SOCIAAL FISCAAL SPECIAL 2006
Januari 2006
(Versie 1/januari 2006)
VOORWOORD Deze special is geheel gewijd aan wijzigingen in de sociale- en belastingwetgeving per 1 januari 2006. Daarnaast zijn de CAO tabellen opgenomen en de wijzigingen in pensioenpremies. Dit jaar komt er weer veel op u af. De invoering van een nieuw WAO-stelsel en de wijzigingen ten aanzien van pensioen, prepensioen en levensloop brengen grote veranderingen met zich mee. Het stelsel van sociale zekerheid gaat goeddeels op de helling. In deze special vindt u de belangrijkste wijzigingen terug. Voor u als ondernemer is het goed dat u zich over deze wijzigingen informeert. Door de versobering van het sociale systeem, zullen werkgevers en werknemers zelf voorzieningen moeten gaan treffen. De prepensioenregeling verdwijnt per 1 januari 2006, Vervroegde uittreding blijft wel mogelijk doordat er meer pensioen wordt opgebouwd waardoor werknemers die voldoende sparen, de mogelijkheid hebben om eerder te stoppen. Deze special pretendeert wel uitvoerig maar niet volledig te zijn. Veel informatie is afkomstig van SZW en Belastingdienst. Hoewel wij de benodigde zorgvuldigheid in acht hebben genomen, kan het zijn dat er desondanks bepaalde onvolkomenheden in zitten. Indien dat het geval is, verzoeken wij u direct met ons contact op te nemen.
P.J. van Heijgen directeur
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
2
pagina
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD
2
INHOUDSOPGAVE
3
1. CAO EN AANVERWANTE ZAKEN 1.1 Salaristabel per 1 januari 2006 1.2 Kinderopvangregeling 1.3 CAO en bijdrage ziektekosten 1.4 Premies e.d. collectieve bedrijfstakregelingen Bpf-HIBIN 1.5 FCB en Afdrachtvermindering kinderopvang 1.6 Diverse wet- en regelgeving 1.6.1 Wet Arbeid en Zorg 1.6.2 Werkloosheidswet 1.6.3 Arbeidsongeschiktheid 1.6.4 Arbeidsomstandigheden 1.6.5 Zorgverzekeringswet 1.6.6 Levensloopregeling 1.6.7 Spaarloon 1.7 HIBIN Zorg
7 7 8 8 8 11 12 12 12 12 13 13 13 14 14
2.0 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
16 16 17 18 20 20 21 22 22
3.0 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.2.7 3.2.8 3.2.9 3.2.10
SOCIALE VERZEKERINGEN Bedragen minimum (jeugd)loon per 1 januari 2006 Premiepercentages per 1 januari 2006 AOW ANW Kinderbijslag Wajong Maximum daglonen Kopjes op de uitkeringen INKOMSTENBELASTING 2006 Tarieven Tarief Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning) Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang) Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) Heffingskortingen Bedragen heffingskortingen Algemene heffingskorting Arbeidskorting Kinderkorting Combinatiekorting Aanvullende combinatiekorting Alleenstaande-ouderkorting Aanvullende alleenstaande-ouderkorting Jong gehandicaptenkorting Ouderenkorting
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
23 23 23 23 23 24 24 24 24 25 25 25 25 26 26 26
3
3.2.11 3.2.12 3.2.13 3.2.14 3.2.15 3.3 3.4 3.5. 3.5.1 3.5.2 3.6 3.7 3.8 3.8.1 3.8.2 3.8.3 3.8.4 3.8.5 3.8.6 3.8.7 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14 3.15 3.16 3.17 3.18 3.18.1 3.18.2 3.18.3 3.18.4 3.18.5 3.19 3.19.1 3.19.2 3.19.3 3.19.4 3.20 3.21 3.22 3.23 3.23.1 3.23.2 3.23.3 3.23.4 3.23.5 3.23.6 3.23.7 3.23.8
Alleenstaande ouderenkorting Levensloopkorting Ouderschapsverlofkorting Korting voor maatschappelijke beleggingen Korting voor beleggingen in durfkapitaal Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting Teruggaaf loonbelasting en premie volksverzekeringen (T-biljet) Werknemersaftrek Reisaftrek Zeedagenaftrek Eigenwoningforfait Bijtelling privégebruik auto Buitengewone uitgaven Drempels buitengewone uitgaven Kleding en beddengoed Reiskosten ziekenbezoek Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid Uitgaven wegens chronische ziekte Uitgaven wegens chronische ziekte van kinderen Uitgaven wegens ouderdom Aftrek levensonderhoud voor kinderen Weekenduitgaven gehandicapte kinderen Scholingsuitgaven Kapitaalverzekering eigen woning Uitgaven voor inkomensvoorzieningen: lijfrente en andere premies Kamerverhuurvrijstelling Giftenaftrek Aftrek van bepaalde gemengde kosten Winstvrijstelling voor aan eindloonheffing onderworpen bedragen Investeringsaftrek Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek Energie-investeringsaftrek Milieu-investeringsaftrek Filminvesteringsaftrek Desinvesteringsbijtelling Ondernemersaftrek Zelfstandigenaftrek Aftrek speur- en ontwikkelingswerk Meewerkaftrek Stakingsaftrek Oudedagsreserve Verrekening verliezen na terugkeer uit de BV Extra lijfrentepremie-aftrek bij stakende ondernemers Box 3 Heffingvrij vermogen Toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen Ouderentoeslag Vrijstelling maatschappelijke beleggingen Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal Vrijstelling voor een uitvaartverzekering Kapitaaluitkering uit levensverzekering: overgangsrecht Schulden Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
26 26 26 27 27 27 27 27 27 28 28 28 28 28 29 29 29 29 30 30 31 31 32 32 32 33 33 33 33 33 33 33 34 34 34 34 35 35 35 36 36 36 36 37 37 37 37 37 37 38 38 38 4
4.0 LOONBELASTING 2006 4.1 Nieuwe loonaangifte 4.2 Spaarloon of levensloopregeling 4.3 Pensioenregelingen 4.4 Reiskostenvergoeding 4.5 Auto van de zaak 4.6 Telefoonvergoeding 4.7 Zakelijke maaltijden 4.8 Maaltijden in bedrijfskantines 4.9 Consumpties tijdens werktijd 4.10 Personeelsleningen 4.11 Vrijwilligers
39 39 39 40 40 40 41 41 41 41 41 41
5.0 5.1 5.2 5.3 5.4
AFDRACHTVERMINDERING LOONBELASTING Afdrachtvermindering lage lonen vervalt Afdrachtvermindering onderwijs Afdrachtvermindering betaald ouderschap vervalt Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk
42 42 42 42 42
6.0 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
RECHTEN VAN SUCCESSIE, VAN SCHENKING EN OVERGANG Algehele vrijstelling Algemeen nut beogende instellingen Vervallen bijzondere berekening schenking vrij van recht Wijziging samentellingsregeling schenkingsrecht Vrijstellingen successierecht Vrijstelling schenkingsrecht Tarief successie en schenking
43 43 43 43 43 44 44
7.0 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
BELASTINGEN OP MILIEUGRONDSLAG Belasting op grondwater Belasting op leidingwater Belasting op afvalstoffen Belasting op brandstoffen Energiebelasting
46 46 46 46 46 4
8.0 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
AUTOBELASTINGEN Milieudifferentiatie van de BPM voor personenauto’s Milieudifferentiatie van de BPM voor hybride personenauto’s Indexering tarieven motorrijtuigenbelasting Geen indexering tarieven accijns motorbrandstoffen Fiscale stimulering biobrandstoffen Eurovignet
48 48 48 48 48 48 49
9.0 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
VENNOOTSCHAPSDBELASTING Tarief vennootschapsbelasting Gemengde kostenregeling Giftenaftrek Afwaarderingsverliezen Beperking vrijstelling woningcorporaties
50 50 50 50 50 50
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
5
10.0 OVERIGE 10.1 Tariefsverhoging kansspelbelasting 10.2 Heffings- en invorderingsrente 10.3 Accijnsverlaging gedistilleerd 10.4 Afschaffing kapitaalbelasting 10.5 Inkoop eigen aandelen 10.6 Vrijstelling overdrachtsbelasting bij bedrijfsoverdracht 10.7 Vrijstelling overdrachtsbelasting (kabel)netten
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
51 51 51 51 51 51 51 51
6
1.
CAO EN AANVERWANTE ZAKEN
1.1 Salaristabel per 1 januari 2006 De CAO voor de Handel in Bouwmaterialen heeft een looptijd van 1 april 2005 tot 1 juli 2006. Maandsalarissen per 1 oktober 2005 (incl. 0,5% cao) Leeftijd
groep 1
groep 2
groep 3
groep 4
groep 5
groep 6
groep 7
groep 8
groep 9
17 528,68 18 608,99 716,99 19 702,68 827,30 843,76 20 823,14 969,12 988,40 1018,08 21 970,37 1142,45 1165,19 1200,17 1254,25 22 1137,67 1339,43 1366,08 1407,09 1470,50 1565,87 1707,05 1912,18 2198,83 23 1338,44 1575,80 1607,15 1655,41 1730,00 1842,21 2008,30 2249,63 2586,85 Functiejaren 0 1338,44 1575,80 1607,15 1655,41 1730,00 1842,21 2008,30 2249,63 2586,85 1 --------- 1622,81 1655,41 1704,92 1782,03 1897,98 2068,47 2316,70 2664,58 2 --------- 1671,71 1704,92 1756,32 1835,30 1954,40 2130,53 2386,27 2744,18 3 --------- --------- 1756,32 1808,98 1890,47 2013,32 2194,47 2457,73 2826,30 4 --------- --------- --------- --------- 1946,88 2073,49 2260,29 2531,69 2911,55 5 --------- --------- --------- --------- --------- 2136,17 2327,97 2607,53 2998,67 6 --------- --------- --------- --------- --------- --------- 2398,18 2685,88 3088,92 7 --------- --------- --------- --------- --------- --------- --------- 2766,12 3181,07 8 --------- --------- --------- --------- --------- --------- --------- --------- 3276,97 Maandsalarissen per 1 januari 2006 (incl. 1% cao) Leeftijd
groep 1
groep 2
groep 3
groep 4
groep 5
groep 6
groep 7
groep 8
groep 9
17 533,97 18 615,08 724,16 19 709,70 835,57 852,20 20 831,37 978,81 998,28 1028,26 21 980,07 1153,88 1176,84 1212,17 1266,79 22 1149,05 1352,83 1379,74 1421,16 1485,20 1581,53 1724,12 1931,31 2220,82 23 1351,82 1591,56 1623,22 1671,96 1747,30 1860,63 2028,38 2272,13 2612,72 Functiejaren 0 1351,82 1591,56 1623,22 1671,96 1747,30 1860,63 2028,38 2272,13 2612,72 1 --------- 1639,04 1671,96 1721,97 1799,85 1916,96 2089,16 2339,86 2691,22 2 --------- 1688,42 1721,97 1773,88 1853,65 1973,95 2151,83 2410,13 2771,62 3 --------- --------- 1773,88 1827,07 1909,37 2033,45 2216,41 2482,30 2854,56 4 --------- --------- --------- --------- 1966,34 2094,22 2282,89 2557,00 2940,66 5 --------- --------- --------- --------- --------- 2157,53 2351,25 2633,61 3028,66 6 --------- --------- --------- --------- --------- --------- 2422,16 2712,74 3119,81 7 --------- --------- --------- --------- --------- --------- --------- 2793,78 3212,88 8 --------- --------- --------- --------- --------- --------- --------- --------- 3309,74 Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
7
Gedurende de looptijd van de CAO zijn er twee CAO-verhogingen: • per 1 oktober 2005: 0,5% • per 1 januari 2006: 1%. 1.2
Kinderopvangregeling
Met de invoering van de Wet Kinderopvang is per 1 januari 2005 een nieuwe wettelijke tegemoetkomingsregeling van toepassing. Deze regeling voorziet naast een bijdrage vanuit de werkgever, ook in een tegemoetkoming door de overheid. De tegemoetkoming door de overheid wordt verzorgd door de belastingdienst. Ouders moeten de bijdragen zelf aanvragen. De CAO voorziet in een bijdrageregeling (art. 4.1 CAO). Deze wordt uitgevoerd door Kintent te Utrecht (www.kintent.nl of 030-2323100). Jaarlijks wordt vanuit het Fonds Collectieve Belangen 0,2% van het heffingsloon bestemd voor deze regeling. Op basis van het budget dat door deze heffing wordt gevormd en het aantal deelnemers, wordt jaarlijks aan de hand van een prognose door het Fonds Collectieve Belangen de hoogte van de werknemersbijdrage vastgesteld door CAO-partijen. Partijen zullen hiervoor jaarlijks met elkaar tijdig in overleg treden . De bijdrage via Kintent is met ingang van 1 januari 2005 vastgesteld op 1/6 deel van de kosten. Als het budget van het fonds niet toereikend blijkt om alle aanvragen te voldoen, kan de bijdrage door CAO-partijen worden verlaagd. 1.3
CAO en bijdrage ziektekosten
Tot 1 januari 2006 bevatte de CAO een bepaling (art. 4.4 CAO) op grond waarvan de werkgever verplicht was aan de particulier verzekerde werknemer een bijdrage te betalen in diens ziektekostenverzekering. De reden voor deze bepaling was dat de werkgever ook aan de ziekenfondsverzekerde meebetaalde (ziekenfondspremie). Per 1 januari 2006 vervalt art. 4.4. CAO en daarmee de verplichting van werkgevers om mee te betalen aan de kosten van de ziektekostenverzekering van hun (particulier verzekerde) werknemers. De reden hiervoor is dat het verschil tussen particulier verzekerden en ziekenfonds verzekerden verdwijnt en dat de werkgever per die datum aan alle werknemers al een bijdrage van 6,5% betaalt. 1.4
Premies e.d. collectieve bedrijfstakregelingen Bpf-HIBIN
Het kabinet heeft maatregelen genomen over vut, prepensioen en levensloop, die per 1 januari 2006 worden doorgevoerd. De partijen in de handel in bouwmaterialen hebben afspraken gemaakt over het behoud van de mogelijkheid tot vervroegde uittreding. Partijen zijn in dit kader overeengekomen de huidige prepensioenregeling te vertalen in / verslepen naar de ouderdomspensioenregeling. Hierdoor bouwen werknemers vanaf 1 januari 2006 extra pensioen op dat desgewenst kan worden gebruikt voor vervroegde uittreding. Het totaal van de afspraken bevat de volgende elementen: • Werknemers die voor 1 juli 2001 werkzaam waren in de bedrijfstak, kunnen op 62,5 jaar vervroegd uittreden. Voor deze werknemers is er de volgende aanvullingsregeling: - voor 55-plussers (geboren vóór 1 januari 1950) blijft de bestaande aanvullingsregeling gehandhaafd; - voor 55-minners wordt de aanvulling gerealiseerd door het toekennen van extra aanspraken op ouderdomspensioen over verstreken dienstjaren, rekening houdend met de fiscale ruimte; • Het streefniveau is een uitkering van 70% van het salaris op 62,5 jarige leeftijd; • Hoogte prepensioenuitkering: het maximum en de staffel (zie hiervoor blz. 2) uit de aanvullingsregeling van de huidige prepensioenregeling blijven gehandhaafd; Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
8
• Overgangsmaatregel met betrekking tot de uittredingsleeftijd: - tot 1 juli 2006 blijft uittreden op 62-jarige leeftijd mogelijk; - voor werknemers die op of na 1 juli 2006 62 jaar worden geldt als uittredingsleeftijd de 62,5jarige leeftijd; • De 40-dienstjarenregeling wordt versoberd: - in 2006 is gebruikmaking van de 40-dienstjarenregeling alleen mogelijk voor 60-jarigen en ouder; - in 2007 is gebruikmaking van de 40-dienstjarenregeling alleen mogelijk voor de 62-jarigen en ouder; - in 2008 is uittreding alleen mogelijk op 62,5 jaar (einde regeling). Aanvullingsregeling De aanvullingsregeling geldt voor de deelnemers aan de pensioenregeling die zowel op 30 juni 2001 als op 1 juli 2001 in dienst waren van een aangesloten onderneming en dit onafgebroken blijven tot de uittredingsdatum. De aanvullingsregeling vult het door de deelnemer opgebouwde pensioen aan tot een percentage van het salaris, afhankelijk van de leeftijd van betrokkene op 1 juli 2001. leeftijd op 1 juli 2001 55-61 jaar 54 jaar 53 jaar 52 jaar 51 jaar 50 jaar en jonger
uitkering in % van het salaris 80% 78% 76% 74% 72% 70%
Deelnemers Alle deelnemers uit de oude regeling gaan deelnemen in de nieuwe pensioenregeling. Dit zijn de werknemers in de leeftijd van 22 tot en met 64 jaar. Uitgezonderd van deelneming zijn bestuurders van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. Loon Onder loon in de zin van de pensioenregeling wordt verstaan het vaste jaarsalaris op basis van 100% per 1 januari of de latere datum van indiensttreding, inclusief vakantietoeslag en eventuele overige vaste toeslagen van structurele aard voor zover schriftelijk overeengekomen, tot een maximumloon van € 34.700,-. Overwerk, tantième, gratificatie, provisie, prestatiebeloning en waarderingspremie worden niet tot het loon gerekend. Franchise De franchise bedraagt met ingang van 1 januari 2006 € 11.064,-. De franchise wordt jaarlijks aangepast aan de loonindex in de bedrijfstak. Pensioengrondslag De pensioengrondslag wordt vastgesteld aan het begin van elk jaar of op de eventueel latere datum van indiensttreding en geldt voor het gehele jaar. Salarisverhogingen in de loop van het jaar werken hierdoor pas door in de pensioengrondslag van het daaropvolgende kalenderjaar. De pensioengrondslag wordt bij indiensttreding bij een (andere) werkgever in de bedrijfstak handel in bouwmaterialen opnieuw vastgesteld. De pensioengrondslag wordt berekend door het loon (op jaarbasis) te verminderen met de franchise. Indien de deelneming betrekking heeft op een gedeelte van het jaar, dan wordt de pensioengrondslag naar evenredigheid vastgesteld. Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
9
De minimum pensioengrondslag is vastgesteld op € 4.342,-. Komt een deelnemer uit op een pensioengrondslag die lager ligt dan deze € 4.342,-, dat is het geval bij een pensioengevend loon (fulltime) lager dan € 15.406,- op jaarbasis, dan wordt de grondslag op dit bedrag gesteld. De minimum pensioengrondslag fungeert als een garantieregeling: hierdoor maakt iedere deelnemer minimaal aanspraak op het maximaal haalbare pensioen volgens de pensioenregeling die gold tot 1 juli 2001. De minimum pensioengrondslag wordt jaarlijks aangepast aan de loonindex in de bedrijfstak. Pensioenopbouw De uittredingsleeftijd wordt verhoogd van 62 naar 62,5 jaar. Om de toekomstige opbouw van prepensioenaanspraken te vertalen in extra aanspraken op ouderdomspensioen, wordt enerzijds het opbouwpercentage verhoogd van 1,75% naar 2,2% per jaar en wordt anderzijds de franchise verlaagd van € 13.861,- naar € 11.064,-. De deelnemer bouwde prepensioen op tot aan het salarisniveau van maximaal € 65.130,- (2005). In de pensioenregeling gold voor opbouw van het ouderdomspensioen een maximumsalaris van € 34.186,(2005). De opbouw van prepensioen wordt vertaald in een opbouw van extra ouderdomspensioen door verhoging van het opbouwpercentage. Deelnemers met een salaris dat hoger is dan het in de ouderdomspensioenregeling gehanteerde maximum, moeten ook over dit meerdere (tot aan het maximumsalaris in de prepensioenregeling) extra ouderdomspensioen opbouwen. De jaarlijkse opbouw over het salarisgedeelte tussen € 34.700,- (2006) en € 65.772,- (2006) is dan gelijk aan de verhoging van het opbouwpercentage, dus aan 2,2% minus 1,75% = 0,45%. Premie vanaf 1 januari 2006 Bij de omzetting van de prepensioen- en de pensioenregeling is één van de uitgangspunten van caopartijen geweest dat de nieuwe regeling uitgevoerd moet kunnen worden op basis van maximaal het huidige premieniveau. De huidige bijdragepercentages van 13,4% van de pensioengrondslag en 5,5% van het prepensioensalaris zijn vertaald in één nieuw bijdragepercentage van een nieuwe pensioengrondslag. Deze vertaling leidt er toe dat op individueel niveau kleine verschillen kunnen ontstaan tussen de bijdrage voor de huidige en voor de nieuwe regeling. De bijdrage voor de ouderdomspensioenregeling wordt per 1 januari 2006: • 20,2% van de nieuwe pensioengrondslag, wat gelijk is aan het pensioengevende salaris (met als maximum € 34.700,-) verminderd met de franchise van € 11.064,-; • 5,5% van het gedeelte van het pensioengevende salaris boven de grens van € 34.700,-, waarbij het salaris gemaximeerd is op € 65.772,-. Van de premie komt 1/3 gedeelte ten laste van de werknemer en 2/3 gedeelte ten laste van de werkgever. Invaliditeitspensioenregeling De bijdrage voor de verzekering van het invaliditeitspensioen (WAO-hiaatregeling) wordt in 2006 niet meer in rekening gebracht. De invaliditeitspensioenregeling blijft nog wel bestaan, omdat de op 1 januari 2006 lopende WAO-uitkeringen aangevuld moeten blijven. Er zullen de komende jaren nog WAO-arbeidsongeschikten overgaan van een loongerelateerde WAO-uitkering naar een vervolguitkering waardoor pas in de toekomst een WAO-hiaat ontstaat. De thans bestaande voorziening wordt geacht voldoende te zijn om eventueel nakomende claims alsmede mutaties op de lopende uitkeringen te dekken. Indexatie opgebouwde aanspraken en ingegane pensioenen Het bestuur heeft besloten om per 1 januari 2006 de ingegane pensioenen en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers met 0,75% te verhogen. De pensioenaanspraken van de actieve deelnemers worden eveneens met 0,75% verhoogd. Het bestuur benadrukt dat indexatie van het Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
10
pensioen voorwaardelijk is en er geen recht op indexatie is. Of en in hoeverre in de toekomst indexatie zal plaatsvinden, is niet zeker. Samenvattend: • Ouderdomspensioenregeling: zie hierboven. • Prepensioenregeling: vervalt per 1 januari 2006 • Invaliditeitspensioenregeling: vervalt per 1 januari 2006 • Affinanciering VUT: vervalt per 1 januari 2006 De premie voor de affinanciering VUT vervalt per 1 januari 2006. Bij de eindafrekening over 2006 die de bedrijven begin 2006 ontvangen, zal 0,5% van de loonsom conform een daartoe besluit door CAOpartijen in rekening worden gebracht als extra bijdrage in de affinanciering VUT. • Fonds Collectieve Belangen Totale premie 0,4% van het heffingsloon, voor rekening werkgever Heffingsloon SV-loon o.b.v. 40 uur Premie werknemer nvt Premie werkgever 0,4% Heffingsgrondslag de totale loonsom van de onderneming met maximaal 1,5 x jaarloon voor de WAO-premieheffing (= max. € 65.772,-). 1.5
FCB en afdrachtvermindering kinderopvang
Alle bedrijven die afdragen aan het Fonds Collectieve Belangen hebben over 2000 t/m 2004 recht op een afdrachtvermindering voor de loonheffing terzake van kinderopvang. Dit is een extra aftrekmogelijkheid die verband houdt met het feit dat een deel van de FCB-heffing is bestemd voor de kinderopvangregeling. Deze extra aftrekmogelijkheid vervalt per 1 januari 2005. De totale FCB-heffing bedroeg de afgelopen jaren 0,4%. Ten behoeve van kinderopvang: 2000 0,1% 2001 0,1% 2002 0,15% 2003 0,15% 2004 0,15% Het deel van de FCB-premie dat is bestemd voor kinderopvang vindt u in de CAO: afdeling B, art. 4. Meer weten? Voor nadere informatie over uw fiscale mogelijkheden kunt u het best beginnen bij uw administrateur of accountant. Ook kunt u contact opnemen met de belastingdienst. Telefoon: 0800-0443 of via internet: www.belastingdienst.nl.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
11
1.6
Diverse wet- en regelgeving
1.6.1
Arbeid & Zorg
Per 1 juni 2005 kunnen werknemers onbetaald langdurend zorgverlof opnemen voor tijdelijke hulp aan een partner, ouder of kind die levensbedreigend ziek is. De regeling geldt niet voor de verzorging van chronisch zieken, tenzij de ziekte in een levensbedreigende fase komt. De werknemer heeft recht op verlof voor in totaal zes maal de arbeidsduur per week per 12 maanden. De werknemer mag maximaal de helft van de arbeidsduur per week verlof opnemen. Werkgever en werknemer kunnen in overleg kiezen voor een andere spreiding van het verlof, mits het verlof niet over een langere periode dan 18 weken wordt verspreid. Voor parttimers geldt het naar rato. Het verlof moet twee weken van tevoren schriftelijk worden aangevraagd. De werkgever kan het verlof weigeren wanneer er een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang in geding is. De werknemer kan vanaf 1 januari 2006 gebruik maken van de levensloopregeling om het langdurig zorgverlof te financieren. Tijdens de opname van het langdurig zorgverlof bouwt de werknemer vakantiedagen op. 1.6.2
Werkeloosheidswet
Op 1 januari 2005 is een wijziging van de ww in werking getreden, waarmee het fictief arbeidsverleden voor het bepalen van de duur van een ww-uitkering geleidelijk vervangen wordt door het feitelijk arbeidsverleden. De wetswijziging moet er uiteindelijk toe leiden dat de uitkeringsduur uitsluitend gebaseerd is op het aantal gewerkte jaren. Hierdoor wordt de leeftijd stapsgewijs minder belangrijk bij het bepalen van de uitkeringsduur. Het UWV kijkt voor de bepaling van de duur van de ww-uitkering naar de opbouw van het feitelijk arbeidsverleden vanaf 1998. Vanaf dat jaar is de dienstverbandenregistratie voldoende bruikbaar. Van jaren voor 1998 blijft de leeftijd tellen bij het bepalen van de uitkeringsduur. De jaren die iemand besteedt aan de verzorging van kinderen tot 5 jaar tellen voor de helft mee als jaren waarin is gewerkt. Over de jaren 2005 en 2006 tellen deze jaren voor 75% mee. Voor de periode 1998 tot en met 2004 tellen ze volledig mee. 1.6.3
Arbeidsongeschiktheid
Op 1 januari 2006 heeft de invoering van het nieuwe WAO-stelsel, de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) plaatsgevonden. De WIA legt het accent op wat mensen nog wel kunnen in plaats van wat zij niet meer kunnen - een breuk met de bestaande arbeidsongeschiktheidswetgeving waarin de nadruk vooral ligt op inkomensondersteuning. De WIA bestaat uit twee delen: de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) en de Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA). Na twee jaar ziekte hebben alleen zij die duurzaam, volledig arbeidsongeschikt zijn toegang tot de IVA. Niet duurzaam volledig arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsongeschikten komen in aanmerking voor de WGA. De nieuwe arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn alleen van toepassing op personen die arbeidsongeschikt zijn geworden na inwerkingtreding van het nieuwe stelsel. De huidige WAO blijft van toepassing op de huidige WAO'ers. Wel wordt een deel van de huidige arbeidsongeschikten sinds najaar 2004 herbeoordeeld op basis van de strengere criteria binnen de bestaande WAO. Financiële prikkels moeten werknemers en werkgevers stimuleren er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat mensen die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn zo veel mogelijk aan de slag gaan of blijven. Zo is een werkgever die een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in dienst niet verplicht het loon door te betalen als de betrokkene binnen vijf jaar opnieuw ziek wordt. Het UWV neemt in dat geval de loondoorbetaling over. Daarnaast krijgt een werkgever korting op de premies voor de sociale verzekeringen als hij een gedeeltelijk arbeidsgeschikte in dienst neemt of houdt. Ook de in te voeren
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
12
gedifferentieerde premie voor de WGA moet de werkgever prikkelen: hoe minder werknemers in de WGA komen, hoe de lager de premie die een bedrijf betaalt. Werkgevers krijgen de keuze of ze het risico van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van hun werknemers zelf dragen, onderbrengen bij een private verzekeraar of bij het UWV. Om concurrentie tussen UWV en verzekeraars mogelijk te maken heeft het kabinet besloten dat er vanaf 2007 een toeslag komt op de UWV-premie voor de WGA. 1.6.4
Arbeidsomstandigheden
Na de wetswijziging van 1 juli 2005 zijn alle bedrijven met meer dan 15 werknemers verplicht tenminste één zogenaamde preventiemedewerker aan te stellen. Taken zijn o.a. medewerking aan het verrichten en opstellen van de RI&E en de uitvoering van de daaraan voortvloeiende maatregelen uit het plan van aanpak. Ook blijft de werkgever verplicht om zich deskundig te laten bijstaan bij het arbobeleid. Hij kan nog steeds een contract afsluiten met een externe arbodienst, maar hij kan ook een eigen interne arbodienst instellen. Volgens de nieuwe wet verdient intern zelfs de voorkeur. Voor een interne arbodienst hoeft de werkgever niet meer alle deskundigheid in eigen huis te hebben. De werkgever kan niet beslissen om de arbodienstverlening op een andere wijze dan via een standaardcontract met de arbodienst in te richten. Hij zal daarover overeenstemming moeten bereiken met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging (PVT). Ook kunnen werkgevers en werknemers afspraken maken met vakbonden, bijvoorbeeld op brancheniveau. Dit wordt de maatwerkregeling genoemd. Wanneer geen overeenstemming wordt bereikt over de maatwerkregeling blijft een werkgever verplicht voor de RI&E en de toetsing daarvan een gecertificeerde arbodienst in te schakelen (de vangnetregeling), ook hier weer bij voorkeur intern. Let op: de verplichtingen van de Wet Verbetering Poortwachter worden niet gewijzigd. 1.6.5
Zorgverzekeringswet
Op 1 januari 2006 is het nieuwe zorgstelsel ingevoerd. Door de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet (ZVW) is het onderscheid tussen ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden vervallen. Op grond van de ZVW moeten alle ingezetenen, dat wil zeggen iedereen die in Nederland woont, zich verplicht verzekeren bij een zorgverzekeraar. De verzekerde heeft in dat geval recht op een basispakket voor ziektekosten dat ongeveer overeenkomst met het huidige ziekenfondspakket. Desgewenst kan men zich ook aanvullend bijverzekeren. De praktische gevolgen van het nieuwe zorgstelsel zijn groot. Voor werkgevers heeft de nieuwe wet financiële consequenties, maar zij zullen keuzes moeten maken - bijvoorbeeld over het al dan niet aanbieden van collectieve contracten aan de medewerkers. De HIBIN heeft met Delta Lloyd een collectief contract afgesloten. 1.6.6
Levensloopregeling
De levensloopregeling biedt werknemers sinds 1 januari 2006 de mogelijkheid om belastingvriendelijk geld opzij te zetten voor (tussentijds) verlof. Hierdoor moet het voor mensen eenvoudiger worden om verlof te nemen om voor kinderen of zieke ouders te zorgen, voor een sabbatical, een studie of voor prepensioenverlof.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
13
De regeling biedt werknemers de kans een betere balans te vinden tussen zorg en arbeid, waardoor ze op de lange termijn betrokken, gezond én met plezier langer door kunnen werken. En dat is zowel voor het bedrijf als voor de werknemer een goede zaak. Per jaar mag een werknemer twaalf procent van zijn inkomen belastingvriendelijk sparen voor verlof tot een maximum van ruim tweemaal het jaarsalaris. Ook kan de werknemer vakantie- en ATV-dagen sparen als ze worden omgezet in geld. Bovendien mag de werkgever een bijdrage storten in de verlofspaarpot. Voor het opnemen van verlof heeft de werknemer toestemming van de werkgever nodig. 1.6.7
Spaarloon
Vanaf 2006 kunnen werknemers jaarlijks kiezen aan welke regeling zij willen deelnemen: spaarloon of levensloop. Gelijktijdig in beide regelingen inleggen is niet mogelijk. Maar werknemers hoeven niet vóór 1 januari 2006 een keuze te maken; dit kan het hele jaar. Wie in 2006 een bedrag heeft ingelegd in de spaarloonregeling (en dus feitelijk een keuze heeft gemaakt voor spaarloon) heeft nog tot medio 2006 de mogelijkheid om z'n keuze te herzien. De stortingen die de werknemer in de spaarloonregeling heeft gedaan, moeten dan vóór 1 juli 2006 door de bank teruggestort worden naar de werkgever, die deze bedragen als loon aan de werknemer uit moet betalen. 1.7
HIBIN Zorg
Lagere verzuimkosten met HIBIN Zorg HIBIN Zorg is een zelfstandig onderdeel van de HIBIN. Het biedt een branchegerichte aanpak op het terrein van preventie, verzuimbegeleiding & reïntegratie én loondoorbetaling. HIBIN Zorg bewijst zich al enkele jaren met een 0,5% lager verzuim dan het gemiddelde in de branche. De besparing per medewerker is daarmee veel hoger dan de jaarlijkse bijdrage, die u als ondernemer verschuldigd bent. HIBIN Zorg staat voor volstrekte onafhankelijkheid invloed deelnemers via branchegeorganiseerd uit ondernemers bestaand bestuur gemak en administratieve besparing door één loket voor verzuimbegeleiding en reïntegratie, preventie en loondoorbetaling Tijd- en geldbesparende integrale aanpak van verzuim Snelle werkhervatting Geen onnodige vertragingen passende oplossingen een goed netwerk aan bedrijfsartsen en interventiebedrijven goede en betrokken medewerkers een ‘lean&mean’-organisatie zonder winstoogmerk. Kernactiviteit: verzuimbegeleiding en interventies HIBIN Zorg stuurt het verzuimproces aan en houdt alles in de gaten. Vanaf de eerste ziektedag is de inzet door HIBIN Zorg gericht op herstel en werkhervatting van uw zieke medewerker. De casemanager en de arbeidsdeskundige beoordelen de ziekmelding, maken een voorlopig plan in overleg met werkgever, onderhouden telefonisch contact met de zieke medewerker en zorgen voor een oproep door eigen de HIBIN Zorg-bedrijfsarts bij langer verzuim Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
14
Waar nodig vindt verwijzing plaats naar het bedrijfsmaatschappelijk werk, een mediator of wordt de eigene arbiedsdeskundige ingezet.. De bedrijfsarts stelt vast wat de medewerker nog wel/niet kan en wat nodig is voor herstel. Werkgever blijft intensief betrokken De werkgever blijft steeds betrokken bij het herstel- en werkhervattingsproces. Samen met uw casemanager bekijkt u welke mogelijkheden er zijn voor werkhervatting. Waar werkgever en medewerker (zonodig op advies van de bedrijfsarts) besluiten dat een specifiek behandeltraject het herstel of de werkhervatting bespoedigt, organiseert en bewaakt HIBIN Zorg dat. Casemanagement op maat Werkgevers willen maatwerk en inbreng hebben in hoe de verzuimbegeleiding plaatsvindt. Het casemanagement van HIBIN Zorg garandeert dat per ziektegeval wordt bekeken wat het beste is, rekening houdend met uw wensen, zonder het financiële aspect daarbij uit het oog te verliezen. Spreekuur bij medewerker thuis of op bedrijf De bedrijfsartsen van HIBIN Zorg komen bij de medewerker thuis of houden spreekuur op het bedrijf! Dat scheelt reistijd. Bovendien benadrukt deze aanpak uw betrokkenheid bij het herstel van uw medewerker. En het verhoogt het de effectiviteit van de verzuimbegeleiding. Desgewenst ook loondoorbetaling … Veel bedrijven zijn voor de loondoorbetaling in het eerste en tweede ziektejaar verzekerd. HIBIN Zorg gaat voor u na of en tot welke hoogte de door de bedrijfsarts voorgestelde interventies declarabel zijn. HIBIN Zorg heeft een mantelovereenkomst met Achmea Inkomensverzekeringen (AIV) waarvan u desgewenst gebruik kunt maken. … en preventie Werkgevers moeten over een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RIE) beschikken en deze periodiek actualiseren. HIBIN Zorg heeft hierover afspraken gemaakt met een aantal veiligheidsdeskundigen. Maar ook voor zaken als een Periodiek Arbeids Gezondheidskundig Onderzoek (PAGO), arbeidsomstandigheden spreekuur, Bedrijfshulpverlener (BHV)-cursus, werkplekonderzoek en vragen over de preventiemedewerker kunt u bij HIBIN Zorg terecht. Het rendement is hoger dan de kosten Door het aantoonbaar lagere verzuim ten opzichte van het gemiddelde in de branche, is het rendement van deelname aan HIBIN Zorg hoger dan de kosten. Met HIBIN Zorg hoeft u geen contract te sluiten met een Arbo-dienst. HIBIN Zorg maakt gebruik een vier aan HIBIN Zorg verbonden bedrijfsartsen. Voor 2006 is het tarief per medewerker verder verlaagd tot 79 euro. Nieuwe toetreders met een verzuim van 5% of meer betalen 106 euro per medewerker per jaar. In het tarief zitten alle door HIBIN Zorg noodzakelijk gevonden kosten, m.u.v. interventies en het interventie-onderzoek. Nadere informatie: Stichting HIBIN Zorg Postbus 2017 6802 CA Arnhem Bezoekadres: Meander 601 6825 ME Arnhem tel: 026 – 363 35 10 fax: 026 – 363 35 11 e-mail:
[email protected]
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
15
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
16
2.
SOCIALE VERZEKERINGEN
2.1
Bedragen minimumloon per 1 januari 2006
Per 1 januari 2006 wordt de koppeling tussen minimumloon en sociale uitkeringen weer hersteld. •
Bruto minimumloon per 1 januari 2006
•
Bruto minimumjeugdlonen per 1 januari 2006
•
Netto minimumloonbedragen per 1 januari 2006
Bruto minimumloon per 1 januari 2006 Voor een werknemer van 23 jaar of ouder is het brutominimumloon bij een volledig dienstverband per 1 januari 2006: per maand
€ 1272,60
per week
€ 293,70
per dag
€ 58,74
Bruto minimumjeugdlonen per 1 januari 2006 Wettelijke bruto minimumjeugdlonen per 1 januari 2006 (in euro’s) Leeftijd
% van het minimumloon
Per maand
Per week
Per dag
22 jaar
85%
1081,70
249,60
49,92
21 jaar
72.5%
922,65
212,90
42,58
20 jaar
61.5%
782,65
180,60
36,12
19 jaar
52.5%
668,10
154,20
30,84
18 jaar
45.5%
579,05
133,65
26,73
17 jaar
39.5%
502,70
116,00
23,20
16 jaar
34.5%
439,05
101,30
20,26
15 jaar
30%
381,80
88,10
17,62
Netto minimumloonbedragen per 1 januari 2006
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
17
De netto bedragen zijn, anders dan de bruto bedragen, niet wettelijk bepaald. Ze kunnen per bedrijfstak of bedrijf verschillen. Dit komt door verschillen in inhoudingen op het loon, onder meer in verband met de premieheffing voor de sociale zekerheid. Wijzigingen in de nettobedragen in vergelijking met 1 januari 2005 zijn een gevolg van wijzigingen in de belastingen en premies per 1 januari 2006. In onderstaande bedragen zijn pensioenpremies buiten beschouwing gelaten, evenals de premies voor de Zorgverzekeringswet. De bedragen geven daarom alleen een globale aanduiding. Onderstaande tabel geeft ter indicatie de netto minimumloonbedragen voor een alleenstaande werknemer, die is geboren in 1949 of daarna. (Sinds 1 april 2002 geldt een extra arbeidskorting voor oudere werknemers.) Netto minimumloonbedragen per 1 januari 2006, afgerond op hele euro's Leeftijd
per maand
per week
23 jaar en ouder
1086
250
22 jaar
937
216
21 jaar
813
188
20 jaar
704
162
19 jaar
615
142
18 jaar
546
126
17 jaar
497
115
16 jaar
439
101
15 jaar
382
88
De genoemde bedragen hebben betrekking op iemand zonder kinderen. Geen rekening is gehouden met de heffingskorting waar een eventuele partner recht op heeft. 2.2
Premiepercentages 1 januari 2006 werkgever werknemer totaal max.premie inkomen
AOW
--
17,90
Anw
--
1,25
1,25 idem
AWBZ
--
12,55
12,55 idem
WAO/WIA-basis
5,40
0,00
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
17,90 € 30.632,00 p.j.
5,40
€ 168,- p.d. a)
18
WAO-rekenpremie
0,98
0,00
0,98 idem
WAO-gemiddelde premie
1,10
0,00
1,10 idem
AWf (werkloosheidsverzekering) b)
3,45
5,20
8,65 idem
ZVW-inkomensafhankelijke bijdrage c)
6,50 c)
6,50
6,50 € 30.015,00 p.j.
a) Het bedrag per maand bedraagt € 3654,b) Marginale premiepercentage AWf vanaf franchise van 58 euro per dag. c) De werkgever vergoedt de inkomensafhankelijke bijdrage van 6,5 procent die de werknemer moet betalen en draagt dit af. Verzekerden zonder werkgeversvergoeding zijn een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd van 4,4 procent. De sociale verzekeringen per 1 januari 2006 Met ingang van 1 januari 2006 worden de uitkeringen op grond van een aantal socialeverzekeringswetten verhoogd. Dit is het gevolg van de aanpassing van het wettelijk minimumloon en de sociale uitkeringen aan de ontwikkeling van de lonen en prijzen. Sinds 1 januari is de zogeheten koppeling van lonen en uitkeringen weer hersteld. De wijziging leidt ertoe dat bijvoorbeeld de netto uitkering van een echtpaar, waarvan beide partners 65 jaar of ouder zijn en die alleen AOW ontvangen, ruim 35 euro per maand stijgt, in vergelijking met de uitkering vanaf 1 juli 2005. De totale netto uitkering voor een echtpaar komt daarmee op ruim 1190 euro per maand (exclusief vakantietoeslag en exclusief de extra tegemoetkoming van bruto 9,66 euro per maand voor AOW-gerechtigden). Inclusief de tegemoetkoming komt de uitkering uit op bijna 1210 euro per maand. Iedere partner ontvangt 50 procent van dit bedrag. De netto uitkering van alleenstaande AOW'ers stijgt met ruim 41 euro tot ruim 870 euro per maand (exclusief vakantietoeslag en tegemoetkoming). Inclusief tegemoetkoming komt dit uit op ruim 880 euro per maand. Deze bedragen gelden voor AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen. 2.3
AOW
Gehuwde of samenwonende partners hebben elk een zelfstandig recht op een AOW-pensioen dat netto gelijk is aan de helft van het netto minimumloon. De AOW voor een alleenstaande is gelijk aan 70 procent van het netto minimumloon. Eénoudergezinnen ontvangen een pensioen dat netto gelijk is aan 90 procent van het netto minimumloon. Het gaat om ongehuwde pensioengerechtigden met een kind jonger dan 18 jaar voor wie zij kinderbijslag ontvangen. Een gehuwde met een partner jonger dan 65 jaar ontvangt een pensioen van 50 procent van het minimumloon (de uitkering voor een gehuwde) en een toeslag van maximaal hetzelfde bedrag (bruto 636,69). Is het recht op pensioen ingegaan vóór 1 februari 1994 en is de partner nog geen 65 jaar, dan komt het pensioen overeen met 70 procent van het netto minimumloon en is de toeslag maximaal 30 procent. De uitkeringsbedragen per 1 januari 2006 zijn in onderstaand overzicht weergegeven. AOW
Bruto p.mnd
Bruto vak.uitk.p.mnd
Gehuwden
€ 636,69
€ 38,02
Gehuwden met maximale toeslag (partner jonger dan 65 jaar)
€1273,38
€ 76,04
Maximale toeslag
€ 636,69 Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
19
Ongehuwden
€ 932,67
€ 53,22
Ongehuwd met kind tot 18 jaar
€1155,30
€ 68,43
AOW-pensioen ingegaan vóór 1-2-1994 Gehuwden zonder toeslag (partner jonger dan 65 jaar)
€ 932,67
Maximale toeslag
€ 340,71
Gehuwden met maximale toeslag (partner jonger dan 65 jaar)
€1273,38
€ 53,22
€ 76,04
De genoemde bedragen zijn exclusief de tegemoetkoming aan AOW-gerechtigden van bruto 9,66 euro per maand. De hoogte van de toeslag is afhankelijk van het inkomen van de jongere partner. Van dit inkomen (voor zover verkregen uit arbeid) wordt eerst een deel buiten beschouwing gelaten. Deze vrijlating bedraagt 15 procent van het bruto minimumloon (190,90 euro) en eenderde deel van het meerdere aan bruto inkomsten. Wat daarna overblijft, wordt in mindering gebracht op de toeslag. Deze toeslag bedraagt maximaal bruto 636,69 euro per maand. Indien de jongere partner een bruto inkomen heeft van 1145,93 euro of meer, bestaat er geen recht meer op de toeslag. Indien het recht op toeslag voor 1 februari 1994 is ingegaan, bedraagt de toeslag maximaal bruto 340,71 euro. In dat geval is er geen recht meer op toeslag bij een bruto-inkomen van 701,96 euro of meer. Inkomen in verband met arbeid, bijvoorbeeld een sociale verzekeringsuitkering, wordt geheel gekort op de toeslag. De bij deze bruto bedragen behorende netto uitkeringen zijn in onderstaand overzicht weergegeven. Hierbij is uitgegaan van de situatie dat betrokkenen geen aanvullend pensioen hebben. Netto AOW gehuwden (50% AOW-uitkering per maand per persoon) 1-7-2005
1-1-2006
verschil
per maand
€ 577,50
€ 595,31
€ 17,81
vakantietoeslag
€ 33,01
€ 35,55
€ 2,54
Totaal
€ 610,51
€ 630,86
€ 20,35
1-7-2005
1-1-2006
verschil
per maand
€ 830,94
€ 872,05
€ 41,11
vakantietoeslag
€
38,58
€ 41,13
€ 2,55
Totaal
€ 869,52
€ 913,18
€ 43,66
Voor een echtpaar zijn de bedragen twee maal zo hoog. Netto AOW voor alleenstaanden
Deze bedragen zijn exclusief de tegemoetkoming aan AOW-gerechtigden.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
20
2.4
ANW
De uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) bedraagt maximaal 70 procent van het netto minimumloon. Nabestaanden die een halfwees onder de 18 jaar verzorgen, krijgen bovendien een inkomensonafhankelijke uitkering van 20 procent van het netto minimumloon. De ANW is inkomensafhankelijk. Inkomen in verband met arbeid (uitkeringen) wordt er geheel van afgetrokken. Van inkomen uit arbeid blijft een deel buiten beschouwing (50 procent van het minimumloon plus een derde deel van het meerdere). Nabestaanden die onder het overgangsrecht vallen en vroeger een AWW-uitkering ontvingen, krijgen indien na deze inkomenstoets een lager uitkeringsbedrag overblijft, in ieder geval een bodemuitkering van 30 procent van het bruto minimumloon. Bruto p.mnd
Bruto vak.uitk.p.mnd
Nabestaandenuitkering
€ 994,97
€ 64,63
Halfwezenuitkering
€ 228,49
€ 18,45
Wezenuitkering tot 10 jaar
€ 318,39
€ 20,68
Wezenuitkering van 10 tot 16 jaar
€ 477,59
€ 31,02
Wezenuitkering van 16 tot 21/27 jaar
€ 636,78
€ 41,36
2.5
Kinderbijslag
De kinderbijslagbedragen worden per 1 januari weer halfjaarlijks aangepast. Dat betekent dat op 1 januari 2006 het basisbedrag per kind 254,13 euro is. De hoogte van de kinderbijslag is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Voor kinderen die op of na 1 januari 1995 geboren zijn, is de hoogte van het kinderbijslagbedrag alleen nog maar afhankelijk van de leeftijd. Voor kinderen die geboren zijn vóór 1 januari 1995 of die na 1 oktober 1994, 6 of 12 jaar worden, bestaat er een overgangsregeling. Deze houdt in dat de hoogte van het kinderbijslagbedrag, naast de leeftijd van het kind, ook nog afhankelijk is van het aantal kinderen in het gezin. Vanaf 1 januari 2006 gelden in de kinderbijslag de volgende bedragen per kind per kwartaal. I. Kinderen geboren vóór 1 januari 1995 die na 1 oktober 1994 6 of 12 jaar zijn geworden: 6 t/m 11 jaar
12 t/m 17 jaar
1 kind
€ 216,01
€ 254,13
2 kinderen
€ 244,00
€ 287,06
3 kinderen
€ 253,33
€ 298,04
4 kinderen
€ 273,84
€ 322,16
5 kinderen
€ 286,14
€ 336,64
6 kinderen
€ 294,35
€ 346,29
Gezinnen met:
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
21
II. Voor kinderen geboren op of na 1 januari 1995 gelden de volgende bedragen: 0-6 jaar
€ 177,89
6-12 jaar
€ 216,01
12-18 jaar
€ 254,13
Deze bedragen blijven gelijk, ongeacht de gezinsgrootte. 2.6
Wajong
De grondslag van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), op basis waarvan de uitkering wordt berekend, wordt per 1 januari 2006 verhoogd. Ook de grondslagen voor Wajong-gerechtigden beneden de 23 jaar, die worden afgeleid van de minimumjeugdlonen, worden op die datum verhoogd. Per 1 januari 2006 zijn deze grondslagen (exclusief vakantietoeslag) per dag: vanaf 23 jaar ten hoogste
€ 58,51
22 jaar ten hoogste
€ 49,73
21 jaar ten hoogste
€ 42,42
20 jaar ten hoogste
€ 35,98
19 jaar ten hoogste
€ 30,72
18 jaar ten hoogste
€ 26,62
Naast de Wajong-uitkering heeft elke Wajong-gerechtigde onder de 23 jaar recht op een tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming is bedoeld om de inkomenseffecten te compenseren die door de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet ontstaan. 22 jaar
€
1,58 bruto per maand
21 jaar
€
3,83
20 jaar
€
7,75
19 jaar
€ 12,92
18 jaar
€ 13,50
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
22
2.7
Maximum daglonen
Het maximumdagloon voor de berekening van de WW-, de WIA en WAO-uitkeringen wordt per 1 januari 2006 vastgesteld op 168,00 euro. 2.8
Kopjes op de uitkeringen
Teneinde te voorkomen dat de loondervingsuitkeringen op minimumniveau van alleenstaanden van 21 jaar of ouder bij werkloosheid of volledige arbeidsongeschiktheid beneden het voor hen geldende sociale minimum dalen, zijn in de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid bepalingen opgenomen die voorzien in een verhoging van de uitkering tot dat minimumniveau. Dit zijn de zogeheten kopjes op de uitkering. Deze uitkeringsbedragen zijn aangepast ten opzichte van het niveau van 1 juli 2005, omdat ze zijn gekoppeld aan het netto minimumloon. Deze kopjesbedragen zijn per 1 januari 2006 als volgt vastgesteld: ZW/WW/WAO/WIA/Wajong* Alleenstaanden: vanaf 23 jaar
€ 45,06
22 jaar
€ 34,51
21 jaar
€ 29,05
*exclusief vakantietoeslag
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
23
3.
INKOMSTENBELASTING
3.1
Tarieven
3.1.1
Tarief Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)
De inflatiecorrectie voor 2006 leidt tot een bijstelling van de daarvoor in aanmerking komende bedragen met 0,9%. In de tekst zijn tussen haakjes de bedragen vermeld zoals die gelden voor 2005. 2006 Belastbaar inkomen doch niet belastingtarie tarief premie totaal tarief heffing over totaal meer dan meer dan f volksverzekeringen van de schijven Jonger dan 65 jaar € 17.046 2,45% 31,70% 34,15% € 5.821 € 17.046 30.631 9,75% 31,70% 41,45% 11.451 30.631 52.228 42 % 42 % 20.521 52.228 52 % 52 % 65 jaar en ouder € 17.046 2,45% 13,80% 16,25% € 2.769 € 17.046 30.631 9,75% 13,80% 23,55% 5.968 30.631 52.228 42 % 42 % 15.038 52.228 52 % 52 % 2005 Belastbaar inkomen doch niet belastingtarie tarief premie totaal tarief heffing over totaal meer dan meer dan f volksverzekeringen van de schijven Jonger dan 65 jaar € 16.893 1,80% 32,60% 34,40% € 5.811 € 16.893 30.357 9,35% 32,60% 41,95% 11.459 30.357 51.762 42 % 42 % 20.449 51.762 52 % 52 % 65 jaar en ouder € 16.893 1,80% 14,70% 16,50% € 2.787 € 16.893 30.357 9,35% 14,70% 24,05% 6.025 30.357 51.762 42 % 42 % 15.015 51.762 52 % 52 % Premiepercentages volksverzekeringen: AOW 17,90% ANW 1,25% AWBZ 12,55% 31,70% 3.1.2 Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang) De belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang bedraagt 25%. 3.1.3 Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) De belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30%.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
24
3.2
Heffingskortingen
3.2.1
Bedragen heffingskortingen
Heffingskorting
Jonger dan 65 jaar 2006 € 1.990
65 jaar en ouder 2005 2006 € 1.894 € 948
Algemene heffingskorting Arbeidskorting (maximaal) 1.287 1.357 • tot 57 jaar 1.532 1.604 • 57, 58 of 59 jaar 1.775 1.849 • 60 of 61 jaar 2.019 2.095 • 62 jaar of ouder Kinderkorting 892 • inkomen lager dan € 28.521 8920* • inkomen € 28.521 - € 44.034 Combinatiekorting 146 228 Aanvullende combinatiekorting 608 389 Alleenstaande-ouderkorting 1.414 1.401 Aanvullende alleenstaande ouderkorting 1.414 1.401 (maximaal) Jonggehandicaptenkorting 645 639 Ouderenkorting Aanvullende ouderenkorting Alleenstaande ouderenkorting Levensloopverlofkorting (per jaar van 185 deelname) Ouderschapsverlofkorting (per verlofuur) 3,68 Korting maatschappelijke beleggingen 1,3%*** 1,3%*** Korting beleggingen in direct durfkapitaal 1,3%*** 1,3%*** * € 892 - 5,75% van (het gezamenlijke verzamelinkomen minus € 28.521) ** € 425 - 2,74% van (het gezamenlijke verzamelinkomen minus € 28.521) *** van de vrijstelling in box 3
2005 € 910
998
969
425 425-0** 70 290 674 674
110 188 673 673
374 562
454 287 -
1,3%*** 1,3%***
1,3%*** 1,3%***
3.2.2 Algemene heffingskorting Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting. Zij kunnen deze korting niet overdragen aan hun partner. Als één van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder bepaalde voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Weinig inkomen houdt hier in: het totaalbedrag van salaris, uitkering of pensioen is lager dan ongeveer € 5.800 en er is geen ander inkomen. Voorwaarde voor uitkering is dat de partner van belastingplichtige voldoende inkomen heeft en voldoende belasting betaalt. 3.2.3 Arbeidskorting Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende soorten inkomsten heeft: loon of salaris, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Het moet gaan om inkomsten uit tegenwoordige arbeid. De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van de hiervoor bedoelde inkomsten uit tegenwoordige arbeid (de arbeidskortingsgrondslag). Voor ouderen vanaf 57 jaar geldt een hogere arbeidskorting.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
25
3.2.4. Kinderkorting De regeling voor de kinderkorting is vereenvoudigd. Voortaan is er nog maar één kinderkorting. De aanvullende kinderkorting vervalt. De hoogte van de kinderkorting hangt af van het gezamenlijke inkomen van de belastingplichtige en zijn partner. Een belastingplichtige heeft recht op kinderkorting als aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan; • er behoort in 2006 meer dan zes maanden een kind tot het huishouden van de belastingplichtige en dit kind is bij aanvang van het kalenderjaar jonger dan 18 jaar en • dit kind is tijdens die periode op het woonadres van belastingplichtige of dat van zijn partner ingeschreven en wordt door één van beide in belangrijke mate onderhouden en • het gezamenlijke verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner is niet hoger dan € 44.034 (€ 59.612). Wanneer het verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner samen maximaal € 28.521 is, bedraagt de kinderkorting € 892. Is dit gezamenlijk verzamelinkomen hoger dan € 28.521, dan neemt het bedrag van € 892 af met 5,75% van het bedrag boven € 28.521, waardoor de kinderkorting geleidelijk afneemt tot nihil. Vanaf een gezamenlijk verzamelinkomen van € 44.034 komt men niet meer in aanmerking voor kinderkorting. Extra verhoging kinderkorting Het kabinet heeft 9 december 2005 besloten extra geld uit te trekken voor gezinnen met kinderen. De kinderkorting zal daarom worden verhoogd met maximaal € 32. Deze maatregel wordt opgenomen in een wetsvoorstel dat nog ingediend moet worden bij de Tweede Kamer. In de tabel met het overzicht van alle heffingskortingen is deze verhoging daarom nog niet meegenomen. 3.2.5 Combinatiekorting Een belastingplichtige heeft recht op de combinatiekorting als: • hij inkomen uit tegenwoordige arbeid heeft waarvoor meer dan € 4.405 (€ 4.366) wordt ontvangen, of de belastingplichtige komt in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek voor ondernemers en • er behoort in 2006 gedurende tenminste 6 maanden een kind tot zijn huishouding dat bij aanvang van het kalenderjaar jonger is dan 12 jaar en • tijdens die periode is dit kind op hetzelfde woonadres ingeschreven als de belastingplichtige. Als beide ouders aan de voorwaarden voldoen, hebben ze allebei recht op deze korting. 3.2.6 Aanvullende combinatiekorting De minstverdienende partner die recht heeft op de combinatiekorting, heeft ook recht op de aanvullende combinatiekorting. Deze heffingskorting geldt eveneens voor de werkende alleenstaande ouder die recht heeft op de combinatiekorting. De aanvullende combinatiekorting is in 2006 verhoogd en bedraagt € 608 (€ 389). 3.2.7 Alleenstaande-ouderkorting Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande-ouderkorting als hij in 2006 meer dan zes maanden: • geen partner heeft en • een huishouding voert met een kind dat hij in belangrijke mate onderhoudt en dat op hetzelfde woonadres ingeschreven moet staan en • deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
26
3.2.8 Aanvullende alleenstaande-ouderkorting Een belastingplichtige heeft recht op de aanvullende alleenstaande-ouderkorting als hij: • recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting en • tegenwoordige arbeid verricht en • tot zijn huishouden behoort gedurende een periode van meer dan zes maanden een kind dat bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt en dat gedurende die tijd op hetzelfde woonadres is ingeschreven. De hoogte van de aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt 4,3% van de inkomsten uit werkzaamheden buiten de huishouding, maar maximaal € 1.414 (€ 1.401). 3.2.9 Jonggehandicaptenkorting De jonggehandicaptenkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (een zogenoemde Wajonguitkering), tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Men komt ook voor de jonggehandicapten-korting in aanmerking, als weliswaar recht bestaat op een Wajong-uitkering maar niet daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen, vanwege het hebben van een andere uitkering of ander inkomen uit arbeid. 3.2.10 Ouderenkorting Een belastingplichtige heeft recht op de ouderenkorting als hij op 31 december 2006 65 jaar of ouder is en een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 31.256 (€ 30.728). 3.2.11 Alleenstaande ouderenkorting De alleenstaande ouderenkorting komt in 2006 in de plaats van de aanvullende ouderenkorting. Voor de alleenstaande ouderenkorting geldt - anders dan voor de aanvullende ouderenkorting het geval was - geen maximum inkomensgrens. Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande ouderenkorting als hij recht heeft op een AOWuitkering voor alleenstaanden. 3.2.12 Levensloopverlofkorting In het kader van de invoering van de levensloopregeling, wordt met ingang van 2006 de levensloopverlofkorting geïntroduceerd. Op deze korting heeft men recht bij een reguliere opname van levenslooptegoed. De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenslooptegoed, maar ten hoogste € 185 per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorafgaande jaren al zijn genoten worden in mindering gebracht. 3.2.13 Ouderschapsverlofkorting In verband met de introductie van de levensloopregeling en de afschaffing van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof, wordt met ingang van 2006 de ouderschapsverlofkorting geïntroduceerd. De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2006 gebruik maakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof en deelneemt aan de levensloopregeling. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2006 ten opzichte van 2005.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
27
3.2.14 Korting voor maatschappelijke beleggingen Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in maatschappelijke beleggingen (groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen). De korting bedraagt 1,3% van het bedrag dat daarvoor gemiddeld is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3. 3.2.15 Korting voor beleggingen in durfkapitaal Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in direct durfkapitaal en in culturele beleggingen. De korting bedraagt 1,3% van het bedrag dat daarvoor gemiddeld is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3. 3.3 Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting De aanslaggrens voor de inkomstenbelasting wordt in 2006 € 41 (€ 40). Als het verschil tussen de verschuldigde inkomstenbelasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven meer bedraagt dan € 41 (€ 40) volgt een aanslag. 3.4 Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen (T-biljet) De grens voor teruggaaf op verzoek, op grond van teveel ingehouden loonbelasting en premie volksverzekering over het belastingjaar 2006 is € 13 (€ 13). Naast de voorheffingen moeten ook in aanmerking worden genomen de voorlopige teruggaven die uitsluitend met het oog op de heffingskorting zijn vastgesteld (gezamenlijk genoemd: voorheffingssaldo). Als dit voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet of met niet meer dan € 13 (€ 13) overtreft, dan volgt geen aanslag. 3.5
Werknemersaftrek
3.5.1 Reisaftrek Voor het regelmatig woon-werkverkeer met het openbaar vervoer kan de reisaftrek van toepassing zijn. Voor deze aftrek gelden een aantal voorwaarden: • de belastingplichtige moet beschikken over een openbaar-vervoerverklaring of een reisverklaring) en • de per openbaar vervoer afgelegde enkele reisafstand moet meer dan 10 kilometer bedragen en • de belastingplichtige moet regelmatig (doorgaans minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen in 2006) tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer. Reiskosten openbaar vervoer Enkele reisafstand woon-werkverkeer in km meer dan niet meer dan 0 10 15 20 30 40 50 60 70 80
aftrekbedrag in 2006 10 15 20 30 40 50 60 70 80 -
€
396 529 888 1.101 1.437 1.598 1.773 1.834 1.859
aftrekbedrag in 2005 €
392 524 880 1.091 1.424 1.583 1.757 1.817 1.842
Voor de belastingplichtige die op drie, twee of één dag per week naar dezelfde plaats van werkzaamheden reist per openbaar vervoer bedraagt het aftrekbedrag indien de reisafstand niet meer bedraagt dan 90 kilometer: driekwart, de helft respectievelijk een kwart van het in de tabel aangegeven
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
28
bedrag. Als de enkele reisafstand groter is dan 90 kilometer: € 0,21 (€ 0,20) per kilometer vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt gereisd, maar maximaal € 1.859 (€ 1.842). 3.5.2 Zeedagenaftrek Voor de kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel van een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet die in verband met zijn werkzaamheden doorgaans tenminste 180 dagen per jaar aan boord van een dergelijk zeeschip of in een buitenlandse haven of havenplaats verblijft, bedraagt de zeedagenaftrek € 4 per zeedag. Daarbij tellen niet mee: • reizen met een reisduur van 14 dagen of minder, tenzij gedurende de reis een buitenlandse haven is aangedaan die voor de vervoerde zaken of personen het karakter van haven van bestemming of vertrek heeft • reizen waarbij vertrek en aankomst in een Nederlandse haven op dezelfde dag liggen • dagen waarbij het schip in een Nederlandse haven ligt. 3.6 Eigenwoningforfait Het forfaitpercentage van de WOZ-waarde van de eigen woning is niet veranderd ten opzichte van 2005 en bedraagt: 2006 Als de WOZ-waarde meer is dan
maar niet meer dan
€ 12.500 25.000 50.000 75.000
€ 12.500 25.000 50.000 75.000 en hoger
bedraagt het forfaitpercentage nihil 0,20% 0,35% 0,45% 0,60%
Het berekende eigenwoningforfait kan niet hoger zijn dan € 8.900 (€ 8.750). Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Met ingang van 2005 is er een aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek wordt verleend als het saldo van eigenwoningforfait minus de aftrekbare kosten zoals hypotheekrente positief is. De aftrek is gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten. Door deze aftrek kan de bijtelling van het eigenwoningforfait nooit leiden tot een positief inkomensbestanddeel in box 1. De regeling beoogt een positieve prikkel te geven aan de financiering van de eigen woning uit eigen middelen. 3.7 Bijtelling privé-gebruik auto De bijtelling voor het privé-gebruik van de (bestel)auto door de werknemer wordt met ingang van 1 januari 2006 niet langer in de inkomstenbelasting belast, maar in de loonbelasting. De ondernemer en de resultaatgenieter moeten wel in de inkomstenbelasting hun privé-gebruik van de auto blijven bijtellen. 3.8 Buitengewone uitgaven Per 1 januari 2006 wordt het nieuwe zorgstelsel ingevoerd. De betaalde of ingehouden inkomensafhankelijke bijdragen en de aan de ziektekostenverzekeraar betaalde aanvullende premies zorgverzekeringswet zijn aftrekbaar als buitengewone uitgaven. De aan de verzekeraar betaalde nominale premies zijn uitgesloten als buitengewone uitgaven. In verband daarmee wordt het bedrag van de drempel voor de buitengewone uitgaven verlaagd. 3.8.1 Drempels buitengewone uitgaven De drempelberekening voor buitengewone uitgaven wordt met ingang van 2006 op enkele punten aangepast. Het percentage wordt verhoogd van 11,2% naar 11,5% van het verzamelinkomen. Er geldt Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
29
geen maximumdrempel meer. Ook vinden aanpassingen plaats in verband met de invoering van het nieuwe zorgstelsel. De kosten voor ziekte, invaliditeit en dergelijke komen voor aftrek in aanmerking voor zover zij meer bedragen dan een bepaalde drempel. Het gaat dan om kosten van belastingplichtige zelf, zijn fiscale partner en zijn kinderen jonger dan 27 jaar en tot het huishouden van belastingplichtige behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en van tot zijn huishouding behorende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters. De drempels zijn als volgt voor 2006 Verzamelinkomen van Verzamelinkomen tot € 6.783 of meer
Drempel € 6.783
€ 780 11,5% van het verzamelinkomen
Als de belastingplichtige het hele jaar een partner heeft gehad, moeten de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner worden samengevoegd en worden de in de tabel genoemde bedragen verdubbeld. In verband met de invoering van het nieuwe zorgstelsel wordt met ingang van 2006 het bedrag van de drempel verlaagd met de op de belastingplichtige drukkende standaardpremies voor de Zorgverzekeringswet (€ 1.015 per persoon) en verhoogd met een herrekende zorgtoeslag. 3.8.2 Kleding en beddengoed Het bedrag voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed die als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit worden aangemerkt bedraagt € 310 (€ 310). Indien wordt aangetoond dat deze extra uitgaven meer bedragen dan € 620 (€ 620) wordt het bedrag van € 310 (€ 310) verhoogd tot € 775 (€ 775). 3.8.3 Reiskosten ziekenbezoek Het bedrag voor uitgaven ter zake van reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, is gesteld op € 0,19 (€ 0,18). Voorwaarde is dat de enkele reisafstand meer is dan 10 kilometer. 3.8.4 Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid Deze uitgaven worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige die hiervoor in aanmerking komt bij het begin van het kalender jaar jonger is dan 65 jaar. Het in aanmerking te nemen bedrag wordt gesteld op € 795 (€ 787). 3.8.5 Uitgaven wegens chronische ziekte De regeling voor chronisch zieken wordt met ingang van 2006 verder aangepast. Belastingplichtigen met een inkomen tot € 30.631 komen hierdoor eerder in aanmerking voor de aftrek. Voor de vaste aftrek van € 795 (€ 787) voor uitgaven wegens chronische ziekte komt men in aanmerking indien in het kalenderjaar per persoon voor een bedrag van meer dan € 314 (€ 311) aan bepaalde specifieke ziektekosten werkelijk wordt betaald. Tot deze specifieke ziektekosten behoren geneesmiddelen, dieetkosten, eigen bijdrage AWBZ voor verzorging en verpleging, kosten van hulpmiddelen, extra kosten van vervoer en van gezinshulp en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek lager is dan € 30.631 (€ 30.357), wordt het werkelijke bedrag van deze specifieke verhoogd met een vermenigvuldigingsfactor van 113% (65%). Dit betekent dat 213% (165%) van deze specifieke kosten in aftrek kunnen worden gebracht. Hierdoor kunnen personen met specifieke uitgaven eerder de Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
30
drempel buitengewone uitgaven overschrijden en daardoor in aanmerking komen voor aftrek wegens buitengewone uitgaven. De toepassing van de vermenigvuldigingsfactor telt niet mee voor het behalen van het minimale bedrag € 314 (€ 311) aan specifieke uitgaven dat recht geeft op het chronisch zieken forfait. 3.8.6 Uitgaven wegens chronische ziekte van kinderen Ouders/verzorgers van chronisch zieke kinderen kunnen per chronisch ziek kind in aanmerking komen voor een vaste aftrek van € 795 (€ 787). Aan deze aftrek worden de zelfde eisen gesteld als aan die van de hiervoor genoemde uitgaven wegens chronische ziekte. Indien beide ouders/verzorgers uitgaven voor chronische ziekte van kinderen in aanmerking nemen, nemen ze deze ieder voor de helft. 3.8.7 Uitgaven wegens ouderdom Uitgaven ter zake van ouderdom worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar 65 jaar of ouder is. Het in aanmerking te nemen bedrag is gesteld op € 795 (€ 787).
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
31
3.9 Aftrek levensonderhoud voor kinderen Uitgaven voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar zijn aftrekbaar als voor het kind geen recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de AKW en het kind geen recht heeft op studiefinanciering of een met AKW of studiefinanciering vergelijkbare regeling. Als de kosten in belangrijke mate drukken op de belastingplichtige, komen deze voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van: a. € 270 per kalenderkwartaal indien het kind jonger is dan 6 jaar b. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar is c. € 399 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar is d. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is. De kosten van het onderhoud van een kind worden geacht in belangrijke mate op de belastingplichtige te drukken, indien de op de belastingplichtige drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 386 per kwartaal beloopt. Het bedrag vermeld onder d. wordt verhoogd tot € 660 indien de kosten van het levensonderhoud grotendeels (voor meer dan 50%) op de belastingplichtige drukken en de kosten van de belastingplichtige voor het kind tenminste € 660 bedroegen. Indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, wordt het bedrag onder d. vermeld verhoogd tot € 990 indien deze kosten geheel (100%) of nagenoeg geheel (90% of meer) op de belastingplichtige drukken en de kosten van belastingplichtige voor het kind tenminste € 990 bedroegen. Als belastingplichtige het gehele jaar een fiscale partner heeft of een deel van het jaar een partner heeft maar wel kiest voor het gehele jaar fiscaal partnerschap en beiden doen uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar worden deze uitgaven samengevoegd. Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking nemen. Er bestaat geen aanspraak op aftrek uitgaven levensonderhoud als het recht op kinderbijslag is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen. 3.10 Weekenduitgaven gehandicapten Als de belastingplichtige een ernstig gehandicapt kind, broer of zus van 27 jaar of ouder die doorgaans in een AWBZ-instelling verblijft thuis verzorgt, heeft hij recht op een aftrekpost. Ook een mentor als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek kan voor de aftrek in aanmerking komen. De volgende bedragen komen voor aftrek in aanmerking: • € 9 per dag van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige • € 0,19 (€ 0,18) per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte per auto door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar de gehandicapte doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft. Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden weekenduitgaven gehandicapten in aanmerking nemen. Uitgaven die in aanmerking zijn genomen als weekenduitgaven voor gehandicapten kunnen niet tevens in aanmerking worden genomen als uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
32
3.11 Scholingsuitgaven Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door belastingplichtige zelf volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Voor de aftrek van de uitgaven geldt een drempel van € 500 en een maximum van € 15.000. Als belastingplichtige recht heeft op aftrek van de vaste bedragen in het kader van de wet studiefinanciering wordt het maximum daarmee verhoogd. 3.12 Kapitaalverzekering eigen woning Voor de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (box 1) kunnen de volgende vrijstellingen van toepassing zijn: • bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling: maximaal € 31.900 (€ 31.700) • bij 20 jaar of meer premiebetaling: maximaal € 140.500 (€ 139.500). De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 140.500 (€ 139.500) per belastingplichtige gedurende zijn leven. 3.13 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen: lijfrente en andere premies Premies voor lijfrenten zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Indien is voldaan aan de voorwaarden voor lijfrentepremie-aftrek, gelden vervolgens voor de hoogte van de premie-aftrek de volgende regels: • premies zijn aftrekbaar voor zover de belastingplichtige een pensioentekort heeft en jonger is dan 65 jaar. De hoogte van het aftrekbare bedrag moet bepaald worden aan de hand van de jaarruimte of reserveringsruimte. Bij de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend • de jaarruimte bedraagt maximaal € 25.258 (€ 25.033) • de reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 6.389 (€ 6.332). Voor de belastingplichtige die op 1 januari 2006 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt het maximumbedrag van € 6.389 (€ 6.332) verhoogd tot € 12.621 (€12.508) Premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, premies WAZ en premies van lijfrenten voor meerderjarige invalide(klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbedrag. De maximale premiegrondslag bij de berekening van de jaarruimte is € 148.579 (€ 147.253). De in te bouwen AOW-franchise bij de berekening van de jaarruimte is € 10.816 (€ 10.719). Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximaal bedrag van de jaaruitkering € 19.161 (€ 18.990). In verband met de invoering van de Wet Vut/prepensioen/levensloop zijn premies voor overbruggingslijfrenten met ingang van 2006 niet meer aftrekbaar. Er geldt een overgangsregeling voor premies die tot en met 2005 zijn afgetrokken. Op grond daarvan kunnen in de toekomst nog wel overbruggingslijfrenten ingaan. Voor aftrek van premies voor tijdelijk oudedagslijfrenten wordt voortaan de eis gesteld dat de termijnen niet eerder ingaan dan het jaar waarin de belastingplichtige 65 jaar wordt. Voor buitenlandse belastingplichtigen komt met ingang van 1 januari 2006 de aftrek voor inkomensvoorzieningen te vervallen, tenzij zij hebben gekozen voor de behandeling als binnenlandse belastingplichtigen.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
33
3.14 Kamerverhuurvrijstelling De vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2006 € 3.902 (€ 3.821). 3.15 Giftenaftrek Voor giften die niet in de vorm van periodieke uitkeringen zijn gedaan (de zogenaamde andere giften) geldt een drempel van € 60 of als dat meer is 1% van het verzamelinkomen (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek). Tevens geldt voor deze giften een maximum van 10% van dat inkomen. Bij partners geldt dat zij hun “andere giften” en hun verzamelinkomens moeten samenvoegen. Onder voorwaarden zijn giften in de vorm van periodieke uitkeringen volledig aftrekbaar. Giften die de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, worden in aanmerking genomen voor € 0,19 (€ 0,18) per kilometer. 3.16 Aftrek van bepaalde gemengde kosten De kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht in verband met het gebruik van een privé auto voor de onderneming worden verhoogd € 0,18 naar € 0,19 per kilometer. 3.17 Winstvrijstelling voor aan eindloonheffing onderworpen bedragen Bij de bepaling van de winst uit onderneming worden bedragen waarover in de loonbelasting al eindheffing heeft plaats gevonden niet meer in aanmerking genomen. 3.18 Investeringsaftrek De belastingplichtige die investeert in bedrijfsmiddelen kan (naast de afschrijvingen) een deel van het investeringsbedrag van de winst aftrekken, de zogenoemde investeringsaftrek. Deze aftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energieinvesteringsaftrek, van milieu-investeringsaftrek en van filminvesteringsaftrek. 3.18.1 Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek De belastingplichtige die in een kalenderjaar investeert in bedrijfsmiddelen, kan een aangewezen percentage van het investeringsbedrag van de winst over dat jaar aftrekken. Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van meer dan maar niet meer dan bedraagt het percentage € 2.100 € 2.100 35.000 35.000 67.000 67.000 98.000 98.000 131.000 131.000 163.000 163.000 195.000 195.000 229.000 229.000 261.000 261.000 293.000 293.000 Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen. 3.18.2 Energie-investeringsaftrek Voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe is verklaard dat sprake is van energie-investeringen (investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie) geldt de energie-investeringsaftrek. Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een advies dat (mede) op die investering betrekking heeft ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen. Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
34
0 25 22 15 10 6 3 3 0 0 0
De energie-investeringsaftrek bedraagt 44% (44%) bij een bedrag aan energie-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.100 (€ 2.000). Als bedrag aan energie-investeringen wordt ten hoogste in aanmerking genomen € 108.000.000 (€ 107.000.000). Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen. Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de energieinvesteringsaftrek in aanmerking komen. 3.18.3 Milieu-investeringsaftrek Voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu) geldt de milieuinvesteringsaftrek. Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een milieu-advies. Bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.100 (€ 2.000) bedraagt de milieu-investeringsaftrek: • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I: 40% • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II: 30% • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III: 15% De milieu-investeringsaftrek is van toepassing naast de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Heeft de ondernemer gekozen voor de energie-investeringsaftrek, dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek. 3.18.4 Filminvesteringsaftrek en overige filmstimulering In het Belastingplan 2006 is aangekondigd dat de filminvesteringsaftrek wordt verhoogd van 47% naar 55%. Ook wordt een filmexploitatievrijstelling geïntroduceerd. Als gevolg hiervan hoeft een deel van de omzet niet tot de winst gerekend te worden. Deze vrijstelling bedraagt maximaal 55% van het bedrag waarover filminvesteringsaftrek is berekend. Nieuw is de mogelijkheid voor commanditaire vennoten die in aanmerking komen voor filminvesteringsaftrek dat het bedrag dat zij als verlies mogen opgeven met 30% mag worden verhoogd. Zij kunnen ook willekeurig afschrijven. In verband met melding in Brussel zullen deze maatregelen op een nader te bepalen tijdstip bij Koninklijk Besluit in werking treden. 3.18.5 Desinvesteringsbijtelling Een ondernemer die in een jaar bedrijfsmiddelen van de hand doet (desinvesteert) waarin hij binnen vijf jaar daarvoor heeft geïnvesteerd, moet, als hij met die desinvestering een bepaalde drempel overschrijdt, een bedrag aan de winst toevoegen gelijk aan het destijds genoten investeringsaftrekpercentage over het bedrag van de desinvestering. Daarbij kan de desinvesteringsbijtelling niet hoger zijn dan de destijds genoten investeringsaftrek. De desinvesteringsdrempel is voor 2006 vastgesteld op € 2.100 (€ 2.000). 3.19 Ondernemersaftrek De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van: • de zelfstandigenaftrek • de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk • de meewerkaftrek en • de stakingsaftrek.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
35
3.19.1 Zelfstandigenaftrek De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Bij een winst in 2006 van Meer dan
maar niet meer dan
€ 13.150 15.255 17.360 49.720 51.825 53.935 56.030 Bij een winst in 2005 van Meer dan
€ 13.150 15.255 17.360 49.720 51.825 53.935 56.030 -
bedraagt de zelfstandigenaftrek € 8.885 8.260 7.638 6.807 6.213 5.556 4.903 4.310
€ 13.030 15.115 17.205 49.275 51.360 53.450 55.530 -
bedraagt de zelfstandigenaftrek € 8.386 7.796 7.209 6.425 5.864 5.244 4.628 4.068
maar niet meer dan
€ 13.030 15.115 17.205 49.275 51.360 53.450 55.530
Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigen-aftrek verhoogd met € 1.987 (€ 1.969) (startersaftrek). 3.19.2 Aftrek speur- en ontwikkelingswerk De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur (625 uur) besteedt aan werk dat bij een S&Overklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. De aftrek bedraagt € 11.255 (€ 11.154). Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt de aftrek speur- en ontwikkelingswerk verhoogd met € 5.628 (€ 5.577). 3.19.3 Meewerkaftrek De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
36
Bij arbeid van de partner die gedurende het kalenderjaar een aantal uren in beslag neemt gelijk aan of meer dan maar minder dan bedraagt de meewerkaftrek 525 875 1,25% van de winst 875 1.225 2 % van de winst 1.225 1.750 3 % van de winst 1.750 4 % van de winst 3.19.4 Stakingsaftrek De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van één of meer gehele ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bedraagt € 3.630 eenmaal per leven. 3.20 Oudedagsreserve De ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve. Dit betekent dat hij elk jaar een bepaald bedrag als aftrekpost ten laste van de winst mag brengen. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12% van de winst, maar niet meer dan € 11.050 (€ 10.951). Deze toevoeging wordt verminderd met de ten laste van de winst gekomen pensioenpremies. De toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat. 3.21 Verrekening verliezen na terugkeer uit de BV Verrekening van verliezen die resteren na geruisloze terugkeer uit de NV of BV door aandeelhouders die de onderneming voortzetten wordt beperkt tot 30/50 deel van die verliezen. 3.22 Extra lijfrentepremie-aftrek bij stakende ondernemers De extra ruimte aan lijfrentepremie-aftrek bij ondernemers die hun onderneming of een gedeelte van hun onderneming staken bedraagt maximaal: Bij • overdrachten door ondernemers van 60 jaar of ouder • overdrachten door invalide ondernemers • het staken van de onderneming door overlijden • overdrachten door ondernemers van 50 tot 60 jaar • overdrachten door ondernemers indien de lijfrente-uitkeringen direct ingaan In de overige gevallen
2006 € 405.214
2005 € 401.599
202.612
200.804
101.311
100.407
Bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend. Ondernemers mogen in het jaar dat zij (een deel van) hun onderneming staken op verzoek daarvan afwijken en bij de berekening van de lijfrentepremieaftrek er voor kiezen om de gegevens van het kalenderjaar zelf te gebruiken. In het opvolgende kalenderjaar, waarin weer uitgegaan moet worden van de gegevens van het voorafgaande kalenderjaar, mag de stakingwinst niet nogmaals bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek in aanmerking worden genomen.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
37
3.23
Box 3
3.23.1 Heffingvrij vermogen Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingvrij vermogen van € 19.698 (€ 19.522). Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner. 3.23.2 Toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen Het heffingvrije vermogen kan worden verhoogd met de toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen indien de belastingplichtige als ouder op 31 december 2006 het gezag uitoefent over een minderjarig kind. De toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen bedraagt € 2.631 (€ 2.607) per minderjarig kind. Indien de belastingplichtige een partner heeft, wordt deze toeslag bij de oudste partner in aanmerking genomen, tenzij zij gezamenlijk anders verzoeken. 3.23.3 Ouderentoeslag Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend: Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de uitgaven voor kinderopvang en de persoonsgebonden aftrek) van meer dan maar niet meer dan bedraagt de ouderentoeslag € 13.326 € 26.076 € 13.326 18.539 13.038 18.539 nihil Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag mag de gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 260.677 (€ 258.351). De ouderentoeslag kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner. Als men het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 521.354 (€ 516.702) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag. 3.23.4 Vrijstelling maatschappelijke beleggingen Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld maatschappelijke beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 52.579 (€ 52.110). Maatschappelijke beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene of sociaal-ethische fondsen. De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner. 3.23.5 Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld beleggingen in durfkapitaal tot een gezamenlijk maximum van € 52.579 (€ 52.110). Beleggingen in durfkapitaal zijn beleggingen in fiscaal erkende durfkapitaalfondsen (indirecte beleggingen) en bepaalde leningen aan startende ondernemers (directe beleggingen). De culturele beleggingen worden ook tot de beleggingen in durfkapitaal gerekend. De vrijstelling voor beleggingen in durfkapitaal kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
38
3.23.6 Vrijstelling voor een uitvaartverzekering De vrijstelling voor een uitvaartverzekering of een andere overlijdensrisicoverzekering in box 3 bedraagt € 6.389 (€ 6.332). 3.23.7 Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht Voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen kan onder voorwaarden een vrijstelling van maximaal € 123.428 van toepassing zijn. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag in 2005. Deze vrijstelling kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner. 3.23.8 Schulden Voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden schulden in aanmerking genomen voor zover de gezamenlijke waarde meer bedraagt dan € 2.700. Indien de belastingplichtige een partner heeft, moet - ongeacht de toedeling van bezittingen en schulden - een schuldendrempel van € 5.400 in aanmerking worden genomen. Deze bedragen zijn gelijk aan die van 2005.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
39
4
LOONBELASTING
4.1
Nieuwe loonaangifte
De nieuwe loonaangifte is er vanaf 1 januari 2006. Deze nieuwe aangifte loonheffingen is een gecombineerde aangifte voor de premies werknemersverzekeringen, de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de loonbelasting/premie volksverzekeringen. Werkgevers en accountants- en administratiekantoren zijn bovendien verplicht om de loonaangifte voortaan elektronisch in te dienen. Voor meer informatie; zie www.loonaangifte2006.nl. 4.2
Spaarloon of levensloopregeling
Spaarloon Het bedrag dat de werknemer in 2006 mag sparen bedraagt maximaal € 613. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag in 2005. De werknemer mag slechts bij één werkgever deelnemen aan de spaarloonregeling. Is men op 31 december 2005, 51 jaar of ouder, maar nog geen 56 jaar, dan geldt er een speciale regeling. Deze werknemers mogen dan meer sparen dan 12% van het brutoloon. Zo kan men in een kortere periode toch een behoorlijk levenslooptegoed opbouwen. Als een werknemer bij een werkgever wil sparen via de spaarloonregeling, dan moet worden voldaan aan de volgende twee voorwaarden: • de werknemer is sinds 1 januari 2006 bij die werkgever in dienst en • die werkgever past ten aanzien van die werknemer sinds 1 januari 2006 de algemene heffingskorting toe. Als een werknemer na de eerste dag van het kalenderjaar bij een werkgever in dienst treedt kan hij dus niet van de spaarloonregeling van die werkgever gebruik maken. In de inkomstenbelasting geldt voor het jaar 2006 een vrijstelling in box 3 van maximaal € 17.025 (€ 17.025) voor geblokkeerde spaartegoeden uit een spaarloonregeling. Levensloopregeling Op 1 januari 2006 wordt de levensloopregeling ingevoerd. Met de levensloopregeling kunnen werknemers sparen om in de toekomst een periode van onbetaald verlof te financieren. De levensloopregeling kan worden gebruikt voor elke vorm van verlof, zoals zorgverlof, sabbatical, ouderschapsverlof en educatief verlof. Het spaarsaldo mag ook gebruikt worden om eerder met pensioen te gaan. De huidige verlofspaarregeling mag worden omgezet in de levensloopregeling. Er kan maximaal 12% van het loon gespaard worden. Is men op 31 december 2005, 51 jaar of ouder, maar nog geen 56 jaar, dan geldt er een speciale regeling. Deze werknemers mogen dan meer sparen dan 12% van het brutoloon. Zo kan men in een kortere periode toch een behoorlijk levenslooptegoed opbouwen. Vanaf 2006 kan de werknemer jaarlijks kiezen aan welke regeling hij wil deelnemen: spaarloon of levensloop. Gelijktijdig in beide regelingen geld inleggen is niet mogelijk. Die keuze hoeft niet vóór 1 januari 2006 gemaakt te worden; dit kan het hele jaar. Als men echter in 2006 een bedrag heeft ingelegd in de spaarloonregeling (en dus feitelijk een keuze heeft gemaakt voor spaarloon) heeft men nog tot 1 juli 2006 de mogelijkheid om die keuze te herzien. De stortingen in de spaarloonregeling die in 2006 tot die datum hebben plaatsgevonden, moeten in dat geval vóór 1 juli door de bank teruggestort worden naar de werkgever. De werkgever moet vervolgens deze bedragen ook vóór 1 juli als loon aan de werknemer uitbetalen.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
40
4.3 Pensioenregelingen Alle pensioenregelingen moeten vanaf 1 januari 2006 voldoen aan de fiscale kaders zoals deze gelden na de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL). Het uitgangspunt van deze wet is dat een werknemer pas op 65-jarige leeftijd stopt met werken. De werknemer mag wel eerder met pensioen gaan dan bij 65 jaar, maar het pensioen moet dan wel herrekend worden. Dat betekent dat het pensioen wordt verdeeld over een groter aantal jaren, waardoor de werknemer lagere pensioenuitkeringen krijgt. Voor werknemers die op 31 december 2004 55 jaar of ouder zijn, maakt de wet een uitzondering. Voor hen geldt dat bepaalde VUT- en prepensioenregelingen mogelijk blijven. Werkgevers die de pensioenregelingen per 1 januari 2006 nog niet hebben aangepast vallen in 2006 onder een nieuwe overgangsregeling. Zij moeten 52% eindheffing betalen over het verschil tussen de premie die ze op dat moment betalen en de premie die ze zouden betalen als ze de pensioenregeling hadden aangepast. 4.4 Reiskostenvergoeding De maximale belastingvrije vergoeding van zakelijke kilometers is € 0,19 (€ 0,18) per kilometer, ongeacht het vervoermiddel. Dit betekent dat de werkgever elke zakelijke kilometer, dus ook elke kilometer voor woon-werkverkeer, tot maximaal € 0,19 (€ 0,18) belastingvrij kan vergoeden. Woonwerkverkeer is ook zakelijk verkeer. Als een werknemer met het openbaar vervoer reist kan de werkgever kiezen: er kan maximaal € 0,19 (€ 0,18) per kilometer worden vergoed, maar ook de werkelijke reiskosten mogen belastingvrij worden vergoed. 4.5 Auto van de zaak Vanaf 1 januari 2006 behoort de bijtelling voor het privé-gebruik van de auto van de zaak tot het loon in plaats van een bijtelling in de inkomstenbelasting. De bijtelling voor privé-gebruik is de waarde van het privé-gebruik van een ter beschikking gestelde personen- of bestelauto, verminderd met de eigen bijdrage van de werknemer voor het privé-gebruik. De waarde van het privé-gebruik is een forfaitair percentage van de catalogusprijs van de auto, inclusief BPM en omzetbelasting. Voor het jaar 2006 is dat 22%. De bijtelling geldt per kalenderjaar. Als een werknemer minder dan 500 kilometer per kalenderjaar privé rijdt en dit kan bewijzen, is er geen bijtelling. De werknemer kan daartoe een verklaring aanvragen bij de Belastingdienst. Het aanvraagformulier dat hij daarvoor moet gebruiken, is te downloaden via www.belastingdienst.nl. De overgang van deze bijtelling van de inkomstenbelasting naar de loonheffing kan gevolgen hebben voor de Voorlopige Teruggave. Voor bestelauto’s geldt daarnaast nog het volgende: - er hoeft geen bijtelling plaats te vinden als de werknemer de bestelauto niet kan gebruiken buiten werktijd, bijvoorbeeld omdat de werknemer de bestelauto plaatst op een afgesloten bedrijfsterrein. De werkgever kan ook een schriftelijk verbod op privé-gebruik opleggen aan de werknemer. Hierbij is vereist dat hij controle uitoefent op de naleving van het verbod en een passende sanctie oplegt als het verbod wordt overtreden. - bij bestelauto’s die door de aard van het werk doorlopend afwisselend worden gebruikt door twee of meer werknemers kan het privé-gebruik moeilijk vast te stellen zijn. Het privé-gebruik wordt dan door middel van eindheffing bij de werkgever belast. Deze eindheffing bedraagt € 300 per bestelauto op jaarbasis.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
41
4.6 Telefoonvergoeding Het normbedrag voor een telefoonabonnement per maand is onveranderd en bedraagt € 20,32. De overige normbedragen voor de telefoon zijn ongewijzigd. 4.7 Zakelijke maaltijden De normbedragen voor een zakelijke maaltijd zijn niet gewijzigd per 2006. Warme maaltijd Koffiemaaltijd/Lunch Ontbijt
2006 € 3,10 1,55 1,55
2005 € 3,10 1,55 1,55
4.8 Maaltijden in bedrijfskantines Voor een maaltijd in een bedrijfskantine gelden de volgende normbedragen: Warme maaltijd Koffiemaaltijd/Lunch Ontbijt
2006 € 3,80 2,00 2,00
2005 € 3,85 2,00 2,00
4.9 Consumpties tijdens werktijd De vrijgestelde vergoeding voor consumpties tijdens werktijd (maaltijden vallen hier niet onder) bedraagt maximaal € 2,75 (€ 2,75) per week of € 0,55 (€ 0,55) per dag. 4.10 Personeelsleningen Er is in 2005 en 2006 geen sprake van een te belasten rentevoordeel als de werknemer tenminste 3,5% rente betaalt over het geleende bedrag. 4.11 Vrijwilligers De vergoeding die een vrijwilliger ontvangt, voor zover deze niet meer bedraagt dan € 1.500 (€735) per jaar en € 150 per maand wordt niet als loon beschouwd. Het gaat er om of de beloning in redelijke mate overeenstemt met (de aard van) het werk. Bij een beloning die kan worden aangemerkt als een marktconforme beloning, is er geen sprake van `vrijwilligerswerk`. Een belangrijk kenmerk van vrijwilligerswerk is namelijk dat een vergoeding niet in verhouding staat tot het tijdsbeslag en de aard van het verrichte werk.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
42
5
AFDRACHTVERMINDERING LOONBELASTING
5.1 Afdrachtvermindering lage lonen vervalt Deze afdrachtvermindering wordt op 1 januari 2006 afgeschaft. 5.2 Afdrachtvermindering onderwijs De afdrachtvermindering onderwijs bedraagt € 2.500 (€ 2.500). Het toetsloon voor 2006 is € 20.882 (€ 20.791). Er bestaat recht op een afdrachtvermindering van € 1.500 (€ 1.500) wanneer een voormalig werkloze werknemer in dienst is die aangewezen scholing volgt die er op gericht is de werknemer op startkwalificatieniveau te brengen. 5.3 Afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof vervalt Met de invoering van de levensloopregeling en de ouderschapsverlofkorting wordt op 1 januari 2006 de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof afgeschaft. De werknemer houdt wel tot 31 december 2006 recht op de afdrachtvermindering voor loon dat wordt doorbetaald op grond van een regeling die al op 31 december 2005 bestaat. 5.4 Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk De voorwaarden voor het aanvragen van de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) worden vanaf 1 januari 2006 gewijzigd. Daarbij wordt de uitvoering van de regeling bijna geheel aan SenterNovem overgedragen. Voor de afdrachtvermindering S&O blijft een S&O-verklaring van SenterNovem noodzakelijk. De periode waarvoor SenterNovem een S&O-verklaring afgeeft, wordt korter voor aanvragen die gedaan worden vanaf 1 januari 2006. Binnen een kalenderjaar mag de werkgever voor maximaal drie perioden van minstens drie kalendermaanden en maximaal zes kalendermaanden een aanvraag indienen. Een verklaring voor een heel kalenderjaar wordt alleen nog onder bepaalde voorwaarden afgegeven. De afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) voor 2006 bedraagt 42% x (het verwachte aantal S&O-uren vermenigvuldigd met het gemiddeld uurloon, maar maximaal € 110.000). Over het bedrag boven € 110.000 geldt een afdrachtvermindering van 14%. Voor starters geldt een hoger percentage voor afdrachtvermindering. De S&O-afdrachtvermindering bedraagt per inhoudingsplichtige maximaal € 8.000.000. Uit de gepubliceerde uitspraak van 10 maart 2005 van het Europese Hof van Justitie blijkt dat voor de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) geen onderscheid mag worden gemaakt tussen de lidstaten van de Europese Unie. Dit betekent dat de werkgever voor de S&Oafdrachtvermindering met ingang van 10 maart 2005 rekening mag houden met S&O-uren die niet in Nederland zijn verricht, maar wel binnen een lidstaat van de Europese Unie. De uitspraak geeft geen aanleiding om op afrekeningsaangiften en naheffingsaanslagen die op 10 maart 2005 onherroepelijk waren terug te komen. De afdrachtvermindering S&O kan, samen met de andere afdrachtverminderingen, nooit meer zijn dan de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen en de eindheffingen.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
43
6
RECHTEN VAN SUCCESSIE, VAN SCHENKING EN OVERGANG
6.1 Algehele vrijstelling Algemeen nut beogende instellingen Met ingang van 1 januari 2006 worden nalatenschappen en schenkingen aan kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen geheel vrijgesteld van het successie- en schenkingsrecht. In 2005 was het tarief 8%. 6.2 Vervallen bijzondere berekening schenking vrij van recht De bijzondere berekeningswijze van toepassing op de situatie waarbij het verschuldigde successierespectievelijk schenkingsrecht voor rekening komt van de nalatenschap respectievelijk schenker, is per 1 januari 2006 vervallen. Het nalaten respectievelijk schenken vrij van recht als zodanig is uiteraard nog steeds mogelijk. 6.3
Wijziging samentellingsregeling schenkingsrecht
Per 1 januari 2006 wordt de samentellingsregeling voor schenkingen binnen 24 maanden tussen eenzelfde schenker en eenzelfde begiftigde vervangen door een samentellingsregeling beperkt tot schenkingen binnen één kalenderjaar. Voor schenkingen van ouders aan kinderen geldt al dat schenkingen binnen één kalenderjaar bij elkaar moeten worden opgeteld. 6.4
Vrijstellingen successierecht
Echtgenoten Jonge kinderen
€ 507.803 (€ 503.273) € 4.342 (€ 4.303) per jaar beneden 23 jaar met een minimum van € 8.680 (€ 8.602) Oudere kinderen € 8.680 (€ 8.602) voor kinderen ouder dan 23 jaar, mits de verkrijging niet meer bedraagt dan € 26.038 (€ 25.805) Invalide kinderen € 4.342 (€ 4.303) per jaar beneden 23 jaar met een minimum van € 13.021 (€ 12.904). € 8.680 (€ 8.602) voor kinderen ouder dan 23 jaar Ouders € 43.395 (€ 43.007) Andere bloedverwanten in de rechte lijn Drempel* € 8.680 (€ 8.602) Kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, Volledig vrijgesteld indien en voor zover aan de culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut verkrijging niet een opdracht is verbonden die aan beogende instellingen de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang (in 2005: belast tegen 8% met een drempelvrijstelling* € 8.602) Alle andere gevallen € 1.882 (€ 1.865) * onder drempel wordt hier verstaan een vrijstelling die in beginsel vervalt als de verkrijging het maximum van de vrijstelling te boven gaat. Ongehuwd samenwonenden Voor de ongehuwd samenwonende die na zijn 18e jaar tenminste 6 maanden met de erflater tot diens overlijden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd en die voldoet aan de verdere eisen genoemd in noot 2, onderdeel a, bij de hierna opgenomen tabel 4.5 Tarief successie en schenking geldt een vrijstelling van € 507.803 (€ 503.273) Voor ongehuwd samenwonenden die na hun 22e jaar tenminste vijf jaren met erflater tot diens overlijden hebben samengewoond, geldt: • een vrijstelling € 507.803 (€ 503.273) indien sprake is van een zogenoemde tweerelatie (zie hiervoor noot 2, onderdeel b, bij de hierna opgenomen tabel 4.5 Tarief successie en schenking Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
44
•
een vrijstelling van € 253.903 (€ 251.638) indien sprake is van een zogenoemde meerrelatie (zie hiervoor noot 2, onderdeel c, bij tabel 4.5 Tarief successie en schenking).
Heeft de samenleving vier, drie of twee jaar geduurd, dan bedraagt in beide hiervoor genoemde gevallen de vrijstelling volgens onderstaande tabel respectievelijk Samenleving vier jaar drie jaar Twee jaar
2006 € 203.119 152.338 101.556
2005 € 201.307 150.979 100.650
Op de vrijstellingen van echtgenoten, de ongehuwd samenwonenden bedoeld in noot 2 bij tabel 4.5 Tarief successie en schenking hierna, kinderen tot 23 jaar, en ouders worden eventuele pensioenrechten in mindering gebracht (bij echtgenoten en ongehuwd samenwonenden voor de helft). Deze vermindering is echter aan een maximum gebonden. De vrijstelling voor echtgenoten en de genoemde ongehuwd samenwonenden (tweerelaties) kan nooit minder bedragen dan € 145.088 (€ 143.793) en voor de meerrelatie nooit minder dan € 72.550 (€ 71.902). 6.5
Vrijstellingen schenkingsrecht • •
Schenkingen door ouders aan kinderen
Per kalenderjaar € 4.342 (€ 4.303) Eenmalig € 21.700 (€ 21.506) voor kinderen tussen 18 en 35 jaar mits in de aangifte op de vrijstelling een beroep wordt gedaan Kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, Volledig vrijgesteld indien en voor zover aan de culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut verkrijging niet een opdracht is verbonden die aan beogende instellingen de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang (in 2005: belast tegen 8% met een drempel* per periode van twee jaar van € 4.303) Alle andere gevallen Drempel* per kalenderjaar € 2.606 (€ 2.582 per 2 jaar) * onder drempel wordt hier verstaan een vrijstelling die in beginsel vervalt als de verkrijging het maximum van de vrijstelling te boven gaat. 6.6
Tarief successie en schenking
2006 Verkrijgin g tussen
(1) 0 € 21.703 43.401 86.792 173.575 347.141 867.836
en
(2) € 21.703 43.401 86.792 173.575 347.141 867.836 en hoger
I. Echtgenoot, kinderen II. Broers, zusters, III. Andere verkrijging en afstammelingen in bloedverwanten in de tweede of verdere graad rechte opgaande lijn 1) of een verkrijger als hierna onder 2) vermeld a b a b a b 0 5% 0 26% 0 41% € 1.085 8% € 5.642 30% € 8.898 45% 2.820 12% 12.151 35% 18.662 50% 8.026 15% 27.337 39% 40.357 54% 21.043 19% 61.182 44% 87.219 59% 54.020 23% 137.551 48% 189.622 63% 173.779 27% 387.484 53% 517.659 68% Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
45
2005 Verkrijgin g tussen
en
I. Echtgenoot, kinderen II. Broers, zusters, III. Andere verkrijging en afstammelingen in bloedverwanten in de uitgezonderd de tweede of verdere graad rechte opgaande lijn rechtspersonen die vallen 1) of een verkrijger als onder het tarief van 8% hierna onder 2) vermeld (1) (2) a b a b a b 0 € 21.509 0 5% 0 26% 0 41% € 21.509 43.013 € 1.075 8% € 5.592 30% € 8.818 45% 43.013 86.017 2.795 12% 12.043 35% 18.494 50% 86.017 172.026 7.955 15% 27.094 39% 39.996 54% 172.026 344.044 20.856 19% 60.637 44% 86.440 59% 344.044 860.095 53.539 23% 136.324 48% 187.930 63% 860.095 en hoger 172.230 27% 384.028 53% 513.042 68% a belasting over het in kolom (1) genoemde bedrag. b heffingspercentage over het gedeelte van de (belaste) verkrijging, dat ligt tussen de bedragen van kolom (1) en kolom (2). 1) Voor afstammelingen in de tweede of verdere graad bedraagt de belasting het ingevolge deze kolom verschuldigde, vermeerderd met 60% daarvan. 2) Onder verkrijger in tariefgroep I wordt verstaan een verkrijger - niet zijnde een echtgenoot; die: • (met ingang van 1 januari 2002) tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker een als duurzaam bedoelde gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, welke huishouding in geval van overlijden reeds zes maanden heeft geduurd en in geval van schenking reeds twee jaar heeft geduurd, waarbij slechts in aanmerking wordt genomen een periode na het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Het voeren van een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in dit letteronderdeel wordt slechts aangenomen indien de verkrijger en de erflater of de schenker volgens de basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en een wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan, vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract. Dit letteronderdeel is niet van toepassing op bloedverwanten in de rechte lijn van de erflater of schenker en op verkrijgers die gedurende de laatste vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden onderscheidenlijk van schenking, voor de heffing van de inkomstenbelasting hadden kunnen kwalificeren als partner van de erflater of schenker, doch zulks hebben nagelaten. De in dit letteronderdeel bedoelde verkrijger dient als enige persoon te voldoen aan de in dit onderdeel gestelde eisen; of • tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker na hun 22e jaar gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijf jaren en met geen ander dan met één of meer kinderen jonger dan 27 jaar van één van hen of van hen beiden een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Met een kind wordt gelijkgesteld een pleegkind, waaronder voor de toepassing van dit lid wordt verstaan een kind dat door de verkrijger en de erflater of de schenker als een eigen kind is onderhouden en opgevoed; dan wel • tot het tijdstip van het overlijden of de schenking samen met de erflater of de schenker na hun 22e jaar anders dan bedoeld onder letter a gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vijf jaren een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
46
7
BELASTINGEN OP MILIEUGRONDSLAG
7.1
Belasting op grondwater
per m3 (exclusief BTW) 2006 € 0,1826 0,1530 0,0591
Basistarief Vermindering infiltratie Onttrekkingen met behulp van een OEDI-inrichting
2005 € 0,1810 0,1516 0,0586
Grondwateronttrekkingen voor beregening- en bevloeiingsdoeleinden worden met ingang van 1 januari 2006 helemaal vrijgesteld van grondwaterbelasting. 7.2 Belasting op leidingwater per m3 (exclusief BTW) Leidingwater tot een maximum van 300 m3
2006 € 0,1470
2005 € 0,1460
2006 € 85,54 14,11
2005 € 84,78 13,98
7.3 Belasting op afvalstoffen per 1.000 kg (exclusief BTW) Voor storten van: Afvalstoffen Afvalstoffen laag tarief 7.4 Belasting op brandstoffen per 1.000 kg (exclusief BTW) Kolen Alternatief, gecombineerd tarief
€ per GJ per kg CO2
2006 12,56 0,2148 2,6585
€ per GJ per kg CO2
2005 2,45 0,2129 2,6384
7.5 Energiebelasting De tarieven voor elektriciteit en aardgas worden met ingang van 1 januari 2006 - naast de gebruikelijke inflatiecorrectie - in de schijven vanaf 5 000 tot 1 miljoen m3 respectievelijk 10 000 tot 10 miljoen kWh extra verhoogd, zoals aangekondigd in het Belastingplan 2005. Deze verhoging maakt deel uit van een pakket aan fiscale maatregelen om in 2006 de financiering van een verdere verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting mogelijk te maken.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
47
(exclusief BTW) 2006
2005
Aardgas (m3) 0 - 5.000 5.000 - 170.000 170.000 - 1 mln 1 mln - 10 mln Boven 10 mln niet-zakelijk Boven 10 mln zakelijk
€ 0,1507 0,1238 0,0340 0,0116 0,0108 0,0077
€ 0,1494 0,1019 0,0311 0,0115 0,0107 0,0076
Elektriciteit (kWh) 0 - 10.000 10.000 - 50.000 50.000 - 10 mln Boven 10 mln niet-zakelijk Boven 10 mln zakelijk
0,0705 0,0343 0,0094 0,0010 0,0005
0,0699 0,0263 0,0086 0,0010 0,0005
Op de belasting, die aan de hand van deze tarieven is berekend, wordt vervolgens een belastingvermindering van € 197 (€ 194) per elektriciteitsaansluiting toegepast. Halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG), voor zover deze worden gebruikt anders dan als motorbrandstof voor het wegverkeer, en hoogovengas, cokesovengas, kolen- en raffinaderijgas, en KV-gas. per 2006 2005 Halfzware olie 0 - 159.000 1.000 liter € 161,16 € 159,72 Boven 159.000 1.000 liter 15,22 15,08 Gasolie 0 - 153.000 Boven 153.000 LPG 0 - 119.000 Boven 119.000
1.000 liter 1.000 liter
162,50 15,33
161,05 15,19
1.000 kg 1.000 kg
192,40 18,31
190,68 18,14
Hoogovengas, cokesovengas, kolen- en raffinaderijgas
1.000 GJ
127,11
125,98
KV- gas
1.000 GJ
501,99
497,51
De teruggaafregeling energiebelasting voor onroerende zaken die in hoofdzaak worden gebruikt door bepaalde sociale, charitatieve, culturele of wetenschappelijke instellingen of instellingen voor het algemeen nut wordt uitgebreid naar stichtingen die zich bezighouden met de exploitatie van dorpshuizen en multifunctionele centra. De teruggaaf is 50% van de energiebelasting.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
48
8
AUTOBELASTINGEN
8.1 Milieudifferentiatie van de BPM voor personenauto’s • Voor auto’s die worden gekocht na 30 juni 2006 wordt in de belasting op de aankoop van auto’s (BPM) rekening gehouden met de zuinigheid (de CO2-uitstoot) van de auto: voor personenauto’s die ten opzichte van hun klasse weinig brandstof verbruiken wordt de belasting verlaagd, voor auto’s die relatief onzuinig zijn wordt de belasting verhoogd. • Voor de vraag of een auto wegens zuinigheid een bonus of malus krijgt, is het energielabel van de auto maatgevend. Zo’n label hoort sinds een paar jaar bij alle voor verkoop in ons land tentoongestelde nieuwe personenauto’s. De rijksoverheid publiceert aan het begin van elk kalenderjaar per merk, model en uitvoering personenauto het bijbehorende label, onder meer in een brandstofverbruikboekje. • Voor auto’s in zuinigheidsklasse C, voor auto’s zonder label en voor bestelauto’s (grijze kentekens) geldt geen bonus of malus. Voor sommige hybride personenauto’s geldt nog een bijzondere milieudifferentiatie (zie hierna). • Er zijn zeven labels: A (zuinigste) tot en met G (onzuinigste). Bij die labels horen (voor niet-hybride auto’s) de volgende bedragen van bonus (minder BPM) of malus (meer BPM). Energielabel (niet-hybride auto’s) Bonus (belastingverlaging) Malus (belastingverhoging)
A € 1.000
B € 500
C – –
D
E
F
€ 135
€ 270
€ 405
G € 540
8.2 Milieudifferentiatie van de BPM voor hybride personenauto’s De belasting (BPM) op de aankoop van hybride personenauto’s verandert zowel op 1 januari 2006 als op 1 juli 2006. Een hybride auto kan zowel op brandstof rijden als op elektriciteit. • Hybride personenauto’s met een A-label zijn nu vrij van BPM. Dat verandert per 1 juli 2006; dan wordt BPM verschuldigd, echter alleen voorzover die belasting hoger is dan € 6.000. • Voor hybride personenauto’s met een B-label is nu de volle BPM verschuldigd. Voor zulke auto’s waarvan het kenteken na 31 december 2005 te naam wordt gesteld, geldt een gedeeltelijke vrijstelling van BPM; die vrijstelling bedraagt € 3.000. • Voor een hybride personenauto zonder A- of B-label gelden ook in 2006 dezelfde regels als voor niet-hybride personenauto’s. • De regeling voor hybride auto’s geldt niet voor bestelauto’s (grijze kentekens). 8.3 Indexering tarieven motorrijtuigenbelasting De tarieven van de motorrijtuigenbelasting worden sinds 1 januari 2004 jaarlijks aangepast aan de inflatie. In dat verband worden met ingang van 1 januari 2006 de tarieven met 0,9% verhoogd. Voor een gemiddelde benzinepersonenauto (ongeveer 1.000 kg) stijgt de motorrijtuigenbelasting met ongeveer € 1,65 per jaar. Voor de gemiddelde dieselpersonenauto (ongeveer 1.250 kg) leidt deze aanpassing tot een jaarlijkse verhoging van ongeveer € 6. 8.4 Geen indexering tarieven accijns motorbrandstoffen Ook de tarieven van de accijns op motorbrandstoffen (benzine en diesel) worden in beginsel jaarlijks aangepast aan de inflatie. Deze aanpassing blijft echter in 2006 achterwege. 8.5 Fiscale stimulering biobrandstoffen Met ingang van 1 januari 2006 treedt een tijdelijke stimuleringsregeling voor biobrandstoffen in werking. Voor benzine en dieselolie (voor het wegverkeer) waaraan respectievelijk bio-ethanol en biodiesel is toegevoegd geldt een vermindering van de accijns. Deze vermindering bedraagt ongeveer 1 eurocent per liter voor benzine waaraan 2% bio-ethanol is toegevoegd en 0,6 eurocent per liter voor dieselolie waaraan 2% biodiesel is toegevoegd. Indien minder biobrandstof is toegevoegd wordt de Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
49
accijnsvermindering naar verhouding verlaagd. Wordt er meer dan 2% biobrandstof toegevoegd, dan leidt dat niet tot een hogere vermindering. Deze stimulering is tijdelijk en eindigt op 31 december 2006. Vanaf 1 januari 2007 zullen de brandstofleveranciers verplicht worden een deel van hun brandstoffen te leveren in de vorm van biobrandstoffen. De staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu zal hiertoe de noodzakelijke wetgeving voorbereiden. 8.6 Eurovignet De tarieven van de belasting zware motorrijtuigen (eurovignet; van toepassing op vrachtauto's met een toegelaten maximum massa van 12.000 kg of meer) worden per 1 januari 2006 niet gewijzigd. Tarief voor vrachtauto’s: Aantal assen tijdvak 3 of minder jaar 4 of meer jaar 3 of minder één maand 4 of meer één maand 3 of minder één week 4 of meer één week één dag
Niet-EURO € 960 1.550 96 155 26 41 8
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
EURO I EURO II en schoner € 850 € 750 1.400 1.250 85 75 140 125 23 20 37 33 8 8
50
9
VENNOOTSCHAPSBELASTING
9.1 Tarief vennootschapsbelasting Met ingang van 1 januari 2006 wordt het tarief van de vennootschapsbelasting verlaagd van 31,5 percent naar 29,6 percent. Per 2007 wordt het tarief verder verlaagd tot 29,1 percent. Tevens wordt met ingang van 1 januari 2006 het tarief over de eerste € 22.689 in de vennootschapsbelasting verlaagd van 27 naar 25,5 percent. Per 2007 wordt dit tariefopstapje verder verlaagd naar 24,5 percent. 9.2 Gemengde kostenregeling Belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting die werknemers in dienst hebben, krijgen een aftrekbeperking voor gemengde kosten van deze werknemers. Gemengde kosten zijn kosten die gedeeltelijk ook een privé karakter hebben. Het forfaitaire, bij de winstbepaling niet in aftrek te brengen bedrag wordt gesteld op 0,4% van het belastbare loon van alle werknemers samen, met een minimum van € 4000. Er zijn bedrijven die relatief weinig gemengde kosten maken. Daarom bestaat de mogelijkheid om niet te kiezen voor het forfait, maar om 25% van de werkelijk gemaakte gemengde kosten niet in aftrek te brengen. 9.3 Giftenaftrek Het maximum voor de giftenaftrek voor ondernemingen in de vennootschapsbelasting gaat omhoog van 6% naar 10% van de winst en is daarmee gelijk geworden aan het maximum in de inkomstenbelasting. 9.4 Afwaarderingsverliezen De afwaarderingsverliesregeling voor deelnemingen komt te vervallen. De regeling stelde bedrijven in staat om onder bepaalde condities waardeverlies van een dochterbedrijf gedurende vijf jaar na aankoop van deze dochter fiscaal af te trekken. Het betrof een tijdelijke tegemoetkoming (een liquiditeitsvoordeel); vanaf jaar 6 tot en met jaar 10 moest het ten laste van de winst gebrachte bedrag weer aan de winst worden toegevoegd. 9.5 Beperking vrijstelling woningcorporaties De vrijstelling voor de vennootschapsbelasting van woningcorporaties wordt met ingang van 2006 beperkt tot de activiteiten die een woningcorporatie verricht met betrekking tot sociale huurwoningen. De overige activiteiten van de woningcorporaties vallen niet langer onder de vrijstelling.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
51
10
OVERIG
10.1 Tariefsverhoging kansspelbelasting Het algemene tarief van de kansspelbelasting dat van toepassing is op bruto uitgekeerde prijzen wordt van 25% naar 29% verhoogd. Het gebruteerde tarief dat van toepassing is op prijzen die netto worden uitgekeerd (de kansspelbelasting komt dan voor rekening van de organisator van het kansspel) en het tarief voor casinospelen worden daarmee verhoogd van 33⅓% tot 40,85% (100/71 x 29). Prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde casinospelen, zijn van belasting vrijgesteld, als de prijzen niet meer zijn dan € 454. 10.2 Heffing- en invorderingsrente De wettelijke opslag op de heffingsrente en invorderingsrente wordt verlaagd tot 1,50 procentpunt (was 3,00 procentpunt). De heffings- en invorderingsrente komt daardoor voor het eerste kwartaal 2006 uit op 3,5%. Het tijdvak waarover de heffingsrente wordt berekend voor de inkomstenbelasting wordt vervroegd naar 1 juli van het belastingjaar (tot en met 2005 begint het tijdvak te lopen na afloop van het belastingjaar). Voor de inkomstenbelasting werkt dit dus vanaf 1 juli 2006. Voor de vennootschapsbelasting gold deze regeling al in 2005. 10.3 Accijnsverlaging gedistilleerd Met ingang van 1 januari 2006 wordt de accijns op gedistilleerde drank verlaagd van € 17,75 per hectoliter per volumeprocent alcohol naar € 15,04 per hectoliter per volumeprocent alcohol, een verlaging van zo'n 15%. Met deze verlaging wordt de accijns teruggebracht naar het niveau van 31 december 2002. De accijns op een fles jenever van 1 liter ad 35% daalt met € 0,95; inclusief btw leidt dit tot een prijsverlaging van ongeveer € 1,13. Voor een fles whisky van 0,7 liter ad 40% daalt de accijns met € 0,76 en de prijs (inclusief btw) met ongeveer € 0,90. 10.4 Afschaffing kapitaalsbelasting De kapitaalsbelasting, een belasting op het bijeenbrengen van kapitaal door bedrijven (bijvoorbeeld door aandelenuitgifte), wordt met ingang van 1 januari 2006 afgeschaft. Het tarief van de kapitaalsbelasting bedroeg 0,55%. 10.5 Inkoop eigen aandelen De vrijstelling in de dividendbelasting voor de inkoop van aandelen wordt verder versoepeld. Eén van de voorwaarden waaronder een aan de beurs genoteerde onderneming gefacilieerde inkoop van aandelen mag plaatsvinden voor de dividendbelasting is dat voorafgaande aan de inkoop vier jaar lang geen uitbreiding van het aandelenkapitaal mag hebben plaatsgevonden. Deze voorwaarde wordt versoepeld. Er mag wel een uitbreiding van kapitaal hebben plaatsgevonden indien deze in overwegende mate is ingegeven door zakelijke overwegingen. 10.6 Vrijstelling overdrachtsbelasting bij bedrijfsoverdracht De vrijstelling van overdrachtsbelasting bij bedrijfsoverdracht in de familiesfeer wordt uitgebreid naar broers, zussen, pleeg- en stiefbroers en -zussen en hun echtgenoten. 10.7 Vrijstelling overdrachtsbelasting (kabel)netten Voor (kabel)netten komt een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Dat was nodig omdat er anders door een arrest van de Hoge Raad uit 2003 bij verkoop van (kabel)netten overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn.
Sociaal-Fiscaal Special HIBIN/ januari 2006
52