2007 3 van 80
7.9 7.10
Leefbaarheid gemeente Vervoer
56 56
8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7
Zorg- en welzijnsvoorzieningen Inleiding Professionele (medische) zorg. Zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse activiteiten. Hulpmiddelen Zelfredzaamheid bij huishoudelijke activiteiten Mantelzorg ontvangen Welzijnsvoorzieningen
59 59 59 62 64 66 69 70
9 9.1 9.2 9.3
Leefstijl Inl eiding Voeding Alcoholgebruik
72 72 72 73
Bijlage 1: Bijlage 2:
Onderzoeksopzet , steekproef, respons en weging Literatuur
76 79
datum pagina
januari 2007 4 van 80
Voorwoord Voor u ligt het rapport van het Nijmeegse deel van het ouderenonderzoek regio Nijmegen. De GGD regio Nijmegen heeft dit onderzoek in oktober en november 2005 uitgevoerd onder de ongeveer 42.000 zelfstandig wonende ouderen vanaf 65 jaar , die op 1 januari van dat jaar in de regio woonden. Voor het onderzoek is hieruit een steekproef van ruim 2.200 personen getrokken. Het onderzoek is onderdeel van het gezamenlijk door alle GGD'en van Gelderland en Overijssel uitgevoerde ouderenonderzoek door middel van een per post verzonden vragenlijst, die in de verschillende GGD -regio’s voor het merendeel van de vragen identiek waren. Het onderzoek is in beide provincies op hetzelfde tijdstip is uitgevoerd. Afgezien van een verhoogde efficiëntie die deze wijze van werken met zich meebrengt, zijn de zo verkregen gegevens ook bovenregionaal en provinciaal volledig vergelijkbaar. Elke GGD was verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderzoek in de eigen regio. Het in de Nijmeegse regio uitgevoerde onderzoek is onderdeel van de vierjarige onderzoekscyclus van de GGD waarmee de landelijke ontwikkelingen op dit onderzoeksterrein worden gevolgd. De basis van deze onderzoeken zijn een aantal onderscheiden leeftijdsgroepen. Jongerenonderzoek heeft twee jaar geleden plaatsgevonden. Volwassenen zullen nog volgen. Over vier jaar is opnieuw een vergelijkbaar ouderenonderzoek gepland. Omdat de gemeente Nijmegen onderzoeksgegevens op stadsdeelniveau wenste is de steekproef voor Nijmegen zodanig verhoogd, dat naar verwachting representatieve uitspraken over de stadsdelen mogelijk zouden worden. Deze verhoogde steekproef heeft ook voor de regionale cijfers een gunstig effect gehad. Het daardoor veel hogere aantal respondenten maakt op regionaal niveau betrouwbaarder uitspraken mogelijk. Er zijn in Nijmegen 2.267 ouderen aangeschreven, van wie 1.638 de vragenlijst hebben teruggestuurd. Een zeer hoog responspercentage van 72%. Voor verwerking van de gegevens bleken 1.587 vragenlijsten geschikt. Daarmee bedraagt de definitieve respons 70%. Er zijn vragen gesteld over negen thema's , die gezondheid en welzijn betreffen of er direct mee te maken hebben. Gevraagd is naar lichamelijke en psychische gezondheid, woonsituatie, woon - en sociale omgeving, gebruik van zorg- en welzijnsvoorzieningen, leefstijl (voeding en alcoholgebruik) en financiële problemen. Specifieke aandacht is besteed aan onderwerpen, die onderdeel uitmaken van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), die op 1 januari 2007 van kracht is geworden. Van de doelgroep is nu een schat aan gegevens over deze thema's bekend. Gegevens, die zeker deels kunnen dienen als basis voor nog te ontwikkelen gemeentelijk beleid en voor toetsing en evaluatie van bestaand beleid. Beleid dat vanaf nu gebaseerd kan worden op gedegen inzicht in de doelgroep. Inzicht dat nog verdiept kan worden als deze kwantitatieve gegevens nog worden aangevuld met kwalitatieve gegevens, bv. uit panelonderzoeken. De toenemende importantie van ouderen in deze samenleving, zowel absoluut als proportioneel, met onvermijdelijk daarbij een sterke toename van de zorgvraag, maakt het voor gemeenten van groot belang om hierin prudent te kunnen handelen. Temeer omdat gemeenten daarin een steeds grotere rol krijgen toebedeeld. Inzicht op basis van cijfers is daarbij cruciaal. De cijfers uit deze onderzoeken kunnen voor een belangrijk deel in dit inzicht bijdragen. Zo kan GGD haar gemeenten van dienst zijn die, ondanks de veelheid van onderzoeken op het gebied van gezondheid, zorg en welzijn, ook voor hun oudere inwoners geconfronteerd zullen blijven worden met een toenemende vraag naar gegevens.
W. Keyzer, directeur
datum pagina
januari 2007 5 van 80
Aanbevelingen Onderstaande aanbevelingen zijn tot stand gekomen in samenwerking met een door de GGD geïnitieerde klankbordgroep, waarin de Zorggroep Zuid Gelderland, de SWON en de Seniorenraad Nijmegen vertegenwoordigd waren. Algemee n • De waarde van dit onderzoek ligt vooral in het periodiek herhalen (van delen) ervan. Zo kunnen vroegtijdige veranderingen in de omvang en inhoud van de zorgbehoefte gesignaleerd worden en ontstaat de mogelijkheid om ontwikkelingen te monitoren en interventies te evalueren. • Dit onderzoek is een lokale gegevensbron voor gemeentelijk ouderenbeleid. Landelijke studies zoals van SCP of wetenschappelijke studies bv, LASA (VU, Amsterdam) vormen daarbij een welkome aanvullende gegevensbron . • Het perspectief van ouderbeleid moet verder reiken dan de gangbare 4-jaarstermijn, die de politiek vaak hanteert. • Verdiepende analyses van de beschikbare gegevens vergroten het inzicht in factoren, die gezondheid en zorgbehoefte beïnvloeden. • Gebruik van onderzoeksinformatie als deze met als doel om toekomstige voorzieningen optimaal te plannen heeft beperkingen: naar verwachting zal de generatie voor wie over een tot twee decennia voorzieningen gepland moet worden, niet alleen omvangrijker maar ook anders zijn dan de huidige generatie ouderen. • Kwalitatief onderzoek onder gebruikers van de zorg bv. i n de vorm van panelonderzoek vormt een zinvolle aanvulling op dit kwantitatieve vorm van onderzoek. • Het beeld dat ouderen in zijn algemeenheid 'gebrekkig' en 'hulpbehoevend' is niet meer van deze tijd. Ook ouderen moeten actief blijven bijdragen aan de samenleving en dat dient te geschieden op een wijze die ze zelf wensen. • (Preventieve) activiteiten voor ouderen moeten meer met hen dan vóór en zónder hen worden opgezet. Mede ter bevordering van de motivatie tot deelname. • Ouderen dienen gestimuleerd te worden om actief bezig te blijven met hun onvermijdelijk beperkter toekomst- en/of levensperspectief. Dit verkleint de kans op (sociaal) isolement. Lichamelijke gezondheid • De gezondheidszorg moet zich richten op preventie van aandoeningen, die zich daarvoor lenen, zoals gewrichtsslijtage, waarvoor een consultatiebureau voor ouderen mogelijkheid biedt. • Het overmatige gebruik van slaapmiddelen onder ouderen moet meer aandacht krijgen van eerste- en tweedelijnsgezondheidszorg. • Het veel voorkomen van valincidenten in en rond huis vraagt om attentie voor de oorzaken daarvan. Een evaluatie van het valrisico bij elk valincident kan daarvoor een geschikt middel zijn. • Goede voedingen en regelmatig bewegen voorkom t en beperkt (ernstig) overgewicht. Specifiek op ouderen gerichte programma’s bv. als GALM (Groningen Actief Leven Model) dat een persoonlijke benadering van ouderen hanteert, is daarvoor een middel. Psychische gezondheid • Zowel oorzaken van psychische klachten als ook mogelijkheden van behandeling van deze klachten breder bekendmaken onder doelgroep en onder professionele instellingen. • Eenzaamheid onder ouderen lijkt toe te nemen bij vergelijking met eerder onderzoek. Onderzoek naar eenzaamheid en beïnvloedende factoren is daarom dringend gewenst. • Vermindering van eenzaamheidsgevoelens door een geschikt aanbod van sociale activiteiten voor ouderen waaraan bredere bekendheid wordt gegeven en door aanbod van ondersteunende maatregelen, die isolement zouden kunnen verkleinen, zoals (collectieve) vervoersvoorzieningen.
datum pagina
•
januari 2007 6 van 80
Dementiële problemen, voor betrokkene als voor omgeving zijn in dit onderzoek niet opgenomen. Een toenemende vergrijzing in de komende decennia gaat onvermijdelijk gepaard met een sterke toename van dementie in de bevolking. Landelijke cijfers hierover kunnen aangevuld worden door specifiek lokaal onderzoek.
Sociale omgeving • Opvangen van de toenemende druk door voortgaande vergrijzing op ‘ jongere ouderen’ zoals kinderen, die vooral mantelzorg op zich nemen, door verbetering van de ondersteuning van mantelzorgers bij het verlenen van deze hulp. • Verhogen van het veiligheidsgevoel van ouderen in de wijk door verkeersveiligheid in woonbuurten aan te pakken. Instellen van woonerven zou daarvoor een geschikte maatregel zijn. • Verbeteren van het veiligheidsgevoel door ervaren overlast door jongeren bespreekbaar te maken bij voorkeur samen met de jongeren. Woonsituatie en woonomgeving • Aanpassingen in bestaande woningen faciliteren. • Verbetering van de afstemming tussen de gemeente en woningbouwverenigingen in het realiseren van aanpassingen in bestaande en nieuwe woningen. • Stimuleren van de bouw van 'levensloopbestendige' woningen en woonprojecten in verband met bewoning door ouderen in de toekomst. Deze woonprojecten dienen in woonwijken geïntegreerd te zijn zodat ouderen deel blijven uitmaken van de samenleving, waardoor ‘gettovorming’ minder kans maakt. • Stimuleren van opzet van woon(zorg)groepen. • Verbetering van het binnenmilieu van ouderen door inzicht in het eigen gedrag hierin door middel van informatiefolders en/of informatiemiddagen. • Afstemming de komende jaren vooral in de huursector van aanbod en behoefte aan ouderenwoningen, al dan niet 'aanleunend' bij verzorgingshuizen. • Verbetering van informatie aan de doelgroep over slecht gekende basiszorg- en welzijnsvoorzieningen (zoals ‘ eetpunt’, activiteiten -/dienstencentrum en zorgloket). • Waar nodig verbeteren van vraaga fhankelijk vervoer. Zorg- en welzijnsvoorzieningen • Uitbrengen van een (bovengemeentelijke) informatiegids voor zorg- en welzijnsvoorzieningen in de regio, wel gespecificeerd per gemeente, met daarin opgenomen de aanvraagprocedures, specifiek gericht op ouderen. • Benadrukken van de niet-materiële, spirituele kwaliteit van de aangeboden mogelijkheden tot contact, sociale steun, uitwisseling van ideeën en opvattingen en niet zozeer de kwantiteit en diversiteit in voorzieningen . D ie zijn er in het algemeen vol doende. Leefstijl • Stimuleren van lichamelijke activiteiten bij ouderen door middel van specifieke interventieprogramma's zoals 'Meer bewegen voor ouderen' (MBVO) en andere programma’s voor ‘geriatric fitness’. Bijkomend voordeel is de mogelijkheden van contacten, die deze activiteiten bieden waardoor de kans op eenzaamheid wordt verkleind. • Voorlichting over gezonde voeding door middel van projecten gericht op ouderen. Voorbeelden hiervan zijn de projecten: 'Ouder worden, gezond blijven' en 'Gezonde voeding voor ouderen'. • Onderkennen van problematisch alcoholgebruik ook onder ouderen door (betere) screening. Een intensievere samenwerking van huisarts met verslavingszorg zou hiervoor mogelijkheden bieden.
datum pagina
januari 2007 7 van 80
Samenvatting Hoofdstuk 1.
INLEIDING
Samenwerking GGD’en in Oost Nederland Het doel van gezondheidsonderzoeken door GGD'en is het verwerven van inzicht in de gezondheidssituatie van de inwoners van de gemeenten waarvoor de dienst werkt. Zo wordt het voor gemeenten mogelijk om een preventief gezondheidsbeleid te ontwikkelen. Landelijke cijfers bieden onvoldoende houvast voor dit lokale beleid. GGD’en bieden daarin een aanvulling als aanbieder van lokale en regionale resultaten van gezondheidsonderzoek. Zes van de zeven GGD’en in Oost Nederland waaronder de GGD Regio Nijmegen hebben samengewerkt in de uitvoering van een ouderenonderzoek. In totaal zijn er in Overijssel en Gelderland in het najaar van 2005 circa 33.000 vragenlijsten toegestuurd aan zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder. Ouder enbeleid Het aantal ouderen zal de komende decennia sterk toenemen. Volgens het CBS zal het aandeel van 65-plussers in de totale bevolking oplopen van 14% in 2005 tot 22% in 2030. Het aantal hoogbejaarden onder 65-plussers zal in deze periode proportioneel toenemen, ook wel 'dubbele vergrijzing' genoemd. Het voorkomen van ziekte en beperkingen neemt toe met de leeftijd. Voor een aantal aandoeningen bij ouderen verwacht men een forse stijging. De belangrijkste daarvan zijn: diabetes, beroerte, hartziekten e n astma/COPD (chronisch obstructieve longziekten). Meer ouderen betekent onvermijdelijk een groter beroep op wonen, zorg - en welzijnsvoorzieningen. Ouderen maken meer gebruik van gezondheidszorg dan andere bevolkingsgroepen en zijn ook meer afhankelijk van de bereikbaarheid en beschikbaarheid van collectieve voorzieningen. Ouderenbeleid lokaal De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) geeft gemeenten grotere bevoegdheden op het gebied van preventieve zorg en ondersteuning van kwetsbare burgers. Ouderen vormen een belangrijke doelgroep voor deze wet. In de Wmo is een samenhangend beleid voorzien op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Het zelfstandig wonen en de maatschappelijke participatie van burgers worden bevorderd. De toenemende vraag naar zorg leidt tot vragen als: Waar liggen precies de behoeften van ouderen zelf op dit gebied? En: Kan mantelzorg bv. daarin voldoende soelaas bieden? In welke mate wordt er gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen? En: Hoe staat het met zelfredzaamheid? Hoe zal de gezondheidssituatie van ouderen zich ontwikkelen in de komende jaren en welke ontwikkelingen zullen nog volgen? Deze en nog veel andere vragen kunnen voor een belangrijk deel beantwoord worden door de resultaten van deze gezondheidsonderzoeken, die peri odiek herhaald worden.
datum pagina
januari 2007 8 van 80
Hoofdstuk 2
DOEL, WERKWIJZE EN RESPONS
Doel en werkwijze Het onderzoek is bedoeld om inzicht te verwerven in de gezondheidstoestand van ouderen vanaf 65 jaar, over hun wensen en behoeften op het gebied van gezondheid en zorg en o ver eventuele ondersteuning die zij nodig denken hebben. Het resultaat wordt gepresenteerd in een regionaal rapport, dat de gehele gezondheidsregio Nijmegen omvat. In het onderzoek is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van landelijke standaardvraagstellingen en gewerkt volgens wetenschappelijke onderzoeksstandaarden. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de betrokken gemeenten onder verantwoordelijkheid van het Directeurenoverleg Kring Oost Nederland (KON). Gemeenten, maar ook welzijns- en zorginstellingen kunnen de resultaten van dit onderzoek gebruiken als basis voor hun beleid met betrekking tot ouderen en de Wmo. Respons Het aantal inwoners van 65 jaar en ouder in de gezondheidsregio Nijmegen bedroeg op 1 januari 2005: 42.809. In de voor het onde rzoek benodigde steekproef zijn daarin twee leeftijdsgroepen onderscheiden: 65-75 jaar en 75 jaar en ouder, elk de helft uitmakend van de steekproef. De gemeente Nijmegen heeft gekozen voor een gemeentelijk rapportage op stadsdeelniveau (tegen meerkosten) . Op op dit niveau uitspraken te kunnen doen is de voor de onderzoekseenheden minimale benodigde omvang van de steekproef voor Nijmegen sterk verhoogd. Er zijn in Nijmegen 2.267 ouderen aangeschreven, van wie 1.638 de vragenlijst hebben teruggestuurd. Een zeer hoog responspercentage van 72%. Voor verwerking van de gegevens bleken 1.587 vragenlijsten geschikt. Daarmee bedraagt de respons voor analyse: 70%. Tabel 1 toont de respons per stadsdeel van de gemeente Nijmegen. Tabel 1. Stadsdeel
Respons gemeente Nijmegen naar stadsdeel aanschrijving respons
Stadscentrum Oud Oost Oud West Nieuw West Midden zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt Nijmegen Noord subtotaal stadsdeel onbekend totaal Nijmegen
96 365 188 261 267 549 392 86 63 2.267 2.267
68 250 102 193 180 380 288 60 40 1.561 26 1.587
respons% 71 68 54 74 67 69 73 70 63 69 70
Waar in het rapport uitsplitsingen naar stadsdeel relevant zijn, zal steeds maximaal het aantal van 1.561 respondenten in de analyse worden betrokken, daar van 26 respondenten geen stadsdeel bekend is vanwege onvolledige postcodevermelding op het teruggestuurde vragenformulier.
datum pagina
Hoofdstuk 3.
januari 2007 9 van 80
ACHTERGRONDKENMERKEN RESPONDENTEN
Geslacht en leeftijd In totaal hebben 643 mannen en 9 44 vrouwen de vragenlijst ingevuld. Van de respondenten is 41% man en 59% vrouw. Dit verschil wordt grotendeels veroorzaakt door de langere levensverwachting van vrouwen, waardoor er meer vrouwelijke dan mannelijke ouderen zijn. Daarnaast is de respons onder vrouwen wat hoger dan ond er mannen. Burgerlijke staat en samenstelling huishouden Over het algemeen hebben gehuwden minder gezondheidsproblemen dan nooitgehuwden of verweduwden. Mensen die gescheiden zijn hebben de meeste gezondheidsproblemen. Ruim de helft is gehuwd, bijna eenderde weduwnaar/weduwe, 8% alleenstaand (nooit gehuwd geweest) en 6% gescheiden. De cijfers komen vrijwel overeen met de landelijke cijfers voor de leeftijd van 65 jaar en ouder (inclusief verzorgingshuisbewoners en verpleeghuispatiënten). Veel meer vrouwen dan mannen zijn weduwe/weduwnaar. Met name de hogere levensverwachting van vrouwen een hogere levensverwachting is hier debet aan. Van belang is ook de samenstelling van het huishouden, want in zorgbehoefte blijkt vaak door inwonende huisgenoten voorzien te worden in de vorm van mantelzorg. Uit de cijfers blijkt volgens de verwachting het aantal alleenwonenden in de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder (veelal vrouwen) veel hoger is dan in de jongste categorie. Dat betekent wél dat de mindere mogelijkheden tot mantelzorg bij alleenstaanden tot een extra hoog beroep op professionele zorgverlening aan deze leeftijdsgroep kan leiden. Van de respondenten woont meer dan de helft van de groep 65 jaar en ouder samen met een partner. Meer dan één op de drie ouderen woont alleen Sociaal economische positie respondenten. Verschillen in opleidingsniveau hangen samen met verschillen in gezondheid, zowel wat betreft levensverwachting als gezonde levensjaren. - Opleiding Een kwart van de ouderen heeft alleen lager onderwijs gehad of afgerond. Lager en middelbaar beroepsonderwijs (en MAVO) heeft ruim de helft gevolgd en afgemaakt. De jongste leeftijdsgroep is duidelijk hoger opgeleid: 22% tegen 40% heeft alleen lager onderwijs gehad of afgerond. Ook duidelijk is het versc hil in opleiding tussen mannen en vrouwen in de hoogste leeftijdsgroep: mannen met alleen lager onderwijs: 24%; vrouwen met alleen lager onderwijs: 40%. Gemiddeld hebben mannen een hoger opleidingsniveau dan vrouwen. De jongste leeftijdsgroepen in Nederlan d zijn duidelijk hoger opgeleid in de afgelopen decennia. Ook naar g eslacht is er verschil. Jonge vrouwen zijn op dit moment gemiddeld beter opgeleid dan enkele decennia geleden. - Inkomen Naast opleiding bepaalt ook het inkomen de sociaal economische positie van ouderen. Van de respondenten heeft 15% deze vraag niet willen antwoorden. Ruim de helft heeft een inkomen beneden modaal (minder dan €1750) en meer dan een kwart van de respondenten moet zien rond te komen met een netto inkomen van ruim €1100 of m inder. Inkomens beneden modaal hebben veel vaker problemen met rondkomen dan de bovenmodale inkomens (24%, resp. 6%). Inkomensondersteunende voorzieningen en bezuinigingen Zeven tot acht van elke tien ouderen zijn bekend met inkomensondersteunende voorzieningen als kwijtschelding gemeentelijke belastingen, bijzondere bijstand, huursubsidie en korting waterschapsbelasting. 17% maakt gebruik van de Wet Voorzieningen Gehandicapten en r uim een kwart maakt gebruik van huursubsidie.
datum pagina
januari 2007 10 van 80
Bijna de helft van de totale groep bezuinigt niet op hun uitgaven. Naar inkomensmodaliteit blijkt tweederde van de groep benedenmodaal te bezuinigen tegen slechts eenderde van de groep bovenmodaal. Als de respondenten bezuinigingen noodzakelijk achten, doen ze dat deels op minder essentiële voorzieningen en ongeveer eenderde bezuinigt op vakanties, maar ook op krant/abonnementen, vervoer en op auto/kosten vervoer. De laatstgenoemde bezuinigingen kunnen ongewenste negatieve effecten op maatschappelijke participatie veroorzaken Etniciteit Slechts 6% van de ouderen is niet in Nederland geboren. Onder hen is 3% geboren in voormalig Nederlands-Indië. Van de resterende 3% behoort eenderde deel tot de Turkse/Marokkaanse bevolkingsgroep en tweederde tot de restgroep 'overige nationaliteiten'.
datum pagina
januari 2007 11 van 80
Hoofdstuk 4.
LICHAMELIJKE GEZONDHEID
Ervaren gezondheid • Ruim tweederde van alle respondenten (69%) voelt zich zeer goed tot uitstekend gezond. Dit is grotendeels gelijk voor mannen en vrouwen. Landelijk is dit cijfer gemiddeld 50%, in de jongste le eftijdsgroep op 60% Ziekten en aandoeningen • Bij 71% van de ouderen heeft een arts in het jaar voorafgaand aan het onderzoek één of meerdere chronische aandoeningen vastgesteld. Het meest komen hartvaatziekten voor (39% ) en aandoeningen van het bewegingsapparaat (34%). Suikerziekte en COPD staan met 11% op de derde plaats. • Naarmate de leeftijd vordert, hebben meer ouderen één of meerdere chronische aandoeningen. Chronische aandoeningen komen vaker voor bij vrouwen: slechts een op de vier vrouwen lijdt nie t aan een aandoening tegen een op de drie mannen. Functionele beperkingen • •
• •
Gemiddeld heeft ruim eenderde van alle respondenten functionele beperkingen. In de leeftijdgroep van 65-75 jaar heeft 25% problemen. In de hoogste leeftijd is dit gestegen tot bijna de helft. In deze groep heeft meer dan één op de tien respondenten een gehoorsbeperking, één op de zes een gezichtsbeperking en bijna één op de drie heeft een mobiliteitsbeperking, vooral vrouwen. Meer dan één beperking komt ook regelmatig voor. Gehoorsbeperkingen komen vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.
Slaap- en kalmeringsmiddelen •
• • •
Gemiddeld gebruikt bijna een op de vier ouderen een slaap- en/of kalmeringsmiddel. Dit neemt toe met de leeftijd: In de leeftijdsklasse 65-75 jaar neemt gemiddeld 19% deze middelen; in de leeftijdsklasse 75 jaar en ouder gemiddeld 26%. (in beide leeftijdsklassen anderhalf maal zoveel vrouwen als mannen) De helft van de gebruikers blijkt deze (bijna) dagelijks te slikken. Er is hierin weinig verschil tussen leeftijdsklassen of tussen mannen en vrouwen. Er is in langdurig gebruik betrekkelijk weinig variatie tussen de leeftijdsgroepen en bij mannen of vrouwen. Vooral een gebruiksduur van 4 jaar of langer (ruim de helft van de gebruiksters) is géén goed teken. Degenen, die aangaven deze middelen te gebruik en, blijken meer dan anderhalf maal zoveel gevallen te zijn in de afgelopen 3 maanden. De mate van gebruik blijkt eveneens het risico op valongelukken te verhogen: een op de drie (bijna)dagelijkse gebruikers rapporteren 1 -2 keer/week een val tegen een op de vier 'incidentele' gebruikers.
Vallen • Van alle respondenten geeft één op de vijf aan de afgelopen drie maanden minstens één keer in of om huis te zijn gevallen. Vrouwen vallen gemiddeld anderhalf keer zo vaak dan mannen. Ouderen met één of meerdere mobiliteitsstoornissen vallen bijna twee keer zo vaak dan mensen zonder deze stoornis. • Vier op de tien ouderen liepen bij die val lichamelijk letsel op. Hiervoor l i e ten zes op de tien ouderen zich op behandelen, de oudere leeftijdsgroep vaker dan de jongere. Overgewicht • Bijna 60% van respondenten heeft overgewicht: driekwart van hen heeft matig overgewicht en een kwart heeft ernstig overgewicht. In de hoogste leeftijdsgroep hebben twee keer zo veel vrouwen als mannen er nstig overgewicht. • Naarmate de opleiding lager is, verdubbelt het vóórkomen van overgewicht, vooral bij vrouwen. • In de Nijmeegse stadsdelen varieert het ernstig overgewicht tussen 10% en 20%
datum pagina
januari 2007 12 van 80
Hoofdstuk 5.
PSYCHISCHE GEZONDHEID
Welbevinden • • • • • •
Bijna 80% van de respondenten is psychisch gezond Ongeveer 7% van de respondenten is matig tot ernstig psychisch ongezond Huishoudensamenstelling heeft een zeer beperkte invloed op de psychische (on)gezondheid. Acht op de tien ouderen uit een meerpersoons huishouden z ijn psychisch gezond tegenover driekwart van de alleenstaande ouderen. Met het stijgen van de leeftijd neemt het psychisch onwelbevinden langzaam toe In de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder zijn er tweemaal zoveel psychisch matig ongezonde vrouwen dan mannen. Psychisch lichte én ernstige ongezondheid komen in deze leeftijdsgroep ongeveer even vaak voor bij mannen als bij vrouwen
Eenzaamheid • • • • •
De ervaren eenzaamheid is ook van invloed op de psychische (on)gezondheid. Van de nieteenzame ouderen zijn negen op de tien ouderen psychisch gezond en van de zeer ernstig eenzame ouderen zijn vier op de tien ouderen psychisch gezond. Bijna de helft van de respondenten voelt zich matig eenzaam. Ruim één op de tien voelt zich (zeer) ernstig eenzaam. Er is géén duidelijke stijging met de leeftijd zichtbaar. Eenzaamheid hangt samen met de huishoudensamenstelling. Driemaal zoveel respondenten uit éénpersoons huishoudens voelen zich (zeer) ernstig eenzaam als respondenten die samenwonen met een partner. Een verband met opleidingsniveau is wél aanwezig, maar minder duidelijk. 30% acht zich niet sociaal eenzaam, terwijl bijna de helft niet emotioneel eenzaam is. Emotionele eenzaamheid wordt sterk beïnvloed door de partnerstatus
Vergeetachtigheid • Eén op de drie ouderen in de jongste leeftijd beoordeelt zichzelf als vergeetachtig, toenemend tot de helft in de leeftijd van 75 jaar en ouder. • Van de 'vergeetachtige' ouderen maakt zich hierover zo'n 10% (zeer) veel zorgen. Vrouwen zijn bezorgder dan mannen. • Gemiddeld vindt wel ongeveer driekwart van deze ouderen dat hun vergeetachtigheid het afgelopen jaar is toegenomen. Er is een toename bij stijgende leeftijd. • Ongeveer 10% van hen heeft hulp ingeroepen of is dit van plan te gaan doen, ouderen meer dan jongeren, vrouwen meer dan mannen.. Zich zorgen maken • Ongeveer een kwart van de respondenten heeft een probleem waar men zich dag en nacht zorgen over maakt. Vrouwen blijken wat dat betreft zorgelijker. • Men maakt zich het meeste zorgen over hun lichamelijke gezondheid (53%), de kinderen (41% ) en hun partner ( 32%). • Ouderen die slaap- en/of kalmeringsmiddelen slikken geven ruim twee maal zo vaak zo'n probleem aan als ouderen die deze middelen niet gebruiken. • Er is een sterk verband de psychische (on)gezondheid: Psychisch ernstig ongez onden geven tien maal zoveel aan dag en nacht te piekeren.
datum pagina
januari 2007 13 van 80
Hoofdstuk 6.
SOCIALE OMGEVING
Sociaal netwerk en maatschappelijke participatie • Ruim 80% van de respondenten heeft (vrijwel) dagelijks of wekelijks contact met familie e n driekwart met vriend en en kennissen en m aakt een praatje met mensen in zijn of haar omgeving. • Bijna negen van de tien ouderen zijn (zeer) tevreden met de contacten die zij met anderen hebben, 12% is matig tevreden en ongeveer 2% is (zeer) ontevreden. • Neemt het aantal contact en af dan neemt het gevoel van ernstige tot zeer ernstige eenzaamheid toe. • Nog altijd 48% van de (zeer) ernstig eenzamen 65-75 jarigen blijkt (zeer) tevreden met hun contacten. Dit neemt wel af tot 21% in de hoogste leeftijdsgroep. Maatschappelijke participatie • Er wordt veel gewandeld en gefietst: ongeveer de helft doet dit. Bij toename in leeftijd neemt het fietsen sterk af, maar het wandelen veel minder af. • Bibliotheekbezoek, klusjes doen en 'kerkenwerk' behoort tot de minst favoriete vrijetijdsbestedingen. • Het gebruik van internet wordt ook voor ouderen gewoon: 30% van de jongste leeftijdsgroep: doet dit tegen 13% van de groep van 75 jaar en ouder. Het betreft vooral mannen. Verlenen van mantelzorg • • • • •
In het jaar voorafgaand aan dit onderzoek heeft 12% van de respondenten mantelzorg verleend, 3% is hiermee in dit jaar gestopt. In de jongste leeftijd verlenen vrouwen anderhalf maal zoveel mantelzorg als mannen; in de oudste leeftijdsgroep blijkt dit echter omgekeerd . Bij ruim eenderde betreft het mantelzorg ten behoeve van de partner. Bij een kwart van de respondenten, die deze zorg zeiden te verlenen wordt mantelzorg verleend aan buren/vrienden/kennissen. Eenderde doet dit tot 6 uur per week, eenderde 6-10 uur en eenderde zelfs meer dan 10 uur per week. 20% van hen geeft deze vorm van zorg zelfs meer dan 20 uur per week 15% van de ouderen die mantelzorg verlenen, voelt zich (tamelijk) zwaar belast tot overbelast. Gemiddeld heeft een op de vijf ook behoefte aan ondersteuning bij het verlenen van deze zorg. Tweederde van de respondenten geeft mantelzorg in de vorm van gezelschap houden, troost of afleiding; de helft geeft hulp in de huishouding en hulp bij begeleiding en/of vervoer.
Sociale steun • • •
Ervaringen in de mate van sociale steun, hoe anderen contact le ggen in de sfeer van steunen, troosten, adviseren, waarderen en uitnodigen, verschillen niet veel tussen leeftijdsgroepen, noch tussen mannen en vrouwen. Sociale steun bepaalt voor een belangrijk deel gevoelens van eenzaamheid. Dat geldt vergelijkbaar voor het ervaren van (voldoende) sociale contacten.
Sociale veiligheid • 90% van de ouderen voelt zich overdag veilig in hun eigen buurt, afnemend tot 7 4% 's avonds en 's nachts. Vrouwen voelen zich wat vaker onveilig dan mannen. Tussen de leeftijdsgroepen bestaat nauwelijks verschil. • Het gevoel van onveiligheid wijt men met name aan inbraken in woningen, te weinig toezicht door de politie en te hard rijden in de wijk
datum pagina
•
• •
januari 2007 14 van 80
Slechts een op de vijf ouderen geeft aan dat ze vanwege onveiligheidsgevoelens hun uitgaanspatroon niet hebben gewijzigd. Eén op de zes ouderen gaat daarom minder vaak uit, evenveel mijden bepaalde plaatsen, bijna de helft van de ouderen gaat 's avonds nooit meer alleen weg en één op de vier ouderen gaat helemaal niet meer uit. Dit betreft vooral vrouwen van 75 jaar en ouder. Naar leeftijd zijn er verschillen zichtbaar. Men gaat 's avonds minder uit als men ouder is en het uitgaanspatroon is dan veranderd. Vrouwen geven dat in sterkere mate aan bij 's avonds alleen uitgaan. Meer dan de helft van de ouderen met gevoelens van onveiligheid geeft aan dat er plekken of straten in de buurt zijn waar men 's avonds liever niet alleen komt. Bijna twee keer zo veel vrouwen als mannen.
datum pagina
januari 2007 15 van 80
Hoofdstuk 7.
WOONSITUATIE EN WOONOMGEVING
Huidige woonsituatie • • • •
Ruim eerderde van de ouderen beschikt over een eigen woning. Het eigen woning bezit is groter bij de groep van j aar en ouder. De meerderheid (5 7%) van alle ouderen woont in een eengezinswoning. Eén op de drie ouderen woont in een flat/etagewoning en één op de twaalf ouderen woont in een zelfstandige ouderen- of seniorenwoning. De helft van de respondenten woont in een gelijkvloerse woning. De hoogste leeftijdsgroep bewoont bijna anderhalf maal vaker dan de jongste groep een gelijkvloerse woning. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen.
Aanpassingen in de woning • Een op de drie ouderen heeft een of meer aanpassingen in de woning • Van hen heeft eenderde één aanpassing laten aanbrengen, eenderde twee en eenderde drie. • Een kwart van de ouderen heeft behoefte aan aanpassingen in de woning. Het aantal neemt toe bij het stijgen van de leeftijd. • De aanpassingen die voor de meeste ouderen zijn aangebracht zijn aanpassingen in de douche (7 0%) en aanpassingen in het toilet (61%). • De meest wenselijke aanpassingen zijn ook aanpassingen in de douche (44%) en een extra toilet (28%). Veiligheidsvoorzieningen • Slechts een op de vier ouderen heeft geen enkele veiligheidsvoorziening getroffen om ongelukken in huis te voorkomen. Dit percentage neemt nog af bij het stijgen van de leeftijd. • Respondenten hebben gemiddeld drie van dergelijke voorzieningen laten aanbrengen. • Voorzieningen die de meeste respondenten hebben laten aanbrengen zijn; (tweede) telefoon naast bed (5 7%), en antislipmateriaal in douche/badkuip en handgrepen in douche/badkamer (4 4%). en goede verlichting bij de trap (43%). Binnenmilieu •
Eén op de zeven respondenten heeft last van vochtplekken in de woning. 9% heeft last van schimmel in huis, 29% van kou en/of tocht en 31% hen heeft last van beslagen ramen.
Verhuiswens • • • •
Eén op de vijf respondenten wil verhuizen. Deze wens wil 7% binnen één jaar realiseren. De belangrijkste verhuisredenen zijn: uit voorzorg voor later (60%), onderhoud van huis en/of tuin te zwaar (37% ) en woning is te groot (32%). De meest aantrekkelijke woningen om naar te verhuizen blijken de zelfstandige ouderen-/seniorenwoning (37%), flat/etagewoning (34%) en aanleunwoning bij een verzorgingshuis (22% ) te zijn.
Bereikbaarheid van voorzieningen • Bijna de helft van de ouderen kent de voorziening 'eetpunt' niet. Daarnaast kent bijna één op de drie ouderen het activiteiten- of dienstencentrum niet en 44% kent het zorgloket niet. • Openbaar vervoer is wat betreft afstand nauwelijks een probleem. • Het gemeenteloket kent vrijwel iedereen, maar bijna de helft vindt de locatie ervan te ver weg.
datum pagina
januari 2007 16 van 80
Tevredenheid buurt • • •
Negen op de tien ouderen is (zeer) tevreden met de buurt waarin ze wonen en slechts 1% is (zeer) ontevreden. 9% is niet tevreden en niet ontevreden. Bij vragen naar redenen van ontevredenheid blijkt dan nog maar ongeveer 6 van de 10 respondenten overal tevreden over te zijn in plaats van de eerder genoemde 90% . De grootste ontevredenheid is er dan over vervuiling (14%), verkeersonveiligheid en parkeeroverlast (13%, resp. 12%) en een te grote afstand tot algemene voorzieningen.(9%).
Leefbaarheid gemeente • Leefbaarheid in de gemeente zou verbeterd moeten worden door meer aandacht te besteden aan sociale veiligheid (veilig gevoel op straat). 32% van de respondenten geeft dit aan. Aandacht voor een informatiewinkel voor advies en voorlichting staat met 2 4% op de tweede plaats. Als derde staat 'respect voor ouderen' met 23% en als vierde de verkeersveiligheid (21% ). Vervoe r • Voor verplaatsing binnen de woonplaats wordt de eigen auto het meest gebruikt (63% ) en wordt bijna één op de vier ouderen door familie met de auto weggebracht. Als tweede vervoermiddel geldt bus of trein (45%). De fiets staat met 42% op de derde plaats. • Voor het verplaatsen buiten de woonplaats wordt opnieuw de eigen auto (5 8%) gebruikt. Wegbrengen met de auto door familie ( 25%). Weer staat het openbaar vervoer op de tweede plaats (49%) en de fiets (17%) op de derde. • In de hoogste leeftijdscategorie is het eigen autogebruik met 20% verminderd; het fietsgebruik meer dan gehalveerd en het autovervoer door familie verdubbeld. • In de teruggang in gebruik door toename van de leeftijd is wel enig verschil bij vervoer binnen en buiten de woonplaats. • Mannen gebruiken vaker eigen vervoer dan vrouwen. Gemiddeld maken mannen daarbij meer gebruik van de auto en van de fiets. Vrouwen worden vaker weggebracht door familie of maken gebruik van collectief vervoer. • Iets meer dan één op de vijf ouderen heeft wel eens problemen met het regelen van vervoer en 3% geeft aan dat daar altijd sprake van is. Dit betreft vooral vrouwen en de oudste leeftijdsgroep. • Respondenten geven aan dat hun problemen vooral de kosten van het vervoer betreffen: gemiddeld geven vier op de tien ouderen aan de taxikosten te hoog te vinden • Openbaar vervoer wordt door 30% te ingewikkeld gevonden en reizen met openbaar vervoer is lichamelijk onmogelijk ( 27% ). Daarin is noch tussen beide leeftijdsgroepen noch tussen mannen en vrouwen veel verschil. • Ook b emoeilijkt fietsgebruik (30%) en afhankelijkheid van vervoer door derden (26%) wordt aangegeven als oorzaak voor vervoersproblemen.
datum pagina
januari 2007 17 van 80
Hoofdstuk 8.
ZORG - EN WELZIJNSVOORZIENINGEN
Professionele (medische) zorg. • • • • • • • •
Bijna negen van de tien respondenten hebben in 2005 contact gehad met hun huisarts. Bijna zes van de tien hadden dit contact de twee maanden voorafgaande aan het onderzoek. Ouderen hebben in 2005 vooral contact gehad met tandarts (63%) en specialist (61%). Ruim één van de vijftien ouderen heeft in het jaar voorafgaande aan het onderzoek hulp gehad bij de persoonlijke verzorging. Een van de tien ouderen heeft die hulp gehad bij de persoonlijke verpleging, vrouwen viermaal zoveel als mannen (6% resp.14%). Van dagopvang /dagverzorging in een verzorgingshuis heeft gemiddeld 5% van de ouderen gebruik gemaakt. 17% heeft het afgelopen jaar één nacht of langer in het ziekenhuis gelegen. Bij een toename in de leeftijd neemt het aantal opnames toe. Bijna 10% heeft behoefte aan extra professionele hulp. Degenen, die deze hulp wensen, wil dat vooral in de vorm van persoonlijke verzorging.
Zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse activiteiten. • • • •
Het merendeel van de ouderen kan de meeste handelingen probleemloos of met weinig moeite uitvoeren. Bij 16% van de ouderen gaat ten minste één handeling moeilijk of kan niet meer zelfstandig worden uitgevoerd. En gemiddeld 6% heeft dit probleem zelfs bij minimaal drie van de genoemde handelingen. Vrouwen in de hoogste leeftijdscategorie bijna tweemaal zoveel als mannen. Bij degenen die aangaven deze moeite te hebben gaat het vooral om traplopen, het zich verplaatsen buitenshuis en het zich volledig wassen.
Hulpmiddelen • • • •
Van de ouderen gebruikt 1 4% als hulpmiddel een elleboogkruk, 13% een rollator, en 2% een looprekje. Een (duw)rolstoel als hulpmiddel bij vervoer gebruikt 5%, 4% gebruikt een scootmobiel en 2% een elektrische rolstoel. Als hulpmiddel bij de dagelijkse verrichtingen zijn er vooral voorzieningen voor het horen (15% ) en een aangepast bed (14% ) en het gebruik van personenalarmering ( 12%). Het gebruik van deze hulpmiddelen neemt toe naarmate de leeftijd toeneemt.
Zelfredzaamheid bij huishoudelijke activiteiten • Het merendeel van de huishoudelijke activiteiten wordt door de oudere zelf of door een huisgenoot verricht. Koken ( 93%), boodschappen doen, licht huishoudelijk werk (92%) en de was doen (91%) geven daarin de minste problemen. • Als met het stijgen van de leeftijd het verrichten van huishoudelijke activiteiten moeilijker wordt, springt vooral familie bij. • Gemiddeld heeft een van de vijf ouderen behoefte aan extra huishoudelijke hulp. Dit aantal stijgt naar een van de vier bij vrouwen in bij de hoogste leeftijd • Die extra hulp wordt vooral van familie gevraagd. Uitschieters hierin zijn ‘ hulp bij zwaar huishoudelijk werk’ ( 89%), ‘kleine klusjes’ (80%). En ongeveer de helft van de ouderen geeft een behoefte naar hulp bij ‘administratie’ en ‘vervoer’ aan. • Ruim één op de acht ouderen heeft het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen. Ouderen van 75 jaar driemaal zovel als de groep van 65 -75 jaar. • Die mantelzorg bestaat vooral uit hulp in de huishouding (72% ), begeleiding en vervoer (61% ) en het regelen van geld- en andere administratieve zaken (5 6%). • Vooral de eigen kinderen verlenen mantelzorg (60%), als tweede de partner (33%). • De meest gebruikte welzijnsvoorzieningen zijn hulp bij administratie ( 29%), recreatieve/culturele activiteiten en sport- en bewegingsactiviteiten , elk met (1 5%). Het
datum pagina
• •
januari 2007 18 van 80
gebruik van deze voorzieningen neemt toe bij stijgen van de leeftijd behalve bij sport- en bewegingsactiviteiten, die stabiel gebruik laten zien bij stijgen van de leeftijd. Veel ouderen zijn betrekkelijk onbekend met hoe zij genoemde voorzieningen kunnen aanvragen. Van de meeste voorzieningen weet gemiddeld ongeveer de helft niet hoe deze voorzieningen aan te vragen.. Gunstige uitzondering is de thuiszorg, waarvan nog altijd ruim een kwart de weg er naartoe niet kent. Echter, driekwart van de ouderen weet niet hoe een telefooncirkel is aan te vragen. Het aanvragen van een persoonsgebonden budget en personenalarmering weet bijna eenderde niet.
datum pagina
januari 2007 19 van 80
Hoofdstuk 9.
LEEFSTIJL
Voeding • • • • • •
Van alle ouderen ontbijt 94% minstens vijf keer per week. De overigen ontbijten minder tot veel minder, dwz. een tot vijf dagen per week. Gemiddeld gebruikt 69% van alle ouderen gebruikt vrijwel dagelijks een warme maaltijd. Dit neemt wel af als de leeftijd toeneemt. Ongeveer 80% van de meerpersoons huishoudens gebruikt bijna elke dag per week een warme maaltijd en ruim 60% ouderen die alleen wonen. Meer dan 40% van de respondenten voldoet aan de landelijke voedingsnorm voor groenten. Van alle ouderen eet 61% elke dag fruit, zelfs toenemend met de leeftijd. Vrouwen eten over het algemeen vaker fruit dan mannen.
Alcoholgebruik • Driekwart van de ouderen ge eft aan wel eens alcohol te drinken. 8% is ermee gestopt. Het drankgebruik neemt wat af naarmate de leeftijd stijgt. Vrouwen drinken over het algemeen minder vaak en minder alcohol dan mannen. • Gemiddeld wordt door ouderen vijf dagen per week alcohol gedronken (gemiddeld op drie weekdagen en op twee weekenddagen). • Daarbij worden gemiddeld twee glazen alcohol per dag gebruikt, dwz. tien glazen per week. • Ruim de helft van de ouderen, die alcohol gebruiken, behoren tot de categorie 'lichte' drinkers. Ruim eenderde behoort tot de categorie matig gebruiker en 10% tot de categorie (zeer) 'excessief', dwz. 4-6 glazen op 5 dagen/week of meer voor m annen en vrouwen. • Volgens een andere indeling, waarbij er een verschil in gebruik per dag tussen mannen en vrouwen per dag gehanteerd wordt, behoort 8% tot de categorie 'zware drinker'. Hierbij zijn mannen en vrouwen vergelijkbaar.
datum pagina
1
1.1
januari 2007 20 van 80
Inleiding
Samenwerking GGD’en in Oost Nederland
Elke GGD heeft als taak om de gemeenten in zijn werkgebied inzicht te verschaffen in de gezondheidssituatie van de bevolking. Daartoe worden regelmatig onderzoeken uitgevoerd onder de doelgroepen jeugd, volwassenen en ouderen. Inzicht in de feitelijke gezondheidssituatie, alsmede in de determinanten van gezondheid maken het voor gemeenten mogelijk om een preventief gezondheidsbeleid te ontwikkelen. Landelijke cijfers bieden veelal onvoldoende houvast om lokaal beleid in te kunnen vullen. GGD’en vullen deze leemte op door het aanbieden van lokale en regionale resultaten van gezondheidsonderzoek. In Oost Nederland zijn reeds een aantal afzonderlijke ouderenonderzoeken uitgevoerd. Dit waren I 1 achtereenvolgens onderzoeken van de GGD’en in de regio’s Stedendriehoek (1998) , Achterhoek II III IV V (1998) , Nijmegen (1998) , Twente (2000) en IJssel-Vecht (2002) . Naar verwachting zal de behoefte aan gestandaardiseerde gegevens toenemen. Landelijk is een Gezondheidsmonitor voor Ouderen in ontwikkeling. Een aantal GGD’en in Oost Nederland heeft bovendien positieve ervaring opgedaan met afstemming en samenwerking bij het E-movo project. Een en ander was aanleiding voor Epi -KON (Epidemiologen Kring Oost Nederland) om in oktober 2004 de directeuren van de betrokken GGD’en voor te stellen om gezamenlijk een monitor bij ouderen uit te voeren. Zes van de zeven GGD’en in O ost Nederland zijn daadwerkelijk overgegaan tot uitvoering van een ouderenonderzoek, te weten: - GGD Regio Nijmegen - GGD Rivierenland - GGD Gelre-IJssel - GGD IJssel-Vecht - GGD Regio Twente - Hulpverlening Gelderland Midden Totaal zijn er in Overijssel en Gelderland in het najaar van 2005 circa 33.000 vragenlijsten toegestuurd aan zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder.
1.2
Ouderenbeleid algemeen
Het aantal ouderen zal in de komende decennia toenemen. Volgens prognoses van het CBS zal het aandeel van 65 -plussers in de totale bevolking oplopen van 14% in 2005 tot 22% in 2030. Bovendien zal het aantal hoogbejaarden onder deze leeftijdsgroep proportioneel sterk toenemen, de ‘dubbele’ vergrijzing. Meer ouderen betekent onvermijdelijk een groter beroep op wonen, zorg - en welzijnsvoorzieningen. Ouderen maken meer gebruik van gezondheidszorg dan andere bevolkingsgroepen en zijn ook meer afhankelijk van de bereikbaarheid en beschikbaarheid van collectieve voorzieningen. Op landelijk niveau wordt getracht lijnen uit te zetten voor een beleid dat de toenemende vraag naar zorg en voorzieningen beheersbaar zal maken. VI In februari 2005 verscheen van de Gezondheidsraad de nota “Vergrijzen met ambitie”. Over een aantal zaken is de nota zeer duidelijk. Het voorkomen van ziekte en beperkingen neemt toe met de leeftijd. Voor de helft van veel voorkomende ziekten en lichamelijke aandoeningen bij ouderen worden flinke stijgingspercentages verwacht.
1
Verwijzing naar een voetnoot in Romeinse cijfers verwijst naar literatuuropgave aan het einde van het rapport.
datum pagina
januari 2007 21 van 80
Uitschieters zijn diabetes, beroerte, hartziekten en astma/COPD (chronisch obstructieve longziekten). Coronaire hartziekten en artrose (gewrichtsslijtage) zullen de grootste ziektelast geven. De Gezondheidsraad ziet echter tal van kansen om de gezondheid van ouderen te verbeteren en hun zelfstandigheid te bevorderen. Er zijn goede mogelijkheden op het gebied van preventie, behandeling en het tegengaan van beperkingen. Vervolgens verscheen in april 2005 van VWS de nota “Ouderenbeleid in het perspectief van vergrijzing”. VII Hierin worden de hoofdlijnen van toekomstig ouderenbeleid geformuleerd, waarbij als eerste genoemd wordt: activiteiten stimuleren om ouderen zo lang mogelijk gezond en fit te laten blijven. Enkele van de maatregelen die VWS voorstelt zijn: het stimuleren van sport en bewegen voor ouderen, voorlichting over gezonde voeding en tegengaan van overgewicht, valpreventie en het opzetten van consultatiebureaus voor ouderen.
1.3
Ouderenbeleid lokaal
Met de komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) wordt de bevoegdheid van de gemeenten uitgebreid op het gebied van preventieve zorg en ondersteuning van kwetsbare burgers. Ouderen vormen een belangrijke doelgroep voor deze wet. De Wmo streeft ernaar om een samenhangend beleid te voeren op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Het zelfstandig wonen en de maatschappelijke participatie van burgers worden bevorderd. Ouderen krijgen echter naarmate zij ouder worden met steeds meer lichamelijke en geestelijke ongemakken te maken. Bovendien komen veel mensen alleen te staan. Dit betekent dat men meer afhankelijk wordt van de hulp van anderen en voorzieningen in de nabije omgeving. De vraag is of de WMO voldoende tegemoet kan komen aan een toenemende behoefte aan zorg en hoe dit per gemeente het best gerealiseerd kan worden. Aan burgers wordt door de Wmo een grote mate van zelfstandigheid toebedacht bij het oplossen van problemen. Kan mantelzorg daar voldoende soelaas bieden? Waar liggen de behoeften van ouderen zelf op het gebied van wonen, zorg en welzijn? In welke mate wordt er gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen? Hoe staat het met zelfredzaamheid? Hoe zal de gezondheidssituatie van ouderen zich ontwikkelen in de komende jaren en met welke trends moet rekening worden gehouden? Deze en vele andere vragen zullen ten grondslag liggen aan een nieuw te formuleren, toekomstgericht ouderenbeleid. Bovengenoemde nota´s gesteund met lokale en regionale gegevens uit epidemiologisch onderzoek kunnen daar een inspiratiebron voor zijn.
datum pagina
2
2.1
januari 2007 22 van 80
Doel, werkwijze en respons
Doel en werkwijze
Zes GGD'en in Oost Nederland (Gelderland en Overijssel) hebben in 2005 gezamenlijk een onderzoek uitgevoerd onder zelfstandig wonende ouderen van 65 jaar en ouder. Het onderzoek levert informatie op over de wensen en behoeften van ouderen op het gebied van gezondheid, zorg en eventuele ondersteuning die zij nodig hebben. In het onderzoek is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van landelijke standaardvraagstellingen en er is gewerkt volgens wetenschappelijke onderzoeksstandaarden. (voor een toelichting zie bijlage 1). Het onderzoek is uitgevoerd in opdra cht van de betrokken gemeenten onder verantwoordelijkheid van het KON (Directeurenoverleg Kring Oost Nederland). Gemeenten, welzijns- en zorginstellingen kunnen de resultaten van dit onderzoek gebruiken als basis voor hun beleid met betrekking tot ouderen en de Wmo.
2.2
Respons
Het aantal inwoners van 65 jaar en ouder in de gezondheidsregio Nijmegen bedroeg op 1 januari 2005: 42.809.De stad Nijmegen telde op die datum 21.262 inwoners van die leeftijd. (tabel 2.1) Vijf gemeenten in de regio: Beuningen, Drute n, Heumen, Nijmegen en Wijchen hebben gekozen voor een gemeentelijk rapport (tegen meerkosten). Daarvoor is in die gemeenten de steekproef verhoogd. In de vijf overige gemeenten is naar rato van het aantal ouderen in die gemeenten een steekproef getrokken in aantallen, die voor betrouwbare uitspraken op regioniveau vereist waren. Het totale benodigde aantal in de steekproef is per onderzoekeenheid ( zes in totaal: de regio en vijf gemeenten) berekend op 650 personen voor alle gemeenten van de regio samen en 650 personen voor elke gemeente met een eigen rapportage. Een deel van deze gemeentelijke steekproef vormde dan de bijdrage van die gemeente aan het regioaantal. De wens van de gemeente Nijmegen om op stadsdeelniveau betrouwbare uitspraken te kunnen doen e en is gehonoreerd door een aanvullende verhoging van het steekproefaantal voor de gemeente Nijmegen. Deze steekproefverhoging heeft ook voor de regionale cijfers een gunstig effect gehad. Het grotere aantal respondenten maakt uitspraken op regioniveau nu betrouwbaarder. Er zijn in de gemeente Nijmegen 2.267 ouderen aangeschreven, van wie 1.638 de vragenlijst hebben teruggestuurd. Een zeer hoog responspercentage van 72%. Voor verwerking van de gegevens bleken 1.587 vragenlijsten geschikt. Daarmee bedraagt de respons voor analyse: 70%.
Tabel 2 .1 .
Aantal inwoners 65 jaar en ouder in de GGD-regio Nijmegen naar gemeente, leeftijdklasse en geslacht
Beuningen Druten Groesbeek Heumen Millingen a/d Rijn Mook&Middelaar Nijmegen Ubbergen W. Maas&Waal Wijchen totaal regio
man 792 562 872 732 213 375 5.214 462 699 1.346 11.267
(Bron: GIDZ, peildatum: 1-1-2005)
65 - 75 jaar vrouw 864 676 1.004 768 239 434 6.191 503 798 1.425 12.902
totaal 1.656 1.238 1.876 1.500 452 809 11.405 965 1.497 2.771 24.169
75 jaar en ouder man vrouw totaal 397 697 1.094 289 506 795 557 963 1.520 303 475 778 115 221 336 190 261 451 3.466 6.391 9.857 273 489 762 414 748 1.162 673 1.212 1.885 6.677 11.963 18.640
65 jaar e.o. totaal man vrouw totaal 1.189 1.561 2.750 851 1.182 2.033 1.429 1.967 3.396 1.035 1.243 2.278 328 460 788 565 695 1.260 8.680 12.582 21.262 735 992 1.727 1.113 1.546 2.659 2.019 2.637 4.656 17.944 24.865 42.809
datum pagina
januari 2007 23 van 80
Tabel 2.2 toont de respons per stadsdeel van de gemeente Nijmegen. Tabel 2.2 . Stadsdeel
Respons gemeente Nijmegen naar stadsdeel aanschrijving respons
Stadscentrum Oud Oost Oud West Nieuw West Midden zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt Nijmegen Noord stadsdeel onbekend totaal Nijmegen
96 365 188 261 267 549 392 86 63 2.267
68 250 102 193 180 380 288 60 40 26 1.587
respons% 71 68 54 74 67 69 73 70 63 70
Waar in het rapport uitsplitsingen naar stadsdeel relevant zijn, zal steeds maximaal het aantal van 1.561 respondenten in de analyse worden betrokken, daar van 26 respondenten geen stadsdeel bekend is vanwege onvolledige postcodevermelding op het teruggestuurde vragenformulier.
datum pagina
3
3.1
januari 2007 24 van 80
Achtergrondkenmerken respondenten
Inleiding I
Gezondheid is gerelateerd aan verschillende achtergrondkenmerken. Het gaat hierbij om: • Leeftijd: de (ervaren) gezondheid neemt af met de leeftijd. • Geslacht: sommige ziekten komen bij vrouwen meer voor dan bij mannen en omgekeerd. • Samenstelling huishouden: alleenstaanden hebben vaker een minder goede gezondheid, dan ouderen die samenwonen met een partner. • Sociaal-economische positie: laag opgeleide ouderen en ouderen met een laag inkomen hebben vaker een minder goede gezondheid dan hoog opgeleide ouderen en ouderen met een hoog inkomen. Demografische kenmerken spelen een belangrijke rol bij het verklaren van verschillen in gezondheid, II welzijn, zorgconsumptie en -behoefte. Met het stijgen van de leeftijd verandert de samenstelling van de bevolking. Het aandeel vrouwen en het aantal alleenstaanden neemt toe met de leeftijd. Ouderen nemen over het algemeen een minder gunstige maatschappelijke positie in. Het opleidingsniveau is gemiddeld genomen lager dan dat van jongere leeftijdsgroepen en een aanzienlijke groep ouderen heeft een laag inkomen. In dit hoofdstuk worden de achtergrondkenmerken geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, samenstelling huishouden, opleiding en inkomen beschreven. Bij de analyses is gewerkt met cijfers die op regioniveau 'gewogen' zijn, dat wil zeggen dat de responsgetallen gecorrigeerd zijn met behulp van een factor, die berekend is op basis van de omvang van de doelgroep naar leeftijd en geslacht en het aantal respondenten naar leeftijd en geslacht in de verschillende onderzoekseenheden. Alle analyses uitgevoerd met het gewogen respondententotaal van 1.587. (Daar waar op stadsdeelniveau uitspraken gedaan worden, zijn deze gebaseerd op het respondentenaantal van 1.561, zie opm. bij tabel 2.2.) Door deze werkwijze toe te passen zijn de responscijfers als representatief te beschouwen voor de ouderen in de gemeente ongeacht of er sprake is geweest van kleiner of grotere onevenwichtigheid in aantallen respondenten. Daarnaast is vergelijking mogelijk tussen gemeenten en de verschillende regio's. Een nadeel is dat na de weging een zgn. 'toetsing op significatie'2 van verschillen in uitkomsten voor zover dat van belang zou kunnen zijn, niet meer mogelijk is. 3.2
Geslacht en leeftijd
In totaal hebben 643 mannen (4 1%) en 944 vrouwen (59 %) de vragenlijst ingevuld. Het verschil in aantal respondenten wordt grotendeels veroorzaakt door de langere levensverwachting van vrouwen, waardoor er meer vrouwelijke dan mannelijke ouderen zijn. Daarnaast responderen vrouwen beter dan mannen. Het overgrote deel vult zelf of met behulp van de partner de vragenlijst in (90%). Nog eens 9% doet dit met hulp van personen ui t zijn of haar directe leefomgeving Tabel 3.1 toont de leeftijd en geslacht van de respondenten. Tabel 3.1 . Respondenten naar leeftijdklasse en geslacht Man Vrouw totaal
2
65- 75 jaar % 46 54 100
75 jaar en ouder % 35 65 100
totaal % 41 59 100
Statistisch significant resultaat: het resultaat is hoogst waarschijnlijk niet aan het toeval toe te schrijven, dwz. de kans op toeval is slechts 5% of minder.
datum pagina
januari 2007 25 van 80
Tabel 3.2.
Respondenten in aantal en procent naar geslacht, leeftijdsklasse en stadsdeel man
Stadsdeel Stadscentrum Oud Oost Oud West Nieuw West Midden zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt Nijmegen Noord totaal
3.3
65 -75 jaar Aant % 16 4 50 13 38 10 45 12 43 11 82 22 75 20 19 5 13 3 382 100
75 jaar e.o. Aant % 11 5 42 17 17 7 34 13 39 15 59 23 37 14 7 3 7 3 254 100
vrouw 65 - 75 jaar 75 jaar e.o. Aant % Aant % 15 3 21 4 61 13 82 17 39 9 34 7 56 12 75 16 57 12 70 15 103 23 97 21 89 20 68 15 20 4 10 2 15 3 12 3 454 100 468 100
totaal Aant 63 235 128 210 209 341 269 56 47 1.558
% 4 15 8 13 13 22 17 4 3 100
Burgerlijke staat en samenstelling huishouden
Om een beeld te krijgen van de leefsituatie van ouderen is gekeken naar de burgerlijke staat en het aantal personen waaruit een huishouden bestaat. Dit is van belang, omdat uit onderzoek blijkt, dat gehuwden minder gezondheidsproblemen hebben dan nooit-gehuwden of verweduwden. En mensen die gescheiden zijn, hebben de meeste gezondheidsproblemen.
Tabel 3 .3 .
Respondenten naar leeftijdsklasse en burgerlijke staat
gehuwd of samenwonend ongehuwd, nooit gehuwd geweest gescheiden weduwe, weduwnaar totaal
65- 75 jaar % 68 6 8 18 100
75 jaar en ouder % 42 10 4 44 100
totaal % 56 8 6 30 100
Van alle respondenten is ruim de helft gehuwd, bijna eenderde weduwe/weduwnaar, 8 % alleenstaand (nooit gehuwd geweest) en 6 % gescheiden. De landelijke cijfers III voor de gehele groep 65 jaar en ouder (inclusief verzorgingshuisbewoners en verpleeghuispatiënten) zijn als volgt: 56% gehuwd; 31% weduwnaar/weduwe; 6% alleenstaand (nooit gehuwd geweest); en gescheiden 7%. Nijmegen wijkt dus nauwelijks af van Nederland wat betreft burgerlijke staat. Meer vrouwen dan mannen zijn verweduwd/weduwnaar. Dit wordt veroorzaakt doordat bij het huwelijk de man vaak enkele jaren ouder is dan de vrouw en vrouwen een hogere levensverwachting hebben. Met een toename van de leeftijd neemt het aantal alleenstaanden toe. Doordat mannen vaker hertrouwen na een echtscheiding, zijn er meer gescheiden vrouwen dan mannen. Van belang is ook de samenstelling van het huishouden. In zorgbehoefte blijkt vaak door inwonende huisgenoten voorzien te worden in de vorm van mantelzorg. Geheel volgens verwachting is het aantal alleenwonenden in de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder (veelal vrouwen) hoger is dan in de jongste categorie. Dat betekent wél dat de mindere mogelijkheden tot mantelzorg bij alleenstaanden tot een extra hoog beroep op professionele zorgverlening aan deze leeftijdsgroep kan leiden.
datum pagina
januari 2007 26 van 80
Tabel 3 .4 .
Wie wonen er in huis? % 40 54 2
Ik woon alleen Samen met partner Samen met partner en thuiswonend(e) kind(eren) Samen met één of meer thuiswonende kinderen Samen met andere familieleden (bijv. broer of zus) Ik woon in bij een kind en zijn/haar gezin Anders totaal
2 1 1 2 100
Van de 1.521 respondenten van deze vraag woont ruim de helft (54 %) samen met een partner. Van de respondenten woont 40 % alleen. Inwonende kinderen is een zeldzaamheid: (2%) terwijl inwonen bij kinderen nog minder voorkomt ( 1%)
3.4
Sociaal economische positie
3.4.1
Opleiding
Opleiding en inkomen geven tezamen een indicatie voor de sociaal economische positie van de respondenten. Verschillen in opleidingsniveau hangen samen met verschillen in gezondheid, zowel IV wat betreft levensverwachting als gezonde levensjaren .
Hoogste afgeronde opleiding naar leeftijd en geslacht
vrouw
Grafiek 3.1.
75 jaar e.o.
65-75 jaar
man
75 jaar e.o.
65-75 jaar
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Opleiding niet voltooid / Lager onderwijsLBO/MAVO HAVO/VWO/MBO HBO/WO
Een kwart van de ouderen (2 6%) heeft alleen lager onderwijs gehad of afgerond. Lager en middelbaar beroepsonderwijs (en MAVO) is door ruim de helft gevolgd en afgemaakt. De jongste leeftijdsgroep is duidelijk hoger opgeleid: 22% tegen 40% heeft alleen lager onderwijs gehad of afgerond. Ook duidelijk is het verschil in opleiding tussen mannen en vrouwen in de hoogste leeftijdsgroep: mannen met alleen lager onderwijs: 24%; vrouwen met alleen lager onderwijs: 40%. Het opleidingsniveau neemt dus af met het stijgen van de leeftijd. En gemiddeld hebben in Nijmegen mannen een hoger opleidingsniveau dan vrouwen. Bovendien wordt het verschil in opleidingsniveau groter in de hogere leeftijdsklasse. Stijging van gemiddeld opleidingsniveau met de leeftijd is een 3 zgn. cohorteffect . De jongste leeftijdsgroepen in Nederland zijn duidelijk hoger opgeleid in de afgelopen decennia. 3
Cohorteffect: het verschijnsel dat personen, geboren in een bepaalde periode, bv. 10 jaar, een aantal gemeenschappelijke kenmerken hebben, veroorzaakt door de levensomstandigheden die op dat moment
datum pagina
3.4.2
januari 2007 27 van 80
Inkomen
Naast opleiding bepaalt ook het inkomen de sociaal economische positie van ouderen. In het onderzoek is gevraagd om een inkomenscategorie aan te geven. Naar verwachting zou rechtstreeks vragen naar de hoogte van het inkomen van het huishouden teveel onnauwkeurigheden opleveren en ook onwil oproepen om de vraag te beantwoorden . Van de respondenten heeft 15% de keuzemogelijkheid 'wil ik niet zeggen' aangekruist. Voor de overige respondenten staan de antwoorden in grafiek 3.2.
Grafiek 3.2.
Netto maandinkomen van het huishouden 75 jaar e.o.
65-75 jaar 5% 3%
2%
11%
5%
10%
minder dan € 850 25%
€ 851 - € 1150
20%
27%
11
27%
€ 1151 - € 1750 € 1751 - € 3050 € 3051 - € 3500 meer dan € 3501
31%
34%
Uit de uitsplitsing naar de burgerlijke staat in tabel 3.4 blijkt dat gescheiden en verweduwde ouderen er financieel het slechtst voorstaan. Tabel 3.4 .
Netto inkomen naar burgerlijke staat
minder dan € 850 € 851 t/m € 1.150 € 1.151 t/m € 1.750 € 1.751 t/m € 3.050 € 3.051 t/m € 3.500 € 3.501 en meer totaal
Gehuwd of samenwonend % 7 11 37 34 6 5 100
Ongehuwd, nooit gehuwd geweest % 13 23 34 25 1 5 100
Gescheiden % 27 38 23 10 2 100
Weduwe, weduwnaar % 14 43 26 13 1 3 100
Van de huishoudens van de gescheiden ouderen behoort 88% tot de groep beneden modaal (gehuwden/samenwonenden: 5 5%) en van hen heeft ruim een kwart minder dan € 850. Van de verweduwde ouderen heeft 83% een inkomen beneden modaal en van hen heeft 14 % een inkomen tot € 850. Gehuwden/samenwonenden 7%. Van alle respondenten zegt 42% geen moeite te hebben met rondkomen van het inkomen. Zoals te verwachten is, bepaalt de hoogte van het netto inkomen in sterke mate de aangegeven moeite met rondkomen V.
van belang waren, en die duidelijk anders zijn voor personen die in andere perioden geboren zijn. Bv. levensverwachting.
datum pagina
januari 2007 28 van 80
Tabel 3.5 .
Afgelopen jaar moeite rond te komen van het huishoudeninkomen? % 42 41 14 4 100
Nee geen enkele moeite Nee, moet wel opletten Ja, enige moeite Ja, grote moeite totaal
Inkomens beneden modaal hebben meer dan vier maal vaker problemen met rondkomen dan de groep met een bovenmoda al inkomen (26% , resp. 6%).
Grafiek 3.3
Moeite met rondkomen naar netto maandinkomen
meer dan € 3050
€ 1751 - € 3050
€ 1151 - € 1750
€ 851 - € 1150
minder dan € 850
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Geen moeite met rondkomenMoeite met rondkomen
3.4.3
Inkomensondersteunende voorzieningen en bezuinigingen
Inkomensondersteunende voorzieningen Ouderen kunnen gebruik maken van een aantal inkomensondersteunende voorzieningen als huursubsidie en bijzondere bijstand. In onderstaande tabel wordt weergegeven of deze voorzieningen bij ouderen (voldoende) bekend zijn en of er gebruik van gemaakt wordt. Tabel 3.6. Inkomensondersteunende voorzieningen
Bijzondere bijstand Huursubsidie Korting waterschapsbelasting Kwijtschelding gem. belastingen Wet Voorzieningen Gehandicapten
Nooit van gehoord % 14 5 21 13 16
Wel van gehoord, niet gebruikt % 76 66 65 75 68
Wel van gehoord, maak er gebruik van % 10 29 15 12 17
datum pagina
januari 2007 29 van 80
Bezuinigingen Gemiddeld hoeft 58% van de ouderen niet te bezuinigen. De respondenten, die bezuinigen, doen dit deels op minder essentiële voorzieningen en bijna eenderde bezuinigt op vakanties, maar toch evenveel op krant/abonnementen en 20% op auto en/of kosten vervoer. De laatstgenoemde bezuinigingen kunnen ongewenste negatieve effecten op maatschappelijke participatie veroorzaken.
Grafiek 3.4.
Bezuinigingen in het huishouden Vakantie
Krant/abonnementen Uitgaan/vrije tijd Kleding Auto/kosten vervoer Cadeautjes/verjaardagen Telefoneren Kapper Verwarming Schoenen Pedicure Huishoudelijke hulp Bril Tandarts Voeding Huisvesting/reparaties Anders Gehoorapparaat 0%
10%
20%
30%
40%
Uitgesplitst naar inkomensmodaliteiten 'benedenmodaal' en ' bovenmodaal ' blijkt ongeveer tweederde van de groep 'beneden modaal' te bezuinigen tegen slechts eenderde van de groep 'boven modaal'.
3.5
Etniciteit
Om inzicht te krijgen in de etniciteit van de doelgroep is gevraagd naar het geboorteland van d e respondenten. personen hebben de vraag beantwoord. Slechts 6% van de ouderen is niet in Nederland geboren. Van hen is 3% geboren in voormalig Nederlands -Indië. De resterende 3% behoort eenderde deel tot de Marokkaanse bevolkingsgroep en tweederde tot de restgroep 'overige nationaliteiten'. De kleine aantallen maken verdere analyses op basis van etniciteit niet zinvol.
datum pagina
4 4.1
januari 2007 30 van 80
Lichamelijke gezondheid Inleiding
In dit onderzoek wordt het begrip gezondheid in navolging van de Wereld Gezondheids Organisatie I geïnterpreteerd als een situatie van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden . In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de lichamelijke gezondheid van ouderen. Allereerst is gekeken naar het oordeel van de ouderen over hun eigen gezondheid. Vervolgens wordt dit oordeel in perspectief gezet door te kijken naar het voorkomen van (chronische) ziekten en lichamelijke beperkingen, overgewicht, het gebruik van hulpmiddelen, het gebruik van slaap - en kalmeringsmiddelen en het voorkomen van valongelukken in en om huis. 4.2
Ervaren gezondheid
Hoewel veel ouderen gezondheidsproblemen hebben, ervaren ze dit over het algemeen niet als een probleem. Ze vinden dat een verslechtering van de gezondheid bij de leeftijd hoort De ervaren gezondheid lijkt dan ook niet zozeer samen te hangen met de aan- of afwezigheid van ziekten, maar meer met factoren die te maken hebben met welbevinden, zingeving, sociale contacten, veerkracht II en de mate waarin men in staat is zelf problemen op te lossen .
Tabel 4 .1 . Ervaren gezondheid naar leeftijdklasse en geslacht 65- 75 jaar
Uitstekend Zeer goed Goed Matig Slecht totaal
man % 7 15 51 22 4 100
vrouw % 7 10 55 24 4 100
75 jaar en ouder man vrouw % % 2 2 12 10 55 50 23 34 7 5 100 100
totaal % 5 11 53 26 5 100
Gemiddeld voelt ruim tweederde (69%) van de respondenten zich (zeer) goed tot uitstekend gezond. Uitgesplitst naar leeftijdsklasse blijkt dat bijna driekwart van de jongste leeftijdsklasse zich (zeer) goed tot uitstekend gezond voelt tegen ruim 60% van de oudste groep. Uitgesplitst naar geslacht zijn er betrekkelijk weinig verschillen in de meeste categorieën, behalve de score 'matig'. Die kwalificatie wordt door vrouwen in de oudste groep 11% vaker dan door mannen genoemd. 4.3
Ziekten en aandoeningen
Hoe gezond iemand zich voelt hangt voor een deel af van het wel of niet hebben van een (chronische) ziekte. Onder chronische ziekte wordt in dit onderzoek verstaan: een onomkeerbare aandoening, zonder uitzicht op volledig herstel en met een gemiddeld lange ziekteduur. Er is gevraagd naar enkele veel voorkomende chronische ziekten, zoals diabetes, CARA (COPD), hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage en reumatische aandoeningen.
datum pagina
januari 2007 31 van 80
Grafiek 4.1.
De 10 meest voorkomende chronische aandoeningen in procent
Hoge bloeddruk Gewrichtsslijtage Rugaandoeningen Diabetes Astma/CARA (COPD) Aandoeningen nek/schouder Andere ernstige hartaandoening Chronische gewrichtsontsteking Incontinentie Vernauwing bloedvaten buik/benen 0%
10%
20%
30%
Nijmegen Nederland
Wat betreft lichamelijke gezondheid is Nijmegen vergelijkbaar met Nederland zij het dat iets minder de meest voorkomende aandoeningen gerapporteerd worden. Tabel 4.2. Chronische ziekten in afgelopen 12 maanden, vastgesteld door arts Heeft 1 of meer 65- 75 jaar 75 jaar e..o. totaal chronische Man Vrouw Man Vrouw ziekten % % % % % ja 67 68 66 79 71
Bij ruim 7 op de 10 de ouderen heeft een arts in de afgelopen 12 maanden arts tenminste één chronische ziekte of aandoening vastgesteld. Vooral bij vrouwen in de hoogste leeftijdsgroep zijn meer chronische aandoeningen vastgesteld dan in de jongere leeftijdsgroep of bij mannen.
De meest voorkomende chronische aandoeningen , door een arts vastgesteld, zijn: 1. Hartvaatziekten (HVZ): 39 %, waarvan 32% hoge bloeddruk 4, 2. Ziekten van het bewegingsapparaat: 34%, merendeels gewrichtsslijtage5, 3. Suikerziekte: 11 %, 4. Chronische luchtwegaandoeningen (CARA/COPD): 1 1%.
4 5
Samenvoeging van de items: hoge bloeddruk, hartaandoeningen incl. hartinfact, beroerte en vernauwingen in de grote bloedvaten van tabel 13. Hier zijn de aandoeningen artrose, reuma en ernstige aandoeningen van nek en rug samengevoegd. Nb. Daar een respondent meerdere aandoeningen kan rapporteren kunnen de in de tabel genoemde percentages niet zonder meer bij elkaar worden opgeteld!
datum pagina
januari 2007 32 van 80
Meer vrouwen dan mannen hebben chronische ziekten of aandoeningen: slechts één op de vier vrouwen heeft géén aandoening tegen één op de drie mannen. Bovendien neemt het aantal personen met één of meer aandoeningen toe met de leeftijd: in de leeftijdsgroep 65 - 75 jaar lijdt ruim 30% niet aan een door een arts vastgestelde aandoening, terwijl dat voor de groep 75 jaar en ouder nog maar ruim 20 % is. Tussen mannen en vrouwen bestaan ook verschillen in soort aandoening, die met de leeftijd toenemen. Chronische luchtwegziekten is de enige aandoening die op hogere leeftijd meer bij mannen dan bij vrouwen voorkomt. Oorzaak is waarschijnlijk het rookgedrag van mannen in voorgaande decennia. Alle overige genoemde aandoeningen komen (in de hoogste leeftijdsklasse) tot meer dan tweemaal zoveel bij vrouwen voor. Deze cijfers zijn conform het landelijke beeld IV. Het terugdringen van suikerziekte (ouderdomsdiabetes, mede ten gevolge van overgewicht) is een van de speerpunten van het preventief beleid van de Rijksoverheid.V
4.4
Functionele beperkingen
De aanwezigheid van beperkingen bepaalt voor een groot deel de maatschappelijke deelname en het gebruik van zorg en voorzieningen. VI In dit onderzoek is met behulp van de zgn. 'OESO6 indicator' gevraagd naar beperkingen in horen en zien, die niet met een bril of gehoorapparaat te verhelpen zijn. Ook is gevraagd naar beperkingen in mobiliteit.
Tabel 4 .3 . Beperkingen naar leeftijdklasse Een of meer gehoorsbeperkingen Gesprek volgen met 3 of meer personen Gesprek voeren met 1 persoon
Ja, zonder moeite Nee, dat kan ik niet Ja, zonder moeite Nee, dat kan ik niet
Een of meer beperkingen van het gezichtsvermogen Kleine letters in krant lezen Ja, zonder moeite Nee, dat kan ik niet Iemand herkennen op 4 meter afstand Ja, zonder moeite Nee, dat kan ik niet Een of meer mobiliteitsbeperkingen Voorwerp van 5 kilo 10 meter dragen Ja, zonder moeite Nee, dat kan ik niet Staan en buigen iets van de grond Ja, zonder moeite oppakken Nee, dat kan ik niet 400 meter lopen zonder stil te staan Ja, zonder moeite Nee, dat kan ik niet
65- 75 jaar % 5 76 2 94 1 9 78 5 89 2 18 73 7 74 3 77 7
75 jaar e.o. % 12 59 5 88 1 15 68 8 80 4 40 47 22 55 8 56 18
Gemiddeld heeft 35% van de respondente n problemen met de zeven gevraagde functies, vitaal voor het maatschappelijk functioneren. Van de ouderen van de leeftijd in 65 - 75 jaar blijkt ongeveer een kwart problemen te hebben. Zo'n 2% tot maximaal 6 % geeft een ernstige bemoeilijking aan in deze functies. Mannen en vrouwen zijn daarin vergelijkbaar. Ernstige gehoorstoornissen worden wel vaker door mannen gerapporteerd. In de hoogste leeftijdsklasse is een duidelijk ongunstiger beeld zichtbaar: Nu blijkt bijna de helft deze functies probleemloos te kunnen uitvoeren. Gehoors- en gezichtsbeperkingen verdubbelen in de hoogste leeftijdsklasse. Mobiliteitsstoornissen verdrievoudigen bijna, het meest uitgesproken bij vrouwen.
6
De OESO-indicator is ontwikkeld dor de Europese Organisatie voor Economische Samenwerking. De indicator richt zich vooral op lichamelijke beperkingen in mobiliteit en in persoonlijke verzorging bij de uitvoering van dagelijkse handelingen.
datum pagina
januari 2007 33 van 80
Bij enkele functies (bv. een voorwerp van 5 kilo 10 meter dragen) laat zelfs een op de drie vrouwen in deze leeftijd weten dit niet meer te kunnen.
4.5
Slaap- en kalmeringsmiddelen
Slaap- en kalmeringsmiddelen zijn na zgn. 'bloedverdunners' de door ouderen meest gebruikte medicijnen. Ze kunnen tijdelijk een hulpmiddel zijn om lichaam en geest tot rust te brengen. De bijwerkingen (sufheid. slappe spieren, verminderde concentratie en reactievermogen) beïnvloeden echter het lichamelijk en geestelijk welbevinden en kunnen het risico van een val vergroten. Bovendien zijn slaap - en kalmeringsmiddelen verslavend. Het gebruik van slaap - en kalmeringsmiddelen neemt duidelijk toe met het ouder worden. Met name onder vrouwen van 75 jaar en ouder is het gebruik hoog : een op de drie vrouwen gebruikt deze middelen. Tabel 4.4 .
Gebruikt U wel eens slaap- of kalmeringsmidde len?. 65- 75 jaar Man Vrouw % % 16 24
ja
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 20 32
totaal % 24
Gemiddeld gebruikt bijna een op de vier ouderen een slaap- en/of kalmeringsmiddel (in totaal 347 respondenten) . Het gebruik neemt toe met de leeftijd. In de leeftijdsklasse 65-75 jaar gebruikt gemiddeld 19% deze middelen; in de leeftijdsklasse 75 jaar en ouder gemiddeld al 26 %. (in beide leeftijdsklassen vrouwen anderhalf maal zoveel als mannen). Tabellen 4.5, 4.6 en 4.7 hebben alleen betrekking op 'gebruikers'. Tabel 4 .5 .
Gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen al dan niet op doktersrecept
op doktersrecept niet op doktersrecept op doktersrecept en op eigen initiatief
65- 75 jaar Man Vrouw % % 88 81 6 12 5 7
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 81 80 7 12 12 7
totaal % 82 11 8
In meer dan 80% blijken de middelen voorgeschreven te zijn door artsen. Tabel 4 .6 .
Aantal dagen per week gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen
5-7 keer per week 3-4 keer per week 1-2 keer per week minder dan 1 keer /w eek totaal
65- 75 jaar Man Vrouw % % 54 52 15 6 12 17 20 25 100 100
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 57 52 12 9 12 15 19 24 100 100
totaal % 53 9 15 23 100
Ruim de helft slikt deze middelen (bijna) dagelijks. Er is hierin weinig verschil tussen beide leeftijdsklassen of tussen mannen en vrouwen. Tabel 4 .7 .
Aantal jaren gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen
Minder dan 1 jaar 1-2 jaar 2-3 jaar 3-4 jaar 4 jaar of langer totaal
65- 75 jaar Man Vrouw % % 22 11 9 6 9 9 4 8 56 67 100 100
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 15 8 22 16 10 14 9 6 45 56 100 100
totaal % 12 13 11 7 58 100
datum pagina
januari 2007 34 van 80
Er is sprake van veel langdurig gebruik met weinig variatie tussen de leeftijdsgroepen en mannen of vrouwen. Vooral een gebruiksduur van 4 jaar of langer (ruim de helft van de gebruikers) is géén goed teken. Degenen, die de vraag over slaapmiddelengebruik bevestigend be antwoorden , blijken meer dan anderhalf maal zo vaak een of meer keer gevallen te zijn in de afgelopen 3 maanden. De mate van gebruik blijkt het risico op valongelukken te verhogen: bij (bijna) dagelijks gebruik rapporteert een op de drie respondenten een of meer vallen, bij 'incidenteel' gebruik (1-2 keer/week) rapporteert een op de vier dat.
4.6
Vallen
Landelijk worden er jaarlijks 140.000 ouderen medisch behandeld voor de gevolgen van een valongeluk. 27.000 van hen zijn er zo ernstig aan toe dat zij in het ziekenhuis opgenomen moeten worden. In meer dan de helft van deze gevallen gaat het om botbreuken. vaak aan heup of bekken. Bij ouderen verloopt het genezingsproces langzamer en ontstaan vaak klachten van blijvende aard.VII Ouderen worden vaak als gevolg van een val onzekerder en angstiger. hetgeen de kans op een volgende val vergroot. Ook blijkt dat ouderen langere tijd na een valongeval beduidend minder actief zijn dan daarvoor. Dit betekent een directe bedreiging voor het behoud van hun mobiliteit. sociale netwerk en uiteindelijk hun zelfstandigheid. Vaak zal na een ernstig valongeluk voor langere tijd een beroep op mantelzorg worden gedaan. Tabel 4 .8 .
Val afgelope n 3 maanden naar leeftijd en geslacht. 65-75 jaar Man % 11
gevallen
Vrouw % 17
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 21 29
totaal % 20
Een op de vijf van alle respondenten (287 personen) geeft aan de afgelopen drie maanden gevallen te zijn. Daarbij is gemiddeld bijna een kwart van alle vrouwelijke respondenten gevallen tegen ongeveer 15% van de mannen. Bij de val loopt 40% letsel op, in de jongste leeftijdsgroep evenveel mannen als vrouwen; in de oudste leeftijdsgroep tweemaal zoveel vrouwen als mannen. Bijna tweederde van de respondenten geeft aan in en om huis gevallen te zijn, de oudsten meer dan de jongste leeftijdsgroep, en voor ruim eenderde bleek dat 'elders' te zijn. Omdat de meeste respondenten het grootste deel van hun tijd in en om huis doorbrengen, is daar de kans om te vallen uiteraard het grootst. Dit biedt echter ook kansen op succes wanneer juist in de directe woonomgeving maatregelen op het gebied van valpreventie genomen worden. Tabel 4.9 .
Behandeling als gevolg van het letsel
niet behandeld behandeling huisarts behandeling SEH van ziekenhuis opname ziekenhuis door een ander behandeld totaal
65- 75 jaar Man Vrouw % % 69 55 14 14 6 24 6 3 6 4 100 100
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 77 51 9 21 5 22 4 9 2 100 100
totaal % 59 16 17 3 4 100
In tabel 4.9 is aangegeven of men ten gevolge van het letsel al dan niet e en behandeling heeft ondergaan. De helft tot tweederde van de respondenten, die aangaven gevallen te zijn, is niet behandeld . De jongste mannen blijken vaker als gevolg van de val in het ziekenhuis opgenomen te worden dan vrouwen. Het betreft overigens m aar e nkele personen.
datum pagina
4.7
januari 2007 35 van 80
Overgewicht.
In de Nederlandse bevolking is overgewicht een groeiend probleem. ook onder ouderen. Het percentage mensen met overgewicht neemt sterk toe tot de leeftijd van 60 tot 70. Daarna neemt het VIII percentage weer af. In dit onderzoek zijn lengte en gewicht niet gemeten. maar door de respondenten zelf gerapporteerd. Over het algemeen zijn mensen geneigd het eigen gewicht te onderrapporteren en de lengte te overrapporteren. Het percentage ouderen met overgewicht dat op grond van dit onderzoek is vastgesteld. is daarom vermoedelijk een onderschatting van de werkelijkheid. Over - en ondergewicht zijn vastgesteld met behulp van de Body Mass Index (BMI) 7. Op basis van de BMI worden ouderen ingedeeld in een van de categorieën: ondergewicht (BMI < 20), normaal gewicht (BMI 20 -25) , overgewicht (BMI > 25) of ernstig overgewicht (obesitas BMI > 30). Uit recent onderzoek blijkt dat de BMI mogelijk een minder goede risicomaat is. Beter zou de tailleomvang zijn. Het zelf bepalen van de tailleom vang geeft echter grote kans op meetfouten. waardoor de kwaliteit van de maat sterk vermindert.
Tabel 4.1 0.
BMI naar leeftijdsklasse en geslacht 65- 75 jaar Man Vrouw % % 1 2 35 42 50 39 14 18 100 100
Ondergewicht Normaal gew icht Overgewicht Ernstig overgewicht totaal
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 2 4 49 46 42 35 7 15 100 100
totaal % 2 42 41 14 100
Het aantal respondenten, dat zich in de 'gevarenzone' wat betreft overgewicht bevindt, begint de helft te benaderen. En 14% heeft die grens i nmiddels overschreden. Uit landelijk onderzoek blijkt dat in 10 jaar een toename zien is in ernstig overgewicht en een verminderde afname van overgewicht bij de hoogste leeftijdsgroep, die voordien was vastgesteld. Vergelijking met de cijfers van Oost-Nederland laat vergelijkbare totaalcijfers zien: ondergewicht: 1%; normaal gewicht: 39%; overgewicht: 45% en ernstig overgewicht: 14%.
Grafiek 4.2.
Lichaamsgewicht (BMI) in de gemeente Nijmegen en in de regio
Ernstig overgewicht
Overgewicht
Normaal gewicht
Ondergewicht
0%
10%
20%
30%
Nijmegen stad
7
40%
50%
regio
De BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht (in kg) te delen door het kwadraat van de lengte (in meters).
datum pagina
januari 2007 36 van 80
Overgewicht lijkt ook op hogere leeftijden een toenemend probleem te gaan vormen. Zeker wanneer men zich realiseert, dat de cijfers berusten op eigen opgave, waarbij vermoedelijk sprake is van een onderschatting van het (over)gewicht. Verslechterende mobiliteit en overgewicht gaan niet goed samen. Onder gewicht is verwaarloosbaar: gemiddeld 2%. Ondergewicht kan overigens een snel herstel van aandoeningen in de weg staan. Overgewicht hangt s terk samen met de sociaal-economische status van de respondent. Een van de componenten daaruit is het opleidingsniveau. Bij laagopgeleiden is veel vaker sprake van overgewicht dan bij hoogopgeleiden. Bovendien is de mate van overgewicht in deze groep groter. Dit blijkt in Nijmegen, maar ook landelijk het geval te zijn. En Oost Nederland vormt daarop geen uitzondering. Naar stadsdeel uitgesplitst blijken ouderen in de stadsdelen waar zich veel aanpak - en attentiewijken bevinden meer (ernstig) overgewicht aan te geven. Het gemiddeld lagere opleidingsniveau vergeleken met de overige wijken/stadsdelen zal daar zeker voor een deel verantwoordelijk voor zijn.
Grafiek 4.3.
Lichaamsgewicht naar stadsdeel
Nijmegen Noord Lindenholt Dukenburg Zuidrand Midden Zuid Nieuw West Oud West Oud Oost Stadscentrum 0
10
20
Ernstig overgewicht
30
40
Overgewicht
50
Normaal gewicht
60
datum pagina
5
5.1
januari 2007 37 van 80
Psychische gezondheid
Inleiding
Aanleg en omgevingsfactoren spelen een rol bij het ontstaan van psychische klachten en psychische/psychiatrische stoornissen. Psychische klachten zijn klachten die wat milder van aard zijn dan een psychische psychiatrische stoornis. Er is een duidelijke samenhang tussen lichamelijke en geestelijke gezondheid. Preventie en vroeg opsporen van psychische klachten is daarmee ook van groot belang voor een goede lichamelijke gezondheid. Door het vroeg opsporen van psychische klachten kunnen deze tijdig behandeld worden, zodat deze niet verergeren en minder ingrijpende I gevolgen hebben. De meest voorkomende psychische klachten en -stoornissen bij ouderen houden verband met angst, stemming (voorbeeld: depressieve klachten) en cognitie (bv. geheugenproblematiek en dementie). Slaapproblemen en eenzaamheid zijn veel voorkomende klachten in samenhang met psychische II problematiek.
5.2
Welbevinden
Mensen met een goede gezondheid voelen zich over het algemeen gelukkiger. Andersom is ook het geval: mensen die zich gelukkig voelen kunnen meestal ook beter overweg met problemen en/of ziekten en herstellen sneller. De WHO noemt personen psychisch gezond als zij een beleving kennen van welzijn, autonomie en competentie. Ze voelen zich in staat de eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden te verwezenlijken. Een optimale psychische gezondheid biedt mogelijkheid tot succesvol maatschappelijk functioneren, resulterend in productieve activiteiten, bevredigende relaties, mogelijkhed en tot aan passing en omgaan met tegenslagen. Psychisch ongezonde mensen hebben last van psychische klachten of zelfs van psychische stoornissen. - Psychische klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring, zoals gevoelens van angst, depressie e n stress. Ook slaapverstoring valt daaronder. Dit kan leiden tot zichtbaar leed, een (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen. - Psychische stoornissen omvatten psychosen, persoonlijkheidsstoornissen en overige niet-psychotische stoornissen. Psychische stoornissen zijn per definitie van ernstiger aard dan psychische klachten. In het onderzoek is naar psychische klachten gevraagd. Het welbevinden van ouderen is beoordeeld met 8 III een standaard instrument, die psychische (on)gezondheid. (MHI-5) Er wordt daarin onderscheid gemaakt in lichte, matige en ernstige psychische ongezondheid.
8
Mental Health Inventory: Dit is een internationale standaard voor het meten van de algemene psychische gezondheid, bestaande uit 5 vragen naar positieve en negatieve gevoelens in de maand voorafgaande aan het afnemen van de vragenlijst. De psychische gezondheid wordt bepaald door de balans op te maken tussen de mate van positieve en negatieve gevoelens.
datum pagina
januari 2007 38 van 80
Tabel 5.1 .
Welbevinden in de afgelopen 4 weken 65- 75 jaar Man Vrouw % % 4 6 70 45
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 2 8 66 45
totaal %
'zenuwachtig'
Altijd/meestal Zelden/nooit
'in de put'
Altijd/meestal Zelden/nooit
1 82
4 67
1 79
3 67
3 73
'somber'
Altijd/meestal Zelden/nooit
2 74
5 57
1 67
4 54
3 62
'gelukkig'
Altijd/meestal Zelden/nooit
77 4
64 6
74 4
68 7
70 5
'kalm en rustig'
Altijd/meestal Zelden/nooit
74 7
56 11
66 11
57 12
62 10
5 55
Met het stijgen van de leeftijd is er een (zeer lichte) stijging in psychisch onwelbevinden. De positieve uitingen van welbevinden ('gelukkig', 'kalm') nemen wat af, terwijl de negatieve uitingen ('in de put' etc.) toenemen. De MHI-5 klasseert 7 7% van de respondenten als psychisch gezond; 16 % is licht ongezond en 7 % is psychisch matig tot ernstig ongezond.
Grafiek 5.1.
Psychische gezondheid naar leeftijd in procent (MHI-5) 75 jaar e.o.
65-75 jaar
16%
15%
3%
5%
3%
4%
Gezond Licht ongezond Matig ongezond Ernstig ongezond
79%
76%
Tussen beide leeftijdsklassen is er verschil in het percentage psychisch gezonden en psychisch licht ongezonden. Dit geldt vooral voor mannen. In de leeftijdscategorie 65-75 jaar is 10% van de mannelijke respondenten psychisch licht/matig ongezond tegenover 18% in de leeftijdscategorie 75 jaar en ouder. Bij vrouwen is er tussen beide leeftijdsklassen in psychisch licht ongezonden nauwelijks verschil: 22% bij de jongsten tegenover 24 % bij de 75-jarigen. Matige en ernstige psychische ongezondheid komen, in deze leeftijdscategorie, ongeveer even vaak voor bij mannen als bij vrouwen. In de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder zijn er tweemaal zoveel psychisch matig on gezonde vrouwen dan mannen. 6% van de vrouwen uit deze leeftijdscategorie zijn psychisch matig ongezond tegenover 3% bij de mannen. Psychisch ernstige ongezondheid komt in deze leeftijdsgroep ongeveer vijf maal minder vaak voor bij mannen als bij vrouwen. Het gaat hierbij om betrekkelijk kleine aantallen.
datum pagina
januari 2007 39 van 80
Matige en ernstige psychische ongezondheid komen, in de oudste leeftijdscategorie, ongeveer twee maal zo veel voor bij vrouwen als bij mannen. Psychisch ernstige ongezondheid komt in beide leeftijdsgroepen ongeveer twee maal minder vaak voor bij mannen als bij vrouwen. Het gaat hierbij wél om kleine aantallen.
5.3
Eenzaamheid
Eenzaamheid komt onder mensen van alle leeftijden voor. Eenzaamheid wordt gedefinieerd als het negatief ervaren verschil tussen de kwaliteit van de relaties die men onderhoudt en de relaties zoals men die voor zichzelf zou wensen. Ouderen die alleenstaand zijn, een dierbare verloren hebben, problemen met hun gezondheid ervaren en ouderen boven de 80 jaar lopen extra risico eenzaam te worden.IV Om te bepalen in hoeverre zelfstandig wonende ouderen gevoelens van eenzaamheid ervaren, is gebruik gemaakt van een standaard instrument, de eenzaamheidsschaal van De Jong - Gierveld.V Aan de hand van elf stellingen (vragen) kunnen ouderen aangeven in hoeverre zij tevreden zijn met hun sociale contacten. De somscore van de antwoorden op deze stellingen is een maat voor eenzaamheid.
Tabel 5.2 .
Ervaren van eenzaamheid naar ges lacht en leeftijd
Niet eenzaam Matig eenzaam Ernstig eenzaam Zeer ernstig eenzaam totaal
65- 75 jaar Man Vrouw % % 48 48 44 38 4 9 4 5 100 100
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 37 43 54 47 7 7 2 4 100 100
totaal % 45 45 7 4 100
11% blijkt ernstig tot zeer ernstig eenzaam te zijn. Bijna de helft van de ouderen geeft aan dat er géén sprake is van eenzaamheid. Bij meer dan de helft bestaan er dus gevoelens van eenzaamheid. Eenzaamheidsgevoelens hangen onvermijdelijk samen met het ouder worden door verlies van sociale contacten en relaties. De huishoudensamenstelling blijkt de gevoelens van eenzaamheid sterk te beïnvloeden: alleenwonenden geven bv. drie maal zo vaak aan (zeer) ernstig eenzaam te zijn als samenwonende met partner. Een verband met (hoogte van) de opleiding is minder duidelijk. Vergelijking met het ouderenonderzoek van 1998 waarbij hetzelfde meetinstrument is gebruikt, laat de volgende cijfers zien: ernstig eenzaam 5%, zeer ernstig eenzaam 3%, H oewel het om kleine aantallen gaat, lijkt een lichte stijging te zijn opgetred en in de afgelopen 8 jaar van 8% naar 11 % door toename van het aantal ernstig vereenzaamden. De eenzaamheidschaal van de Jong - Gierveld wordt wel onderverdeeld naar de twee aspecten van de eenzaamheidsgevoelens waarnaar gevraagd wordt: de sociale en de emotionele eenzaamheid. Vijf vragen u it de schaal van de Jong - Gierveld geven de sociale eenzaamheid aan. Wanneer op meer dan twee van deze vijf vragen bevestigend wordt geantwoord, is er sprake van (matige tot ernstige) sociale eenzaamheid. De sociale eenzaamheidsscore geeft een indicatie voor de aanwezigheid van een sociaal netwerk.
Tabel 5.3 . Mat e van sociale eenzaamheid
niet sociaal eenzaam matig sociaal eenzaam ernstig sociaal eenzaam totaal
65-75 jaar Man Vrouw % % 28 32 55 56 16 12 100 100
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 19 34 72 56 9 10 100 100
totaal % 29 59 12 100
datum pagina
januari 2007 40 van 80
Uit tabel 5.3 blijkt dat ruim een op de acht ouderen kampt met een ernstige sociale eenzaamheid, terwijl slechts 2 9% van de ouderen niet sociaal-eenzaam is te noemen. De zes overige vragen van de schaal representeren emotionele eenzaamheid. Ook hier geldt dat bevestigend beantwoorden van meer dan twee van de zes vragen een (matige tot ernstige) emotionele eenzaamheid aangeeft. Emotionele eenzaamheid wordt sterk beïnvloed door de partnerstatus.
Tabel 5.4 . Mat e van emotionele eenzaamheid
niet emotioneel eenzaam matig emotioneel eenzaam ernstig emotioneel eenzaam totaal
Man % 53 41 6 100
65- 75 jaar Vrouw % 49 40 11 100
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 41 37 53 53 6 10 100 100
totaal % 45 47 8 100
Bijna de helft van de ouderen geeft aan niet emotioneel -eenzaam te zijn. Ernstig emotioneel eenzaam is 8%.
5.4
Vergeetachtigheid
Normale veroudering gaat gepaard met een achteruitgang van de geheugenfunctie. Vergeetachtigheid hoort bij ouder worden. Veel ouderen maken zich hier zorgen over en zijn bang dat ze dement zullen worden. Vergeetachtigheid kan het begin zijn van dementie. maar dat is vaak niet het geval. Ondanks dat dementie sterk stijgt met de leeftijd, blijkt uit de ‘Leiden 85 -plus studie’ dat het aantal nieuwe patiënten per jaar met dementie in de leeftijdgroep van 85 jaar 69 per 1000 te bedragen. Bij driekwart van hen is er sprake van Alzheimer. In de leeftijdsklasse van 65-75 jaar geeft eenderde aan zichzelf vergeetachtig te vinden. Dit loopt op tot de helft bij respondenten van 75 jaar en ouder. Bijna een op de drie ouderen meent dat hun vergeetachtigheid het laatste jaar is toegenomen. Er zijn daarbij nauwelijks verschillen in leeftijd of in geslacht. Ook de bezorgdheid daarover neemt toe. Toch geeft maar een gering aantal aan hiervoor daadwerkelijk hulp ingeroepen te hebben of plan te hebben dit te doen.
Tabel 5.5 .
Overwegen om hulp in te roepen ivm vergeetachtigheid.
Nee Ja, reeds gedaan Ja, ben ik van plan totaal
65- 75 jaar Man Vrouw % % 94 91 1 4 5 5 100 100
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 92 90 8 7 1 3 100 100
totaal % 91 5 3 100
datum pagina
5.5
januari 2007 41 van 80
Zich zorgen maken
Een kwart van de ouderen heeft problemen waar ze heel veel mee bezig zijn Naarmate de leeftijd vordert neemt het piekeren bij mannen toe.
Tabel 5.6 .
Probleem wat u dag en nacht bezig houdt 65- 75 jaar Man Vrouw % % 18 27
ja
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 28 52
totaal % 25
Uitgesplitst naar leeftijd van degenen, die hebben aangegeven dag en nacht te piekeren, blijkt dat men dat vooral over de lichamelijke gezondheid doet, gevolgd door de zorg om de kinderen. De zorg om de partner komt op de derde plaats. In de hoogste leeftijdsklasse zijn het dezelfde thema's, zij het dat ook eenzaamheid met de zorg om de partner nu de derde plaats inneemt. Tabel 5.7 .
Aard van de problemen naar leeftijd
Lichamelijke gezondheid Geestelijke gezondheid Zichzelf niet meer kunnen redden Zorg om partner Zorg om kind(eren) Overlijden van naaste Eenzaamheid Financiële zorgen Angst voor de toekomst Onveilig voelen
65- 75 % 48 27 9 31 48 25 22 20 19 5
75 jaar en ouder % 58 24 17 34 35 24 36 9 21 5
totaal % 53 25 13 32 41 24 29 15 20 5
Uitgesplitst naar geslacht blijken er weinig verschillen tussen mannen en vrouwen in veel zaken waarover men zich permanent zorgen maakt, zoals bv. zorg over de lichamelijke gezondheid. Zorgen om kinderen en over eenzaamheid geven vrouwen echter duidelijk vaker aan dan mannen. Tabel 5.8 .
Aard van de problemen naar geslacht
Lichamelijke gezondheid Geestelijke gezondheid Zichzelf niet meer kunnen redden Zorg om partner Zorg om kind(eren) Overlijden van naaste Eenzaamheid Financiële zorgen Angst voor de toekomst Onveilig voelen
Man % 56 20 9 43 30 17 22 15 22 7
Vrouw % 51 28 14 26 48 28 33 15 19 4
totaal % 53 25 13 32 41 24 29 15 20 5
datum pagina
6
6.1
januari 2007 42 van 80
Sociale omgeving
Inleiding
Het hebben van voldoende en met name goede sociale relaties heeft een gunstig effect op de lichamelijke en geestelijke gezondheid en op de levensduur. Mensen met een goed sociaal netwerk ontvangen én geven meer sociale steun. Een gebrek aan sociale contacten kan mensen kwetsbaar I maken , het kan leiden tot lichamelijke klachten en tot een hogere zorgconsumptie . In het kader van het onderwerp sociale omgeving zijn in dit onderzoek vragen gesteld over sociale contacten , maatschappelijke participatie, het geven van mantelzorg, sociale steun en sociale veiligheid van de woonbuurt.
6.2
Sociaal netwerk
Terugtreden uit het arbeidsproces. verlies van dierbaren en gebondenheid aan huis door ziekte of handicap leiden bij ouderen onvermijdelijk tot een afname van de omvang van het sociale netwerk. De frequentie van contact neemt in het algemeen af naarmate mensen ouder worden. Vaak neemt het aantal familieleden toe, terwijl het aantal vrienden afneemt. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, treedt niet noodzakelijkerwijs meer sociaal isolement op naarmate mensen ouder worden. II Om een indruk te krijgen van de sociale contacten van ouderen. zijn vragen gesteld over de frequentie van contacten met uitwonende kinderen of andere familieleden. met vrienden en kennissen en met buren. Bij familie en vrienden ging het zowel om de persoonlijke contacten als om telefonische en schriftelijke contacten. Tevens is gevraagd naar kerkbezoek en lidm aatschap van een ouderenbond.
Tabel 6.1 .
Sociale c ontacten naar leeftijd
(Vrijwel) dagelijks of wekelijks …… - contacten met uitwonende kinderen of andere familieleden - contacten met vrienden en kennissen - een praatje maken met mensen uit de buurt - bezoek kerkelijke bijeenkomsten (regelmatig / af en toe) - lid ouderenbond
65- 75 jaar % 85 74 80 40 19
75 jaar e.o. % 80 72 77 42 32
Ruim 8 op de 10 respondenten heeft (vrijwel) dagelijks of wekelijks contact heeft met uitwonende kinderen of andere familieleden. Iets minder heeft (vrijwel) dagelijks of wekelijks contact met vrienden of kennissen en een even groot aantal maakt (vrijwel) dagelijks of wekelijks een praatje met mensen uit de buurt. Er bestaan maar weinig verschillen tussen beide leeftijdsgroepen. In de hogere leeeftijdsgroep nemen de contacten in geringe mate af. Het lidmaatschap van een ouderenbond neemt duidelijk toe in de leeftijd van 75 jaar en ouder. Worden alle contacten samengenomen , dan blijkt slechts ongeveer 4% van de ouderen gemiddeld een paar keer per maand of minder contacten te hebben. Dit percentage is wel hoger in de oudste leeftijdsgroep. Alles in aanmerking genomen is 86% van de ouderen (zeer) tevreden met de contacten die zij met anderen hebben; 2 % is (zeer) ontevreden en 12% is matig tevreden. Ook hier zijn er verwaarloosbare verschillen tussen de leeftijdsklassen en tussen man en vrouw. Er is wél een duidelijke relatie met eenzaamheidsgevoelens. Ouderen die zich niet eenzaam voelen zijn vrijwel allen (zeer) tevreden met hun contacten. Naarmate men zich meer eenzaam voelt, neemt de tevredenheid vrij sterk af. Blijkt van de respondenten in de leeftijd van 65 – 75 jaar die een score ‘zeer eenzaam’ hebben 48 % (zeer) tevreden; in de hoogste leeftijdsgroep is dit afgenomen voor deze score afgenomen tot 21%.
datum pagina
6.3
januari 2007 43 van 80
Maatschappelijke participatie
Ouderen beschikken in principe over meer vrije tijd dan mensen die deelnemen aan het arbeidsproces of de zorg hebben voor kinderen. De pensioengerechtigde leeftijd biedt vele kansen voor hobby, verenigingsleven, vrijwilligerswerk of andere activiteiten. Juist het uitvoeren van deze activiteiten kan voor velen zin geven aan het leven. Bovendien leidt dit vrijwel altijd tot contacten met anderen, wat de kans op vereenzaming zal verminderen. In het ouderenonderzoek is uitgebreid gevraagd naar de activiteiten in de vrije tijd en wat de frequentie is van deze activiteiten. In tabel 6.2 worden 11 van de hoogst scorende activiteiten gepresenteerd naar leeftijd en geslacht.
Tabel 6.2.
Vrijetijdsbesteding naar leeftijd en geslacht
Dagelijks/wekelijks …..
- op bezoek gaan - bezoek ontvangen - wandelen - fietsen - meedoen ouderensport - meedoen overige sporten - verenigingsactiviteiten - vrijwilligerswerk - hobbyen, cursus doen - oppas op kleinkinderen - internetten, e-mailen
65- 75 jaar % 56 57 67 51 15 19 22 20 38 20 30
75 e.o. % 44 59 58 28 17 8 20 10 24 6 13
Man % 46 52 63 48 9 14 20 18 35 14 32
Vrouw % 54 62 62 35 20 14 21 13 29 13 16
totaal % 51 58 63 41 15 14 21 15 32 13 22
Fietsen als vrijetijdsbesteding scoort naast wandelen opvallend hoog. Maar de fiets wordt nog meer gebruikt. Uit recent landelijk onderzoek blijkt dat ouderen tot op zeer hoge leeftijd massaal blijven fietsen. In dit onderzoek fietst van de respondenten ouder dan 75 jaar nog 82% e n ouder dan 80 jaar altijd nog 72%. De fiets wordt daarbij gebruikt voor het doen van boodschappen, bezoek aan familie en vrienden, doktersbezoek en vrijwilligerswerk. Andere niet in de tabel opgenomen activiteiten als bibliotheekbezoek, ‘ klusjes doen bij anderen’ en 'kerkenwerk' blijke n weinig populair. Een op de drie ouderen is bezig met een hobby of volgt een cursus. Ongeveer e en op de vijf ouderen is betrokken bij verenigingswerk. Vrijwilligerswerk is de volgende in deze rangorde. Gebruik van internet blijkt vooral voor de mannen in beide leeftijdsgroep en een belangrijke activiteit: gemiddeld 22%.
datum pagina
6.4
januari 2007 44 van 80
Mantelzorg geven
Mantelzorg is in dit onderzoek omschreven als onbetaalde zorg die iemand geeft aan een bekende uit zijn/haar omgeving. zoals een partner, ouders, kind, buren of vrienden. als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. Deze zorg kan bijvoorbeeld bestaan uit het huishouden doe, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer en geldzaken regelen. Veel jongere ouderen geven mantelzorg aan oudere ouderen , soms ook aan ouders. Deze zorg kan een tamelijk grote belasting worden wanneer men zelf niet meer zo fit is en de zorg zich uitstrekt over een langere tijd. Naar verwachting zal er in de komende jaren een groter beroep op mantelzorg worden gedaan wanneer ouderen langer zelfstandig willen blijven wonen. III Aan de respondenten is gevraagd of ze mantelzorg verlenen, aan wie, hoeveel tijd dit kost, hoe belastend mantelzorg is en uit welke ac tiviteiten de mantelzorg bestaat.
Tabel 6.3.
Mantelzorg verleend de afgelopen 12 maanden?
Ja, en nu nog steeds Ja, maar nu niet meer Nee
Man % 6 3 91
65- 75 jaar Vrouw % 9 5 86
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 12 8 0 4 87 87
totaal % 9 3 88
Bijna een op de tien res pondenten heeft in de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek mantelzorg gegeven; in de jongste leeftijdsgroep geven vrouwen anderhalf maal zoveel (9%) mantelzorg als mannen (6 %). Dat verschil is omgekeerd bij de oudste groep, waar 12% van mannen en 8 % van de vrouwen deze zorg geeft.
Tabel 6 .4 .
Aan wie wordt mantelzorg verleend? (meerdere antwoorden mogelijk)
Verlening mantelzorg aan ….. - partner - kinderen - (schoon)ouders - andere familieleden - buren/vrienden/kennissen
Man % 38 25 18 13 18
65- 75 jaar Vrouw % 27 17 11 27 23
Man % 59 0 4 7 34
75 jaar e.o. Vrouw % 39 18 0 40 15
totaal % 39 15 8 23 22
De 119 respondenten, die aangaven mantelzorg te verlenen, doen dat vooral aan partner en andere familieleden. Bij stijgen van de leeftijd neemt de mantelzorg aan partner toe, vooral bij mannen en aan kinderen af. Mannen geven veel meer mantelzorg aan hun partner geven dan vrouwen, het meest duidelijk in de hoogste leeftijdsgroep, vermoedelijk veroorzaakt door de gemiddeld langere levensduur van vrouwen, die daarmee h un partner overleven.
Tabel 6.5.
Mantelzorg in uren naar leeftijd en geslacht
1-2 uur per week 3-5 uur per week 6-10 uur per week 11- 15 uur per week 16- 20 uur per week 21 uur of meer per week
Man % 7 28 33 10 0 22
65- 75 jaar Vrouw % 7 7 66 7 4 10
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 31 11 19 18 11 25 5 10 0 0 36 35
totaal % 14 15 38 8 1 24
datum pagina
januari 2007 45 van 80
Van deze 119 respondenten is ongeveer eenderde daarmee tot 6 uur per week kwijt. Ruim een derde 6 -10 uur en de overigen meer dan 10 uur. Van hen blijkt een op de vier ouderen daarmee meer dan 20 uur per week kwijt.
Tabel 6.6 .
Belasting door het geven van mantelzorg
Belasting door geven van mantelzorg Niet /nauwelijks belast Enigszins belast Tamelijk zwaar belast Zeer zwaar belast Overbelast
Man % 35 31 30 4 0
65- 75 jaar Vrouw % 49 30 18 0 3
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 49 39 32 49 11 6 8 3 0 3
totaal % 44 36 15 3 2
Bijna een op de vijf mantelzorgers voelt zich tamelijk tot zeer zwaar belast door het geven van mantelzorg. Gemiddeld geeft 2% aan overbelast te zijn. Met name de mannen in beide leeftijdsgroepen geven deze zware belasting aan. Geen enkele mannelijke respondent geeft overbelasting aan.
Tabel 6.7 .
Vormen van mantelzorg
Mantelzorg voor….. huishouding maken warme maaltijd persoonlijke verzorging medische verzorging gezelschap en troost begeleiding en/of vervoer geld en/of administratie
65- 75 jaar % 58 24 15 16 63 55 39
75 en ouder % 37 25 24 16 60 52 40
Man % 46 28 24 14 57 58 49
Vrouw % 48 25 16 17 67 48 31
totaal % 49 23 16 18 65 50 33
Mantelzorg in de vorm van ‘gezelschap en troost’, ‘ begeleiding en/of vervoer’ en als derde ‘hulp in d e huishouding’ vergt de meeste aandacht. Ruim de helft van de zorg gaat daarheen. Vrouwen en mannen verschillen in het verlenen van administratieve hulp en ‘begeleiding en vervoer’ en ‘ gezelschap en troost’., waarbij de eerste twee vormen meer door mannen wordt gegeven en de laatste meer door vrouwen . De meeste vormen van mantelzorg nemen nauwelijks toe in de hoogste leeftijdscategorie. Tabel 6.8 .
Ja
Behoefte aan hulp/ondersteuning bij het geven van mantelzorg? Man % 30
65- 75 jaar Vrouw % 13
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 22 21
totaal % 21
Gemiddeld geeft een op d e vijf mantelzorgers aan behoefte te hebben aan hulp, mannen wat meer dan vrouwen. Er lijkt een relatief geringe behoefte te bestaan aan (professionele) ondersteuning, zowel bij
mannen als bij vrouwen. Wel is er een directe relatie met de behoefte aan steun met de ervaren belasting. (Tabel 6.9) Tabel 6.9. Behoefte aan hulp naar ervaren belasting Behoefte aan hulp? Ja % Niet of nauwelijks belast 9 Enigszins belast 31 Tamelijk zwaar belast 43 Zeer zwaar belast 13 Overbelast 5
Nee % 53 35 10 1 1
totaal % 44 36 15 3 2
datum pagina
6.5
januari 2007 46 van 80
Sociale steun
Om een indruk te krijgen van de kwaliteit van sociale contacten is gevraagd naar de wijze waarop anderen contact leggen in de sfeer van steunen, troosten, adviseren, waarderen en uitnodigen en hoe vaak dat gebeurt (tabel 6.10). Tabel 6 .1 0.
Sociale steun
Gebeurt het wel eens dat iemand …. u uitnodigt voor Zelden/nooit ’n feestje/etentje Vaak gezellig bij u op Zelden/nooit bezoek komt Vaak genegenheid Zelden/nooit voor u toont Vaak u troost Zelden/nooit Vaak u complimenten Zelden/nooit geeft Vaak interesse voor u Zelden/nooit toont Vaak u hulp biedt in bijz. Zelden/nooit gevallen Vaak u geruststelt Zelden/nooit Vaak u goede raad geeft Zelden/nooit Vaak u in vertrouwen Zelden/nooit neemt Vaak u om hulp of Zelden/nooit advies vraagt Vaak uw sterke punten Zelden/nooit naar voren haalt Vaak
65- 75 jaar % 6 7 12 7 8 15 9 11 36 5 9 4 26 11 26 6 18 6 11 14 12 9 22 6
75 en ouder % 8 7 14 7 7 16 6 10 38 7 15 3 20 15 23 7 17 8 17 11 20 6 23 6
Man % 8 5 15 5 11 13 9 9 49 4 12 3 30 9 36 4 24 4 19 9 16 6 28 5
Vrouw % 6 9 11 8 5 17 6 11 29 7 11 5 18 15 16 8 13 9 11 14 15 9 19 7
totaal % 7 7 13 7 8 16 7 10 37 6 12 4 23 12 24 7 17 7 14 12 16 8 23 6
Veel verschillen in ervaren sociale steun zijn er niet tussen de leeftijd klassen en tussen mannen en vrouwen. Vooral de categorie ‘ vaak’ vertoont weinig verschil. Gevoelens van eenzaamheid blijken sterk verband te houden met betrokkenheid van de omgeving met de oudere. Naarmate er meer betrokkenheid gerapporteerd wordt, blijkt ervaren eenzaamheid evenredig te verminderen. In geval van ernstige eenzaamheid blijken de onderwerpen van betrokkenheid meestal beantwoord te zijn in de categorie 'zelden of nooit' en 'af en toe'. Eenzelfde verband is er met het ervaren van (voldoende) sociale contacten. 6.6
Sociale veiligheid
Iemand die zich onveilig voelt. durft de straat niet op. Dit kan leiden tot sociale uitsluiting en afhankelijkheid. In dit onderzoek is gevraagd of ouderen zich overdag of ’s avonds onveilig voelen, wat de oorzaken hiervan zijn , of men zijn/haar uitgaanspatroon heeft veranderd en of er plekken in de buurt zijn, waar men ’s avonds liever niet komt.
datum pagina
Tabel 6.1 1.
januari 2007 47 van 80
Sociale veiligheid
Voelt u zich wel eens onveilig overdag? 65- 75 jaar Man Vrouw % % ja, soms/vaak 10 10 zelden/nooit 90 90 Voelt u zich wel eens onveilig 's avonds/'s nachts? ja, soms/vaak 20 30 zelden/nooit 80 70
75 jaar en ouder Man Vrouw % % 8 10 92 90 23 77
totaal % 10 90
30 70
26 74
Negen van de tien ouderen voelen zich overdag zelden of nooit onveilig in hun buurt. Dat aantal neemt wel af 's avonds /' s nachts: dan voelt driekwart zich zelden of nooit onveilig. Ongeacht de leeftijd voelen vrouwen zich vaker onveilig dan mannen.
Tabel 6.1 2.
De belangrijks te redenen om zich onveilig te voelen
Te weinig toezicht politie Groepen jongeren op straat Inbraak in woning Parkeeroverlast Te hard rijden Te veel rommel, straatvuil Te weinig verlichting Te veel hoge struiken Iets anders
65- 75 % 42 36 37 14 31 14 10 21 4
75 jaar e. o. % 33 33 42 9 20 14 12 17 7
Man % 50 43 30 19 40 13 11 24 3
Vrouw % 31 30 44 8 18 14 11 16 7
totaal % 38 34 39 12 26 14 11 19 5
Ouderen, die aangeven zich overdag en/of ’ s nachts soms of vaak onveilig te voelen, (386 respondenten, dwz ongeveer en kwart van het totaal) ervaren onvoldoende toezicht van politie en inbraak in woningen als belangrijkste oorzaak voor dat gevoel. Vervolgens hangjongeren en onverantwoordelijk verkeersgedrag (in de wijk). Zaken waar gemeenten ve el aandacht aan kunnen besteden zoals groenvoorziening en straatverlichting blijken duidelijk lager te scoren. Van alle respondenten geeft 43% aan hun uitgaanspatroon gewijzigd te hebben. ongeveer de helft van de vrouwen ongeacht leeftijd en een kwart van de jongste mannen tot eenderde van de oudste groep. Van de ouderen, die aangeven zich onveilig te voelen overdag of 's nachts blijkt 70% zijn of haar uitgaansgedrag veranderd te hebben,
Tabel 6.1 3.
Effect onveiligheidsgevoelens op uitgaansgedrag (meer antwoorden mogelijk)
Minder vaak uitgaan Mijden van op bepaalde plaatsen ‘s Avonds nooit meer alleen weg ‘s Avonds niet meer uit Uitgaanspatroon niet gewijzigd Weet niet
65- 75 % 19 22 46 23 23 8
75 e.o. % 15 15 48 27 19 9
Man % 22 27 31 25 23 11
Vrouw % 15 14 55 25 20 7
totaal % 17 19 47 25 21 9
Deze respondenten geven verschillende vormen van vermijdingsgedrag aan. Naar leeftijd zijn er verschillen zichtbaar met een tendens dat men 's avonds wat minder uitgaat naarmate men ouder is en dat het uitgaanspatroon veranderd is. Vrouwen geven dat in sterke mate aan wat betreft 's avonds alleen uitgaan.
datum pagina
Tabel 6.1 4. Ja Nee weet niet
januari 2007 48 van 80
Plaatsen in wijk/buurt waar men s avonds liever niet alleen kom t 65- 75 jaar % 64 12 24
75 jaar en ouder % 46 9 45
totaal % 55 11 34
Meer dan de helft van de ouderen met onveiligheidsgevoelens (dwz. 13% van het totaal) mijdt in hun woonbuurt bepaalde plaatsen ; slechts 1 1% doet dat niet en eenderde weet het niet. Het aantal ouderen dat plaatsen mijdt neemt eerder af dan toe met het stijgen van de leeftijd. Dat lijkt in onlogisch, maar een verklaring daarvoor kan zijn, dat op die leeftijd nog weini g uitgegaan wordt, zodat vermijdingsgedrag niet van toepassing is.
datum pagina
7
januari 2007 49 van 80
Woonsituatie en woonomgeving
7.1
Inleiding
Ouderen willen in toenemende mate graag zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving en zelfstandig I blijven wonen. Het verblijf in een verpleeg- of verzorgingshuis wordt meer en meer een uitzondering. II Het overgrote deel van de ouderen ( landelijk: 93%) woont dan ook zelfstandig. In dit onderzoek is ingegaan op de huidige woonsituatie van ouderen. Daarnaast is ook informatie verzameld met betrekking tot de aanwezigheid en de behoefte aan aanpassingen in de woning, binnenmilieu, toekomstige woonwensen , bereikbaarheid van voorzieningen, veiligheid in de buurt, leefbaarheid gemeente en vervoersmogelijkheden.
7.2
Huidige woonsituatie
In het ouderenonderzoek is gevraagd naar eigen woningbezit en in welk type woning men woont. Daarnaast is gevraagd of woonruimten geheel of gedeeltelijk gelijkvloers gesitueerd zijn. Ook aangebrachte aanpassingen worden uitgebreid bevraagd evenals wensen daarin.
Tabel 7.1. Koopwoning Huurwoning
Eigen woningbezit 65- 75 jaar % 40 60
75 jaar e.o. % 33 68
totaal 36 64
36 % van de ouderen heeft een koophuis. Hoe ouder men wordt, minder eigen woningbezit. Ook komt eigen woningbezit minder voor bij ouderen die ongehuwd. gescheiden of verweduwd zijn, bij ouderen met een minder goede gezondheid en in m eer verstedelijkte gebieden. Verder is het eigen woningbezit lager als de opleiding lager is. Een relatie met een lager gemiddeld inkomen ligt hierbij voor de hand.
Tabel 7.2.
Type woning
Eengezinswoning Flat, etagewoning Zelfstandige ouderen-/seniorenwoning Woongemeenschap voor ouderen Aanleunwoning bij verzorgingshuis Serviceflat Woning bij zorgpunt/woonzorgcomplex Anders totaal
65-75 jaar % 65 28 5 1 1 0 0 1 100
75 jaar e.o. % 48 33 11 2 1 1 1 2 100
totaal 57 30 8 1 1 1 1 1 100
Het grootste deel van de ouderen woont in een eengezinswoning (57%). Van de ouderen 65-75 jaar woont 65% in een eengezinswoning en van de 75-plussers 48%. Eenderde woont in een flat of etagewoning. G egevens van het SCP wijzen uit, dat hoe meer aangepast e en woning en hoe meer zorg nodig is, hoe minder er sprake is van eigen woning bezit.III
datum pagina
januari 2007 50 van 80
Tabel 7.3 .
Woning bereikbaar zonder trappen 65- 75 jaar % 87 13
ja nee
Tabel 7.4 .
Tabel 7 .5 .
75 jaar en ouder % 47 53
totaal % 39 61
Woonkamer, toilet, keuken, badkamer en slaapkamer gelijkvloers 65- 75 jaar % 41 59
ja nee
totaal % 87 13
W oont in nultredenwoning 9 65- 75 jaar % 33 67
ja nee
75 jaar en ouder % 86 14
75 jaar en ouder % 58 42
totaal % 49 51
Bijna negen van de tien ouderen kunnen de woning zonder traplopen bereiken, een op de drie woont in een ‘nultredenwoning’ en de helft heeft in huis de belangrijkste woonruimten gelijkvloers. Naarmate de leeftijd stijgt wonen de respondenten vaker in een nultreden- of gelijkvloerse woning.
7.3
Aanpassingen in de woning
Woningen kunnen meer geschikt gemaakt worden voor ouderen door aanpassingen als trapliften en het wegwerken van drempels. Voor ouderen zijn deze aanpassingen erg belangrijk, omdat zij op deze manier in hun eigen huis kunnen blijven wonen.
Tabel 7 .6 . ja nee
Aanpassingen in de woning 65- 75 jaar % 26 74
75 jaar en ouder % 51 49
totaal % 37 63
Ruim een op de drie ouderen heeft een of meer aanpassingen in de woning. Het aantal woningen met aanpassingen neemt duidelijk toe met de leeftijd: een kwart van de jongste groep geeft aan aanpassingen in de woning te hebben tegen de helft van de oudste groep.
Tabel 7 .7 . geen een twee Meer dan twee totaal
Aantal aanpassingen in de woning 65- 75 jaar % 74 9 9 8 100
75 jaar en ouder % 51 13 16 20 100
Ook het aantal aanpassingen per woning neemt toe met de leeftijd. In tabel 7.8 zijn de soort aanpassingen aangegeven.
9
Nultredenwoning: een gelijkvloerse woning, die ook zonder trap bereikbaar is.
totaal % 63 11 12 14 100
datum pagina
Tabel 7 .8 .
januari 2007 51 van 80
Aanwezige aanpassingen (aangeven v. meer aanpassingen/woning mogelijk)
Aanpassingen….. - in de douche - in het toilet - in de keuken - in de slaapkamer - aan trap of traplift - aan ingang van woning - extra toilet - aan- of verbouw - verwijdering drempels - intercom -andere aanpassingen
65- 75 jaar % 63 51 10 7 19 6 28 4 22 16 3
75 jaar en ouder % 74 67 5 7 16 8 18 3 21 18 6
totaal % 70 61 7 7 17 7 22 4 22 18 5
* De percentages geven per voorziening aan in hoeverre de specifieke voorziening bij alle respondenten al dan niet aanwezig is
Bij de respondenten, die aangaven e en of meer aanpassingen in huis te hebben, zijn de meest voorkomende aanpassingen die in douche en toilet, de aanwezigheid van een extra toilet en drempelverwijdering. Aanpassingen aan douche en toilet zijn het meest aanwezig in aanleunwoningen, seniorenwoning en en serviceflats, gevolgd door eengezinswoningen.
Tabel 7 .9 .
Aanpassingen gewenst 65- 75 jaar % 19 81
ja nee
75 jaar en ouder % 30 70
totaal % 24 76
Gemiddeld vindt één op de vier respondenten, die deze vraag beantwoord hebben, aanpassingen in hun woning wenselijk. Bij de jongste leeftijdsgroep is dit nog een op de vijf, bij de oudste leeftijd al een op de drie. Zoals verwacht neemt de wens naar aanpassingen in de woning toe met de leeftijd.
Tabel 7 .1 0.
Type gewenste aanpassingen (aangeven v. meerdere aanpassingen mogelijk)
Gewenste aanpassingen….. - in de douche - in het toilet - in de keuken - in de slaapkamer - aan trap of traplift - aan ingang van w oning - extra toilet - aan- of verbouw - verwijdering drempels - intercom -andere aanpassingen
65- 75 jaar % 44 28 4 4 14 4 44 6 5 5 9
75 jaar en ouder % 44 29 6 5 17 9 27 5 13 8 4
totaal % 44 28 5 5 15 7 35 5 10 7 6
Bij degenen, die een wens naar aanpassingen hebben aangegeven, dwz. een kwart van de respondenten, zijn de w ensen maar weinig verschillend tussen beide leeftijdsgroepen. Ook de wens naar aanpassingen (bij degenen, die deze aanpassing nog niet hebben) is vergelijkbaar wat bij anderen al is aangepast: douche en (extra) toilet staan op eerste en tweede plaats. Aanpassingen aan de trap of een traplift is de volgende belangrijke wens. Per type woning zijn er verschillen in de behoefte aan aanpassingen; bij de eengezinswoning staat een tweede toilet op de eerste plaats, gevolgd door aanpassingen in douche en toilet en als derde voorzieningen aan de trap of een traplift. Bij flat/etagewoningen en seniorenwoning gelden vooral aanpassingen aan douche en toilet als belangrijkste wens .
datum pagina
7.4
januari 2007 52 van 80
Veiligheidsvoorzieningen
Aan ouderen is gevraagd. welke maatregelen zij hebben genomen om te voorkomen dat zij in huis vallen of verwondingen oplopen. In de standaardvraagstelling zijn ook rookmelder en telefoon naast bed als veiligheidsvoorziening opgenomen.
Tabel 7.1 1.
Veiligheidsvoorzieningen in huis
Antislipmateriaal in douche en/ of badkuip Handgrepen in het toilet Handgrepen in douche/badkamer Drempels en/of opstapjes in huis verwijderd Antislip/stroeve bekleding op de trap Elektrische snoeren vastgezet/liggen niet los Stevige leuning aan beide zijden van de trap Rookmelder (Tweede) telefoon naast bed Goede verlichting bij de trap Andere voorziening
65- 75 jaar % 41** 21 30 18 16 34 23 30 57 46 3
75 jaar en ouder % 47 48 58 24 10 30 22 29 56 40 5
totaal % 44 34 44 21 13 32 22 30 57 43 4
** De percentages geven per voorziening aan in hoeverre de specifieke voorziening bij alle respondenten al dan niet aanwezig is
In de hoogste leeftijdgroep blijken vooral handgrepen in douche en toilet tot de meest aangebrachte veiligheidsvoorzieningen te behoren.
7.5
Binnenmilieu
In Nederland is ongeveer 15% van de woningen vochtig. Een vochtige woning kan gezondheidsklachten veroorzaken bij mensen die overgevoelig zijn voor huisstofmijt of schimmels. Ruim 1 op de 10 Nederlanders is overgevoelig voor de huisstofmijt. Naar schatting heeft ruim een half miljoen mensen last van luchtwegklachten door het wonen in een vochtige omgeving IV. Deze relatie is overigens bij de doelgroep niet onderzocht. Tabel 7.12. Overlast in woning door binnenmilieufactoren Overlast door…. 65- 75 jaar 75 jaar en ouder % % 20 12 - vochtplekken 10 7 - schimmel 31 26 - kou/tocht 34 28 - beslagen ramen
totaal % 16 9 29 31
Er is een beperkt verschil in aantal milieuproblemen in woningen , d at de jongste en de oudste groep meldt. De meeste overlast betreft beslagen ramen, gevolgd door overlast van kou en tocht. Beslagen ramen zijn een teken van onvoldoende ventilatie, meer nog dan vochtplekken die op bouwfouten zouden kunnen wijzen. Verkeerd ventilatiegedrag is daarvan de hoofdoorzaak. In combinatie met een in vergelijking met jongeren verhoogde warmtebehoefte bij ouderen lijkt dit dan ook een moeilijk aan te pakken probleem, terwijl gezondheidklachten als gevolg van vocht voor de hand liggen. Er zijn geen verschillen zichtbaar tussen beide leeftijdsgroepen
7.6
Verhuiswens V
Gezondheidsproblemen kunnen voor ouderen een aanleiding zijn om te gaan verhuizen , maar in dit onderzoek is ook naar andere motieven gevraagd. Er is gevraagd op welke termijn verhuizing gewenst is en naar welk type woning.
datum pagina
Tabel 7 .1 3.
januari 2007 53 van 80
Verhuiswens.
Zou u willen verhuizen? Ja, zo spoedig mogelijk Ja, binnen een jaar Ja, in 1 tot 2 jaar Ja, in 2 tot 5 jaar Nee
65-75 jaar % 3 4 4 11 79
75 jaar en ouder % 5 3 5 8 80
totaal % 4 3 4 10 79
Acht van de tien ouderen denke n er niet over om te verhuizen. Een op de tien wil wel, maar pas op termijn (in 1 tot 5 jaar). Er is weinig verschil tussen de beide leeftijdsgroepen. In de hoogste leeftijdsgroep is de verhuiswens op termijn wat minder uitgesproken. In de praktijk blijkt overigens dat het werkelijke verhuispercentage duidelijk lager is dan de hier genoemde 20%.
Tabel 7.1 4.
Reden voor verhuizing
Verhuisreden…. - gebruik van trap te zwaar - woning te groot - woning moeilijk aanpas baar - onderhoud huis/tuin te zwaar - buurt onveilig - voorzieningen te ver weg - uit voorzorg voor later - wegvallen mantelzorg - geen leuke contacten in buurt - op aandringen van mensen - wil dichter bij familie wonen - nu onvoldoende mogelijkheid tot zorg - woning te duur - anders
65-75 jaar % 20 32 9 33 7 8 58 2 8 3 11 2 9 7
75 jaar en ouder % 30 32 9 41 1 8 62 4 9 5 11 7 5 6
totaal % 25 32 9 37 4 8 60 3 9 4 11 4 7 7
De belangrijkste redenen van degenen, die de wens hebben aangegeven om te verhuizen (21%), zijn op de eerste plaats 'uit voorzorg voor later', op de tweede plaats 'onderhoud huis/tuin te zwaar', op de derde plaats 'woning te groot' en ‘gebruik van de trap te zwaar’ wordt als vierde belangrijke reden aangegeven.
Tabel 7.1 5.
Gewenst type woning
Verhuiswens naar…. - eengezinswoning - flat, etagewoning - boerderij - zelfstandige ouderen-/seniorenwoning - woongemeenschap voor ouderen - aanleunwoning bij verzorgingshuis - serviceflat - woning bij zorgpunt, woonzorgcomplex - naar ander type woning
65- 75 jaar % 5 41 1 42 10 16 13 15 2
75 jaar en ouder % 1 25 30 11 30 19 17 4
totaal % 3 34 1 37 11 22 16 16 3
Aan degenen die overwegen om te gaan verhuizen ( 306 personen) is gevraagd aan te geven welk type woningen aantrekkelijke opties zijn. Meer dan een derde van de ouderen zou het liefst naar een seniorenwoning willen verhuizen, gevolgd door een flat of etagewoning. In de leeftijdscategorie van 75 jaar en ouder is een duidelijke verschuiving t.o.v. de jongste groep zichtbaar in de richting van een aanleunwoning. Dat is bij deze groep een even belangrijke optie als een seniorenwoning (30%)
datum pagina
7.7
januari 2007 54 van 80
Bereikbaarheid van voorzieningen
Om zelfstandig te kunnen blijven functioneren zijn naast adequate huisvesting goed bereikbare basisvoorzieningen nodig. In het onderzoek is gevraagd naar bereikbaarheid en bekendheid van zowel zorgvoorzieningen (huisarts, tandarts, verpleeg-/verzorgingshuis, e.d.) als algemene voorzieningen (winkels, postkantoor, bushalte, e.d.).
Tabel 7.1 6.
Bereikbaarheid algemene voorzieningen
Acceptabele afstand tot….. - Huisarts - Tandarts - Polikliniek - Apotheek - Fysiotherapeut - Verpleeg-/verzorgingshuis - Eetpunt - Activ/dienstencentrum voor ouderen - Winkels dagel boodschappen - Postkantoor - Gemeenteloket - Zorgloket - Bushalte - Bank - Geldautomaat - Bibliotheek
Ja, op goede afstand Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ja, op goede afstand Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet Ja, op goede afstand Ken voorziening niet
65- 75 jaar % 88 80 5 82 2 95 87 7 61 23 38 53 53 39 93 72 55 4 29 48 92 1 77 1 91 1 71 9
75 jaar e.o. % 86 74 9 71 3 92 83 9 57 22 46 41 56 31 89 63 38 4 24 39 86 2 67 1 84 1 53 11
totaal % 88 78 6 77 2 93 85 8 60 23 42 48 54 35 92 68 48 4 26 44 90 1 73 1 88 1 63 9
Over de hele linie blijkt de oudste groep bij alle voorzieningen wat vaker aan te geven dat de afstanden tot voorzieningen problematischer worden. Het merendeel van de ouderen geeft voor d e meeste voorzieningen aan, dat deze zich op acceptabele afstand bevinden. Relatief weinig ouderen geven aan dat 'eetpunt' en zorgloket op acceptabele afstand gelegen zijn. Echter, 'eetpunt', activiteiten-/dienstencentrum en zorgloket blijken ook het minst bekend. De onbekendheid kan een rol gespeeld hebben in de lage score van de afstand; deze onbekendheid maakt het immers onmogelijk een oordeel over de afstand tot de woning te vormen.
datum pagina
7.8
januari 2007 55 van 80
Tevredenheid buurt
Tabel 7.1 7.
Tevredenheid over de buurt
Zeer tevreden Tevreden Niet tevreden, niet ontevreden Ontevreden Zeer ontevreden totaal
65- 75 jaar % 38 50 10 2 0 100
75 jaar en ouder % 43 48 8 1 0 100
totaal % 40 49 9 1 0 100
Van de respondenten is 89% tevreden tot zeer tevreden met zijn of haar woonbuurt. 9 % reageert neutraal en slechts 1 % is ontevreden. Zéér ontevreden is niemand.
Tabel 7.1 8.
Redenen ontevredenheid (meer dan een antwoord aan te geven) 65- 75 jaar
Is overal tevreden over Verkeersonveiligheid Parkeeroverlast Afstand tot zorgvoorzieningen te groot Afstand tot algemene voorzieningen te groot Afstand tot groenvoorzieningen te groot Er wonen teveel jonge mensen Te weinig recreatie-/ontmoetingsmogelijkheden Buurt is onveilig Onvoldoende straatverlichting Vervuiling Buurt is verouderd Drugsoverlast Hangjongeren Anders
% 56 13 14 5 7 3 3 4 7 3 17 3 3 7 5
75 jaar en ouder % 57 12 10 8 11 3 1 3 5 4 11 3 2 6 4
totaal % 56 13 12 7 9 3 2 4 6 3 14 3 2 6 5
Hoewel 89% de vraag naar tevredenheid over de woonbuurt va n tabel 7.17 beantwoordt met 'tevreden tot zeer tevreden ', blijken bij doorvragen naar redenen van eventuele ontevredenheid toch meerdere respondenten een of meer redenen voor hun ontevredenheid aan te kunnen geven (tabel 7.18). Ruim 56% geeft in deze tabel aan overal tevreden over te zijn, maar kennelijk zijn vervuiling met 14 % , verkeersonveiligheid en parkeeroverlast, met 13% en 12 %, toch een bron van ergernis. Degenen, die als reden voor hun ontevredenheid de afstand tot zorg- en/of algemene voorzieningen als 'te groot' opgaven, deden dat ook consistent drie tot vier maal zoveel als 'te ver weg' op de eerdere vraag of deze voorzieningen op een acceptabele afstand lagen. Een verklaring van het verschil in beantwoording van de beide vragen naar omgevingstevredenheid zou misschien gevonden kunnen worden in wijze van vraagstelling. Dit is echter bij een schriftelijke vragenlijst niet na te gaan.
datum pagina
7.9
januari 2007 56 van 80
Leefbaarheid gemeente
In dit onderzoek is gevraagd naar suggesties van ouderen om hun gemeente, buurt of wijk leefbaarder te maken. Daarbij kon men maximaal 3 onderwerpen aangeven. Tabel 7.1 9.
Gemeentelijk beleid
Aandacht van gemeenten gevraagd voor ….. - informatiewinkel voor advies en voorlichting - sociale veiligheid (veilig gevoel op straat) - verkeersveiligheid - bereikbaarheid voorzieningen - adequaat vervoer - aangepaste woningen - groenvoorzieningen - cultureel aanbod richten op ouderen - educatief aanbod - sport en bewegingsmogelijkheden - recreatie voor ouderen - respect voor ouderen - integratie van ouderen en jongeren - iets anders - geen enkel onderwerp
65- 75 jaar % 25 33 23 16 10 8 10 9 2 4 6 22 9 2 20
75 jaar e. o. % 23 31 18 18 12 9 6 8 1 2 7 24 8 2 24
totaal % 24 32 21 17 11 9 8 8 1 3 7 23 8 2 22
Volgens de ouderen dienen gemeenten voor het leefbaar houden of verkrijgen of verbeteren aandacht te besteden de volgende thema's: vooral sociale veiligheid acht men een thema voor gemeentelijk beleid. Bijna eenderde van de ouderen noemt dit. Als tweede een ‘informatiewinkel voor advies/voorlichting over gezondheid en zorgvoorzieningen’ en als derde aandacht voor 'respect voor ouderen' en ‘bereikbaarheid voorzieningen’. ‘Aandacht voor respect’ geeft een gevoel van weinig waardering aan, dat kennelijk bij zeer veel ouderen leeft. Aandacht van gemeenten voor een (verbetering van) het educatief aanbod zien ouderen niet als een taak van de gemeente. Bijna een kwart van de respondenten noemt geen enkel onderwerp.
7.10
Vervoer
Vervoer is een belangrijke factor in het onderhouden van sociale contacten. Problemen met vervoer kunnen resulteren in gevoelens van eenzaamheid. Fysieke mobiliteitsproblemen, die op zich al maatschappelijk functioneren ongunstig beïnvloeden, kunnen deze problemen met vervoer nog versterken. Gevraagd is naar de meest gebruikte vervoersmiddelen binnen en buiten de woonplaats, ervaren problemen met vervoer en de oorzaak daarvan. Tabel 7 .2 0.
Vervoer BINNEN de woonplaats 65- 75 jaar %
Nvt, ik ga nooit ergens heen Geen, ik ga meestal lopend (elektrische) Rolstoel/scootmobiel Fiets Snorfiets, fiets met hulpmotor of brommer Auto: ik rijd of mijn partner rijdt Auto: familie of kennis rijdt Bus, trein Collectief vervoer of regio taxi Taxi (particulier)
0 1 3 52 6 71 13 48 4 5
75 jaar en ouder % 1 0 6 29 3 55 34 42 18 11
totaal % 1 1 4 42 4 63 23 45 10 8
datum pagina
januari 2007 57 van 80
Om zich binnen de woonplaats te verplaatsen maken de meeste ouderen gebruik van de auto, hetzij zelf of door partner bestuurd (63 %) of door familie/kennissen (23 %) of van openbaar vervoer (45 %). Het autogebruik neemt niet af met de leeftijd (wel verschuift de verhouding zelf rijden - gereden worden naar meer gereden worden) in tegenstelling tot h et fietsgebruik. De fiets is met 4 2% de derde belangrijke vervoersmogelijkheid.
Tabel 7.2 1.
Vervoer BUITEN de woonplaats
Nvt, ik ga nooit ergens heen (Elektrische) rolstoel/scootmobiel Fiets Snorfiets, fiets met hulpmotor of brommer Auto: ik rijd of mijn partner rijdt Auto: familie of kennis rijdt Bus, trein Collectief vervoer of regio taxi Taxi (particulier)
65- 75 jaar % 2 1 23 3 68 16 53 2 2
75 jaar e.o. % 6 3 10 1 47 36 45 10 6
totaal % 4 2 17 2 58 25 49 6 4
Voor het verplaatsen buiten de woonplaats scoort de auto als eerste vervoerskeus vergelijkbaar met het vervoer binnen de woonplaats. Nu gebruikt 58 % van de respondenten de eigen auto en 25% wordt gereden door familie of kennis. Gebruik van de fietsen als vervoermiddel neemt drastisch af en met name bij hogere leeftijd. Dat heeft alles te maken met de verwachte grotere gemiddelde afstand die voor vervoer buiten de woonplaats afgelegd moet worden. Van het openbaar vervoer buiten de woonplaats wordt veel minder gebruik gemaakt vergel eken met het vervoer binnen de woonplaats .
Tabel 7 .2 2
Problemen met vervoer
Heeft u wel eens problemen met vervoer? Ja, soms Ja, (bijna) altijd Nee totaal
65-75 jaar % 14 2 84 100
75 jaar e.o. % 30 5 66 100
totaal % 21 3 76 100
Gemiddeld gee ft bijna een op de vier ouderen aan soms of vaak problemen te ondervinden met het vervoer, waardoor men ergens niet naar toe kan waar men graag naar toe had willen gaan. Met de leeftijd treedt een verdubbeling op van de problemen: van één op de zeven bij de jongste tot bijna een op de drie bij de hoogste leeftijdsgroep.
Tabel 7.2 3.
Oorzaken van problemen met vervoer (meer dan één antwoord mogelijk)
anderen hebben geen tijd om te brengen durft niet meer auto te rijden durft niet meer te fietsen bushalte ligt te ver van huis bus stopt te ver van reisdoel halte biedt te weinig bescherming tijdens wachten OV onveilig openbaar vervoer te ingewikkeld lichamelijk niet in staat om met OV te reizen rolstoel of rollator geeft problemen met vervoer te lang wachten voor belbus of deeltaxi Gewone taxi te duur
65-75 jaar % 22 17 21 10 18 8 9 32 19 11 7 44
75 jaar e.o. % 28 19 35 12 20 15 12 29 32 23 15 40
totaal % 26 18 30 12 19 12 11 30 27 19 13 41
datum pagina
januari 2007 58 van 80
Respondenten die aangaven vervoersproblemen te hebben, melden dat hun problemen vooral de kosten van het vervoer betreffen: gemiddeld geeft 41% van hen aan de taxikosten te hoog te vinden. Openbaar vervoer wordt door 30% te ingewikkeld gevonden. Daarin is noch tussen beide leeftijdsgroepen noch tussen mannen en vrouwen veel verschil. Angst om te fietsen (30%) en vervoer door derden (26%) geven respondenten als tweede en derde oorzaak van vervoersproblemen aan.
datum pagina
8
januari 2007 59 van 80
Zorg- en welzijnsvoorzieningen
8.1
Inleiding
De Wmo is een brede wet die de gemeente in staat stelt ee n samenhangend beleid te voeren op het gebied van wonen. zorg en welzijn. Ouderen zijn een nadrukkelijke doelgroep voor de WMO en dan met name ouderen op hoge leeftijd, alleenwonende ouderen, ouderen met ernstige gezondheidsproblemen en ouderen met een laa g inkomen. In dit onderzoek is gevraagd welke ondersteuning en zorg ouderen krijgen, van wie zij die krijgen en hoeveel ondersteuning er nog gewenst is. Daarnaast is gevraagd naar de bekendheid van verschillende welzijnsvoorzieningen en het gebruik ervan.
8.2
Professionele (medische) zorg.
Vrijwel iedereen heeft een eigen huisarts, absoluut gezien is het aantal respondenten zonder huisarts verwaarloosbaar. Tabel 8.1 .
Heeft u een eigen huisarts? 75 jaar en ouder % 100 0
totaal % 100 0
Wanneer was het laatste contact met de huisarts? 65-75 jaar 75 jaar en ouder % % in laatste 2 maanden 51 61 2-12 maanden geleden 31 30 meer dan 12 mnden geleden 16 9 nog nooit 1 totaal 100 100
totaal % 56 31 12 1 100
ja nee
65-75 jaar % 99 1
Tabel 8.2.
Het afgel open jaar bezochten bijna negen van elke tien ouderen hun huisarts. Meer dan de helft heeft zelfs in de 2 maanden voor het invullen van de vragenlijst contact gehad met de huisarts, mannen nauwelijks minder dan vrouwen. Uit landelijke cijfersI blijkt dat ongeveer de helft van de ouderen van 65 -75 en 75 jaar en ouder in de twee maanden voor de enquête hun huisarts bezocht. Het is niet uitgesloten, dat het tijdstip van afname van de vragenlijst (oktober en november) het bezoekersaantal heeft doen oplopen. In deze periode nodigen huisartsen traditioneel hun patiënten van 65 jaar en ouder uit voor de jaarlijkse (gratis) griepprik.
54
datum pagina
januari 2007 60 van 80
Tabel 8.3. Contacten naar leeftijd met personen/instellingen in het afgelopen jaar Contact met …. 65- 75 jaar 75 jaar e.o. Man Vrouw % % % % - specialist 53 69 61 60 - tandarts 71 54 64 62 - thuiszorg 9 36 12 29 - fysiotherapeut 29 37 26 37 - ergotherapeut 1 4 2 3 - logopedist 1 2 1 2 - alternatieve genezer 6 5 3 7 - diëtist 9 11 10 10 - pedicure 37 63 28 63 - psycholoog of psychiater 5 5 5 5 - maatschappelijk werkende 4 10 5 8 -geen contact met personen/ 15 15 16 14
totaal % 61 63 22 33 2 1 6 10 49 5 7 15
instellingen
Het meest bezochten ouderen het afgelopen jaar hun tandarts . De oudere leeftijdsgroep duidelijk m inder dan de jongste maar het gemiddelde aantal is hoog. Uit landelijk onderzoek blijkt ook de hoogste leeftijdsgroep nog grotendeels over (een deel van) hun eigen gebit te beschikken. Als tweede wordt de specialist genoemd, als derde de pedicure en als vierde de fysiotherapeut. Het laatste contact is met gemiddeld 33 % ruim anderhalf maal zo hoog als IV landelijk. Gemiddeld staat thuiszorg op de vijfde plaats, maar naar leeftijd is een spectaculaire groei zichtbaar in het gebruik van 9% naar 36%. Slechts 1 5% geeft aan het afgelopen jaar géén enkel contact met een of meer van de genoemde personen en/of instellingen gehad te hebben. Naar geslacht blijken er duidelijke verschillen in contacten met pedicure, fysiotherapeut en thuiszorg, met wie vrouwen veel vaker contact hebben. Vrouwen hebben bv. tweemaal zoveel als mannen contacten met thuiszorg gehad. En vooral het verschil in pedicurecontacten naar geslacht is opvallend groot: vrouwen maken ook daarvan meer dan tweemaal zoveel gebruik als mannen. De gevolgen van het dragen van modieus, maar misschien minder functioneel schoeisel in de jonge jaren zou op deze leeftijd hierin wel eens zichtbaar kunnen worden. De mate van zelfstandigheid van de doelgroep kan deels worden opgemaakt uit de antwoorden op vragen naar gebruik van professionele verzorging en verpleging in het jaar voorafgaande aan het onderzoek. Tabel 8.4.
Gebruik van professionele verzorging de afgelopen 12 maanden 65- 75 jaar 75 jaar e.o. Man Vrouw Man Vrouw % % % % ja 3 12 4 9 nee 97 87 95 90 nee, is aangevraagd 1 1 totaal 100 100 100 100
totaal % 7 92 1 100
Gemiddeld heeft meer dan 90% in het afgelopen jaar gé én professionele verzorging gehad . Er is weinig verschil zichtbaar tussen de leeftijden en tussen mannen en vrouwen. Samen met het zeer lage percentage aanvraag van deze vorm van zorg lijkt dit te wijzen op een hoge graad van zelfstandigheid in dagelijkse verrichtingen en ADL-verrichtingen bij beide leeftijdsklassen en geslachten. (zie volgende paragraaf).
datum pagina
januari 2007 61 van 80
Tabel 8.5.
Gebruik van professionele verpleging de afgelopen 12 maanden 65- 75 jaar 75 jaar e.o. Man Vrouw Man Vrouw % % % % ja 6 14 10 10 nee 94 85 90 90 nee, is aangevraagd totaal 100 100 100 100
totaal % 10 90 100
Een vergelijkbaar beeld is zichtbaar bij de vraag naar professionele verpleging; ook hier is bij deze vorm van zorg geen verschil tussen mannen en vrouwen zichtbaar. Bij gebruik van professionele verpleging zal er in het algemeen sprake zijn van een of meer ernstige lichamelijke aandoeningen. Hoewel 90% heeft aangegeven geen gebruik van deze zorg gemaakt te hebben is wel zichtbaar in de tabel, dat bij mannen naarmate de leeftijd stijgt deze zorg bijna tweemaal zo vaak nodig is; bij vrouwen daarentegen minder. Tabel 8.6.
Gebruik van andere voorzieningen de afgelopen 12 maanden 65- 75 jaar 75 jaar e.o. Man Vrouw Man Vrouw % % % % Dagopvang / dagverzorging in 5 6 4 6 verzorgingshuis Nachtopvang in verzorgingshuis 3 3 2 3 Tijdelijk verblijf in verzorgingshuis 3 4 3 4 Dagbehandeling in verpleeghuis 2 2 2 2 Nachtopvang in verpleeghuis 2 2 2 3 Tijdelijk verblijf in verpleeghuis 2 3 2 3 Revalidatiecentrum 2 3 2 3 Geen van de voorzieningen 85 80 85 81
totaal % 5 3 3 2 2 2 2 83
Gemiddeld heeft meer dan 80% geen gebruik gemaakt van de genoemde voorzieningen. De overige 20% heeft vooral van dagopvang/dagverzorging in een verzorgingshuis gebruik gemaakt en in mindere mate van hun mogelijkheden tot nachtopvang of tijdelijk verblijf in het verzorgingshuis. De overige voorzieningen in verzorgings - of verpleeghuis zijn nog minder gebruikt.
Tabel 8.7 .
Een nacht of meer opname in een ziekenhuis in de afgelopen 12 maanden Man % 15
ja
65- 75 jaar Vrouw % 18
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 17 17
totaal % 17
Gemiddeld ruim één op de zes ouderen heeft het afgelopen jaar één of meer nachten in het ziekenhuis doorgebracht. Verschillen tussen leeftijden of geslacht zijn er nauwelijks. De opnamen zijn wat hoger dan uit landelijke cijfers blijkt: Landelijk is ongeacht leeftijd ongeveer 12% van de ouderen in de afgelopen 12 maanden opge nomen in een ziekenhuis. ( Rapportage Ouderen, SCP 2001) Tabel 8.8.
Behoefte aan (extra) professionele zorg
behoefte aan (extra) hulp geen behoefte aan (extra) hulp totaal
Man % 6 94 100
65- 75 jaar Vrouw % 12 88 100
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 7 10 93 90 100 100
Gemiddeld geeft slechts 9% aan behoefte te hebben aan (extra) professionele zorg.
totaal % 9 91 100
datum pagina
januari 2007 62 van 80
Tabel 8.9.
Vorm van gewenste (extra) professionele zorg
persoonlijke verzorging verpleging dagopvang/-dagverzorging
Man % 29 2 2
65- 75 jaar Vrouw % 36 11 17
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 32 34 9 7 8 13
totaal % 33 8 11
Bij degenen, die hebben aangegeven ( 141 respondenten) dat zij behoefte hebben aan (extra) professionele zorg, is gekeken waarn aar hun behoefte uitging. Van dit aantal geeft eenderde aan behoefte te hebben aan hulp op het gebied van persoonlijke verzorging. Dagopvang/dagverzorging is de tweede gewenste vorm. Die wens neemt duidelijk toe in de hoogste leeftijdsklasse.
8.3
Zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse activiteiten.
Beperkingen in de mobiliteit en beperkingen in de dagelijkse activiteiten komen veel voor bij ouderen. Met beperkingen in de dagelijkse activiteiten wordt bedoeld dat ouderen dit niet meer zelfstandig kunnen of hier grote moeite mee hebben. Uit landelijke cijfers blijkt dat ruim 1 op de 10 van de 65 -75II jarigen beperkingen in de dagelijkse activiteiten ondervindt; onder 75-plussers is dit ruim 1 op de 4. Aan de respondenten is gevraagd of en in welke mate zij moeite hebben met het uitvoeren van een aantal dagelijkse handelingen. Tabel 8.10. Eten en drinken Gaan zitten en opstaan uit een stoel In- en uit bed stappen Aan- en uitkleden Gelijkvloers verplaatsen Traplopen
Woning verlaten en binnengaan Verplaatsen buitenshuis Gezicht en handen wassen Zich volledig wassen
Dagelijkse act iviteiten, die moeite kos te n, naar leeftijd zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen
65- 75 jaar % 98 0
75 jaar e.o. % 95 1
totaal % 97 1
83 2
68 5
76 3
86 1
73 5
80 3
89 1
78 6
84 3
94 1
86 4
90 2
74 7
52 18
64 12
92 2
81 6
87 4
84 5
62 16
74 10
97 1
93 2
95 1
92 2
75 9
84 5
datum pagina
januari 2007 63 van 80
Ongestoord uitvoeren van bepaalde activiteiten is duidelijk gerelateerd aan leeftijd. Zo is moeiteloos eten en drinken en gezicht/handen wassen in de hoogste leeftijdcategorie vergelijkbaar met de laagste. Maar dat geldt niet voor traplopen en , in mindere mate, voor gaan zitten en opstaan uit een stoel en zich buitenshuis verplaatsen . Gemiddeld genomen kunnen zeven tot acht van elke tien ouderen probleemloos de genoemde handelingen uitvoeren. Zoals voor elke uitsplitsing naar leeftijd en geslacht geldt is dat de hogere leeftijdsgroep van 75 jaar e n ouder veel meer vrouwen dan mannen heeft, zodat het gesignaleerde leeftijdseffect deels samenhangt met het geslacht. De mate van deze samenhang zal wisselen per gevraagd onderdeel en is met deze tabel niet aan te geven.
Tabel 8.11. Eten en drinken Gaan zitten en opstaan uit een stoel In- en uit bed stappen Aan- en uitkleden Gelijkvloers verplaatsen Traplopen
Woning verlaten en binnengaan Verplaatsen buitenshuis Gezicht en handen wassen Zich volledig wassen
Dagelijkse activiteiten, die moeite kos te n, naar geslacht zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of a lleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen zonder moeite met grote moeite of alleen met hulp van anderen
man % 97
vrouw % 96 1
totaal % 97 1
81 2
73 4
76 3
82 2
79 4
80 3
85 1
84 5
84 3
92 1
89 3
90 2
71 9
59 14
64 12
90 2
85 5
87 4
80 8
70 12
74 10
96 1
95 2
95 1
86 4
83 7
84 5
Naar geslacht uitgesplitst laten handelingen, waarvan de moeiteloze uitvoering in leeftijd verschilt (zie opmerking vorige pagina), ook vergelijkbare verschillen in geslacht zien . Meer vrouwen dan mannen hebben daarmee moeite. Traplopen schoort opnieuw hoog evenals gaan zitten en opstaan uit een stoel. E r is een verband zichtbaar van een moeiteloze uitvoering van sommige activiteiten met opleiding. De laagste opleidingsniveaus geven daarin de meeste problemen aan.
datum pagina
januari 2007 64 van 80
Samengevat: Tabel 8 .12.
Minstens één beperking in dagelijkse activiteiten naar leeftijd en geslacht 65-75 jaar
beperking aanwezig drie of meer beperkingen
Man % 10 3
Vrouw % 10 3
Man % 15 7
75 jaar e.o. Vrouw % 28 12
totaal % 16 6
Gemiddeld heeft 16% é én beperkingen in dagelijks uit te voeren handelingen als traplopen, binnenshuis verplaatsen, opstaan uit een stoel, waarbij met toename van de leeftijd naar verwacht meer problemen worden aangegeven. Ook vrouwen geven vaker problemen aan, deels veroorzaakt door hun hogere gemiddelde leeftijd. Bij stijgende leeftijd neemt het aantal ouderen met drie of meer beperkingen toe, vooral vrouwen.
8.4
Hulpmiddelen
Voor ouderen met functionele beperkingen bestaan diverse hulpmiddelen. Deze worden soms vergoed door de zorgverzekeraar en soms betaald uit gemeentelijke regelingen. Hulpmiddelen stellen ouderen met beperkingen in staat om beter te functioneren en zo mogelijk langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Hulpmiddelen worden onderscheiden in drie groepen: hulpmiddelen bij het lopen , hulpmiddelen bij vervoer en hulpmiddelen bij de algemene dagelijkse verrichtingen. Deze laatste hulpmiddelen hebben betrekking op de primaire zelfredzaamheid (aankleden, wassen, eten, horen en zien). Tabel 8.1 3. Elleboogkruk of stok Looprekje
Rollator
Hulpmiddelen bij het lopen naar leeftijd en geslacht ja nee nee, wel behoefte ja nee nee, wel behoefte ja nee nee, wel behoefte
65-75 jaar % 7 92 1 2 98 0 5 94 0
75 jaar e.o. % 23 76 1 2 98 1 23 75 2
Man % 12 88 1 2 98 0 7 92 1
Vrouw % 16 83 1 2 98 0 18 81 1
totaal % 14 85 1 2 98 0 13 86 1
De meest gebruikte hulpmiddelen bij het lopen zijn de elleboogkruk en rollator, beide gemiddeld 14 %, resp.13%. Vrouwen maken wat meer gebruik van deze hulpmiddelen dan mannen. Er is een sterke toename in gebruik naar leeftijd is zichtbaar, terwijl er weinig verschil in het soort hulpmiddel is tussen beide geslachten, behalve voor de rollator. Bovendien lijkt de behoefte niet te stijgen met de leeftijd. Vrouwen gebruiken bijna driemaal zo vaak een rollator als mannen. Hoewel de vaker voorkomende mobiliteitstoornissen bij vrouwen dit verschil zeker deels verklaren, kan ook verschil in ernst van de mobiliteitsstoornissen tussen mannen en vrouwen een verklaring zijn. Als laatste is misschien ook een geringere sociale acceptatie door mannen wat betreft gebruik van een rollator in het geding.
datum pagina
Tabel 8.1 4. (Duw) rolstoel
Elektrische rolstoel
Scoot mobiel
januari 2007 65 van 80
Hulpmiddelen bij het vervoer naar leeftijd en geslacht ja nee nee, wel behoefte aan ja nee nee, wel behoefte aan ja nee nee, wel behoefte aan
65-75 jaar % 4 96 0
75 jaar e.o. % 7 92 1
Man % 4 95 1
Vrouw % 6 93 1
totaal % 5 94 1
3 97
1 98 1
2 97 1
2 98 0
2 97 0
3 95 1
4 95 1
4 95 1
4 95 1
4 95 1
Bij vervoer wordt het meest gebruik gemaakt van (duw)rolstoel en scootmobiel. Ongeveer een op de twintig ouderen maakt daar respectievelijk gebruik van, vrouwen wat meer dan mannen. Er is een to ename in gebruik naar leeftijd zichtbaar. De behoefte is weinig verschillend tussen beide geslachten, noch is er een duidelijke stijging met de l eeftijd. H et hierbij wél om zeer kleine aantallen. Tabel 8.1 5 Aangepast bed Papegaai (bedheffer) Aankleedhulpmiddel Helping hand (grijptang) Speciale hulpmiddelen bij het zien Hulpmiddelen bij het horen Personen alarmering
Hulpmiddelen bij dagelijkse verrichtingen naar leeftijd en geslacht ja nee nee, wel behoefte ja nee nee, wel behoefte ja nee nee, wel behoefte ja nee nee, wel behoefte ja nee nee, wel behoefte ja nee nee, wel behoefte ja nee nee, wel behoefte
65- 75 jaar % 10 89 1 2 98 3 97 0 3 95 1 4 95 1 10 88 2 4 95 1
75 jr . e.o. % 19 79 2 3 95 1 6 91 2 9 87 4 12 85 3 25 71 3 22 75 3
Man % 12 86 1 3 97 4 94 2 5 93 2 6 92 2 19 79 2 7 92 1
Vrouw % 15 83 1 2 96 1 5 94 1 7 90 3 9 89 2 16 81 3 15 82 3
totaal % 14 85 1 3 97 1 4 94 1 6 91 2 8 90 2 17 80 2 12 86 2
De meest gebruikte hulpmiddelen bij de dagelijkse verrichtingen zijn hulpmiddelen bij het horen, aangepast bed en personenalarmering. Het gebruik van hulpmiddelen neemt bij hogere leeftijd toe. Vrouwen maken er wat meer gebruik van (behalve bij horen). Ook de behoefte varieert weinig tussen de leeftijdsgroepen en tussen mannen en vrouwen.
datum pagina
8.5
januari 2007 66 van 80
Zelfredzaamheid bij huishoudelijke activiteiten
Om na te gaan of ouderen zich redden in het huishouden, is voor een aantal werkzaamheden gevraagd wie deze uitvoert, of men daar problemen mee heeft en of men behoefte heeft aan hulp. Tabel 8.1 6
Wie doet welke huishoudelijke bezigheden?
Wie …. doet dagelijkse boodschappen
bereidt warme maaltijd?
verschoont bed?
doet de was?
doet klussen met de huishoudtrap?
doet licht huishoudelijk werk? doet zwaar huishoudelijk werk?
doet kleine klusjes?
doet administratie?
Uzelf, huisgenoot Familie Particuliere hulp Iemand van instelling Uzelf, huisgenoot Familie Particuliere hulp Iemand van instelling
65- 75 jaar % 97 2
97 2 1
75 jaar e.o. % 85 11 1 3 88 4 2 6
Man % 96 3 1 1 92 4 2 3
Vrouw % 88 8 1 2 93 2 1 4
totaal % 91 6 1 2 93 3 1 3
Uzelf, huisgenoot Familie Particuliere hulp Iemand van instelling Uzelf, huisgenoot Familie Particuliere hulp Iemand van instelling Uzelf, huisgenoot Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Uzelf, huisgenoot Familie Particuliere hulp Iemand van instelling
92 3 2 3 96 3 1 1 85 8 1 3 3 96 1 1 1
72 9 6 12 85 8 3 4 48 23 1 12 16 87 2 4 6
87 7 3 3 89 7 2 2 80 11 1 4 4 91 2 3 4
80 5 5 9 92 3 2 3 60 17 1 9 12 92 1 2 4
83 6 4 7 91 5 2 2 69 14 1 7 9 92 2 3 4
Uzelf, huisgenoot Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Uzelf, huisgenoot Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Uzelf, huisgenoot Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling
82 5
41 13 1 22 23 43 35 3 14 6 66 28 2 1 3
72 8
58 9 1 16 17 50 32 2 12 5 70 26 1 1 2
64 9
8 4 77 16 1 4 2 82 15 2 1
12 7 79 14 1 4 2 82 14 1 2 2
15 13 62 24 2 9 4 75 21 1 1 2
Boodschappen doen, de warme maaltijd bereiden, de was doen en licht huishoudelijk werk worde n vrijwel altijd door de respondent gedaan tot op hoge leeftijd, hoewel dat in de hoogste leeftijdsklasse wel minder wordt. Vooral 'zwaar huishoudelijk werk', 'klussen met huishoudtrap' en 'kleine klusjes doen', die ook in de hoogste leeftijdsgroep en door vrouwen beduidend minder zelf worden gedaan, besteed men het meest uit: voor werken met de huishoudtrap en kleine klusjes wordt vooral familie ingeschakeld en voor zwaar huishoudelijk werk particuliere hulp.
datum pagina
januari 2007 67 van 80
Hulp bij administratie wordt ook vaak uitbesteed, vrijwel geheel aan familie. Vrouwen doen minder vaak kleine klusjes dan mannen en minder administratief werk. Vrijwilligers worden in het algemeen zelden ingeschakeld of zijn niet beschikbaar.
Tabel 8.1 7
ja
Behoefte aan meer hulp Man % 11
65- 75 jaar Vrouw % 29
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 13 24
totaal % 20
20% van de ouderen geeft aan behoefte te hebben aan meer huishoudelijke hulp. Vrouwen spreken vaker die behoefte uit dan mannen. Er is gevraagd welk type huishoudelijke werkzaamheden extra hulp vereiste en wie d ie hulp kon bieden . Daarbij kon de respondent meerdere mogelijkheden aangeven. (tabel 8.18)
datum pagina
Tabel 8.1 8.
januari 2007 68 van 80
Extra hulp gewenst (meerdere antwoorden mogelijk)
Extra hulp nodig voor ….. dagelijkse boodschap pen bereiden warme maaltijd
bedden verschonen
het doen van de was
klussen met een huishoudtrap
licht huishoudelijk werk
zwaar huishoudelijk werk
voor kleine klusjes
administra tie
vervoer
Geen extra hulp nodig Familie Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling Geen extra hulp nodig Familie Vrijwilliger Particuliere hulp Iemand van instelling
65- 75 jaar % 75 20 0 5 86 7 0 1 6 59 15 11 15 81 10 3 6 31 31 1 15 22 83 5 0 6 6 14 27 26 33 26 39 9 13 13 66 26 2 2 3 61 26 3 4 0
75 jaar e.o. % 62 27 2 9 81 7 1 1 11 52 11 5 31 71 13 2 14 19 34 3 11 33 79 6 1 2 12 10 14 1 23 52 17 47 6 17 12 47 44 3 3 3 43 34 4 13 2
Man % 71 21 4 4 77 13 0 3 7 56 15 6 23 69 18 3 11 37 34 3 8 18 72 5 0 5 18 11 24 21 44 28 45 7 15 5 56 36 4 0 4 60 31 0 5 4
Vrouw % 64 27 1 9 85 5 1 10 54 11 7 28 76 10 2 11 18 32 2 14 33 83 6 1 2 8 11 16 1 25 46 16 44 7 17 15 52 39 2 3 3 45 32 5 11 7
totaal % 66 25 1 8 83 7 1 9 54 12 7 26 74 12 3 11 23 33 3 12 29 80 6 1 3 10 11 18 1 24 46 20 45 7 16 12 53 38 3 2 3 49 32 3 10 6
Bij degenen, die bevestigend hebben geantwoord op de vraag of extra huishoudelijke hulp gewenst is (279 respondenten), bestaat de behoefte om voor veel van de genoemde activiteiten familie in te schakelen , vooral voor 'kleine klusjes ', het doen van administratie en 'klussen met een huishoudtrap'. Vrijwilligers en particuliere hulp zijn weinig populair behalve bij zwaar huishoudelijk werk, kleine klusjes en vervoer (anders). Bij het vorderen van de leeftijd wordt inzet van professionele hulp ('iemand van een instelling') steeds belangrijker.
datum pagina
8.6
januari 2007 69 van 80
Mantelzorg ontvangen
Door het ontvangen van mantelzorg kunnen ouderen vaak langer zelfstandig blijven functioneren zonder dat zij direct een beroep hoeven te doen op professionele zorg. Mantelzorg is hulp die men krijgt van een bekende uit de omgeving. zoals partner, kinderen, buren of vrienden. Tabel 8 .1 9.
Mantelzorg ontvangen de afgelopen 12 maanden Man % 4 1 95 100
Ja, nu ook nog Ja, nu niet meer Nee totaal
65- 75 jaar Vrouw % 7 3 91 100
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 14 26 3 5 82 70 100 100
totaal % 12 3 85 100
Gemiddeld heeft 12% van de ouderen het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen en ontvangt die nog steeds. In de oudste leeftijdsgroep ruim driemaal zoveel als in de jongste. Aanvullend heeft drie procent het afgelopen jaar deze zorg ook ontvangen, maar die is op het moment van invullen van de vragenlijst gestopt. Ontlopen cijfers voor mannen en vrouwen in de jongste groep elkaar maar weinig, in de ouds te groep ontvangen bijna tweemaal zoveel vrouwen als mannen deze zorg.
Tabel 8 .2 0
Vormen van ontvangen mantelzorg
hulp in de huishouding maaltijd bereiden persoonlijke verzorging medische verzorging gezelschap, afleiding begeleiding, vervoer geldzaken, administratie andere mantelzorg
65- 75 jaar
75 jaar e. o.
Man
Vrouw
totaal
% 82 43 23 18 45 59 50 82
% 69 31 21 17 44 61 58 69
% 77 42 25 23 48 58 44 77
% 70 32 20 16 43 62 61 70
% 72 34 21 17 45 61 56 72
Van de 175 respondenten, die aangegeve n hebben nu nog mantelzorg te ontvangen, is g ekeken welk vorm van zorg dit betrof. Vooral hulp in de huishouding, begeleiding/vervoer en administratieve en geldzaken scoren hoog. In deze drie vormen is er nauwelijks verschil zichtbaar tussen beide leeftijdsgroepen, noch tussen mannen en vrouwen , uitgezonderd administratieve hulp, die aan vrouwen veel meer dan aan mannen wordt verleend. Vergelijking van tabel 8.18 en 8.20 lijkt bij sommige vormen van mantelzorg in tegenspraak (hulp bij administratie). Mogelijk beschouwt de respondent sommige vormen van hulp zo vanzelfsprekend, dat men daar het begrip 'mantelzorg' niet bij hanteert.
Tabel 8.2 1.
Wie geeft op dit moment deze hulp?
partner kinderen andere familie buren/vrienden/kennissen mantelzorg door anderen
65- 75 jaar % 50 45 7 9 2
75 jaar e.o. % 27 64 15 25 10
Man % 48 48 4 21 4
Vrouw % 27 64 16 22 10
totaal % 33 60 13 21 8
Gemiddeld krijgen bijna twee op de drie ouderen, die aangaven mantelzorg te ontvangen, mantelzorg van de kinderen en een o p de drie ouderen van de partner. Bij mannen en bij vrouwen in de hoogste leeftijdsgroep halveert bijna de hulp van de partner in vergelijking met de jongste groep, terwijl de hulp van de kinderen toeneemt.
datum pagina
januari 2007 70 van 80
Mannen ontvangen meer hulp van de partner en vr ouwen meer van de kinderen. Mantelzorg door derden komt relatief weinig voor.
8.7
Welzijnsvoorzieningen
Voor ouderen zijn tal van voorzieningen in het leven geroepen. In het onderzoek is gevraagd in hoeverre deze bij de ouderen bekend zijn en of er gebruik van wordt gemaakt. Tabel 8.2 2.
Welzijnsvoorzieningen: gebruik, behoefte en bekendheid
Maaltijd verstrekking Eetpunt
Advies of voorlichting door ouderenvoorlichter Hulp bij administratie
Sport- of bewegingsactiviteiten voor ouderen Recreatieve/culturele activiteiten voor ouderen Hulp in en om huis van vrijwilliger Ondersteuning bij het geven van mantelzorg Hulp bij uitbreiden sociale contacten Vervoer naar voorzieningen Personen alarmering Telefooncirkel
ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord ja geen behoefte nooit van gehoord
65- 75 jaar % 3 94 2 2 88 8 1 88 6 26 65 1 15 75 1 11 83 1 3 88 2 1 95 2 1 94 2 4 91 1 2 91 2 1 92 5
75 jaar e.o. % 12 84 1 7 83 7 6 81 7 33 57 1 15 75 1 20 72 1 7 77 2 3 89 3 2 89 2 16 74 2 19 70 2 4 84 8
Man % 6 90 2 3 86 9 2 85 7 31 61 1 9 80 2 10 84 2 2 90 2 2 92 3 1 93 3 4 90 2 5 87 2 1 91 6
Vrouw % 8 89 1 5 86 7 4 85 6 28 62 1 19 71 1 19 74 1 7 78 2 3 92 2 1 91 2 13 79 1 13 78 2 3 87 6
totaal % 7 89 1 4 86 8 3 85 6 29 62 1 15 75 1 15 78 1 5 83 2 2 92 2 1 92 2 9 84 2 9 82 2 2 89 6
Uit de antwoorden op vraag naar gebruik van, behoefte aan en bekendheid met een groot scala aan voorzieningen voor ouderen komt een beeld naar voren van een zelfstandig functionerende groep ouderen. Leeftijd gaat wel een rol gaat spelen in de zin dat de behoefte aan een aantal voorzieningen wel toeneemt, maar dat blijkt nog niet opvallend. Gemiddeld genomen geven 80% tot ruim 90% van de ouderen aan, dat zij geen behoefte hebben aan de gevraagde voorziening. Het enige wat duidelijk naar voren komt is opnieuw de vraag naar hulp bij administratieve werkzaamheden: drie op de tien ouderen geeft die wens te kennen. Daarnaast komt als tweede de behoefte aan recreatieve/culturele activiteiten en sport en bewegingsmogelijkheden naar voren.
datum pagina
januari 2007 71 van 80
Ook de bekendheid met de gevraagde voorzieningen is hoog, gemiddeld slechts 1- 2% van de respondenten geeft aan de voorziening niet te kennen. In dat licht springt de relatieve onbekendheid van de oudervoorlichter in het oog: 6 % van de ouderen kent deze persoon niet. Wanneer gekeken wordt naar de huishoud ensamenstelling, hier niet gepresenteerd, dan zal het niet verrassend zijn als blijkt dat het gebruik van vrijwel alle gevraagde voorzieningen 5 - 15% hoger wordt aangegeven in de groep alleenwonenden dan door samenwonenden. De behoeften verschillen niet zoveel, maar zijn op administratief gebied bij alleenwonenden anderhalf zo hoog als bij samenwonenden.
Tabel 8.2 3.
Wee t hoe een voorziening is aan te vragen
Weet hoe aan te vragen voor… - thuiszorg - persoonsgebonden budget - gehandicaptenparkeerkaart - woningaanpassing - rolstoelvoorziening - vervoersvoorziening - maaltijdverstrekking - voorlichting - ouderengym - activiteiten voor ouderen - personenalarmering - telefooncirkel
65- 75 jaar % 66 31 41 45 41 39 45 31 47 50 28 24
75 jaar e.o. % 80 32 37 48 43 45 58 40 46 53 41 26
Man % 68 28 40 43 40 37 46 28 37 41 28 21
Vrouw % 76 34 39 49 43 45 55 39 54 58 38 28
totaal % 73 31 39 46 42 42 51 35 47 51 34 25
Gevraagd naar de kennis over het aanvragen van een voorziening blijkt dat van 'thuiszorg' bijna driekwart van de respondenten weet hoe deze aan te vragen. Van de overige gevraagde voorzieningen is grofweg de helft op de hoogte hoe die aan te vragen. Het minst gekend word t de weg naar het aanvragen van een persoonsgebonden budget (PGB) e n telefooncirkel beiden met rond 30% en personenalarmering met slechts 25%. Hoewel personenalarmering in de hogere leeftijdsgroep en bij vrouwen wat beter bekend is, is dit opvallend laag. Gekeken naar de samenlevingsvorm , hier niet gepresenteerd, blijken alleenwonenden gemiddeld wat beter dan samenwonenden te weten hoe personenalarmering aan te vragen, maar nog altijd weet meer dan de helft het niet. De onbekendheid met het aanvragen van beide andere voorzieningen, PGB en telefooncirkel, verschilt nauwelijks tussen beide leeftijdsklassen en tussen mannen en vrouwen.
datum pagina
9
9.1
januari 2007 72 van 80
Leefstijl
Inleiding
Een gezond voedingspatroon en een gezonde leefstijl dragen bij aan meer en gezonde levensjaren. Dit geldt ook voor ouderen. Gezond leven en gezond eten verminderen de sterftekans. Een op plantaardige voedingsmiddelen gebaseerd e voeding. in combinatie met niet-roken. matig alcohol I gebruik per dag gaat gepaard met een laag risico op sterfte en een goede kwaliteit van leven. Daarbij hoort ook dagelijks tenminste 30 minuten lichamelijke activiteit (stevig wandelen, fietsen of tuinieren), dat verder niet is nagevraagd.
9.2
Voeding
Gezond eten bevordert de algehele fitheid, vergroot de weerstand en verkleint het risico op chronische ziekten als obesitas (ernstig overgewicht), hart- en vaatziekten, diabetes (suikerziekte) en II een aantal vormen van kanker. Een gezonde voeding betekent regelmatig eten (inclusief ontbijt en warme maaltijd) en voldoende groente en fruit. De norm is minimaal 2 stuks fruit of vruchtensap en III 200 gram groenten of rauwkost per dag. Er is gevraagd naar het aantal dagen in de week waarop een ontbijt gebruikt wordt, hoe vaak een warme maaltijd wordt gebruikt, hoe vaak en hoeveel groenten en hoe vaak met fruit eet.
Tabel 9 .1 .
Ja Nee totaal
Ontbijt 5 keer of meer per week naar leeftijd en geslacht Man % 90 10 100
65- 75 jaar Vrouw % 94 6 100
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 96 96 4 4 100 100
totaal % 94 6 100
Een zeer hoog percentage ( 94%) van de ouderen ontbijt minstens 5 keer per week. Noch in leeftijd, noch tussen mannen en vrouwen is daarin veel verschil zichtbaar. De hoogste leeftijdsgroep lijkt nog regelm atiger 5 maal of meer per wee k te ontbijten.
Tabel 9.2 .
Ja Nee totaal
Dagelijkse warme maaltijd naar leeftijd en geslacht Man % 71 29 100
65- 75 jaar Vrouw % 69 31 100
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 75 66 25 34 100 100
totaal % 69 31 100
Gemiddeld gebruikt 69% van alle respondenten dagelijks een warme maaltijd. De oudste leeftijdcategorie iets meer maar het verschil is klein. Ook is er nauwelijks verschil tussen m annen en vrouwen. Ruim 60% van de ouderen, die alleen wonen, geven aan dat zij dagelijks een warme maaltijd gebruiken, terwijl ongeveer 70% van de samenwonende ouderen dat doen.
datum pagina
januari 2007 73 van 80
Tabel 9.3 .
Voldoet aan voedingsnorm voor groenten (200 gram per persoon/dag) Man % 44 56 100
Ja Nee totaal
65- 75 jaar Vrouw % 45 55 100
75 jaar e.o. Man Vrouw % % 47 36 53 64 100 100
totaal % 43 57 100
Aan de voedingsnorm voor groente voldoet 4 3% van de ouderen , die hebben geantwoord op de betreffende vragen voldaan; mannen en vrouwen zijn daarin gelijk. Dit hoge percentage lijkt in tegenspraak met het lage gebruik van groenten door jongere leeftijdsklassen in Nederland zoals uit de landelijke cijfers blijkt. Ook werd in een identiek onderzoek in 2004 onder ouderen in Noord-Brabant een veel lager percentage gevonden (GGD-regio Hart voor Brabant). Daar voldeed slecht een kwart van de respondenten aan de voedingsnorm voor groenten.
Tabel 9.4 .
Aantal dagen van gebruik van fruit en/of vruchtensap 65-75 jaar Man % 11 18 17 54 100
1 dag/week of minder 2/3 dgn/week 4/5 dgn/week 6/7 dgn/week totaal
Vrouw % 5 8 11 77 100
Man % 5 11 18 65 100
75 jaar e.o. Vrouw % 4 10 12 74 100
totaal % 5 12 14 69 100
Wat betreft fruitgebruik: in dit onderzoek is naar het aantal dagen gevraagd waarop er fruit en/of vruchtensap gebruikt is . Het onderscheid tussen stuks fruit en glazen sap is daarmee vervallen. Ruim de helft tot tweederde van de mannen en driekwart van de vrouwen gebruikt vrijwel dagelijks fruit en/of vruchtensap.
9.3
Alcoholgebruik
Jaarlijks overlijden in Nederland circa 1.900 personen door aandoeningen die direct of indirect een gevolg zijn van overmatig alcoholgebruik. Hoewel matig alcoholgebruik beschermt tegen coronaire hartziekten en beroerte. is overmatig alcoholgebruik zeer schadelijk voor de gezondheid. Oudere mensen verdragen alcohol over het algemeen slechter. Dit komt omdat ouderen minder lichaamsvocht hebben en een relatieve toename van lichaamsvet. Daarnaast werken bij veel ouderen de lever en nieren minder en neemt de lichamelijke weerstand af. Hierdoor leidt dezelfde hoeveelheid alcohol (in vergelijking met jongere leeftijd) tot hogere bloedspiegels, lagere tolerantie en snellere intoxicatie en orgaanschade.IV
Tabel 9.5 .
Alcoholgebruik de laatste 12 maanden Man
drinkt alcohol drinkt niet meer nooit gedronken totaal
65- 75 % 84 7 9 100
Vrouw 75 en ouder % 69 8 23 100
65- 75 % 83 9 7 100
totaal 75 en ouder % 69 8 23 100
% 75 8 17 100
In totaal geeft 75% van de ouderen aan wel eens alcohol te drinken ( 84% mannen, 69 % vrouwen). 8% van alle ouderen geeft aan vroeger wel alcohol gedronken te hebben , maar nu niet meer en 17% geeft aan nooit alcohol te hebben gedronken.
datum pagina
Tabel 9.6 .
januari 2007 74 van 80
Mate van drankgebruik naar geslacht en leeftijdsklasse 65- 75 jaar Man Vrouw % % 38 58 46 37 11 3 6 2 100 100
licht matig excessief zeer excessief totaal
75 jaar e.o. Vrouw % 39 69 49 27 6 2 6 2 100 100
totaal
Man %
% 51 39 6 4 100
Van degenen, die hebben aangegeven alcohol te drinken (1.087 respondenten) is op basis van aantal dagen waarop gedronken wordt en de hoeveelheid drank per dag een indeling gemaakt in 10 lichte tot (zeer) excessieve drinkers. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen alcoholgebruik van mannen of vrouwen. 10 % van de respondenten blijkt volgens deze indeling tot de (zeer) excessieve drinkers gerekend te kunnen worden, mannen, vooral de jongsten , (17%) aanmerkelijk meer dan vrouwen (4 - 5%). Het (zeer) excessieve alcoholgebruik neemt af met de leeftijd (Bij mannen van 17% naar 12 %; bij vrouwen van 5% naar 4 %),. Matig drankgebruik blijft bij mannen in de jongste en oudste groep betrekkelijk stabiel, terwijl het bij de oudste groep vrouwen met 10% afneemt.
Tabel 9.7 .
Zware drinkers11 naar leeftijd en geslacht (in procent)
zware drinker geen zware drinker totaal
65- 75 jaar % 12 88 100
Man 75 jaar e.o. % 8 92 100
Vrouw 65- 75 jaar 75 jaar e.o. % % 5 6 95 94 100 100
totaal % 8 92 100
Een andere gangbare indeling is de indeling in de bovenstaande tabel, waarin zgn. 'zware drinkers' 12 gedefinieerd worden. Hierin wordt wél onderscheid in hoeveelheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Een man is zware drinker wanneer hij minstens 1 dag/week 6 of meer glazen/dag drinkt. Zwaar alcoholgebruik voor vrouwen betekent minstens 1 dag/week 4 of meer glazen/dag. Gemiddeld blijkt 8% van de respondenten, die aangaven alcohol te gebruiken, tot de categorie 'zware drinker' te behoren: gemiddeld 9% van de mannen en 7 % van de vrouwen . Naar leeftijd neemt het aantal zwaar drinkende mannen af van 12 % naar 8 %. B ij vrouwen blijft het ongeveer gelijk. Het alcoholgebruik in Nederland neemt al jaren toe . Het gebruik in 2004 was weer hoger dan in voorgaande jaren. Het alcoholgebruik van ouderen vorm t daarop geen uitzondering. Ter vergelijking tabel 9.8 met de landelijke cijfers uit 2004V. Tabel 9.8 .
Zware drinkers naar geslacht en leeftijd. (één of meer dagen/week 6 of meer glazen alcohol.)
65- 75 jaar 75 jaar en ouder
Man % 14 2
Vrouw % 1 1
Totaal % 8 1
Bron: POLS, CBS. Peiljaar 2004 10
Excessieve drinker: 4-5 glazen per dag gedurende 5 dagen per week of 6 glazen op 5 dagen per week. Zeer excessieve drinker: 6 glazen op 5 dagen/week. ? ? meer dan 6 glazen per dag, ? ? meer dan 4 glazen per dag, beiden minstens 1 dag/week 12 Er bestaat uiteraard een direct verband tussen beide genoemde indelingen, maar dit verband is niet volledig: Gemiddeld valt 75% van degenen die (zeer) excessief drinken (tabel 9.6) in de categorie zware drinker. Toch wordt nog 19% van degenen, die in tabel 9.6 als matige drinker te boek staan in tabel 9.7 als zware drinker gekarakteriseerd. Uitgesplitst naar geslacht wordt zichtbaar, dat voor mannen 88% in de categorieën (zeer) excessieve drinker én zware drinker valt, terwijl dit voor vrouwen ruim de helft is (59% ). Beide indelingen geven géén identieke resultaten, omdat voor de indeling in zware drinkers een verschillend aantal glazen/dag tussen mannen en vrouwen wordt gebruikt, zodat beide indelingen in een vergelijking wel met voorzichtigheid gehanteerd moeten worden. 11
datum pagina
januari 2007 75 van 80
Uit tabel 9.7 blijkt dat het aantal zware drinkers onder de 'jongste' mannen in de regio iets lager is dan het in taqbel 9.8 gepresenteerde landelijk cijfer. De groep oudere mannen blijkt echter meer te drinken dan landelijk, 4% in de gemeente Nijmegen tegenover 2% landelijk. Bij deze vergelijking moet wél rekening gehouden worden met het feit, dat ook de in landeljke cijfers van 2004 géén verschil in aantal glazen per keer tussen mannen en vrouwen is gehanteerd. Dit betekent dat de landelijke cijfers voor mannen wél, maar voor vrouwen niét vergelijkbaar zijn als men daarbij het gebruik van 4 glazen per keer als grens voor 'zware drinker' laat gelden. Ruim een op elke drie ouderen geeft aan bijna elke dag van de week alcohol te drinken. Mannen drinken het meest bier: 68% en wijn: 64%. Vrouwen drinken het meest wijn: 89%, gevolgd door likeur: 2 5%. Gemiddeld drinken ouderen door de week 3 dagen en in het weekend 2 dagen, dwz. dat er gemiddeld 5 dagen per week alcoholische drank gebruikt wordt.
datum pagina
januari 2007 76 van 80
Bijlage 1: Onderzoeksopzet , steekproef, respons en weging Onderzoeksopzet en steekproef Het ouderenonderzoek is een zgn. dwarsdoorsnede-onderzoek met als methode een schriftelijke vragenlijst. De doelgroep omvatte zelfstandig thuiswonende ouderen vanaf 65 jaar in de gezondheidsregio Nijmegen. Vijf van de tien gemeenten van de regio, Beuningen, Druten, Heumen, Nijmegen en Wijchen hebben een gemeentelijke rapportage gevraagd (tegen meerkosten) . De vijf overige gemeenten Groesbeek, Millingen a/d Rijn, Mook en Middelaar, Ubbergen en West Maas en Waal hebben daarvan afgezien. Voor de laatste gemeenten is alleen een regiorapport beschikbaar, waarin de cijfers zijn opgenomen van alle gemeenten samen. Voor het doen van betrouwbare uitspraken op basis van de verwachte respons was een minimale steekproefgrootte van 500 personen per onderzoekseenheid benodigd. Er was sprake van zes onderzoekseenheden: de regio als totaal en de vijf gemeen ten, die elk een gemeentelijk rapport wensten. Met een verwacht responspercentage van 60% zouden zo het regiorapport en de gemeentelijke rapportages gebaseerd kunnen worden op de uitspraken van minimaal 300 respondenten (60% van 500). Dit aantal van 500 is voor de regio en voor vier van de vijf gemeenten met een eigen rapportage 'voor de veiligheid ' verhoogd met in totaal 30% zodat de steekproef voor deze onderzoekseenheden uit kwam op 650 personen. Dit had twee redenen: - in Nijmegen en omgeving vinden ve el enquêtes plaats mede door aanwezigheid van de universiteit waardoor verwacht werd dat de respons lager dan 60% zou uitvallen. - de ruwe steekproef zou adressen bevatten van geïnstitutionaliseerde ouderen, die volgens onderzoeksopzet niet deel konden nemen aan het onderzoek, maar die niet als zodanig vooraf uit het aan te leveren gemeentelijk adressenbestand te selecteren waren. Deze selectie is na de steekproeftrekki ng aan de hand van adres lijsten van alle verzorgings - en verpleeghuizen in de regio handmatig uitgevoerd. Voor de gemeente Nijmegen is de steekproef verhoogd tot 2.500 personen, om de wens van de gemeente om uitsplitsingen op stadsdeelniveau te kunnen maken, te kunnen uitvoeren.
Steekproeftrekking en respons Op basis van twee naar le eftijd gestratificeerde zgn. A-nummerbestanden uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), door negen gemeenten afzonderlijk aangeleverd, is een zgn. aselecte steekproef getrokken. Deze stratificatie in de twee leeftijdscategorieën 65-75 jaar en 75 jaa r en ouder was noodzakelijk om te voorkomen, dat er anders een relatief te gering aantal ouderen vanaf 75 jaar in het onderzoek zouden worden opgenomen. Gering , omdat deze leeftijdsgroep in omvang kleiner is dan de leeftijdsgroep 65 -75 jaar. Naar verwachting zou de oudste groep de meeste problemen op de vraagonderdelen rapporteren, zodat betrouwbare uitspraken juist hier van belang waren. (De gemeente Heumen leverde geen A-nummers aan maar de adressen onderscheiden naar de gevraagde leeftijd , waaruit de ges tratificeerde steekproef getrokken is.) Uit de twee A-nummerbestanden werd elk een aselecte steekproef van 325 A-nummers getrokken. Deze nummers werden vervolgens door de gemeente gekoppeld aan de daarbij behorende Naam Adres-Woonplaats (NAW) gegevens. Voor de uitvoering van het onderzoek is ScanServ benaderd, een commerciële organisatie, die gespecialiseerd is in het uitvoeren van postenquêtes. De gehele onderzoekslogistiek vanaf het aanleveren van de adressenbestanden tot en met de aanmaak van het ruwe databestand van het onderzoek werd door Scanserv uitgevoerd. Anonimiteit werd gewaarborgd door strikt te werken volgens de richtlijnen van de wet Bescherming Persoonsgegevens. Voor de stad N ijmegen zijn er Er zijn in Nijmegen 2.267 ouderen aangeschreven, van wie 1.638 de vragenlijst hebben teruggestuurd. Een zeer hoog responspercentage van 72%. Voor verwerking van de gegevens bleken 1.587 vragenlijsten geschikt. Daarmee bedraagt de respons voor analyse: 70%.
datum pagina
januari 2007 77 van 80
De vragenlijst De gehanteerde vragenlijst is gebaseerd op vragenlijst, die de GGD Hart voor Brabant voor ouderenonderzoek uit 2004 in deze regio heeft ontwikkeld, mede op basis van gestandaardiseerde vragen uit de Locale en Nationale monitor voor volwassenen. Een werkgroep, samengesteld uit een aantal epidemiologen van alle betrokken GGD'en, selecteerde die vragen die voor de regio Oost Nederland relevant geacht werden. De zo opgebouwde conceptvragenlijst bevatte negen keuzethema's, per thema uitgesplitst in een basisdeel en een facultatief deel. Deze thema's werden ter keuze aan de regiogemeenten voorgelegd. Keuze voor een thema betekende dan het afnemen van een verplicht basisdeel, eventueel naar behoefte van GGD'en én gemeenten aangevuld met een facultatieve deel, waarvoor de GGD'en al vraagsugges ties geformuleerd hadden.. Daarnaast konden gemeenten nog gemeentespecifieke vragen laten opnemen. Op basis van de contacten hierover met de gemeenten zijn alle negen thema's opgenomen in de vragenlijst; is het door de GGD voorgestelde facultatieve deel geaccepteerd en zijn er geen gemeentespecifieke vragen opgenomen. Zo kon gewerkt worden met een voor de gehele regio identieke vragenlijst met als onderwerpen: • Lichamelijke gezondheid • Psychische gezondheid. • Gedrag en leefstijl (voeding/alcohol) • Woonsituatie • Sociale omgeving • Woonomgeving • Zorgvoorzieningen en gebruik • Welzijnsvoorzieningen en gebruik • Financiële situatie
Uitvoering In de maanden oktober tot december 2005 is het onderzoek uitgevoerd. Na de eerste verzending door Scanserv volgden nog twee herinneringen voor degenen, die op het moment van verzenden van de herinnering nog niet gerespondeerd hadden. Via een nummervolgsysteem met waarborg voor anonimiteit wat betreft inhoud van geretourneerde vragenlijst werd daartoe de respons bijgehouden. De vragenlijsten werden optisch ingelezen en verwerkt tot een ruw databestand dat in januari 2006 beschikbaar kwam. Een tweede epidemiologenwerkgroep uit de samenwerkende GGD'en schoonde vervolgens centraal het ruwe databestand en maakte de voor analyse benodigde basale stuurbestanden voor analyse van het statische programma SPSS aan. In verdere samenwerking werd op basis van de geschoonde data een zgn. tabellenboek als achtergrond materiaal opgesteld, waarin de rechte tellingen van alle variabelen per gemeente en regio waren opgenomen. Begin april 2006 kon elke GGD starten met de analyse van eigen databestand. De analyses zijn uitgevoerd met SPSS versie 13.0.' Weging Vóór de analyses zijn de data 'gewogen'. Dit was nodig omdat de respons nooit precies vergelijkbaar is met de steekproef, die als representatief is te beschouwen voor de opbouw in leeftijd en geslacht van de ouderen in de regio. In de respons echter zijn er altijd verschillen bv. in de verhouding m annen - vrouw en t.o.v. de steekproefcijfers en responsverschillen tussen gemeenten. Omdat de gezamenlijke data als referentiemateriaal dienen voor het gehele gebied van Oost Nederland en er ook verschillen bestaan tussen de regio's, moet ook daarvoor gewogen worden. Daarnaast maakte de keus voor een gestrati ficeerde steekproef (zie onder 'steekproef en respons') een weging noodzakelijk . Immers, in de steekproef waren doelbewust de ouderen vanaf 75 jaar oververtegenwoordigd in verhouding met het werkelijke aantal inwoners van die leeftijd. De weging bestaat uit een rekenmethode toegepast op de beschikbare data, waarin deze verschillen zo goed mogelijk gecorrigeerd worden.
datum pagina
januari 2007 78 van 80
13
Het grote nadeel van weging is, dat 'toetsing op statistische significantie' van gevonden verschillen niet meer mogelijk is. M.a.w. er kan niet meer worden vastgesteld of een gevonden verschil hoogst (waarschijnlijk) al dan niet op toeval berust. Vanwege de vergelijkbaarheid van de data op regio- en bovenregionaal niveau zijn in het regiorapport zijn daarom geen toetsen uitgevoerd. Ter ondervanging van dit probleem is hier als vuistregel een gevonden verschil van 5% als 'relevant' gehanteerd. Toetsing is overigens wel mogelijk en kan bv. op verzoek aanvullend worden uitgevoerd op de 'ongewogen' data. Eventueel zo gevonden significante verschillen in vraagbeantwoordingen zijn dan echter niet meer te vergelijken met de cijfers van andere gemeenten of andere regio's. De relevantie van dergelijke uitkomsten wordt daardoor veel geringer.
13
Statistische significantie: Het gevonden verschil wijkt zodanig af van de verwachte waarden, dat het gevonden verschil (zeer waarschijnlijk) niet op toeval berust.
datum pagina
januari 2007 79 van 80
Bijlage 2: Literatuur
Hoofdstuk 1.
INLEIDING
I. Maarsingh , E.J., Hoeven, H. Wat heet oud? Een inventariserend onderzoek naar de gezondheid en het welbevinden van zelfstandig wonende ouderen in de regio Stedendriehoek, GGD Regio Stedendriehoek, 1998 II. Haveman -Nies, A. Ouderen in de Regio Achterhoek. De gezondheid, leefsituatie en de zorgbehoefte van zelfstandig wonende ouderen in beeld. GGD Regio Achterhoek, 1998 III. Oude Vrielink, P. Oud en Wel Beschouwd. Onderzoek naar gezondheid, welzijn en zorgbehoefte van zelfstandig wonende ouderen in de regio Nijmegen, GGD Regio Nijmegen, 1998 IV. Rietman, G.D.T., Roorda, J., Smit, K. Ouderen in Twente 2000. Een onderzoek naar de leefsituatie van inwoners van Twente vanaf 55 jaar door de GGD Twente. Almelo, GGD Twente, 2000. V. Baltissen-van der Linde, A.M., Borsboom, A.B.G. Gezondheidmonitor 55-plussers. Een onderzoek naar de gezondheid en leefsituatie van 55-plussers in de regio IJssel-Vecht, GGD Regio IJssel-Vecht, 2002 VI. Vergrijzen met ambitie. Publicatienr 2005/6. Den Haag: Gezondheidsraad 2005. VII. Website VWS: www.minvws.nl/notas/dvvo/2005/nota -ouderenbeleid.asp
Hoofdstuk 3.
ACHTERGRONDKENMERKEN RESPONDENTEN
I. Op koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, RIVM 2002 II. Deeg, D.J.H., Hoeymans, N. Succesvol of gebrekkig ouder worden? Literatuurstudie naar de determinanten en gevolgen van functionele beperkingen. Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg 1997 III. CBS, Statline, burgerlijke staat 65-plussers op 1 januari 2004 IV. Sociaal Cultureel Planbureau. Rapportage ouderen 2001. Veranderingen in de leefsituatie. Den Haag: SCP 2001 V. Website: www.armoedemonitor.nl Hoofstuk 4.
LICHAMELIJKE GEZONDHEID
I. Website: www.who.int/en II. Psychosociale ondersteuning: Wat willen ouderen zelf? Mediant Centrum Preventieve GGZ. Hengelo. 2005 III. CBS. statline. Gerapporteerde gezondheid en leefstijl. ADL-indicator 2003 IV. Nota Langer Gezond Leven. ook een kwestie van gezond gedrag. VWS. 2003 V. CBS, statline, Gerapporteerde gezondheid en leefstijl, landurige aandoeningen, 2003 VI. Website: www.veiligheid.nl/campagnes/HALT! U valt VII. Seidell. J.C.. Visscher. T.L.S. Hoeveel mensen hebben overgewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. www.nationaalkompas.nl Gezondheidsdeterminanten \ Persoonsgebonden\ Lichaamsgewicht. 2002
datum pagina
januari 2007 80 van 80
Hoofdstuk 5.
PSYCHISCHE GEZONDHEID
I. Nota Langer gezond leven. ook een kwestie van gezond gedrag. VWS. 2003 II. Psychosociale ondersteuning: Wat willen ouderen zelf? Mediant Centrum Preventieve GGZ. Hengelo. 2005 III. CBS. statline. Gerapporteerde gezondheid en leefstijl. mental health inventory 2003 IV. Boer. Van den. L.. Pauwels. K. Eenzame ouderen: mythe of realiteit? Website: www.cbgs.be. bijdragen onderzoek 2005 V. Van Tilburg. T.G.. De Jong-Gierveld. J. (1999). Cesuurbepaling van de eenzaamheidsschaal. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie. 30. 158-163
Hoofdstuk 6.
SOCIALE OMGEVING
I. Ouder worden we allemaal; trendstudies en toekomstdebatten over vergrijzing in Nederland. NIZW. 2004 II. Volksgezondheid Toekomst Verkenningen. Nationaal Kompas Volksgezondheid. Sociale relaties samengevat. Bilthoven. RIVM 2002 III. SCP. Mantelzorg in getallen. Den Haag. 2003
Hoof dstuk 7.
WOONSITUATIE EN WOONOMGEVING
I. Ouder worden we allemaal: trendstudies en toekomstdebatten over vergrijzing in Nederland. NIZW. 2004 II. Offenberg. P.J. Debatnotitie: Wonen en Zorg voor ouderen in de toekomst. Zwolle: Provincie Overijssel. 2005 III. Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen: Rapportage 2004. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau IV. Binnenmilieukwaliteit: ventilatie en vochtigheid. RIVM. 2001 V. Beter thuis in wonen. Woningbehoefte Onderzoek. VROM. 2002/ Website: www.wbo.nl
Hoofdstuk 8. I. II. III. IV.
ZORG- EN WELZIJNSVOORZIENINGEN
CBS. statline. Zorggebruik. gebruik medische voorzieningen in 2004 CBS. statline. Mens en maatschappij. Gezondheid en welzijn. Gezondheidstoestand. Gerapporteerde gezondheid en leefstijl. ADL-indicator. 2003 Rapportage Ouderen 2001. Veranderingen in de leefsituatie, SCP mei 2001
Hoofdstuk 9.
LEEFSTIJL
I. Kromhout. D.. Knoops. K. Voeding. leefstijl en levensduur. Voeding Nu. april 2004 II. Voeding samengevat. Volksgezondheid Toekomst Verkenning. nationaal kompas Volksgezondheid. RIVM 2005 III. Website: www.voedingscentrum.nl IV. Factsheet alcohol en ouderen. NIGZ 2005 V. Nationale Drugsmonitor 2003, Trimbos Instituut, Utrecht