IV.3 E/S IBO BVR
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
1
Toelichting van 27 augustus 2008 bij de wijzigingen in het Besluit Vlaamse Regering over de erkenning en de subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO), die vanaf 1 juli 2008 gelden Korte inhoud: Het erkennings- en subsidiëringsbesluit van IBO’s is gewijzigd: sommige definities en termen zijn aangepast, er zijn nieuwe veiligheidsvoorwaarden, er is een informatiseringsvergoeding in 2008 en er zijn nieuwe voorwaarden om meer opvang mogelijk te maken.
Inleiding De Vlaamse Regering wijzigde het besluit met erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden voor initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO). De wijzigingen gelden vanaf 1 juli 2008. De wijzigingen waren nodig om volgende redenen: •
Een aantal termen en bepalingen zijn aangepast aan de evoluties in de buitenschoolse opvangsector. Door de erkenning en subsidiëring toe te kennen aan het IBO en niet meer per vestigingplaats is er administratieve vereenvoudiging en meer flexibiliteit.
•
De Vlaamse Regering wil voor alle kinderopvangvormen enkele essentiële bepalingen over veiligheid regelgevend vastleggen.
•
Het regelen van de eenmalige vergoeding in 2008 voor informatisering.
•
Het mogelijk maken van meer opvang door aanpassingen aan de voorwaarden voor bezetting en infrastructuur en door een eenmalige vergoeding in 2008 voor bijkomende vakantieopvang.
De Vlaamse regering heeft op hetzelfde moment het besluit van 24 juni 1997 met de algemene voorwaarden voor het organiseren van buitenschoolse opvang opgeheven, omdat de inhoud van dit besluit opgenomen is in andere besluiten of overbodig geworden was: -
Het besluit van de Vlaamse regering van 4 mei 2007 regelt het lokaal beleid kinderopvang: de rol van het lokaal bestuur, het lokaal beleidsplan kinderopvang en het Lokaal Overleg Kinderopvang.
-
De voorwaarden voor het behalen van een kwaliteitslabel vervallen, aangezien dit geen actueel instrument is.
-
De bepalingen van het ‘kwaliteitscharter buitenschoolse opvang’ werden geïntegreerd in de besluiten met erkenningsvoorwaarden en de besluiten met voorwaarden voor een attest van toezicht.
Wat is er gewijzigd? Wijzigingen in definities en termen De definitie van ‘organiserend bestuur’ is verruimd naar ‘een rechtspersoon die geen winstoogmerk heeft’. De term ‘index van de consumptieprijzen’ is vervangen door ’gezondheidsindexcijfer‘: een juistere beschrijving van de gangbare praktijk.
IV.3 E/S IBO BVR
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
2
De beschrijving van de mogelijke opvangfuncties is verfijnd. Een IBO moet minstens één van de volgende opvangfuncties vervullen: voor- en naschoolse opvang, opvang gedurende schoolvrije dagen en/of opvang gedurende één of meerdere schoolvakanties. Een IBO kan ook bijkomende opvangfuncties vervullen zoals middag- of namiddagopvang. De opvangfuncties van een IBO worden vastgelegd in de erkenningsbeslissing van Kind en Gezin. Het aantal opvangfuncties heeft invloed op de grootte van de eventuele subsidiëring. De bijkomende opvangfuncties zijn niet subsidieerbaar. Het besluit definieert het begrip ‘basisopvangaanbod’ van een IBO: opvang van ’s morgens 7 uur tot ’s avonds 18 uur gedurende ten minste 230 werkdagen per jaar, waarvan 50 volle dagen; op woensdagnamiddag opent het initiatief na de schooltijd. Een IBO met minder openingsdagen dan het basisaanbod, krijgt verhoudingsgewijs minder subsidies. Flexibele opvang is gedefinieerd: ’opvang minstens gedurende 30 minuten voor 7 uur, opvang minstens gedurende 30 minuten na 18 uur, opvang op feestdagen, opvang in het weekend, opvang op dagen boven op het minimumaantal openingsdagen voor het basisopvangaanbod’. Dezelfde definitie staat in het ministerieel besluit over flexibele en occasionele opvang. Het besluit vermeldt expliciet dat beantwoorden aan erkenningsvoorwaarden nodig is om een erkenning te krijgen én om ze te behouden. De bepalingen van het ‘kwaliteitscharter buitenschoolse opvang’ zijn geïntegreerd in het besluit. Schoolgebonden vestigingsplaatsen worden niet langer als uitzonderingen beschouwd: de kwaliteit en het niet-schoolse karakter van de opvang hangt vooral af van de inrichting van de lokalen en de omgang met de kinderen. De term ‘ouderbijdrage’ wordt ‘financiële bijdrage van de gezinnen’, analoog met de terminologie in het besluit met voorwaarden voor erkende kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders. De verwijzing naar het ministerieel besluit dat de subsidiebedragen bepaalt, is correcter geformuleerd. De bepaling dat het subsidiebedrag afhankelijk is van het aantal vestigingsplaatsen is geschrapt, dit werd nooit zo toegepast. De personeelsnorm is correcter geformuleerd: per begonnen schijf van 14 aanwezige kinderen moet minstens 1 begeleider de opvang verzekeren 1 .
De wijzigingen die invloed op de dagelijkse werking van een IBO kunnen hebben Kind en Gezin zal erkenningen toekennen aan het IBO, en niet meer per vestigingsplaats. Hierdoor kan een IBO de plaatsen meer flexibel inzetten over de verschillende vestigingsplaatsen en op verschillende opvangmomenten, en is hiervoor geen wijziging van de erkenningsbeslissing nodig.
1
Een uitzondering hierop is voorzien voor kleine vestigingsplaatsen en piekperiodes. Zie blz. 4 punt 9.
IV.3 E/S IBO BVR
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
3
De terminologie is aangepast aan deze wijziging: er staat ’aantal opvangplaatsen’, ’aantal opgevangen kinderen’ of ’het vastgelegde maximale aantal opvangplaatsen’, in plaats van ‘erkende capaciteit per vestigingsplaats’. In september volgt een mededeling met meer informatie over deze nieuwe manier van werken. In juli en augustus 2008 kon een IBO een eenmalige vergoeding krijgen voor bijkomende opvang, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan werd. IBO’s die gedurende de schoolvakanties bijkomende ruimte willen gebruiken, kunnen dit doen. Dit was vroeger ook mogelijk, maar het wordt in dit besluit expliciet geformuleerd. Wanneer het IBO geen bijkomende kinderen opvangt, moet de bijkomende ruimte enkel aan de infrastructuurnormen voldoen. Indien een IBO de bijkomende ruimte gebruikt om meer kinderen op te vangen, dan moet de ruimte aan de infrastructuurnormen voldoen en moet de opvang in die ruimte gekaderd blijven in de kwaliteitsvolle IBO-werking: het IBO is verantwoordelijk om de opvangkwaliteit te bewaken met respect voor de veiligheid en de draagkracht van de opgevangen kinderen en van de begeleiders en de leidinggevende. Het IBO houdt hierbij rekening met de bepalingen van het kwaliteitscharter (zie artikel 8). Het IBO legt in zijn kwaliteitshandboek de manier vast waarop het dit zal doen. Het IBO brengt Kind en Gezin op de hoogte van het gebruik van bijkomende ruimte met een formulier dat je binnenkort kan vinden op de website. Het IBO registreert alle opgevangen kinderen, ook de kinderen die opgevangen worden in de bijkomende ruimte. IBO’s die gedurende de schoolvakanties hun capaciteit willen uitbreiden, konden dit vroeger doen met een aanvraag tot capaciteitsuitbreiding. Het nieuwe besluit biedt nu daarnaast een eenvoudige en snelle mogelijkheid om een tijdelijke capaciteitsverhoging aan te vragen, wanneer aan de erkenningsvoorwaarden is voldaan. Een IBO kan een tijdelijke capaciteitsverhoging aanvragen met een verklaring op eer en via een formulier dat je binnenkort op de website kan vinden. Wanneer de capaciteitsverhoging op dezelfde plaats gedurende een of meerdere vakantieperiodes gespreid over meer dan één jaar plaatsvindt, dan gaat het niet meer om een tijdelijke situatie. In dat geval moet het IBO voor de capaciteitsuitbreiding een erkenning aanvragen. Het advies van het Lokaal Overleg is niet meer nodig voor een (wijziging in een) erkenningsbeslissing, maar de aanvraag moet wel stroken met het lokaal beleidsplan kinderopvang. Kind en Gezin zal hierover advies vragen aan het lokaal bestuur. Het is daarom aangewezen dat initiatiefnemers het lokaal bestuur en het Lokaal Overleg Kinderopvang informeren over hun aanvraag. Houd bij vestigingsplaatsen verspreid over meerdere gemeenten rekening met al deze gemeenten. Een IBO neemt deel aan het lokale overleg van de gemeente(n) waar het vestigingsplaatsen heeft. De opvangruimtes moeten exclusief beschikbaar zijn voor de buitenschoolse opvang. Het besluit vermeldt nu expliciet dat die exclusiviteit geldt gedurende de opvanguren. Op momenten wanneer er geen opvang is, kan de ruimte dus door anderen gebruikt worden. Voor het begin van elk opvangmoment moet de ruimte passend ingericht zijn!
IV.3 E/S IBO BVR
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
4
Een IBO moet een aangrenzende buitenruimte hebben, zodat de kinderen vrij kunnen kiezen of ze binnen of buiten spelen. Een IBO kan met een gemotiveerd verzoek een uitzondering vragen op het ‘aangrenzend zijn’. Inspectie zal Kind en Gezin adviseren of de uitzondering verantwoord is. Hierbij zal vooral van belang zijn dat toezicht mogelijk blijft, en dat de kinderen veilig en op vrij gekozen momenten de doorgang van het IBO naar de buitenruimte kunnen maken. De piekperiode, de periode waar een bezetting tot maximum 130% is toegelaten, is uitgebreid naar één uur gedurende eender welk opvangmoment. Deze versoepeling is een mogelijkheid, zeker geen verplichting. Het organiserend bestuur is verantwoordelijk om in te schatten wat werkbaar is in functie van de veiligheid en de draagkracht van de kinderen en van de begeleiders en leidinggevende, en om eventueel bijkomende maatregelen te nemen. Richtlijnen hierbij zijn de voorwaarden in het kwaliteitscharter (zie artikel 8). Het IBO moet hierover een duidelijk beleid hebben en dit vastleggen in het kwaliteitshandboek. Vestigingsplaatsen met maximum 21 plaatsen mogen permanent tot maximum 130% van hun capaciteit realiseren. Deze versoepeling is een mogelijkheid, zeker geen verplichting. Het organiserend bestuur is verantwoordelijk om in te schatten wat werkbaar is in functie van de veiligheid en de draagkracht van de kinderen en van de begeleiders en leidinggevende, en om eventueel bijkomende maatregelen te nemen. Richtlijnen hierbij zijn de voorwaarden in het kwaliteitscharter (zie artikel 8). Het IBO moet hierover een duidelijk beleid hebben en dit vastleggen in het kwaliteitshandboek. Wanneer een IBO op piekperiodes een bezetting heeft tot maximum 130%, of voor vestigingsplaatsen met maximum 21 plaatsen, wordt de personeelsnorm versoepeld: het aantal begeleiders moet minimaal het aantal zijn dat nodig is voor een bezetting van 100 %. Deze versoepeling is een mogelijkheid, zeker geen verplichting. Het organiserend bestuur is verantwoordelijk om in te schatten wat werkbaar is in functie van de veiligheid en de draagkracht van de kinderen en van de begeleiders en leidinggevende, en om eventueel bijkomende maatregelen te nemen. Richtlijnen hierbij zijn de voorwaarden in het kwaliteitscharter (zie artikel 8). Het IBO moet hierover een duidelijk beleid hebben en dit vastleggen in het kwaliteitshandboek. Het besluit bevat expliciete bepalingen over veiligheid: Een IBO voert een beleid dat ertoe leidt dat de fysieke en psychische veiligheid van de kinderen niet in het gedrang komt. Kind en Gezin ondersteunt dit beleid met informatie waardoor een IBO gewapend is om zijn verantwoordelijkheid op te nemen en kan handelen als ‘een goede huisvader’. Een goede huisvader is op de hoogte van informatie over veiligheid en houdt er in de mate van het mogelijke rekening mee. Een IBO is verplicht om elke gevaarsituatie te melden bij Kind en Gezin. Kind en Gezin spreekt van een gevaarsituatie wanneer de fysieke of psychische integriteit van een kind dat gebruik maakt van een voorziening in gevaar is of in gevaar zou kunnen zijn Voorbeelden van gevaarsituaties zijn: - het overlijden van een kind in de opvang of kort nadat het gebruik gemaakt heeft van de opvang
IV.3 E/S IBO BVR
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
5
- het oplopen van een ernstig letsel dat een blijvende ongeschiktheid als gevolg zou kunnen hebben voor een kind in de opvang - (het vermoeden van) seksueel misbruik van een kind in de opvang - (het vermoeden van) kindermishandeling in de opvang - het zoek raken of verdwijnen uit de opvang van een kind - overmacht zoals brand, wateroverlast, ernstige CO intoxicatie, gifwolk, e.d. Een IBO is verplicht een crisisprocedure uit te werken om toe te passen wanneer er zich een gevaarsituatie voordoet in de opvang. Meer informatie over crisisprocedure en modellen vind je op de website (http://www.kindengezin.be/KG/Professioneel/Kinderopvang/Jevangtalkinderenop/Kwaliteitspagina s/crisisprocedureenmeldinggevaar.jsp). Begeleiders moeten een attest van een basisopleiding levensreddend handelen hebben. Het ministerieel besluit met de concrete voorwaarden voor dit attest is er binnenkort. Voor het sociaal tarief zijn er drie aanpassingen: •
het toekennen van een sociaal tarief moet een IBO ‘periodiek’ evalueren, vroeger was het verplicht om dit jaarlijks te doen.
•
voor het toekennen van een sociaal tarief is een ‘dossier’ nodig, vroeger was het een ‘administratief dossier’ en dit gaf aanleiding tot te strikte interpretaties.
•
het IBO kan het sociaal tarief zelf bepalen, tot maximaal 50% van het gewone tarief.
Een IBO moet ouders duidelijk en tijdig informeren over wijzigingen in het sociaal tarief en de voorwaarden. De modaliteiten van het sociaal tarief moeten opgenomen zijn in het huishoudelijk reglement. Een IBO moet een minimale bezetting halen van 80%, en niet meer 70%. Voor de berekening komt nu wel elke aanwezigheid van een kind per opvangmoment in aanmerking, en niet meer het maximum van één kind per dag. Een IBO registreert elke dag per vestigingsplaats per opvangmoment het aantal aanwezige kinderen en bezorgt deze gegevens aan Kind en Gezin met het registratieformulier. Kind en Gezin berekent hiermee twee data: •
Het bezettingspercentage: dit is de breuk van het aantal aanwezige kinderen, op 100% van de erkende capaciteit op niveau van het initiatief, en dit per opvangmoment. De ‘100% van de erkende capaciteit’ is het product van het aantal openingsdagen van een bepaald opvangmoment, vermenigvuldigd met de capaciteit op niveau van het initiatief. Wanneer de uitkomst van deze berekening lager is dan 80%, zijn er gevolgen voor het IBO.
•
Kind en Gezin berekent om beleidsmatige redenen ook nog een bezettingscijfer per vestigingsplaats. De resultaten van deze berekening hebben geen gevolgen voor IBO’s.
In 2008 ontvangt elk IBO een eenmalige vergoeding van 2.500 euro voor investering in informatisering. De som wordt begin september gestort. We hopen dat de informatie over de wijzigingen in het besluit van de Vlaamse regering bijdraagt om de opvang in jouw IBO vorm te geven, rekening houdend met de noden van de kinderen en de druk van de opvangvragen.
IV.3 E/S IBO BVR
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
6
Mededeling van 16 september 2008 over de wijziging in de formulering van erkenningsbeslissingen van initiatieven voor buitenschoolse opvang Korte inhoud: De erkenning en subsidiëring van IBO’s is vanaf 1 juli 2008 niet meer per vestigingsplaats, maar wel op initiatiefniveau. Hierdoor kan een IBO beter inspelen op veranderingen in opvangnoden in vestigingsplaatsen naargelang de periode of de opvangmomenten. Wat is er gewijzigd? Vanaf 1 juli 2008 zijn de erkenningsbeslissingen voor initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) per initiatief geformuleerd en niet meer per vestigingsplaats. De nieuwe erkenningsbeslissing bevat: •
het aantal erkende plaatsen, uitgedrukt in het equivalent 2 aan volle plaatsen, voor het gehele initiatief
•
het aantal gesubsidieerde plaatsen, uitgedrukt in het equivalent aan volle plaatsen, voor het gehele initiatief
•
een opsomming van de vestigingsplaatsen en het maximaal aantal toegelaten plaatsen per vestigingsplaats 3
•
de openingsmomenten van het IBO 4
Wat zijn de gevolgen? •
Een IBO kan flexibel inspelen op veranderingen in opvangnoden in een vestigingsplaats of naargelang het opvangmoment en hoeft hiervoor geen wijziging van de erkenning aan te vragen. Een voorbeeld: Een IBO met 30 erkende plaatsen heeft 2 erkende vestigingsplaatsen met elk 20 plaatsen. Voor de meeste opvangmomenten volstaan 15 plaatsen per vestigingsplaats. Op dinsdag en donderdag komen er meer kinderen en kunnen er in elke vestigingsplaats 5 plaatsen extra geboden worden.
•
Een IBO moet wel nog een wijziging van de erkenning aanvragen in volgende gevallen: 1.
om de totale capaciteit van het initiatief te wijzigen
2.
om het maximaal aantal plaatsen voor een vestigingsplaats te wijzigen: Wanneer een IBO in een vestigingsplaats over voldoende ruimte beschikt en er is behoefte aan bijkomende opvang, dan kan het een wijziging van de erkenningsbeslissing aanvragen om het maximaal aantal toegelaten plaatsen voor die vestigingsplaats te verhogen. Het toegelaten maximum aantal plaatsen per
2
Een volle plaats is een plaats voor opvang voor- en naschools, op woensdagnamiddag en op snipper- en vakantiedagen. Wanneer er alleen voor- en naschoolse opvang is, wordt er omgerekend naar volle plaatsen. 3 Het maximaal aantal toegelaten plaatsen is het maximaal aantal kinderen dat op de betreffende vestigingsplaats kan worden opgevangen. 4 De openingsmomenten van de verschillende vestigingsplaatsen worden niet meer vermeld in de erkenningsbeslissing
IV.3 E/S IBO BVR
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de laatste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
7
vestigingplaats is een bovengrens, het impliceert niet dat je deze opvang effectief moet realiseren.
•
3.
bij verhuis van een vestigingsplaats
4.
bij wijziging van de openingsmomenten van het IBO
Een IBO moet Kind en Gezin informeren over waar de opvangplaatsen worden ingezet en gedurende welke opvangmomenten en gebruikt hiervoor de ‘fiche over de realisatie van de capaciteit’ (zie verder). Bij wijzigingen in het aantal opvangplaatsen of opvangmomenten in een vestigingsplaats, moet een IBO Kind en Gezin binnen de 2 weken informeren. Kind en Gezin gebruikt deze gegevens om de evoluties rond kinderopvang op te volgen.
•
Deze veranderingen in de formulering van de erkenningsbeslissing hebben geen gevolgen voor de grootte van het subsidiebedrag. Het subsidiebedrag houdt rekening met het aantal erkende opvangplaatsen van het IBO, maar niet met het maximaal aantal opvangplaatsen per vestigingsplaats.
Overgang Binnenkort ontvangt elk IBO: •
Een aangepaste erkenningsbeslissing met: •
het aantal erkende plaatsen voor het IBO (de verschillende erkende capaciteiten per vestigingsplaats worden samengeteld en omgerekend naar het equivalent in volle plaatsen)
•
het aantal gesubsidieerde plaatsen
•
de erkende vestigingsplaatsen, met per vestigingsplaats het maximaal aantal toegelaten plaatsen
Kind en Gezin neemt de erkenningsbeslissing op basis van de gegevens waarover dossierbeheer beschikt •
Een ‘fiche over de realisatie van de capaciteit’ met een overzicht per vestigingsplaats van de opvangmomenten en het gepland aantal plaatsen. Deze fiche wordt door dossierbeheer opgesteld volgens de gegevens waarover Kind en Gezin beschikt. Voor correcties of om wijzigingen door te geven, gebruik je de ‘infofiche over de realisatie van de capaciteit’ die je kan downloaden op www.kindengezin.be.
Bijzondere situatie: een IBO met vestigingsplaatsen in meerdere gemeenten De programmatie en de verdeling van IBO-plaatsen is per gemeente uitgevoerd. Als gevolg daarvan zullen IBO’s met vestigingsplaatsen in meerdere gemeenten, per gemeente een erkenningsbeslissing krijgen. Een tweede gevolg is dat IBO’s die opvangplaatsen van de ene gemeente naar een andere gemeente wensen te verschuiven, wel een wijziging in de erkenningsbeslissing moeten aanvragen. Dit impliceert adviesrecht van de betrokken lokale besturen.