Séraphine door Nelleke Hendriks
Clermont-de-L’Oise, 1 februari 1932,
Cher Vincent,
Dit is de laatste brief die ik u schrijven zal, Vincent, en ik schrijf hem in het diepste geheim. Men heeft mij opgesloten nu. De dokteren denken dat ik gek ben, maar ik weet dat het niet zo is. Monsigneur Uhde zal deze brief de inrichting uitsmokkelen. Dat heeft hij beloofd. Van hem heb ik het briefpapier en deze pen gekregen, maar die zullen mij weldra afgenomen worden. Ik hoop dat dit schrijven u bereikt, Vincent, zoals ik hoop dat ge al mijn andere brieven ook ontvangen hebt. Nimmer zal ik de dag vergeten dat ik u op de heuvel zag staan, achter uw schildersezel. Ik liet bijna de wasmand van de nonnen vallen, ook dat weet ik nog, zo geschrokken was ik om een schilder te zien werken, daar op die heuvel van Clermont. Ik had nog nooit een echte kunstenaar gezien en durfde niet meer te bewegen. Ik heb daar tot laat in de middag gestaan om naar u te kijken. Tot de zon onderging en gij vertrok. Toen pas durfde ik de wasmand neer te zetten en even te rusten. Ik heb vier dagen boetedoening moeten doen omdat ik te laat in het klooster terug was. Later zag ik u in de winkel in het dorp. Ik stond achter u en gij wilde vernis kopen. Monsigneur Gerárd had dat niet, vernis. Ge hebt u toen omgedraaid en onze ogen ontmoetten elkaar. Voor het eerst. Uw ogen in de mijne. Dat u een kamer in Senslis had gehuurd om tot rust te komen was een grote verassing
voor mij: een kunstenaar zo nabij! Even spraken wij enkele woorden, zij waren oppervlakkig en overbodig, maar achter onze korte zinnen ontstond een ongeziene horizon, nooit geschilderd ooit. Vernis heb ik later zelf leren maken. Ik kon er nachten niet van slapen, Vincent, en zon op een nieuwe ontmoeting. Dat viel niet mee: weet ge nog hoe wij op die vrijdagavond elkaar dan eindelijk zagen achter de poort van het nonnenklooster? U fluisterde mijn naam, Séraphine, zoals nimmer ooit mijn naam gefluisterd is. En u nam mij mee naar uw kamer. Toonde mij uw laatste schetsen, de nieuwe opzet voor uw toekomstige doeken. Maar meer nog nam u mij mee in uw eigen wereld daar waar uw gedachten zich mengden zoals kleuren op schilderslinnen. Waar is de tijd gebleven, cher Vincent, dat ge plots vertrok naar Avers-sur-Oise, hoeveel tranen vloeiden over mijn briefpapier voordat ik mijn woorden eindelijk zuiver kreeg. Hoe graag wilde ik bij u zijn op uw kamer in herbergé de Ravoux, waarom liet ge mij achter daar in Senslis? Maar vooral, Vincent, waarom hebt gij nimmer mijn brieven beantwoord? In die dagen begon uw stem in mijn hoofd te klinken. En dat duurde voort, wellicht jarenlang. Hoe lang, ik weet het oprecht niet meer. Het duurde gewoon. Totdat ik u werkelijk verstond en uw engelenboodschap begreep. Ja, u was de engel in mijn hoofd die sprak, Vincent, en ik heb naar u geluisterd. U zei dat ik schilderen moest... Enkel ’s nachts had ik tijd. En zelfs in het duister bij het kaarslicht, schier onmogelijk om te schilderen, waren uw boodschappen zo helder als kristal. De bloemen en de motieven, de bomen en het fruit: het was uw stem, ik hield enkel het penseel vast en het schilderij schilderde zichzelf. U was het die mij de juiste kruiden deed plukken om goede pigmenten te verkrijgen, het varkensbloed dat ik stal bij de slager met uw stem in mijn hoofd het te vermengen met de verf tot dieprood op het doek. Gij, Vincent, hebt mij een tweede leven gegeven. Ik kon niets anders meer dan schilderen. Het was alsof uw hand die van mij vasthield en wij dansten samen over het linnen. Jaren heb ik op u gewacht, Vincent. Totdat ik vorige maand voorvoelde dat ge naar Senslis terug zou keren om mij tot uw bruid te maken. lk liet een bruidsjurk
vervaardigen. Een witte met perfecte snit, het prachtigste kant. En eenmaal op maat en helemaal klaar, ging ik hem alvast dragen om u te verwelkomen. De mensen van het dorp lachten mij uit, kinderen gingen op de sleep staan, maar het gaf niet. Ik droeg de jurk fier en zou hem nóg gedragen hebben ware het niet dat de dokteren kwamen en mij meenamen. Ik ben nu in Hospital Psychiatrique van Clermont-de-L’Oise, ik wil dat ge weet waar ik nu ben. Zij hebben mij van mijn bruidsjurk ontdaan, maar ik zal op u wachten, ik beloof dat ik op u wacht. Ik moet deze brief nu eindigen, Vincent. Monsigneur Uhde is mijn cel binnen gekomen en heeft een envelop bij zich waarin hij deze brief aan u zal posten. Het vreemde is, dat nu ook uw stem in mijn hoofd stil is, ik moet stoppen met schilderen totdat gij weer tot mij spreekt. Ja, Vincent, ik begrijp u, ook mijn penselen zullen zwijgen tot ik een teken van u krijg…
Uw liefhebbende Séraphine de Senslis
Parijs, 5 februari 1932,
Sehr geehrter Herr Van Gogh,
Hierbij zend ik u een brief van Séraphine Louis. Mijn naam is Wilhelm Uhde, kunstverzamelaar, maar vooral zeer bevriend met Séraphine. Zij heeft mij gevraagd om deze brief te versturen naar uw laatste adres haar bekend in Avers-sur-Oise, maar ik weet natuurlijk niet of u daar nog woont. Volgens Séraphine stuurt zij nu al jarenlang haar brieven aan u op dit adres. Daar deze nooit geretourneerd werden, heeft zij het vertrouwen dat ook dit schrijven u bereiken zal. Meneer Van Goch, mag ik met u delen dat Séraphine een ongeëvenaard schildertalent heeft?
Ik ken u helaas niet en weet niet of u in kunst
geïnteresseerd bent, maar Séraphine maakt fantastische, bijna surrealistische weergaven van bloemen, planten, bomen, met een zo eigen stijl en interpretatie, van zo’n wonderbaarlijke schoonheid bijna aangeraakt door een pink van God zelf! Het spijt me, ik liet mijn even gaan, zo begeesterd ben ik door haar hemelse werken. Meneer Van Goch, helaas moet ik u ook mededelen dat Séraphine opgenomen is met een chronische psychose. De doktoren hebben niet veel hoop dat zij ooit nog terug zal kunnen keren in de werkelijke wereld.
Wellicht kunt u een klein wederberichtje sturen naar Séraphine? Zonder dat ik u ook maar enigszins in verlegenheid wil brengen: het zou haar enorm opfleuren om na al die jaren iets van u te vernemen…
Ich danke Ihnen, Mit freundliche Grüsse
Wilhelm Uhde