V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
1
Mededeling van 22 december 2008 over het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 houdende de normen voor de preventie van brand in de voorzieningen voor kinderopvang Korte inhoud: Vanaf 1 januari 2009 is de brandveiligheid op een gelijkaardige manier geregeld in alle kinderopvangvoorzieningen met 9 kinderen of meer. Er zijn enkel verschillen volgens het aantal kinderen, de aard van het gebouw, en volgens dag- of nachtopvang. Deze mededeling geeft artikelsgewijze uitleg over het nieuwe besluit.
INLEIDING -
Het besluit van 19 september 2008 voor de preventie van brand voor de kinderopvang is volledig nieuw en vervangt vanaf 1 januari 2009 de 3 voorgaande besluiten.
-
De nieuwe regelgeving is bedoeld voor: -
de sectoren waarvoor er al een brandveiligheidregelgeving was
-
de zelfstandige kinderdagverblijven en de samenwerkende onthaalouders.
Eenduidigheid en uniformiteit: -
Eén besluit voor de groepskinderopvang betekent een algemene vereenvoudiging. De veiligheid van de kinderen moet overal op een gelijkaardige manier gegarandeerd zijn, ongeacht of het kind wordt opgevangen in een erkend kinderdagverblijf, een initiatief voor buitenschoolse opvang of een zelfstandige opvangvoorziening.
-
De normen zijn voor alle voorzieningen voor groepsopvang gelijk. Er wordt enkel een verschil gemaakt volgens het aantal kinderen, de aard van het gebouw en volgens dag- of nachtopvang,…
-
De regelgeving bestaat uit 2 delen: -
Algemene voorwaarden die gelden voor alle groepsopvang;
-
Een bijlage met minimumvoorwaarden die enkel gelden voor de gebouwen of gedeeltes van gebouwen die niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
2
BESLUIT Hoofdstuk I. Definities -
In de definities worden bepaalde termen uitgelegd die niet zo gebruikelijk zijn in de gewone omgangstaal of die in dit besluit een toch iets specifiekere betekenis hebben dan in het algemeen taalgebruik.
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1° voorziening: gebouw of gedeelte van een gebouw waarin groepsopvang plaatsvindt. Daaronder worden niet alleen de leef- en rustruimtes van de kinderen verstaan, maar ook alle andere lokalen, bijvoorbeeld de hal, berging, keuken, personeelslokalen, kelder, zolder, technische ruimten, trappen en evacuatiewegen. Evacuatiewegen die bestemd zijn voor de voorziening kunnen gemeenschappelijk gebruikt worden en behoren daardoor niet noodzakelijk tot de voorziening, maar voldoen wel aan de voorwaarden van dit besluit; -
Gebouw: elke bouwconstructie die een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten;
-
Voorziening: het gaat om het geheel of een gedeelte van het gebouw, waarin groepsopvang plaatsvindt.
2° kleine voorziening: voorziening met een capaciteit van negen tot en met vijfentwintig kinderen; 3° middelgrote voorziening: voorziening met een capaciteit van zesentwintig tot en met vijftig kinderen; 4° grote voorziening: voorziening met een capaciteit van minstens eenenvijftig kinderen; 5° capaciteit: aantal plaatsen als vermeld op het attest van toezicht of vastgelegd bij de erkenningsbeslissing, of zoals vermeld op de aanvraag; -
De capaciteit voor de samenwerkende onthaalouders is het maximale aantal gelijktijdig aanwezige kinderen, niet het gemiddelde aantal voltijds opgevangen kinderen.
-
Eigen kinderen die nog niet naar de lagere school gaan worden altijd meegerekend.
6° groepsopvang: opvang van minstens negen kinderen op hetzelfde moment; 7° opvang: de voorschoolse en buitenschoolse opvang van kinderen overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 1997 houdende de regeling van de melding aan de instelling Kind en Gezin van de opvang op bestendige wijze van kinderen;
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
3
8° nachtopvang: groepsopvang die ’s nachts plaatsvindt; -
Nachtopvang is opvang gedurende de nacht, dus niet als de kinderen overdag slapen.
9° Kind en Gezin: het intern verzelfstandigd agentschap Kind en Gezin, opgericht krachtens het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin; 10° federale basisnormen: de specificaties waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen; -
De federale basisnormen zijn de minimumnormen voor de preventie van brand die nationaal werden opgelegd. Het toepassingsgebied van de federale basisnormen wordt in art. 2 uitgelegd.
-
Voor meer informatie kan men terecht bij: FOD Binnenlandse Zaken, telefoon: 02 500 23 15, website: http://www.ibz.fgov.be.
11° veilige verzamelplaats: een verzamelplaats die voldoende groot is om de geëvacueerde personen te verzamelen en die op voldoende afstand van het geteisterde gebouw ligt; -
-
De verzamelplaats is mogelijk: -
buiten in open lucht
-
binnen in een ander gebouw
-
in een ander compartiment van hetzelfde gebouw.
De verzamelplaats moet: -
voldoende groot zijn om alle aanwezige kinderen en begeleid(st)ers samen te brengen;
-
gelegen zijn op voldoende afstand tot het geteisterde gebouw (dit is soms een probleem bij een te kleine achtertuin);
-
bereikbaar zijn voor de hulpverleners (dit is soms een probleem bij een ingesloten achtertuin);
-
veilig gelegen zijn (bv. niet naast een drukke verkeersweg).
De verzamelplaats maakt deel uit van het evacuatie -en interventieplan.
12° ARAB: het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming; -
Het ARAB wordt op termijn vervangen door de codex over het welzijn op het werk.
-
Voor meer informatie men terecht bij: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, telefoon: 02 233 43 93, website: http://www.werk.belgie.be.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
4
13° CODEX: de Codex Welzijn op het Werk; -
Deze reglementering is toepasselijk op de werkgevers en de werknemers. Voor de toepassing ervan worden gelijkgesteld met: 1°werknemers: a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon; b) de personen die een beroepsopleiding volgen waarvan het studieprogramma voorziet in een vorm van arbeid die al dan niet in de opleidingsinstelling wordt verricht; c)
de personen verbonden door een leerovereenkomst;
d) de stagiairs; e) de leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid die in de onderwijsinstelling wordt verricht; 2°werkgevers: de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen. -
Voor meer informatie men terecht bij: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, telefoon: 02 233 43 93, website: http://www.werk.belgie.be.
14° AREI: het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. -
Voor meer informatie men terecht bij: FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, telefoon: 0800 120 33, website: http://mineco.fgov.be
Voor aanvullende terminologie is bijlage 1 van het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen toepasselijk. -
Bepaalde specifieke termen zijn in dit besluit niet gedefinieerd omdat de definitie al in de federale basisnormen is opgenomen. De definities van de belangrijkste specifieke termen komen wel aan bod in deze mededeling.
Hoofdstuk II. Algemene bepalingen Art. 2. Dit besluit is van toepassing op alle voorzieningen die bestemd zijn voor groepsopvang met een attest van toezicht of erkend door Kind en Gezin. -
Enkele voorbeelden van voorzieningen waar het besluit van toepassing is: -
zelfstandige opvangvoorzieningen met een capaciteit vanaf 9 plaatsen.
-
erkende kinderdagverblijven (ook kleine vestigingsplaatsen, lokale diensten,…)
-
initiatieven voor buitenschoolse opvang (ook lokale diensten) vanaf 9 kinderen per vestigingsplaats.
-
samenwerkende onthaalouders aangesloten bij een dienst
Enkele voorbeelden van voorzieningen waar het besluit niet van toepassing is: -
enkel gemelde opvang, CKG’s, jeugdlokalen,…
-
zelfstandige onthaalouders
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
5
onthaalouders, aangesloten bij een dienst, die tot 8 kinderen op hetzelfde moment opvangen.
-
zelfstandige opvangvoorzieningen of vestigingsplaatsen van IBO’s met een capaciteit van 8 plaatsen
De voorzieningen voldoen aan de federale basisnormen, als ze onder het toepassingsgebied ervan vallen, en aan de voorwaarden van dit besluit. -
Deze technische specificaties zijn van toepassing op: -
de op te richten gebouwen;
-
de uitbreidingen aan bestaande gebouwen maar beperkt tot het gedeelte van de uitbreiding.
-
Uitgesloten van het toepassingsgebied zijn echter: -
de gebouwen met maximaal twee bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100m²
-
-
de eengezinswoningen.
-
de industriegebouwen
De basisnormen zijn niet van toepassing op bestaande gebouwen. -
Als ‘bestaande gebouwen’ worden beschouwd: -
hoge en middelhoge gebouwen waarvoor de bouwaanvraag werd ingediend vóór 26/05/1995;
-
lage gebouwen waarvoor de bouwaanvraag werd ingediend vóór 1/01/1998.
Je kan deze regelgeving terugvinden op onze website: http://www.kindengezin.be. Ga naar professional, kies wie je bent, bv. erkend kinderdagverblijf, dan regelgeving, Kwaliteit specifieke onderwerpen, preventie van brand en ontploffing.
De voorzieningen die niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen, voldoen aan de voorwaarden van dit besluit, en bijkomend aan de minimumvoorwaarden, vastgelegd in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd. -
Alle eengezinswoningen, gebouwen met maximaal twee bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100m², industriegebouwen en ‘bestaande gebouwen’ vallen niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen.
-
Omdat bovengenoemde regelgeving niet van toepassing is zijn er minimumvoorwaarden vastgelegd, deze minimumvoorwaarden zijn terug te vinden in
de bijlage die bij dit
besluit is gevoegd. -
Om uitsluitsel te krijgen of het gebouw al dan niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen valt kijk je de bouwvergunning na, of doe je navraag bij de gemeente, en wend je je best tot de brandweer.
De voorzieningen voldoen daarnaast aan andere normeringen met betrekking tot de brandveiligheid zoals vervat in het ARAB, de CODEX en het AREI, als ze onder het toepassingsgebied vallen.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
6
Het ARAB en de CODEX zijn in principe niet van toepassing als je geen werkgever bent. Bijvoorbeeld in het geval van twee samenwerkende onthaalouders of als twee zelfstandigen een zelfstandige opvangvoorziening uitbaten. Opgepast: werknemer en werkgever zoals beschreven in de CODEX zijn ruime begrippen. Je bent al werkgever indien je een persoon onder jouw gezag hebt, zoals bijvoorbeeld een stagiair. (ook op zelfstandige basis) Zie definitie hoofdstuk II, art. 13
-
Het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties) is in ieder geval van toepassing.
Art. 3. De voorzorgsmaatregelen worden getroffen om brand te voorkomen. De bouwplannen van hetzij de nieuwbouw, hetzij de verbouwingswerken, die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid, alsook de beschrijving van de gebruikte materialen, kunnen vooraf voor advies aan de bevoegde brandweerdienst voorgelegd worden. -
Het kan nuttig zijn om vooraf een advies te vragen aan de brandweer. Op die manier loop je niet het risico dat je werken uitvoert die achteraf onnodig of onjuist blijken te zijn.
-
Het advies vooraf kan een brandweerverslag niet vervangen.
-
In bepaalde gemeenten zijn er retributiereglementen voor brandpreventieonderzoeken: er wordt dan een vergoeding voor een advies gevraagd.
Art. 4. Er is een brandweerverslag vereist: 1° bij een eerste erkenning of attest van toezicht; 2° bij een capaciteitswijziging van de erkenning of van het attest van toezicht die invloed heeft op de voorwaarden van dit besluit; Enkele voorbeelden: -
Als je een capaciteitsuitbreiding aanvraagt van 14 naar 22 plaatsen zonder bijkomende lokalen in gebruik te nemen, dan is er geen nieuw brandweerverslag nodig.
-
Als je een capaciteitsuitbreiding aanvraagt van 22 naar 26 plaatsen zonder bijkomende lokalen in gebruik te nemen, dan is er wel een nieuw brandweerverslag nodig omdat je verandert van een kleine naar een middelgrote voorziening.
-
Als je voor een capaciteitsuitbreiding bijkomende lokalen in gebruik neemt, dan is er steeds een nieuw brandweerverslag nodig.
-
Als je enkel dagopvang organiseert en bijkomend nachtopvang wilt organiseren, dan is er een nieuw brandweerverslag nodig.
3° bij verbouwingswerken die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid 4° om de tien jaar. Het brandweerverslag bevat een volledig overzicht van de toepasselijke artikels van dit besluit met een duidelijke formulering van de opmerkingen. Het brandweerverslag vermeldt ook de capaciteit.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
7
Het brandweerverslag moet een duidelijk beeld geven van de toestand ter plaatse en een goede beschrijving van de eventuele tekortkomingen.
-
De voorziening moet aan de brandweer meedelen hoeveel kinderen zij volgens de erkenning of het attest van toezicht mag opvangen, of wat de gewenste capaciteit is (bij een nieuwe voorziening).
-
De voorziening moet aan de brandweer meedelen of zij ook nachtopvang organiseert.
Een bijkomend brandweerverslag kan gevraagd worden ter staving van maatregelen genomen om te verhelpen aan tekorten vermeld in een voorgaand brandweerverslag. Als er in het brandweerverslag opmerkingen geformuleerd zijn kan kind en Gezin: -
het attest van toezicht of de erkenning weigeren of intrekken;
-
een bijkomend brandweerverslag opvragen;
-
in bepaalde gevallen het nodige bewijsmateriaal opvragen dat je de nodige aanpassingen gedaan hebt. (bijvoorbeeld een aankoopbewijs van de nodige brandbestrijdingsmiddelen of een kopie van ontbrekende keuringsattesten,…).
Hoofdstuk III. Controle en onderhoud Art. 5. Met behoud van de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen, moeten de controles van de installaties minstens binnen de aangegeven termijnen worden uitgevoerd door de personen of instellingen, vermeld in de onderstaande tabel: Controle
Termijn
Persoon of instelling
laagspanningsinstallaties
om de 5 jaar
geaccrediteerde instelling
hoogspanningsinstallaties
elk jaar
geaccrediteerde instelling
branddetectie-installatie
om de 3 jaar
bevoegde instelling
autonome rookmelders
maandelijks
voorziening
liftinstallatie
volgens vigerende wetgeving
zie vigerende wetgeving
rookkanalen en schoorstenen
elk jaar
bevoegde instelling
gas-, gasolie- en
volgens vigerende wetgeving
zie vigerende wetgeving
verwarmingsinstallaties
om de 3 jaar
bevoegde instelling of door een
brandbestrijdingsmiddelen
elk jaar
propaangasinstallaties gehabiliteerd installateur bevoegde instelling
Art. 6. Alle documenten die verband houden met controle en onderhoud, worden in een veiligheidsregister gebundeld. Dat veiligheidsregister moet permanent in de voorziening ter inzage van de bevoegde instanties liggen. Vooraleer de opvang start moeten de volgende documenten in het veiligheidsregister aanwezig zijn, voor zover ze van toepassing zijn:
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
8
1° een keuringsverslag van alle elektrische laagspanninginstallaties voor drijfkracht, verlichting, veiligheidsverlichting en signalisatie. Het keuringsverslag is niet ouder dan 5 jaar en werd afgeleverd door een geaccrediteerde instelling. De installatie voldoet aan de voorschriften van de wettelijke en reglementaire teksten en aan het AREI, ongeacht het jaar van inbedrijfstelling; -
Om de vijf jaar is er een nieuw keuringsverslag nodig.
-
Het keuringsverslag moet afgeleverd worden door een geaccrediteerde instelling. Een geaccrediteerde instelling vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek certificatieinstellingen of controleorganismen. Vraag na of de instelling een erkenning of accreditatie van een certificatie- en keuringsinstelling heeft voor controles op laagspanningsinstallaties.
2° een keuringsverslag van de elektrische hoogspanningsinstallaties, afgeleverd door een geaccrediteerde instelling; -
Jaarlijks is er een nieuw keuringsverslag nodig.
-
Het keuringsverslag moet afgeleverd worden door een geaccrediteerde instelling. Een geaccrediteerde instelling vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek certificatieinstellingen of controleorganismen. Vraag na of de instelling een erkenning of accreditatie van een certificatie- en keuringsinstelling heeft voor controles op hoogspanningsinstallaties.
-
Indien er geen elektrische hoogspanningsinstallaties in het gebouw aanwezig zijn, is er geen keuringsverslag nodig. In eengezinswoningen is er meestal geen hoogspanningsinstallatie.
3° een keuringsverslag van de branddetectie-installatie en het manuele alarmsysteem, afgeleverd door een bevoegde instelling; -
Om de drie jaar is er een nieuw keuringsverslag nodig.
-
Het keuringsverslag moet afgeleverd worden door een bevoegde instelling. Een bevoegde instelling voor controles op branddetectie-installaties en/of manuele alarmsystemen kan je installateur zijn. De persoon of instelling moet in het bezit zijn van een gepaste toegang tot het beroep op basis van de zogenaamde vestigingswet (vb. erkende aannemer). Vraag na of je installateur een erkenning heeft voor controles op branddetectie-installaties en/of manuele alarmsystemen (vestigingswet). Een bevoegde instelling voor controles op brandbestrijdingsmiddelen vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek brandbeveiliging, branddetectie materiaal-installaties en brandweermateriaal.
-
Een geaccrediteerde instelling kan bevoegd zijn.
-
Indien er geen branddetectie-installatie of een manueel alarmsysteem in de voorziening aanwezig is, is er geen keuringsverslag nodig.
-
Verder in deze regelgeving wordt beschreven in welke voorzieningen een branddetectieinstallatie of een manueel alarmsysteem verplicht is en aan welke voorwaarden beide installaties moeten voldoen.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
9
4° een schriftelijke controlelijst opgesteld door de voorziening van de autonome rookmelders; -
Er is maandelijks een controle nodig.
-
De controle mag gebeuren door de voorziening zelf. Op de handleiding van de autonome rookmelders staat hoe deze correct moet gebeuren.
-
Indien er geen autonome rookmelders in de voorziening aanwezig zijn, is er geen controlelijst nodig.
-
Verder in deze regelgeving wordt beschreven in welke voorzieningen autonome rookmelders verplicht zijn en aan welke voorwaarden deze moeten voldoen.
5° een keuringsverslag van de liftinstallatie, afgeleverd door een geaccrediteerde instelling volgens de vigerende wetgeving; -
De frequentie van de controle hangt af van de liftinstallatie. Voor meer informatie kan men terecht bij het Contactcenter van de FOD Economie, telefoon: 0800 120 33, website: www.economie.fgov.be
-
Het keuringsverslag moet afgeleverd worden door een geaccrediteerde instelling. Een geaccrediteerde instelling vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek liften, certificatie-instellingen of controleorganismen of via de lijst van gecertificeerde liftonderhoudsbedrijven van FOD Economie. (http: //www.mineco.fgov.be/protection_consumer/consumentenveiligheid/files/32liste_entrep_certi_nl.pdf) Vraag na of de instelling een erkenning of accreditatie van een certificatie- en keuringsinstelling heeft voor controles op liftinstallaties).
-
Er is geen keuringsverslag nodig indien er geen liftinstallatie aanwezig is in de voorziening of in het gebouw waarin de voorziening gelegen is.
6° een schriftelijk bewijs dat de in gebruik zijnde rookkanalen en schoorstenen van de gebouwen die met vloeibare en fossiele brandstoffen worden verwarmd, gecontroleerd en gereinigd zijn. Dat bewijs is afgeleverd door een bevoegde instelling; -
Jaarlijks is er een nieuw schriftelijk bewijs nodig.
-
Het schriftelijk bewijs moet afgeleverd worden door een bevoegde instelling. Een bevoegde instelling voor controles op rookkanalen en schoorstenen van de gebouwen die met vloeibare en fossiele brandstoffen worden verwarmd kan je installateur zijn of een erkende schoorsteenveger. De persoon of instelling moet in het bezit van een gepaste toegang tot het beroep op basis van de zogenaamde vestigingswet (erkende technicus vloeibare brandstoffen). Een erkende schoorsteenveger vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek schoorsteenvegen. Vraag na of je installateur of je schoorsteenveger een erkenning heeft voor de controle van de rookkanalen of schoorstenen (vestigingswet).
-
Als je stookt met vaste brandstoffen (centrale verwarming op basis van o.a. hout, pellets, steenkool) ben je verplicht de schoorsteen te laten controleren en reinigen door een geschoold vakman (schoorsteenveger).
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
10
7° een keuringsverslag van de verwarmingsinstallatie, inclusief de warmwatertoestellen, afgeleverd door een bevoegde instelling of door een gehabiliteerd installateur; -
Jaarlijks, tweejaarlijks of driejaarlijks is er een nieuw schriftelijk bewijs van de onderhoudsbeurt nodig, afhankelijk van jouw installatie (brandstof, leeftijd toestel en vermogen) hiervoor is de vigerende wetgeving van toepassing. -
Voor een centrale verwarming op vaste brandstof (o.a. hout, pellets, steenkool) is een jaarlijks onderhoud door een geschoold vakman verplicht.
-
Voor een centrale verwarming op vloeibare brandstof (o.a. stookolie) met vermogen groter of gelijk aan 20 kW, is een jaarlijks onderhoud door een erkend technicus vloeibare brandstof verplicht.
-
Voor een centrale verwarming op gasvormige brandstof (o.a. aardgas, propaan, butaan) met vermogen groter of gelijk aan 20 kW is een tweejaarlijks onderhoud door een erkend technicus gasvormige brandstof module G1/G2/G3 verplicht (vraag je technicus of hij over de juiste erkenningmodule beschikt voor het onderhoud van je toestel).
-
Het schriftelijk bewijs van de periodieke onderhoudsbeurt geldt als keuringsverslag. Voor meer informatie over de vigerende wetgeving kan je terecht bij de Vlaams Overheid, departement Leefmilieu, Natuur en Energie. (http://www.mina.be/brandertechnici.html of centraleverwarming.lne.be of http://www.lne.be/campagnes/centrale-verwarming/
-
Indien je een centrale verwarming niet onder de vigerende wetgeving valt (bijvoorbeeld CV op gasvormige of vloeibare brandstof met vermogen kleiner dan 20 kW) is een driejaarlijkse controle door een bevoegde instelling of door een gehabiliteerd installateur verplicht.
-
Gehabiliteerd installateur is een persoon of instelling die een officiële erkenning heeft ter staving van zijn deskundigheid en vakmanschap zoals bijvoorbeeld een installateur van de verwarmingsinstallatie. Vraag na of je installateur van de verwarmingsinstallatie gehabiliteerd is. Voor meer informatie en de lijst van gehabiliteerd installateurs ( http://aardgas.gasinfo.be/nl/?aardgas-praktisch/installateur-regio) kan je terecht bij de Koninklijke Verenging van Belgische Gasvaklieden, telefoon: 02 383 02 00, website: http://aardgas.gasinfo.be.
-
Een bevoegde instelling voor controles op verwarmingsinstallatie kan je installateur zijn. De persoon of instelling moet in het bezit van een gepaste toegang tot het beroep op basis van de zogenaamde vestigingswet (vb. erkende aannemer). Vraag na of je installateur een erkenning heeft voor controles op verwarmingsinstallaties (vestigingswet).
-
Onder de warmwatertoestellen wordt niet bedoeld elektrische waterkokers die men in de keuken gebruikt.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
11
8° een keuringsverslag voor gas-, gasolie- en propaangasinstallaties volgens de vigerende wetgeving; -
Voor meer informatie indien je een aardgasinstallatie hebt, kan je terecht bij de Koninklijke Vereniging van Belgische Gasvaklieden, telefoon: 02 383 02 00, website: http://aardgas.gasinfo.be.
-
Voor meer informatie indien je een gasolie-installatie (mazout, stookolie)hebt, kan je terecht bij asbl Informazout, telefoon: 078 152 150, website: http://www.infomazout.be
-
Voor meer informatie indien je een butaan of propaangasinstallatie hebt, kan je terecht bij Federatie Butaan Propaan, telefoon: 02 581 09 32, website: http://www.febupro.be
9° een schriftelijk bewijs van de controle van de brandbestrijdingsmiddelen, afgeleverd door een bevoegde instelling; -
Jaarlijks is er een schriftelijk bewijs van de controle nodig.
-
Het schriftelijk bewijs moet afgeleverd worden door een bevoegde instelling. Een bevoegde instelling voor controles op brandbestrijdingsmiddelen kan je installateur zijn. De persoon of instelling moet in het bezit van een gepaste toegang (vb. erkende aannemer) tot het beroep op basis van de zogenaamde vestigingswet. Vraag na of je installateur een erkenning heeft voor controles op brandbestrijdingsmiddelen (vestigingswet). Een bevoegde instelling voor controles op brandbestrijdingsmiddelen vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek brandbeveiliging, branddetectie materiaal-installaties en brandweermateriaal.
10° een schriftelijk bewijs dat sommige medewerkers, die vooraf werden aangewezen wegens de permanentie en de aard van hun functies, geoefend zijn in het hanteren van de brandbestrijdingsmiddelen en de ontruiming van de voorziening. Alle medewerkers moeten over de gevaren en de preventie van brand in de voorziening ingelicht zijn. -
Het is belangrijk dat alle medewerkers ingelicht zijn over de potentiële gevaren bij brand en welke preventieve maatregelen er genomen moet worden (bv. preventieve maatregelen in de keuken en wasplaats, kinderwagens wegzetten die de evacuatiewegen belemmeren), hoe ze in gevaarlijke situaties moeten reageren en welke de evacuatiemogelijkheden zijn.
-
Er zijn hiervoor verscheidene mogelijkheden: gebruiksaanwijzingen van toestellen, informatiefolders en video’s inzake brandbestrijdingsmiddelen, …
-
Sommige medewerkers, die vooraf werden aangewezen wegens de permanentie en de aard van hun functies, moeten een opleiding volgen zodat een beginnende kleine brand kan worden geblust. Kleine brandjes op een correcte wijze kunnen blussen kan branden met catastrofale gevolgen vermijden. Het verkeerd gebruiken van sommige brandbestrijdingmiddelen kan gevaren inhouden
-
Sommige brandweerdiensten, fabrikanten van brandbestrijdingsmiddelen, preventieinstellingen en veiligheidsinstituten, geven een basisopleiding.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
12
Provinciale brandweerscholen geven een uitgebreide opleiding, deze opleidingen kunnen zeer nuttig zijn, maar zijn niet verplicht.
Hoofdstuk IV. Evacuatieplan en interventiedossier Art. 7. Vooraleer de opvang start is een evacuatieplan en een interventiedossier aanwezig. Er wordt een veilige verzamelplaats bepaald in overleg met de brandweer. -
Zie definitie hoofdstuk I, art. 1.11°
Er wordt jaarlijks een evacuatieoefening gehouden, waarna de doelmatigheid van het evacuatieplan en het interventiedossier zo nodig wordt bijgestuurd. -
Een evacuatieoefening kan gebeuren zonder de aanwezigheid van de brandweer. Als de brandweer aanwezig is, spreekt men van een interventieoefening.
-
Het is niet altijd evident om met kleine kinderen een evacuatieoefening te organiseren. Belangrijk bij een evacuatieoefening is de wijze waarop en de frequentie waarbinnen dit gebeurt.
-
Enkele voorbeelden: -
Door middel van een spelvorm kan met de kinderen dagelijks geoefend worden: de (mobiele) kinderen vormen een “ketting” of een “duizendpoot” en verplaatsen zich zo gezamenlijk bijvoorbeeld naar de buitenspeelruimte. Bij brand kunnen de kinderen zich op dezelfde vertrouwde manier naar de afgesproken evacuatieplaats verplaatsen.
-
De baby’s en kruipers kunnen d.m.v. enkele kinderbedjes op wieltjes in groepjes worden geëvacueerd. De evacuatieweg(en) moet(en) dit wel toelaten.
-
Een evacuatieoefening hoeft niet speciaal met de kinderen erbij, maar kan ook met poppen of zandzakjes gebeuren.
De evacuatieplannen worden aangebracht op plaatsen in overleg met de brandweerdiensten. Het interventiedossier is steeds beschikbaar voor de brandweerdiensten. -
Het evacuatieplan wordt aangebracht en goed aangeduid in de directe omgeving van de hoofdingang ter attentie van de hulpdiensten. Het evacuatie- en interventieplan is vóór de start van de kinderopvang aanwezig en onder andere de volgende onderdelen zijn duidelijk vermeld: -
Trappen en vluchtwegen
-
Veilige verzamelplaats
-
hoofdkraan voor gas en hoofdschakelaar voor elektriciteit
-
Indien van toepassing: centrale voor automatische branddetectie
-
Indien van toepassing: alarminstallatie
-
Installaties en lokalen met een bijzonder risico
-
Stooklokalen
-
Brandbestrijdingsmiddelen
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
13
Hoofdstuk V. Detectie, melding, waarschuwing, alarm, evacuatie en brandbestrijdingsmiddelen -
Een brand kan worden: -
ontdekt door één of meer personen;
-
gedetecteerd door één of meer automatische middelen
-
Melding: brandweer informeren over de ontdekking of detectie van brand
-
Waarschuwing: doorgeven van de ontdekking of detectie van brand aan de organisatorisch daarbij betrokken personen
-
Alarm: beveelt de gebruikers hun compartiment of gebouw te verlaten
Art. 8. §1. Elke voorziening beschikt over een permanent gebruiksklaar telefoontoestel op een vaste plaats. -
Een vast telefoontoestel met een vaste lijn biedt altijd de meeste zekerheid.
-
Een GSM kan toegelaten worden mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: -
de GSM moet een vaste plaats hebben;
-
Je moet er zeker van zijn dat je op die plaats voldoende GSM-ontvangst hebt (permanent gebruiksklaar);
-
Je moet ervoor zorgen dat de batterij steeds voldoende opgeladen is (permanent gebruiksklaar).
De richtlijnen voor een melding aan externe hulpdiensten zijn duidelijk aangegeven bij elk punt vanwaar een noodmelding kan worden gedaan. Die richtlijnen omvatten een standaardboodschap en de telefoonnummers van de belangrijkste hulpdiensten. -
Een goede oproep vermeldt: -
WIE de oproep doet (naam);
-
WAT er gebeurd is. Zeg kort en duidelijk wat er aan de hand is. bv. brand in de keuken van het kinderdagverblijf;
-
WAAR het gebeurd is. Geef duidelijk het juiste adres: straatnaam, huisnummer en gemeente. Vertel erbij dat het gaat om een voorziening voor kinderopvang en hoeveel kinderen er die dag aanwezig zijn.
§2. Elke voorziening beschikt over een specifiek waarschuwingsplan met vermelding van: 1° de personen die gewaarschuwd moeten worden bij het begin van een brand, met vermelding van ten minste één telefoonnummer; 2° de te gebruiken brandbestrijdingsmiddelen en hun locatie. Art. 9. Elke voorziening beschikt over brandbestrijdingsmiddelen. De keuze, het aantal en de plaats van de brandbestrijdingsmiddelen worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst, en zijn afhankelijk van de aard en de omvang van het risico.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
14
Het type en het aantal brandbestrijdingsmiddelen dat noodzakelijk is, is afhankelijk van heel wat factoren: de grootte van het gebouw, de ligging en bereikbaarheid, brandbelasting, eventuele (al dan niet externe) risico’s, …
-
Elke situatie is anders en sommige situaties vragen specifieke brandbestrijdingsmiddelen.
-
De brandweer is de meest bevoegde instantie om een juiste inschatting te maken van de noodzakelijke brandbestrijdingsmiddelen.
Art. 10. Elke voorziening moet afhankelijk van de capaciteit, de opvangsoort en de aard van het gebouw minstens beschikken over autonome rookmelders, een manueel alarmsysteem, een branddetectie-installatie en uitgangen zoals hierna aangegeven: -
Om te weten welke tabel en kolom op de voorziening van toepassing is ga je na: -
Hoeveel kinderen je opvangt: heb je een kleine (t.e.m. 25), middelgrote (26 t.e.m. 50) of grote voorziening (vanaf 51)
-
-
Of het gebouw onder het toepassingsgebied valt van de federale basisnormen
-
Of je nachtopvang organiseert
Er is meestal maar één tabel en kolom per voorziening of gebouw van toepassing.
1° voor voorzieningen die onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen, geldt de volgende tabel: kleine voorziening middelgrote
grote
voorziening
voorziening
Autonome rookmelders
verplicht
verplicht
verplicht
Manueel alarmsysteem
niet verplicht
verplicht
verplicht
Branddetectie-installatie
niet verplicht
niet verplicht
niet verplicht
Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en
1 uitgang
1 uitgang
2 uitgangen
1 uitgang
2 uitgangen
2 uitgangen
per compartiment waar kinderen verblijven tot en met de tweede bouwlaag Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment waar kinderen verblijven vanaf de derde bouwlaag 2° voor voorzieningen die niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen, geldt de volgende tabel: kleine voorziening middelgrote
grote voorziening
voorziening Autonome rookmelders
verplicht
verplicht
niet verplicht
Manueel alarmsysteem
niet verplicht
verplicht
verplicht
Branddetectie-installatie
niet verplicht
niet verplicht
verplicht
Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en
1 uitgang
2 uitgangen
2 uitgangen
per compartiment waar kinderen verblijven, tot en met de tweede bouwlaag
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en
2 uitgangen
2 uitgangen
15
2 uitgangen
per compartiment waar kinderen verblijven, vanaf de derde bouwlaag 3° voor voorzieningen met nachtopvang geldt de volgende tabel: kleine voorziening middelgrote
grote voorziening
voorziening Autonome rookmelders
niet verplicht
niet verplicht
niet verplicht
Manueel alarmsysteem
niet verplicht
verplicht
verplicht
Branddetectie-installatie
verplicht
verplicht
verplicht
Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en
1 uitgang
2 uitgangen
2 uitgangen
2 uitgangen
2 uitgangen
2 uitgangen
per compartiment waar kinderen verblijven, tot en met de tweede bouwlaag Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment waar kinderen verblijven, vanaf de derde bouwlaag De uitgangen leiden naar buiten of naar een ander compartiment. Voor de bouwlagen of compartimenten die niet op het evacuatieniveau gelegen zijn, zijn de uitgangen met het evacuatieniveau verbonden door middel van trappen binnen of buiten het gebouw die voldoen aan de voorwaarden van dit besluit. -
Een uitgang moet steeds bereikbaar en bruikbaar zijn: -
De uitgang mag niet versperd zijn door bijvoorbeeld kinderwagens die in de gang staan.
-
De deuren aan de uitgangen mogen geen vergrendeling bezitten die de evacuatie kan belemmeren.
-
Als het omwille van de veiligheid noodzakelijk is om de deuren aan de uitgangen op slot te doen, zorg er dan voor dat deze altijd van binnenuit te openen zijn. Zorg bijvoorbeeld dat de sleutel in een kastje naast de deur hangt, zodat je daar nooit hoeft naar te zoeken.
-
Een uitgang op een verdieping moet steeds met het evacuatieniveau verbonden zijn door middel van vaste trappen. -
Via een ladder kan je kinderen niet op een veilige manier evacueren.
-
Een glijbaan is niet bruikbaar als evacuatieweg voor baby’s en kleine kinderen. Een glijbaan is bovendien slechts in één richting (van boven naar beneden) bruikbaar. Je kan als begeleider dus niet terugkeren naar boven als je een kind naar beneden begeleid hebt. Ook de brandweer kan langs die weg niet binnengaan in het gebouw.
-
De glijbanen die momenteel aanwezig zijn mogen blijven en kunnen als extra hulpmiddel ingezet worden. Glijbanen kunnen boven op het vereiste aantal uitgangen slechts als bijkomende uitgang worden toegestaan.
-
Evacuatieniveau: bouwlaag die de uitgang(en) bevat waardoor de evacuatie naar buiten mogelijk is. Deze uitgangen leiden naar de openbare weg of naar een ruimte vanwaar die bereikbaar is.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
16
Compartiment: deel van een gebouw begrensd door wanden die de brandvoortplanting naar aanliggende compartiment of compartimenten gedurende een bepaalde tijd dienen te beletten. Een compartiment is al dan niet onderverdeeld in lokalen.
-
In sommige gevallen kan het volstaan om (tijdelijk) naar een ander compartiment in hetzelfde gebouw te evacueren en is het niet noodzakelijk om (onmiddellijk) met de kinderen naar buiten te gaan.
-
Je kan best in overleg met de brandweer bepalen welke uitgangen je in geval van brand kan/mag gebruiken.
-
Een schuifdeur of schuifraam kan boven op het vereiste aantal uitgangen slechts als bijkomende uitgang worden toegestaan. Ramen bieden te weinig evacuatiemogelijkheden.
Bij minimaal twee uitgangen dienen er steeds twee uitgangen te zijn op elke bouwlaag en per compartiment waar kinderen verblijven van de voorziening. De uitgangen zijn gelegen in tegenovergestelde zones van het compartiment of van de bouwlaag. -
De derde bouwlaag is de tweede verdieping. (eerste bouwlaag = gelijkvloers)
-
Vanaf het moment dat er ook kinderen verblijven op de derde bouwlaag zijn twee uitgangen vereist op elke bouwlaag waar kinderen verblijven, niet alleen op de 3de bouwlaag of hoger.
-
Bijvoorbeeld: Een woning met 2 verdiepingen (3 bouwlagen). Op het gelijkvloers, 1ste en 2de verdieping worden er kinderen opgevangen. Een buitentrap die elke verdieping verbindt kan eventueel de 2de verplichte uitgang zijn naast de bestaande binnentrap. Op het gelijkvloers moeten eveneens 2 uitgangen zijn.
Geen enkele voorziening mag zich bevinden op een bouwlaag hoger dan 25 meter. Art. 11. De autonome rookmelders worden in alle lokalen geplaatst, volgens de volgende leidraad: -
Autonome rookmelders verwittigen snel bij brand of rookontwikkeling. Het is noodzakelijk om niet enkel de leefruimtes en de rustruimtes maar ook andere lokalen zoals de keuken, berging, waslokaal, kelder, … van een rookmelder te voorzien. Op deze lokalen is namelijk geen permanent toezicht, bovendien bestaat in deze lokalen vaak een groter risico op brand (bijvoorbeeld door aanwezigheid van elektrische apparaten) en een grotere brandbelasting (bijvoorbeeld berging met knutselmateriaal zoals verf en papier).
-
Een rookmelder maakt niet altijd onderscheid tussen condensatiedampen en de rook van een brand. Daardoor kan de rookmelder in de keuken vlugger een vals alarm geven. Als alternatief kan je hier een thermische detector plaatsen.
-
Onder lokalen verstaan we niet de douchecabines en individuele toiletten.
1° zo veel mogelijk in het midden van het plafond; 2° op meer dan 30 cm van de randen van het plafond en van de hoeken;
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
17
3° op muren: in de zone tussen 15 en 30 cm van het plafond en op 30 cm van de hoeken. -
Niet alle autonome rookmelders zijn geschikt om op de muren te worden gemonteerd. Of de autonome rookmelder hiervoor geschikt is, staat vermeld op de handleiding.
Rookmelders van het ionische type zijn niet toegestaan omdat ze werken op basis van een radioactief bestanddeel. -
-
Let bij de aanschaf van een optische rookmelder op: -
een indicator als de batterij bijna leeg is
-
een testknop om de werking regelmatig te kunnen testen
-
een extra luid pulserend alarm van minimaal 85dB
-
CE-goedkeuring
-
BOSEC-certificaat of certificaat van een gelijkaardig erkend Europees organisme
-
een lithium batterij met levensduur van 10 jaar.
Onderhoud van een optische rookmelder: -
Lees en bewaar steeds de handleiding van de rookmelders.
-
Als de batterij bijna leeg is, geeft de melder een signaal. Vervang de batterijen tijdig!
-
Reinig de rookmelder regelmatig volgens de bijgevoegde handleiding
-
Test de rookmelder minstens één keer per maand door op de testknop te duwen. Als je een geluid hoort, werkt hij prima; hoor je niets, vervang dan de batterijen of het hele toestel.
Art. 12. §1. Een manueel alarmsysteem dat aangesloten is op een interne alarmcentrale, bestaat uit een aantal drukknoppen en een alarminrichting. De drukknoppen staan op goed zichtbare of degelijk gemerkte plaatsen en zijn in alle omstandigheden makkelijk bereikbaar. Ze worden onder andere geplaatst in de nabijheid van de doorgangen die naar buiten leiden, op de overlopen en in de gangen. Ze worden zo geplaatst dat ze de circulatie niet hinderen en niet beschadigd kunnen worden. De alarminrichtingen worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst. Op iedere bouwlaag waar kinderen verblijven, moet er minstens één drukknop aanwezig zijn. Als de alarminrichtingen zich buiten bevinden, zijn ze minstens spatwaterdicht. §2. Alarminrichtingen (sirene) worden zo opgevat dat: 1° signalen niet met andere signalen kunnen worden verward; 2° ze overal in het gebouw kunnen worden gehoord; 3° ze in geval van defect van de normale stroombron, hun voeding krijgen via een autonome stroombron; 4° ze verbonden zijn met een centrale.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
18
Een toeter, bel of fluit is geen alarmsysteem. Deze hebben in tegenstelling tot de drukknoppen geen vaste plaats en zijn daardoor misschien niet in alle omstandigheden bereikbaar. Bovendien kan hun signaal misschien verward worden met signalen die in functie van spelactiviteiten gebruikt worden.
Art. 13. Een branddetectie-installatie met centrale bestaat uit een aantal branddetectoren, verbonden met een interne centrale, in alle lokalen die deel uitmaken van de voorziening. Bij de keuze van het type van detectoren moet rekening gehouden worden met de aard, het risico en de omgevingsvoorwaarden. De centrale is aangepast aan de detectoren en minstens uitgerust met: 1° een optisch signaal dat de inbedrijfstelling van de installatie aangeeft; 2° een akoestisch waarschuwingssignaal; 3° een optisch waarschuwingssignaal dat het mogelijk maakt de plaats waar de brand is ontstaan, te lokaliseren. Die lokalisering van de brand moet op zijn minst per bouwlaag mogelijk zijn; 4° een akoestisch en optisch storingssignaal dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand; 5° een alarmsignaal dat niet verward kan worden met andere signalen en overal in het gebouw gehoord kan worden. De centrale wordt gevoed door het openbare elektriciteitsnet en wordt beveiligd met afzonderlijke zekeringen. Als het openbare elektriciteitsnet uitvalt, zorgt een secundaire stroombron automatisch voor de voeding van de installatie. -
De norm NBN S21-100 geeft voorschriften voor het ontwerp, de onderdelen, de installatie en de oplevering van een automatische branddetectie-installatie met puntmelders, zoals thermische detectoren en rookdetectoren.
-
Art. 13 van dit besluit verplicht niet om een detectie-installatie volgens de norm te installeren. Het volstaat als het branddetectie-systeem voldoet aan de bepalingen beschreven in bovenstaand artikel.
Er zijn geen autonome rookmelders verplicht als er een branddetectie-installatie met centrale aanwezig is.
Hoofdstuk VI. Constructievoorschriften voor compartimenten, sommige lokalen, technische ruimten en materialen Art. 14. Voorzieningen die in een groter geheel gelegen zijn, vormen een compartiment. De wanden van het compartiment hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van het compartiment hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. Als
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
19
compartimentering van de voorziening niet mogelijk is, voldoet het volledige gebouw aan alle voorwaarden van dit besluit. -
Enkele voorbeelden van voorzieningen die in een groter geheel gelegen zijn: -
De voorziening bevindt zich op het gelijkvloers; op de verdieping is de privéwoning van de verantwoordelijke. Indien compartimentering van de voorziening niet mogelijk is, moet ook het privégedeelte aan alle bepalingen van dit besluit voldoen. Vb. ook in het privégedeelte is een gaskachel niet toegestaan.
-
De voorziening bevindt zich in een schoolgebouw. Indien compartimentering van de voorziening niet mogelijk is, moet ook het gedeelte van de school aan alle bepalingen van dit besluit voldoen. Vb. rookmelders in alle klaslokalen.
-
De voorziening bevindt zich in een handelspand op het gelijkvloers van een appartementsgebouw. Indien compartimentering van de voorziening niet mogelijk is, moeten alle bovenliggende appartementen aan alle bepalingen van dit besluit voldoen. Vb. keuringen en controles noodzakelijk voor alle appartementen.
-
Compartiment: deel van een gebouw begrensd door wanden die de brandvoortplanting naar aanliggende compartiment of compartimenten gedurende een bepaalde tijd dienen te beletten. Een compartiment is al dan niet onderverdeeld in lokalen.
-
Wand: al dan niet verticaal bouwelement dat twee volumes scheidt: een binnenwand bevindt zich tussen twee binnenomgevingen; een buitenwand bevindt zich tussen een binnen- en een buitenomgeving. -
Met de wanden van een compartiment worden dus niet alleen de muren bedoeld, maar ook de tussenvloer (draagconstructie) tussen twee bouwlagen.
-
Rf = De brandweerstand van een bouwelement: de tijd dat een bouwelement gelijktijdig voldoet aan de criteria stabiliteit, vlamdichtheid en thermische isolatie. -
De brandweerstand van bouwelementen wordt bepaald door proeven en wordt uitgedrukt in uren. Voor de wanden van het compartiment moet de brandweerstand dus minstens 1 uur en voor de deuren minstens ½ uur bedragen.
-
Omdat in bestaande gebouwen de brandweerstand van de gebruikte bouwelementen niet altijd gekend is, volstaat het als de wanden opgetrokken zijn uit beton of metselwerk. Uiteraard mogen er in die wanden geen gaten of openingen aanwezig zijn die de brandweerstand kunnen verminderen.
-
Een zelfsluitende deur is voorzien van een mechanisme (pomp of veer) zodat ze altijd automatisch sluit. Het is niet toegestaan om deze deuren op een geforceerde manier open te houden (geen spie onder de deur!)
-
Een bij brand zelfsluitende deur is voorzien van een mechanisme zodat ze bij brand automatisch sluit. In normale omstandigheden wordt de deur opengehouden door middel van een magneet of dergelijke.
Art. 15. De oppervlakte van de compartimenten bedraagt maximaal 750 m². De wanden van het compartiment hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van het compartiment hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. -
Als het gebouw groter is dan 750m², dan moet het opgedeeld worden in verschillende compartimenten.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
20
Art. 16. De wanden van de lokalen van middelgrote en grote voorzieningen die was- of droogmachines bevatten, hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van die lokalen hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. -
Niet verplicht voor kleine voorzieningen. Het is wel aangewezen om ook in een kleine voorziening de was –en droogmachine niet binnen het bereik van de kinderen te plaatsen.
Art. 17. De wanden die de keuken begrenzen van middelgrote en grote voorzieningen hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van de keuken hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. De keukens van kleine voorzieningen en aanrechtkeukens hoeven niet aan die bepalingen te voldoen. Een aanrechtkeuken is een keuken die bestemd is voor het beperkt bereiden van koude en warme maaltijden met behulp van apparaten die zich na verloop van tijd automatisch uitschakelen, bijvoorbeeld een waterkoker, toaster of microgolfoven, en voor het bewaren van etenswaren, bijvoorbeeld een koelkast. Toestellen met een open vlam en met een vermogen van meer dan 0,8 kW zijn uitgesloten in een aanrechtkeuken, zoals een gasvuur, een elektrische kookplaat, een oven. -
Voor kleine voorzieningen is een open keuken toegestaan omdat op die manier meer toezicht op de kinderen in de leefruimte mogelijk is. Tijdens het koken moet de keuken of een gedeelte ervan wel afgeschermd kunnen worden voor de kinderen. Spelende kinderen horen niet thuis in de keuken. In de keuken bestaat niet alleen een groter risico op brand, brandwonden kunnen ook veroorzaakt worden door kokend water of een hete kookplaat.
Art. 18. Bij alle trappen van elke voorziening wordt, naast de gebruikelijke leuning aan één van de zijden, een extra handgreep geplaatst op 60 cm hoogte, als die trap bij evacuatie door kinderen wordt gebruikt. Op elk punt waar de kans op vallen bestaat, is een balustrade of een wand aangebracht van minstens 110 cm hoogte. -
Deze bepaling geldt voor ruimten waar kinderen kunnen verblijven, zoals bijvoorbeeld een leefruimte met een vide, een buitenspeelruimte op een (dak)terras. De trapleuning van de trap moet geen 110 cm hoogte hebben.
Als de leuningen of balustrades bestaan uit verticale spijlen, bedraagt de tussenruimte maximaal 8 cm en bedraagt de diameter minstens 1,25 cm. Horizontale tussenregels zijn niet toegestaan. -
Om aan deze bepaling te voldoen is het niet altijd noodzakelijk om de bestaande balustrade te vervangen. Eventueel kan een volle plaat of tegen de bestaande balustrade aangebracht worden om de balustrade te verhogen of om te grote tussenruimtes dicht te maken.
-
Horizontale tussenregels kunnen voor kinderen aantrekkelijk lijken als klimrek.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
21
Art. 19. Gemakkelijk brandbare materialen mogen niet als plafondbekleding gebruikt worden. -
Dit artikel legt geen specifieke klasse voor brandreactie op voor de plafondbekleding. De voorschriften van bijlage 5 van de federale basisnormen voor plafonds en valse plafonds kunnen uiteraard wel als leidraad gehanteerd worden. In bestaande gebouwen is de klasse van brandreactie van de gebruikte materialen niet steeds gekend.
-
Verboden zijn bijvoorbeeld plastieken lamellen, brandbare doeken die tegen het plafond worden opgehangen, kunststof platen (polystyreen, …)
-
Gemakkelijk brandbaar materiaal als plafondbekleding kan voor een zeer snelle verspreiding van het vuur zorgen en is bovendien gevaarlijk omdat het brandend of smeltend materiaal naar beneden kan vallen.
Gemakkelijk brandbaar textiel en brandbare kunststoffen mogen in de voorzieningen noch als decoratie, noch als bouwmateriaal gebruikt worden. -
Gemakkelijk brandbaar materiaal zoals tekeningen, slingers, ballonnen, knutselwerkjes, … die aan het plafond zijn opgehangen kunnen een risico vormen in geval van brand. Het is echter niet de bedoeling om de eigenheid en sfeer van de opvangvoorziening teniet te doen. Je kan wel opteren om deze zaken zo veel mogelijk aan de zijkant of tegen de muren aan te brengen zodat de centrale ruimte vrij blijft.
-
Als je gordijnen wilt ophangen voor de ramen, kies dan voor brandvertragende stoffen. Je hoeft bestaande gordijnen niet meteen te vervangen, er bestaan producten om jouw gordijnen brandvertragend te behandelen.
Art. 20. Centrale verwarming is verplicht, behalve bij elektrische verwarming. -
Individuele verwarmingstoestellen en kachels die werken op gas, hout, steenkool, petroleum,… zijn niet toegestaan wegens de kans op brand, CO-vergiftiging, en brandwonden door hoge aanraaktemperatuur (toestel, rookafvoer,…).
Art. 21. Het gebruik van gas in verplaatsbare recipiënten is verboden. -
Verplaatsbare recipiënten zijn bijvoorbeeld gasflessen.
-
Vaste gastanks met zijn wel toegestaan zolang ze voldoen aan de vigerende wetgeving.
Hoofdstuk VII. Slotbepalingen Art. 22. De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001 houdende de normen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de erkende kinderdagverblijven moeten voldoen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002, 13 juni 2003 en 1 oktober 2004; 2° het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2003 houdende de normen voor de preventie van brand in de erkende initiatieven voor buitenschoolse opvang, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004;
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
22
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende de normen voor de preventie van brand in de mini-crèches. -
Je gaat best na of geplande aanpassingen om aan de opgeheven besluiten te voldoen nog noodzakelijk zijn.
Art. 23. De voorzieningen die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn of onder toezicht staan van Kind en Gezin, beschikken over een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit om aan de nieuwe normen te voldoen. -
Vóór het verstrijken van de overgangstermijn van twee jaar moet iedere voorziening een nieuw brandweerslag aan Kind en Gezin bezorgen.
Art. 24. Als een initiatief niet kan voldoen aan een of meer specificaties van dit besluit, kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, afwijkingen toestaan op advies van de technische commissie brandveiligheid voor de kinderopvang. Alternatieve oplossingen moeten een veiligheidsniveau bieden dat ten minste gelijk is aan het niveau, vereist in de voorschriften waarvoor een afwijking wordt gevraagd. -
Hoe verloopt de aanvraag van een afwijking? 1. Je richt een gemotiveerd schrijven rechtstreeks aan de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, op het adres van Kind en Gezin, Hallepoortlaan 27 te 1060 Brussel met: -
de specifieke zaken waarvoor je een afwijking aanvraagt
-
een alternatief voorstel dat hetzelfde veiligheidsniveau voor de kinderen garandeert
-
alle documenten die noodzakelijk zijn om de technische commissie toe te laten een advies te geven zoals het brandweerverslag met de beschrijving van het gebouw, eventueel plannen van het gebouw,... 2. Na ontvangst van je schriftelijke aanvraag en een volledig dossier, wordt je aanvraag voor advies aan de technische commissie voorgelegd. Je krijgt een ontvangstbevestiging en de datum waarop het dossier zal voorgelegd worden. 3. Na de vergadering van de commissie, wordt je dossier aan de minister voorgelegd. Je krijgt dan bericht over de beslissing.
-
Afwijkingen die gegeven werden op een van de opgeheven besluiten blijven gelden als ze ook noodzakelijk zijn om aan dit nieuw besluit te voldoen.
-
Als je een afwijking kreeg voor zaken die in dit besluit niet meer van toepassing zijn, ga je best na of geplande aanpassingen om aan de afwijking te voldoen, nog noodzakelijk zijn. Je vraagt een nieuw brandweerverslag aan op basis van dit besluit om na te gaan of je aan alle bepalingen voldoet.
Art. 25. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009. Art. 26. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
23
Bijlage. Minimumvoorwaarden voor de gebouwen of gedeeltes van gebouwen die niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen als vermeld in artikel 2, derde lid Hoofdstuk I. Toegangswegen Artikel 1. De voorziening moet bereikbaar zijn voor de voertuigen van de brandweerdiensten, zodat de brandbestrijding en de redding er normaal uitgevoerd kunnen worden. Het aantal toegangswegen en het tracé van de toegangswegen worden bepaald in overleg met de brandweer. -
De brandweer zal rekening houden met de plaatsgebonden situatie om te bepalen wat nodig/haalbaar is om het geteisterde gebouw te bereiken. De capaciteit en het aantal bouwlagen kan hierin een belangrijke rol spelen. De brandweer is hier het meest deskundig voor.
Hoofdstuk II. Evacuatiewegen en trappen Art. 2. De nuttige breedte bedraagt minstens 70 cm voor de evacuatiewegen en de deuren, en minstens 60 cm voor de vluchtterrassen. De mogelijke vergrendeling van de deuren op de evacuatiewegen mag de evacuatie niet onnodig belemmeren. -
De deuren aan de uitgangen mogen geen vergrendeling bezitten die de evacuatie kan belemmeren. Als het omwille van de veiligheid noodzakelijk is om de deuren aan de uitgangen op slot te doen, zorg er dan voor dat deze altijd van binnenuit te openen zijn. Zorg bijvoorbeeld dat de sleutel in een kastje naast de deur hangt, zodat je daar nooit hoeft naar te zoeken.
Art. 3. De trappen die gebruikt worden bij evacuatie, hebben de volgende kenmerken: 1° net als de overlopen hebben ze een stabiliteit bij brand van Rf ½ h of bestaan ze uit beton of metselwerk. Als de trappen niet voldoen aan een stabiliteit bij brand van Rf ½ h of niet bestaan uit beton of metselwerk, moet de onderzijde van de trap bekleed worden met brandwerende beplating. De materialen en de uitvoering moeten analoog zijn aan die van een getest plafond met brandweerstand Rf ½ h; 2° de trappen zijn aan beide zijden uitgerust met leuningen. Voor de trappen met een nuttige breedte kleiner dan 120 cm is één leuning voldoende, als er geen gevaar is om te vallen; 3° de aantrede van de treden bedraagt op elk punt minimaal 17 cm; 4° de optrede van de treden mag niet meer dan 20 cm bedragen;
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
5° de trap mag een maximale hellingshoek van 45 ° hebben; -
Als de aantrede 17 cm is, dan mag de optrede maximum 17 cm zijn.
-
Bij een optrede van 20 cm is minimaal een aantrede van 20 cm vereist.
-
Elke voorwaarde (aantrede, optrede en hellingshoek) moet apart vervuld zijn.
24
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
25
6° de trappen zijn van het “rechte” type. Wenteltrappen worden toegestaan als ze verdreven treden hebben en als hun treden, naast de bovenvermelde vereisten, minstens 20 cm aantrede hebben op de looplijn; -
Looplijn: de looplijn wordt conventioneel als volgt bepaald: -
Bij steektrappen en scheluwe trappen, ongeacht hun breedte, ligt de looplijn in het midden van de trap;
-
Bij spiltrappen, draaitrappen en spilsteektrappen breder dan 75 cm, ligt de looplijn op minstens 40- cm en hoogstens 60 cm van de binnenkant van de leuningzone of van de spil, en op minstens 35 cm van de buitenranden van de treden;
-
Bij spiltrappen, draaitrappen en spilsteektrappen smaller dan 75 cm ligt de looplijn in het midden.
7° de nuttige breedte van de trappen bedraagt minstens 70 cm. -
Nuttige breedte: de nuttige breedte van een vluchtruimte (trappen, overlopen, sassen, evacuatiewegen, vluchtterrassen,...) is de vrije breedte zonder enige hindernis tot op een hoogte van ten minste 200 cm. Men moet echter geen rekening houden met de wanduitkraging door plinten, trapbomen en voetingen voor zover zij niet meer dan 10 cm bedraagt en voor zover zij niet hoger dan 100 cm boven de treden of boven de vloer zit. Hetzelfde geldt voor de leuningen.
Buitentrappen die gebruikt worden voor evacuatie, hebben de volgende kenmerken: 1° de trappen moeten toegang geven tot een evacuatieniveau; 2° de voorschriften voor de trappen zijn op die buitentrappen van toepassing. Er wordt geen stabiliteit bij brand vereist, maar ze zijn gemaakt van een niet-brandbaar materiaal; 3° het compartiment en een buitentrap worden met elkaar verbonden door een deur of via een of meer vluchtterrassen; 4° voor de verbinding tussen het evacuatieniveau en de onmiddellijk hoger gelegen bouwlaag mag een trap of een gedeelte van een trap gebruikt worden die inschuifbaar of geleed is.
Hoofdstuk III. Technische lokalen -
Een centrale verwarmingsinstallatie in een lokaal waar kinderen verblijven is niet toegelaten. De C.V.-installatie moet tenminste opgesteld staan in een apart lokaal dan de lokalen waar de kinderen verblijven.
-
Men noemt dit een technisch lokaal of ruimte: lokaal of ruimte waarin vaste toestellen of installaties zijn opgesteld, verbonden met het gebouw, en dat (die) enkel toegankelijk is voor de personen belast met bediening, toezicht, onderhoud of herstelling.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
26
In functie van vermogen zijn er vereisten inzake de brandweerstand van de wanden en de deuren van dit lokaal.
Art. 4. Voor de stooklokalen gelden de volgende regels: 1° er moet een degelijke verluchting zijn in het stooklokaal, afhankelijk van de installatie; 2° is het totale nuttige warmtevermogen van de generatoren, opgesteld in de stookplaats: a) kleiner dan 30 kW: dan gelden geen specifieke voorwaarden; b) gelijk aan of groter dan 30 kW en kleiner dan 70 kW, dan vormen de stooklokalen een compartiment. De wanden van het compartiment hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van dat compartiment hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand; c) gelijk aan of groter dan 70 kW, dan vormen die stooklokalen een compartiment. De wanden van het compartiment hebben een Rf 2 h. De deuren van dat compartiment hebben een Rf 1 h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand; 3° de installaties voor opslag en ontspanning van vloeibaar petroleumgas liggen buiten het gebouw. Transformatorlokalen beantwoorden aan de federale basisnormen. -
Transformatorlokalen zijn eerder uitzonderlijk in een voorziening voor kinderopvang.
Hoofdstuk IV. Veiligheidsverlichting en signalisatie Art. 5. De signalisatie voldoet aan de federale basisnormen. -
Uitgangen en nooduitgangen moeten aangeduid zijn door de reglementaire pictogrammen.
-
Voor alle bouwlagen wordt het volgnummer duidelijk aangebracht op de overlopen en in de vluchtruimten bij trappenhuizen en liften.
Art. 6. Elke voorziening beschikt over veiligheidsverlichting die onmiddellijk en automatisch in dienst treedt als de stroom uitvalt. Minstens moeten er armaturen aangebracht worden boven elke uitgangsdeur, in alle evacuatiewegen (gangen en trappen), in de nabijheid van de brandbestrijdingsmiddelen en in alle lokalen die uitsluitend door kunstlicht bediend worden. Als daarmee de verlichtingssterkte niet volstaat om een gemakkelijke ontruiming te waarborgen, moet de veiligheidsverlichting verder uitgebreid worden op advies van de brandweerdiensten. De veiligheidsverlichting moet minstens gedurende één uur zonder onderbreking kunnen functioneren. -
Veiligheidsverlichting: kunstmatige verlichting die, bij het uitvallen van de gewone kunstmatige verlichting, de personen toelaat een veilige plaats en de uitgangen van het gebouw te bereiken. Zij volstaat om hindernissen zichtbaar te stellen en de bij brand nodige acties te voeren.
V. 24. MED brand
Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling
-
27
De veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron, maar indien deze uitvalt moet de voeding gebeuren door een autonome stroombron zoals bijvoorbeeld een batterij.
Veiligheidsverlichting is geen noodverlichting. Een noodverlichting is niet vereist. Een noodverlichting laat toe om bepaalde activiteiten op sommige plaatsen van het gebouw voort te zetten.