Scriptie-onderwerpen en – thema’s Studenten Algemene Sociologie 20142015
1. Godsdienst en opwinding over godsdienst in het huidige Nederland – Peter van Rooden Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw is het christendom dat de modernisering van Nederland tussen 1870 en 1960 mede vorm gaf aan het overlijden. De grote protestantse kerken en de katholieke kerk hebben inmiddels meer dan de helft van hun leden verloren; hun maatschappelijke invloed is afgekalfd; de sociale werelden waarmee ze zich omgeven hadden zijn verdwenen of hebben hun christelijke karakter verloren. En het einde van deze vrije val is nog niet in zicht. Dit is geen illustratie van de klassieke secularisatiethese, die stelt dat maatschappelijke modernisering leidt tot het verdwijnen van religie: in 1960, na een eeuw van radicale modernisering, was Nederland veel christelijker dan in 1860. En het overlijden van het christendom dat in die eeuw zo succesvol was geweest heeft niet geleid tot het verdwijnen van godsdienst of zelfs maar van het maatschappelijk belang van godsdienst in het huidige Nederland. Kleine orthodox-protestantse groepen zijn erin geslaagd hun samenhang te versterken en hun ledental constant te houden; nieuwe christelijke groepen groeien, zij het op bescheiden schaal; de immigratie uit het Middellandse Zeegebied heeft geleid tot het ontstaan van een relatief grote groep nieuwe Nederlanders voor wie de islam een belangrijk onderdeel van hun identiteit is; Nederlanders die zich niet meer tot een van de grote kerken rekenen blijken er in zeer grote aantallen merkwaardige “spirituele” opvattingen op na te houden; kwesties die de verhouding van publieke moraal en godsdienst betreffen (hoofddoekjes, handen schudden, weigerambtenaren, ritueel slachten) krijgen buitensporig veel aandacht in het politieke debat. Op al deze gebieden zijn interessante scripties te schrijven, op basis van kwalitatief of kwantitatief onderzoek. De onderzoeksvragen hangen ook op een ingewikkelde manier samen: de huidige maatschappelijke productie van godsdienst is niet goed beschreven of geanalyseerd. Ik stel voor ons op Nederland te richten, maar aangezien in religieus opzicht Nederland een extreem voorbeeld van een wijder West-Europees patroon is, zijn ook internationale vergelijkingen mogelijk.
1
2. Afstuderen op en in een organisatie - Jeroen Bruggeman Veel studenten zullen na hun afstuderen bij de overheid of een bedrijf gaan werken, en velen willen zich al tijdens hun studie hierop richten. Dan kan het een uitkomst zijn om de afstudeerscriptie te combineren met een stage of onderzoek in een organisatie: zoek zelf een stage- of onderzoeks-plek, bepaal in overleg met de organisatie een probleem dat moet worden opgelost, en lever in de scriptie een bijdrage aan de oplossing. De organisatie zal er een belang bij hebben je te helpen om aan data te komen; vaak krijg je er ook bureau ruimte en andere faciliteiten voor enkele dagdelen per week. De scriptie moet net als alle scripties voldoende academisch niveau hebben, en de benodigde theorie zal vaak deels uit de hoek van organisatie- en arbeidssociologie komen. Soms kunnen bestaande data of (web) documenten worden gebruikt, andere keren moet een enquête onder werknemers of belangrijke externe contacten worden afgenomen, worden geïnterviewd, en een enkele keer wordt er participerend geobserveerd. Voorbeelden van zulke projecten, met tussen haakjes de posities die de voormalig studenten nu hebben, voor zover bekend: > stress bij de politie (lopend project) > misverstanden door cultuurverschillen na een fusie van een Duits en een Nederlands bedrijf (HR projectmanager) > netwerken van vrouwen in hoge functies (beleidsadviseur bij een ministerie) > sociaal kapitaal van mannen en vrouwen in een organisatie (beleidsmedewerker provincie NH) > het effect van organisatiecultuur op besluitvorming (CEO van een groot bedrijf in New York) > verwaarloosde organisaties (organisatie adviseur) > moraal bij de politie (commandant Kunduz missie, commandant bij de politie) > cyberpesten op school (training consultant) > racisme onder Nederlandse expatriates in Singapore (geëmigreerd naar Brazilië) > samenwerking in twee filialen van een bakkerij in Rwanda en Uganda. Naast deze praktijk gerichte projecten begeleid ik van hele goede studenten individuele scripties over netwerken, evolutie, samenwerking (experimenteel en spel theorie), emoties, technologie, restaurants, fotografie, sociale cohesie, West Afrika, cliëntisme, fraude en – mijn favoriet – roddel. Ingangseisen: om in februari te kunnen beginnen moet je voortijdig een organisatie hebben gevonden. Dat mag niet de organisatie zijn waar je zelf werkt of lang hebt gewerkt. Het mag ook geen organisatie zijn die waar dan ook ter wereld misdaden pleegt. Randvoorwaarde: organisaties zitten bepaald niet te wachten op vaag geklets, je wordt er dan na een waarschuwing van de organisatie of je begeleiders uitgemieterd.
2
3. Intersecties: gender, seksualiteit, ‘boundary politics’ – Paul Mepschen Seksualiteit en gender zijn belangrijke aspecten van maatschappelijke ordening. Zij hangen samen met de ‘moderne’ scheiding tussen privé en publiek; met reproductie en opvoeding; met macht en ongelijkheid; met liefde en verbondenheid; en met verlangen en identiteit. Het zijn dan ook centrale arena’s van politieke en sociale strijd – feminisme; homobeweging - en spelen een sleutelrol in het maatschappelijk debat over bijvoorbeeld het seksueel gedrag van jongeren; seksualisering van de publieke ruimte; of de betekenis van de hoofddoek. De intersectie van gender en seksualiteit met andere elementen van culturele en sociale locatie– etniciteit, klasse, religie, transnationale verbondenheid – is een elementair aspect van het (dagelijks) leven in onze complexe, globale samenleving. Gender en seksualiteit bieden, kortom, een lens op sociale veranderingen in de hedendaagse samenleving en brengen andere centrale, sociaalwetenschappelijke thema’s scherp in beeld. Het is geen toeval dat zowel gender als seksualiteit van belang zijn in het debat over ‘cultuur’ en ‘etniciteit’ in ‘multiculturele’ samenlevingen in Europa. Of dat beide thema’s een grote rol spelen in religieuze identificatie en groepsformatie. In algemene termen kan gezegd worden dat gender en seksualiteit een centrale rol spelen in processen van sociale grensconstructie en identiteitsformatie. In deze scriptiegroep bestuderen we sociale verandering op het vlak van gender en seksualiteit in relatie met andere maatschappelijke ontwikkelingen. Mogelijke onderwerpen zijn: mannelijkheid/vrouwelijkheid; stedelijke ontwikkeling en identiteit; religie en religieuze identiteit; feminisme/vrouwenbeweging; racisme, nationalisme en populisme; neoliberalisme; de globalisering van de homobeweging; queer politics; hiv/aids; media en populaire cultuur.
3
4. HRM: bedrijfstrots, Het Nieuwe Werken, oudere werknemers, arbeidsgehandicapten, gedetacheerden – René Hulst Bedrijfstrots Een van de studenten die ik ga begeleiden zal onderzoek doen naar bedrijfstrots. Bedrijfstrots is een van de nieuwe verschijnselen in HRM-land, net als job-crafting, de aanstelling van een “chief happiness”, coachen, coachend leidinggeven en appreciative inquiry. Sommigen doen dit alles laatdunkend af als de zoveelste consultants- of management-mode. Maar juist voor sociologen zijn deze nieuwe verschijnselen interessant. Sociologen zijn bij uitstek in staat deze nieuwe werkwijzen kritisch op hun merites te beoordelen en tevens te onderzoeken wat de oorzaken ervan zijn. Het Nieuwe Werken Het Nieuwe Werken kent vele vormen en het aantal definities ervan is groot. Plaats- en tijdonafhankelijk werken zijn maar twee van de talrijke kenmerken die genoemd worden door de verkondigers van het nieuwe heil. Kritisch onderzoek naar HNW is schaars, maar het is er, sinds kort, wel. Bijna alle auteurs over HNW hebben een belang het invoeren van HNW. Studenten worden uitgenodigd juist onafhankelijk en kritisch onderzoek te doen naar de praktijk van HNW. Onderzoeks-aspecten zijn: de aard van het werk en HNW, de fase waarin HNW verkeert, “social spatial contracts”, organisatiebinding, de wijze van leidinggeven, teamcohesie en andere voor- en nadelen voor het werken in teams, en ruimte & status. Personeelsbeleid jegens oudere medewerkers Nederlandse werknemers werken langer door. In de voorbije jaren zijn vijf typen personeelsbeleid ontwikkeld. Eerst was het beleid gericht op het verminderen van de belasting van oudere medewerkers. Daarna trachtte men “technische veroudering” tegen te gaan: men stimuleerde medewerkers om nieuwe ervaringen op te blijven doen. Generatiemanagement volgde: men ontwikkelde voor verschillende leeftijdsgroepen apart personeelsbeleid. Daarna is men zich gaan richten tegen de stereotype beelden die leidinggevenden hebben van hun oudere medewerkers. Tegenwoordig zoekt men het in duurzame inzetbaarheid en vitalisering. Er is veel kennis over de vijf soorten beleid, vooral in Finland en Nederland. In praktijk wordt, nog steeds, meestal slechts voor één type beleid gekozen. Goed overdachte combinaties zijn zeldzaam. In bedrijven en bedrijfstakken (grafische industrie, bouw, gemeenten) gaan we enkele voorbeelden bestuderen van nieuw HRM-beleid jegens ouderen. Wat doet men? Wat zijn de resultaten? Quotering arbeidsgehandicapten Middels ”De normaalste zaak” wisselen 100 Nederlandse werkgevers informatie uit over het aannemen en in dienst houden van arbeidsgehandicapten. Dat doen ze niet zomaar. Een quoteringsmaatregel voor arbeidsgehandicapten dreigt als de werkgevers te weinig gehandicapten aannemen. De uitwisseling is een initiatief van VNO/AWVN, de grootste werkgeversorganisatie. Onderzoeksonderwerpen kunnen zijn: het inventariseren van initiatieven en projecten, studie naar de collegiale verhoudingen tussen gewone werknemers en arbeidsgehandicapten, gedetailleerd onderzoek naar enkele projecten; verdringingseffecten bij “social return” eisen door overheidsorganisaties. We putten ook uit literatuur over disability studies. Gedetacheerden Het meeste onderzoek naar flexibilisering is gericht op problemen die werknemers ondervinden door hun zwakke positie op de arbeidsmarkt. Detachering echter hangt juist vaak samen met een sterke positie van werknemers. Detachering kwam tot bloei in tweede helft van de jaren ’90. Oorzaken waren schaarste op de arbeidsmarkt en andere oriëntaties van werknemers op loopbanen en op werkgevers. Maar ook nu, in een ontspannen arbeidsmarkt, bestaat er een omvangrijke groep gedetacheerden in verschillende bedrijfstakken. Wat maakt de positie van gedetacheerden sterk en hoe ervaren zij hun positie? Waarom werken bedrijven en instellingen met gedetacheerden? 4
Dit zijn mijn voorstellen. Andere voorstellen zijn bespreekbaar. Om je op ideeën te helpen volgen de onderwerpen van de 9 scripties die ik het afgelopen jaar begeleidde. Dat waren: Het Nieuwe Werken bij een fusie-gemeente; verschillen en verhouding tussen nationale culturen en organisatiecultuur (case: Nederlands metaalbedrijf in China); onderzoek naar hoe zwangere vrouwen op hun werk omgaan met stereotypering; weerstand tegen een automatiseringsproject bij het UWV; beeldvorming over ouderen op de arbeidsmarkt en duurzame inzetbaarheid van ouderen i.s.m. de ANBO. En vier scripties over het callcentrum van de gemeente Amsterdam, het CCA. De onderwerpen: de verhoudingen tussen werknemers “met afstand tot de arbeidsmarkt” en gewone werknemers; het verbeteren van de motivatie en autonomie van de medewerkers; onderzoek naar leidinggeven m.b.v. de LMX methode; het verbeteren van de bedrijfsprocessen op basis van conclusies verkregen uit gedegen participerende observatie. Mijn onderzoeksinteresses betreffen ook veel andere HRM-terreinen, employability, het evalueren en meten van effecten van HRM-interventies, belonen en beoordelen; tevredenheidsonderzoek; het meten van organisatiecultuur en organisatiesociologie en organisatieadvisering. Voor meer info:
[email protected]
5
5. Initiatief onderzocht - Stefan Metaal In het stedelijk beleid en de zorg heerst de gedachte dat de overheid minder moet doen en dat burgers meer initiatief moeten nemen. Dit houdt onder andere in dat mensen onbetaald werk verrichten, vrijwillig diensten aanbieden die andere mensen vooruit helpen. Hoe werkt dat uit? In de scriptie werkgroep van vorig jaar zijn verschillende onderwerpen aan de orde gekomen. Sociaal ondernemen is een voorbeeld van particulier initiatief waarmee diensten tussen burgers kunnen worden uitgewisseld. Bijvoorbeeld door maaltijden te bereiden en aan te bieden, of het breiwerk van ouderen op de markt te brengen op een aansprekende manier. Dit lukt en kan heel inspirerend zijn, hoewel de voorbeelden laten zien dat het nooit helemaal zonder de overheid kan. Ter aanmoediging van vrijwilligerswerk is in de Indische buurt een alternatief betaalmiddel geïntroduceerd: de makkie. Het doel ervan is om onbetaalde diensten te belonen en door onderling makkies uit te wisselen een soort vrijwilligers economie op gang te brengen. Het blijkt dat veel mensen die iets vrijwillig doen, dat ook echt vrijwillig willen doen en het dus liever niet betaald zien. Dat maakt het beperkte succes van de makkie duidelijk, maar de makkie vormt wel een aanjager voor het netwerken onderling. ZZP-ers zijn bij uitstek mensen die zelf initiatieven nemen. Ze ontmoeten elkaar ook in hubs, zodat ideeën uitgewisseld kunnen worden. In hoeverre is dit het gevolg van eigen initiatief, en in hoeverre van de condities op de arbeidsmarkt? Dit onderwerp is onderzocht vanuit een sociologisch perspectief van pragmatisme. Hoewel er weinig echte guerilla gardens zijn, zien we steeds meer georganiseerde moestuinen in de stad. Het blijkt dat er wachtlijsten zijn om hier aan deel te mogen nemen. Ook vanuit bewoners en gebruikers van de openbare ruimte is veel belangstelling voor de tuinen. Hoewel de deelnemers zelf er net als de lokale overheid van overtuigd zijn dat het doel is om mensen uit de buurt meer met elkaar in contact te brengen, hebben de tuinen hun effect: als aangename verrassende buitenruimte zijn ze veel aantrekkelijker dan lege pleinen. Door de overheid wordt een groot beroep gedaan op mantelzorgers. Kunnen zij de druk wel aan? Mantelzorgers blijken een hoge mate van competentie te hebben in hun zorgtaken. Vanuit hun praktijk zien zij de voortdurend wisselende aanzetten tot beleidswijzigingen met lede ogen aan. Verplicht vrijwilligerswerk doen om je uitkering te behouden, werkt dat? Sommige mensen kunnen zich moeilijk laten inspireren om passend werk te zoeken, en juist deze groep is het meest kritisch over het verplichte karakter. Deze onderwerpen laten zien dat initiatieven bestaan en in de meeste gevallen ook productief zijn hoewel dat niet altijd hetzelfde is als het halen van oorspronkelijke doelstellingen. Wat verder opvalt is dat geen van de initiatieven een alternatief vormt voor bestaand beleid. Het lijkt er meer op dat de initiatieven iets nieuws toevoegen. Over zelforganisatie en burgerinitiatief is een modieus beleidsjargon opgekomen. Vanuit de overheid horen we termen als doe-democratie en participatiesamenleving, en als het over de initiatieven gaat worden begrippen als best persons en stakeholders gehanteerd. Met de nieuwe groep wil ik verder op zoek gaan naar cases, en dan niet alleen de succesverhalen, maar zoveel mogelijk de dagelijkse praktijk van stad en zorg. Ook hoop ik dat studenten theorie kunnen inbrengen die verder reikt dan een beeld van de veranderende verzorgingsstaat. Initiatieven komen namelijk niet voort uit beleid. Met het precieze onderwerp van onderzoek, de locatie, de methoden en de gebruikte theorie is binnen dit thema dus een grote vrijheid. Mijn ervaring is dat dit een inspirerende groep oplevert die de motivatie laat zien die nodig is om een mooie scriptie te schrijven.
6
6. Shenzhen: From factory of the world to world city - Supervisors: Arnold Reijndorp and Chingwen Yang In collaboration with the International New Town Institute (INTI) at Almere and several partners in Shenzhen and Hong Kong. Shenzhen Lying adjacent to Hong Kong in the Pearl River Delta, Shenzhen used to be an area filled with many small fishing villages. It was given the status of Special Economic Zone in 1980 by the Chinese government to become a controlled experiment of capitalism with a socialist character. Shenzhen soon became a metropolis and a prototype for both economic and urban reform within China. In only thirty years, the number of inhabitants has grown from 30,000 to an unofficial count of almost fifteen million – of which 82% are immigrants from all regions of China and abroad. In its urge for expansion the city has swallowed up hundreds of villages, which are now called ‘urban villages’. These previous rural areas still have a special position in the fast growing city, managed by former peasants, while housing large amounts of immigrant-workers and being a prey to redevelopment. Shenzhen’s economic backbone is still largely dependent on manufacturing industries, mostly assembling high-tech goods like computers and smartpones, logistics and financial services. Currently government and developing agencies are aiming at an economic and social transformation from a factory of the world to a world city focusing on knowledge and creative industries. Shenzhen is rethinking its urban future to turn the city into a more pleasant and socially diverse city, and how to undertake integrated, cross-border area developments that give due consideration to the existing population, landscape and urban fabric. The current upgrading of the primary industry into secondary and tertiary industry (due to land shortage and the increase of wages) is leading to new urban developments, but also to great social and cultural changes within society: thousands of unskilled jobs will be replaced by highly educated ones. This has a major impact on the opportunities of the large and still mainly lowskilled immigrant-population as well on the attractiveness of the city for a growing new middle class and their needs and wishes in regard to their social and urban life. The Shenzhen government is aware of the major challenges, but is unfortunately primarily focused on the large urban scale. Shenzhen is a city that has been raising eyebrows for years, because of its fast development and exceptional position. Its urbanization process also causes many problems such as a shortage of land and water resources, energy constraints, increasing CO2 emissions, deterioration of the environment, ecological system vulnerability, etc. The city’s latest master plan (2009-2020) is therefore focused on compact urban development in order to control urban sprawl and save energy. In this regard, urban renewal is now considered an important strategy to deal with informal urban development and land resource shortage more efficiently. International New Town Institute (INTI) – Shenzhen INTI has s t art ed the international research and exchange program New Towns of the 21st Century in Shenzhen from September 2012 onwards. The program focuses on transformation of Shenzhen in relation to the existing landscape (ecological sustainability), industry (economic sustainability) and population (social sustainability). New Towns of the 21st Century research concentrates on three test sites in order to propose alternative design strategies in regard to the ecological, economic and social sustainable future of these specific areas and Shenzhen as a whole: ecological sustainability is related to Guangming New Town (new Low Carbon City in Bao’an District), economic sustainability is related to Luohu District (first district within the original Special Economic Zone) and social sustainability is related to Da Lang District. Each site is connected to a collective of universities or knowledge institutes. INTI collaborates with the Chinese University of Hong Kong, Hong Kong University, China Development Institute, Shenzhen Center for Design, architecture offices Urbanus and NODE. The University of Amsterdam, Delft University of Technology, Institute for Housing and Urban
7
Development Studies (EUR), CAH Almere University of Applied Sciences and the Municipality of Almere are the Dutch partners in the program so far. Master thesis This master thesis project gives master students in Human Geography as well as Urban and Regional Planning and Urban Sociology an unique change to participate in this collaborative research, with a special focus on the mentioned districts, but participation in other sites and on other topics is possible. This is the third edition of this master-project. Previous master-research topics included: Leisure time activities of immigrant workers and the development of social capital The use of public space of young new middle-class families Use of public space and the creation of middle-class identity The role of the church in the integration and development of immigrant groups The changing population of urban villages The emergence and meaning of ‘third places’ in a factory district in transformation Low carbon city and the changing role of consultancies New ways of redevelopment of urban villages The development of creative environments The transformation of old factory buildings How to stimulate biking as a mode of transportation? Students will spend six weeks in Shenzhen (between the beginning of March and June), collaborating with Chinese partners and with the assistance of students of the Chinese University of Hong Kong and the Shenzhen branch of Peking University in matters of translation and interpreting. You will reside in one of the most pleasant parts of Shenzhen, OCT Loft, a former factory area that is transformed into a creative environment. In the first week of the six-week period INTI and the supervisors organize an intensive introduction program with excursions, lectures and meetings with Chinese students. Minimum 5 participants: students of (Urban) Sociology, Human Geography, Urban and Regional Planning. More information:
[email protected]
8
7. Stad en migratie - Katja Rusinovic In deze scriptiegroep staan de onderwerpen Stad en Migratie centraal. Ik zou graag studenten begeleiden op een van onderstaande drie onderwerpen. 1. In Amsterdam, maar ook in allerlei andere gemeenten in Nederland wordt vanuit maatschappelijke organisaties opvang geboden aan uitgeprocedeerde asielzoekers. Ik zou graag studenten begeleiden die onderzoek willen doen naar de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers door maatschappelijke organisaties. Onderwerpen die hierbij interessant zijn, zijn de motieven van en problemen voor de organisaties in het verlenen van de opvang, maar bijvoorbeeld ook de verhouding met de lokale gemeente. Daarnaast zou ook een vergelijking in de opvang tussen verschillende gemeenten kunnen worden gemaakt. 2. In 2006 ben gepromoveerd op een studie naar migrantenondernemers in de vier grote steden. Voor dit project is in de afgelopen jaren met enige regelmaat een update van de respondenten gemaakt. Hierdoor heeft dit project een longitudinaal karakter gekregen. Het zou mooi zijn om ook dit jaar weer een update van de respondenten te maken. De database kan voor allerlei onderwerpen gebruikt worden zoals: vrouwelijke etnische ondernemers, verschillen tussen eerste en tweede generatie ondernemers, de transnationale bindingen van migrantenondernemers, maar ook het sociaal kapitaal van de ondernemers kan onderzocht worden. Het verrichten van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek zou hierbij mogelijk zijn. 3. Een laatste onderwerp waarop ik graag studenten wil begeleiden is een onderzoek naar (de kinderen van) tijdelijke arbeidsmigranten. Tijdelijke arbeidsmigranten uit o.a. Polen, Roemenië en Bulgarije vervullen voornamelijk tijdelijke banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Een deel van deze arbeidsmigranten reist regelmatig op en neer tussen het herkomstland en Nederland. Interessant zou zijn als studenten zich toespitsen op de leefsituatie van deze arbeidsmigranten en hun kinderen in een bepaalde gemeente . Dit kan zowel een grote gemeente als een van de vele kleinere gemeenten zijn waar tijdelijke arbeidsmigranten woonachtig zijn. Vanzelfsprekend zijn varianten op deze onderwerpen en thema’s bespreekbaar.
9
8. De poreuze praktijk van duurzaam engagement - Mandy de Wilde
Kernwoorden: duurzaamheid, emoties, burgerschap, gemeenschap, instituties Duurzaamheid is ‘in’. Ecologisch. Lokaal. Groen. Dit zijn maar enkele bijvoeglijke naamwoorden die tegenwoordig verbonden zijn aan een bepaalde manier van wonen, zorgen, liefhebben, opvoeden, consumeren, ontspannen, samenleven en zelfs sterven. Er zijn groene coöperaties zoals Amsterdam Energie, groene datingsites zoals Greensingles.com en groene bottom-up initiatieven zoals stadslandbouw en moestuinen. Vragen die mij bezighouden zijn: hoe gaan mensen relaties aan door middel van duurzaam leven, zorgen, consumeren etc? Welke normen en waarden liggen hieraan ten grondslag? En wat voor gemeenschappen ontstaan daar uit? Een empirische vraag is of we hier te maken hebben met lichte gemeenschappen (Duyvendak en Hurenkamp, 2004), of dat gemeenschappen gebaseerd op duurzaamheid juist zwaar zijn en veel van ons verlangen? In deze scriptie werkgroep nodig ik je uit om naar het verschijnsel duurzaamheid te kijken als zijnde een poreus instituut. Het vormt een familie van waarden en normen die onze gevoelens, gedachten en handelingen sturen, maar duurzaamheid an sich heeft geen vastomlijnde kaders, een duidelijke hiërarchie of een duidelijk afgebakende rol voor degenen die zich ermee in laten. Immers, duurzaamheid wordt in verschillende praktijken anders gedaan. De notie van poreus instituut komt van de Amerikaanse socioloog Robert Wuthnow die het beschrijft om de corrosie van gulzige instituties (familie, geloof, politieke partijen) te beschrijven. De poreusheid van duurzaamheid is echter niet het gevolg van afbrokkeling, het is geen instituut in neergang maar juist in ontwikkeling. Het wint aan terrein en lekt aan alle kanten andere instituties in: duurzaam engagement kun je op vele verschillende manieren doen. Daarbij wordt het geholpen door de overheid die duurzaam engagement heeft ontdekt en ondertussen speelt het dan ook een rol in sociaal en stedelijk beleid. Het Rijk stimuleert lokale wind en zonne-energie coöperaties, de gemeente Amsterdam (en andere steden) heeft een duurzaamheidsfonds dat onder meer financiering verstrekt aan duurzame initiatieven van burgers en daarnaast gaat er geen maand voorbij of Pakhuis de Zwijger organiseert een interessante avond over de ‘circulaire economie’ waar gelijkgestemden zich verenigingen en nieuwe strategieën bedenken voor een duurzamer gebruik van bijvoorbeeld water en afval. De vraag is; hoe intervenieert de overheid in het duurzaam engagement van burgers? In deze scriptiewerkgroep nemen we het verschijnsel duurzaam engagement dus onder de loep. Hierbij een aantal van mijn observaties/interesses als voorbeeld die kunnen uitmonden in een scriptie onderzoek: -
De gemeente Amsterdam heeft als doel van Amsterdam een duurzame stad (‘Circulaire Metropool’) te maken in 2018. Een discoursanalyse van beleidsdocumenten biedt een inzicht in de normen en waarden die ten grondslag liggen aan stedelijk beleid ten aanzien van
10
duurzaamheid. Een vergelijkende analyse tussen twee steden zou ook erg interessant zijn volgens mij. -
Hoe komt het dat mensen aan duurzaam engagement doen (of dat zelfbeeld hebben), maar niet aan politiek engagement? Een paar maanden wonen in Berlijn leverde een volstrekt ander idee op van de relatie tussen duurzaamheid en politiek. Daar leidt stadslandbouw tot politieke actie, claims en protest. Hier in Amsterdam is het juist opmerkelijk hoe weinig politiek en radicaal duurzaamheid wordt geleefd, en vooral hoe gezellig mensen hier aan stadslandbouw doen (zo bleek uit een mooi onderzoek van een van mijn scriptiestudenten vorig jaar). Hoe kan dat? Een inzicht in de dagelijkse praktijken van een buurtmoestuin (of een ander initiatief) zou helpen deze vraag te beantwoorden. Je kunt bijvoorbeeld een etnografie doen van een tuin, een windenergie coöperatie of een Transition Town.
-
Zelf vind ik het verschijnsel ‘duurzaam opvoeden’ erg interessant. Vooral omdat een duurzaam huishouden/duurzame opvoeding gepaard gaat met tijdsintensieve taken die traditioneel door vrouwen werden uitgevoerd: boodschappen doen (dit kan niet meer makkelijk bij de supermarkt om de hoek), wassen (minder grote was, meer handwas), hergebruik (bijvoorbeeld van water, of luiers want plastic luiers zijn uit den boze), koken (het belang van gezond eten) etc. Kun je een duurzame moeder zijn en fulltime werken? Hoe beïnvloedt een duurzame opvoeding de gelijkheid in een relatie? Werkt het emanciperend voor mannen en/of minder emanciperend voor vrouwen?
Dit zijn enkele concrete voorbeelden ter illustratie. Voel je vrij om duurzaamheid vanuit verschillende invalshoeken te onderzoeken: beleidssociologisch, stadssociologisch, of vanuit de sociologie van emoties of instituties. Je kunt dus beleidsvertogen analyseren, alledaagse duurzame praktijken onderzoeken of beide combineren. Ik bied je geen vastomlijnd onderzoekskader aan. Wel bied ik je aan (verder) kennis te maken met alle fases van het doen van onderzoek: stoeien met ideeën, een casus of meerdere casussen uitkiezen, toegang verkrijgen tot het veld etc. Ik vind dat je daar als toekomstig socioloog (en wellicht onderzoeker) ervaring mee moet hebben, en ik help je graag bij elke stap van je zoektocht. Ik ben een betrokken docent, maar ik verwacht ook inzet van je. Ik heb ervaring met het doen van kwalitatief en etnografisch onderzoek en ik begeleid bij voorkeur studenten die ook vanuit die methodologische invalshoek willen werken. Wellicht heb je nu al ideeën met betrekking tot je scriptie onderzoek of vragen naar aanleiding van mijn tekst? Ik hoor het graag:
[email protected]
11
9. Evaluatieonderzoek naar de Kinderfaculteit Pendrecht - Bowen Paulle De Kinderfaculteit is een programma van naschoolse activiteiten voor kinderen in de Rotterdamse wijk Pendrecht. Een buitenproportioneel deel van de Pendrechtse jeugd bevindt zich in een grote sociaaleconomische achterstandspositie. Volgens de Rotterdamse Sociale Index scoort Pendrecht laag op cruciale indicatoren zoals inkomensniveau, gezondheid, taalbeheersing, werk, school en sociale contacten. Om deze redenen is dit jaar de Kinderfaculteit Pendrecht van start gegaan. De Kinderfaculteit biedt meer dan 40 naschoolse activiteiten en is gericht op 1) het bevorderen van de schoolprestaties van Pendrechtse basisschoolleerlingen; 2) het leveren van een bijdrage aan het ontwikkelen van stevig in hun schoenen staande, veerkrachtige kinderen; 3) het bevorderen van een betere samenwerking tussen bewoners en (vrijwilligers)organisaties in de wijk Pendrecht. Het evaluatieonderzoek naar de werking en effectiviteit van de Kinderfaculteit Pendrecht van de Universiteit van Amsterdam (afdeling sociologie) maakt gebruik van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden. Het onderzoek loopt vier jaar lang en hanteert daarbij de volgende probleemstelling: In welke mate en onder welke voorwaarden draagt de Kinderfaculteit in Pendrecht bij aan de brede ontwikkeling (sociaal-emotionele, cognitieve, fysieke en talentontwikkeling) van kinderen van 4 t/m 12 jaar en het verbeteren van de collectieve zelfredzaamheid en leefbaarheid in de wijk? Deze probleemstelling wordt geoperationaliseerd in de volgende onderzoeksvragen: 1. In welke mate en onder welke voorwaarden dragen de pedagogische leervormen en pedagogische leeromgeving van de Kinderfaculteit bij aan de ontwikkeling van zelfbewuste kinderen, betere schoolprestaties, betere sociale vaardigheden en talentontwikkeling van deelnemende kinderen? 2. In welke mate en onder welke voorwaarden draagt het programma van de Kinderfaculteit bij aan het verbeteren en/of vergroten van de sociale samenhang, leefbaarheid en collectieve zelfredzaamheid van bewoners in de wijk? 3. In welke mate en onder welke voorwaarden draagt het programma van de Kinderfaculteit bij aan betere samenwerking tussen buurtbewoners en organisaties in de wijk? Meedoen aan dit onderzoeksproject biedt de volgende mogelijkheden: - Het schrijven van een afstudeerscriptie naar een onderwerp naar keuze. - Het uitvoeren van het kwalitatieve (etnografische) onderdeel van het onderzoeksproject: het uitvoeren en analyseren van participerende observaties bij de Kinderfaculteit; het afnemen van interviews bij de betrokken kinderen, activiteitenbegeleiders, projectleiders en ouders; transcriberen en analyseren van interviews. - Werken als vrijwilliger bij de Kinderfaculteit in Pendrecht als onderdeel van het veldwerk. - Het analyseren, codificeren en kwantificeren van de kwalitatieve data via kwalitatieve data analyse programma's zoals Atlas.ti, en/of kwantitatieve data analyse programma's zoals SPSS. - Werken in teamverband aan een bestaand en relevant sociologisch onderzoeksproject in de Rotterdamse wijk Pendrecht. Gewenste kwalificaties van de master student: - Uitstekende beheersing van de Nederlandse taal. - Affiniteit en ervaring met het uitvoeren van kwalitatief, etnografisch onderzoek of kwantitatief onderzoek. - Affiniteit met en interesse in het werken in teamverband. - Affiniteit met en interesse in een van de volgende onderwerpen: achterstandswijken, de ontwikkeling van kinderen met een sociaaleconomische achterstandspositie, sociale interventies in het basisschoolonderwijs, zelforganiserende vermogen van burgers, Rotterdam, en vrijwilligersorganisaties. Meer informatie: Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Bowen Paulle (
[email protected]) of Tara Fiorito,
[email protected]
12
10. Sociologie van kunst en cultuur – Hans Abbing Deze scriptie groep heeft geen centraal thema. Elk cultuursociologisch onderwerp is welkom, zij het dat, als je minder stevig in je schoenen staat, je er bij de keuze van een onderwerp goed aan doet rekening te houden met mijn expertise. Die ligt op het terrein van de kunstsociologie en de culturele economie. In het geval de onderwerpen in de groep wat verder uiteenlopen, betekent dit niet dat het werken in groepsverband onbelangrijk is. Het is mijn ervaring dat, juist als onderwerpen nogal verschillen, studenten elkaar heel goed feedback kunnen geven en elkaar kunnen stimuleren. Om een idee te geven van mogelijke onderwerpen noem ik een paar onderwerpen die studenten eerder in mijn groep hebben behandeld. - Verklaring van het huidige succes van filmhuizen - Muziek en identiteit - Tussen amateur en professional in de popmuziek - Opinies van bezoekers van de snel vergrijzende kamermuziek concerten over een meer informele concert setting. - Verklaring van het huidige succes van musea - Hiërarchieën in de EDM sub-genres - Invloed van de neo-liberale denkwijze op het gedrag en de opvattingen van non-mainstream hip-hop musici. - Houdingen van (gevestigde en populaire) kunstenaars ten aanzien van cultureel ondernemerschap. - Rol van authenticiteit bij het opzetten en runnen van een nieuw bedrijfje in Amsterdam - Harddrugs, onderscheiding en identiteitsconstructie in de rave- en clubscene. - Discourse analyse van zelfhulpboeken. - Het Bitcoin fenomeen - Werking van bonussen in het bankwezen Zelf ben ik op dit moment (in het kader van een boek dat ik aan het schrijven ben) geïnteresseerd in de volgende onderwerpen. De keuze van zo’n onderwerp is welkom, maar niet noodzakelijk. Bij de meeste van deze onderwerpen gaat het om een vergelijking van populaire en gevestigde kunst en kunstenaars. - Sfeer tijdens concerten - Dialoog tussen kunstenaar en publiek. - Rol van scenes van consumenten in de ontwikkeling van kunstgenres. - Verhouding tussen non-mainstream en mainstream in kunstgenres. - De professionele logica(s) van kunstenaars. - Vervagende grenzen tussen gevestigde en populaire kunst. - “Onzichtbare” populaire beeldende kunst, zoals die bij “gewone” mensen aan de muur hangt. - Kunst in een niet-kunst context, zoals bijvoorbeeld op flyers, in tijdschriften, in advertenties, in de sociale media etc. - Commercialisering in de kunst. - Samenwerkingsprojecten van kunstenaars, waarbij er niet één auteur is. - Sociaal kritische kunst en kunstenaars.
13
11. “Bootstrapping strategies” van migranten ondernemers - Veronique Schutjens
Coping with Crises: bootstrapping strategies of migrant entrepreneurs in different local and social contexts De toename van kleine bedrijven en ondernemers in stedelijke woonwijken wordt vergezeld van een grote economische dynamiek op lokaal niveau. Veel bedrijven overleven het niet; andere weer wel. Sommige ondernemers verplaatsen hun bedrijf – maar als dat gebeurt, slechts over korte afstanden. Sommige lokale ondernemers doen het beter dan andere. Wat betreft etniciteit heeft een recente empirische studie naar overleving van bedrijven in Nederland aangetoond dat bedrijven van allochtone ondernemers het minder goed doen dan bedrijven van Nederlandse ondernemers, voor wat betreft overleving en groeikansen (Beckers & Blumberg 2013). In de eerste jaren na de start blijkt dit vooral een kwestie te zijn van de gekozen sector en de leeftijd en ervaring van de ondernemer (Schutjens et al. 2014). Veel allochtone ondernemers zijn relatief jong, onervaren, en beginnen een bedrijf in sectoren waar de economische groei aanzienlijk achterblijft bij andere, zoals de bouw, detailhandel en horeca. Maar ook na die eerste levensjaren blijken allochtone ondernemers het moeilijker te hebben dan autochtone; en dan is het effect van relatief geringe (werk)ervaring, jonge leeftijd en lastige bedrijfssector inmiddels verdwenen. Wat is hier aan de hand? Als het niet meer de typisch ondernemers- of bedrijfskenmerken zijn, die het succes van bedrijven bepalen, wat dan wel? Het is te verwachten dat in deze eerste bedrijfsfasen de gekozen bedrijfsstrategie van ondernemers een belangrijker rol gaat spelen, om de zogenaamde “liability of smallness” te omzeilen (Brüderl & Preisendörfer 1998). En vooral in (deze) tijden van economische stagnatie is het belangrijk om tijdig financiële problemen het hoofd te bieden (Ebben & Johnson 2005). Ondernemers van jonge bedrijven moeten daarom alert zijn en hun bedrijf en strategie continu aanpassen aan soms externe veranderingen. In het omgaan met anderen, zoals toeleveranciers, afnemers of (formele en informele) financierders, moeten ondernemers continu op zoek naar nieuwe wegen, paden en strategieën. Afhankelijk van hun individuele capaciteiten, sociale netwerken, sociaal kapitaal en lokale kansenstructuren, kiezen ondernemers dan ook voor verschillende (financiële) strategieën, vooral in het informele circuit. Het lenen bij de bank of bij vrienden en familie en het gebruiken van eigen spaargeld en inkomen zijn wat meer traditionele vormen om financieel kapitaal te verkrijgen (Padachi et al., 2008, p. 863). Er bestaat ook een minder traditionele vorm van financieel kapitaal, die als bootstrapping beschreven. Zoals aangehaald door Carter en Van Auken (2007, p. 130) is bootstrapping het gebruiken van minder traditionele methoden om middelen te verkrijgen, zonder gebruik te maken van externe financiering op lange termijn. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan leasen, gebruik maken van een creditcard en het creatief zijn in het businessplan. Voor een bedrijf kunnen bijvoorbeeld veel tweedehands spullen gekocht worden om geld te besparen (Padachi et al., 2008, p. 866). Vooral in economische achterstandswijken kunnen dit soort alternatieve financieringsstrategieën, bijvoorbeeld via familie of vrienden, of flexibele betalingsregelingen een oplossing bieden voor acute problemen in de het verkrijgen van kapitaal voor de bedrijfsvoering (Jayawarna et al. 2011; Schwienbacher, 2007, p.767 ; Cetindamar et al., 2012, pp. 35 ; Kim et al. 2006, p.12). De vraag daarbij is natuurlijk: verschillen deze alternatieve financieringsstrategieën en het inschakelen van het sociale netwerk dan ook tussen allochtone en autochtone ondernemers? Dit master thesis thema biedt ruimte aan twee master studenten die empirisch onderzoeken wat de condities zijn voor en consequenties van verschillende vormen van (alternatieve) financiële bedrijfsstrategieën van ondernemers, de variatie daarin en de verklaringen daarvoor. Het empirisch onderzoek bestaat uit twee delen: enerzijds een analyse van secundair datamateriaal (alternatieve financiële 14
strategieën en bedrijfsstrategieën van 350 ondernemers in verschillende typen woonbuurten, verzameld in 2013), waarbij de verklaring van de variatie in deze strategieën centraal staat. Kwantitatieve onderzoekstechnieken zijn een vereiste hiervoor. Anderzijds dienen in een aantal contrasterende sociale en lokale settings (afhankelijk van het kwantitatieve onderzoek) interviews te worden gehouden onder verschillende typen ondernemers over het type en effect van (financiële) strategieën, waarbij het verschil tussen allochtone en autochtone ondernemers centraal staat. Hiervoor zijn kwalitatieve onderzoeksmethoden noodzakelijk. Email:
[email protected]
15
12. Burgerschap, Zorg en Sociaal Beleid - Loes Verplanken
Dit jaar begeleid ik geen scriptiegroep, maar ik heb wel ruimte om enkele individuele scripties te begeleiden. Je kunt bij mij terecht voor kwalitatief onderzoek naar de volgende thema’s: veranderende verzorgingsstaat; participatiesamenleving; vermaatschappelijking van de zorg voor psychiatrische patiënten en mensen met een verstandelijke beperking; zorg ‘achter de voordeur’ voor zogenaamde multi problem gezinnen; vrijwilligerswerk; activering van langdurig werklozen. Momenteel ben ik zelf met enkele collega’s bezig met een meerjarig kwalitatief onderzoek naar de gevolgen van de decentralisatie van rijk naar gemeenten van de jeugdzorg en de ondersteuning en activering van mensen met een (arbeids)beperking m.i.v. 1 januari 2015. Nabijheid, zelfredzaamheid en wederkerigheid, en integraal, generalistisch werken zijn belangrijke uitgangspunten bij deze grootscheepse decentralisatie. Sociale wijkteams zullen deze principes moeten gaan uitdragen. Ons onderzoek vindt plaats in wijken in zes Nederlandse gemeenten (waaronder Amsterdam en Diemen) en spitst zich toe op sociale wijkteams en sociale netwerken. Het is ook mogelijk om in het kader van dit onderzoek een eigen onderzoek doen voor je scriptie.
16
13. Trendonderzoek Bonger Instituut coffeeshop bezoekers – Chip Huisman
Elk jaar doet het Bonger Instituut voor Criminologie in opdracht van de Jellinek het Trendonderzoek Antenne naar middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen in Amsterdam. Dit jaar ligt de focus op coffeeshops en haar bezoekers. De bedoeling is om respondenten te werven in de coffeeshops om online vragenlijsten in te vullen. Eerst wordt een korte vragenlijst afgenomen ter plaatse en daarna moeten de respondenten later online een langere vragenlijst invullen. Voor het MA onderzoek wordt dit uitgebreid met kwalitatieve observaties door studenten. Kortom, je draait mee in een bestaand project waarbinnen je omtrent het thema coffeeshops kwantitatieve data zal verzamelen voor het Antenneonderzoek en dit aan de hand van een eigen invulling aanvult met kwalitatief onderzoek. Het voordeel van deze opzet is dat je onderdeel uitmaakt van een onderzoeksteam met ervaren onderzoekers en dat er betrekkelijk makkelijk toegang tot het veld is. De beperking is dat het thema grotendeels vastligt.
.
17