Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de gemeente Wageningen Verslag van een onderzoek onder jeugd 2003
Hulpverlening Gelderland Midden/ GGD Arnhem, februari 2005 N.E.H.M. de Jong-Mares, epidemioloog J.A.M. Mureau, epidemioloog H. Rexwinkel, epidemioloog
Inhoudsopgave
SAMENVATTING 1
INLEIDING
IV 1
1.1
Aanleiding
1
1.2
Leeswijzer
1
2
DOEL, WERKWIJZE EN ONDERZOEKSGROEP
2
2.1
Doel en werkwijze
2
2.2
Analyse
2
2.3
Respons en onderzoeksgroep
2
3
ACHTERGROND VAN DE JONGEREN
4
3.1
Gezinssamenstelling
4
3.2
Etniciteit en integratie
4
3.3
Religie
5
3.4
Vergelijking met elders
5
4
DE BUURT EN DE GEMEENTE
6
4.1
De buurt
6
4.2
De gemeente
6
4.3
Vergelijking met elders
7
5
SCHOOL
8
5.1
Schoolplezier
8
5.2
Spijbelen
8
5.3
Vergelijking met elders
8
6
LICHAMELIJKE GEZONDHEID
9
6.1
Ervaren gezondheid
9
6.2
Ziekten, aandoeningen en medicijngebruik
9
6.3
Vergelijking met elders
7
WELZIJN
10 11
7.1
Psychische gezondheid
11
7.2
Sociaal welzijn
11
7.3
Pesten
12
7.4
Specifieke problemen
12
7.5
Vergelijking met elders
14
8
BEWEGING, VOEDING EN OVERGEWICHT
15
8.1
Beweging en sport
15
8.2
Voeding
17
8.3
Overgewicht
17
8.4
Vergelijking met elders
18
9
GENOTMIDDELEN
19
9.1
Roken
19
9.2
Alcohol
19
9.3
Drugs
20
9.4
Vergelijking met elders
21
10
SEKSUALITEIT
22
10.1
Seksuele ervaringen
22
10.2
Veilig vrijen
22
10.3
Homoseksualiteit
23
10.4
Vergelijking met elders
23
11
VRIJETIJDSBESTEDING
24
11.1
Activiteiten
24
11.2
Vergelijking met elders
25
12
AGRESSIE, CRIMINALITEIT, EN VEILIGHEID
26
12.1
Strafbare feiten
26
12.2
Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens
27
12.3
Oordeel over strafbare feiten
28
12.4
Vergelijking met elders
28
13
OVERZICHT VAN DE UITKOMSTEN EN VERGELIJKING ELDERS
29
14
VERGELIJKING VAN GROEPEN
31
14.1
Vergelijking van geslacht
31
14.2
Vergelijking naar klas
31
14.3
Vergelijking naar onderwijstype
31
15
BESCHOUWING
33
15.1
Algemene aandachtspunten
33
15.2
Specifieke aandachtspunten Wageningen
33
GERAADPLEEGDE BRONNEN BIJLAGEN
34
Samenvatting In het schooljaar 2003/2004 is door de GGD’en in Gelderland en Overijssel het project E-MOVO (Elektronisch MOnitor en VOorlichting) uitgevoerd; een grootschalig en vernieuwend project. Leerlingen van de tweede en vierde klas van het voortgezet onderwijs hebben op school via Internet een vragenlijst ingevuld over hun gezondheid, welzijn en leefstijl. De leerlingen konden daarna op de website hun persoonlijk gezondheidsprofiel bekijken en doorlinken naar websites met meer informatie over de diverse onderwerpen.
Resultaten van leerlingen uit de gemeente Wageningen In totaal zijn er 395 leerlingen die in Wageningen wonen, die aan E-MOVO deel hebben genomen. Deze leerlingen gaan voor het grootste deel (85%) in Wageningen naar school. Een deel bezoekt een school elders. De buurt en de gemeente Voor een gemeente is het van belang om te weten hoe de jongeren het naar hun zin hebben in de buurt waar ze wonen en wat hun wensen en opvattingen daarover zijn. 61% van de jongeren mist een (extra) plek in hun woonbuurt. De jongeren missen vooral hangplekken, voetbalvelden en een skatebaan. 56% van de jongeren vindt dat er niet genoeg ‘leuke dingen’ worden georganiseerd. Suggesties als het houden van feesten, worden vaak gegeven, maar ook sportactiviteiten worden genoemd. 37% van de jongeren vindt dat de gemeente niet voldoende naar hen luistert. School De situatie op school hangt samen met sociaal en psychisch welbevinden van een leerling. Negen procent van de jongeren vindt het niet leuk of vreselijk op school. 21% van de Wageningse jongeren heeft in de voorafgaande weken één of meer uur gespijbeld. Lichamelijke gezondheid De meeste jongeren (92%) ervaren hun gezondheid als goed tot uitstekend. Van de jongeren geeft 26% aan dat ze één of meerdere ziekten/aandoeningen hebben en 30% van de jongeren gebruikte de voorafgaande twee weken medicijnen op doktersvoorschrift. Psychisch en sociaal welzijn Met de psychische gezondheid is het niet rooskleurig gesteld: bij 15% van de leerlingen blijkt sprake te zijn van ‘psychisch onwelbevinden’. 37% van de jongeren zegt het afgelopen jaar gepest te zijn, 5% wordt wekelijks gepest. 52% van de jongeren geeft aan zelf het afgelopen jaar te hebben meegedaan aan pesterijen. 10% van de jongeren pest wekelijks. Zeventien procent van de jongeren geeft aan een probleem te hebben dat hen dag en nacht bezig houdt. De meest genoemde problemen hebben betrekking op de situatie thuis, schoolprestaties/cijfers, en zichzelf. Op de vraag ‘hoe vind je het bij jou thuis?’ zeggen verreweg de meeste jongeren (93%) het thuis naar de zin te hebben. Bijna driekwart van de jongeren (73%) kan goed praten met hun ouders of verzorgers. Het grootste deel van de jongeren (84%) vindt het aantal vrienden en vriendinnen voldoende. Overgewicht, voeding en beweging Het voedingspatroon vertoont tekortkomingen. 24% van de leerlingen gaat geregeld zonder ontbijt naar school, 57% eet niet elke dag groenten en slechts 29% van de leerlingen eet dagelijks fruit. 25% van de Wageningse jongeren krijgt te weinig beweging (beweegt minder dan zeven uur per week). Het ongunstige voedingsgedrag gecombineerd met lichamelijke inactiviteit resulteert in (ernstig) overgewicht. Uit de berekening van lengte en gewicht blijkt dat 6% van de jongeren in Wageningen te zwaar is. Dit percentage is een minimumindicatie, omdat relatief veel leerlingen (29%) de vragen naar lengte en gewicht niet hebben ingevuld, omdat ze tijdens het beantwoorden van de vragenlijst waarschijnlijk niet wisten hoe lang of hoe zwaar ze waren.
i
Genotmiddelen 20% van de Wageningse jongeren rookt regelmatig. 70% gebruikt wel eens alcohol. 31% van de jongeren gebruikt minimaal 1 keer per week alcohol. In de afgelopen maand heeft 11% van de jongeren hasj of wiet gebruikt en 2% gebruikte harddrugs. Seksualiteit Achttien procent van de leerlingen geeft aan ooit ‘met iemand naar bed’ te zijn geweest. Van de seksueel actieve leerlingen vrijt 55% wel eens zonder condoom. 69% van hen denkt geen risico op soa te lopen ondanks onveilig gedrag. Vrijetijdsbesteding De jongeren besteden een groot deel van hun vrije tijd aan naar vriend(inn)en gaan, e-mailen of chatten en surfen op Internet. Tweederde van de jongeren is lid van een sportclub of vereniging en 10% is lid van een andere vereniging. 5% van de jongeren zegt zich heel vaak te vervelen. 30% van de jongeren heeft een bijbaantje voor drie uur of meer per week. Criminaliteit en veiligheid 53% van de jongeren heeft één of meerdere strafbare feiten gepleegd. Meest voorkomende delicten zijn: ‘dingen bekladden met stiften of met een spuitbus’ en ’betrokken geweest bij een gevecht of onenigheid op openbaar terrein’. 18% van de jongeren heeft aangegeven wel eens een wapen te dragen. Twaalf procent van de jongeren is het afgelopen jaar aangehouden en voor verhoor op het politiebureau geweest. Ruim een kwart van de jongeren (26%) voelt zich wel eens onveilig.
Vergelijking groepen op basis van achtergrondkenmerken Geslacht Jongens oordelen negatiever over de gemeente, eten minder fruit en blijken vaker een strafbaar feit gepleegd te hebben. Meisjes vinden hun eigen gezondheid vaker slecht, hebben vaker een slechte gezondheid, doen minder aan sport en andere vormen van beweging, roken meer en voelen zich vaker onveilig. Schoolklas Over het algemeen is er onder vierdeklassers meer risicogedrag dan onder tweedeklassers. Onderwijstype Over het algemeen vertonen VMBO-leerlingen meer risicogedrag dan HAVO/VWO-leerlingen.
Aandachtspunten voor preventie Van bovenstaande onderwerpen zijn vanuit gezondheidsoogpunt de belangrijkste aandachtspunten voor preventie: - psychisch welbevinden, - het gebruik van genotmiddelen (met name roken en overmatig alcoholgebruik) - een gezond voedingspatroon (stimuleren van groente- en fruitconsumptie, voldoende beweging en een normaal gewicht). Voor Wageningen is het gebruik van genotmiddelen (roken en het gebruik van hasj/wiet) een specifiek aandachtspunt. Dit zijn de onderwerpen die het meeste bijdragen aan de huidige of toekomstige gezondheid. In het gemeenterapport van E-MOVO worden veel resultaten beschreven. Het is nu aan vertegenwoordigers van de gemeente om te bepalen welke onderwerpen worden aangepakt en op welke manier. Hierbij kan Hulpverlening Gelderland Midden / GGD ondersteuning bieden.
ii
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Jeugdbeleid is een onderwerp dat de laatste jaren bij de lokale, regionale en landelijke overheid een sterke groei in aandacht heeft doorgemaakt. Om dit beleid goed vorm en inhoud te kunnen geven, hebben diverse betrokken partijen behoefte aan informatie over de leefwereld van de jongeren. Gemeenten willen graag weten wat jongeren vinden van de gemeente en de woonbuurt. Daarnaast zijn voor gemeenten de onderwerpen vrijetijdsbesteding, criminaliteit en veiligheid, leefstijl (met name alcohol- en drugsgebruik) en welbevinden van belang. Een van de taken van een GGD is om de gezondheid en daarmee samenhangende factoren van de bevolking in beeld te brengen (epidemiologie) en om op basis van die informatie plannen te maken en adviezen te geven op het vlak van (collectieve) preventie. De jeugd is in dit kader een belangrijke doelgroep. Onderwerpen die voor de GGD van belang zijn, zijn: leefstijl (beweging, roken, alcoholgebruik, drugsgebruik, voeding), lichamelijke gezondheid, psychisch en sociaal welbevinden. Dergelijke informatie is tevens van belang voor andere regionale instellingen zoals het Maatschappelijk Werk, de GGZ-instellingen en bijvoorbeeld de verslavingszorg. Als afsluiting wordt de informatiebehoefte van de scholen genoemd. Naast het onderwijzen van de primaire vakken krijgen scholen in toenemende mate te maken met taken op het terrein van onderwijs en begeleiding voor wat betreft gezondheid, psychisch welbevinden en sociaal gedrag. Vanuit die taken hebben scholen behoefte aan informatie over de jeugd en bij voorkeur over de jongeren op hun school. Onderwerpen die van belang zijn, zijn: psychisch en sociaal welbevinden, schoolbeleving, leefstijl, criminaliteit en veiligheid. De bovengeschetste behoefte aan informatie bij de diverse partijen en de toenemende mogelijkheden van het Internet, hebben geleid tot de ontwikkeling van het project: E-MOVO ofwel Elektronische Monitor en Voorlichting. E-MOVO is tot stand gekomen met financiële steun van het Fonds OGZ (stimuleringsfonds Openbare Gezondheidszorg) en is uitgevoerd in samenwerking met GGD'en in Gelderland en Overijssel en de capaciteitsgroep Gezondheidsvoorlichting Universiteit Maastricht. De E-MOVO werkwijze houdt in dat de leerlingen op school tijdens een les, via Internet een vragenlijst invullen met betrekking tot hun gezondheid, welzijn en leefwijze. De ingevulde gegevens worden gebruikt voor onderzoek maar daarnaast kan de jongere wederom via Internet zijn/haar persoonlijk gezondheidsprofiel bekijken en een gezondheidsadvies op maat ontvangen, gebaseerd op de individueel ingevulde gegevens.
1.2
Leeswijzer
Dit verslag bevat de belangrijkste resultaten van het onderzoek E-MOVO. Het doel en de werkwijze van E-MOVO staan beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staan wat achtergrondgegevens van de jongeren beschreven. In de hoofdstukken 4 tot en met 12 worden de resultaten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde: buurt en gemeente, schoolaspecten, lichamelijke gezondheid, welzijn, beweging, voeding en overgewicht, genotmiddelengebruik, seksualiteit, vrije tijd en criminaliteit. Elk van deze inhoudelijke hoofdstukken wordt ingeleid met een korte uiteenzetting over het belang van het onderwerp. Aan het eind van elk hoofdstuk is een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van de gemeenten, de rest van de GGD-regio en Oost-Nederland. In hoofdstuk 13 worden deze slotparagrafen samengevat. Hoofdstuk 14 bevat een vergelijking tussen diverse subpopulaties. In het afsluitende hoofdstuk 15 worden de algemene en specifiek gemeentelijke aandachtspunten bij elkaar gezet.
1
2
Doel, werkwijze en onderzoeksgroep
2.1
Doel en werkwijze
In het schooljaar 2003/2004 is door de GGD’en in Gelderland en Overijssel een grootschalig vernieuwend onderzoek uitgevoerd naar de gezondheidstoestand van jongeren uit klas 2 en 4 van het 1 voortgezet onderwijs. De jongeren hebben via de computer een uitgebreide vragenlijst ingevuld. Dit invullen heeft klassikaal plaatsgevonden in de periode oktober-december 2003. Het doel van het onderzoek is om informatie te leveren over diverse gezondheids- en welzijnsaspecten van de jeugd. Deze informatie wordt op diverse manieren aangeboden: Voor scholen zijn schoolrapportages opgesteld waarmee de school aan de slag kan om het beleid met betrekking tot gezondheid en welzijn van hun leerlingen nader vorm te geven. De GGD'en geven daarbij ondersteuning. Voor gemeenten zijn er de huidig voorliggende rapportages per gemeente gemaakt. Dit is voor hen van belang voor het gezondheids- en jeugdbeleid. Tot slot zijn er rapportages op regionaal niveau. Deze dienen als informatiebron voor zorgaanbieders welke een regionale rol vervullen, waaronder de GGD zelf en ook de provincie. De E-MOVO-werkwijze levert niet alleen onderzoeksinformatie. De jongeren die de vragenlijst hebben ingevuld, konden enkele dagen later op de website van E-MOVO hun persoonlijk gezondheidsprofiel bekijken. Tevens konden zij doorklikken naar persoonlijke voorlichting en linken naar websites met betrouwbare informatie over de onderwerpen die in het gezondheidsprofiel aan de orde komen. In Oost-Nederland heeft 52% van de jongeren van deze 'voorlichting op maat' gebruik gemaakt.
2.2
Analyse
Er is gekeken naar eventuele verschillen tussen groepen scholieren op basis van geslacht, klas en opleiding. De gevonden verschillen zijn alleen genoemd indien deze statistisch significant zijn. Een getal is statistisch significant afwijkend als men aanneemt dat het getal niet door toeval te verklaren is. In dit onderzoek is een 5% onzekerheid aangehouden. Dit betekent dat een verschil met 95% zekerheid een werkelijk verschil is en dat dit niet op toeval berust. Aan het eind van elk hoofdstuk wordt de gemeente Wageningen vergeleken met de rest van de regio en met Oost-Nederland. Als de verschillen significant zijn, dan zijn de cijfers vetgedrukt. Al naar gelang het type van de vraag zijn de volgende statistische toetsen gebruikt: Chi-kwadraat, Mann-Witney-U en Kruskall-Wallis. De analyse is verricht met behulp van het computerprogramma SPSS. Het percentage VMBO-leerlingen onder de Wageningse deelnemers aan E-MOVO is veel lager dan het percentage VMBO-leerlingen van de gehele doelgroep in Wageningen. Onderwijstype is een belangrijke voorspeller van risicogedrag, daarom is er besloten om de deelnemers die op het VMBO zitten zwaarder mee te wegen dan de deelnemers die op het HAVO/VWO zitten. Er wordt dus ‘gewogen’.
2.3
Respons en onderzoeksgroep
Respons De doelgroep voor E-MOVO betreft de jongeren uit klas 2 en klas 4 van het Voortgezet Onderwijs (VO). Alle VO-scholen in de regio van de deelnemende GGD'en zijn benaderd om mee te doen. In de regio Oost Nederland hebben ruim 35.000 jongeren meegedaan. In de regio van Hulpverlening Gelderland Midden hebben 33 van de 50 schoollocaties voor voortgezet onderwijs meegedaan met in totaal 6541 jongeren.
1: bijlage 1: de vragenlijst van E-MOVO
2
In Wageningen wonen 2471 jongeren in de leeftijd van 12 t/m 18 jaar. Een deel van de jongeren zit op een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO). Voor deze scholen is in overleg besloten om niet aan E-MOVO mee te doen omdat de werkwijze via vragenlijsten en Internet te ingewikkeld werd geacht voor deze leerlingen. Deze leerlingen vallen dus niet in de E-MOVO doelgroep; alsmede de leerlingen die op de wachtlijst staan voor het VSO. Ongeveer 667 Wageningse jongeren vallen qua leeftijd/klas in de E-MOVO doelgroep. Hiervan hebben 395 jongeren (59%) deelgenomen aan het EMOVO onderzoek. In Wageningen hebben alle scholen (schoollocaties) deelgenomen aan E-MOVO. De redenen dat de deelname geen 100% is, zijn divers: 1. Sommige scholen met een LWOO-afdeling, hebben deze leerlingen niet aan E-MOVO laten deelnemen omdat men vond dat deelname voor hen te complex zou zijn. Andere scholen hebben dat opgelost door meer tijd en begeleiding vrij te maken. 2. Sommige scholen lieten maar een deel van hun leerlingen deelnemen aan E-MOVO. Meestal was dat door organisatorische problemen en/of gebrek aan computerruimte. 3. Sommige leerlingen waren tijdens de afname afwezig (weigeraars, zieken en spijbelaars) 4. Van de deelnemende leerlingen die op school zitten in de regio van Hulpverlening Gelderland midden heeft 1,4% hun postcode niet ingevuld. De gegevens van deze jongeren zijn wel gebruikt in de schoolrapporten, maar ze kunnen niet worden toegeschreven aan een bepaalde gemeente. 5. Een enkele keer waren er technische problemen waardoor de gegevens van een leerling niet goed zijn verwerkt.
Onderzoeksgroep De onderzoeksgroep van de gemeente Figuur 1: Leeftijdsverdeling onderzoeksgroep Wageningen bestaat uit 395 jongeren. aantal 140 Van de jongeren zit 33% op het VMBO (inclusief het LWOO) en 67% op het 120 HAVO/VWO. Het zijn iets meer jongens dan meisjes (53% versus 47%) en meer 100 jongeren uit klas 2 dan uit klas 4 (57% 80 versus 43%). In de analyses worden de VMBO60 leerlingen zwaarder gewogen dan de HAVO/VWO-leerlingen (zie paragraaf 40 2.2). 20 In het bestand dat voor de analyses is gebruikt zit 48% op het VMBO (inclusief 0 leeftijd het LWOO) en 52% op het HAVO/VWO. 12 13 14 15 16 17 Het zijn iets meer jongens dan meisjes (54% versus 46%) en iets meer jongeren uit klas 2 dan uit klas 4 (52% versus 48%). In figuur 1 is de leeftijdsverdeling weergegeven. Van de jongeren in de onderzoeksgroep zit 3% op het LWOO, 45% op het VMBO, 4% op de HAVO en 22% op het VWO. Verder zit 17% van de jongeren in een brugklas HAVO/VWO en 9% in een brugklas VMBO/HAVO. Zie ook figuur 2. Figuur 2: opleidingsniveau van de onderzoeksgroep VMBO 45%
brugklas VMBO/HAVO 9% HAVO 4%
brugklas HAVO/VWO 17%
LWOO 3% VWO 22%
3
3
Achtergrond van de jongeren
Er zijn in de levensfase van opgroeiende jongeren een paar omgevingsfactoren die een belangrijke rol spelen: thuis, school en vrienden. In dit rapport komen al deze factoren aan de orde, te beginnen met de thuissituatie en wel de gezinssamenstelling, etniciteit en religie. Deze genoemde factoren zijn weliswaar niet of nauwelijks door overheidsbeleid beïnvloedbaar, maar het is wel goed om enig inzicht hierin te hebben omdat ze mede het beeld schetsen van de jeugd in de gemeente en omdat deze factoren een rol kunnen spelen bij de keuze van doelgroepen voor beleid.
3.1
Gezinssamenstelling
Aan de jongeren is gevraagd wie er bij hen in huis wonen. Van de jongeren woont 15% bij één ouder. 2 Bij 6% is er sprake van co-ouderschap . De overige jongeren wonen vrijwel allemaal bij twee ouders. Wel is er dan soms sprake van dat één van de twee ouders een stiefouder is. De gezinssamenstelling is weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Gezinssamenstelling twee ouders (beide eigen ouders) twee ouders (waarvan 1 stiefouder) één ouder co-ouders tehuis anders/onbekend totaal
3.2
72% 6% 15% 6% 0% 1% 100%
Etniciteit en integratie
Voor het benoemen van de etnische herkomst zijn aan de jongeren vragen gesteld over het geboorteland van zichzelf en dat van hun vader en moeder. Voor de indeling naar etnische herkomst is gebruik gemaakt van de standaarddefinitie welke ook door het CBS (Centraal Bureau voor 3 Statistiek) gehanteerd wordt . In Wageningen is het percentage jongeren van niet-Nederlandse herkomst relatief groot, 21% van de jongeren is van allochtone herkomst. Zie figuur 3. Figuur 3: Etnische herkomst Surinaams/NL Antillen/Aruba 2%
Overig 15%
Marokkaans 3% Turks 1%
Nederlands 79%
2
De jongere woont ongeveer de helft van de tijd bij de vader en de andere helft bij de moeder. Een jongere is van Nederlandse herkomst als beide ouders in Nederland zijn geboren. In andere gevallen wordt de jongere gerekend tot niet-Nederlandse herkomst. Welke herkomst het dan is wordt bepaald door het geboorteland van het kind. Indien dat Nederlands is dan is het geboorteland van de moeder bepalend. Indien die ook Nederlands is (of onbekend), dan wordt de herkomst bepaald door het geboorteland van de vader. 3
4
Het indelen van etniciteit op basis van geboortelanden zegt niets over de mate waarin jongeren zichzelf Nederlander of buitenlander voelen. Daarom is nog een vraag toegevoegd waarin de jongeren kunnen aangeven tot welke bevolkingsgroep zij zichzelf rekenen. Daaruit blijkt dat 56% van de jongeren die volgens de CBS-definitie allochtoon zijn, zichzelf vooral als Nederlander beschouwen. Jongeren met een niet-Nederlandse etniciteit welke zich wel als Nederlander beschouwen, zou je goed geïntegreerd kunnen noemen. Het is echter niet zo dat jongeren die zichzelf (nog) tot hun etnische bevolkingsgroep rekenen niet geïntegreerd zouden zijn in de Nederlandse samenleving.
3.3
Religie
Ruim een kwart van de Wageningse jongeren geeft aan een geloof te hebben. Protestants Christelijk is het meeste genoemd, 9% van de jongeren hangt deze godsdienst aan. Van de jongeren is 7% Rooms Katholiek, 6% is Islamitisch en 6% heeft een ander geloof. Van de jongeren die aangeven een geloof te hebben, meldt 34% dat het geloof voor hen veel betekent, voor 31% betekent het wel wat, voor 24% betekent het weinig en voor 11% niets.
Figuur 4: religie
Islamitisch 6% Protestants Christelijk 9%
geen geloof 72%
Rooms Katholiek 7% anders 6%
3.4
Vergelijking met elders
Het blijkt dat er in Wageningen meer leerlingen in eenoudergezinnen wonen dan in de rest van de regio en Oost-Nederland. Het aandeel allochtonen is hoger dan in Oost-Nederland. Het aandeel jongeren voor wie het geloof geen betekenis heeft is veel hoger dan in de rest van de regio en OostNederland. Tabel 2: achtergrondkenmerken, vergelijking met elders Wageningen 15% 21% 76%
één-oudergezinnen aandeel jongeren van niet-Nederlandse herkomst jongeren voor wie het geloof geen betekenis heeft
5
regio Arnhem 9% 17% 51%
Oost NL 8% 15% 53%
4
De buurt en de gemeente
4.1
De buurt
Behalve thuis speelt ook een deel van het leven van jongeren zich af in de eigen woonbuurt. Wat vinden de jongeren eigenlijk van hun buurt en gemeente? Wordt er naar hen geluisterd en hebben ze nog wensen? De jongeren konden aangeven wat voor plekken zij missen in hun buurt. Van de jongeren gaf 35% aan helemaal niets te missen. Bij degenen die wel wat missen werd een hangplek het meest genoemd, gevolgd door een voetbalveld en een skatebaan. In figuur 5 staan de genoemde plekken weergegeven. Jongens missen vaker een (extra) plek dan meisjes (67% versus 53%) en VMBOleerlingen missen vaker een dergelijke plek dan HAVO/VWO-leerlingen (71% versus 51%). Figuur 5: Gewenste plekken in de buurt iets anders buurthuis jeugdhonk grasveld pleintjes skatebaan voetbalveld hangplekken ik mis niets 0%
10%
20%
30%
40%
Een kwart van de jongeren vindt dat er voldoende leuke dingen georganiseerd worden. Van de jongeren heeft 19% hier geen mening over en een meerderheid van 56% vindt dat er te weinig wordt georganiseerd. Suggesties die de jongeren geven om te organiseren, zijn vooral feesten, maar ook sportactiviteiten worden genoemd. Jongens vinden vaker dat er te weinig wordt georganiseerd dan meisjes (60% versus 52%) en VMBO-leerlingen vinden vaker dat er te weinig wordt georganiseerd dan HAVO/VWO-leerlingen (63% versus 50%). Aan de jongeren is ook specifiek gevraagd hoe vaak ze in het afgelopen jaar naar een club- of buurthuis zijn geweest. De helft van de jongeren (49%) geeft aan daar (bijna) nooit te komen. Van de jongeren komt 24% er minstens 1 keer per week en 7% komt er enkele keren per maand. Jongens bezoeken wat vaker een club- of buurthuis dan meisjes. VMBO-leerlingen bezoeken vaker een buurt of clubhuis dan HAVO/VWO-leerlingen.
4.2
De gemeente
Op de vraag of de gemeente Wageningen voldoende naar de jongeren luistert bij beslissingen die de jeugd aangaan, blijven veel jongeren (46%) het antwoord schuldig. Van de jongeren vindt 17% dat de gemeente voldoende naar hen luistert en 37% vindt van niet (figuur 6). Jongens oordelen wat negatiever dan meisjes (43% versus 30% vindt dat de gemeente onvoldoende naar hen luistert) en VMBO-leerlingen oordelen negatiever dan HAVO/VWO leerlingen (46% versus 29%). Vierdeklassers oordelen negatiever dan tweedeklassers (45% versus 30%).
6
Figuur 6: Luistert de gemeente voldoende naar de jongeren? ja 17%
weet ik niet 46%
4.3
nee 37%
Vergelijking met elders
De gemeente Wageningen scoort op deze items ongeveer gelijk aan de regio en de rest van OostNederland. Tabel 3: buurt en gemeente, vergelijking met elders Wageningen 61% 56% 37%
gemis aan (extra) jongerenplek in de buurt gemis aan (extra) activiteit in de buurt oordeel: gemeente luistert niet voldoende naar jongeren
7
regio Arnhem 58% 55% 36%
Oost NL 59% 57% 38%
5
School
Jongeren brengen veel tijd op school door. Ze volgen er niet alleen een opleiding, het is voor de meeste ook een belangrijke plek om sociale contacten op te doen en vrienden te maken. De uitkomsten van het E-MOVO-onderzoek met betrekking tot school lijken wellicht vooral van belang voor de scholen zelf en in de schoolrapportages komt dit onderwerp dan ook uitgebreid aan de orde. Omdat uit diverse onderzoeken blijkt dat er een samenhang is tussen schoolplezier en spijbelen enerzijds en psychisch en sociaal welbevinden, genotmiddelengebruik en criminaliteit anderzijds, wordt in dit rapport toch ook kort ingegaan op deze twee relevante schoolaspecten.
5.1
Schoolplezier
Op de vraag "Hoe vind je het op school" antwoordde 45% van de jongeren: leuk of zelfs hartstikke leuk. Negen procent van de jongeren noemt het 'niet leuk' of zelfs 'vreselijk'. Zie figuur 7. Figuur 7: Hoe vind je het op school? Leuk 36%
Hartstikke leuk 9% Vreselijk 4% Niet leuk 5% Gaat wel 46%
De jongeren die het niet altijd zo leuk vinden geven als voornaamste redenen: dat ze de vakken en de manier van lesgeven niet leuk vinden. Verder zegt een aantal leerlingen dat de sfeer niet gezellig is en/of dat ze hun klas/groep niet leuk vinden. VMBO-leerlingen vinden het minder leuk dan HAVO/VWO-leerlingen (12% versus 6%).
5.2
Spijbelen
Het percentage jongeren dat in de voorafgaande vier weken wel eens heeft gespijbeld ligt op 21%. De meeste van deze spijbelaars spijbelde 1 of 2 lesuren, 8% van de leerlingen spijbelde drie uur of meer. Als voornaamste reden om te spijbelen noemen ze dat ze geen zin hebben in school. Het spijbelen ligt in klas 4 beduidend hoger dan in klas 2 (27% versus 16%)
5.3
Vergelijking met elders
De leerlingen in de gemeente Wageningen spijbelen vaker dan in de rest van de regio en in OostNederland. Tabel 4: schoolplezier, vergelijking met elders Wageningen 9% 21%
vindt het op school niet leuk (incl. vreselijk) gespijbeld (in laatste 4 weken)
8
regio Arnhem 10% 17%
Oost NL 10% 17%
6
Lichamelijke gezondheid
In een welvarend land zoals Nederland is het met de lichamelijke gezondheid van jongeren meestal vrij goed gesteld. Er is een goede preventieve en medische zorg waardoor eventuele gezondheidsproblemen tijdig opgespoord en behandeld kunnen worden. De kenmerkende welvaartsziekten doen zich meestal pas voor op latere leeftijd. De beperkingen van de lichamelijke gezondheid betreffen bij de jeugd vooral bepaalde chronische aandoeningen, zoals genoemd in paragraaf 6.2. Bij gezondheid gaat het echter niet alleen om de lichamelijke gezondheid. Volgens de definitie van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid niet alleen de afwezigheid van ziekte of handicap, maar gaat het om een situatie van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden. In dit hoofdstuk gaat het vooral om de lichamelijke aspecten van gezondheid. Het geestelijke en sociaal welbevinden komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
6.1
Ervaren gezondheid
De jongeren in Wageningen zijn over het algemeen tevreden over hun gezondheid. Van de leerlingen noemt 42% zijn/haar gezondheid 'uitstekend' of 'zeer goed'. De helft noemt de gezondheid 'goed' en 8% noemt zijn of haar gezondheid 'matig' of 'slecht'. Figuur 8: Wat vind je van je eigen gezondheid? goed 51%
matig 7% slecht 0,4%
zeer goed 24%
uitstekend 18%
Meisjes beoordelen hun gezondheid vaker als matig of slecht dan jongens (11% versus 5%) en VMBO leerlingen zijn vaker ontevreden dan HAVO/VWO leerlingen (11% versus 5%).
6.2
Ziekten, aandoeningen en medicijngebruik
Ziekten en aandoeningen Aan de jongeren is een lijstje voorgelegd met zes (chronische) ziekten of aandoeningen die bij jongeren kunnen voorkomen. Aan hen is per ziekte/aandoening gevraagd of deze bij hen door een arts is vastgesteld. Van de jongeren geeft 26% aan dat zij één of meer van deze ziekten/ aandoeningen hebben. Allergieën worden door de jongeren het meest genoemd (15%), gevolgd door astma (8%) en eczeem (6%). Slechts een klein deel van de jongeren (7%) vindt dat hij/zij door deze aandoening(en) in sterke mate wordt belemmerd in het dagelijkse leven. Medicijngebruik (inclusief anticonceptiepil en zelfmedicatie) Van de jongeren geeft 45% aan in de voorafgaande twee weken pijnstillers (zoals paracetamol en aspirine) te hebben gebruikt. Vrijwel allemaal betreft dat middelen die zonder huisartsrecept zijn gekocht. Meisjes hebben veel vaker pijnstillers gebruikt dan jongens (61% versus 30%) en VMBOleerlingen gebruiken vaker pijnstillers dan HAVO/VWO-leerlingen (53% versus 37%). Ook het gebruik van middelen tegen hoest of keelpijn ligt vrij hoog (21%).
9
Het gebruik van medicijnen op doktersvoorschrift ligt een stuk lager (30%). Meisjes gebruiken vaker medicijnen op doktersvoorschrift dan jongens (47% versus 17%) en VMBO-leerlingen gebruiken vaker medicijnen op doktersvoorschrift dan HAVO/VWO-leerlingen (40% versus 21%). Het meest genoemd hierbij is de anticonceptiepil (12%) en middelen tegen acne of eczeem (7%).
6.3
Vergelijking met elders
In de gemeente Wageningen gebruiken minder jongeren pijnstillers dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland. Tabel 5: gezondheid en geneesmiddelengebruik, vergelijking met elders
eigen oordeel over gezondheid: matig/slecht heeft 1 of meer van de 6 genoemde ziekten/aandoeningen gebruik pijnstillers (in laatste 2 weken) gebruik geneesmiddelen op doktersvoorschrift (in laatste 2 wkn)
10
Wageningen 8% 26% 45% 30%
regio Arnhem 9% 28% 52% 29%
Oost NL 8% 29% 50% 30%
7
Welzijn
Zoals in het vorige hoofdstuk al stond aangegeven, zijn het psychische en het sociale welzijn van jongeren belangrijke aspecten van hun gezondheid. Lichamelijk gaat het met de meeste jongeren wel goed, maar er is wel sprake van een toename van psychische en psychosociale problemen. Een zekere mate van psychische en sociale onbalans past in de periode van de puberteit en dat hoeft niet allemaal zondermeer als problematisch beschouwd te worden. Het is echter ook niet correct om alle psychosociale problemen bij jongeren af te doen als van tijdelijke puberale aard. Indien problemen ernstig zijn en langer aanhouden kan het leiden tot slecht sociaal functioneren, verminderde schoolprestaties en schooluitval. Het spreekt voor zich dat dit gevolgen kan hebben tot in de volwassen leeftijd. Bij psychische ongezondheid kan er sprake zijn van psychosociale klachten of psychische stoornissen. Psychosociale klachten omvatten gevoelens van psychische verstoring zoals gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress. Psychische stoornissen worden gekarakteriseerd door een combinatie van abnormale gedachten en emoties en/of van antisociale stoornissen. In dit hoofdstuk wordt eerst in de brede zin gesproken over de psychische gezondheid en het sociale welzijn. Vervolgens komen enkele specifieke problemen aan de orde.
7.1
Psychische gezondheid
Het psychische welbevinden is vastgesteld door gebruik te maken van een vaststaand meetinstrument. Dit instrument (MHI-5) betreft een vragenset bestaande uit vijf vragen met betrekking tot zenuwachtigheid, rustig voelen, neerslachtigheid, gelukkig voelen en in de put zitten. Het instrument maakt een onderscheid tussen psychische gezondheid en psychische ongezondheid, wat weer is opgesplitst in ernstig, matig en licht ongezond. Bij 15% van de jongeren is er sprake van psychische ongezondheid (gebaseerd op de MHI-5). Een nadere onderverdeling geeft aan dat bij 1,4% van de jongeren sprake lijkt van ernstige psychische ongezondheid, 3,3% is psychisch matig ongezond en de overige 10,2% is te beschouwen als licht psychisch ongezond. Deze psychische ongezondheid komt meer voor bij VMBO-leerlingen dan bij HAVO/VWO-leerlingen (19% versus 11%) en beduidend meer bij meisjes dan bij jongens (21% versus 10%) (zie figuur 9)
Figuur 9: Psychische ongezondheid 25%
20%
ernstig ongezond
15%
matig ongezond licht ongezond
10%
5%
0% jongens meisjes
7.2
klas 2
klas 4
Sociaal welzijn
Het sociale welzijn van de jongeren wordt in grote mate bepaald door de sfeer thuis en de omgang met leeftijdsgenoten/vrienden. De meeste jongeren hebben het thuis goed naar hun zin. Op de vraag "Hoe vind je het bij jou thuis", antwoordt een klein deel (6%) dat ze het thuis niet leuk vinden (zie figuur 10). Meisjes zijn wat negatiever dan jongens (11% vind het niet leuk versus 3%). 11
Figuur 10: Hoe vind je het bij jou thuis? heel leuk 41%
niet zo leuk 6%
leuk 53%
De meerderheid van de jongeren (73%) vindt dat ze goed met hun ouders kunnen praten. Twee procent vindt van niet en de overige 25% zit het er tussenin. Hier is te zien dat jongens wat positiever zijn dan meisjes. Ook vinden de meeste jongeren (84%) dat ze genoeg vrienden of vriendinnen hebben. Drie procent vindt van niet en 13% beantwoordt deze vraag met 'gaat wel'. Aan de jongeren is ook gevraagd waar ze meestal heen gaan als ze uit school komen. Van de jongeren gaat 15% uit school naar een vriend of vriendin. De meeste jongeren gaan uit school naar huis, maar niet bij iedereen is dan iemand anders thuis. Vijftien procent van de jongeren geeft aan uit school meestal alleen thuis te zijn. 7.3
Pesten
Van de jongeren is 37% het afgelopen jaar één- of meermalen gepest. Bij het grootste deel is het één of twee keer gebeurd. Vijf procent wordt een paar keer per maand gepest en eveneens vijf procent zelfs wekelijks. Jongens worden vaker gepest dan meisjes en VMBO-leerlingen worden vaker gepest dan HAVO/VWO-leerlingen. Ruim de helft van de jongeren (52%) heeft het afgelopen jaar meegedaan aan het pesten van anderen. Tien procent pest wekelijks. Jongens zijn vaker dader van pesten dan meisjes en VMBOleerlingen pesten vaker dan HAVO/VWO-leerlingen.
7.4
Specifieke problemen
Problemen die je dag en nacht bezig houden In zekere mate zullen veel jongeren wel eens problemen hebben als het gaat om zaken zoals: schoolprestaties, situatie thuis, relaties, faalangst en dergelijke. Om de lichte problemen te scheiden van de serieuzere problemen, is aan de jongeren gevraagd of ze een probleem hebben dat hen dag en nacht bezig houdt. Zeventien procent van de jongeren geeft aan dat ze een dergelijk probleem hebben. Dit zijn vaker meisjes dan jongens (24% versus 10%). De meest genoemde problemen hebben betrekking op de situatie thuis, schoolprestaties/cijfers en zichzelf. Mishandeling In de vragenlijst is gevraagd naar een aantal specifieke problemen zoals mishandeling en ongewenste seksuele ervaringen. Dit zijn moeilijke onderwerpen om via een vragenlijst een betrouwbaar beeld van te krijgen. Zo hebben een aantal jongeren op één of meer van deze vragen geen antwoord willen geven. Bij geestelijke en lichamelijke mishandeling ging dit om drie procent, bij ongewenste seksuele ervaringen om twee procent en bij suïcidegedachten zelfs om elf procent van de leerlingen. De onderstaande gegevens moeten dan ook beschouwd worden als een indicatie.
12
Twee procent van de jongeren heeft geantwoord dat zij wel eens lichamelijk mishandeld worden. Vier procent zegt dat dit vroeger wel gebeurde, maar nu niet meer. Vervolgens is aan hen gevraagd waar die mishandeling plaats vond. Het meest genoemd werden: 'door een jongere op school', ‘door een volwassene thuis’ en ‘door een jongere ergens anders’. Geestelijke mishandeling (vaak gekleineerd, getreiterd of uitgescholden worden) wordt veel vaker genoemd: 8% geeft aan wel eens geestelijk mishandeld te worden en 12% zegt dat dit nu niet meer gebeurt, maar vroeger wel. Deze geestelijke mishandeling vindt hoofdzakelijk door jongeren plaats. Meisjes worden vaker geestelijk mishandeld dan jongens (13% versus 4%) en VMBO-leerlingen worden vaker geestelijk mishandeld dan HAVO/VWO-leerlingen (11% versus 5%). Ongewenste seksuele ervaringen In de vragenlijst is de vraag over ongewenste seksuele ervaringen vrij breed geformuleerd: "Heb je wel eens tegen je zin in seksuele ervaring met iemand gehad? Met seksuele ervaring bedoelen we alles van zoenen, intiem betasten tot naar bed gaan toe". Zes procent beantwoordt deze vraag met 'ja'. In de meeste gevallen (76%) betrof dit een seksuele ervaring met een leeftijdsgenoot, in 18% van de gevallen was er sprake van een ongewenste ervaring met een volwassene. De ongewenste seksuele ervaringen zijn door VMBO leerlingen beduidend vaker gemeld dan door HAVO/VWO leerlingen (10% versus 3%). Bij de eerder genoemde vraag naar problemen die hen dag en nacht bezig houden, hebben slecht drie jongeren (0,7%) aangegeven dat hij/zij een probleem heeft met betrekking tot seksueel misbruik. Suïcidegedachten Daadwerkelijk suïcide (zelfdoding) komt bij jongeren in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar erg weinig voor. Dat neemt niet weg dat ze er wel eens over nadenken. Van de jongeren geeft 16% aan dat ze er in het afgelopen jaar wel eens serieus over hebben gedacht een eind aan hun leven te maken. Van de jongeren heeft 3% daar zelfs 'heel vaak' over gedacht. De vraag of men ooit een poging heeft ondernomen om een eind aan het leven te maken is door 6% van de jongeren met 'ja' beantwoord. Het is moeilijk te duiden hoe dit relatief hoge percentage geïnterpreteerd moet worden. Feit is wel dat onderzoeken elders vergelijkbare uitkomsten geven. Bronnen van hulp en informatie Aan alle jongeren (met of zonder specifieke problemen), is gevraagd waar zij naar toe zouden gaan als ze met een probleem zouden zitten dat ze niet zelf kunnen oplossen. Het meest genoemd zijn ouders en vrienden. Zeven procent zegt geen hulp of informatie te zoeken. De meest genoemde bronnen voor informatie en hulp staan in figuur 11. Figuur 11: Meest genoemde bronnen van informatie en hulp bij problemen O v e rig n ie m a n d , ik z o e k n o o it in fo rm a tie o f h u lp le ra a r o f d o c e n t in te rn e t le e rlin g b e g e le id e r, m e n to r a n d e re fa m ilie le d e n v a s te v rie n d (in ) / p a rtn e r b ro e r o f z u s a n d e re v rie n d (in ) o u d e r(s ) / v e rzo rg e r(s ) 0%
20%
40%
60%
80%
13
7.5
Vergelijking met elders
In de gemeente Wageningen scoren de leerlingen op deze items ongeveer gelijk aan de rest van de regio en Oost-Nederland. Tabel 6: welzijn
psychisch ongezond (licht t/m ernstig) ernstig psychisch ongezond het thuis niet leuk vinden wekelijks gepest worden een probleem hebben dat je dag en nacht bezig houdt lichamelijke mishandeling (actueel) geestelijke mishandeling (actueel) ongewenste seksuele ervaring suïcidegedachten (in laatste 12 mnd)(enkele keer t/m heel vaak) heel vaak suïcidegedachten (in laatste 12 mnd)
14
Wageningen 15% 1% 7% 4% 17% 2% 8% 6% 16% 3%
regio Arnhem 17% 2% 8% 5% 16% 2% 7% 6% 17% 3%
Oost NL 16% 2% 8% 5% 17% 3% 7% 6% 18% 3%
8
Beweging, voeding en overgewicht
8.1
Beweging en sport
Lichamelijke activiteit is een hele belangrijke preventieve factor voor diverse gezondheidsproblemen die met name later in het leven kunnen ontstaan zoals hart-/vaatziekten en gewrichtsproblemen. Voldoende beweging voorkomt het ontstaan van overgewicht. Bovendien houdt voldoende beweging de conditie op peil, verstevigt de botten en verhoogt de weerstand. Vandaar dat er in de vragenlijst veel aandacht is besteed aan bewegen. Landelijk is er een duidelijke afname van de lichamelijke activiteit waarneembaar. Deze afname zit niet zozeer in de afname van het sporten, maar vooral in een afname van de dagelijkse beweging. Naar school, naar vrienden, familie en naar clubs wordt steeds vaker de (achterbank van de) auto of het openbaar vervoer gebruikt en steeds minder vaak de fiets. Ook in overige vormen van vrijetijdsbesteding winnen de passieve activiteiten (zoals TV- kijken en bezigheden met de computer) steeds meer terrein van de actievere vormen zoals buiten spelen, sporten of bezig zijn met een actieve hobby. Om een maatstaf te hebben voor het beoordelen van de hoeveelheid lichaamsbeweging is in 1998 de Nederlandse Norm Gezond Bewegen opgesteld. Deze norm geeft aan dat jongeren voor een goede fysieke fitheid en het onderhouden van de gezondheid, dagelijks een uur matig intensief moeten bewegen. Vervoer naar school Veruit de meeste jongeren gaan met de fiets naar school (88%). Zie figuur 12. Zij fietsen er gemiddeld twaalf minuten over. Vierdeklassers gaan minder vaak op de fiets of lopend naar school dan tweedeklassers (91% versus 98%) en VMBO-leerlingen gaan minder vaak lopend of op de fiets naar school dan HAVO/VWO-leerlingen (89% versus 99%). Figuur 12: Vervoer naar school.
lopend 7% anders 2% met de scooter of brommer 3%
fietsend 88%
Sporten bij een vereniging of club ·.
Van de jongeren doet 75% aan sport via een club of vereniging Dat is bij de jongens duidelijk vaker als bij meisjes (83% versus 66%) en bij HAVO/VWO-leerlingen vaker dan bij VMBO-leerlingen (88% versus 61%) (zie figuur 13). Van de jongeren sport 27% minder dan een uur per week bij een club of vereniging. Zeventien procent van deze jongeren sport 1 of 2 uur per week bij een sportvereniging. 23% sport per week drie of vier uur en 34% sport meer dan vier uur .
15
Figuur 13: sporten bij een vereniging of club 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
Naast het genoemde vervoer naar school en georganiseerd sporten, zijn er ook nog andere vormen van beweging zoals schoolgym, een balletje trappen op een veldje, bijbaantje met (zwaar) lichamelijk werk, op de fiets naar vrienden en dergelijke. Als alle lichamelijke activiteiten gedurende een week bij elkaar worden opgeteld, blijkt dat 25% van de jongeren per week minder dan 7 uur lichamelijk actief is, zie figuur 14a. Meisjes bewegen vaker onvoldoende dan jongens (37% versus 15%) en VMBOleerlingen bewegen vaker onvoldoende dan HAVO/VWO-leerlingen (33% versus 17%). Figuur 14a: Totale hoeveelheid beweging, minder dan 7 uur per week 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
De Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen geeft aan dat er dagelijks een uur matig intensief bewogen zou moeten worden. Van de jongeren voldoet 24% geheel aan deze norm en 32% haalt deze norm vijf of zes dagen van de week. 44% van de jongeren haalt deze beweegnorm dus helemaal niet. Bij lichaamsbeweging wordt vaak vooral gedacht aan sporten. Uit de gegevens blijkt echter dat bij de jongeren in de onderzochte leeftijdsgroep het fietsen naar school, schoolgym en overige activiteiten evenzeer een belangrijke bijdrage leveren. In figuur 14c is weergeven hoe de verschillende componenten van het bewegen gemiddeld bijdragen aan de totale hoeveelheid lichaamsbeweging. Figuur 14b: Bijdrage van de verschillende vormen van bewegen aan het totale bewegingspatroon van de gemiddelde jongere overige activiteiten 24%
sporten bij club/ vereniging 36%
woon-school verkeer 20% schoolgym 20%
16
8.2
Voeding
Bij een gezonde leefstijl, hoort ook gezonde voeding. Het betrouwbaar navragen van het voedingspatroon vergt echter een veel uitgebreidere aanpak dan via E-MOVO mogelijk was. Daarom is het onderwerp voeding beperkt gebleven tot vragen over ontbijten, het eten van een warme maaltijd en het gebruik van groente en fruit. Ontbijten is van belang omdat het energie moet leveren voor de start van de dag. Niet ontbijten vermindert het concentratievermogen wat nadelig is voor de leerprestaties. Daarnaast voorkomt een goed ontbijt het ontstaan van 'lekkere trek' later op de ochtend. Het stillen van dergelijke lekkere trek met koek, snoep of snacks gaat weer gepaard met overgewicht. Het dagelijkse gebruik van een warme maaltijd weerspiegelt een regelmatig voedingspatroon. Voldoende gebruik van groenten en fruit beschermt tegen diverse vormen van kanker en hart- en vaatziekten. Het landelijke advies is om per dag minimaal 2 stuks fruit en 200 gram groenten te gebruiken. De trend ten aanzien van groente- en fruitconsumptie is ongunstig: het voedingspatroon van de Nederlander bevat steeds minder groente en fruit. Van de jongeren gebruikt 76% minstens 5 keer per week een ontbijt. Meisjes ontbijten vaker onvoldoende dan jongens (29% ontbijt te weinig versus 19%) en VMBO-leerlingen ontbijten vaker te weinig dan HAVO/VWO-leerlingen (34% versus 14%). Van de leerlingen gebruikt 98% minstens vijf keer per week een warme maaltijd. Veel jongeren voldoen niet aan het advies van dagelijks gebruik van groente en fruit. Wat betreft groenten blijkt dat maar 57% van de jongeren dagelijks groente eet. Van de jongeren geeft 3% aan minder dan één keer per week groenten te eten, 14% eet 2-4 keer per week groenten en 40% eet het vijf tot zes keer per week. Overigens is het dan ook nog de vraag of de jongeren de aanbevolen hoeveelheid van 200 gram zullen halen. Tweedeklassers eten vaker dagelijks groenten dan vierdeklassers (51% versus 33%) en HAVO/VWO-leerlingen eten vaker dagelijks groenten dan VMBO-leerlingen (60% versus 24%). Het gebruik van fruit ligt nog lager dan dat van groente. Slechts 29% haalt de norm om dagelijks fruit te eten en 48% eet minder dan vijf keer per week fruit. Het fruitgebruik is bij jongens lager dan bij meisjes (25% eet dagelijks fruit versus 34%) en VMBO-leerlingen eten minder vaak dagelijks fruit dan HAVO/VWO leerlingen (17% versus 40%), zie ook figuur 15. Figuur 15: Aantal keer per week dat men groente en fruit eet 100%
0 -1 k e e r p w 2 -4 k e e r p w 5 ,6 k e e r p w e lke d a g
80%
60%
40%
20%
0% g ro e n te c o n s u m p tie
8.3
fru itc o n s u m p tie
Overgewicht
De belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van overgewicht is een verkeerde balans tussen voeding en beweging (oftewel meer eten dan het lichaam verbruikt). In Nederland zijn de ontwikkelingen op het gebied van overgewicht zorgwekkend. Landelijke gezien is ten opzichte van 20 jaar geleden het aantal kinderen met overgewicht verdubbeld; maar liefst één op de acht schoolkinderen is te zwaar en nog meer kinderen dreigen dat te worden. Overgewicht, met name tijdens de adolescentie, is een belangrijke voorspeller van overgewicht op volwassen leeftijd en heeft veel consequenties. Nu al neemt het aantal kinderen met diabetes door overgewicht toe. Overgewicht kan voor jongeren ook een psychische belasting vormen: ze kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Zwaar overgewicht (obesitas) kan op latere leeftijd ernstige complicaties, zoals hart- en vaatziekten, kanker en gewrichtsproblemen veroorzaken. 17
Indien iemand eenmaal overgewicht heeft, is het moeilijk om dat weer kwijt te raken. Daarom zal het streven moeten zijn om te voorkomen dat iemand overgewicht ontwikkelt. Dat kan enerzijds door de lichamelijke activiteit te stimuleren en anderzijds door aandacht te besteden aan gezonde voeding. 4
Als maat voor overgewicht wordt de Body Mass Index (BMI) gehanteerd. Deze is berekend op basis van de lengte en het gewicht zoals de jongeren deze zelf hebben ingevuld. Bij jongeren in de groei veranderen zowel lengte als gewicht snel, hierdoor weet lang niet iedereen nauwkeurig zijn of haar eigen gegevens. Het blijkt dan ook dat bij 29% van de jongeren de Body Mass Index niet kon worden uitgerekend omdat zij hun lengte en/of hun gewicht niet hadden ingevuld. Bovendien is bekend dat onderzoek waarbij mensen zelf hun gewicht moeten invullen veelal lagere uitkomsten geeft dan onderzoek waarbij mensen daadwerkelijk gewogen worden. De genoemde uitkomsten moeten dan ook beschouwd worden als een minimumindicatie. Het is een onderschatting van de werkelijkheid. Volgens de hierboven beschreven methode is bij 6% van de jongeren sprake van overgewicht (zie figuur 16). Figuur 16: Overgewicht
8.4
HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0%
Vergelijking met elders
In de gemeente Wageningen gaan meer leerlingen op de fiets of lopend naar school in vergelijking met de rest van de regio en Oost-Nederland. Er zijn in vergelijking met de regio meer leerlingen die in verenigingsverband sporten en meer leerlingen die de bewegingsnorm halen. In Wageningen gebruiken meer leerlingen dagelijks groenten dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland. Tabel 7: bewegen, voeding en overgewicht, vergelijking met elders Wageningen 6% 25% 25% 44% 24% 58% 71% 14% 6%
gaat niet per fiets of lopend naar school sport niet bij sportvereniging of -club beweegt minder dan 7 uur per week beweegt onvoldoende (volgens beweegnorm) ontbijt minder dan 5 keer per week niet dagelijks groente eten niet dagelijks fruit eten hooguit 1 keer per week fruit eten overgewicht (op basis van zelfrapportage)
4
regio Arnhem 15% 29% 25% 49% 25% 67% 71% 15% 8%
Oost NL 11% 25% 23% 48% 21% 62% 70% 14% 8%
Deze BMI wordt berekend door het lichaamsgewicht te delen door het kwadraat van de lichaamslengte. Bij volwassenen spreekt men van overgewicht bij een BMI van 25 of hoger. Voor jongeren (in de groei) bestaan er aangepaste (lagere) grenzen welke afhankelijk zijn van de leeftijd en het geslacht.
18
9
Genotmiddelen
Scholieren zitten in een levensfase waarin ze experimenteren met diverse genotmiddelen, zoals tabak, alcohol en drugs. Het experimenteren hoort bij de leeftijd, maar aan het gebruik van deze genotmiddelen zitten diverse gezondheidsrisico's. 9.1
Roken
Roken is een belangrijke vermijdbare oorzaak van ziekte en sterfte in Nederland. Rokers lopen onder andere meer kans op longkanker, hart- en vaatziekten en chronische luchtwegaandoeningen. In het algemeen zijn dit geen aandoeningen die al bij de jeugd voorkomen. Toch is het juist ook bij jongeren van belang om inzicht te krijgen in het rookgedrag, omdat blijkt dat veruit de meeste volwassen rokers al in hun jeugd met roken begonnen zijn. Als mensen op hun twintigste nog niet roken, dan is de kans klein dat ze dat alsnog gaan doen. Van de onderzoeksgroep rookt 20% regelmatig (17% rookt dagelijks en 3% wekelijks). Aan de cijfers is te zien dat veel jongeren tussen klas 2 en klas 4 beginnen met roken want het percentage jongeren dat regelmatig rookt is in klas 4 veel hoger dan in klas 2 (27% versus 14%). VMBO-leerlingen roken vaker dan HAVO/VWO-leerlingen (31% versus 10%) en meisjes roken vaker dan jongens (25% versus 16%). Degenen die dagelijks roken begonnen gemiddeld daarmee op hun dertiende jaar. Figuur 17: Regelmatig roken 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
De rokende jongeren roken gemiddeld 9,1 sigaretten per dag. Vierdeklassers roken meer dan tweedeklassers (10,4 sigaretten per dag versus 6,8) en VMBO-leerlingen roken vaker dan HAVO/VWO-leerlingen (12,1 versus 4,0). Bij 27% van de rokers weten de ouders niet dat hun kind rookt, 33% van de ouders vindt het wel goed of zegt er niets van en de overige ouders raden het af of verbieden het.
9.2
Alcohol
Alcohol is het genotmiddel dat door jongeren het meest wordt gebruikt. Het alcoholgebruik stijgt sterk vanaf het dertiende jaar. Meisjes zijn de laatste jaren steeds meer gaan drinken en het verschil met de alcoholconsumptie van jongens is kleiner geworden. Jongeren zijn volop in de groei en de hersenen, maar ook andere organen, zijn extra vatbaar voor de schadelijke invloed van alcohol. Regelmatig alcoholgebruik kan letterlijk de groei vertragen. Ook heeft alcohol een verdovend effect. Prikkels die nodig zijn om bijvoorbeeld in het verkeer of sociaal goed te reageren, komen slechter door. De mogelijke gevolgen zijn divers zoals verkeersongelukken, agressie of ongeplande seks. Jongeren tot zestien jaar kunnen om deze redenen beter nog niet, of slechts mondjesmaat alcohol gebruiken. 19
In totaal gebruikt 70% van de jongeren wel eens alcohol. Vierdeklassers hebben vaker wel eens alcohol gedronken dan tweedeklassers (84% versus 56%) en VMBO-leerlingen hebben vaker wel eens alcohol gedronken dan HAVO/VWO-leerlingen (77% versus 63%). 61% van alle jongeren heeft ook in de afgelopen vier weken alcohol gedronken. Van de leerlingen dronk 31% minimaal 1 keer per week. Vierdeklassers hebben vaker alcohol gedronken in de afgelopen vier weken dan tweedeklassers, en VMBO-leerlingen vaker dan HAVO/VWO-leerlingen. Favoriete dranken zijn breezers en andere mixdrankjes en vooral bij jongens ook bier. De meeste jongeren drinken vooral in het weekend, 15% drinkt ook door de week. Er wordt zowel thuis als in uitgaansgelegenheden gedronken. De gemiddelde leeftijd dat ze zeggen te zijn begonnen met alcohol drinken is 12 jaar. Het aantal glazen dat de jongeren per gelegenheid drinken verschilt aanzienlijk tussen jongeren uit klas 2 en klas 4 en tussen VMBO leerlingen en HAVO/VWO leerlingen. In figuur 18 is te zien dat 44% van de jongens uit klas 4 op een weekenddag meer dan vijf glazen alcohol per keer drinkt. Bij de meisjes en bij de jongens uit klas 2 liggen deze percentages duidelijk lager. Van de jongeren geeft 54% aan wel eens dronken of aangeschoten te zijn geweest, gemiddeld voor het eerst met 14 jaar. 29% is ook in de afgelopen vier weken dronken/aangeschoten geweest. In de afgelopen vier weken zijn vierdeklassers vaker aangeschoten geweest dan tweedeklassers (44% versus 15%).
Figuur 18: Zwaar en overmatig alcoholgebruik (percentage gebaseerd op alle jongeren) 50%
5 of meer glazen per keer
45%
dronken/aangeschoten geweest in voorgaande maand
40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
jongens klas 2
meisjes klas 2
jongens klas 4
meisjes klas 4
Volgens de meeste jongeren staan hun ouders niet zo negatief tegenover het feit dat hun kind alcohol gebruikt. 57% geeft aan dat hun ouders het goed vinden, 7% van de ouders vinden dat hun kind minder zou moeten drinken, 19% raden het af of verbieden het, 6% van de ouders weet niet dat hun kind wel eens alcohol drinkt en 11% zegt er niets van.
9.3
Drugs
Door sommige jongeren wordt met drugs geëxperimenteerd. Een deel van deze jongeren gebruiken een middel maar één of een paar keer. Een andere deel blijft vaker gebruiken. Regelmatig gebruik van cannabisproducten (hasj/wiet), ook wel softdrugs genoemd, kan reactie-, concentratie- of geheugenproblemen veroorzaken, wat kan resulteren in slechtere leerprestaties. Bij mensen die aanleg hebben voor het ontstaan van psychoses kan frequent cannabisgebruik het ontstaan van psychoses uitlokken. Harddrugs (zoals XTC, cocaïne, amfetaminen (pep/speed)) hebben veel concretere en ernstigere gezondheidsrisico's. Deze middelen kunnen lichamelijk of geestelijk verslavend werken en/of lichamelijke schade veroorzaken. Het excessieve of problematische gebruik van drugs gaat vaak samen met gebruik van andere verslavende middelen en een risicozoekende leefstijl. Zeker het gecombineerde gebruik van alcohol met drugs versterkt de negatieve effecten van elkaar wat kan leiden tot ontremming, overschatting en verminderd reactievermogen met risico's voor de sociale omgang en de (verkeers)veiligheid.
20
hasj of wiet (cannabis) Van de jongeren heeft 36% wel eens hasj of wiet aangeboden gekregen. Het gebruik ligt een stuk lager: elf procent van de jongeren heeft in de voorafgaande maand hasj of wiet gebruikt. Vierdeklassers gebruiken in de afgelopen maand vaker dan tweedeklassers (17% versus 6%). Met gemiddeld 14 jaar zeggen ze te zijn begonnen met het gebruik hiervan. Jongeren hebben hasj en wiet meestal aangeboden gekregen op een hangplek, thuis of bij vrienden thuis of op school. Ze kopen het meestal van vrienden of in een coffeeshop. Jongeren gebruiken vooral op straat of bij vrienden. harddrugs Het aanbod van harddrugs ligt een stuk lager dan dat van hasj of wiet. Van de jongeren geeft 11% aan wel eens harddrugs aangeboden te hebben gekregen, vooral bij uitgaansgelegenheden en op straat. 2% van de jongeren heeft in de voorafgaande maand harddrugs gebruikt.
Figuur 19: Percentage dat hasj/wiet of harddrugs wel eens aangeboden heeft gekregen, en afgelopen maand heeft gebruikt 40%
ooit aangeboden gekregen
35%
de afgelopen 4 weken gebruikt
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% hasj of wiet
harddrugs
De meeste jongeren (55%) die drugs gebruiken geven aan dat hun ouders niet weten dat hun kind wel eens drugs (heeft) gebruikt, 25% raadt het drugsgebruik af, 14% verbiedt het en 6% van de ouders vindt het drugsgebruik goed of zegt er niets van.
9.4
Vergelijking met elders
In Wageningen roken er meer leerlingen dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland. Er zijn minder leerlingen die wel eens alcohol drinken dan in de rest van de regio en Oost-Nederland. Meer leerlingen gebruiken hasj of wiet dan in de rest van de regio en Oost-Nederland. Tabel 8: genotmiddelengebruik, vergelijking met elders Wageningen 20% 70% 25% 54% 29% 11% 2%
regelmatig roken drinkt weleens alcohol drinkt op weekenddagen 5 glazen of meer per keer weleens dronken/aangeschoten geweest dronken/aangeschoten geweest in voorgaande maand recent hasj of wiet gebruikt recent harddrugs gebruikt
21
regio Arnhem 15% 73% 21% 48% 24% 8% 2%
Oost NL 15% 72% 24% 48% 24% 8% 2%
10
Seksualiteit
10.1
Seksuele ervaringen
De puberteit is bij uitstek de leeftijdsfase waarin jongeren de eerste ervaringen opdoen op het liefdespad. Hierbij kan gedacht worden aan zoenen, strelen, knuffelen, maar ook aan vrijen of geslachtsgemeenschap. Het is belangrijk dat, als jongeren tot geslachtsgemeenschap komen, dit op een veilige manier gebeurt. Als er geen anticonceptie wordt gebruikt, is er kans op een ongewenste zwangerschap. Vrijen zonder condoom verhoogt het risico op een urineweginfectie, een hivbesmetting of andere seksueel overdraagbare aandoening (soa). Chlamydia is de meest voorkomende soa. Deze infectie, die vaak zonder merkbare symptomen verloopt, kan leiden tot onvruchtbaarheid. Recent is gebleken dat de soa’s onder jongeren zijn toegenomen, evenals het aantal tienerzwangerschappen en abortussen bij jonge vrouwen. Om soa’s en ongewenste zwangerschap te bestrijden, staat bij preventie het stimuleren van veilig vrijen centraal.
Van de jongeren heeft 18% aangegeven ooit met iemand naar bed te zijn geweest (zie fig. 20). Het percentage is bij VMBO-leerlingen hoger dan bij HAVO/VWO-leerlingen (31% versus 5%) en logischerwijze hoger in klas 4 dan in klas 2 (31% versus 6%). Figuur 20: Percentage jongeren met ervaring met geslachtsgemeenschap
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% HA/VWO
VMBO
klas 4
klas 2
meisjes
jongens
0%
Van de jongeren die ervaring hebben met geslachtsgemeenschap, heeft 64% dat slechts met één andere persoon. Van de leerlingen is 8% met twee verschillende personen naar bed geweest en 28% met drie of meer. 10.2
Veilig vrijen
Van de jongeren die geslachtsgemeenschap hebben (gehad), vrijt ruim de helft (55%) wel eens zonder condoom (zie figuur 21). De belangrijkste redenen hiervoor zijn: het gebruik van de pil, vertrouwen in elkaar en geen condooms bij zich hebben. Van degenen die zonder condoom vrijen, denkt 69% geen risico op soa te lopen ondanks onveilig gedrag. Figuur 21: Mate waarin jongeren (die wel eens met iemand naar bed gaan) een condoom gebruiken meestal 23%
altijd 45%
soms of nooit 32%
22
10.3
Homoseksualiteit
De levensfase waarin de eerste seksuele gevoelens ontstaan, kunnen bij jongeren verwarring opleveren als die gevoelens bij hen afwijken van de gangbaar geachte norm van de heteroseksualiteit. Dit is voor scholieren extra moeilijk omdat de groepsnorm homoseksualiteit nogal eens wil afwijzen. Dit blijkt zowel voor jongeren met ontluikende homoseksuele gevoelens, alsook voor homoseksuele docenten een moeilijk punt te zijn. Om zicht te krijgen op de houding ten opzichte van homoseksualiteit is aan de jongeren gevraagd wat ze ervan vinden als er twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn. 45% van de jongeren vindt dit normaal, 35% noemt het 'een beetje raar’. De overigen staan er wat negatiever tegenover: 10% noemt het 'erg raar' en 10% vindt dit ‘verkeerd’. Jongens vinden homoseksualiteit vaker verkeerd dan meisjes (16% versus 3%) en VMBO leerlingen vinden het vaker verkeerd dan HAVO/VWO leerlingen (18% versus 3%).
Figuur 22: Houding ten opzichte van homoseksualiteit een beetje raar 35%
erg raar 10%
verkeerd 10% normaal 45%
10.4
Vergelijking met elders
In Wageningen scoren de jongeren op deze items vergelijkbaar met de rest van de regio en OostNederland Tabel 9: seksualiteit, vergelijking met elders Wageningen 18% 55% 10%
ervaring met geslachtsgemeenschap vrijt weleens zonder condoom (van degenen met ervaring) negatieve houding tov homoseksualiteit
23
regio Arnhem 18% 48% 10%
Oost NL 16% 47% 9%
11
11.1
Vrijetijdsbesteding
Activiteiten
In hoofdstuk 8 is al ter sprake gekomen dat er bij jongeren een verschuiving optreedt van de actieve vormen van vrijetijdsbesteding naar meer passieve vormen. In tabel 10 is te zien dat er veel tijd besteed wordt aan naar vriend(inn)en gaan, e-mailen of chatten en surfen op Internet. Tabel 10: vrijetijdsbesteding (bijna) nooit boek lezen krant lezen huiswerk maken computerspelletjes doen surfen op internet e-mailen of chatten bellen of SMS-en met vriend(inn)en een bijbaantje op straat rondhangen naar vriend(inn)en gaan een muziekinstrument bespelen andere hobby
47% 64% 9% 31% 12% 16% 34% 55% 51% 4% 79% 54%
minder dan 7 uur per week 46% 34% 64% 43% 60% 50% 52% 34% 37% 60% 19% 37%
7 uur of meer per week 7% 2% 27% 27% 28% 34% 14% 12% 12% 36% 2% 9%
Lid van club of vereniging Op de vraag of men lid is van een club of vereniging heeft 67% aangegeven lid te zijn van een sportvereniging. Tien procent is (tevens) lid van een ander soort club of vereniging. Van de jongeren is 29% geen lid van een club of vereniging. Ontmoeting met vrienden De meeste jongeren ontmoeten hun vrienden vooral op school (79%), bij de vrienden thuis (69%) of bij henzelf (60%). Ook op straat en de sportvereniging scoren hoog als ontmoetingsplek. Uitgaan Aan de jongeren is gevraagd hoe vaak ze uitgaan. Ze konden hier meerdere antwoorden aankruisen. In tabel 11 staat weergegeven hoeveel procent van de jongeren minstens jaarlijks of vaker de genoemde gelegenheden te bezoeken. Tabel 11: Minimaal jaarlijks bezoeken van de genoemde gelegenheden klas 2 klas 4 een café of snackbar 69% 84% poolroom/poolcafé 15% 43% de coffeeshop 2% 10% een speelhal/gokhal 14% 16% de film 88% 93% theater/schouwburg 34% 48% de discotheek 28% 59% een houseparty of danceparty 23% 33% een festival/popconcert 27% 40%
Vervelen 37% van de jongeren verveelt zich zelden of nooit, 58% verveelt zich af en toe en 5% geeft aan zich heel vaak te vervelen.
24
Figuur 23: Mate waarin jongeren zich wel eens vervelen
zelden 30%
af en toe 58% nooit 7% heel vaak 5%
11.2
Vergelijking met elders
De jeugd in Wageningen leest minder vaak zelden of nooit een boek dan in de rest van de regio en Oost-Nederland. De jongeren zijn in vergelijking met de rest van de regio en Oost-Nederland vaker lid van een sportclub of vereniging en hebben minder vaak een bijbaantje. Ze zijn in vergelijking met Oost-Nederland minder vaak lid van een andere club of vereniging. Tabel 12: vrijetijdsbesteding vergelijking met elders
Wageningen 12% 64% 47% 33% 90% 30% 5%
7 uur of meer per week op straat rondhangen zelden of nooit krant lezen zelden of nooit boek lezen geen lid van sportclub of -vereniging geen lid van ander soort club of vereniging bijbaantje hebben (3 uur of meer pw) vaak vervelen
25
regio Arnhem 9% 63% 55% 42% 86% 34% 5%
Oost NL 8% 61% 53% 37% 85% 32% 6%
12
Agressie, criminaliteit, en veiligheid
Jeugdcriminaliteit heeft meer dan één gezicht. De lichtere vormen worden vooral gezien als het uitproberen van grenzen en het experimenteren met sociale rollen. Bij een kleine groep jongeren wijst het criminele gedrag op ernstiger problemen en gaat het om jongeren die er ook op volwassen leeftijd mee doorgaan. Crimineel gedrag van jongeren staat veelal niet op zichzelf, maar hangt nauw samen met andere vormen van probleemgedrag zoals spijbelen, veel drinken en drugsgebruik. Jongeren hebben niet alleen als potentiële dader te maken met criminaliteit. Jongeren kunnen ook slachtoffer zijn. Dat kan in directe zin zijn doordat een jongere te maken heeft gekregen met diefstal, vernieling of geweld. In indirecte zin hebben jongeren ermee te maken doordat er sprake kan zijn van een gevoel van onveiligheid. 12.1
Strafbare feiten
Aan de jongeren werd gevraagd om van 14 strafbare feiten aan te geven of ze zich er in de afgelopen 12 maanden wel of niet schuldig aan hebben gemaakt. Van de jongeren heeft 53% zich inderdaad schuldig gemaakt aan één of meer van de genoemde delicten. Jongens plegen vaker een stafbaar feit dan meisjes (61% versus 43%), vierdeklassers plegen vaker een strafbaar feit dan tweedeklassers (63% versus 44%). En VMBO-leerlingen deden vaker iets wat niet door de beugel kon dan HAVO/VWO-leerlingen (67% versus 40%). Tien procent heeft zelfs meer dan 5 delicten gepleegd. In figuur 24 is te zien dat de meest gepleegde delicten zijn: dingen beklad met stiften of met een spuitbus, betrokken geweest bij gevecht of onenigheid op openbaar terrein en iets gestolen uit een winkel. Figuur 24: Plegen van strafbare feiten in de afgelopen 12 maanden, naar geslacht iemand met een mes of wapen verwond
meisjes jongens iemand bedreigd om geld of andere waardevolle artikelen te krijgen zonder toestemming ergens naar binnen geklommen, met de bedoeling iets mee te nemen iemand in elkaar geslagen
iets gekocht of verkocht waarvan je eigenlijk wel wist dat het gestolen was
een fiets van iemand meegenomen zonder hem terug te brengen
iemand lastiggevallen of gedreigd hem/haar in elkaar te slaan
meegereden met bus/trein/tram zonder te betalen
met opzet iets op straat vernield
brandje gesticht
iets gepikt van anderen op school/studie/werk
iets uit een winkel meegenomen zonder te betalen
betrokken geweest bij een gevecht of onenigheid op openbaar terrein
dingen beklad met stiften of met een spuitbus 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
In figuur 25 zijn de delicten ingedeeld in categorieën, hieruit blijkt dat 31% zich in het afgelopen jaar schuldig heeft gemaakt aan vandalisme, 23% is betrokken geweest bij een gevecht en 37% bij diefstal. Vijf procent heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf.
26
Figuur 25: Delicten in afgelopen jaar in categorieën wapen dragen
ernstig geweldsmisdrijf
diefstal
vechtpartij
vandalisme
0%
10%
20%
30%
40%
Achttien procent heeft aangegeven wel eens een wapen te dragen. Jongens dragen vaker een wapen dan meisjes (24% versus 11%) en VMBO-leerlingen dragen vaker een wapen dan HAVO/VWOleerlingen (24% versus 12%). Van diegenen die een wapen dragen, dragen de meeste een steekwapen (73%). Op de vraag of men het wapen wel eens gebruikt heeft antwoorden de meeste (93%) van niet, 5% van de jongeren met een wapen heeft het gebruikt om mee te dreigen en twee procent heeft er daadwerkelijk iemand mee verwond. Contact met politie, HALT Van de jongeren uit Wageningen is 12% het afgelopen jaar aangehouden door de politie en meegenomen naar het politiebureau. VMBO-leerlingen zijn vaker aangehouden dan HAVO/VWO leerlingen (22% versus 2%). Acht procent van de jongeren is ooit doorgestuurd naar een HALTbureau. Jongens zijn vaker doorgestuurd dan meisjes (13% versus 2%) en VMBO-leerlingen zijn vaker doorgestuurd dan HAVO/VWO-leerlingen (13% versus 4%). 5% van de leerlingen is wel eens in aanraking geweest met de kinderrechter in verband met een gepleegd delict. Jongens zijn vaker met de kinderrechter in aanraking geweest dan meisjes en VMBO-leerlingen vaker dan HAVO/VWOleerlingen.
12.2
Slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens
Aan de jongeren werd gevraagd of ze wel eens het slachtoffer zijn geworden van strafbare feiten, 39% beantwoordt deze vraag met ja. In figuur 26 worden de slachtoffers uitgesplitst naar geslacht. VMBOleerlingen zijn vaker slachtoffer geworden dan HAVO/VWO-leerlingen. Van 5% van de jongeren werd in de afgelopen 12 maanden een fiets gestolen en 3% werd slachtoffer van mishandeling.
Figuur 26: slachtofferschap in de afgelopen 12 maanden naar geslacht meisjes
ik ben wel eens in elkaar geslagen
jongens
mijn (brom)fiets/scooter is gestolen ik ben wel eens bedreigd er is geld van mij gestolen er zijn spullen van mij vernield er zijn andere spullen van mij gestolen
0%
5%
10%
15%
20%
25%
27
Van de jongeren geeft 26% aan zich wel eens onveilig te voelen. Meisjes voelen zich veel vaker onveilig dan jongens (35% versus 18%). Als onveilige plek wordt op straat en in het uitgaanscentrum genoemd. De meeste jongeren echter geven als onveilige plek niet zozeer een locatie aan maar meer de situatie: velen voelen zich met name 's avonds en 's nachts onveilig. 12.3
Oordeel over strafbare feiten
Aan de jongeren werd gevraagd wat ze ervan vinden als leeftijdsgenoten zich schuldig maken aan strafbare feiten. Uit de antwoorden blijkt dat de jongeren het meest onverschillig staan tegenover het verkopen van diefstal en softdrugs (respectievelijk 33% en 32% vindt dat wel best of maakt het niet uit). Over vernieling en iemand lastig vallen werd door minder jongeren onverschillig geoordeeld (respectievelijk 21% en 5% vindt het wel best of maakt het niets uit). Jongens reageren vaker onverschillig op andermans strafbaar gedrag dan meisjes. Er bestaat een samenhang tussen het afkeuren van andermans strafbaar gedrag en het zelf plegen van delicten. Hoe meer delicten iemand in het afgelopen jaar gepleegd heeft, hoe onverschilliger er wordt gereageerd op het strafbare gedrag van anderen.
12.4
Vergelijking met elders
Op de items betreffende agressie, criminaliteit en veiligheid scoort de gemeente Wageningen ongeveer gelijk aan de rest van de regio en Oost-Nederland.
Tabel 13: agressie,criminaliteit en veiligheid, vergelijking met elders
1of meer strafbare feiten gepleegd (in 12 mnd) wapen gedragen (in 12 mnd) aangehouden en voor verhoor naar politiebureau (in 12 mnd) doorverwezen naar HALT-bureau voelt zich weleens onveilig
28
Wageningen 53% 18% 12% 8% 26%
regio Arnhem 50% 15% 7% 5% 26%
Oost NL 47% 14% 8% 5% 26%
13
Overzicht van de uitkomsten en vergelijking elders
De vergelijking met de hele GGD-regio en heel Oost Nederland is in elk hoofdstuk als slotparagraaf opgenomen. In dit hoofdstuk wordt op grote lijnen een vergelijking gegeven in tabel 14. Op het onderstaande onderwerp wijken de leerlingen van de gemeente Wageningen, die aan EMOVO hebben meegedaan, in positieve zin af van alle leerlingen die aan E-MOVO hebben deelgenomen en/of van de leerlingen die in de regio hebben deelgenomen: - Er worden minder pijnstillers gebruikt door de Wageningse jeugd dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland, - Er gaan meer jongeren op de fiets of lopend naar school dan in de regio en Oost-Nederland, - Er zijn minder jongeren die onvoldoende bewegen (volgens de beweegnorm) dan in de rest van de regio, - Het percentage jongeren dat wel eens alcohol gebruikt is in Wageningen iets lager dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland, - Er wordt door de Wageningse jeugd vaker een boek gelezen, - Er zijn minder jongeren die geen lid zijn van een sportclub of –vereniging dan in OostNederland. Op de onderstaande onderwerpen wijken leerlingen van de gemeente Wageningen, die aan E-MOVO hebben meegedaan, in negatieve zin af van alle leerlingen die aan E-MOVO hebben deelgenomen en/of van Oost-Nederland: - Er zijn minder jongeren voor wie het geloof betekenis heeft dan in de rest van de regio en in Oost-Nederland, - Er wordt meer gespijbeld door de Wageningse jeugd dan in de rest van de regio en in OostNederland, - Er zijn meer jongeren die regelmatig roken dan in de rest van de regio en Oost-Nederland, - Er zijn meer jongeren die recent hasj of wiet hebben gebruikt, - Er zijn minder jongeren die een bijbaantje hebben dan in de rest van de regio en in OostNederland. Er zijn een aantal achtergrondvariabelen waarop Wageningen afwijkt ten opzichte van de rest van de regio en Oost-Nederland. In Wageningen hebben meer allochtone jongeren meegedaan. Jongeren met een niet-Nederlandse etniciteit scoren gemiddeld negatiever op de meeste items. Op het gebied van alcoholgebruik scoren zij positiever. In Wageningen hebben meer jongeren uit éénoudergezinnen deelgenomen. Tabel 14: overzichtstabel, vergelijking met elders
Achtergrondvariabelen eenoudergezinnen aandeel jongeren van niet-Nederlandse herkomst jongeren voor wie het geloof geen betekenis heeft Buurt en gemeente gemis aan (extra) jongerenplek in de buurt gemis aan (extra) activiteit in de buurt oordeel: gemeente luistert niet voldoende naar jongeren Schoolaspecten vindt het op school niet leuk (incl. vreselijk) gespijbeld (in laatste 4 weken) Lichamelijke gezondheid eigen oordeel over gezondheid: matig/slecht heeft 1 of meer van de 6 genoemde ziekten/aandoeningen gebruik pijnstillers (in laatste 2 weken) gebruik geneesmiddelen op doktersvoorschrift (in laatste 2 wkn)
Wageningen
Regio Arnhem
Oost NL
15% 21% 76%
9% 17% 51%
8% 15% 53%
61% 56% 37%
58% 55% 36%
59% 57% 38%
9% 21%
10% 17%
10% 17%
8% 26% 45% 30%
9% 28% 52% 29%
8% 29% 50% 30%
Vervolg tabel 14 op volgende pagina
29
Vervolg tabel 14: overzichtstabel, vergelijking met elders
Welzijn psychisch ongezond (licht t/m ernstig) ernstig psychisch ongezond het thuis niet leuk vinden wekelijks gepest worden een probleem hebben dat je dag en nacht bezig houdt lichamelijke mishandeling (actueel) geestelijke mishandeling (actueel) ongewenste seksuele ervaring suïcidegedachten (in laatste 12 mnd)(enkele keer t/m heel vaak) heel vaak suïcidegedachten (in laatste 12 mnd) Beweging, voeding en overgewicht gaat niet per fiets of lopend naar school sport niet bij sportvereniging of -club beweegt minder dan 7 uur per week beweegt onvoldoende (volgens beweegnorm) ontbijt minder dan 5 keer per week niet dagelijks groente eten niet dagelijks fruit eten hooguit 1 keer per week fruit eten overgewicht (op basis van zelfrapportage) Genotmiddelen regelmatig roken drinkt wel eens alcohol drinkt op weekenddagen 5 glazen of meer per keer wel eens dronken/aangeschoten geweest dronken/aangeschoten geweest in voorgaande maand recent hasj of wiet gebruikt recent harddrugs gebruikt Seksualiteit ervaring met geslachtsgemeenschap vrijt wel eens zonder condoom (van degenen met ervaring) negatieve houding t.o.v. homoseksualiteit Vrije tijd 7 uur of meer per week op straat rondhangen zelden of nooit krant lezen zelden of nooit boek lezen geen lid van sportclub of -vereniging geen lid van ander soort club of vereniging bijbaantje hebben (3 uur of meer pw) vaak vervelen Criminaliteit 1 of meer strafbare feiten gepleegd (in 12 mnd) wapen gedragen (in 12 mnd) aangehouden en voor verhoor naar politiebureau (in 12 mnd) doorverwezen naar HALT-bureau voelt zich wel eens onveilig
30
Wageningen
Regio Arnhem
Oost NL
15% 1% 7% 4% 17% 2% 8% 6% 16% 3%
17% 2% 8% 5% 16% 2% 7% 6% 17% 3%
16% 2% 8% 5% 17% 3% 7% 6% 18% 3%
6% 25% 25% 44% 24% 58% 71% 14% 6%
15% 29% 25% 49% 25% 67% 71% 15% 8%
11% 25% 23% 48% 21% 62% 70% 14% 8%
20% 70% 25% 54% 29% 11% 2%
15% 73% 21% 48% 24% 8% 2%
15% 72% 24% 48% 24% 8% 2%
18% 55% 10%
18% 48% 10%
16% 47% 9%
12% 64% 47% 33% 90% 30% 5%
9% 63% 55% 42% 86% 34% 5%
8% 61% 53% 37% 85% 32% 6%
53% 18% 12% 8% 26%
50% 15% 7% 5% 26%
47% 14% 8% 5% 26%
14
Vergelijking van groepen
Uit de voorgaande hoofdstukken bleek, dat er duidelijke verbanden bestaan tussen bepaalde achtergrondkenmerken van leerlingen aan de ene kant en meningen van jongeren en hun gezondheid, leefwijze en welzijn aan de andere kant. In dit hoofdstuk worden deze verschillen voor geslacht, klas en onderwijstype samengevat.
14.1
Vergelijking van geslacht
Voor een aantal onderwerpen is geslacht van belang voor de uitkomst. Hieronder volgen de onderwerpen waarbij jongens slechter scoren dan meisjes. Buurt en gemeente: Jongens missen vaker een (extra) jongerenplek, een (extra) activiteit in de buurt en ze vinden vaker dat de gemeente onvoldoende naar jongeren luistert dan meisjes. Gezondheid en welzijn: Jongens worden vaker gepest, maar pesten zelf ook vaker dan meisjes. Voeding, beweging en overgewicht: Jongens eten vaker niet dagelijks fruit Seksualiteit: Jongens hebben vaker een negatieve houding tegenover homoseksualiteit. Criminaliteit: Jongens hebben vaker een strafbaar feit gepleegd, vaker een wapen gedragen, zijn vaker doorverwezen naar bureau HALT en zijn vaker in aanraking geweest met de kinderrechter dan meisjes. Op de volgende punten scoren meisjes slechter dan jongens. Gezondheid en welzijn: Meisjes beoordelen hun gezondheid vaker matig of slecht, gebruiken vaker pijnstillers, gebruiken vaker geneesmiddelen op doktersvoorschrift en zijn vaker psychisch ongezond. Tevens vinden ze het vaker niet leuk thuis, kunnen ze vaker niet goed praten met hun ouders, hebben ze vaker een probleem dat hen dag en nacht bezighoudt en worden ze vaker geestelijk mishandeld dan jongens. Voeding, beweging en overgewicht: Meisjes bewegen vaker minder dan zeven uur per week en sporten minder vaak in verenigingsverband. Ze ontbijten minder vaak dan de jongens. Genotmiddelen: Meisjes roken regelmatiger dan jongens Criminaliteit: Meisjes voelen zich vaker onveilig.
14.2
Vergelijking naar klas
Over het algemeen vertonen leerlingen van klas 4 meer risicogedrag dan leerlingen van klas 2. Hieronder staan de punten beschreven waarop vierdeklassers slechter scoren dan tweedeklassers. Buurt en gemeente: Vierdeklassers vinden vaker dat de gemeente onvoldoende naar jongeren luistert. Schoolbeleving: Vierdeklassers spijbelen vaker. Beweging, voeding en overgewicht: Vierdeklassers gaan minder vaak per fiets of lopend naar school. Vierdeklassers eten vaker niet dagelijks groenten en eten vaker hooguit maar een keer per week fruit. Genotmiddelen: Vierdeklassers roken vaker, drinken vaker en meer en zijn vaker dronken of aangeschoten geweest. Tevens gebruiken ze vaker hasj of wiet. Seksualiteit: Vierdeklassers hebben vaker ervaring met geslachtsgemeenschap. Criminaliteit: Vierdeklassers plegen vaker een strafbaar feit dan tweedeklassers.
14.3
Vergelijking naar onderwijstype
VMBO-leerlingen scoren op een aantal onderwerpen vaak wat ongunstiger dan HAVO/VWOleerlingen. Hieronder staan de punten beschreven waarop ze negatief afwijken. Buurt en gemeente: VMBO-ers missen vaker een (extra) jongerenplek, een (extra) activiteit in de buurt en ze vinden vaker dat de gemeente onvoldoende naar jongeren luistert dan HAVO/VWO-leerlingen. Schoolbeleving: VMBO-leerlingen vinden het vaker niet leuk op school. 31
Gezondheid en welzijn: VMBO-leerlingen beoordelen hun gezondheid vaker matig of slecht, gebruiken vaker pijnstillers, gebruiken vaker geneesmiddelen op doktersvoorschrift en zijn vaker psychisch ongezond. Tevens worden ze vaker geestelijk mishandeld en hebben ze vaker een ongewenste seksuele ervaring dan HAV)/VWO-leerlingen. VMBO-ers worden vaker gepest, maar pesten zelf ook vaker. Beweging, voeding en overgewicht: VMBO-leerlingen gaan minder vaak op de fiets of lopend naar school, bewegen vaker onvoldoende, ontbijten vaker onvoldoende en eten vaker te weinig groenten en fruit. Genotmiddelen: VMBO-leerlingen roken vaker, drinken op een avond meer en zijn tevens vaker dronken of aangeschoten geweest. Seksualiteit: VMBO-leerlingen hebben meer ervaring met geslachtsgemeenschap en hebben vaker een negatieve houding tegenover homoseksualiteit. Criminaliteit: VMBO-leerlingen hebben vaker een strafbaar feit gepleegd, dragen vaker een wapen, zijn vaker aangehouden en verhoord op het bureau, zijn vaker in aanraking geweest met de kinderrechter en zijn vaker doorverwezen naar bureau–HALT.
32
15
Beschouwing
Er zijn verschillende manieren om gezond gedrag te stimuleren. Allereerst door het geven van informatie. Mensen moeten weten wat ‘gezond’ is om een ‘gezonde’ keuze te kunnen maken. Daarnaast kan gezond gedrag worden gestimuleerd door regelgeving en voorzieningen. Denk aan het verbod van roken op de werkplek en in openbare gebouwen of de aanwezigheid van een condoomautomaat in de disco.
15.1
Algemene aandachtspunten
Los van het feit dat bepaalde uitkomsten in een bepaalde gemeente of een bepaalde regio meer voorkomen dan gemiddeld, zijn er uitkomsten uit het E-MOVO onderzoek die op zichzelf om extra aandacht vragen. Vanuit gezondheidsoogpunt zijn de belangrijkste aandachtspunten voor preventie: - Psychisch welbevinden, - Het gebruik van genotmiddelen (met name roken en overmatig alcoholgebruik), - Gezond voedingspatroon (stimuleren van groente- en fruitconsumptie, voldoende bewegen en een gezond gewicht). Dit zijn de onderwerpen die het meeste bijdragen aan de huidige toekomstige gezondheid.
15.2
Specifieke aandachtspunten Wageningen
E-MOVO signaleert als specifieke Wageningse aandachtspunten: - Het gebruik van genotmiddelen en dan met name het rookgedrag en het gebruik van hasj of wiet. In het gemeenterapport van E-MOVO worden veel resultaten beschreven. Het is nu aan vertegenwoordigers van de gemeente om te bepalen welke onderwerpen worden aangepakt en op welke manier. Hierbij kan Hulpverlening Gelderland Midden / GGD ondersteuning bieden.
33
Geraadpleegde bronnen
CBS, Jeugd 2003, cijfers en feiten, Voorburg, 2003. Gemeente Nijmegen, Jeugdmonitor 1999, Nijmegen, 2000. GGD regio Nijmegen, Jongerenenquête gemeente Wijchen, Nijmegen, 2001. De Grift, Tendens 2003, Arnhem 2004. Informatie over genotmiddelen van www.trimbos.nl en www.stivoro.nl. Informatie over: gezondheid en ziekte, determinanten van gezondheid, preventie en zorg, via www.nationaalkompas.nl, RIVM. Informatie overgewicht: www.overgewicht.org van het VU medisch centrum, Amsterdam. Informatie over kindermishandeling: www.amk-nederland.nl. Jeugd en seks, resultaten van het nationale scholierenonderzoek, Uitgeverij SWP, 1995. Kersten, J., en Th. Sandfort, Lesbische en homoseksuele adolescentie in de schoolsituatie, Rijksuniversiteit Utrecht, Utrecht 1994. Ministerie van Justitie, Dat gaat te ver!, handleiding voor de leerkracht, LaVerbe Boek bv, Den Haag, 1995. RIVM, Gezondheid op koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002, Bilthoven, 2002. Stichting soa-bestrijding en SAD-Schorerstichting, Seksueel overdraagbare aandoeningen, Utrecht, september 1999. Trimbos-instituut, Jeugd en riskant gedrag. Kerngegevens 1999, Utrecht, 2000. Trimbos-instituut, Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren (HBSC-Nederland 2002)¸ Utrecht, april 2003.
34
Bijlagen