Bedrijfsleider: een beroep dat sociaal en fiscaal streng wordt aangepakt!
Charles-Éric CLESSE Eerste substituut-arbeidsauditeur te Charleroi Jean-François DIZIER Advocaat bij de balie te Charleroi
Redactioneel afgesloten op 1 maart 2012
Kluwer Ragheno Business Park • Motstraat 30 • 2800 Mechelen tel. (0800) 94 571 • fax (0800) 17 529 • www.kluwer.be • e-mail:
[email protected]
ISBN: 978-90-46-54354-2 Depot: D/2012/2664/461 Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 30 144 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected] © 2012 Wolters Kluwer Belgium NV Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD
INLEIDING
13
DEEL 1: SOCIAAL STATUUT VAN DE BEDRIJFSLEIDER AFDELING 1: DE BEDRIJFSLEIDER: DEFINITIE
17
1.
IN HET SOCIAAL RECHT
17
2.
IN HET SOCIAAL STRAFRECHT
19
2.1. De werkgever
19
2.2. De lasthebber 2.2.1. De theorie van het mandaat 2.2.2. De theorie van het orgaan
20 21 22
2.3. De aangestelde
23
AFDELING 2: SOCIAAL STATUUT VAN DE BEDRIJFSLEIDER: ZELFSTANDIGE OF LOONTREKKENDE
25
1.
25
SCHIJNZELFSTANDIGHEID
1.1. De criteria van de programmawet van 27 december 2006
25
1.2. De criteria van de rechtspraak 1.2.1. Voorbeschouwingen 1.2.2. De affectio societatis 1.2.3. Rechtvaardiging van afwezigheden wegens ziekte 1.2.4. Exclusiviteitsclausule 1.2.5. Concurrentiebeding
26 26 27 29 30 30
3
1.2.6. 1.2.7. 1.2.8. 1.2.9. 1.2.10. 1.2.11. 2.
Proefbeding Scholingsbeding Handelsfonds Rapporten en evaluaties Deelname aan vergaderingen en opleidingen Briefpapier en visitekaartjes
30 31 31 32 33 33
MOGELIJKHEID OM IN HET KADER VAN EEN ARBEIDSOVEREENKOMST TE WERKEN
34
2.1. Bestuurders van nv’s en cvba’s 2.1.1. Historiek 2.1.2. Begrippen 2.1.3. Cumul arbeidsovereenkomst/functie van bestuurder
34 34 35 35
2.2. Zaakvoerder van een bvba en een vzw 2.2.1. Enig zaakvoerderschap 2.2.2. Meervoudig zaakvoerderschap
38 38 39
2.3. Gedelegeerden voor het dagelijks bestuur van een nv of een bvba
40
2.4. Gezinsleden 2.4.1. Overeenkomst tussen echtgenoten 2.4.2. Overeenkomst tussen samenwonenden 2.4.3. Overeenkomst tussen verwanten
42 43 45 47
AFDELING 3: VERRUIMDE ONDERWERPING AAN DE SOCIALE ZEKERHEID VAN DE BEZOLDIGDE WERKNEMERS
49
1.
VERMOEDENS VAN ONDERWERPING: BEGRIPPEN
49
2.
DE LASTHEBBERS VAN VENNOOTSCHAPPEN
50
3.
TRANSPORTEURS VAN GOEDEREN EN PERSONEN
51
3.1. Voorbeschouwingen
51
3.2. Goederenvervoer 3.2.1. Begrip voertuig en zaak 3.2.2. Transport besteld door een onderneming 3.2.3. Voertuig waarvan de werknemer niet de eigenaar is 3.2.4. Onderworpen activiteit
51 52 52 54 54
4
3.3. Transporteurs van personen 3.3.1. Wettekst 3.3.2. Bestaansvoorwaarden van het vermoeden 3.3.3. Begrip vervoer 3.3.4. De zaakvoerder of de bestuurder van een vennootschap is zelf de transporteur van personen 3.3.5. De taxibestuurders
55 55 55 55 56 56
AFDELING 4: VERMOEDENS VAN ONDERWERPING AAN DE SOCIALE ZEKERHEID VAN DE ZELFSTANDIGEN
59
1.
DE VENNOTEN
59
2.
DE LASTHEBBERS
60
2.1. Het fiscaal vermoeden van het koninklijk besluit nr. 38 2.1.1. Wettekst 2.1.2. Toepassingsgebied 2.1.3. Attractiebeginsel van de inkomsten 2.1.4. (On)weerlegbaar karakter van de vermoedens
60 60 60 61 62
2.2. Het sociaaleconomisch vermoeden van het koninklijk besluit van 19 december 1967 2.2.1. Wettekst 2.2.2. Principes 2.2.3. Type vennootschap 2.2.4. Type mandaat 2.2.5. Een werkelijk mandaat 2.2.6. Onweerlegbaar karakter van het vermoeden 2.2.7. Kosteloosheid van het mandaat 2.2.8. De uitoefening van een gewoonlijke activiteit
62 62 63 63 63 65 65 66 69
2.3. Onderwerping van de lasthebbers die vanuit het buitenland besturen
70
2.4. Cumul van een mandaat in België met een activiteit in het buitenland
71
AFDELING 5: PROCEDURES VOOR DE ONDERWERPING VAN DE WERKNEMERS AAN DE SOCIALE ZEKERHEID
73
5
1.
VRIJWILLIGE ONDERWERPING
73
2.
AMBTSHALVE ONDERWERPING DOOR DE RSZ
73
2.1. Beslissingsbevoegdheid van de RSZ
73
2.2. Motivering van de bestuurshandeling 2.2.1. Voorbeschouwingen 2.2.2. Wet van 29 juli 1991 2.2.3. Beslissing tot onderwerping of intrekking van de onderwerping 2.2.4. Bericht van wijziging
74 74 75 77 78
3.
ONDERWERPING INGEVOLGE EEN VORDERING VAN DE WERKNEMER
80
3.1. Vordering gericht tegen de werkgever 3.1.1. Vordering voor de arbeidsrechtbank 3.1.2. Vordering ingeleid bij de rechtbank van koophandel
80 80 83
3.2. Vordering gericht tegen de RSZ
84
3.3. Vordering gericht tegen de RSVZ
86
4.
ONDERWERPING INGEVOLGE EEN VORDERING VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
87
4.1. Rechtstreekse dagvaarding
87
4.2. Vordering sui generis van de arbeidsauditeur
88
5.
90
GEVOLGEN VAN HET VONNIS
AFDELING 6: PROCEDURE VOOR DE ONDERWERPING VAN DE ZELFSTANDIGEN AAN DE SOCIALE ZEKERHEID
91
1.
VRIJWILLIGE ONDERWERPING
91
2.
ONDERWERPING VAN AMBTSWEGE
92
2.1. Bepaling van de bijdragen
92
2.2. Motivering van de bestuurshandeling
92
3.
ONDERWERPING INGEVOLGE EEN VORDERING VAN DE WERKGEVER
3.1. Vordering gericht tegen de werknemer
6
93 93
3.2. Vordering gericht tegen de RSZ
94
AFDELING 7: BEREKENINGSGRONDSLAG VAN DE SOCIALE BIJDRAGEN
95
1.
BIJDRAGEN VOOR DE WERKNEMERS
95
2.
BIJDRAGEN VAN DE ZELFSTANDIGEN
98
2.1. Begrip inkomen
98
2.2. Het in acht genomen inkomstenjaar
98
2.3. Grondwettelijkheid van de norm
99
2.4. Bedrag van de bijdragen 2.4.1. Bedrag van de voorlopige bijdragen van de eerste drie jaren 2.4.2. Berekening van de definitieve bijdragen 3.
102 102 102
BEREKENINGSGRONDSLAG VAN DE BIJDRAGEN IN GEVAL VAN CUMUL VAN EEN MANDAAT EN BEZOLDIGDE ACTIVITEITEN
104
BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR DE LASTHEBBERS DIE VANUIT HET BUITENLAND WERKEN
104
5.
VENNOOTSCHAPSBIJDRAGE
104
6.
HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE VENNOOTSCHAP
106
4.
6.1. De helpers
106
6.2. Rechtspersonen
106
6.3. Werkende vennoten en helpers
107
AFDELING 8: INVORDERINGSPROCEDURE VAN DE BIJDRAGEN
109
1.
109
SOCIALE BIJDRAGEN VAN LOONTREKKENDE
1.1. Administratieve procedure
109
1.2. De gerechtelijke procedure
110
2.
111
SOCIALE BIJDRAGEN VAN ZELFSTANDIGE
7
2.1. Administratieve procedure
111
2.2. De gerechtelijke procedure
112
AFDELING 9: SOCIALE GEVOLGEN VAN DE KEUZE VAN STATUUT: ZELFSTANDIGE OF LOONTREKKENDE 1.
SOCIALEZEKERHEIDSSECTOREN VOORBEHOUDEN AAN DE LOONTREKKENDEN
115 115
1.1. Arbeidsongevallen
115
1.2. Beroepsziekten
115
1.3. Werkloosheid
116
1.4. Jaarlijkse vakantie
117
2.
SOCIALEZEKERHEIDSSECTOREN GELDEND VOOR DE LOONTREKKENDEN EN ZELFSTANDIGEN
117
2.1. Pensioenen
117
2.2. Ziekte- en invaliditeitsverzekering
118
2.3. Kinderbijslag
118
AFDELING 10: DE STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID
119
1.
DE ZAAKVOERDER EN DE BESTUURDER VAN EEN VENNOOTSCHAP: WERKGEVER, AANGESTELDE OF LASTHEBBER?
119
2.
DE MISDRIJVEN
121
3.
TOEREKENBAARHEID VAN HET MISDRIJF
122
4.
DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE AANGESTELDEN EN LASTHEBBERS
123
4.1. De lasthebber in ruime zin
123
4.2. De sociale secretariaten
124
8
5.
DE STRAFUITSLUITENDE VERSCHONINGSGROND VAN ARTIKEL 5 VAN HET STRAFWETBOEK
126
5.1. Begrippen
126
5.2. Decumul van verantwoordelijkheid 5.2.1. Misdrijf gepleegd uit onachtzaamheid 5.2.2. Wetens en willens gepleegd misdrijf
127 128 130
6.
131
DE BURGERLIJK AANSPRAKELIJKE
DEEL 2: HET FISCAAL STATUUT VAN DE BEDRIJFSLEIDER AFDELING 1: DE BEDRIJFSLEIDER IN DE ZIN VAN ARTIKEL 32 VAN HET WIB 1992 1.
DE BEDRIJFSLEIDER IN DE ZIN VAN ARTIKEL 32 VAN HET WIB 1992
135 135
1.1. Uitoefening van een mandaat
135
1.2. Uitoefening van een leidende functie of activiteit
137
1.3. Het specifieke geval van de bedrijfsleiders van een vzw
137
2.
DE BEDRIJFSLEIDER IN DE ZIN VAN HET WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN
138
DE BEDRIJFSLEIDER IN DE ZIN VAN ARTIKELEN 442QUATER VAN HET WIB 1992 EN 93UNDECIES VAN HET BTW-WETBOEK
139
AFDELING 2: DE BEZOLDIGING VAN DE BEDRIJFSLEIDER
141
1.
HET ATTRACTIEBEGINSEL
141
2.
UITZONDERINGEN OP HET ATTRACTIEREGIME
142
3.
2.1. De uitgesloten beroepsinkomsten
143
2.2. Onroerende inkomsten
143
2.3. De roerende inkomsten
146
9
2.4. Beroepsinkomsten van de bestuurder uit een andere bron
147
3.
AFTREK IN HOOFDE VAN DE VENNOOTSCHAP
147
4.
IN DE PRAKTIJK
148
4.1. Eigenlijke bezoldigingen 4.1.1. Bezoldigingen 4.1.2. Tantièmes
148 148 148
4.2. Aanvulling op de bezoldigingen
148
4.3. Onroerende inkomsten
149
4.4. Roerende inkomsten
149
4.5. Voordelen voortvloeiend uit de positie van de bedrijfsleider (voordelen van alle aard) 4.5.1. Definitie en bepaling 4.5.2. De vaststelling van de begunstigde van het voordeel 4.5.3. Gebruik van een bedrijfswagen 4.5.4. Gebruik van een tankkaart 4.5.5. Gebruik van een moto 4.5.6. Gebruik van een fiets 4.5.7. Gebruik van een zeilboot 4.5.8. Terbeschikkingstelling van een vliegtuig 4.5.9. Kosteloze beschikking over een onroerend goed of een deel van een onroerend goed 4.5.10. Telefoonkosten 4.5.11. Beschikking over een pc of een internetverbinding 4.5.12. Verwarming en elektriciteit 4.5.13. Beschikking over een grasmachine 4.5.14. Beschikking over een zwembad 4.5.15. Afname van goederen 4.5.16. Terugbetaling van eigen kosten van de werkgever 4.5.17. Lopende de betrekening van de bedrijfsleider 4.5.18. Renteloze lening of lening tegen verminderde rentevoet toegestaan door de vennootschap aan één van haar bedrijfsleiders 4.5.19. Gebruik van de kredietkaart van de onderneming 4.5.20. Reizen naar het buitenland 4.5.21. Kledijkosten 4.5.22. Aandelenopties 4.5.23. Geen inhouding van bedrijfsvoorheffing op de gestorte bezoldigingen
10
150 150 153 153 157 158 158 159 159 160 163 164 164 165 165 166 167 168 170 170 171 172 172 174
4.6. Niet-belastbare voordelen van alle aard: sociale voordelen
175
AFDELING 3: DE KOSTEN VAN DE BEDRIJFSLEIDER
177
1.
HERHALING VAN DE PRINCIPES
177
2.
LENING DIE EEN BEDRIJFSLEIDER GESLOTEN HEEFT OM AANDELEN VAN ZIJN VENNOOTSCHAP TE VERWERVEN
178
LENING DIE EEN BEDRIJFSLEIDER AANGEGAAN HEEFT OM DE KAPITAALSVERHOGING VAN ZIJN VENNOOTSCHAP TE FINANCIEREN
180
TENLASTENEMING VAN DE VENNOOTSCHAPSVERLIEZEN DOOR EEN BEDRIJFSLEIDER
182
3.
4.
4.1. De vennootschap moet werkelijk bestaan
182
4.2. De belastingplichtige moet aantonen dat hij de hoedanigheid van bedrijfsleider heeft
183
4.3. De identiteit van de geldschieter
183
4.4. De betaling moet ten voordele van de vennootschap waarin de belastingplichtige een leidinggevende functie uitoefent gebeuren
184
4.5. De betaling moet onherroepelijk zijn
184
4.6. De bedrijfsleider moet periodieke beroepsinkomsten uit de vennootschap halen
185
4.7. Evenredigheid tussen de verrichte betaling en de ontvangen inkomsten
188
5. 6.
BETALING DOOR EEN BEDRIJFSLEIDER IN UITVOERING VAN EEN BORGSTELLING
189
AUTOKOSTEN
190
AFDELING 4: DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE BEDRIJFSLEIDER 1.
PRINCIPE: DE IMMUNITEIT
191 191
11
2.
AANSPRAKELIJKHEID VAN DE BEDRIJFSLEIDER GEBASEERD OP DE BEPALINGEN VAN HET WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN
192
2.1. Bestuursfout (art. 527 W.Venn.)
192
2.2. Schending van het Wetboek van Vennootschappen of van de statuten (art. 528 W.Venn.)
193
3.
AANSPRAKELIJKHEID VAN DE BEDRIJFSLEIDER GEBASEERD OP ARTIKEL 1382 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK
195
3.1. Overzicht van de rechtspraak
195
3.2. Voorlegging van het drievoudig bewijs 3.2.1. Fout 3.2.2. Schade 3.2.3. Oorzakelijk verband
206 206 208 208
4. 5.
VORDERING TOT AANVULLING VAN HET PASSIEF (ART. 530 W.VENN.)
209
AANSPRAKELIJKHEID VAN DE BEDRIJFSLEIDER GEBASEERD OP DE NIEUWE BEPALINGEN INGEVOERD DOOR DE WET VAN 20 JULI 2006
211
5.1. Artikel 442quater van het WIB 1992
211
5.2. Artikel 93undecies van het Btw-Wetboek
214
6.
VERJARING VAN DE AANSPRAKELIJKHEIDSVORDERING
217
7.
BEVOEGDE RECHTBANK
217
8.
BEVOEGDE AUTORITEIT
218
9.
CONCLUSIE
218
12