Resultaten HBSC 2006 - Roken
Jongeren en Gezondheid 2006: Roken Inleiding Ondanks de vele rapporten en boodschappen over de negatieve gevolgen van roken, blijft tabaksgebruik de grootste vermijdbare oorzaak van sterfte in de wereld.1 Rookgedrag wordt doorgaans geïnitieerd tijdens de adolescentie en de meeste rokers raken verslaafd vóór ze de volwassenleeftijd bereikt hebben.2 Hoe vroeger de leeftijd waarop de eerste sigaret wordt gerookt, hoe groter de kans op verslaving.3 Naast de gevolgen op lange termijn zoals verhoogd risico op cardiovasculaire problemen, chronisch obstructieve longaandoeningen en longkanker1, heeft roken ook gevolgen op korte termijn (dus ook reeds tijdens de adolescentie) zoals verminderde longfunctie, verminderde fysieke fitheid, astmatische klachten, hoesten en kortademigheid.4 Zowel individuele factoren als omgevingsfactoren spelen een rol in het rookgedrag van jongeren. Jongeren hebben meer kans om te roken indien hun ouders, oudere broers zussen, of vrienden roken.5 Vrienden spelen daarbij ook nog een rol bij het aanleveren van sigaretten of andere tabaksproducten, ze doen de perceptie van de jongere over de algemene rookprevalentie in de populatie stijgen en helpen zo een norm te creëren waarin roken aanvaard is. Op individueel niveau zijn een negatief zelfbeeld6 en stressvolle gebeurtenissen belangrijke predictoren voor roken bij jongeren.7 Methodiek: vragen rond tabaksgebruik Voor de algemene beschrijving van de studie en de steekproef 2006, welke bestaat uit 11.154 leerlingen tussen 11 en 18 jaar, wordt verwezen naar de desbetreffende “fact sheets” op www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be . In een eerste vraag wordt gepeild naar de lifetimeprevalentie van tabak (heb je ooit tabak gerookt?). De tweede vraag gaat na wat de frequentie van gebruik is (hoe vaak rook je momenteel? Dagelijks; minstens 1 maal per week maar niet elke dag; minder dan 1 maal per week of nooit). De combinatie van beide vragen laat toe na te gaan wie voor het eerst probeert, wie experimenteert en wie een regelmatig gebruiker is geworden. Beide vragen werden reeds in voorgaande surveys bevraagd en laten aldus toe om trends na te gaan. Het aantal sigaretten die de laatste 30 dagen gerookt werden, wordt bevraagd met 7 antwoordmogelijkheden gaande van ‘geen’ naar ‘meer dan 20 sigaretten per dag’. De leeftijd waarop de eerste sigaret werd gerookt, wordt ook bevraagd. Verder worden vragen gesteld over de omgeving van de jongeren. Een eerste vraag gaat na of de jongeren thuis mogen roken. Een tweede reeks vragen gaat na of belangrijke personen in de omgeving van de jongere roken, namelijk vader, moeder en hun beste vriend of vriendin. 1
WHO. Chapter 6: Neclected Global Epidemics: three growing threats. In: World Health Report 2003: Shaping the Future. 2003. 2 Lamkin L, Houston TP : Nicotine dependency and adolescents : Preventing and treating. Prim Care 1998, 25:123-35. 3 Sussman S, Dent CW, Severson H, Burton D and Flay BR. Self-quitting among adolescent smokers. Prev Med 1998, 27: A19-A28. 4 US Department of Health and Human Services. Preventing tobacco use among young people: a report of the surgeon general. US department of Health and Human Services, Public Health Service, Centres for Disease Control, Centre for Health Promotion and Education, Office on Smoking and Health; Atlanta, Georgia: 1994. 5 Tyas SL, Pederson LL. Psychosocial factors related to adolescent smoking : a critical review of the literature. Tob Control, 1998, 7:409-420. 6 Glendinning A, Inglis D. Smoking behaviour in youth: the problem of low self-esteem? J Adolesc. 1999 Oct;22(5):673-82. 7 Anda Rf, Croft JB, Felitti VJ, Nordenberg D, Giles WH, Williamson DF, Giovino GA. Adverse childhood experiences and smoking during adolescence and adulthood. JAMA. 1999 Nov 3;282(17):1652-8
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
1
Resultaten HBSC 2006 - Roken
Resultaten Ooit gebruik van tabak In grafiek 1 zijn de resultaten van het ooit roken van tabak naar leeftijd weergegeven. In het algemeen is een daling te observeren in vergelijking met 2002. Over de leeftijden heen daalt de lifetimeprevalentie (ooit gerookt) bij de jongens van 41,8% in 2002 naar 36,1% in 2006 (chi² = 44,8; df = 1; p < 0,001). Bij meisjes daalt het ooit gebruik van tabak van 36,8% in 2002 naar 31,4% in 2006 (chi² = 41,0; df = 1; p < 0,001). Grafiek 1: lifetimeprevalentie (ooit tabak gerookt) naar leeftijd
80 70 60
68
63
68
66
57
59
58
54
54
50 40
49 46
53
54
49
54 53
25
24
19
18
30
36 28
32
20 15
13
12
7 7
1994
1996
6
7 4
2002
2006
6
0 1990
32
24
14 6
58
46
33
10
65
42
41
30 20
66 64
67
1998
jongens 11-12
jongens 13-14
jongens 15-16
jongens 17-18
meisjes 11-12
meisjes 13-14
meisjes 15-16
meisjes 17-18
Naar opleidingsniveau zijn de grootste dalingen te observeren in het ASO en TSO (grafiek 2). In het ASO (jongens en meisjes samen) daalt het ooit gebruik van tabak van 51,3% in 2002 naar 44,6% in 2006 (chi² = 23,8; df = 1; p < 0,001); terwijl in het TSO het ooit gebruik van tabak daalt van 65,2% in 2002 naar 57,1% in 2006 (chi² = 31,7; df = 1; p < 0,001). In het BSO is er een lichte daling van 69,9% in 2002 naar 64,9% in 2006 (chi² = 8,4; df = 1; p = 0,004) vooral dankzij een daling bij de meisjes (chi² = 13,8; df = 1; p < 0,001). Voor jongens uit het BSO werd geen significant verschil gevonden.
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
2
Resultaten HBSC 2006 - Roken Grafiek 2: ooit gebruik van tabak naar opleiding
80 75 70
75
68
70
72 69
65
65
60
61
55
57
50
51
45
45
40
40
48
56 53
56 52
72 68
68 66
64
63
65
61
67
60
55 52
52 51
48
54 48 42
35 30 1990
1994
1996
1998
2002
2006
jongens ASO
jongens TSO
jongens BSO
meisjes ASO
meisjes TSO
meisjes BSO
Huidig rookgedrag bij jongeren De resultaten van het dagelijks roken bij jongeren bevinden zich in grafiek 3. Ook hier valt een daling te observeren. Over de leeftijden heen vinden we een daling van het dagelijks roken bij de jongens van 14,9% in 2002 naar 10,9% in 2006 (chi² = 47,2; df = 1; p < 0,001). Bij de meisjes daalt het dagelijks roken van 12,3% in 2002 naar 8,6% in 2006 (chi² = 45,8; df = 1; p < 0,001). De daling is vooral te wijten aan het dalende aantal dagelijkse rokers bij de 15-16 en de 17-18 jarige jongeren en dit zowel voor jongens als voor meisjes. Bij de jongere leeftijdsgroepen was het percentage dagelijks roken reeds vrij laag en worden geen significante verschillen gevonden tussen 2002 en 2006, met uitzondering van de 13-14 jarige jongens (chi² = 17,8; df = 1; p < 0,001).
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
3
Resultaten HBSC 2006 - Roken Grafiek 3: dagelijks roken naar leeftijd
40 35
35 32
30 25
31 30
23
25
5 0
27 25 19
21 20 17
10
30
21
20 15
31 29
26
19 18
17
19
15 13 10
12
11 10
8 3 1 0
1990
4 3 1
1994
6 5
6 5
1
1
1
1996
1998
2000
5 4
5 3 0
3 2 0
2002
2006
jongens 11-12
jongens 13-14
jongens 15-16
jongens 17-18
meisjes 11-12
meisjes 13-14
meisjes 15-16
meisjes 17-18
Grafiek 4: dagelijks roken naar opleiding
50
40
40
44
43 41
41
40
37 34
30
32
27
20
10
21 18
10
20 18 15 12
36
34
32 31
29
29 27 22
23 19 16
16
30
20 17
16
14 13
13
10 9
6
0 1990
1994
1996
1998
2000
2002
2006
jongens ASO
jongens TSO
jongens BSO
meisjes ASO
meisjes TSO
meisjes BSO
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
4
Resultaten HBSC 2006 - Roken
In grafiek 4 bevinden zich de resultaten van dagelijks roken naar opleiding. Het percentage dagelijks rokende jongeren daalt in alle opleidingsniveaus. Jongeren uit het BSO roken echter nog steeds meer dan jongeren uit het TSO (jongens: chi² = 49,3; df = 1; p < 0,001; meisjes: chi² = 36,4; df = 1; p < 0,001), die op zich weer vaker dagelijks roken dan jongeren uit het ASO (jongens: chi² = 44,4; df = 1; p < 0,001; meisjes: chi² = 33,3; df = 1; p < 0,001). Een daling in het dagelijks roken kan ook het gevolg zijn van een stijging in het wekelijks (maar niet dagelijks) roken. Jongeren roken vaak als ze in groep zijn of uitgaan tijdens het weekend. Door het rookverbod op scholen, wordt de kans om te roken op schooldagen beperkt. We stellen echter vast dat ook het percentage van jongeren die alleen wekelijks roken maar niet dagelijks, stabiel is gebleven of gedaald is (grafiek 5). Slechts een beperkt aantal jongeren rookt alleen wekelijks. De resultaten voor de 13-14 jarige jongens en de 1314 jarige meisjes zijn gelijk doorheen de verschillende jaren. Grafiek 5: wekelijks, maar niet dagelijks, roken naar leeftijd
10 9
9
8
8
7
7
76 7
6
6
6 5
6 5
6
6
5 5
4
4
3
3
2 1
8
5
5 4 4
4 4
4 3
2 1
0
2 1
1
2
1
1
0
1990
5
1994
0
1996
1998
2000
2002
2006
jongens 11-12
jongens 13-14
jongens 15-16
jongens 17-18
meisjes 11-12
meisjes 13-14
meisjes 15-16
meisjes 17-18
Bekijken we de resultaten naar opleiding in grafiek 6, dan stellen we vast dat de prevalentie van het wekelijks roken stabiel gebleven is in de laatste 4 jaar. Bij de meisjes van het BSO, stellen we een lichte stijging vast van het wekelijks roken met 3%.
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
5
Resultaten HBSC 2006 - Roken Grafiek 6: wekelijks, maar niet dagelijks, roken naar opleiding
10 9
8
8 7
7
6
6
5
5
4
4
8
7
7
7
6
6
6
5
5
4
4
4
2000
2002
2006
5 5
5
5
6
5 5
3 2
7
8
3 2
1 0 1990
1994
1996
1998
jongens ASO
jongens TSO
jongens BSO
meisjes ASO
meisjes TSO
meisjes BSO
Als jongeren roken, dan doen ze dit het vaakst dagelijks. Er is slechts een klein percentage wekelijkse (maar niet dagelijks) rokers. Dit zou kunnen wijzen dat jongeren die starten met roken vlug verslaafd worden aan nicotine. Een dagelijkse portie nicotine is dan nodig om het hunkeren naar sigaretten tegen te gaan. Een volgende vraag gaat na hoeveel de jongeren roken. In grafiek 7 zijn de resultaten naar leeftijd weergegeven. De zware rokers vindt men vooral terug bij de 17-18 jarigen. 4% van de jongens en 2% van de meisjes roken meer dan een pakje sigaretten per dag. Bekijkt men alleen de rokers, dan is dat 10% van de rokende 17-18 jarige jongens en 6% van de 17-18 jarige meisjes. Ook van de rokende 15-16 jarige jongens rookt 9% (2% van de totale leeftijdsgroep) reeds meer dan een pakje per dag. De meeste jongeren roken tussen 1 en 10 sigaretten per dag. In grafiek 8 staan de resultaten van het aantal sigaretten dat gerookt wordt naar opleiding. Zeven percent van de jongens uit het BSO en 5% van de meisjes uit het BSO roken meer dan 1 pakje per dag. Zetten we dit om naar alleen de rokers, dan is dat 15% van de rokende jongens uit het BSO en 12% van de rokende meisjes uit het BSO. Voor de rokende jongeren uit het ASO en TSO liggen de percentages zware rokers lager: 4% en 5% voor de rokende jongens en meisjes uit het ASO en 8% voor de rokende jongens en meisjes uit het TSO.
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
6
Resultaten HBSC 2006 - Roken Grafiek 7: aantal sigaretten naar leeftijd 2006
50% 45% 40%
61
35%
7
30% 25%
77
20%
5
15%
3
10% 5% 0%
69
4
93 1 2
98
1 1 jongens 13-14
0 1 jongens 11-12
8
4
2 jongens 15-16
jongens 17-18
meer dan 20 sigaretten per dag 6-10 sigaretten per dag minder dan 1 sigaret per dag geen
6
4
99 1
1
4
5
3
1
0 1 meisjes 13-14
meisjes 11-12
6
4
91 3
6
4 2
1
3
6
6 1
6
78
8
1 meisjes 15-16
2 meisjes 17-18
11-20 sigaretten per dag 1-5 sigaretten per dag minder dan 1 sigaret per week
Grafiek 8: aantal sigaretten naar opleiding 2006
50%
54
45% 40%
20% 15% 10% 5% 0%
4
8
7
30%
5
3
64
35%
25%
57
4
74
5 13
78 8 6 7
10
5
4
2
jongens ASO
jongens TSO
6
7
3
jongens BSO
meisjes ASO
3
meer dan 20 sigaretten per dag 6-10 sigaretten per dag minder dan 1 sigaret per dag geen
1
8
7
3 5
6
3 1
81 6
3
10
6
4
2
2
meisjes TSO
11
5
meisjes BSO
11-20 sigaretten per dag 1-5 sigaretten per dag minder dan 1 sigaret per week
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
7
Resultaten HBSC 2006 - Roken
Leeftijd roken eerste sigaret
De beginleeftijd van het roken van een eerste sigaret, een belangrijke predictor voor toekomstig roken, bevindt zich in grafiek 9. Alleen de 17-18 jarigen werden hierin opgenomen. Van de 61% van de jongens die zegt te roken of gerookt te hebben, begon 76% op 15 jarige leeftijd of eerder. Tien percent van de jongens zegt 11 jaar of jonger te zijn geweest wanneer ze een eerste sigaret gerookt hebben. Van de 57% van de meisjes die zegt reeds gerookt te hebben, deed 78% dit op 15 jarige leeftijd of eerder. De meerderheid van de 17-18 jarige jongeren begint te roken tussen hun 13 en 16 jaar. Grafiek 9: beginleeftijd roken 17-18 jarigen 2006
30
25
25
20
20 18
17
15
17
16
15 13 12
10
10 7
7
5 3
0
0
11 jaar of jonger
12
13
14 jongens
15
16 meisjes
17
18 jaar of ouder
In grafiek 10 bevinden zich de resultaten van de beginleeftijd van het roken naar opleiding (alleen 17-18 jarigen). Elf percent van de jongens uit het TSO en BSO begonnen reeds te roken op 11 jaar of jonger in vergelijking met 6% van de jongens uit het ASO (geen significant verschil; chi² = 3,505; df = 1; p = 0,061). Bij de meisjes zijn er ook geen grote verschillen naar opleiding te observeren.
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
8
Resultaten HBSC 2006 - Roken Grafiek 10: beginleeftijd roken naar opleiding 2006
100%
1 8
90% 80%
10% 0%
15
7
21
11
jongens ASO 11 jaar of jonger
16
16
19
21 22
17
11 6
14
26
11 12
15
26
20
15
1 3
23 14
19
3
18
17
20
30% 20%
14
24
50% 40%
1 5
20
70% 60%
7
11
9
14
10
11
7
6
jongens jongens meisjes TSO BSO ASO 12 13 14 15 16
10
meisjes meisjes TSO BSO 17 18 jaar of ouder
Omgeving van de jongeren
De directe omgeving van de jongeren is belangrijk omdat het de jongere al dan niet kan beschermen tegen het roken. Hoe ouder men wordt, hoe meer jongeren thuis mogen roken. Op 17-18 jarige leeftijd mogen 22% van de jongens roken thuis (altijd of soms) en 17% van de meisjes. Bij de 15-16 jarigen mogen 11% van de jongens thuis roken en 9% van de meisjes. Bij de jongste leeftijdsgroepen is dit slechts 1-2%. In grafiek 11 staan de resultaten van de adolescenten die al dan niet thuis mogen roken naar opleiding. Hierin werden zowel de rokende als niet rokende adolescenten opgenomen. De meerderheid van de adolescenten (tweede en derde graad) mogen thuis nooit roken. Meer jongeren uit het BSO mogen thuis roken dan jongeren uit het ASO en TSO.
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
9
Resultaten HBSC 2006 - Roken Grafiek 11: roken thuis naar opleiding
100% 90% 80% 70% 60% 50%
66
70
81
90
91
85
40% 30%
8
20% 10% 0%
6 3 7
13
jongens ASO
jongens TSO
ja, altijd
7
25
jongens BSO
5
23
3 6
10
meisjes ASO
meisjes TSO
ja, soms
meisjes BSO
neen, nooit
Grafiek 12 toont de relatie tussen ‘het thuis mogen roken’ en ‘het zelf roken van de jongere’. Van de jongeren die thuis mogen roken, rookt 70% dagelijks. Dit in tegenstelling tot de jongeren die thuis niet mogen roken waarvan slechts 4% dagelijks rookt. Deze relatie is significant (chi² = 4010,064; df = 6; p < 0,001) en blijft significant nadat voor leeftijd en opleidingsniveau gecontroleerd wordt. Grafiek 12: relatie tussen thuis mogen roken en zelf roken
100% 90%
23
80%
3 4
70% 60%
28
10 12
88
50% 40%
70
30%
50
20% 10%
5 3 4
0% ja, altijd dagelijkse roker
wekelijkse roker
ja, soms
neen, nooit
minder dan wekelijkse roker
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
geen roker
10
Resultaten HBSC 2006 - Roken
Het roken van belangrijke personen uit de omgeving van de jongere is een voorspeller voor het eigen rookgedrag. We denken hierbij in de eerste plaats aan de ouders van de jongere. In grafiek 13 staan de resultaten van het roken van vader en moeder naar opleiding. Zowel vaders als moeders van jongeren uit het BSO zijn vaker dagelijkse rokers dan ouders van jongeren uit het ASO. De prevalentie van het dagelijks roken van ouders van jongeren uit het TSO ligt er tussenin. Grafiek 13: vader en moeder rookt naar opleiding
100%
2
90%
3
3
3
1
1
1
4
5
1 5
1
2 1
69
63
1
1
2
80% 70% 60%
72
61
56 68
52
61
68
58
78
78
50% 40%
10%
5
6
7
30% 20%
5
5
6
7
6 28
37
34 21
19
4
6 4
6
29
23
28
27
34
16
14
0% ASO TSO jongens VADER
dagelijks
BSO
ASO TSO meisjes VADER
af en toe
BSO
rookt niet
ASO TSO jongens MOEDER
weet ik niet
BSO
ASO TSO meisjes MOEDER
BSO
heb deze persoon niet
Indien de vader rookt, is de kans groter dat de kinderen ook roken (chi²=163,36; df=1; p < 0,001). Van de rokende vaders (dagelijks of af en toe), rookt 18,6% van de kinderen ten minste wekelijks (= wekelijks + dagelijks). Van de vaders die niet roken, rookt 9,7% van de kinderen ten minste wekelijks. In een logistische regressie gecontroleerd voor leeftijd, geslacht en het roken van de moeder in het gezin, vinden we een odds ratio van 1,67. Met andere woorden, indien de vader rookt, heeft de jongere 1,67 keer meer kans om zelf te roken. Deze relatie is significant met een 95% betrouwheidsinterval van 1,45 tot 1,92. Hetzelfde, maar met een sterker verband, kan geobserveerd worden bij de moeders (chi²=373,37; df=1; p < 0,001). Van de rokende moeders, rookt 23,3% van de kinderen ten minste wekelijks. Terwijl 9,1% van de kinderen ten minste wekelijks rookt, indien de moeder niet rookt. Controleren we deze relatie voor leeftijd, geslacht en voor het roken van de vader in het gezin, dan is dit signifcant met een odds ratio van 2,66 (95% betrouwbaarheidsinterval: 2,31-3,06). Voor de moeders is de relatie tussen roken en het roken van hun kinderen dus nog sterker: indien een moeder rookt, hebben haar kinderen 2,66 keer meer kans zelf te roken in vergelijking met een moeder die niet rookt, en dit onafhankelijk van of de vader rookt of niet.
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
11
Resultaten HBSC 2006 - Roken Het is wel zo dat indien de moeder rookt, 60% van de vaders ook roken. Indien de vader rookt, roken 46% van de moeders. Jongeren met een rokende moeder, hebben meer kans dat beide ouders roken (chi² = 1187,54; df = 1; p < 0,001). Waar beide ouders roken (15% van de totale steekproef), rookt 24% van de jongere ten minste wekelijks. Indien slechts 1 van de ouders rookt (28% van de steekproef), rookt 17% van de jongere. Waar geen enkele ouder rookt (57% van de steekproef), rookt 7% van de jongeren. Deze relatie is significant (chi² = 376,84; df = 2; p < 0,001). Een tweede groep belangrijke personen uit de omgeving van de jongere zijn de vrienden. De vraag werd gesteld of hun beste vriend of vriendin rookt (grafiek 14). Ook hier weer zijn het de jongeren uit het BSO die meest aangeven dat hun beste vriend(in) rookt, gevolgd door jongeren uit het TSO en ASO. Deze trend is gelijklopend bij jongens en meisjes. Ook hier kan men observeren dat indien hun beste vriend rookt, de jongere meer kans heeft om zelf te roken (chi²=2708,27; df = 1; p < 0,001). Van de jongeren die aangeven dat hun beste vriend(in) rookt, roken 42,7% zelf ten minste wekelijks. Van de jongeren die aangeven dat hun beste vriend(in) niet rookt, roken er slechts 2,7% ten minste wekelijks. Gecontroleerd voor leeftijd en geslacht, vinden we een odds ratio van 16,34 (95% betrouwbaarheidsinterval: 13,87-19,24). Indien de beste vriend(in) rookt, heeft de jongere 16,34 keer meer kans zelf te roken. Mogelijke verklaringen voor deze associaties zijn zowel dat rokende jongeren vrienden kiezen die roken of dat jongeren beginnen roken omdat hun vrienden roken. Grafiek 14: beste vriend/vriendin rookt naar opleiding
100%
1
1
1
90%
2
3
5
80%
2
56 69 15
50% 40%
16
19
19
30% 16
20%
43
16
27
10%
2 42
65
60%
1
36
50
70%
1
15
13
39 23
0% jongens ASO dagelijks
jongens TSO
af en toe
jongens BSO
rookt niet
meisjes ASO
weet ik niet
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
meisjes TSO
meisjes BSO
heb deze persoon niet
12
Resultaten HBSC 2006 - Roken
Conclusie
Het rookgedrag van jongeren vertoont een dalende trend. De volgende metingen zullen moeten uitwijzen of deze trend bestendigd wordt. Ondanks deze daling, blijven de ongelijkheden in opleiding (een indicator van socio-economische status bij adolescenten) bestaan: meer jongeren uit het BSO roken, ze roken ook meer sigaretten dan jongeren uit het TSO en ASO, en beginnen te roken op jongere leeftijd (waardoor de kans op verslaving vergroot). Het verschil in rookgedrag tussen jongens en meisjes dat begin jaren ’90 nog bestond, was in 2006 verdwenen uitgezonderd bij 17-18-jarigen: het aantal rokende jongens is sneller gedaald dan het aantal rokende meisjes. Meisjes jonger dan 17 jaar rookten in 2006 dus evenveel als jongens. De directe omgeving is belangrijk als voorspeller voor het rookgedrag van de jongere. Jongeren die thuis mogen roken, worden vaker dagelijkse rokers, onafhankelijk van leeftijd en opleidingsniveau. Jongeren uit het BSO hebben vaker een directe omgeving waar dagelijks roken de norm is. Rookpreventie zal bij deze jongeren dan ook niet alleen gericht moeten zijn op het individu, maar ook op de omgeving. Jongeren uit een rokende omgeving hebben meer kans zelf te roken. Hierbij is het hebben van rokende vrienden de belangrijkste voorspeller, gevolgd door een moeder die rookt, en een rokende vader. Contact en team
De studie Jongeren en Gezondheid is te vinden op: www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be. De verantwoordelijke onderzoekers zijn Prof. Dr. Lea Maes en Dr. Carine Vereecken. Contactpersoon: Anne Hublet (
[email protected]) Adres: Universiteit Gent Factulteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Watersportlaan 2 9000 Gent Tel: +32.9. 264 94 01 De internationale studie Health Behaviour in School-aged Children is te vinden op www.hbsc.org.
Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde Universiteit Gent
13