Schakelklas Kleuters Lelystad
2
1. Schakelklas voor Kleuters Het project Schakelklas voor Kleuters in Lelystad, afgekort SKK, begeleidt leerlingen uit groep 1 en 2 en ondersteunt hun leerkrachten op het gebied van taalstimulering. De begeleiding is gericht op kleuters die het Nederlands helemaal niet of onvoldoende beheersen. Bepalend voor de toelating is de normering van de passieve Taaltoets voor Alle Kinderen, oftewel de TAK-toets. 1.1 Doel In de nota Jongleren (mei 2011) van de gemeente Lelystad wordt als doel beschreven dat in 2015 97% van de leerlingen zonder (taal)achterstand doorstroomt naar groep 3. Het hele beleid met betrekking tot de Voor- en Vroegschoolse Educatie is hierop gericht. Er wordt uitgegaan van de minimumgrens voor de woordenschat zoals vermeld in onderstaande tabel. leeftijd
4 jaar
4,5 jaar 5 jaar
5,5 jaar 6 jaar
6,5 jaar 7 jaar
instroom SKK
-2000
-2000
-2000
-2300
-2800
-3100
-3600
uitstroom SKK
+2600
+3200
+3700
+4100
+4500
+4800
+5200
1.2 Aanmelding De aanmelding van een nieuwe leerling kan via www.flevomeerbibliotheek.nl door middel van een aanmeldingsformulier. Alle kinderen, zowel nieuwkomers als kinderen die in Nederland geboren zijn, kunnen bij de SKK worden aangemeld als: ❙❙ ze in groep 1-2 zitten ❙❙ hun Nederlandse woordenschat onder de minimumgrens ligt 1.3 Observatie en intake Zodra het aanmeldingsformulier ontvangen is, maakt de SKK begeleider een afspraak voor een observatie in de groep en een intakegesprek. Tijdens dit gesprek komen de volgende punten aan de orde: ❙❙ de observatielijst en de toetsgegevens van de leerkracht ❙❙ de overdrachtsgegevens van de peuterspeelzaal ❙❙ de start, duur en inhoud van de SKK-begeleiding ❙❙ de samenwerking 1.4 Duur begeleiding Kleuters worden begeleid zolang ze tot de doelgroep behoren. Na het beëindigen van de begeleiding kan de school de SKK begeleider benaderen voor voorlichting en advisering over taalstimulering.
3 In de nazorg wordt de intern begeleider van school gevraagd de ontwikkeling van de betreffende leerling nog een jaar lang te volgen, met behulp van de TAK-toets. 1.5 Werkwijze Algemeen ❙❙ Er wordt 2x per 30 minuten per week begeleid ❙❙ Er wordt extra aandacht besteed aan de samenwerking met ouders m.b.t. gebruik van de kernwoordenposter en woordenschatuitbreiding ❙❙ De SKK-begeleider en leerkracht hebben regelmatig overleg over de vorderingen per mail, mondeling of tijdens geplande overleggen SKK-begeleider ❙❙ Maakt een begeleidingsplan en wekelijks een kernwoordenposter ❙❙ Richt zich op de mondelinge Nederlandse taalverwerving ❙❙ Houdt de vorderingen van de leerlingen bij Basisschool ❙❙ Draagt zorg voor een rustige omgeving waarin de SKK-begeleider kan werken met de leerlingen ❙❙ Biedt alle mogelijke ondersteuning 1.6 Werkmateriaal Er wordt bij voorkeur gewerkt met concrete materialen en beeldmateriaal op internet, zoals de programma’s Kleuterplein, Ik en Ko, Schatkist, Onderbouwd en Boekenpret. Andere hulpmiddelen zijn woordkaartjes, de woordenschatdoos, prentenboeken, themakisten en gezelschapsspelletjes. De kernwoordenposter speelt een belangrijke rol en wordt wekelijks bijgewerkt.
4
2. Fasen taalontwikkeling Een kind leert een tweede taal op dezelfde manier als waarop het de moedertaal heeft geleerd en doorloopt in de taalverwerving vier fasen. Ook bij de tweede taalverwerving is dat zo. Deze vier taalfasen kunnen in elkaar overlopen en soms naast elkaar bestaan, afhankelijk van de situatie waarin het kind functioneert. Het volgende schema kan gebruikt worden voor observatie en er worden suggesties gegeven voor aanpak in de groep. 2.1 Gewenningsfase Een kind is (bijna) geheel onaanspreekbaar in het Nederlands. Om open te staan voor het leren van een taal moet het zich veilig voelen. Een kind moet eerst wennen aan de nieuwe situatie op school en aan de klank van de taal. Het is belangrijk dat het kind hier de tijd voor krijgt en dat het niet tot spreken gedwongen wordt. Deze fase wordt ook wel de ‘stille periode’ genoemd. Als het kind meer zelfvertrouwen heeft en aan school is gewend, kan het gebruik van de tweede taal bewust worden aangemoedigd. De leerkracht benoemt voortdurend op overdreven wijze de handelingen die plaatsvinden en probeert zoveel mogelijk betekenissen voor te doen (3. TPR-methode). Kenmerken van kind in gewenningsfase
Belangstelling voor wat andere kinderen doen
ja
soms
nee
Deelnemen aan activiteiten
ja
soms
nee
Gericht bezig zijn
ja
soms
nee
Reageren op eenvoudige aanwijzingen in het Nederlands
ja
soms
nee
Spontaan praten tegen andere kinderen in de eerste- of tweede taal
ja
soms
nee
Handelen volgens regels en gewoontes in de klas
ja
soms
nee
Dingen duidelijk maken d.m.v. gebaren of bekende woorden
ja
soms
nee
Zich verweren met woorden en/of gebaren
ja
soms
nee
Start deelname (eenvoudige) Nederlands liedjes en rijmpjes
ja
soms
nee
2.2 Redzaamheidfase In de redzaamheidfase gebruikt het kind taal om dagelijkse dingen voor elkaar te krijgen en om zichzelf in de klas te handhaven.
5 Kenmerken van kind in redzaamheidfase
Gebruik van korte zinnen (2 tot 3 woorden)
ja
soms
nee
Vragen om namen van dingen en mensen
ja
soms
nee
Maakt behoeften kenbaar via taal en duidt bezittingen aan
ja
soms
nee
Gebruikt taal om zich te beschermen en te verdedigen
ja
soms
nee
Goed gebruik van nieuwe woorden
ja
soms
nee
2.3 Omgangsfase Het kind heeft nu behoefte aan taal om een bijdrage te leveren aan de situatie. Meedoen en samenwerking staan centraal in deze omgangsfase. Het is een fase die lang kan duren. Kenmerken van kind in omgangsfase
Gebruik van langere zinnen (5 tot 6 woorden)
ja
soms
nee
Benoemt activiteiten van zichzelf en anderen
ja
soms
nee
Eenvoudige beschrijvingen geven
ja
soms
nee
Stuurt activiteiten van andere leerlingen en reageert op aanwijzingen van andere leerlingen
ja
soms
nee
Uitdrukking geven aan voorkeur en afkeer
ja
soms
nee
Taal gebruiken bij eigen of andermans handelingen
ja
soms
nee
Vraagt om hulp en uitleg
ja
soms
nee
Gebruikt de juiste zinsbouw van de zin
ja
soms
nee
2.4 Leertaalfase In de leertaalfase wordt taal gebruikt om meer te weten te komen over de omgeving. In de leertaalfase wordt een kind steeds meer voorbereid op het meedoen in de reguliere klas. Het kind leert om te gaan met abstracter taalgebruik. Kenmerken van kind in leertaalfase Gebruik van hoeveelheidbegrippen
ja
soms
nee
Gebruik van tijdsbegrippen
ja
soms
nee
Aspecten als kleur, vorm, etc. benoemen
ja
soms
nee
Verschillen en overeenkomsten onder woorden brengen
ja
soms
nee
Volgorde in proces beschrijven
ja
soms
nee
Stellen van waarom-vragen
ja
soms
nee
Stellen van vragen naar achtergronden
ja
soms
nee
Geeft oorzaak-gevolg en middel-doel relaties aan
ja
soms
nee
Brengt gebeurtenissen in de toekomst onder woorden
ja
soms
nee
6
3. TPR-methode Kinderen leren taal door te doen. Terwijl ze met andere dingen bezig zijn, leren en horen ze veel taal, bijvoorbeeld tijdens het buitenspelen, het knutselen of tijdens het eten en drinken. Een manier van taal leren die bij dit idee aansluit, is Total Physical Response oftewel de TPRmethode. Het leren van taal is bij deze manier verbonden aan iets fysiek doen, bijvoorbeeld een opdracht uitvoeren of iets doen met een voorwerp. Onderzoek wijst uit dat het werkt als aan taal leren een actieve component wordt verbonden. Om die reden is de TPR-methode hier als vuistregel genomen. Een belangrijk principe van de TPR-methode is dat taal geleerd wordt door eerst te luisteren en dan iets te doen. Als een kind een opdracht heeft gekregen waarbij het iets moet doen, kan meteen gezien worden of deze goed wordt uitgevoerd. Als dat niet zo is, is direct duidelijk dat de boodschap niet aangekomen is. Hier kan de leerkracht vervolgens op inspringen. Een groot voordeel van de TPR-methode is dat het beginnende SKK-leerlingen weinig stress oplevert omdat ze op geen enkele manier worden gedwongen om te praten. TPR is gericht op het vol zelfvertrouwen ingroeien in een nieuwe taal. De veilige basis ontstaat doordat een leerling zelf bepaalt wanneer hij of zij in de volgende fase stapt. 3.1 Methode in stappen Het is belangrijk dat een ruim lokaal beschikbaar is en er voldoende gelegenheid is om de kinderen opdrachten uit te laten voeren. De methode Total Physical Response kan in drie stappen worden gedaan: 1. Voorbewerken en semantiseren: de leerkracht verwoordt de opdracht en doet het voor 2. Consolideren: de groep doet het na 3. Controleren: een kind doet de opdracht alleen 3.2 Toepassing methode De eerste keer zegt de leerkracht bijvoorbeeld: “Kijk, ik loop naar de deur”. Vervolgens loopt ze zelf naar de deur. Wanneer ze dit doet, kan ze de kinderen met zich mee laten lopen, terwijl ze de opdracht nog een keer verwoordt: “Ik loop naar de deur”. De tweede keer zegt de leerkracht alleen: “Nu jullie, jullie lopen naar de deur”, en doet ze het zelf niet meer voor. De kinderen voeren nu samen de opdracht uit. De leerkracht controleert of de kinderen de opdracht goed uitvoeren en stuurt eventueel bij of doet het nog eens voor. De laatste keer vraagt de leerkracht een kind de opdracht alleen uit te voeren, bijvoorbeeld: “Ammar, loop naar de deur. Heel goed, jij loopt naar de deur”.
7
Ook in eigen routines kan de TPR-methode worden toegepast. Probeer dit in te bedden in de andere activiteiten die de kinderen doen. Bijvoorbeeld: Een juf wil aan drie nieuwe SKK-leerlingen het begrip van de zin ‘je jas aan de kapstok hangen’ leren. Na het buitenspelen ’s ochtends verzamelt ze de drie bij de kapstok. De leerkracht begint met: “Kijk, dit is de kapstok”, ze wijst naar de kapstok en herhaalt “Zie je, de kapstok. Ik ga mijn jas ophangen aan de kapstok. Zo, ik hang mijn jas aan de kapstok”. Daarna vraagt ze: “Kunnen jullie je jas ook aan de kapstok hangen?” en bevestigt dat de leerlingen dit nadoen met “Goed zo! Jullie hangen je jas aan de kapstok”. Na het buitenspelen in de middag kan de leerkracht dit nog een keer herhalen. Ze kan dan ook per kind een opdracht geven: “Ik hang mijn jas aan de kapstok. Shaxy, hang jij ook je jas aan de kapstok?”. Als de kinderen wat meer woorden kennen, kan er een spelletje van worden gemaakt. 3.3
Controle en uitleg
De TPR-methode kan gebruikt worden om te controleren of bepaalde woorden en zinnen begrepen worden, maar ook om nieuwe woorden uit te leggen met voorbewerken en semantiseren. Voorbeeld van controle De leerkracht zegt: “Aishe, leg de schaar maar op de tafel”. Aishe legt de schaar vervolgens op haar stoel. Dat betekent dat ze nu wel het woord schaar kent, maar het woord tafel nog niet.
8
Voorbeeld van uitleg De leerkracht hanteert de stap voorbewerken en semantiseren en zegt: “Kijk, ik heb een schep. Ik ga scheppen in het zand. Zie je, ik ben aan het scheppen”. En ze vraagt daarna: “Kun jij ook scheppen? Zullen we samen scheppen? Laat maar zien”. En bevestigt het vervolgens: “Goed zo! Jij schept in het zand. Met een schep. Jij kunt goed scheppen zeg!”. In dit voorbeeld is dus het woord scheppen uitgelegd. Telkens als het woord scheppen voorkomt, legt ze daar extra nadruk op. De leerkracht blijft de handelingen van het kind benoemen en geeft daarbij complimenten. 3.4
Differentiatie
Een TPR-oefening kan moeilijker en makkelijker worden gemaakt. Ten eerste kan de snelheid variëren, waarmee een oefening wordt gegeven. Een opdracht die langzaam wordt uitgesproken, is makkelijker te volgen dan een opdracht die snel wordt uitgesproken. Verder kan een TPR-oefening moeilijker gemaakt worden als er meerdere opdrachten in één keer worden gegeven, bijvoorbeeld:“Liam, loop naar de tafel en pak de lijm uit de kast” of “Loop naar de tafel, pak de lijm uit de kast en geef de lijm aan Bernice”. TPR gaat verder dan de stille periode (2.1 Gewenningsfase). Zo kan na het geven van een TPR-oefening een vraag worden gesteld om taalproductie uit te lokken. De leerkracht vraagt bijvoorbeeld aan Mimoen: “Geef Mara een hand”. Vervolgens vraagt ze aan Mara: “Wat doet Mimoen?”. Ze kan ook aan Mimoen zelf vragen: “Mimoen, wat doe je?” of iets moeilijker: “Mimoen, wat heb je gedaan?”. Taalproductie kan verder uitgelokt worden door aan de kinderen te vragen of ze elkaar een opdracht kunnen geven, maar dit is erg moeilijk. Op internet is veel informatie te vinden over de TPR-methode (Bijlage 2). Bron: Sardes Taallijn 2007, aanvulling SKK
9
4. Didactiek woordenschat Ook nieuwe woorden worden in voorgaande vier stappen aangeboden volgens ‘Met woorden in de weer, Praktijkboek voor het basisonderwijs’ van Dirkje van den Nulft & Marianne Verhallen. De verschillende stappen kunnen elkaar overlappen. Voorbewerken en semantiseren zijn niet altijd strikt te scheiden en consolideren gaat soms ongemerkt over in controleren. 4.1 Voorbewerken Eerst wordt een context geschapen (bijvoorbeeld een gesprek over feest), waarin het aan te bieden woord (bijvoorbeeld podium) een plaats krijgt. Dan wordt het woord binnen deze context aangeboden. Bij het voorbewerken is het belangrijk dat leerlingen betrokken raken bij het onderwerp. De leerkracht introduceert een onderwerp en sluit daarbij aan bij eigen ervaringen van de kinderen. 4.2 Semantiseren Aansluitend wordt de betekenis van nieuwe woorden uitgelegd. Uitleggen, uitbeelden en uitbreiden zijn de basis van goed semantiseren. Het kernwoord wordt vijf tot zeven keer genoemd, terwijl de leerkracht het op verschillende manieren (variatie van de context, eigen ervaringen, plaatjes, handelingen, voorbeelden) bespreekt en verduidelijkt. Het is belangrijk dat de leerlingen bij het semantiseren actief betrokken zijn. Bijvoorbeeld: na uitleg over het woord schurk met bijbehorende contextzin(nen), kun je als leerkracht de vraag stellen: “Wie kan er een schurk nadoen?” 4.3 Consolideren In de derde stap wordt door middel van herhaling gewerkt aan consolidering: verankering van het woord in het geheugen. De kinderen krijgen vragen en opdrachten in allerlei vormen waarbij de woorden een rol spelen. Voorbeelden: dramatiseren, quiz, zinnen aanvullen en categoriseeroefeningen. 4.4 Controleren Tot slot wordt nagegaan of de leerling inderdaad het woord voldoende kent. Door middel van een spel of toets kan gecontroleerd worden of de aangeboden woorden daadwerkelijk zijn geleerd. Controleren is de laatste noodzakelijke stap in de didactiek van het woordenschatonderwijs.
10
5. Actieplan nieuwkomers Hoe te handelen bij een nieuwe leerling, die rechtstreeks uit het buitenland komt? Hieronder volgen praktische tips van FlevoMeer Bibliotheek: ❙❙ Meld het kind zo snel mogelijk via het digitale aanmeldingsformulier aan bij de Schakelklas voor Kleuters of neem contact op met de SKK, telefoon 0320 240068. ❙❙ Gun deze leerling eerst een stille periode oftewel gewenningsfase ❙❙ Praat in de gewenningsfase weinig, dus beperk het aantal Nederlandse woorden. Maak korte zinnen met eenvoudige woorden. ❙❙ Probeer in de redzaamheidfase zoveel mogelijk taal en handelen te koppelen, door middel van de TPR-methode ❙❙ Maak de leerling zo snel mogelijk zelfredzaam. Leer de leerling hoe het dingen moet vragen, zoals bijvoorbeeld naar het toilet gaan etc. ❙❙ Geef de leerling een taalvriendje, deze kan de leerling helpen door bijvoorbeeld tijdens een rondleiding de ruimtes en voorwerpen te benoemen. Een taalvriendje kan de dagelijkse gang van zaken op school begeleiden, bijvoorbeeld samen naar de gymzaal lopen en samen het fruithapje halen en eten. Zo voelt de nieuwe leerling zich sneller op zijn/haar gemak. ❙❙ Gebruik concreet materiaal bij aanbieding van nieuwe begrippen. Uitbeelden, uitleggen en uitbreiden is de kern van woordenschatonderwijs. ❙❙ Begin bij nieuwe oefenstof altijd met receptieve oefeningen, waarbij de leerling bijvoorbeeld iets aanwijst, op volgorde legt, uitbeeldt, beluistert, nazegt, etc. De leerling hoeft de nieuwe woorden en begrippen dus nog niet zelf te gebruiken. ❙❙ Daarna komen pas de productieve oefeningen aan de orde: zelf een zin bedenken, iets vertellen, iets vragen, vragen beantwoorden e.d. ❙❙ Als de leerling een verhaal vertelt, toon dan belangstelling en vul haar/hem niet te snel aan. Geef de leerling de tijd om zelf te formuleren. Herformuleer daarna op de goede manier.
11
❙❙ Doe veel dialoogjes en rollenspelen om de mondelinge taalvaardigheid te trainen. De situaties die gespeeld worden, zullen in het begin vooral situaties zijn, die de leerling zelfredzaam maken (op het plein, in de winkel). Later kunnen het thema’s meer uiteenlopen. ❙❙ Vermijd grammaticaregels. Regels zullen belemmerend werken; er kan spreekangst of faalangst optreden. Peuters leren ook geen grammaticaregels in de eerste taalverwerving. Beter is impliciete feedback. Hadjibullah zegt: “Regen”. De leerkracht geeft terug ”Ja, regen. Het regent buiten, dat heb je goed gezien!”. ❙❙ Om het luisteren te oefenen is veel interactie nodig, bij voorkeur met de leerkracht. Dit is niet altijd te realiseren. Een onmisbaar en goed alternatief is daarom het werken op de computer. ❙❙ Om de tweede taalverwerving goed te laten verlopen is het noodzakelijk dat er dagelijks en systematisch aan gewerkt wordt, gedurende de hele basisperiode van de SKK-leerling. ❙❙ Herhaal met regelmaat de door de SKK-begeleider aangeboden woorden, met behulp van voorwerpen, woordkaarten, spelletjes, e.d.
12
Bijlage 1
Grafiek normering SKK begeleiding groep 1 en 2 volgens de Taaltoets Alle Kinderen.
Bijlage 2
Informatie over het SKK-project en het digitale aanmeldingsformulier is te vinden op http://www.flevomeerbibliotheek.nl/speciaal/educatie/SKK.php Informatie over onderwijs aan gealfabetiseerde tweetalige kinderen is te vinden op http://www.jekanmewat.nl Informatie over TPR http://www.taalleermethoden.nl/index.php/taalleermethoden/tpr Informatie over schakelklassen in het algemeen is te vinden op www.schakel-klassen.nl
13
Contactgegevens Schakelklas voor Kleuters Meentweg 14 8224 BP Lelystad T 0320 240068 www.flevomeerbibliotheek.nl