RUIMTELIJKE ONDERBOUWING ARTIKEL 19 LID 1 PROCEDURE
Initiatiefnemer: Maatschap Bessembinder-Grolleman Lichtenbergerweg 23 7451 RP Holten
Locatie bedrijf: Burgemeestersdijk (ong.) Wierden, gemeente Wierden Kadastraal sectie Q nr. 826
Colofon Auteur
Projectnummer
Ing. M.E.H. van Beers Specialist Milieu & Ruimtelijke Ordening 7081 concept definitief
Status Datum
24 april 2009
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
INHOUDSOPGAVE
LOCATIE BEDRIJF: ................................................................................................................................................... 1 1
INLEIDING........................................................................................................................................................ 3
2
GEBIEDSPROFIEL.......................................................................................................................................... 4 2.1 2.2
3
BESTAANDE LOCATIE HOLTEN .................................................................................................................. 4 LIGGING NIEUWE LOCATIE VARKENSHOUDERIJ ........................................................................................ 6
BELEIDSKADER.............................................................................................................................................. 8 3.1 RIJKSBELEID ............................................................................................................................................... 8 3.1.1 Nota Ruimte........................................................................................................................................... 8 3.1.2 Agenda Vitaal Platteland ...................................................................................................................... 9 3.1.3 Natuurbeschermingswet 1998............................................................................................................... 9 3.1.4 Nota Belvédère .................................................................................................................................... 12 3.1.5 Waterbeheer 21e eeuw (WB21) ........................................................................................................... 13 3.2 PROVINCIAAL EN REGIONAAL BELEID ...................................................................................................... 13 3.2.1 Streekplan Overijssel 2000+............................................................................................................... 13 3.2.2 Reconstructieplan Salland-Twente ..................................................................................................... 15 3.2.3 Omgevingsvisie Overijssel .................................................................................................................. 16 3.3 GEMEENTELIJKE BELEID .......................................................................................................................... 17 3.3.1 Bestemmingsplan ‘Buitengebied ‘85’ gemeente Wierden................................................................. 17 3.3.2 Integrale herziening bestemmingsplan Buitengebied......................................................................... 18 3.3.3 Ontwikkelingsplan LOG en alternatieven .......................................................................................... 18 3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan ............................................................................................................ 19 3.3.5 Welstandsnota Gemeente Wierden ..................................................................................................... 19
4
PROJECTPROFIEL....................................................................................................................................... 20 4.1 4.2 4.3
5
INTEGRALE AFWEGINGEN...................................................................................................................... 23 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 5.12
6
AANLEIDING .............................................................................................................................................. 20 DOEL ......................................................................................................................................................... 20 BEOOGDE SITUATIE .................................................................................................................................. 20
MILIEUEFFECTEN IN BEELD: MILIEUEFFECTRAPPORTAGE (M.E.R.) ....................................................... 23 GEUR ........................................................................................................................................................ 24 AMMONIAK ................................................................................................................................................ 24 NATUURBESCHERMINGSWET 1998 (NATURA 2000) ............................................................................. 25 FLORA- EN FAUNAWET ............................................................................................................................. 25 INRICHTINGSPLAN .................................................................................................................................... 26 WATERTOETS ........................................................................................................................................... 27 ARCHEOLOGIE .......................................................................................................................................... 28 BODEM ...................................................................................................................................................... 30 GELUID ...................................................................................................................................................... 30 LUCHTKWALITEIT ..................................................................................................................................... 31 EXTERNE VEILIGHEID ............................................................................................................................... 32
MOTIVERING AANVAARDBAARHEID VERZOEK............................................................................. 34
LITERATUUR........................................................................................................................................................... 35 BIJLAGEN................................................................................................................................................................. 36
2
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
1
INLEIDING
Maatschap Bessembinder-Grolleman, vertegenwoordigd in de personen de heer J.H.J. (Jos) Bessembinder en mevrouw W.M. (Wilma) Bessembinder-Grolleman hebben het voornemen om een vleesvarkensbedrijf te vestigen op de locatie Burgemeestersdijk ong., kadastraal bekende gemeente Wierden, sectie Q, nummer 826. Deze locatie is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied (LOG).
Het huidige veehouderijbedrijf is gelegen aan de Lichtenbergerweg 23 in Holten. Deze locatie is gelegen in een extensiveringsgebied en wordt in het kader van de reconstructiedoelstellingen van het reconstructieplan Salland-Twente uitgekocht. Het college van Burgemeester en Wethouders van gemeente Wierden heeft in brief van 31 mei 2006 (kenmerk:UIT-200602942) aangegeven achter de uitplaatsing van de veehouderij naar de locatie aan de Burgemeestersdijk (ong.) in het landbouwontwikkelingsgebied te staan. Het college onderschrijft de doelstellingen van het landbouwontwikkelingsgebied en heeft een positieve grondhouding over de vestiging van het vleesvarkensbedrijf van familie Bessembinder.
Voorgenomen nieuwbouw bestaat uit een varkensstal voor 5.094 vleesvarkens, een loods en een bedrijfswoning. Voor de gewenste situatie is een milieuvergunning nodig. De milieuvergunning is m.e.r.plichtig, omdat voor meer dan 3000 vleesvarkens wordt gebouwd. Op de locatie is nog geen agrarisch bouwblok aanwezig. Voor het voorgenomen bouwplan (inclusief groenvoorzieningen) is een bouwblok van 2,5 hectare nodig. Voor het verkrijgen van dit bouwblok is een vrijstelling van het bestemmingsplan ex artikel 19, lid 1 WRO noodzakelijk. De gemeente Wierden is hiervoor het bevoegde gezag. Een vrijstelling van het bestemmingsplan is niet plan-mer plichtig, op grond van het nieuwe besluit m.e.r. zoals dat geldt sinds 28 september 2006. Op dit moment is de gemeente Wierden bezig met een herziening van het vigerende bestemmingsplan. Volgens planning komt in mei 2009 het voorontwerp-bestemmingsplan ter visie. Hierin wordt uiteindelijk het benodigde bouwblok opgenomen. Dit rapport voorziet in de ruimtelijke onderbouwing die nodig is om een vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO te kunnen verlenen. In dit rapport wordt ingegaan op het gebiedsprofiel, het projectprofiel en de integrale afwegingen. In het gebiedsprofiel wordt gemotiveerd waarom de bestemming past binnen beleidskaders van Rijk, provincie en gemeente die op de locatie van het project van toepassing zijn. In het projectprofiel wordt een beschrijving gegeven van nut en noodzaak van het voornemen, de gewenste omvang en werkwijze van het bedrijf en de situering en verschijningsvorm van de geplande inrichting. In de integrale afwegingen worden de consequenties van het voornemen voor relevante milieuthema’s in beeld gebracht. Tevens komen in dit deel de maatregelen die genomen worden, om schade aan milieu en landschap te voorkomen, aan de orde. In het laatste hoofdstuk, motivering aanvaardbaarheid, geeft de initiatiefnemer aan, met welke overwegingen de vrijstelling redelijkerwijze verleend kan worden, om het voornemen mogelijk te maken.
3
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
2
GEBIEDSPROFIEL
2.1
Bestaande locatie Holten
De huidige locatie van Maatschap Bessembinder aan de Lichtenbergerweg 23 te Holten ligt aan de rand van een zeer kwetsbaar natuurgebied (Natuurreservaat Noetselerveld of Sikkelbosch, onderdeel van Habitatrichtlijn- en Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug), zie afbeelding 1. Een milieuvergunning is verleend op 11 februari 1998 voor het houden van 63 stuks melkvee en 20 stuks jongvee en 1137 vleesvarkens.
Afbeelding 1: Luchtfoto huidige bedrijf Holten (Bron: Google Earth). Omdat de huidige locatie is gelegen in een extensiveringsgebied met primaat natuur, wordt het de bedrijf in het kader van de reconstructiedoelstellingen van het reconstructieplan Salland-Twente uitgekocht. De verplaatsing van het bedrijf draagt met name bij aan de mogelijkheid tot aanleg van de ecologische verbindingszones en vermindering van aanwezige barrières voor de natuur.
Vanuit de ruimtelijke hoofdstructuur liggen in de visie van de provincie belemmeringen van natuurlijke en landschappelijke aard ten noorden, ten oosten alsmede ten zuiden van de kern. Grote delen van de betreffende gebieden (o.a. de Holterberg) behoren tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Zie afbeelding 2.
4
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
226-483
227-483
228-483
226-482
227-482
228-482
226-481
227-481
228-481
©© Topografische Topografische Dienst, Dienst, Emmen Emmen
Afbeelding 2: Ligging huidige bedrijf Holten ten opzichte van natuur. Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderijen (VIV) Met de VIV biedt de provincie Overijssel een aantal Overijsselse bedrijven met intensieve veehouderij de mogelijkheid om te verplaatsen uit het extensiveringsgebied. Deze verplaatsingen vormen een onderdeel van de uitvoering van het Reconstructieplan Salland-Twente. Intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden worden gestimuleerd om te stoppen, over te schakelen op andere activiteiten of te verplaatsen. De extensiveringsgebieden zijn aangewezen om kwetsbare natuur binnen de Ecologische Hoofdstructuur te beschermen, onder andere tegen piekbelasting van ammoniak.
Bij de toekenning van een nieuw agrarisch bouwperceel wordt nagegaan in hoeverre het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing dan wel bouwpercelen tot de mogelijkheid hoort. Bij de zoektocht naar een geschikte locatie zijn de mogelijkheden van drie andere locaties onderzocht alvorens definitief het besluit werd genomen om locatie aan de Burgemeestersdijk te gebruiken om voorgenomen bedrijfsontwikkeling te realiseren. Locatie Rietberg, Broekweg 6 in Holten viel af vanwege te hoge prijs, de aanwezigheid van twee woningen (één woning nodig) en te veel niet bruikbare gebouwen. Locatie Heuver, Prinsenhoeveweg 2 in Olst, is nu een zeugenbedrijf (ca. 350), veel kapitaalverlies met ombouwen gebouwen en dan nog is de situatie niet optimaal. Daarnaast sociaal niet acceptabel, te ver van de huidige woonomgeving. En de derde locatie, nieuwbouw LOG Holten Dorpenerdijk, deze locatie is afgevallen vanwege de WVG vanuit de gemeente Holten-Rijssen voor ontwikkelen van een industrieterrein, wachten was geen optie. Op 16 mei 2006 heeft Bessembinder aangegeven het bedrijf aan de Lichterbergerweg 23 in Holten te willen verplaatsen naar een locatie aan de Burgemeesterdijk te Wierden. Door Gedeputeerde Staten van Overijssel (brief d.d. 26 juni 2006, kenmerk LNL/2006/11646) is de locatie Burgersmeestersdijk ong in het kader van artikel 10, lid 2b van de VIV aangemerkt als duurzaam.
5
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Rood voor Rood Naast de VIV wordt gebruik gemaakt van de Rood voor Rood-regeling. Het hoofddoel van Rood voor Rood is het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Bij de Rood voor Roodregeling wordt één bouwkavel voor een woning toegekend onder voorwaarde dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Het is de insteek dat alle stallen op de locatie worden gesloopt. De opbrengst van de nieuwe bouwkavel waar een woning gebouwd mag worden, wordt gebruikt voor de investering in de nieuwe locatie.
2.2
Ligging nieuwe locatie varkenshouderij
De nieuwe locatie van maatschap Bessembinder is gelegen in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Wierden van de Twentse gemeente Wierden, gelegen in het agrarische buurschap Notter. Het betreft een perceel akkerland, gunstig gelegen aan de Burgemeestersdijk, tegenover de afslag Nottermarsweg. Het plangebied ligt ten zuidwesten van Wierden, ten westen van de spoorlijn en provinciale weg N350 tussen Rijssen en Wierden. De gemeente Wierden ligt in het stroomgebied van de Regge. De toekomstige bouwkavel is gelegen in een overgangsgebied. Ten zuiden rond Notter en Zuna bevindt zich een recreatief aantrekkelijk, voormalig kampenlandschap met aansluitend enige bosen heidegebieden (Grimberg aan de zuidkant en het Notterveld aan de noordkant). Aan de noordkant ligt het open landschap van de jongere ontginningen. Volgens Het Oversticht – Ervenconsulent (Advies 232/251, d.d. 7 juni 2007) is de locatie van de kavel niet ongelukkig gekozen, omdat een groot bouwvolume tegenwicht nodig heeft van een groot beplantingsvolume en dit is op deze locatie aanwezig.
Afbeelding 3: Topografische kaart met ligging nieuwe locatie. 6
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Het plangebied ligt op de grens van een kleinschalig bosrijk gebied en is aan de noord-, zuid- en westzijde omzoomd met veel dikke bomen. Het perceel bestaat nu uit bouwland (akker).
Afbeelding 4: Foto plangebied Burgemeestersdijk (ong.) Wierden. De omgeving wordt gekenmerkt door agrarische bedrijfswoningen en enkele burgerwoningen. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijfswoning is Burgemeestersdijk 12 en deze woning is gelegen op circa 215 meter. De dichtstbijzijnde burgerwoning, Burgemeestersdijk 7-9 is gelegen op 314 meter van het dichtstbijzijnde (toekomstige) emissiepunt. De westzijde van de kavel is aangekocht door de familie Dekker (afkomstig uit Aadorp, Almelo). Familie Dekker heeft de intentie om hier een vleeskuikenhouderij met 120.000 vleeskuikens te exploiteren.
Eigendomsbegrenzing familie Dekker
Eigendomsbegrenzing Familie Bessembinder
Afbeelding 5: Luchtfoto Burgemeestersdijk Wierden (Bron: Google Earth). 7
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
3
BELEIDSKADER
In de keuze van het voeren ruimtelijk beleid dient een gemeente rekening te houden met het door hogere overheden uitgestippelde beleid. Dit geldt vooral daar waar het bovengemeentelijke belangen betreft, zoals bijzondere natuurlijke of landschappelijke waarden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk relevante Rijks-, Provinciaal en gemeentelijk beleid met betrekking tot het de locatie Burgemeestersdijk ong in Wierden. 3.1
Rijksbeleid
Ruimtelijk relevante beleidsnota's en regelgeving voor het landelijk gebied op rijksniveau zijn: de Nota Ruimte, de Agenda Vitaal Platteland, de Natuurbeschermingswet 1998, de Nota Belvédère en het Waterbeheer 21e eeuw. 3.1.1
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het Rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere (ook internationaal erkende) landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap.
8
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Als uitwerking van deze doelen voor het water en de groene ruimte kiest het Rijk voor "anticiperen op en meebewegen met water", "investeren in de kwaliteit van natuur" en "landschap ontwikkelen met kwaliteit" als ruimtelijke strategieën. 3.1.2
Agenda Vitaal Platteland
De Agenda Vitaal Platteland (AVP) is een integrale rijksvisie op het platteland. De nota is tegelijkertijd met de Nota Ruimte aan de Tweede Kamer aangeboden. Daar waar de Nota Ruimte het ruimtelijk beleid beschrijft, gaat de AVP uit van een integraal perspectief en gaat het in op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Aan de hand van de thema's verbreding van de landbouw, leefbaarheid, natuur en landschap en milieukwaliteit wordt de rijksvisie geformuleerd. In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig Nationale Landschappen. De gemeente Wierden ligt niet binnen een Nationaal Landschap. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden. De overheid wil ruimte scheppen voor investeringen in groen en groene diensten door vermindering van regelgeving.
Ten aanzien van natuur en landschap wil het kabinet de mogelijkheden verruimen om het platteland te beleven. Hiertoe dient de toegankelijkheid en bereikbaarheid voor recreatie en toerisme in het agrarisch cultuurlandschap te worden verbeterd. Ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen zodanig te worden begeleid dat kwaliteit ontstaat, gebaseerd op een goed evenwicht tussen ecologische, economische en esthetische aspecten van het landschap. Het blijft de taak van de rijksoverheid om de Ecologische Hoofdstructuur te versterken.
Met gelden uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) wil het Rijk ervoor zorgen dat er meer samenhang komt in het plattelandsbeleid omdat gelden van diverse regelingen in opgaan. 3.1.3
Natuurbeschermingswet 1998
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
De Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden).
Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
De Ecologische Hoofdstructuur.
Natura 2000-gebieden Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden.
9
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld. In de omgeving van de locatie liggen verschillende natuurgebieden, die op basis van verschillende weten regelgeving zijn aangewezen als natuurgebied.
Vogel- en Habitatrichtlijngebieden / Natura 2000 gebieden Op 3200 meter ligt ten noordoosten van de initiatieflocatie de rand van het Habitatrichtlijngebied en tevens Natuurreservaat het voormalig hoogveengebied Wierdense Veld (tevens Natura 2000 gebied). Op circa 5500 meter ligt ten oosten van de initiatieflocatie het natuurgebied Noestelerveld of Sikkelbosch. Dit is onderdeel van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Sallandse Heuvelrug (tevens Natura 2000 gebied). De aanwijzing van de Sallandse Heuvelrug als Vogelrichtlijngebied heeft betrekking op het voorkomen van de broedvogels als de korhoen, nachtzwaluw en roodborsttapuit. De Sallandse Heuvelrug is aangemeld volgens de Habitatrichtlijn vanwege het voorkomende habitattype Droge Europese type. Op 6500 meter zuidwaarts ligt het Habitatrichtlijngebied en tevens Natuurreservaat De Borkeld (tevens Natura 2000 gebied). De Borkeld is aangewezen vanwege het voorkomen van Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix, Droge Europese Heide en Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland. Vanwege de externe werking van de Vogel- en Habitatrichtlijn moet hiermee rekening worden gehouden. Zie afbeelding 7. Vogel- en Habitatrichtlijngebied Sallandse Heuvelrug / Natuurreservaat Noetselerveld of Sikkelbosch (Natura 2000)
Habitatrichtlijngebied WierdenseVeld (Natura 2000)
Locatie Burgemeestersdijk
Habitatrichtlijngebied De Borkeld (Natura 2000)
Afbeelding 7: Ligging Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000) 10
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Beschermde natuurmonumenten Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. In de buurt van de gemeente Wierden geen beschermde natuurmonumenten aangewezen.
Ecologische Hoofdstructuur Uitgangspunt van de Ecologische Hoofdstructuur is duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van een zo groot mogelijke verscheidenheid van de in het wild levende dieren en plantensoorten als wel elementen van ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit een groot aantal natuurgebieden. Om deze natuurgebieden te verbinden tot een samenhangend geheel worden er ook nieuwe natuurgebieden en (robuuste) verbindingszones ontwikkeld.De provincie Overijssel heeft de natuurwaarden in Overijssel begrensd in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De PEHS bestaat uit de bestaande wateren, natuur- en bosgebieden, te ontwikkelen natuurgebieden, beheersgebieden, verbindingszones en afrondingsgebieden. De ecologische hoofdstructuur ligt ten westen van de initiatieflocatie op een afstand van circa 1.300 meter. Dit is gemeten vanaf de dichtstbijzijnde buitengrens (nabij de Schapendijk) tot het dichtstbijzijnde punt van de locatie. Zie afbeelding 8.
Ecologische Hoofdstructuur op 1300 meter
Locatie Burgemeestersdijk
Afbeelding 8. Ligging Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Voor verzuring gevoelige gebieden Binnen een straal van 3000 meter zijn verschillende voor verzuring gevoelige gebieden gelegen. Op circa 210 meter van de initiatieflocatie, tussen de Burgemeestersdijk en de Bosweg en ten westen van de spoorlijn, ligt het dichtstbijzijnde voor verzuring gevoelige gebied, het Grimbergerveld (tevens aangewezen als landgoed).
11
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Op 1.100 meter ten noorden van de locatie, op 1.700 meter ten oosten van de locatie en op 1.520 meter ten westen van de locatie liggen ook voor verzuring gevoelig gebieden. Zie afbeelding 9.
Voor verzuring gevoelig gebied buiten EHS op circa 1100 meter
Locatie Burgemeestersdijk
Voor verzuring gevoelig gebied buiten EHS op circa 1700 meter
Voor verzuring gevoelig gebied binnen EHS op circa 1530 meter
Voor verzuring gevoelig gebied buiten EHS op circa 210 meter (Grimbergerveld)
Afbeelding 9: Ligging voor verzuring gevoelige gebieden
Zeer kwetsbare gebieden Wet Ammoniak en veehouderij De initiatieflocatie is niet gelegen in een zeer kwetsbaar gebied of een zone van 250 meter daaromheen. Het dichtstbijzijnde gebied dat én verzuring gevoelig is én binnen de EHS valt ligt op een afstand van 1.530 meter. Zie afbeelding 9.
Natuurgebieden in het streekplan De locatie is niet in de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS) gelegen. Daarnaast is de locatief niet in de nabijheid van wetlands, weidevogelgebieden of ganzengebieden gelegen. 3.1.4
Nota Belvédère
De nota Belvédère geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. Centraal in de Nota Belvédère staat de instandhouding, versterking en verdere ontwikkeling van cultuurhistorische identiteit door een betere benutting van cultuurhistorische kwaliteiten bij ruimtelijke aanpassingen. Een ontwikkelingsgerichte benadering staat hierbij centraal. In het kader van de Nota Belvédère zijn de cultuurhistorische meest waardevolle gebieden en steden in Nederland geselecteerd, waaronder "Zuid-Twente". Doel voor het Belvédèregebied is het meer herkenbaar maken van de cultuurhistorische waarden van de streek.
12
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
3.1.5
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van standstill: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt". In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, vogel- en habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen genomen door gemeente en andere partijen nodig zal zijn ("tandje erbij"). Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken. 3.2
Provinciaal en regionaal beleid
Het provinciaal ruimtelijk beleid is kaderstellend voor het buitengebied van de gemeente Wierden. 3.2.1
Streekplan Overijssel 2000+
Het streekplan Overijssel 2000+ is 13 december 2000 vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Overijssel. In het streekplan1zijn de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid van de provincie verwoord. Hoofddoel van het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel voor de groene ruimte is het vinden van evenwicht tussen het bieden van ontwikkelingsruimte voor economische functies zoals landbouw en recreatie en het koesteren en ontwikkelen van natuur en het cultuurlandschap in Overijssel. Grote kansen voor verbetering van de kwaliteit van het landelijk gebied liggen in de uitvoering van de Wet Reconstructie Concentratiegebieden. De kansen voor de landbouw in Overijssel zitten voor de meeste bedrijven in verdere specialisatie en/of schaalvergroting. Daarnaast zijn er onder andere goede mogelijkheden voor vergroting van de toegevoegde waarden. Het ruimtelijk beleid voor de groene ruimte, ofwel landelijk gebied van Overijssel is in het streekplan uitgewerkt in drie, elkaar aanvullende sporen. a. Zonering Het landelijk gebied is onderverdeeld in vier zones: • Zone I:
Landbouw
• Zone II: Landbouw en cultuurlandschap • Zone III: Natuur, landschap, cultureel erfgoed en landbouw • Zone IV: Natuur 1
Als uitgangspunt is de versie van het streekplan met alle wijzigingen tot januari 2007 gebruikt.
13
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Elk van de vier zones kent zijn eigen samenhangende ontwikkelingsmogelijkheden, die vooral bepaald zijn door een heldere keuze voor de kwaliteiten en belangen die in de betreffende zone prioriteit moeten krijgen. In het streekplan staat dat gemeente de schaal van de functiekaart in het bestemmingsplan Buitengebied moeten detailleren tot het lokale schaalniveau. De provincie bevordert dat gemeenten een compensatiebeleid ontwikkelen voor natuur- en landschapswaarden in zones I en II.
b. Thematische beleidsbeschrijving De thematische beleidsbeschrijving omvat een nadere uitwerking van het ontwikkelingsperspectief voor de bij de zonering betrokken belangrijke functies zoals land- en tuinbouw, natuur, recreatie en toerisme. Ook komt een aantal specifieke beleidsonderwerpen aan bod. Het accent bij de thematische beleidsbeschrijvingen ligt op het (doen) ontwikkelen van nieuwe plannen en projecten die bijdragen aan de realisering van de voor de groene ruimte geformuleerde beleidsdoelstellingen.
c. Beleidsmatige gebiedsbeschrijving Voor acht deelgebieden is op regionale schaal een uitwerking van het generiek ruimtelijk beleid opgesteld. Richtinggevend voor de groene ruimte in West-Twente (waar de gemeente Wierden toebehoort), is het bieden van ontwikkelingsruimte aan economische functies met name de landbouw en recreatie.
Initiatieflocatie: zone I landbouw
Afbeelding 10: Streekplankaart Groene ruimte, Streekplan Overijssel 2000+ De locatie Burgemeestersdijk is gelegen in zone I landbouw. Zone I landbouw betreft een voor landbouw goed ingericht, relatief grootschalig gebied deels met karakteristieke openheid. Hoofdkoers is de ontwikkeling van de landbouw met mogelijkheden tot uitbreiding en (her)vestiging, maar in gebieden met karakteristieke openheid alleen aan de rand. Zones I en II bieden vooral mogelijkheden voor schaalvergroting of specialisatie. Het toekennen van een nieuw agrarisch bouwperceel voor volwaardige en duurzame bedrijven is mogelijk binnen de streekplanzones 1 en 2.
14
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Bij het toekennen van een nieuw agrarisch bouwperceel wordt nagegaan in hoeverre het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing dan wel bouwpercelen tot de mogelijkheden behoord. Maatschap Bessembinder heeft deze mogelijkheden in de omgeving geïnventariseerd (paragraaf 2.1). Los van de specifieke beleidsbeschrijving per zone geldt als algemeen uitgangspunt dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de aanwezige basiskwaliteiten van een gebied. Deze kwaliteiten hebben betrekking op de condities van bodem, water en lucht, op de waarden van natuur- en landschap en van cultureel erfgoed en op de aardkundige waarden. Concreet betekent dit onder andere dat de bestaande wet- en regelgeving in acht moet worden genomen, dat het (verbrede) compensatiebeginsel van toepassing is en dat in beginsel de veerkracht van het watersysteem niet verder mag worden aangetast.
Nieuwvestiging van een varkenshouderij op de locatie aan de Burgemeestersdijk is in Zone I landbouw onder voorwaarden mogelijk. In hoofdstuk 5 (Integrale afwegingen) worden de effecten van het bouwplan op voorgenoemde thema’s inzichtelijk gemaakt en onderbouwd. 3.2.2
Reconstructieplan Salland-Twente
Met de ‘Reconstructiewet Concentratiegebieden’ (Reconstructie) wil het Rijk een structurele en samenhangende aanpak bieden voor de problemen in het landelijk gebied. Wierden en Holten vallen onder het Reconstructieplan Salland-Twente. Dit plan is op 4 november 2004 in werking getreden. Met het reconstructieplan kunnen ruimte en ontwikkelingsmogelijkheden geschept worden voor de landbouw en tegelijkertijd kunnen veel problemen op het gebied van milieu, natuur, landschap, water en leefbaarheid aangepakt worden. Centraal voor Zuidwest-Twente staat het versterken van de economische vitaliteit van het gebied. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap en natuur behouden worden en moet een gezond platteland samen gaan met een gezond sociaal klimaat waar mensen van alle leeftijden en afkomst kunnen wonen en werken.
Een belangrijk onderdeel uit de Reconstructiewet is het verplaatsen van intensieve veehouderijen uit gevoelige gebieden en het concentreren van intensieve veehouderijen. Het hele reconstructiegebied is hiervoor ingedeeld in drie zones: gebieden met perspectief voor primaire intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden), gebieden met perspectief voor natuur (extensiveringsgebieden) en gebieden waar natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken met elkaar zijn verweven (verwevingsgebieden). De locatie Burgemeestersdijk (ong.) is in het Reconstructieplan aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied (LOG) en de huidige locatie als extensiveringsgebied. De locatie ligt in het zuidpuntje van het LOG Wierden. Mogelijkheden voor uitbreiding, nieuwvestiging, hervestiging van een intensieve veehouderij zijn aanwezig in een landbouwontwikkelingsgebied. Zie onderstaande afbeelding 11.
15
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Nieuwe locatie Burgemeestersdijk Wierden Bestaande locatie Lichtenbergerweg 23 Holten
Afbeelding 11: Huidige en nieuwe locatie varkenshouderij Bessembinder. (Bron: Reconstructieplan Salland-Twente). Een belangrijk onderdeel van het reconstructieplan is de verplaatsing van intensieve veehouderijen uit (de nabijheid van) natuurgebieden (extensiveringsgebied). Dit is nodig om in deze gebieden natuur en recreatie te ontwikkelen. Deze bedrijven worden ondergebracht in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG). Dit zijn zoekgebieden waarbinnen plaatsing van intensieve veehouderij mogelijk is. Met de reconstructie dient een duurzame landbouw bevorderd te worden door het bieden van kansen voor (verdere) ontwikkeling van een duurzame intensieve veehouderij. De ontwikkelingsruimte wordt veilig gesteld voor voldoende locaties voor toekomstgerichte intensieve veehouderijbedrijven. Hierbij is het streven naar geleidelijke concentratie van intensieve veebedrijven met name in het landbouwontwikkelingsgebied. Van belang is dat dit gebeurd in samenhang met het verbeteren van omgevingskwaliteiten. De zonering uit het Reconstructieplan wordt op de plankaart van het toekomstige bestemmingsplan “Buitengebied” op de plankaart of een begeleidende kaart in het bestemmingsplan opgenomen. De mogelijkheden voor intensieve veehouderij worden afgestemd op het beleid zoals verwoord in het Reconstructieplan.2
3.2.3
Omgevingsvisie Overijssel
De omgevingsvisie schets de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Volgens de planning vindt op 1 juli 2009 de definitieve besluitvorming plaats door Provinciale Staten. De Omgevingsvisie heeft dan onder andere de status van structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening. Volgens de overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven is de locatie gelegen in het buitengebied met accent productie (landbouwontwikkelingsgebied). Zie afbeelding 12 en 13.
2
Bron: Kadernotitie bestemmingsplan Buitengebied, december 2006, gewijzigd maart 2007, gemeente Wierden
16
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Nieuwe locatie Burgemeestersdijk Wierden
Afbeelding 12: Ontwikkelingsperspectieven overzichtskaart, Omgevingsvisie Overijssel
Nieuwe locatie Burgemeestersdijk Wierden
Afbeelding 13: Ontwikkelingsperspectieven groene omgeving, Omgevingsvisie Overijssel
3.3
Gemeentelijke beleid
De gemeente Wierden heeft diverse beleidsdocumenten opgesteld die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. 3.3.1
Bestemmingsplan ‘Buitengebied ‘85’ gemeente Wierden
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied ‘85’ is vastgesteld door de raad op 17 juni 1986 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 3 februari 1987. Actualisatie van het bestemmingsplan Buitengebied is in volle gang. Het bestemmingsplan fungeert als toetsingskader voor bouwplannen (bouwvergunning) en andere werkzaamheden (aanlegvergunning). Daarnaast zijn voorschriften opgenomen voor het gebruik van gronden. In het bestemmingsplan staan bevoegdheden tot wijziging en vrijstelling opgenomen. De locatie Burgemeestersdijk (ong.) ligt in het Agrarisch gebied met landschappelijke waarde (artikel 5). Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, alsmede, behoud, herstel en de versterking van de aanwezige landschappelijke waarden. Voor de locatie is geen “agrarisch bouwblok” opgenomen. Dit betekent dat op de locatie, in beginsel, niet is toegestaan om een stal, woning en een loods ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf te realiseren.
17
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
In het bestemmingsplan staan geen vrijstellings- en wijzigingsmogelijkheden voor het verkrijgen van een agrarisch bouwblok. Voorgenomen bedrijfsontwikkeling kan alleen via een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, lid 1 WRO gerealiseerd worden. 3.3.2
Integrale herziening bestemmingsplan Buitengebied
De gemeente Wierden wil het bestemmingsplan "Buitengebied 1985" herzien. Hetbestemmingsplan heeft de naam bestemmingsplan “Buitengebied 2008”. Het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 2008” komt volgens planning eind april/begin mei 2009 ter inzage en zal eind 2009 behandeld worden in de gemeenteraad. Hierin staat het bouwblok voor de nieuwe locatie opgenomen. Het is de verwachting dat het bestemmingsplan “Buitengebied 2008” in 2010 in werking treedt.
Voor de locatie is in het voorontwerp-bestemmingsplan geen agrarisch bouwblok opgenomen. In het ontwerp-bestemmingsplan is de bouwkavel van 2,5 ha wel opgenomen. Omdat de definitieve vaststelling van dit bestemmingsplan pas eind 2009 plaats zal vinden is besloten om de artikel 19, lid 1 WRO vrijstellingsprocedure in gang te zetten.
De locatie is bestemd als A – AGRARISCH. In gebieden met deze bestemming krijgt de landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen, zonder dat daarbij in het kader van de provinciale ruimtelijke ordening een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw. Binnen deze bestemming komen gebieden voor met lokale waarden, die om een zekere mate van bescherming vragen. In de voorschriften is dan ook opgenomen dat deze gronden mede bestemd zijn voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de waarden. Op dit moment is er nog geen agrarisch bouwblok opgenomen. Binnen de tot AGRARISCH - BOUWBLOK bestemde gronden mogen de agrarische bedrijfsgebouwen van één bedrijf worden opgericht. Per bedrijf (bouwperceel) mag één bedrijfswoning worden gebouwd, voor zover deze niet reeds aanwezig is. De inhoudsmaat van de bedrijfswoning is afgestemd op de provinciale maatvoering in het vigerende plan, namelijk 750 m3. 3.3.3
Ontwikkelingsplan LOG en alternatieven
Het reconstructieplan geeft voor de gemeente Wierden de begrenzing van twee LOG’s aan. In het bestemmingsplan is het niet mogelijk om van deze begrenzingen af te wijken. Het is echter wel mogelijk om een ontwikkelingsplan voor het LOG te bepalen. Hierin is het belangrijkste doel om aan te geven waar en hoe ruimte wordt geboden aan de ontwikkeling van de intensieve veehouderij in een LOG. Het ontwikkelingsplan is de integrale afweging tussen de vraag naar ruimte vanuit de huidige situatie en de verschillende (beleids)doelen die voor het LOG en de nabij gelegen omgeving gelden. Op 20 januari 2009 heeft de gemeenteraad ingestemd met de voorgestelde procedures ter voortzetting van de projecten Bessembinder en Dekker.
18
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
3.3.4
Landschapsontwikkelingsplan
Door de gemeente Wierden wordt momenteel een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het LOP is een gemeentelijk beleidsplan met als doel het waarborgen van het behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het Wierdense landschap. Maar verwachting is dit plan begin 2009 gereed. 3.3.5
Welstandsnota Gemeente Wierden
Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandtoezicht inrichten. Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen. De streekeigen bebouwing bepaalt in belangrijke mate het beeld van het buitengebied. Doel van de gemeente Wierden is om deze streekeigen karakteristieken in het buitengebied te behouden en zo mogelijk sloop te voorkomen. Bij het ontwerp van de stal en de bedrijfswoning wordt rekening gehouden met deze gebiedsgerichte welstandscriteria.
19
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
4
PROJECTPROFIEL
4.1
Aanleiding
Het huidige veehouderijbedrijf, gelegen aan de Lichtenbergerweg 23 in Holten van maatschap Bessembinder is gelegen in een extensiveringsgebied en wordt in het kader van de reconstructiedoelstellingen van het reconstructieplan Salland-Twente uitgekocht. Omdat maatschap Bessembinder graag in de toekomst een rendabel agrarisch bedrijf wil exploiteren is naar een nieuwe locatie gezocht met voldoende ontwikkelingsperspectief vanuit milieuhygiënisch- en ruimtelijk oogpunt. Maatschap Bessembinder wil schaalvergroting toepassen en specialiseren door te focussen op het houden van vleesvarkens. Akkerbouw wordt als neventak aangehouden. De melkveetak wordt gestaakt. 4.2
Doel
Het hoofddoel van de voorgenomen activiteit is een vleesvarkensbedrijf te exploiteren dat nu en in de toekomst voldoende kansen heeft, een goed gezinsinkomen biedt en voldoende milieuruimte heeft. Voor de onderneming is het van belang dat de continuïteit op langere termijn gewaarborgd blijft. Door schaalvergroting kan het bedrijf economisch rendabel blijven zodat geïnvesteerd kan worden in een duurzame en maatschappelijke verantwoorde productie en in het verbeteren van de omgevingskwaliteiten onder andere door een goede landschappelijke inpassing. 4.3
Beoogde situatie
Maatschap Bessembinder heeft het voornemen om een geheel nieuw varkensbedrijf in een Landbouwontwikkelingsgebied (LOG), op de locatie Burgemeestersdijk ong, kadastraal bekende gemeente Wierden, sectie Q, nummer 826 bestaande uit stallen, loods en bedrijfswoning te realiseren. Op de locatie is nog geen bouwblok aanwezig. Voor voorgenomen activiteiten (inclusief groenvoorzieningen) is een bouwblok van 2,1 hectare nodig. De voorgenomen activiteiten bestaan uit het houden van vleesvarkens ten behoeve van de vleesproductie. Gewenste situatie: • Bouw van een nieuwe stal voor het huisvesten van 5.094 vleesvarkens, een bedrijfswoning en een afzonderlijke werktuigenberging. • De gebouwen (stal, loods, woonhuis) en de mestsilo hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 7.086 m2 en de erfverharding heeft een oppervlakte van circa 3000 m2. Het totale verharde oppervlak neemt toe naar circa 1 hectare. • Biggen van circa 23 kg worden afgemest tot een slachtrijp vleesvarken. De biggen zijn afkomstig van een vermeerderingsbedrijf elders. De dieren worden circa 17 weken gehouden, totdat ze op een gewicht van 110 kg afgeleverd kunnen worden aan vleesverwerkende bedrijven. Het bedrijf past een oplegstrategie toe, waarbij elke week biggen worden opgelegd en vleesvarkens worden afgeleverd. Dit betekent dat een afdeling na 17 weken na eerste opleg weer leeg is, schoongemaakt wordt en nieuwe dieren worden opgelegd. Twee keer per ronde worden twee afdelingen tegelijk opgelegd, aangezien in totaal 19 afdelingen aanwezig zijn. Dit komt neer op een doorloopsnelheid van circa 3 rondes per jaar.
20
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
• De mestproductie wordt geschat op 5.155 m3 per jaar. De opslag van mest vindt plaats in de mestkelders onder de stallen van 3.534 m3 en in een overdekte mestopslag van 2.500 m3. • Ten behoeve van de chemische luchtwassers zal opslag van spuiwater en zuur plaatsvinden in bovengrondse tanks. • Het bedrijf heeft een laaddock. Vrachtwagens kunnen hier achteruit insteken en dieren laden en/of lossen zonder dat de dieren in aanraking komen met de buitenlucht. De emissie van geluid en fijn stof tijdens het laden en lossen wordt hierdoor tegengegaan. • Op het perceel zal erfbeplanting conform een landschapsplan aanwezig zijn en een waterbergingsvijver. • Voerverbruik en opslag van voeders. In en om de stallen zijn voorzieningen aangebracht voor de opslag en verstrekking van droogvoer. De opslag van de veevoeders vindt plaats in tien polyestersilo’s waarvan 2 silo’s van 5 ton, 2 silo’s van 10 ton en 2 silo’s van 15 ton voor de opslag van het mengvoer en 4 silo’s van 30 ton voor ongemalen droge producten. Op de zolder bevinden zich aanvoervijzels voor ongemalen producten, een hamermolen, drie silo’s van elk 2 ton voor de opslag van de dagvoorraad gemalen producten, een weger/menger en aanvoervijzels voor de gemalen producten. • Welzijn vleesvarkens. De varkensstal is op een zodanige wijze ingericht dat voldaan wordt aan de eisen in het Varkensbesluit. Het bedrijf bestaat uit één stal voor 5.094 vleesvarkens. In totaal zijn er 19 afdelingen met 260 vleesvarkensplaatsen en 2 restafdelingen met 77 vleesvarkensplaatsen. Het beschikbare leefoppervlak per vleesvarkens moet volgens het Varkensbesluit minimaal 0,8 m2 per dier bedragen voor vleesvarkens met een gewicht van 85 kg tot 110 kg. Hieraan wordt in alle afdelingen voldaan. Tevens wordt voldaan aan het verplichte minimaal dichte vloeroppervlakte van 40% van het totale leefoppervlak per dier. • Diergezondheid. Op het bedrijf worden maatregelen getroffen om een goede gezondheidsstatus te bewerkstelligen. Een goede gezondheid is een belangrijk aspect voor het welzijn van het varken en heeft duidelijk invloed op de technische resultaten. Insleep van ziekten van buitenaf wordt tegen gegaan door het gebruik van een ‘schone en vuile weg’. Op het bedrijf bevindt zich een hygiënesluis. • Luchtwasser. de stal wordt voorzien van een chemische luchtwasser 95% ammoniakreductie en 30% geurreductie (leverancier Bovema).
De stal wordt op ‘traditionele’ wijze gebouwd. Bestaat uit een twee-kapper, hierdoor doet het geheel minder kolossaal aan. De buitenkant bestaat uit metselwerk, op het dak komen zwarte golfplaten te liggen. Op het bordes staat de luchtwasser. Onder het bordes is een laaddock gesitueerd. Alle silo’s zijn geconcentreerd aanwezig. Uitbreiding en aanpassing van het bedrijf resulteert in de gewenste schaalvergroting. Het bedrijf kan dan nu en in de toekomst een goed rendement behalen.
21
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Afbeelding 14: Gewenste situatie Burgemeestersdijk ong. Wierden
22
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
5
INTEGRALE AFWEGINGEN
Er bestaat een sterke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De mogelijke effecten op de kwaliteit van milieu en landschap vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Aan voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt pas medewerking verleent als daardoor geen onaanvaardbare milieusituatie ontstaat. Voordat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt, dient te worden onderzocht in welke mate het initiatief milieuhygiënische, waterhuishoudkundige en archeologische aspecten, in het plangebied en de omgeving daarvan, beïnvloedt.
5.1
Milieueffecten in beeld: milieueffectrapportage (m.e.r.)
Het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) uit 2006 bepaalt dat voor oprichting, wijziging en uitbreiding van een intensieve veehouderij een m.e.r.-plicht geldt. De milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de oprichting van een intensief bedrijf met meer dan 3.000 mestvarkens. Maatschap Bessembinder wil 5.094 vleesvarkens houden en is daarom m.e.r.-plichtig. De m.e.r.-procedure is geen zelfstandige procedure, maar maakt onderdeel uit van het verlenen van de milieuvergunning. Inzake het MER (4 april 2008) en Aanvulling op het MER (23 september 2008) heeft de Commissie voor de m.e.r. op 3 december 2008 het definitieve toetsingsadvies opgesteld. Dit advies wordt betrokken in de verdere vergunningsprocedure in het kader van de Wet milieubeheer en Natuurbeschermingswet 1998.
De doelstelling van het MER betreft het verkrijgen van inzicht in de milieugevolgen van de voorgenomen nieuwbouw op het bedrijf aan de Burgemeestersdijk ongenummerd in Wierden. Door het opstellen van een MER is het de bedoeling om de negatieve milieugevolgen te voorkomen en hier alternatieven voor te bedenken. In het onderzoek zijn verschillende alternatieven beschouwd: de voorgenomen activiteit, alternatief 1, alternatief 2 en alternatief 3. Het enige onderscheid tussen de alternatieven betreft het toegepaste type luchtwasser. In de voorgenomen activiteit wordt een chemische luchtwasser 70% ammoniak- en 30% geurreductie toegepast, in alternatief 1 een combiwasser 85% ammoniak- en 70% geurreductie, in alternatief 2 een biologische luchtwasser 70% ammoniak- en 40% geurreductie en in alternatief 3 een chemische luchtwasser 95% ammoniak- en 30% geurreductie. In de ruimtelijke onderbouwing wordt aangesloten bij de keuze voor de aanvraag milieuvergunning zoals beschreven in het MER (aanvulling op het MER van september 2008), ofwel variant 1 op alternatief 3 (V1A3). Omdat de integrale aspecten ook uitgebreid in het MER aanbod komen wordt bij de behandeling van de integrale aspecten volstaan met het overnemen van conclusies. Voor aanvullende informatie wordt op deze plaats verwezen naar het MER van 4 april 2008, de aanvulling op het MER van 23 september 2008 en het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. van 3 december 2008.
23
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
5.2
Geur
Als gevolg van het houden van vleesvarkens treedt geur op, wat hinderlijke effecten kan hebben voor de omliggende geurgevoelige objecten. Het toetsingskader voor geur is de Wet geurhinder en veehouderij en bijbehorende Regeling geurhinder en veehouder, welke in werking zijn getreden per 1 januari 2007. De locatie is in een concentratiegebied gelegen. Dit betekent dat de geurconcentratie buiten de bebouwde kom niet meer mag bedragen dan 14,0 OUE/m3. Verder mag de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij binnen de bebouwde kom tenminste 100 meter en buiten de bebouwde kom tenminste 50 meter bedragen.
Aanhoudingsbesluit in kader van de Wet geurhinder en veehouderij De gemeente Wierden heeft tot op heden geen aanhoudingsbesluit genomen in het kader van de Wgv en is dit momenteel ook niet voornemens te doen.
Geuremissie De geurbelasting is berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-stacks vergunningen. Uit de resultaten van de geurberekeningen welke zijn opgenomen in het MER blijkt dat wordt voldaan aan de eisen van de Wet geurhinder en veehouderij.
Vaste afstanden De dichtstbijzijnde agrarische bedrijfswoning is Burgemeestersdijk 12 en deze woning is gelegen op circa 215 meter. De dichtstbijzijnde burgerwoning, Burgemeestersdijk 7-9 is gelegen op 314 meter van het dichtstbijzijnde (toekomstige) emissiepunt. Hiermee wordt ruim voldaan aan de vaste afstanden. 5.3
Ammoniak
De vleesvarkens worden gehuisvest in een vleesvarkensstal voorzien van een chemische luchtwasser 95% ammoniakreductie (Rav code D 3.2.9.2.). De ammoniakuitstoot bedraagt in de gewenste situatie 916,92 kg NH3 per jaar. De gehanteerde emissiefactor van 0,18 kg NH3 per dier per jaar is gebaseerd op de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij Volgens de IPPC-richtlijn geldt dat voor bedrijven die onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn vallen met onder andere meer dan 2000 vleesvarkens extra eisen gesteld kunnen worden. Bedraagt de jaarlijkse emissie meer dan 5.000 kg NH3, dan dient boven het meerdere een extra reductie ten opzichte van het Besluit Huisvesting / BBT te worden gerealiseerd (> BTT). De emissiegrenswaarde >BBT bedraagt volgens de beleidslijn 1,1 kg NH3 en komt overeen met het toepassen van een luchtwasser met 70% ammoniakreductie. In de gewenste situatie wordt met het toepassen van een chemische luchtwasser 95% en een norm van 0,18 kg NH3 voldaan aan de Beleidslijn IPPComgevingstoetsing ammoniak en veehouderij.
24
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Wet ammoniak en veehouderij (Wav) De inrichting is niet gelegen binnen een zeer kwetsbaar gebied of een zone van 250 meter daar omheen. De afstand van het dichtstbij gelegen dierenverblijf, buitengevel stal tot het dichtstbijzijnde zeer kwetsbare gebied bedraagt 1.530 meter. Dit is het Natuurreservaat Noetselerveld of Sikkelbosch, onderdeel van Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Zie voor de ligging van dit zeer kwetsbare gebied subparagraaf 3.3.1, afbeelding 7. Vanwege de ligging buiten de 250-meter zone voldoet de voorgenomen activiteit aan de Wet ammoniak en veehouderij. 5.4
Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000)
De Natuurbeschermingswet 1998 schrijft voor dat getoetst moet worden of de gewenste situatie, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Sallandse Heuvelrug, Wierdense Veld en Borkeld, kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Hierbij wordt ingegaan op de nadelige gevolgen van verzuring door ammoniakdepositie. Tabel 1: Berekende ammoniakdeposities1,2) huidig bedrijf en gewenste situatie Burgemeestersdijk. Natura 2000-gebied
Kritische depositie waarde (mol N / jaar)
Depositie huidige bedrijf Holten (mol N / jaar)
Depositie voorgenomen activiteit (mol N / jaar)
Wierdense Veld
1.071
1,07
0,57
Depositie gewenste situatie mét saldering depositie huidige bedrijf Holten (mol N / jaar) -/- 0,50
1.071
4,70
0,18
-/- 4,52
1.071
0,64
0,18
-/- 0,46
X:232 313 ; Y:487 024
Sallandse Heuvelrug X:228 668 ; Y:483 926
Borkeld: X: 233 300 ; Y:477 857 1)
Toetsing heeft plaatsgevonden op het dichtstbijzijnde punt aan de rand van het betreffende natuurgebied
2)
Ammoniakdeposities zijn berekend met het verspreidingsmodel Aagro-stacks
Rekening houdend met het feit dat het huidige bedrijf in Holten wordt verplaatst naar de initiatieflocatie, blijkt dat met saldering van de ammoniak(depositie) van het bedrijf in Holten bij de gewenste situatie sprake is van een afname in ammoniakdepositie ten aanzien van de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. De gevolgen van de gewenste situatie ten aanzien van de ammoniakemissie en –depositie effecten hebben een positief effect op de omliggende natuurgebieden. Voor een uitgebreide toelichting wordt op deze plaats verwezen naar het MER. 5.5
Flora- en faunawet
Om de effecten van de voorgenomen activiteit op de natuur inzichtelijk te maken is door Eelerwoude een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd. Op 5 september 2006 heeft een veldbezoek plaatsgevonden in het kader van een verkennend flora- en faunaonderzoek (Quick-scan flora- en faunawet Burgemeestersdijk, Wierden, Eelerwoude, 15 september 2006). Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1.
25
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
De nieuwbouw zal leiden tot landschappelijke aantasting en verstoring. Deze verstoring is echter van beperkte aard en zal naar verwachting geen negatieve effecten hebben op het duurzaam voortbestaan van populaties van aanwezige beschermde soorten. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied mogelijk vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. Met name in de om het perceel staande bomen zullen vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn. Het landbouwperceel zelf zal nauwelijks worden gebruikt als vaste rust- of verblijfplaats. Omdat bij de bouw geen ingrepen plaatsvinden die vaste rust- of verblijfplaatsen verstoren, is het niet noodzakelijk nader onderzoek te verrichten naar de daadwerkelijke aanwezigheid van beschermde soorten.
Maatschap Bessembinder moet invulling geven aan de zorgplicht ten aanzien van beschermde planten en dieren, zowel tijdens de bouwwerkzaamheden als ten aanzien van het ontwerp. Verstorende werkzaamheden ten aanzien van aanwezige beschermde, inheemse vogelsoorten mogen alleen buiten het broedseizoen3 plaatsvinden. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan.
Voor de beoogde nieuwbouw hoeft geen ontheffing bij het Ministerie van LNV aangevraagd te worden. Het bouwplan van maatschap Bessembinder kan binnen de randvoorwaarden van de Flora- en faunawet worden gerealiseerd. 5.6
Inrichtingsplan
De effecten op het landschap hebben met name betrekking op de wijziging van het vergezicht. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig in het landschap ingepast middels een landschappelijk inrichtingsplan. Dit landschapsplan is uitgewerkt door Eelerwoude BV en opgenomen als bijlage 2. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het bestaande landschap en de wijze waarop omliggende bedrijven landschappelijk zijn ingepast. De bomen en de watergang rondom het perceel blijven gehandhaafd. In de zomerdag en in de herfst ontnemen de eikenbomen met singel als ondergroei rechtstreeks het uitzicht op de stallen. Alleen in de winterperiode, wanneer de blaadjes van de bomen zijn is de stal vanaf de wegkant zichtbaar. Voor de situering van de gebouwen in de lengte langs de Burgemeestersdijk is met name gekozen in verband met geur- en geluidshinder. De luchtwassers zijn aan de westzijde het meest gunstig gesitueerd ten opzichte van gevoelige objecten in de omgeving. Voor het vergezicht maakt het ook niet veel uit. Nu is de lengte van de stal in een lijn massief aanwezig. Wanneer de gebouwen een kwartslag waren gedraaid dan zie je frontbreedte van de loods, de stal en de mestopslag welke gezamenlijk overeenkomen met de lengte van de stal. Verschil één lange daklijn en anders onderbreking met kopgevels. Daarbij moet rekening gehouden worden met een aardgastransportleiding die gelegen is in de hoek van het perceel aan de noordoostzijde. Binnen een afstand van 5 meter van een aardgasleiding mag namelijk niet gebouwd worden.
3
In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum.
26
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
5.7
Watertoets
In deze waterparagraaf wordt ingegaan op de relevante aspecten van water in het kader van het nieuwbouwproject aan de Burgemeestersdijk in Wierden. Tevens zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten opgenomen die tijdens het vooroverleg met mevrouw Boerrigter van het Waterschap Regge en Dinkel naar voren zijn gekomen.
De initiatieflocatie is gelegen aan de Burgemeestersdijk ongenummerd te Wierden en is kadastraal bekend onder sectie Q nummer 826. De initiatieflocatie is niet gelegen in een waterwin-, grondwaterbeschermings-, of (potentieel) waterbergingsgebied. Voor de voorgenomen activiteit is geen Wvo-vergunning vereist, aangezien geen sprake zal zijn van directe of indirecte lozing van afvalwater op het oppervlaktewater. Voor werkzaamheden binnen de keurzones van de watergang en voor aansluiting van een eventuele retentievijver op de watergang is een Keurontheffing nodig.
De verharding binnen het plangebied zal door de voorgenomen activiteiten toenemen met in totaal 1 hectare. Voor hemelwater afkomstig van erfverharding is infiltratie een voorwaarde. De locatie is gelegen op beekdalgrond. Laaggelegen gedeelten kunnen te nat zijn om hemelwater te kunnen infiltreren. Mogelijk moet hiervoor het terrein eerst worden opgehoogd. Het waterschap adviseert de retentievijver op de lagere delen te situeren en hemelwater van de erfverhardingen te infiltreren op de hogere delen van het perceel.
De eerste keuze van het Waterschap Regge en Dinkel is de aanleg van wadi’s (bodempassages). Een retentievijver geniet voor het Waterschap de tweede keus. Initiatiefnemer heeft echter de voorkeur voor de aanleg van een retentievijver. Op het toekomstige bedrijf is geen aanleiding om een wadi aan te leggen en hiervoor extra kosten te maken. Hoofdreden voor initiatiefnemer om geen wadi te realiseren is het feit dat het hemelwater dat op het erf valt niet vervuild zal raken en dat een wadi nodeloos extra kosten met zich mee zal brengen. Daarbij komen ook andere nadelen aan de orde zoals het oppervlak waarover de wadi aangelegd moet worden en het verlies van bruikbare landbouwgrond en verdroging van de bovengrond ter plaatse die bij toepassing van de wadi zal plaatsvinden.
Gezien het totale verharde oppervlak van 1 hectare dient een minimaal bergingsvolume aanwezig te zijn van 370 m3. Het ontwerp en de exacte situering van de retentievijver is nader uitgewerkt in het inrichtingsplan door Eelerwoude BV, zie bijlage 2.
Bij realisatie van de voorgenomen activiteiten zoals deze zijn omschreven in onderhavige waterparagraaf wordt voldaan aan het vigerende waterbeleid van de Provincie Overijssel en het Waterschap Regge en Dinkel. De complete waterparagraaf is opgenomen in bijlage 3.
27
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
5.8
Archeologie
Verdrag van Malta Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Het belangrijkste doel van het verdrag is behoud van het erfgoed in de bodem. Het Verdrag bevat daarvoor drie uitgangspunten: -
Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren;
-
Hiertoe vroeg in de Ruimtelijke Ordening rekening houden met archeologie;
-
De initiatiefnemer betaalt voor het benodigde archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
De initiatieflocatie is volgens het Streekplan Overijssel 2000+ niet gelegen in een aardkundig waardevol gebied of een historisch landschap. Voor ruimtelijke ordeningsplannen die het bodemarchief bedreigen dienen Rijk, provincies en gemeenten te (laten) bepalen welke archeologische waarden in het geding zijn. Het Rijk schept voorwaarden voor een goede uitvoering van het Verdrag van Malta. Daarbij speelt de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) een belangrijke rol. De dienst stelt de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van Nederland samen. De IKAW vormt in de ruimtelijke planvorming het startpunt om de archeologische verwachtingswaarde van een plangebied te in beeld te brengen. Naar aanleiding van de verwachtingswaarde wordt het verdere onderzoekstraject bepaald.
Afbeelding 15: Archeologische verwachtingswaarde locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
28
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
Het perceel aan de Burgemeestersdijk heeft volgens de Indicatieve archeologische waardenkaart (IKAW) voor het grootste gedeelte een middelhoge verwachtingswaarde en voor een klein gedeelte een lage archeologische verwachtingswaarde. Op deze locatie zijn geen waarnemingen bekend en de locatie is niet gelegen op of in een archeologisch monument.
Gelet op de middelhoge archeologische verwachtingswaarde is door Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) is een archeologisch bureau-onderzoek, een inventariserend veldonderzoek en een karterend booronderzoek uitgevoerd conform de per 1 september 2007 in werking getreden Wet op de archeologische monumentenzorg. De onderzoeken zijn uitgevoerd conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.1. Het rapport is opgenomen in bijlage 4.
De onderzoekslocatie ligt in het dekzandruggenlandschap van Overijssel. Uit het verkennende booronderzoek is gebleken dat op de locatie voornamelijk beekeerdgronden en veldpodzolen aanwezig zijn. Hierdoor heeft de onderzoekslocatie een middelhoge trefkans voor archeologische resten uit de periode Paleolithicum-Middeleeuwen. In de bouwvoor kunnen verploegde resten worden aangetroffen uit de periode van het Paleolithicum tot heden. Deze zijn echter per definitie opgeploegd. Tijden het veldonderzoek zijn in een groot aantal boringen restanten van een intacte podzolbodem aangetroffen. Op de onderzoekslocatie is de bodemopbouw tot maximaal 40 cm-mv verploegd. Hieronder is de bodemopbouw intact. Concluderen kan worden gesteld dat op het topografisch hogere deel de middelhoge verwachtingswaarde voor archeologica uit de periode Paleolithicum tot op heden juist is. Voor de lagere delen van de onderzoekslocatie kan de verwachtingswaarde worden bijgesteld naar een lage verwachtingswaarde. Conform de KNA is een karterend onderzoek te worden uitgevoerd op het deel van de onderzoekslocatie waar een (deels) intacte podzol aanwezig is. Hierbij is het opgeboorde materiaal gezeefd en doorzocht op het voorkomen van archeologica.
In oktober 2008 is het karterende booronderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is het voorkomen van de podzolbodems uitgekarteerd. De boringen zijn gedaan ter plaatse van in het verkennend onderzoek aangetroffen intacte podzolgrond. Monsters zijn genomen van de laag direct onder de bouwvoor. Hier zijn op drie plaatsen houtskoolfragmenten (één binnen het bouwblok) en op twee plaatsen bewerkt vuursteen (buiten het bouwblok) aangetroffen. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een acrheologische vindplaats. In overleg met een provinciaal archeoloog is besloten om vervolgonderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een begeleiding van de graafwerkzaamheden op het oostelijk bouwblok.
De gemeente heeft in de rapportbeoordeling het westelijk deel van het bouwblok vrijgegeven (zie bijlage 4. Voor de archeologische begeleiding dient een Programma van Eisen opgesteld te worden dat voor aanvang van de graafwerkzaamheden goed gekeurd dient te worden door de gemeente Wierden.
29
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
5.9 Bodem Tussen november 2007 en april 2008 is op de locatie door Centraal Bodemkundig Bureau Deventer Breda BV een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 verricht. Ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek is tevens een archief onderzoek conform NVN5725 uitgevoerd. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten, bestaat er volgens de onderzoekers, op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, geen bezwaar voor de geplande nieuwbouw van aan de Burgemeestersdijk (ong.) in Wierden. Het verkennend bodemonderzoek (rapport november 2007 en rapport mei 2008) is opgenomen in bijlage 5.
5.10 Geluid In het kader van het MER is in september 2008 door Adviesbureau De Haan bv een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het bedrijf op de omliggende woningen kan voldoen aan de richtwaarde voor landelijk gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelinsniveau LAr,LT. De geluidsbelasting op de woningen bedraagt in de dag-, avond- en nachtperiode maximaal resp. 35, 19 en < 15 dB(A). De aanvoer van bulkvoer en het laden van de vleesvarkens zijn de bronnen met de grootste bijdrage voor de woning aan de westzijde van het bedrijf. Voor de woning aan de oostzijde gelden de aanvoer van bulkvoer en de activiteiten van de tractor als bronnen met de grootste bijdragen.
Maximaal geluidsniveau LAmax Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het bedrijf op alle omliggende woningen kan voldoen aan de landelijk aanbevolen grenswaarde voor het maximale geluidsniveau LAmax. Het maximale geluidsniveau op de woningen bedraagt in de dagperiode maximaal 57 dB(A) in de avondperiode maximaal 40 dB(A) en in de nachtperiode maximaal 39 dB(A). In de dagperiode wordt het maximale geluidsniveau bepaald door het verladen van vleesvarkens. In de avond- en nachtperiode door het laden van mest.
Indirecte hinder Indirecte hinder voldoet met een waarde van 45 dB(A) in de dagperiode, 42 dB(A) in de avondperiode en 39 dB(A) in de nachtperiode aan de voorkeursgrenswaarde van 50dB(A) etmaalwaarde volgens de circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in de het kader van vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer (Ministerie van VROM, 29 februari 19976). Voorgenomen activiteiten passen binnen de voorgeschreven geluidswaarden.
30
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
5.11 Luchtkwaliteit De Wet Luchtkwaliteit 2007 (in feite een paragraaf in de Wet Milieubeheer) en bijbehorende Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 zijn in november 2007 in werking getreden. In de Wet zijn normen vastgelegd voor de concentraties van diverse stoffen in de lucht.
Doel van de normen is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de opgenomen normen met betrekking tot luchtkwaliteit dient rekening te worden gehouden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. Op landelijk niveau leveren fijn stof en stikstofdioxide knelpunten op. In de agrarische sector is voornamelijk de emissie van fijn stof bepalend voor de luchtkwaliteit op de omgeving.
In het kader van het MER is op 19 september 2008 door Adviesbureau De Haan bv een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
De emissie stikstofdioxide (NO2) wordt alleen bepaald door transportbewegingen. Met behulp van het programma CAR II versie 6.1.1. is een ‘worst case’ scenario (waarbij alle mogelijke voertuigbewegingen op één dag plaatsvinden) berekend. Hieruit volgt dat de grenswaarden waaronder die van NO2 niet worden overschreden. De stofemissies (PM10) van de varkenshouderij betreffen emissies van fijn stof uit de stallen, bestaande uit huid-, mest-, voer- en strooiseldeeltjes die met de ventilatielucht naar buiten gaan. De geëmitteerde ventilatielucht van de nieuwe situatie wordt in zijn geheel voorzien van chemische luchtwassers (d.m.v. een aangezuurde waternevel) van ammoniak én stof gereinigd. Voor ammoniak heeft dit systeem een verwijderingsrendement van 95%. Omdat de lucht door een (tegenstroomse) waternevel wordt geleid, wordt hierdoor tevens het overgrote deel van het fijn stof afgevangen .
De jaargemiddelde concentratie fijn stof voldoet in 2007 vanaf de inrichtinggrens aan de jaargemiddelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Tevens wordt voldaan het toegestane aantal overschrijdingsdagen van fijn stof in 2007. Realisatie van het bedrijf is toegestaan volgens de Wet milieubeheer. Vanuit het oogpunt van een goede luchtkwaliteit zijn er geen wettelijke belemmeringen om de gevraagde vergunning te verlenen. Daarbij doet het bedrijf het mogelijke om de emissie te beperken door toepassen van luchtwassers, wat valt onder toepassing van de best beschikbare technieken (BBT). Omdat ten opzichte van de bestaande situatie het aantal verkeersbewegingen nauwelijks toeneemt het de verwachting dat de grenswaarden voor fijn stof PM10 en NO2 niet wordt overschreden, kan aanvullend onderzoek achterwege worden gelaten. Met voorliggend bouwplan wordt naar verwachting voldaan aan de Wet Luchtkwaliteit.
31
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
5.12
Externe veiligheid
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI )gaat uit van inrichtingen die risico’s kunnen veroorzaken en (beperkt) kwetsbare objecten die daar gevolgen van kunnen ondervinden. In de directe omgeving van de initiatieflocatie zijn geen risicolocaties aanwezig. De dichtstbijzijnde risicolocatie betreft een LPG-station op circa 2 km afstand. Zie de risicokaart van de Provincie Overijssel in afbeelding 16.
Initiatieflocatie
Afbeelding 16: Risicokaart Provincie Overijssel Bij de volgende activiteiten is externe veiligheid aan de orde: Opslag van zwavelzuur in een bovengrondse, dubbelwandige tank met een inhoud van 2 x 1000 liter (multibox) en een transportleiding vanuit de opslag naar de luchtwasunits (4 stuks). Opslag wordt uitgevoerd en ingericht conform PGS 15. 1. Opslag van dieselolie in een bovengrondse tank (buitenopslag) met lekbak met een inhoud van 1200 liter. Opslag wordt uitgevoerd en ingericht conform PGS 30. 2. Opslag van spuiwater (Ph<7) in een bovengrondse, polyester silo met een inhoud van 50 m3. Opslag zal voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit de PGS 30. Het toepassingsgebied van de PGS betreft eigenlijk tanks met vloeibare aardolieproducten. Het blijkt echter dat de richtlijn voor opslag van aardolieproducten eveneens wordt toegepast bij de beoordeling van situaties waarin andere producten worden opgeslagen. 3. Opslag van drijfmest in kelders onder de stal met een capaciteit van 3.534 m3 en in een mestsilo met een inhoud van 2.500 m3. Opslagen zullen voldoen aan de eisen van het Besluit mestbassins en de publicatie ‘Bouwtechnische richtlijnen mestbassins 1990’. Hiermee wordt de kans op een explosie als gevolg van methaangas in de mestsilo tot een minimum beperkt.
32
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
4. Opslag van droogvoer in bovengrondse voersilo’s. De silo’s zijn voorzien van stoffilters, waarna het stof bovenop het voer valt. De kans op een stofexplosie in nihil, omdat binnen de afgesloten ruimte waar mogelijk stofdeeltjes bevinden geen motoren of andere ontstekingsbronnen aanwezig zijn. 5. Brandveiligheid. Een brand zal geen externe werking hebben vanwege de grote afstanden tot andere gebouwen. Binnen de inrichting wordt aandacht besteed aan brandveiligheid (toetsing aan Bouwbesluit). Verder ligt de bebouwing op meer dan 5 meter van de aardgastransportleiding die over de hoek van het perceel loopt. Conform de Circulaire Zonering langs hogedrukaardgastransportleidingen dient bij incidentele bebouwing (vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied) een minimale afstand aangehouden te worden van 4 of 5 meter, afhankelijk van de diameter en druk van de leiding. Aan deze eis ten aanzien van veiligheidszonering wordt voldaan.
33
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
6
MOTIVERING AANVAARDBAARHEID VERZOEK
Het huidige veehouderijbedrijf is gelegen aan de Lichtenbergerweg 23 in Holten. Deze locatie is gelegen in een extensiveringsgebied en wordt in het kader van de reconstructiedoelstellingen van het reconstructieplan Salland-Twente uitgekocht. Het bedrijf wordt uitgeplaatst naar de locatie aan de Burgemeestersdijk (ong.) in het landbouwontwikkelingsgebied van de gemeente Wierden. Op deze locatie is geen agrarisch bouwblok aanwezig. Voorgenomen bedrijfsontwikkeling (nieuwbouw van een vleesvarkenshouderij) is mogelijk na verlening van vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO. Voor de voorgenomen bouwplan (inclusief groenvoorzieningen) is een bouwblok van 2,5 hectare nodig. Nieuwvestiging van een varkenshouderij op de locatie aan de Burgemeestersdijk sluit aan bij de doelstellingen en randvoorwaarden van het Streekplan Overijssel 2000+, het Reconstructieplan Salland-Twente en het bestemmingsplan en kadernotitie Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Wierden welke op de locatie van toepassing zijn.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de aanwezige basiskwaliteiten van een gebied. Deze kwaliteiten hebben betrekking op de condities van bodem, water en lucht, op de waarden van natuur- en landschap en van cultureel erfgoed en op de aardkundige waarden. Concreet betekent dit onder andere dat de bestaande wet- en regelgeving in acht moet worden genomen, dat het (verbrede) compensatiebeginsel van toepassing is en dat in beginsel de veerkracht van het watersysteem niet verder mag worden aangetast.
Uit het rapport volgt dat met voorliggend plan kan worden voldaan aan toetsingskaders betreffende milieuhygiëne, landschap, flora en fauna, archeologie, water, geluid, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Gelet op de aard en ligging van het bedrijf is de uitbreiding ook ruimtelijk duurzaam inpasbaar. De uitbreiding is vanuit milieuhygiënisch en ruimtelijk oogpunt verantwoord.
Het ligt dan ook in de rede dat voor dit bouwplan de vrijstelling ex artikel 19, lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt verleend.
34
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
LITERATUUR •
Nota Ruimte, Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne, 2006;
•
Agenda Vitaal Platteland, Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne, 2006;
•
Nota Belverdere, 1999;
•
Bestuurlijke notitie Waterbeleid, 2001;
•
Handreiking watertoets 2, 2007;
•
Streekplan Overijssel 2000+, 2000;
•
Reconstructieplan Salland-Twente, 2004;
•
Bestemmingsplan Buitengebied ‘85, gemeente Wierden, 1980;
•
Kadernotitie bestemmingsplan Buitengebied, gemeente Wierden, 2006/2007;
•
Voorontwerp bestemmingsplan “Buitengebied 2008”, gemeente Wierden, 2008;
•
Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (www.kich.nl), Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten, 2003.
35
Vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO, varkenshouderij locatie Burgemeestersdijk (ong.) Wierden.
BIJLAGEN 1.
Quick-scan Flora en faunawet, Eelerwoude bv, 15 september 2006.
2.
Inrichtingsschets, Eelerwoude bv, 2009.
3.
Waterparagraaf, 12 februari 2008.
4.
Archeologisch onderzoek, Archealogical Research Consultancy (ARC bv), december 2008. Brief, advies Het Oversticht, 6 juni 2008. Rapportbeoordeling regio-archeoloog drs. M. Nieuwenhuis.
5.
Verkennend bodemonderzoek, Centraal Bodemkundig Bureau Deventer-Breda B.V., rapporten van 7 december 2007 en 15 mei 2008.
6.
Akoestisch onderzoek, Adviesbureau De Haan, 19 september 2008.
7.
Onderzoek Luchtkwaliteit, Adviesbureau De Haan, 19 september 2008.
36
BIJLAGE 1 Quick-scan Flora en faunawet
Ï«·½µó-½¿² Ú´±®¿ó »² º¿«²¿©»¬ Þ«®¹»®³»»-¬»®-¼·¶µô É·»®¼»²
Ï«·½µó-½¿² Ú´±®¿ó »² º¿«²¿©»¬ Þ«®¹»®³»»-¬»®-¼·¶µô É·»®¼»²
Mts. Bessembinder
Eelerwoude
Lichtenbergerweg 23
Mossendamsdwarsweg 3
7451 RP Holten
7472 DB Goor Postbus 53, 7470 AB Goor Tel.: 0547 - 263515 Fax: 0547 - 263315 e-mail:
[email protected] http://www.eelerwoude.nl
Project nr. 2201.1
A. Goutbeek
G. Lubbers
15 september 2006
×ÒØÑËÜÍÑÐÙßÊÛ
1.1 1.2 1.3
Aanleiding en doel .................................................................................................................... 1 Leeswijzer ................................................................................................................................. 1 Afbakening ............................................................................................................................... 1
2.1 2.2 2.3
Gebiedsbeschrijving .................................................................................................................. 2 Beleidskader ............................................................................................................................. 2 Ruimtelijke ingrepen .................................................................................................................. 2
3.1 3.2 3.2
Methode................................................................................................................................... 3 Flora en vegetatie...................................................................................................................... 3 Fauna ...................................................................................................................................... 3
4.1 4.2
Analyse..................................................................................................................................... 4 Conclusies................................................................................................................................ 4
Quick-scan flora- en faunawet Burgermeestersdijk, Wierden
ïò
×ÒÔÛ×Ü×ÒÙ
ïòï
ß¿²´»·¼·²¹ »² ¼±»´
De maatschap Bessembinder is voornemens op een perceel aan de Burgermeestersdijk in de gemeente Wierden nieuwbouw te realiseren. Hierbij zijn ingrepen noodzakelijk die mogelijk effect hebben op door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Om te bepalen of negatieve effecten op beschermde flora en fauna optreden, is onderzoek naar de aanwezigheid van deze beschermde soorten dan ook noodzakelijk. Van belang is dat een actueel beeld wordt verkregen van de aanwezige (beschermde) flora en fauna. Aan de hand van deze gegevens kan een uitspraak gedaan worden of de geplande ingreep negatieve effecten heeft op beschermde soorten. Wanneer negatieve effecten optreden kan het noodzakelijk zijn mitigerende of compensatiemaatregelen te treffen om de negatieve effecten te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of te compenseren. Voorafgaande aan een uitgebreid onderzoek naar beschermde flora en fauna kan een verkennend onderzoek (ook wel ‘Quick-scan’ genoemd) uitgevoerd worden. In een verkennend onderzoek wordt op basis van de aanwezige habitattypen, ligging en gebruik met behulp van expertise een inschatting gemaakt welke soorten aanwezig kunnen zijn. De conclusies van een verkennend onderzoek zijn gericht op de te nemen vervolgstappen met betrekking tot de Flora- en faunawet, zoals de noodzaak voor nadere inventarisaties of de planning. Het in dit rapport beschreven onderzoek betreft een verkennend onderzoek, waarbij aanvullend op de inventarisatie enkele relevante literatuurbronnen geraadpleegd zijn.
ïòî
1
Ô»»-©·¶¦»®
Na de inleiding in dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk twee eerst kort ingegaan op het gebied, de ingreep en het van toepassing zijnde natuurbeleid. Hoofdstuk drie beschrijft het uitgevoerde onderzoek (methode en resultaten). Vervolgens worden in hoofdstuk vier de onderzoeksresultaten geanalyseerd. Hierbij wordt de rapportage afgesloten met conclusies en advies met betrekking tot eventueel te nemen vervolgstappen.
ïòí
ߺ¾¿µ»²·²¹
Op het onderzochte perceel vinden twee gescheide ontwikkelingne plaats. Op het oostelijke deel (ongeveer een derde van het oppervlak) wordt door de maatschap Bessembinder nieuwbouw gerealiseerd. Op de westelijke zijde wordt door een andere initiatief nemer een kippenschuur gebouwd. Dit onderzoek beperkt zich echter alleen tot de effecten van de werkzaamheden en inrichting van de gebouwen op de oostelijke kant van het perceel. De realisatie van de kippenschuur op de westkant is buiten beschouwing gelaten op verzoek van de betreffende initiatiefnemer. Het terrein maakt geen onderdeel uit van een in het kader van de Vogel- of Habitatrichtlijn begrenst gebied. Dit onderzoek beperkt zich dan ook tot een toetsing in het kader van de Flora- en faunawet. De initiatiefnemer of opdrachtgever is verantwoordelijk voor het gebruik van de rapportage. Eelerwoude aanvaardt dan ook geen aansprakelijkheid voor de inhoud, interpretaties of conclusies indien gebruik wordt gemaakt van deelaspecten uit deze rapportage. Tevens aanvaardt Eelerwoude geen aansprakelijkheid voor kosten en vertraging die optreden als gevolg van het voorkomen van beschermde flora en fauna.
Quick-scan flora- en faunawet Burgermeestersdijk, Wierden
îò
Í×ÌËßÌ×Û ÛÒ ÐÔßÒÊÑÎÓ×ÒÙ
îòï
Ù»¾·»¼-¾»-½¸®·¶ª·²¹
Het plangebied ligt ten zuidwesten van Wierden, ten westen van de spoorlijn en provinciale weg N350 tussen Rijssen en Wierden (figuur 1). Het perceel ligt aan de Burgermeestersdijk, tegenover de afslag Nottermarsweg. Het plangebied ligt op de grens van een kleinschalig en bosrijke gebied en is aan de noord-, zuid- en westzijde omzoomd met veel dikke bomen. De beplanting bestaat hoofdzakelijk uit zomereik afgewisseld met beuk, grove den en robinia. Vermoedelijk gaat het om doorgeschoten oude houtwallen, omdat de bomen op een opgeworpen wallichaam staan. De bodem en de wal bestaan uit zand en zijn matig voedselarm. Aan de zuidzijde van het perceel ligt het bosgebied Grimberger Veld dat bestaat uit gemengd bos met kleine landbouwpercelen. Aan de noordzijde is het landschap opener, doordat landschapselementen hier grotendeels ontbreken. Het perceel bestaat nu uit bouwland waarop maï s wordt verbouwd.
îòî
Þ»´»·¼-µ¿¼»®
De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten en gaat hierbij uit van het ‘nee, tenzij’ -beginsel. Centraal hierbij staat de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Samengevat kan worden gesteld dat alle vogels, zoogdieren, amfibieë n en reptielen en een aantal, meest zeldzame planten, vlinders, libellen, vissen en ongewervelden beschermd zijn. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. De Flora- en faunawet heeft in die zin dan ook de nodige consequenties bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor een nadere toelichting op de Flora- en faunawet wordt verwezen naar bijlage I.
2
Figuur 1. ligging plangebied.
îòí
Ϋ·³¬»´·¶µ» ·²¹®»°»²
In de toekomstige situatie komt aan de oostkant van het perceel bebouwing te staan. Hiervoor wordt ongeveer een derde van het perceel heringericht met bebouwing en bijbehorend erf. Het gebouw zelf komt in de noordoosthoek te staan. Op het westelijke deel van het perceel wordt een kippenschuur gebouwd. Dit wordt door een andere initiatiefnemer uitgevoerd en vormt geen onderdeel van deze opdracht. De bomen en de watergang (greppel) rondom het perceel blijven gehandhaafd.
Quick-scan flora- en faunawet Burgermeestersdijk, Wierden
íò
ÑÒÜÛÎÆÑÛÕ
íòï
Ó»¬¸±¼»
Op 5 september 2006 is een veldbezoek gebracht aan het plangebied. Bij het uitvoeren van een verkennend onderzoek wordt vooral gelet op de aanwezigheid van geschikt leefgebied en mogelijkheden voor vaste rust- en verblijfplaatsen (nestlocaties van vogels en kleine zoogdieren, potentië le kolonieplaatsen van vleermuizen, groeiplaatsen planten). Het veldbezoek is overdag uitgevoerd, waarbij rondom het plangebied gelopen is en de meeste aandacht uit is gegaan naar de bomen en de ondergroei. Aanvullend is een kort bezoek gebracht aan het bosgebied ten zuiden van het plangebied. Hierdoor is een indruk verkregen van het potentieel gebruik van het plangebied door soorten in de omgeving en de ligging in de omgeving.
íòî
Ú´±®¿ »² ª»¹»¬¿¬·»
Het perceel zelf is in gebruik als bouwland, waarop tijdens het veldbezoek maï s op werd verbouwd. Door het intensieve gebruik van het perceel worden hier dan ook geen beschermde plantensoorten verwacht. De aanwezige voormalige houtwal is wel een potentië le groeiplaats voor beschermde of minder algemene flora. Dit geldt met name voor de wal en de berm aan de westkant, langs het zandpad. Door de zandige bodem hebben de wal en de berm een voedselarmer karakter. Dit blijkt ook uit de aangetroffen soorten als smalle weegbree, gewoon biggekruid en duizendblad. Beschermde soorten zijn niet waargenomen.
íòî
Ú¿«²¿
Door het landbouwkundige gebruik en het verbouwen van maï s is de waarde van het perceel voor fauna beperkt. Er zijn dan ook geen soorten te verwachten die hun vaste rust- of verblijfplaats zouden kunnen hebben in het perceel. Wel werd door onder andere boerenzwaluw en spreeuw
3
boven het perceel gefoerageerd en werd ten zuiden van het plangebied een minder algemene soort als zwarte specht aangetroffen. Ook voor fauna geldt dat de houtwallen een hogere waarde hebben dan het bouwland als potentieel leefgebied. In de bomenrijen zijn staan veel oude en dikke bomen, die potentieel leefgebied vormen voor veel soorten. De boomkronen en holtes kunnen door veel vogelsoorten gebruik worden als nestlocatie. Het gaat dan om soorten als bijvoorbeeld grote bonte specht, boomkruiper en soorten als merel, koolmees, winterkoning en grasmus. De holtes vormen ook geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen. Hierbij moet dan gedacht worden aan soorten als watervleermuis, gewone grootoorvleermuis en rosse vleermuis. Daarnaast is het waarschijnlijk dat een aantal soorten met een grote actieradius gebruik maakt van het plangebied zoals ree, haas en marterachtigen. Het perceel zelf zal voor deze soorten slechts periodiek, wanneer het braak ligt, deel uitmaken van het leefgebied. Ook zullen in de bermen en de houtwal algemene soorten voorkomen als bosmuis, rosse woelmuis en bosspitsmuis.
Quick-scan flora- en faunawet Burgermeestersdijk, Wierden
ìò
ßÒßÔÇÍÛ ÛÒ ÝÑÒÝÔËÍ×ÛÍ
ìòï
ß²¿´§-»
Uit het veldbezoek is gebleken dat het plangebied deel uit maakt van het leefgebied van een aantal beschermde soorten. Met name in de om het perceel staande bomen zullen vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn. Het landbouwperceel zelf zal nauwelijks gebruikt worden. Omdat geen bomen gekapt of verwijderd worden en geen extra verlichting aangebracht wordt, zullen naar verwachting geen negatieve effecten optreden. Afhankelijk van de vormgeving en inpassing is het waarschijnlijk dat de bouw zal leiden tot een landschappelijke aantasting en verstoring door de aanwezigheid van het gebouw en de bijbehorende bedrijvigheid. Deze verstoring is echter van beperkte aard en zal naar verwachting geen negatieve effecten hebben op het duurzaam voortbestaan van populaties van aanwezige beschermde soorten.
ìòî
4
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen1 uitgevoerd mogen worden. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. Nestlocaties van ondermeer uilen worden gezien als jaarrond vaste verblijfplaats. Voor de verstoring van deze verblijfplaatsen en belangrijk leef- of foerageergebied is ook buiten het broedseizoen een ontheffing noodzakelijk. Veranderingen in de situatie van het plangebied of in de planvorming kunnen echter wel leiden tot andere inzichten en daarmee tot wijziging van de conclusies.
ݱ²½´«-·»-
Uit de resultaten en de analyse wordt geconcludeerd dat in het plangebied mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn. Omdat bij en door de bouw geen ingrepen plaatsvinden die vaste rustof verblijfplaatsen verstoren, achten wij nader onderzoek naar de daadwerkelijke aanwezigheid van beschermde soorten niet noodzakelijk. Een onderdeel van de Flora- en faunawet is dat de initiatiefnemer invulling moet geven aan de zorgplicht ten aanzien van beschermde planten en dieren. Dit geldt zowel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden als ten aanzien van het ontwerp. De zorgplicht betekent ook dat gedurende de werkzaamheden rekening gehouden wordt met de beschermde soorten om schade aan deze soorten te voorkomen en de effecten zoveel mogelijk te beperken.
1
In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum.
Quick-scan flora- en faunawet Burgermeestersdijk, Wierden
1
Ô×ÌÛÎßÌËËÎ
Bode, A.D., Dijkstra, A.J., Hoekstra, B; Hoeve, R., Zollinger, R., Bureau Natuurbalans/Limes Divergens, 1999. De zoogdieren van Overijssel. Voorkomen, verspreiding en ecologie van de in het wild levende zoogdieren. Waanders Uitgevers, Zwolle. Limpens, H. K, Mosterd & W. Bongers, 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen, onderzoek naar verspreiding en ecologie, KNNV Uitgeverij, Utrecht. SOVON Vogelonderzoek Nederland, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998 – 2000. Nederlandse Fauna 5, Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey Nederland, Leiden.
Þ×ÖÔßÙÛ ×æ ÉÛÌÙÛÊ×ÒÙ
Ú´±®¿ó »² º¿«²¿©»¬ Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze wet, gepubliceerd op 14 juli 1998 in het Staatsblad 402, is de soortbescherming geregeld van in Nederland inheemse in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet sluit aan op de Europese natuurregelgeving (Natura 2000). De wet is in plaats gekomen voor de Jachtwet, de Vogelwet 1936, de soortenparagraaf uit de Natuurbeschermingswet, de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten en de soortbeschermingscomponent uit de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Deze Europese soortenbescherming heeft met de Flora- en faunawet dus een Nederlandse vertaling gekregen. De Flora- en faunawet gaat over de bescherming van ongeveer 500 planten- en diersoorten, van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het ‘nee, tenzij-principe’ ). Centraal staat hierbij de zorgplicht, wat inhoudt dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. De wet erkent hierbij de intrinsieke waarde van de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit. Dat betekent dat voor de wet alle dieren en planten van onvervangbare waarde zijn en dat daar dus zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Het gevolg is onder andere, dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Via de Flora- en faunawet worden de volgende planten- en diersoorten beschermd: ruim 100 inheemse plantensoorten die van nature in Nederland in het wild voorkomen; alle soorten vogels die van nature op het grondgebied van de lidstaten van de EU in het wild voorkomen; alle zoogdieren die van nature in Nederland in het wild voorkomen, met uitzondering van de bruine rat, de zwarte rat en de huismuis; alle amfibieë n en reptielen die van nature in Nederland in het wild voorkomen; vissen, en schaal- en schelpdieren voorzover ze niet onder de Visserijwet vallen; bepaalde soorten insecten (bijvoorbeeld vlinders, libellen en mieren); Als beschermde inheemse soort kunnen door middel van algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Het gaat om soorten die van nature in Nederland voorkomen en: die in hun voortbestaan bedreigd of gevaar lopen in hun voortbestaan bedreigd worden; mogelijk in hun voortbestaan bedreigd worden door overmatige benutting en die uit Nederland zijn verdwenen, maar waarvan de kans op terugkeer reë el is.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden. Welke negatieve effecten dat precies zijn, kan niet in een lijst opgesomd worden. Dat is afhankelijk van soort, locatie en aard van de ingreep. Om die bescherming toch enigszins concreet te maken, zijn een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen als verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet opgenomen. De belangrijkste artikelen zijn: Artikel 8: het is verboden beschermde planten te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Artikel 9: het is verboden beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10: het is verboden beschermde dieren opzettelijk te verontrusten. Artikel 11: het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12: het is verboden eieren van beschermde dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Bij werkzaamheden waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten, is een ontheffing of vrijstelling nodig op de in de wet gestelde verbodsbepalingen (artikel 8 tot en met 18). In artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt de mogelijkheid geboden om ontheffing aan te vragen op de verbodsbepalingen. De bevoegdheid om een ontheffing te verlenen in het kader van artikel 75 van de Flora- en faunawet, ligt bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Een aanvraag tot ontheffing kan worden ingediend bij Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Bij de ontheffingverlening gelden, afhankelijk van de status van de soort, verschillende voorwaarden waaraan voldoen moet worden. Onderscheid wordt gemaakt in een lichte toets en een uitgebreide toets. De geldt voor algemene soorten en overige soorten (categorie 1 en 2; zie vrijstelling). De lichte toets houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen (doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding). De geldt voor soorten die in bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn opgenomen, voor soorten van bijlage 1 AMvB artikel 75 en voor beschermde vogelsoorten (categorie 3; zie vrijstelling). De uitgebreide toets houdt in dat: de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen (doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding) en er geen alternatief is voor de activiteiten en er sprake is van groot maatschappelijk belang (zoals volksgezondheid, openbare veiligheid et cetera) en de werkzaamheden zodanig worden uitgevoerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen. In het ‘Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen’ , ook wel AMvB artikel 75 genoemd, zijn (onder andere) een aantal wijzigingen rondom ontheffingen en vrijstellingen beschreven. In het kort houdt de wijziging in dat niet altijd meer een ontheffing noodzakelijk is. De vrijstellingsregeling bevat vrijstellingen voor activiteiten die vallen onder: bestendig beheer en onderhoud (ook in landbouw en bosbouw), bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Welke voorwaarden verbonden zijn aan de vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie categorieë n, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid. Voor deze soorten geldt de lichtste vorm van bescherming. Als de werkzaamheden of activiteiten vallen onder de hierboven beschreven activiteiten, dan geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van Artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. De aanvraag wordt beoordeeld volgens de lichte toets. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Deze soorten genieten een zwaardere bescherming. Er geldt alleen een vrijstelling als sprake is van werkzaamheden of activiteiten zoals hierboven beschreven én indien gehandeld wordt volgens een, door de Minister van LNV, goedgekeurde gedragscode. Indien niet gewerkt wordt volgens een gedragscode, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn. De aanvraag wordt beoordeeld volgens de lichte toets. Deze soorten genieten de zwaarste bescherming. Ook al is sprake van werkzaamheden zoals hierboven beschreven, dan hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of een ontheffing noodzakelijk is. Voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt altijd dat voor deze soorten een ontheffing moet worden aangevraagd. De aanvraag wordt beoordeeld volgens de uitgebreide toets. Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieë n. Alle vogels in Nederland zijn gelijk beschermd, conform de Vogelrichtlijn. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waarvoor nesten of vaste- rust en verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Voor werkzaamheden of activiteiten zoals hierboven genoemd geldt een vrijstelling, indien gehandeld wordt volgens een, door de Minister van LNV, goedgekeurde gedragscode. Indien niet gewerkt wordt volgens een gedragscode, is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk. De aanvraag wordt beoordeeld volgens de uitgebreide toets.
BIJLAGE 2 Inrichtingsschets
BIJLAGE 3 Waterparagraaf
Waterparagraaf nieuwvestiging varkenshouderij
Locatie:
Burgemeestersdijk ong. Wierden, gemeente Wierden Kadastraal sectie Q nr. 826 Initiatiefnemer:
Maatschap Bessembinder Lichtenbergweg 23 7451 RP Holten
Auteur: Datum
: Ing. E.E.M. Coopmann – van Overbeek : november 2007 Concept Definitief
Status:
Hendrix UTD B.V. Postbus 1 5830 MA Boxmeer tel 06-51611462 e-mail:
[email protected]
Waterparagraaf Maatschap Bessembinder, Lichtenbergweg 23, 7451 RP Holten Locatie: Burgemeestersdijk ongenummerd, Wierden, kadastraal sectie Q nummer 826 In deze waterparagraaf wordt ingegaan op de relevante aspecten van water in het kader van het nieuwbouwproject aan de Burgemeestersdijk in Wierden. Tevens zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten opgenomen die tijdens het vooroverleg met mevrouw Boerrigter van het Waterschap Regge en Dinkel naar voren zijn gekomen. 1. Aanleiding Initiatiefnemer Maatschap Bessembinder heeft het voornemen om een nieuwe varkenshouderij te realiseren op de locatie gelegen aan de Burgemeestersdijk 1 te Wierden (gemeente Wierden). De voorgenomen nieuwbouw bestaat uit een varkensstal voor 5.094 vleesvarkens, een loods en een bedrijfswoning. Het huidige varkensbedrijf van Maatschap Bessembinder aan de Lichtenbergweg 23 te Holten wordt in het kader van de reconstructiedoelstellingen van het reconstructieplan Salland-Twente uitgekocht, aangezien de huidige locatie is gelegen in een extensiveringsgebied. De provincie Overijssel kan hiermee beoogde doelstellingen van het reconstructieplan Salland/Twente realiseren. De nieuwe locatie is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied (LOG). Het betreft een perceel akkerland, gunstig gelegen aan de Burgemeestersdijk, vlakbij de provinciale weg N360 van Wierden naar Rijssen. De ligging van deze nieuwe locatie staat aangegeven in figuur 1.1. In bijlage 1 is een kadastrale situatieschets met het plangebied bijgevoegd.
Figuur 1.1. Topografische kaart met ligging nieuwe locatie.
2. Doel watertoets Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat deze zorgt voor een vroegtijdige aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat daarbij om wateraspecten als veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verdroging, alle wateren, regionale wateren, rijkswateren en grondwater. 3. Beleid en regelgeving Verordening waterhuishouding Overijssel 2002 Dit waterhuishoudingsplan bevat de hoofdlijnen van het te voeren beleid voor de waterhuishouding in de provincie. Dit waterhuishoudingsplan vormt het kader voor de uitvoering van het waterbeleid door de waterschappen. In deze verordening is het Gewenste Grondwater- en Oppervlaktewater Regime opgenomen (GGOR), om hiermee verdroging van landbouw en natuur tegen te gaan. Hierin is vastgelegd welk waterbeheer in een bepaald gebied gewenst is en welke voorwaarden richting gebruikers van het watersysteem gelden. Het GGOR vormt tegelijkertijd een toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Beleidsplan Grondwaterbescherming Overijssel 2006 Dit beleidsplan bevat het beleid voor grondwaterbescherming in de provincie Overijssel en richt zich op het waarborgen van de kwaliteit van het grondwater. De regels voor grondwaterbescherming zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving voor Overijssel. Met het oog op waterwinning zijn waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen. Voor deze gebieden geldt een specifiek beschermingsregime. Waterbeheersplan In het Waterbeheersplan beschrijft de waterbeheerder het beleid ten aanzien van waterhuishoudkundige beheeractiviteiten. Deze moet eens in de vier jaar worden herzien.
zijn
De Keur De Keur bevat wettelijke regels opgesteld door het Waterschap met betrekking tot waterlopen en waterkanten. Voor sommige activiteiten langs waterlopen moet een melding bij het waterschap plaatsvinden of kan een ontheffing door het waterschap verleend worden.
4. Bestaande situatie Op het gebied van water wordt gekeken naar aspecten zowel binnen als buiten de inrichting. De initiatieflocatie is gelegen in het stroomgebied Benedenregge (deelstroomgebied Middenregge) van het Waterschap Regge en Dinkel. Water in de omgeving Het plangebied wordt begrensd door watergang 2-0-3-9 van de legger van het waterschap Regge en Dinkel, zie figuur 4.1. Op deze watergang is de keur van toepassing. Langs de watergang dient een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek (grens talud-oever) te worden gehanteerd. Voor werkzaamheden binnen de keurzones van de watergang moet een keurontheffing worden aangevraagd.
Het Waterschap heeft het plan de watergang te verleggen door middel van het graven van een nieuwe watergang van circa 12 meter breed. De waarschijnlijke situering van deze nieuwe watergang staat weergegeven in figuur 4.1. De initiatieflocatie is niet gelegen in een Grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied. Direct ten oosten van de locatie is wel een Grondwaterbeschermingsgebied gelegen, zie figuur4.1. Op circa 780 meter ten noordoosten van de locatie is een waterwingebied gelegen. Zie figuur 4.2
Grondwaterbeschermingsgebied
Initiatieflocatie
Bestaande watergangen
Waarschijnlijke situering nieuwe watergang
Figuur 4.1: ligging Grondwaterbeschermingsgebied
Waterwingebied Initiatieflocatie
Figuur 4.2: Ligging waterwingebied
Waterberging De locatie is niet gelegen in een potentieel waterbergingsgebied, zie figuur 4.3.
Initiatieflocatie
Figuur 4.3: Ligging potentië le waterbergingsgebieden Grondwaterpeil en bodemtoestand Het gebied bestaat uit beekdalgronden en heeft grondwatertrap VI. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ter plaatse tussen de 40-80 cm (gemiddeld 60 cm, minimale laagte 120 cm) beneden maaiveld ligt. (Bron: www.bodemdata.nl, Alterra). De laaggelegen gedeelten van het plangebied kunnen te nat zijn (te hoge GHG) om hemelwater te kunnen infiltreren. Mogelijk moeten de lagere gedeelten van het plangebied eerst worden opgehoogd. Een verkennend bodemonderzoek zal in het kader van de aanvraag milieuvergunning nog uitgevoerd worden. Het is met grote zekerheid te stellen dat de bodem niet verontreinigd is, aangezien tot op heden geen bodembedreigende activiteiten op het perceel hebben plaatsgevonden. Het perceel is namelijk in gebruik als bouwland (maïs). Peilbeheer en watervoorziening Er dient een aanvoermogelijkheid aanwezig te zijn ten behoeve van het peilbeheer en doorspoeling van het plangebied. Daarnaast mag het waterpeil niet worden verlaagd om verdroging en bodemdaling te voorkomen. De bebouwing dient te zijn afgestemd op de grondwaterstand en het waterpeil. Hemelwater Het beleid van het waterschap Regge en Dinkel is gericht op het duurzaam omgaan met hemelwater. De waterkwaliteit in het plangebied mag door de ontwikkeling van het plangebied niet nadelig worden beïnvloed, ofwel schoon houden wat schoon is. Hemelwater- en afvalwaterafvoer geschiedt conform het vigerende beleid van het Waterschap Regge en Dinkel. Schoon hemelwater moet volledig gescheiden worden van afvalwater.
Het Waterschap hanteert de volgende uitgangspunten om te komen tot het duurzaam omgaan met hemelwater: a) scheiding van vuil en schoon hemelwater b) doorlopen van afwegingsstappen ‘hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer’ c) hydrologisch neutraal bouwen d) geen uitloogbare materialen gebruiken
5. Hemelwater en hydrologisch neutraal bouwen Hydrologisch neutraal bouwen betekent dat het schone hemelwater afkomstig van daken en erfverharding op het perceel moet worden verwerkt door middel van infiltratie of waterberging. Gezorgd moet worden dat voldoende bergingscapaciteit aanwezig is en dat de natuurlijke gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) niet wordt verlaagd. Het hemelwater mag niet via het riool afgevoerd worden. Zowel in de oude als in de nieuwe situatie is sprake van een enkelvoudig systeem, dit betekent dat het hemelwater niet wordt afgevoerd op het riool, maar dat het hemelwater of wordt geïnfilteerd of wordt afgevoerd naar oppervlaktewateren. Aandachtspunt is de erfverharding. Het afstromend hemelwater mag vanuit waterkwaliteitsoverwegingen niet in alle gevallen rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater (retentievijver of sloten), aangezien dit hemelwater verontreinigd kan zijn. Dit komt met name voor op erven van rundveehouderijen, aangezien hier met landbouwvoertuigen over het erf gereden wordt, kuilvoer opgeslagen wordt en koeien over het erf lopen. Voor verontreinigd hemelwater afkomstig van de erfverharding is infiltratie een voorwaarde. Het is wel mogelijk om verontreinigde hemelwater via een bodempassage (wadi) te lozen op het oppervlaktewater. Bij de meeste varkenshouderijen is het erf schoon en vindt geen verontreiniging van de erfverharding en het hemelwater plaats. Het gebruik van niet uitlogende materialen is conform het advies van de Dubo-richtlijn (Duurzaam Bouwen). In het Lozingenbesluit Bodembescherming staat dat niet verontreinigd hemelwater in principe in de bodem geïnfiltreerd kan worden of afgevoerd kan worden naar het oppervlaktewater, ook als dat in contact is geweest met oppervlakken als daken. Bij de bouw zal geen gebruik gemaakt worden van onbehandelde uitlogende materialen zoals koper, zink en lood, teerhoudende dakbedekking (PAK’s) en van met verontreinigde stoffen verduurzaamd hout. Hemelwater van dakoppervlakken mag daarom rechtstreeks naar de retentievijver of omliggende sloten afgevoerd worden.
6. Waterberging Voor hemelwater geldt de volgende drietrapsstrategie: 1. vasthouden, 2. bergen en 3.afvoeren. Vasthouden Bij ‘vasthouden’ gaat het vooral om voldoende berging op aanwezig oppervlaktewater, flexibel peilbeheer, vormen van duurzaam bouwen en een duurzame inrichting van de openbare ruimte (inclusief rioolstelsel). Bergen Bij ‘bergen’ gaat het erom dat piekbergingen worden gerealiseerd om het risico op wateroverlast te verkleinen.
Afvoeren Bij ‘afvoeren’ is het verbreden van boezemkanalen, de aanleg van nieuwe boezemkanalen en het vergroten van de capaciteit van belang. Het nieuwbouwplan zal leiden tot een toename van het verharde oppervlak met circa 15.271 m 2 (circa 1,53 ha). De gebouwen en de mestsilo hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 7.086 m2 en de erfverharding heeft een oppervlakte van circa 8.185 m2. Aangezien het verharde oppervlak toeneemt ten opzichte van de huidige situatie zal een waterbergingsvoorziening noodzakelijk zijn om wateroverlast te voorkomen. De afvoerpiek in het plangebied kan worden afgevlakt door berging in wadi’s of retentievijvers. Hierbij bedraagt de norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water 2,4 l/s/ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten. Derhalve mag voor het verhard terreingedeelte 2,4 l/sec/ha x 1,53 ha = 3,76 l/sec geloosd worden. De eerste keuze van het Waterschap Regge en Dinkel is de aanleg van wadi’s (bodempassages), maar wordt niet dwingend opgelegd. Een retentievijver geniet voor het Waterschap de tweede keus. Initiatiefnemer heeft kiest voor de aanleg van een retentievijver. Op het toekomstige bedrijf is geen aanleiding om een wadi aan te leggen en hiervoor extra kosten te maken. Op het bedrijf wordt gewerkt met een gesloten systeem voor voer en mest en een inpandig laaddock voor het laden en lossen van dieren, waardoor op de laad- en losplaatsen geen mest en/of voer op het erf terecht zal komen. Het hemelwater dat op het erf terecht komt zal dan ook niet vervuild raken en kan dus zonder problemen afgevoerd worden naar de retentievijver. De spoelplaats wordt alleen gebruikt voor het afspuiten van de laadruimte en laadklep van de vrachtwagens die de biggen lossen. Dit spoelwater wordt afgevoerd naar de mestput. De spoelplaats is voorzien van een vloeistofkerende laag en een afvoer naar de mestput. De spoelplaats wordt na het vertrek nog schoongespoten, waardoor het hemelwater dat op de spoelplaats valt niet verontreinigd wordt en via een dubbele afvoer afgevoerd kan worden naar de retentievijver, waarna het hemelwater weer kan infiltreren. Hoofdreden voor initiatiefnemer om geen wadi te realiseren is het feit dat het hemelwater dat op het erf valt duidelijk niet vervuild zal raken en dat een wadi nodeloos extra kosten met zich mee zal brengen. Daarbij komen ook andere nadelen aan de orde zoals het oppervlak waarover de wadi aangelegd moet worden en het verlies van bruikbare landbouwgrond en verdroging van de bovengrond ter plaatse die bij toepassing van de wadi zal plaatsvinden. Belangrijk is wel dat het hemelwater afkomstig van de erfverharding niet rechtstreeks in de retentievijver stroomt, maar dat dit water via een “groene strook” in de grond kan wegzakken. 3
De retentievijver zal een minimaal bergingsvolume moeten hebben van 610 m . Bij het ontwerp zal rekening gehouden moeten worden met het peil in de watergang. Het bergingsvolume is de hoeveelheid water die kan worden vastgehouden boven het normale waterpeil. Bij een bergingsdiepte van 0,4 meter betekent dit een oppervlak van 1.525 m2. Het waterschap adviseert om de retentievijver op de laagstgelegen delen van het perceel te situeren en het hemelwater afkomstig van de erfverharding te infiltreren op de hogere delen van het perceel. Voor aansluiting van de retentievijver op de watergang moet een keurontheffing worden aangevraagd. De exacte situering van de retentievijver is uitgewerkt in het landschapsplan dat is uitgewerkt door Eelerwoude BV. In dit landschapsplan worden de vereisten die zijn omschreven in de waterparagraaf meegenomen.
7. Onderhoud en bagger De onderhoudswerkzaamheden aan de reeds aanwezige oppervlaktewateren buiten het plangebied worden in de huidige situatie uitgevoerd door het Waterschap Regge en Dinkel. Ten behoeve van het onderhoud aan de watergangen dient een onderhoudsstrook aanwezig te zijn. De voorkeur van het Waterschap Regge en Dinkel gaat uit naar machinaal onderhoud vanaf de kant. Als dit niet mogelijk is dan wordt gekozen voor varend onderhoud. Hier zijn echter hogere kosten aan verbonden. Watergang < 5 meter (gemeten op de waterlijn) Bij watergangen met een breedte tot 5 meter (gemeten op de waterlijn) is een onderhoudsstrook aan één zijde voldoende. Bij een éénzijdige onderhoudsstrook moet bij een verbreding van de watergang tot een breedte van meer dan 5 meter de watergang varend kunnen worden onderhouden. Als dit niet mogelijk is dan wordt aan de overliggende zijde opnieuw een onderhoudsstrook aangelegd. Watergang > 5 meter en < 10 meter (gemeten op de waterlijn) Watergangen met een breedte tussen de 5 en 10 meter moeten aan beide kanten kunnen worden onderhouden. Hiervoor zijn aan weerskanten van de watergang onderhoudsstroken met een breedte van 4 meter nodig. Leg bij nieuwe projecten de onderhoudsstrook aan als een doorgaand berijdbaar onderhoudspad. Dit pas moet vanaf de openbare weg bereikbaar zijn. Varend onderhoud watergang > 10 meter (gemeten op de waterlijn) Als een watergang breder is dan 10 meter (of met vergunning breder wordt gemaakt), dan moeten deze varend onderhouden worden. Voor beheer en onderhoud van watergangen en waterpartijen zijn beschermings- en onderhoudszones vastgelegd die onbebouwd moeten blijven. Voorkom belasting van het oppervlaktewater door mest en bestrijdingsmiddelen door teeltvrije onderhoudsstroken. Voorkom doodlopende watergangen om de waterkwaliteit door middel van circulatie te kunnen garanderen.
8. Afvalwater en riolering Riolering Het huishoudelijk afvalwater van de te bouwen bedrijfswoning zal geloosd worden op het gemeentelijk riool en afgevoerd worden naar de RWZI. De riolering voor het plangebied wordt nader uitgewerkt in een rioleringsplan. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003). Reiniging stallen, voertuigen en kadaverplaats Na iedere ronde worden de afdelingen gereinigd en worden de centrale gangen regelmatig schoongespoten. Daarnaast worden voertuigen en de kadaverplaats regelmatig gereinigd met water. Op de wasplaats worden vrachtwagens en de tractor gereinigd met hoge druk. De kadaverplaats wordt minimaal 2 keer per maand schoongespoten. Al het reinigingswater wordt opgevangen in de mestkelders onder de stallen. Dit afvalwater wordt vermengd met de drijfmest en conform het Besluit 3 gebruik meststoffen afgevoerd van het bedrijf. Gemiddeld wordt 7.013 m per jaar aan reinigingswater geproduceerd.
Huishoudelijk bedrijfsafvalwater Op het bedrijf wordt huishoudelijk bedrijfsafvalwater geproduceerd in het toilet en de douche. Dit bedrijfsafvalwater wordt opgevangen in de mestput en vermengd met de drijfmest. Aangezien geen sprake zal zijn van directe of indirecte lozing van afvalwater op het oppervlaktewater is geen vergunning in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo-vergunning) vereist.
9. Samenvatting en conclusie De initiatieflocatie is gelegen aan de Burgemeestersdijk ongenummerd te Wierden en is kadastraal bekend onder sectie Q nummer 826. De initiatieflocatie is niet gelegen in een waterwin-, grondwaterbeschermings-, of (potentieel) waterbergingsgebied. Voor de voorgenomen activiteit is geen Wvo-vergunning vereist, aangezien geen sprake zal zijn van directe of indirecte lozing van afvalwater op het oppervlaktewater. Voor werkzaamheden binnen de keurzones van de watergang en voor aansluiting van een eventuele retentievijver op de watergang is een Keur-ontheffing nodig. De verharding binnen het plangebied zal door de voorgenomen activiteit toenemen met in totaal 1,53 ha. Voor hemelwater afkomstig van erfverharding is infiltratie een voorwaarde. De locatie is gelegen op beekdalgrond. Laaggelegen gedeelten kunnen te nat zijn om hemelwater te kunnen infiltreren. Mogelijk moet hiervoor het terrein eerst worden opgehoogd. Het waterschap adviseert de retentievijver op de lagere delen te situeren en hemelwater van de erfverhardingen te infiltreren op de hogere delen van het perceel. De eerste keuze van het Waterschap Regge en Dinkel is de aanleg van wadi’s (bodempassages). Een retentievijver geniet voor het Waterschap de tweede keus. Initiatiefnemer heeft echter de voorkeur voor de aanleg van een retentievijver. Op het toekomstige bedrijf is geen aanleiding om een wadi aan te leggen en hiervoor extra kosten te maken. Hoofdreden voor initiatiefnemer om geen wadi te realiseren is het feit dat het hemelwater dat op het erf valt niet vervuild zal raken en dat een wadi nodeloos extra kosten met zich mee zal brengen. Daarbij komen ook andere nadelen aan de orde zoals het oppervlak waarover de wadi aangelegd moet worden en het verlies van bruikbare landbouwgrond en verdroging van de bovengrond ter plaatse die bij toepassing van de wadi zal plaatsvinden. Gezien het totale verharde oppervlak van 1,53 ha dient een minimaal bergingsvolume aanwezig te zijn 3 van 610 m . Het ontwerp en de exacte situering van de retentievijver is nader uitgewerkt in het landschapsplan door Eelerwoude BV. Bij realisatie van de voorgenomen activiteit zoals deze is omschreven in onderhavige waterparagraaf wordt voldaan aan het vigerende waterbeleid van de Provincie Overijssel en het Waterschap Regge en Dinkel.
BIJLAGE 4 Acheologisch onderzoek
ðï б-¬ ×Ò ó îððèíéíï
ß¿² ¼» ͬ¿¼-³««® éçóèí б-¬¾«- ëíïô èððð ßÓ Æ©±´´» ØÛÌ ÑÊÛÎÍÌ×ÝØÌ Ù»³»»²¬» É·»®¼»² ¬ò¿òªò ¼» ¸»»® ÙòÖò Ù®·»ª·²µ б-¬¾«- ìí éêìð ßß É·»®¼»² Æ©±´´»ô ê ¶«²· îððè Ѳ- µ»²³»®µæ îòêìçòðèñ³² Þ»¬®»º¬æ ¿®½¸»±´±¹·-½¸ ¿¼ª·»- ®¿°°±®¬ •Û»² ¿®½¸»±´±¹·-½¸ ¾«®»¿«ó±²¼»®¦±»µ »² ·²ª»²¬¿®·-»®»²¼ ª»´¼±²¼»®¦±»µ ø×ÊÑ÷ ¼±±® ³·¼¼»´ ª¿² ¾±®·²¹»²ô ¿¿² ¼» Þ«®¹»³»»-¬»®¼·¶µ ±²¹»²«³³»®¼ ¬» É·»®¼»²ô ¹»³»»²¬» É·»®¼»² øðª÷ò ײ´·½¸¬·²¹»² ¾·¶æ ³»ª®±«© ¼®-ò Óò Ò·»«©»²¸«·Ù»¿½¸¬» ¸»»® Ù®·»ª·²µô Ò¿¿® ¿¿²´»·¼·²¹ ª¿² «© ª»®¦±»µ ±²¬ª¿²¹¬ « ª¿² ±²- »»² ®»¿½¬·» ±° ¸»¬ ®¿°°±®¬ Û»² ¿®½¸»±´±¹·-½¸ ¾«®»¿«ó±²¼»®¦±»µ »² ·²ª»²¬¿®·-»®»²¼ ª»´¼±²¼»®¦±»µ ø×ÊÑ÷ ¼±±® ³·¼¼»´ ª¿² ¾±®·²¹»²ô ¿¿² ¼» Þ«®¹»³»»-¬»®¼·¶µ ±²¹»²«³³»®¼ ¬» É·»®¼»²ô ¹»³»»²¬» É·»®¼»² øݪ÷Œô ßÎÝ Î¿° Þ»ª·²¼·²¹»² É·¶ ¸»¾¾»² ¸»¬ ®¿°°±®¬ ¿¿²¼¿½¸¬·¹ ¼±±®¹»²±³»² »² ¸»¾¾»² ¹»»² ±°ó ±º ¿¿²³»®µ·²¹»²ò Ø»¬ ¿®½¸»±´±¹·-½¸ ±²¼»®¦±»µ ·- ±° ¼» ¶«·-¬» ©·¶¦» «·¬¹»ª±»®¼ »² ª±´¼±»¬ ¿¿² ¼» ¼±±® ¼» ©»¬ ¹»-¬»´¼» »·-»²ò Ý ±²½´«-·» É·¶ -´«·¬»² ±²- ¿¿² ¾·¶ ¼» ½±²½´«-·»- »² ¿¿²¾»ª»´·²¹»² ¼·» ·² ¸»¬ ®¿°°±®¬ ©±®¼»² ¹»¼¿¿²æ ó Þ·²²»² ¼» ¾±«©¾´±µµ»² ©¿¿® »»² ø¬»² ¼»´»÷ ·²¬¿½¬» °±¼¦±´¹®±²¼ ·- ¿¿²¹»¬®±ºº»² ¼·»²¬ »»² µ¿®¬»®»²¼ ¾±±®±²¼»®¦±»µ «·¬¹»ª±»®¼ ¬» ©±®¼»²ò ó ʱ±® ¼» ±ª»®·¹» ¼»´»² ¹»´¼¬ ¼¿¬ »® ¹»»² ª»®ª±´¹±²¼»®¦±»µ ²±¼·¹ ·-ò Ó±½¸¬»² »® ¬·¶¼»²- ¸»¬ «·¬ª±»®»² ª¿² ¼» ½·ª·»´» ©»®µ¦¿¿³¸»¼»² ¿®½¸»±´±¹·-½¸» ®»-¬»² ¿¿²¹»¬®±ºº»² ©±®¼»²ô ¹»´¼¬ »»² ³»´¼·²¹-°´·½¸¬ ª±´¹»²- ¼» ÉßÓÆ îððéô ¿®¬ò ëíô ´·¼ ï »² îò É·¶ ¸±°»² « ¸·»®³»» ª±´¼±»²¼» ¬» ¸»¾¾»² ¹»1²º±®³»»®¼ò ¼®-ò Öò Ö¿²-»² ¼·®»½¬»«® Ì øðíè÷ ìîï íî ëé Ú øðíè÷ ìîï èï èì Û ³¿·´à±ª»®-¬·½¸¬ò²´ É ©©©ò±ª»®-¬·½¸¬ò²´ ر±¹ Ù»²±±¬-½¸¿° ¬±¬ ¾»ª±®¼»®·²¹ »² ·²-¬¿²¼¸±«¼·²¹ ª¿² ¸»¬ ´¿²¼»´·¶µ »² -¬»¼»´·¶µ -½¸±±²
ͽ¿² ²«³³»® ï ª¿² ï ó ͽ¿²°¿¹·²¿ ï ª¿² ï
-Rapporten
Een archeologisch bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Burgemeesterdijk te Wierden, gemeente Wierden (Ov.)
W.J.F. Thijs & A.J. Wullink
ARC-Rapporten 2008-30 Geldermalsen 15 december 2008 ISSN 1574-6887
Colofon Een archeologisch bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Burgemeesterdijk te Wierden, gemeente Wierden (Ov.)
ARC-Rapporten 2008-30 ARC-Projectcode 2007/305 Opdrachtgever Maatschap Bessembinder en Maatschap Dekker Bevoegd gezag Gemeente Wierden Beheer en plaats van documentatie Archaeological Research & Consultancy ARCHIS nummer bureau-onderzoek 26290 ARCHIS nummer booronderzoek 26291 Tekst W.J.F. Thijs & A.J. Wullink Afbeeldingen W.J.F. Thijs Redactie A. Ufkes & N. van Malssen Status definitieve versie Autorisatie — A. Ufkes Uitgegeven door ARC bv Postbus 66 4190 CB Geldermalsen ISSN 1574-6887 Geldermalsen, 15 december 2008 Een recente lijst van de ARC-Rapporten is te vinden op www.arcbv.nl
Rapport 2008-30
1 1.1
definitieve versie
ARC bv
Inleiding Aanleiding tot het onderzoek
Maatschap Bessembinder en maatschap Dekker hebben aan Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) opdracht verleend voor het uitvoeren van een archeologisch bureau-onderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen op een locatie aan de Burgemeestersdijk ongenummerd te Wierden. De onderzoekslocatie betreft het kadastrale perceel Wierden, sectie Q, nummer 826. Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen bouw van twee agrarische bedrijven op de locatie. Het perceel zal worden gesplitst, waarbij op het ene perceel een varkensstal en loods zal worden gebouwd. Onder de varkensstal zal een mestkelder worden aangelegd. Op het andere perceel komen een woning en drie vleeskuikenstallen te staan. Voor het reinigingswater van de stallen zal een kelder worden aangelegd. Bij de bouwwerkzaamheden zullen mogelijk archeologische waarden worden bedreigd. Conform de per 1 september 2007 in werking getreden Wet op de archeologische monumentenzorg dient eerst de archeologische waarde van de locatie in kaart te worden gebracht. Het veldwerk van de verkennende fase is op 19 februari 2008 uitgevoerd door ir. W.J.F. Thijs en dr. H. Buitenhuis. Het bureau-onderzoek voorafgaand hieraan is uitgevoerd door ir. W.J.F. Thijs. Op 20 oktober 2008 is het veldwerk voor de karterende fase door ir. W.J.F. Thijs en drs. K.A. Hebinck uitgevoerd. De projectleiding was in handen van drs. A.J. Wullink. Het bureau-onderzoek en het inventariserend veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.1).
1.2
Ligging en beschrijving van het onderzoeksgebied
De onderzoekslocatie ligt in het buitengebied van de gemeente Wierden tussen de kernen Wierden en Rijssen. Ten noorden van de locatie ligt de Burgemeestersdijk. Ten oosten van de locatie ligt de Grimbergerzijweg. De locatie is momenteel in gebruik als ma¨ısakkerland. De locatie ligt in het gebied het Grimbergerveld. Dit gebied wordt gekenmerkt door een sterke afwisseling van bossen en (natte) grasen akkerlanden. De oppervlakte van de locatie bedraagt circa 8 ha. De ligging van de locatie is weergegeven in bijlage 1.
1
definitieve versie
Rapport 2008-30
1.3
Objectgegevens
Provincie Gemeente Plaats Toponiem Kaartblad Co¨ordinaten
Geologie Geomorfologie Bodem
1.4
ARC bv
Overijssel Wierden Wierden Burgemeestersdijk 28D NW: 233.759/484.311 NO: 234.216/484.305 ZO: 233.745/484.149 ZW: 234.209/484.112 Formatie van Boxtel Dekzandrug en oud bouwland, vlakte van ten dele verspoelde dekzanden Beekeerden, veldpodzolen
Doel van het onderzoek
Doel van het archeologisch bureau-onderzoek is het aan de hand van bekende gegevens opstellen van een specifiek archeologisch verwachtingsmodel voor de onderzoekslocaties. Om tot dit verwachtingsmodel te komen wordt gekeken naar de huidige situatie, de historische situatie en bekende archeologische en aardwetenschappelijke waarden. Het inventariserend veldonderzoek (IVO) dient ertoe, het voorgestelde verwachtingsmodel te verifi¨eren dan wel aan te vullen. Het IVO verloopt in drie stapppen: verkennend, karterend en waarderend. Het verkennende onderzoek richt zich op de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen, die de archeologische trefkans kunnen be¨ınvloeden. Het karterende onderzoek stelt vast of er archeologische waarden aanwezig zijn en het waarderende onderzoek bepaalt de waarde van eventueel aanwezige archeologie. Na het verkennende onderzoek in februari 2008 is in oktober 2008 een karterend booronderzoek uitgevoerd.
1.5
Werkwijze
Bureau-onderzoek Een beschrijving van de huidige situatie en de effecten van de geplande bodemingrepen op het bodemarchief wordt gegeven aan de hand van topografisch kaartmateriaal, gegevens van milieukundig onderzoek, gegevens en plannen van de opdrachtgever, luchtfoto’s en, indien van toepassing, informatie van omwonenden. Voor een beschrijving van de historische situatie wordt gebruik gemaakt van historisch-topografisch kaartmateriaal. Voor gebieden gelegen buiten de centra van oude steden beperkt dit kaartmateriaal zich meestal tot de 19e en 20e eeuw, te beginnen bij de kadastrale kaart van 1832 (www.watwaswaar.nl). Naast dit kaartmateriaal wordt ook gebruik gemaakt van de website van KennisInfrastructuur Cultuur-Historie (KICH; www.kich.nl), waar onder andere informatie is te vinden over de ontginningsgeschiedenis en verkavelingsveranderingen. Verder is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel. Voor de bekende aardwetenschappelijke waarden wordt gebruik gemaakt van geologische, geomorfologische en bodemkundige kaarten. Voor de archeologische waar2
233 234
235
Afbeelding 1 Topografische kaart van de onderzoekslocatie (omkaderd) en omgeving, voorzien van RD-co¨ordinaten. Bron: Topografische Dienst Nederland.
232
483
484
485
486
Legenda Onderzoekslocatie
• Wierden
Rapport 2008-30
definitieve versie
ARC bv
den wordt gebruik gemaakt van Archis, de online archeologische database van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), alsmede van informatie over eerder gedaan onderzoek en archeologische waarnemingen. Inventariserend veldonderzoek Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd als een verkennend booronderzoek. Dit onderzoek moet inzicht geven in de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die van nadelige invloed kunnen zijn op het potentieel aanwezige bodemarchief. Met dit doel zijn 36 boringen geplaatst tot minimaal 0,7 cm –mv. Voor het verkennende booronderzoek is gebruik gemaakt van een edelmanboor met een diameter van 8 cm. De boorkernen zijn zorgvuldig uitgelegd, waarbij de opeenvolgende bodemlagen precies konden worden beschreven en opgemeten. In oktober 2008 is een karterende fase uitgevoerd. Dit onderzoek moet inzicht geven in de mogelijk aanwezigheid van archeologische resten en/of sporen. Met dit doel zijn 48 aanvullende boringen geplaatst met een edelmanboor met een diameter van 12 cm. De boringen zijn gezet in een grid van 25×25 meter. De boringen zijn geplaatst rondom de plekken waar in het verkennend onderzoek een (deels) intacte podzolbodem is aangetroffen. In de karterende fase is de podzolbodem uitgekarteerd. In boringen met een podzolbodem is de laag direct onder de bouwvoor bemonsterd en gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 1 mm. Alle boringen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB).
2 2.1
Bureau-onderzoek Bekende aardwetenschappelijke en archeologische waarden
Het onderzoeksgebied ligt in het oostelijk zandgebied, gelegen ten oosten van de Gelderse IJssel en ten zuiden van de Overijsselse Vecht (Berendsen 2005). Het gebied wordt gekenmerkt door een sterk microreli¨ef. Dit microreli¨ef wordt veroorzaakt door het voorkomen van dekzandruggen en laagten. Het microreli¨f heeft tot gevolg dat op korte afstand verschillen voorkomen in bodemtypen en hydrologische toestand. Als gevolg van ijsbedekking in het Saali¨en zijn in het gebied stuwwallen ontstaan. In het grootste deel van het gebied komt het laagpakket van Wierden behorend tot de formatie van Boxtel aan het oppervlak voor. Het laagpakket van Wierden bestaat uit eolische zanden die in het Weichseli¨en onder periglaciale omstandigheden zijn afgezet. Vaak worden deze afzettingen behorend tot dit laagpakket ‘dekzand’ genoemd. In de ondergrond komen ook fluvioperiglaciale afzettingen voor, lokaal liggen deze aan het oppervlak. Ook deze afzettingen behoren tot de formatie van Boxtel. Het dekzandlandschap is gedurende het Holoceen versneden geraakt door talloze kleinere en grotere beken. De beken volgen veelal de rivierlopen die al tijdens het Weichseli¨en bestonden. In de beekdalen komt lokaal het laagpakket van Singraven voor. Dit laagpakket bestaat uit beekafzettingen, lokaal komt ook veen voor (Berendsen 2004, De Mulder et al. 2003). De onderzoekslocatie ligt in het stroomgebied van de Regge in een gebied met dekzandruggen en -kopjes. Op het westelijk terreindeel heeft in het verleden een
4
Rapport 2008-30
definitieve versie
ARC bv
kleine zijbeek van de Regge gelopen. De onderzoekslocatie wordt hierdoor gekenmerkt door veel microreli¨ef. Het centrale deel van het onderzoeksgebied ligt circa e´ e´ n meter hoger dan de laagste delen. Het hoge deel bestaat uit een gedeelte van een dekzandrug of een dekzandkopje. Op de geomorfologische kaart (zie bijlage 1) wordt het hoge deel weergegeven als dekzandwelving +/- oud bouwland. Het lage deel bestaat uit een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden. Uit de bodemkaart (zie bijlage 2) blijkt dat op de locatie geen sprake is van een oud bouwland. De hogere delen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van veldpodzolen terwijl in de lagere delen beekeerdgronden voorkomen. Door de lage ligging van de beekeerdgronden is hier sprake van een hoge grondwaterstand waardoor onvoldoende neergaande waterbeweging aanwezig is voor het vormen van podzolgronden. Vanaf de Late Middeleeuwen nam de bevolkingsdruk toe. Zoals overal op de zandgronden werd ook hier het potstal-systeem ge¨ıntroduceerd om voldoende opbrengst van het land te garanderen. Hierbij werden de landbouwgronden, gelegen rondom de dorpen op de overgang van de hoge naar de lage terreindelen, bemest met plaggen en schapenmest uit de potstal. Deze plaggen waren afkomstig uit van de hoge, droge gronden, die men ook gebruikte voor het weiden van de schapen. Door menselijke ingrepen trad degradatie van het bos op, waardoor uitgestrekte heidevelden en stuifzanden ontstonden, de zogenaamde woeste gronden. Deze stuifzanden behoren tot de Formatie van Boxtel (Laagpakket van Kootwijk) (Berendsen 2005). Het potstal-systeem werd toegepast tot de introductie van kunstmest halverwege de 19e eeuw. Door eeuwenlange bemesting met plaggen ontstonden rond de dorpen zogenaamde esdekken: dikke humusrijke pakketten, die op de bodemkaart worden aangeduid als enkeerdgronden. Na de introductie van kunstmest werden de woeste gronden ontgonnen. De onderzoekslocatie behoort tot deze ontgonnen woeste gronden. De zandgronden hebben volgens de IKAW (bijlage 3) een een lage tot middelhoge trefkans. In het zandgebied hebben met name de essen een hoge trefkans. Deze hoge trefkans komt niet zo zeer voort uit het esdek zelf maar door de podzolgrond die door het esdek is afgedekt. De podzol heeft een hoge trefkans op goed bewaarde archeologische resten. Op de onderzoekslocatie is geen esdek aanwezig. De trefkans hangt daarom sterk af van de mate en diepte van de grondbewerking die is opgetreden. Mogelijk is hierdoor de aanwezige podzol verploegd. De onderzoekslocatie heeft een middelhoge trefkans. In de nabije omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen archeologische onderzoeken uitgevoerd. Ook zijn er in geen archeologische waarnemingen bekend. Gezien de ouderdom van het dekzandlandschap op de locatie (Weichselien heeft de onderzoekslocatie een middelhoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit het Paleolithicum tot heden.
2.2
Historische situatie
De onderzoekslocatie ligt in het Grimbergerveld dat behoort tot het jonge ontginningslandschap. Aan het begin van de 19e eeuw is men begonnen met het ontginnen van een groot deel van de gemeenschappelijke heidevelden en broeken. Na ontginning zijn de hoge gronden in gebruik genomen als bouwland. De min5
Rapport 2008-30
definitieve versie
ARC bv
der vruchtbare heidevelden werden bebost en kregen vaak een hakhoutfunctie. De lagere nattere gronden werden veelal gebruikt als hooiland ten behoeve van de veeteelt. Het jonge ontginningslandschap wordt gekenmerkt door grote, rechthoekige percelen waarbij voornamelijk rechte wegen werden aangelegd. De bouwlanden ten zuiden van de Burgemeestersdijk horen tot de oudste bouwlanden van het jonge ontginningslandschap. Op de kaart van 1846 (zie bijlage 4) zijn de percelen reeds aanwezig. Opvallend is dat op het westelijk terreindeel nog steeds de beek aanwezig is. Op de kaart uit 1900 (zie bijlage 5) is weinig veranderd, wel is er meer bos aanwezig, mogelijk aangeplant om stuifzanden vast te leggen.
2.3
Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel
De archeologische verwachting voor de onderzoekslocatie is afhankelijk van het type bodem dat op de onderzoekslocatie aanwezig is en de mate van verstoring door grondbewerking. Indien er een intacte podzolbodem aanwezig is, is er een middelhoge kans op archeologica uit de periode Paleolithicum tot heden. Op het centrale deel van de onderzoekslocatie komt een hogere dekzandrug of -kop voor. Door de hogere topografische ligging is de kans op het aantreffen van archeologica hier het grootst. De lagere delen van het onderzoeksgebied waren in het verleden minder aantrekkelijk voor bewoning door het frequent optreden van hoge (grond)waterstanden. In de bouwvoor kan opgeploegd archeologisch vondstmateriaal uit het Paleolithicum tot de Nieuwe Tijd worden aangetroffen. In het oorspronkelijke bodemprofiel hieronder kunnen archeologische resten uit de voornoemde perioden worden verwacht. Door de lage grondwaterstand zullen voornamelijk anorganische zaken bewaard zijn: aardewerk, (vuur)stenen artefacten en houtskool en eventueel metaal. Of er nog archeologische resten aanwezig zijn, hangt af van de intactheid van het bodemprofiel onder de bouwvoor. Er zijn in het bureau-onderzoek, buiten grondbewerking voor agrarisch gebruik, geen aanwijzingen gevonden voor verstoringen van het bodemprofiel en eventueel aanwezige archeologische waarden.
3 3.1
Inventariserend veldonderzoek Verkennende fase
De locatie van de boorpunten wordt weergegeven in bijlage 6. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in bijlage 9. De bodemopbouw op de onderzoekslocatie is sterk afhankelijk van het reli¨ef. Op de onderzoekslocatie is er een bouwvoor van maximaal 40 cm dikte. Hieronder is de bodemopbouw intact. In de lagere delen worden beekeerdgronden aangetroffen met een zwak tot sterk siltige bovengrond. De bovengrond bestaat uit een verploegde A-horizont van maximaal 40 cm. Hieronder ligt een ongeroerde C-horizont met lichte tot matige roestvlekken door fluctuerend grondwater. De C-horizont bestaat grotendeels uit dekzand behorend tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel. Lokaal komen in de ondergrond ook fluvio-periglaciaal afgezette slecht gesorteerde zanden voor. Deze zanden behoren eveneens tot de Formatie van Boxtel maar zijn niet ondergebracht in een specifiek laagpakket. Op de hogere delen worden zwak siltige zandgronden 6
Rapport 2008-30
definitieve versie
ARC bv
aangetroffen. Deze gronden bestaan veelal uit (gedeeltelijk) verploegde veldpodzolgronden in dekzand. Ook dit dekzand behoort tot het Laagpakket van Wierden. Door het ploegen van de gronden zijn de A- en E-horizonten van de podzol niet meer te herkennen. Alleen in boring 23 is een grijzige verploegde AE-horizont te herkennen. In een groot aantal boringen is een dun restant van de B-horizont aanwezig. Dit restant beperkt zich met name tot het hoger gelegen centrale deel van de onderzoekslocatie. Op deze dekzandkop is in drie boringen een volledig intacte B-horizont aangetroffen (boring 21, 22 en 23). De onderliggende C-horizont bestaat uit zwak siltig grijsgeel tot grijs matig fijn zand. Door de topografisch hogere ligging is er sprake van een neergaande waterbeweging en komen binnen 0,8 m –mv geen roestvlekken voor. In de boringen zijn geen archeologische resten waargenomen.
3.2
Karterende fase
De locatie van de boorpunten in het karterend booronderzoek wordt weergegeven in afbeelding 6. De resultaten van het onderzoek zijn eveneens weergegeven in bijlage 9. De intactheid van de podzolbodem is in het onderzoek verder uitgekarteerd. Hieruit blijkt dat de podzolbodem op twee afzonderlijke plekken aanwezig is (zie bijlage 7). Op een zeer klein deel op het noordwestelijk terreindeel zijn restanten van een podzolbodem aangetroffen (B-horizont in boring 109 en BChorizont in boring 115). In het opgeboorde materiaal zijn geen archeologische resten en/of sporen aangetroffen. Op het centrale terreindeel is in de boringen 102, 104, 122, 127 - 131 en 137 - 139 een intacte podzol-B horizont aangetroffen. In de boringen 103, 112, 120 en 140 is alleen een BC-horizont aangetroffen. In de zeefmonsters van de opgeboorde grond zijn in boring 102 en 140 kleine fragmenten vuursteen gevonden. Het fragment uit boring 140 is volgens vuursteenspecialist drs. J.R. Veldhuis van ARC bv een fragment van een kling. Het fragment is erg klein, maar vertoont wel kenmerken van bewerking. Het fragment uit boring 102 is mogelijk afkomstig van vuursteenbewerking, maar het is te klein om dit met zekerheid te zeggen. In de boringen 128, 137 en 140 is fijnverdeeld houtskool aangetroffen. De vondsten zijn allemaal (behalve het houtskool in boring 128) gedaan buiten de toekomstige bouwblokken (zie bijlage 8). Het vuursteen en houtskool vormen een indicatie dat op de onderzoekslocatie mogelijk sprake is van een archeologische vindplaats.
4
Conclusies
De onderzoekslocatie ligt in het dekzandruggenlandschap van Overijssel. In de onderzoeken is gebleken dat op de locatie sprake is van een dekzandrug omringd door dekzandlaagten. De dekzandrug ligt op het centrale terrreindeel. Ook op het uiterst noordwestelijk terreindeel is een deel van een dekzandrug aanwezig. Op de dekzandruggen zijn deels verploegde veldpodzolen aanwezig. In de omringende dekzandlaagten komen beekeerdgronden voor. De onderzoekslocatie heeft een middelhoge trefkans op intacte archeologische resten en/of sporen uit de periode Paleolithicum–Middeleeuwen. In het karterend onderzoek is het voorkomen van
7
Rapport 2008-30
definitieve versie
ARC bv
de podzolbodems uitgekarteerd. Hierbij zijn monsters genomen van de laag direct onder de bouwvoor. In deze laag zijn op drie plaatsen houtskoolfragmenten en op twee plaatsen bewerkt vuursteen aangetroffen. Een van de vuursteenfragmenten betrof mogelijk een fragment van een kling. Het andere fragment was te klein om te kunnen worden gedetermineerd. Slechts e´ e´ n van de aangetroffen indicatoren (boring 128; houtskool) valt binnen de geplande bouwblokken. De vuursteenfragmenten zijn gevonden buiten de bouwblokken. Hier zullen binnen de huidige bouwplannen g´ee´ n graafwerkzaamheden plaatsvinden. Op basis van de aangetroffen archeologische resten kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een archeologische vindplaats op de onderzoekslocatie.
5
Aanbeveling
Op de onderzoekslocatie is een vervolgonderzoek noodzakelijk om waarde van de vindplaats vast te stellen. Omdat de vondsten met name gedaan zijn op het centrale deel van de onderzoekslocatie waar geen graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden is na telefonisch overleg met provinciaal archeoloog drs. S. Wentink besloten om dit vervolgonderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een begeleiding van de geplande graafwerkzaamheden. De begeleiding kan worden beperkt tot de graafwerkzaamheden op het oostelijk bouwblok. Voor de archeologische begeleiding moet een Programma van Eisen (PvE) worden opgesteld, dat voor aanvang van de graafwerkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Wierden. Wij bevelen aan om westelijke bouwblok vrij te geven. Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of het vervolgonderzoek daadwerkelijk moet worden uitgevoerd. Ook bepalen zij of het westelijk bouwblok kan worden vrijgegeven.
8
Rapport 2008-30
definitieve versie
ARC bv
Literatuur Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland). Vierde, geheel herziene druk. Berendsen, H.J.A., 2005. Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s. Assen. Mulder, E.F.J. de et al., 2003. De ondergrond van Nederland. Groningen/Houten.
9
Bijlage 1 Geomorfologische kaart van de onderzoekslocatie (blauw omlijnd) en omgeving. Bron: Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)/Archis II.
Bijlage 2 Bodemkaart van de onderzoekslocatie (blauw omlijnd) en omgeving. Bron: Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)/Archis II.
Bijlage 3 Archeologische waarden op de onderzoekslocatie (blauw omlijnd) en in de omgeving. Bron: Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)/Archis II.
Bijlage 4 De onderzoekslocatie (blauwe cirkel) op de kadastrale kaart van 1832. Bron: www.watwaswaar.nl
Bijlage 5 De onderzoekslocatie (blauwe cirkel) op een topografische kaart uit 1900. Bron: www.kich.nl
36
18
26
8
35
17
25
7
34
16
24
6
33
15
23
5
32
14
22
4
31
13
21
3
30
12
20
2
29
11
19
1
28
10
Bijlage 6 Boorpunten van het verkennend onderzoek. Toekomstige bouwvlakken op de onderzoekslocatie (rode polygonen) op de onderzoekslocatie (blauw omlijnd). Kaart: W.J.F Thijs.
27
9
1 Geen podzolbodem aanwezig
alleen BC-horizont aangetroffen
1 Deels intacte podzolbodem,
intacte B-horizont of E- en B-horizont aangetroffen
1 Intacte podzolbodem
124
148
136
143
137
144
138
145
139
146
140
147
141
135
126
117
127
118
128
119
129
120
130
121
131
122
132
123
110
101
111
102
112
103
113
104
133
142
134
105
Bijlage 7 Locatie van de boorpunten van de karterende fase en aanwezigheid van podzolbodems op de onderzoekslocatie (blauw omlijnd). Kaart: W.J.F Thijs.
125
106
114
107
115
108
116
109
1 Geen podzolbodem aanwezig
alleen BC-horizont aangetroffen
1 Deels intacte podzolbodem,
intacte B-horizont of E- en B-horizont aangetroffen
1 Intacte podzolbodem
Bijlage 8
125
106
148
136
143
137
144
138
145
139
146
140
147
141
135
126
117
127
118
128
119
129
120
130
121
131
122
132
123
110
101
111
102
112
103
113
104
133
142
134
105
Aangetroffen archeologische indicatoren op de onderzoekslocatie (blauw omlijnd). Kaart: W.J.F Thijs.
124
114
107
115
108
116
109
1 Vuursteen in zeefresidu
1 Houtskool in zeefresidu
definitieve versie
Rapport 2008-30
Bijlage 9
ARC bv
Boorstaten
Locatiebepaling Referentievlak Maaiveldhoogtebepaling Nauwkeurigheid maaiveldhoogte
geschat, detailkaart 1:500 Nieuw Amsterdams Peil geschat, actueel hoogtebestand 5 cm
De volgende afkortingen worden in de boorstaten gebruikt. grondsoort (onderdeel lithologie) Z zand
s3
grind (onderdeel van lithologie) g1 zwak grindig
bijmengsel (onderdeel lithologie) s1 zwak siltig s2 matig siltig
boring 1
RD-X: 234.167. RD-Y: 484.290. Maaiveld: 8,90. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 70 Zs1 boring 2
diepte 30 40 70
diepte 35 40 70
diepte 30 50 80
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje. Zand sortering: matig.
kleur bruingrijs bruin grijs
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: B. Opmerkingen: Dun restant B-horizont. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
kleur donker grijsbruin oranjebruin grijsgeel
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: B. Opmerkingen: Zeer dun restant B-horizont. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 233.967. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs2 Zs1 Zs1
boring 6
kleur bruin grijs
RD-X: 234.017. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 5
grens geleidelijk Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje.
RD-X: 234.067. RD-Y: 484.291. Maaiveld: 8,60. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 4
kleur grijsbruin geelgrijs
RD-X: 234.117. RD-Y: 484.291. Maaiveld: 8,90. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs3 70 Zs1 boring 3
sterk siltig
kleur donker grijsbruin oranjebruin geelgrijs
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: B. Opmerkingen: Dun restant B-horizont. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 233.917. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 8,60. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs2 70 Zs1
kleur donker bruin grijs
grens scherp Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
17
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 7
RD-X: 233.867. RD-Y: 484.293. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs3 70 Zs1 boring 8 diepte 40 50 80
diepte 30 40 100
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje.
kleur donker grijsbruin bruinoranje grijsgeel
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: B. Opmerkingen: Dun restant B-horizont. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 233.767. RD-Y: 484.294. Maaiveld: 9,60. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 10
kleur bruin grijs
RD-X: 233.817. RD-Y: 484.293. Maaiveld: 9,40. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 9
ARC bv
kleur donker grijsbruin bruin grijsgeel
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: BC. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 234.192. RD-Y: 484.240. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs1 70 Zs1
kleur donker grijs grijswit
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Nieuwvormingen: roestvlekken, spoor. Geologische interpretaties: dekzand.
boring 11
RD-X: 234.142. RD-Y: 484.240. Maaiveld: 8,90. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 40 Zs2 100 Zs2 boring 12
kleur bruingrijs licht grijsgeel
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Nieuwvormingen: roestvlekken, weinig.
RD-X: 234.092. RD-Y: 484.241. Maaiveld: 9,00. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 70 Zs1
kleur donker bruingrijs witgrijs
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Nieuwvormingen: roestvlekken, spoor. Geologische interpretaties: dekzand.
boring 13 diepte 30 45 90
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 14 diepte 25 30 80
kleur donker grijsbruin bruin geelgrijs
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: BC. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 233.992. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 15 diepte 30 45 90
RD-X: 234.042. RD-Y: 484.241. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
kleur donker bruingrijs bruin licht bruin
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: BC. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 233.942. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,10. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1g1
kleur donker grijs roodbruin licht geel
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: B. Opmerkingen: Dun restant B-horizont. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
18
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 16
ARC bv
RD-X: 233.892. RD-Y: 484.243. Maaiveld: 9,10. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 80 Zs1
kleur donker bruin licht geelgrijs
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Nieuwvormingen: roestvlekken, spoor. Geologische interpretaties: dekzand.
boring 17
RD-X: 233.842. RD-Y: 484.243. Maaiveld: 9,10. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 35 Zs1 70 Zs1
kleur bruin witgrijs
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Nieuwvormingen: roestvlekken, spoor. Geologische interpretaties: dekzand.
boring 18 diepte 30 50 100
RD-X: 233.792. RD-Y: 484.244. Maaiveld: 9,40. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 19
diepte 25 35 70
diepte 30 40 70
diepte 40 50 60 80
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje. Zand sortering: matig.
kleur donker bruingrijs donker roodbruin licht bruingeel
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: B. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
kleur donker bruingrijs donker roodbruin geel
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Bodemhorizont: B. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 233.966. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,50. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1 Zs1
boring 24
kleur bruin geelgrijs
RD-X: 234.016. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 23
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 234.066. RD-Y: 484.191. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 22
kleur bruin licht geelgrijs
RD-X: 234.116. RD-Y: 484.191. Maaiveld: 9,00. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs2 70 Zs1 boring 21
grens geleidelijk Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. scherp Vlekken: matig gevlekt, licht geel. Opmerkingen: rommelig. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 234.166. RD-Y: 484.190. Maaiveld: 8,90. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs2 70 Zs1 boring 20
kleur grijsbruin bruin licht geelgrijs
kleur donker grijsbruin donker grijs donker roodbruin geelbruin
grens geleidelijk geleidelijk geleidelijk be¨eindigd
Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. Bodemhorizont: AE. Bodemhorizont: B. Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 233.916. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,10. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs2 70 Zs1
kleur bruin witgrijs
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje. Geologische interpretaties: dekzand.
19
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 25
RD-X: 233.866. RD-Y: 484.193. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs2 70 Zs1 boring 26 diepte 30 50 70
kleur donker grijsbruin licht geelgrijs licht geelgrijs
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. geleidelijk Vlekken: sterk gevlekt, oranje. be¨eindigd Vlekken: licht gevlekt, oranje.
kleur donker grijsbruin licht bruin
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Geologische interpretaties: dekzand.
RD-X: 234.191. RD-Y: 484.140. Maaiveld: 8,90. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 70 Zs1 boring 29
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: matig gevlekt, oranje. Zand sortering: slecht.
RD-X: 233.766. RD-Y: 484.194. Maaiveld: 9,00. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs2 70 Zs1 boring 28
kleur donker grijsbruin geelgrijs
RD-X: 233.816. RD-Y: 484.193. Maaiveld: 8,90. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs2 Zs1 Zs1
boring 27
ARC bv
kleur grijsbruin licht geelgrijs
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Zand sortering: matig.
RD-X: 234.141. RD-Y: 484.140. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs2 70 Zs1
kleur grijsbruin licht witgeel
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: matig gevlekt, oranje. Nieuwvormingen: roestvlekken, spoor.
boring 30
RD-X: 234.091. RD-Y: 484.141. Maaiveld: 8,70. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs2 100 Zs3 boring 31
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje.
kleur grijsbruin licht geel
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje. Zand sortering: slecht.
RD-X: 233.941. RD-Y: 484.142. Maaiveld: 9,00. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs1 70 Zs1 boring 34
kleur grijsbruin licht grijsgeel
RD-X: 233.991. RD-Y: 484.142. Maaiveld: 8,90. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs1 70 Zs1 boring 33
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje. Zand sortering: slecht.
RD-X: 234.041. RD-Y: 484.141. Maaiveld: 8,60. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 70 Zs1 boring 32
kleur grijsbruin licht grijs
kleur grijsbruin licht geel
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje. Zand sortering: matig.
RD-X: 233.891. RD-Y: 484.143. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs1 70 Zs1
kleur grijsbruin licht geel
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje.
20
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 35
RD-X: 233.841. RD-Y: 484.143. Maaiveld: 8,70. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs1 70 Zs1 boring 36
diepte 40 50 90
diepte 40 50 100
diepte 35 45 90
diepte 30 50 100
diepte 30 50 100
diepte 30 70 100
kleur donker bruingrijs oranjebruin grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. scherp Bodemhorizont: B, humus. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin donker geel grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. scherp Bodemhorizont: C, gley. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin donker oranjebruin grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: B, humus. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker bruingrijs witgrijs witgrijs
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: matig gevlekt, oranje. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje.
RD-X: 233.841. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 107
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, geel.
RD-X: 233.941. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 106
kleur donker bruingrijs witgrijs
RD-X: 233.966. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 105
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Zand sortering: slecht. Nieuwvormingen: roestvlekken, spoor.
RD-X: 233.991. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 104
kleur grijsbruin licht bruin
RD-X: 234.016. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 103
grens scherp Bodemkundige interpretaties: bouwvoor. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje. Zand sortering: matig.
RD-X: 234.041. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 90 Zs1 boring 102
kleur grijsbruin licht geel
RD-X: 233.791. RD-Y: 484.144. Maaiveld: 9,00. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 70 Zs1 boring 101
ARC bv
kleur donker grijsbruin grijsgeel licht witgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: C, gley. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.816. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
kleur donker grijsbruin donker geel grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. scherp Bodemhorizont: C, gley. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
21
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 108 diepte 40 70 100
diepte 50 60 90
diepte 30 50 100
diepte 30 60 100
diepte 30 35 100
kleur donker grijsbruin grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin donker geel grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: BC. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin geelgrijs
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin grijswit witgrijs
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: sterk gevlekt, oranje. be¨eindigd Bodemhorizont: C. Vlekken: licht gevlekt, oranje.
RD-X: 233.804. RD-Y: 484.267. Maaiveld: 9,40. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 116
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. scherp Vlekken: matig gevlekt, bruin. Bodemkundige interpretaties: vergraven. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.829. RD-Y: 484.267. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 115
kleur donker grijsbruin donker geel grijsgeel
RD-X: 233.979. RD-Y: 484.267. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 100 Zs1 boring 114
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. scherp Bodemhorizont: B, humus. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 234.004. RD-Y: 484.267. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 113
kleur donker grijsbruin donker roodbruin donker geel
RD-X: 234.029. RD-Y: 484.267. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 40 Zs1 100 Zs1 boring 112
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. scherp Bodemkundige interpretaties: vergraven. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 234.054. RD-Y: 484.267. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 111
kleur donker grijsbruin donker geel grijsgeel
RD-X: 233.766. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,60. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 110 diepte 30 50 100
RD-X: 233.791. RD-Y: 484.292. Maaiveld: 9,50. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 109
ARC bv
kleur donker grijsbruin licht bruin donker geel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: BC, humus. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.779. RD-Y: 484.267. Maaiveld: 9,50. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 40 Zs1 100 Zs1
kleur donker bruingrijs grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: licht gevlekt, oranje.
22
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 117 diepte 25 40 100
RD-X: 234.116. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 118
diepte 30 40 100
diepte 25 30 55 100
diepte 35 50 100
kleur donker bruingrijs oranjegeel donker geel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: BC, humus. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin donker grijs donker oranje donker geel
grens scherp scherp scherp be¨eindigd
Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont:
A, ploeg. AE, humus. B, humus. C.
kleur donker grijsbruin grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.816. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 125
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.966. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs1 100 Zs1 boring 124
kleur donker bruingrijs donker geel
RD-X: 233.991. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1 Zs1
boring 123
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 234.016. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 100 Zs1 boring 122
kleur donker grijsbruin licht geelgrijs
RD-X: 234.041. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 121
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: sterk gevlekt, oranje. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 234.066. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 90 Zs1 boring 120
kleur donker grijsbruin bruingrijs witgrijs
RD-X: 234.091. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 35 Zs1 100 Zs1 boring 119
ARC bv
kleur donker bruingrijs witgrijs witgrijs
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: sterk gevlekt, oranje. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.791. RD-Y: 484.242. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 100 Zs1
kleur donker bruingrijs witgrijs
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: licht gevlekt, oranje.
23
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 126
RD-X: 234.129. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 35 Zs2 100 Zs3 boring 127 diepte 40 55 100
diepte 40 50 60 100
diepte 35 40 60 100
diepte 35 45 60 100
diepte 35 45 55 100
diepte 30 40 100
grens scherp scherp scherp be¨eindigd
Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont:
A, ploeg. E, humus. B, humus. C.
kleur donker grijsbruin donker oranjebruin donker geel geelgrijs
grens scherp scherp geleidelijk be¨eindigd
Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont:
A, ploeg. B, humus. BC, humus. C.
kleur donker grijsbruin donker oranjebruin donker geel geelgrijs
grens scherp scherp geleidelijk be¨eindigd
Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont:
A, ploeg. B, humus. BC, humus. C.
kleur donker grijsbruin donker grijs oranjegeel grijsgeel
grens scherp scherp geleidelijk be¨eindigd
Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont: Bodemhorizont:
A, ploeg. AE, humus. B, humus. C.
RD-X: 233.979. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 40 Zs1 100 Zs1 boring 133
kleur donker grijsbruin grijs oranjebruin licht geel
RD-X: 234.004. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1 Zs1
boring 132
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. scherp Bodemhorizont: B, humus. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 234.029. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1 Zs1
boring 131
kleur donker bruingrijs oranjebruin grijsgeel
RD-X: 234.054. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1 Zs1
boring 130
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: sterk gevlekt, oranje.
RD-X: 234.079. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1 Zs1
boring 129
kleur donker bruingrijs bruingrijs
RD-X: 234.104. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 128
ARC bv
kleur donker grijsbruin grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.954. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
kleur donker grijsbruin donker grijsbruin donker geel
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. scherp Bodemkundige interpretaties: vergraven. Opmerkingen: verploegde A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
24
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 134
RD-X: 233.929. RD-Y: 484.217. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs1 40 Zs1 boring 135
diepte 40 55 70
diepte 35 40 70
diepte 35 50 90
diepte 30 45 80
diepte 30 50 90
kleur donker bruingrijs oranjebruin donker geel
grens scherp Bodemhorizont: A. geleidelijk Bodemhorizont: B. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker bruingrijs donker bruinoranje donker geel
grens scherp Bodemhorizont: A. geleidelijk Bodemhorizont: B. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker bruingrijs donker bruinoranje grijsgeel
grens scherp Bodemhorizont: A. geleidelijk Bodemhorizont: B. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker bruingrijs geeloranje donker geel
grens scherp Bodemhorizont: A. geleidelijk Bodemhorizont: BC. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.966. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 142
grens scherp Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.991. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 141
kleur donker bruingrijs licht geelgrijs
RD-X: 234.016. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 140
grens scherp Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 234.041. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 139
kleur donker bruingeel licht grijs
RD-X: 234.066. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 138
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. geleidelijk Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: sterk gevlekt, oranje.
RD-X: 234.091. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,30. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 70 Zs1 boring 137
kleur donker grijsbruin bruingrijs
RD-X: 234.116. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 9,20. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 70 Zs1 boring 136
ARC bv
kleur donker bruingrijs grijs donker geel
grens scherp Bodemhorizont: A. scherp Bodemkundige interpretaties: vergraven. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.941. RD-Y: 484.192. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 35 Zs2 100 Zs3
kleur donker bruingrijs bruingrijs
grens scherp Bodemhorizont: A, ploeg. be¨eindigd Bodemhorizont: C, gley. Vlekken: sterk gevlekt, oranje.
25
definitieve versie
Rapport 2008-30
boring 143 diepte 30 50 90
RD-X: 234.079. RD-Y: 484.167. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
lithologie Zs1 Zs1 Zs1
boring 144
grens scherp Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin witgrijs
grens scherp Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
kleur donker grijsbruin witgrijs
grens scherp Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.979. RD-Y: 484.167. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 40 Zs2 70 Zs1 boring 148
kleur donker grijsbruin witgrijs
RD-X: 234.004. RD-Y: 484.167. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs2 70 Zs1 boring 147
grens scherp Bodemhorizont: A. geleidelijk Bodemhorizont: C. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 234.029. RD-Y: 484.167. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 25 Zs2 70 Zs1 boring 146
kleur donker grijsbruin grijswit grijswit
RD-X: 234.054. RD-Y: 484.167. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs2 70 Zs1 boring 145
ARC bv
kleur donker grijsbruin grijs
grens scherp Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
RD-X: 233.954. RD-Y: 484.167. Maaiveld: 8,80. Boormethode: edelmanboring.
diepte lithologie 30 Zs1 100 Zs1
kleur donker bruin grijs
grens scherp Bodemhorizont: A. be¨eindigd Bodemhorizont: C.
26
BIJLAGE 5 Verkennend bodemonderzoek
VERSLAG RAPPORT VERKENNEND ONDERZOEK BODEM BURGEMEESTERSDIJK ONGEN. te WIERDEN
Opdrachtgever: Eelerwoude de heer J. Overbeek Postbus 53 7470 AB Goor
Opdrachtnemer: Centraal Bodemkundig Bureau Deventer-Breda B.V. Postbus 807 7400 AV Deventer Tel: 0570-620500 Fax: 0570-620707 Email:
[email protected] Website: http://www.cbbnl.com
Projectnummer 124201-40 Opgesteld door Gecontroleerd door
MT
Paraaf:
Drs. ing. J. van de Griendt
Paraaf:
Datum
7 december 2007
Versie
Definitief
Rapport verkennend onderzoek Burgemeestersdijk Ongen. te Wierden
INHOUDSOPGAVE 1.
Inleiding .................................................................................................................................................................1
2.
Gegevens onderzoekslocatie ..............................................................................................................................2
3.
Plan van aanpak....................................................................................................................................................3
4.
Resultaten en conclusies ....................................................................................................................................4
5.
Maatregelen...........................................................................................................................................................5
BIJLAGEN (SEPARAAT BIJGELEVERD) Bijlage 1: Ligging onderzoekslocatie op topografische kaart Bijlage 2: Kadastrale gegevens Bijlage 3: Foto's onderzoekslocatie Bijlage 4: Onderzoekslocatie met ligging boringen en peilbuizen Bijlage 5: Bodemopbouw en geohydrologie Bijlage 6: Geraadpleegde informatiebronnen, incl. resultaten historisch onderzoek Bijlage 7: Hypothese en onderzoeksstrategie Bijlage 8: Uitvoering veldwerk/analysestrategie Bijlage 9: Boorprofielbeschrijvingen Bijlage 10: Analyseresultaten Bijlage 11: Toetsing van de analyseresultaten Bijlage 12: Interpretatie en toetsing hypothese Bijlage 13: Certificaten van het CBB Bijlage 14: Verklarende woordenlijst
Nr.: 124201-40
1
Rapport verkennend onderzoek Burgemeestersdijk Ongen. te Wierden
1.
recte relatie met de opdrachtgever en/of eigenaar van het perceel waar het onderzoek betrekking op heeft.
Inleiding
Op verzoek van Eelerwoude is door Centraal Bodemkundig Bureau Deventer Breda BV aan de Burgemeestersdijk Ongen., gelegen buiten de bebouwde kom van Wierden in de gemeente Wierden, een verkennend onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd in het kader van de aanvraag van een bouwvergunning. Het verkennend onderzoek kan vanuit een breed scala van aanleidingen worden uitgevoerd. Dit in verband met ruimtelijke ingrepen. Ten behoeve van de toetsing van de verzamelde gegevens is op 23 november 2007 door een CBBmedewerker een locatiebezoek afgelegd.
Dit rapport is een voor de opdrachtgever opgestelde bondige weergave van het onderzoek en de conclusies hieromtrent. In het apart bijgesloten verslag zijn alle vanuit de diverse protocollen noodzakelijke (meet)gegevens van de locatie in detail uitgewerkt. Gemeente Wierden Bij de aanvraag van een (bouw)vergunning dient een rapport inzake de bodemkwaliteit te worden geleverd. Dit is een verplichting vanuit de wetgeving om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen of werken in een gebouw of inrichting waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.
Fig. 1.1 Luchtfoto van de onderzoekslocatie
Beschrijving toekomstige inrichting De activiteiten zullen voorlopig worden voortgezet. In de nabije toekomst vindt nieuwbouw plaats. De huidige gebruiker/eigenaar gaat het perceel niet verkopen. Criteria voor bodemonderzoek Voor het verrichten van het benodigde onderzoek, zijn de volgende criteria gehanteerd, welke door het CBB strikt worden nageleefd. Wat Archief onderzoek
Waarom
Norm
BouwverNVN 5725 gunning BouwverBooronderzoek NEN 5740/5707 gunning Fig. 1.2 Toegepaste kwaliteitsnormen
Kwaliteit SIKB 2000 SIKB 2000
De werkzaamheden ten behoeve van het voor u liggende rapport zijn uitgevoerd onder het certificaat van de SIKB 2000 (VKB protocollen 2001, 2002 en 2018). Het Centraal Bodemkundig Bureau is een onafhankelijk adviesbureau en heeft geen enkele directe of indiNr.: 124201-40
2
Rapport verkennend onderzoek Burgemeestersdijk Ongen. te Wierden
2.
Gegevens onderzoekslocatie
Kadastrale gegevens De kadastrale gegevens van de locatie zijn als volgt: Kadastrale gegevens onderzoekslocatie Kadastrale gemeente Wierden Sectie Q Nummer 826 Oppervlakte 70 ha 61 a en 35 ca Fig. 2.1 Kadastrale gegevens onderzoekslocatie
In bijlage 4 staat de onderzoekslocatie weergegeven, inclusief de ligging van de boorpunten en de peilbuizen. De onderzoekslocatie wordt begrensd door de rode contourlijn. Op de volgende kaart is de regionale ligging van de locatie weergegeven:
Ligging locatie Plaats Wierden Ligging t.o.v. woonkern Buiten bebouwde kom Dichtstbijzijnde <100 m woonbebouwing Bebouwing Op de locatie 0 m2 Jaar eerste bebouwing N.v.t. Activiteiten Eigenaar De heer B.G.H. Klein Douwel Huidige bestemming agrarisch Aard van het bedrijf Omschrijving Bestemming verleden (voor eerste bebouwing) Bodemonderzoeken Zowel op de locatie zelf als in de directe omgeving ervan heeft, is zover bekend, geen bodemonderzoek of bodemsanering uitgevoerd. Bodemkwaliteitskaart De locatie is gelegen in de zone Landelijk gebied van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Wierden. Een overzicht van de achtergrondgehalten staat weergegeven in bijlage 6. Bijzonderheden Op de locatie zijn, voor zover bekend, geen vergunningen afgegeven. Op de locatie en in de directe nabijheid daarvan hebben zich in het verleden, voor zover bekend, geen calamiteiten voorgedaan. Fig. 2.3 Locatiegegevens
Fig. 2.2 Regionale ligging onderzoekslocatie (schaal n.v.t.)
Nr.: 124201-40
Rapport verkennend onderzoek Burgemeestersdijk Ongen. te Wierden
3.
3
Plan van aanpak
Bodemonderzoek Bij onderzoek in het kader van de aanvraag van een bouwvergunning wordt onderzocht of op gedeeltes van de bouwlocatie bodemverontreiniging aanwezig is. Voor het onderzoek is er een wettelijke aanleiding. Voor bouwvergunningplichtige activiteiten kan de gemeente de eis stellen op de bouwlocatie een bodemonderzoek uit te laten voeren. Dit om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd en daarmee risico's ontstaan voor de toekomstige gebruikers van het bouwwerk, danwel dat het onmogelijk wordt een eventuele verontreiniging te verwijderen ten gevolge van de aanwezigheid van het bouwwerk.
Nr.: 124201-40
Rapport verkennend onderzoek Burgemeestersdijk Ongen. te Wierden
4.
Resultaten en conclusies
Bodem Uit onderzoek, uitgevoerd tussen november 2007 en december 2007, blijkt dat het grondwater verontreinigd is met zware metalen (chroom, koper en nikkel). Deze verontreinigingen zijn in een verhoogd gehalte aangetoond ten opzichte van de streefwaarde.
4
Asbest in bodem Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie visueel geen asbesthoudend materiaal is aangetroffen op het maaiveld en in de bodem. Conclusie Op basis van de onderzoeksresultaten kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie geen belemmering vormt voor de bouwplannen op de locatie.
In onderstaande figuren wordt de toetsing van de gemeten gehalten visueel weergegeven.
Fig. 4.1 Visuele weergave gemeten gehalten in de grond
Fig. 4.2 Visuele weergave gemeten gehalten in het grondwater
Nr.: 124201-40
Rapport verkennend onderzoek Burgemeestersdijk Ongen. te Wierden
5.
5
Maatregelen
Om de locatie geschikt te maken, zijn de volgende maatregelen noodzakelijk: Wat is de reden van de maatregel
Welke maatregel is nodig
Bodemveront- Geen reiniging Totaal Fig. 5.1 Te nemen maatregelen
Bij welke instantie moet u zijn
Gemeente Wierden
Wat zijn de globale kosten van de maatregel ( ) nihil nihil
Genoemde prijzen zijn exclusief B.T.W. en volgens prijspeil augustus 2007.
Nr.: 124201-40
BIJLAGE 6 Akoestisch onderzoek
Keizerstraat 76, 7411 HH Deventer - T 0570 - 65 72 37 - F 0570 - 65 72 92 www.adviesbureau-de-haan.nl -
[email protected] Rabobank 1254 26 364 - KvK 380 23 372
B.07.180
Akoestisch onderzoek Maatschap Bessembinder te Wierden Rapportage
Opgesteld in opdracht van: Mts. Bessembinder Lichtenbergweg 23 7451 RP Holten Contactpersoon: De heer J. Wilms tel: 06 – 22 240 141 fax: 0572 - 373403 Deventer, vrijdag 19 september 2008 projectverantwoordelijke: Ing. A.C. Barten projectuitvoerder: Ing. J.H. Blokhuis
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
Inhoudsopgave Bedrijfsgegevens Normen Representatieve bedrijfssituatie Modellering Resultaten Bespreking Resultaten / Conclusies Figuur 1: Ligging bedrijf met berekeningsresultaten Figuur 2a: Overzicht rekenmodel met punt- en objectnummers Figuur 2b: Overzicht rekenmodel met bronnummers (rbs) Figuur 2c: Overzicht rekenmodel met bronnummers (incidenteel) Figuur 2d: Overzicht rekenmodel met bronnummers (indirecte hinder) Bijlage 1: Gegevens rekenmodel Bijlage 2: Resultaten LAr,LT Bijlage 3: Resultaten LAmax Bijlage 4: Resultaten indirecte hinder
1 2 3 5 7 8
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
Bedrijfsgegevens Naam
Maatschap Bessembinder
Contactpersoon
De heer J. Bessembinder
Adres
Burgemeesterdijk ong.
PC + Woonplaats
Wierden
Telefoon
0548-519607
Fax
0548-545550
Ligging bedrijf
Het bedrijf wordt opgericht in een agrarische omgeving, omringd door agrarische bedrijven en woningen van derden, waarbij de dichtstbijzijnde woning zich op circa 100 meter oostelijk van de stallen bevindt.
Bedrijfsactiviteiten
Op het bedrijf worden vleesvarkens gehouden.
Reden Akoestisch Onderzoek
In verband met de oprichting van de bedrijf wordt een milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer aangevraagd. Onderdeel van de aanvraag is een akoestisch onderzoek om de geluidsemissie van het bedrijf op de omgeving inzichtelijk te maken.
pagina 1
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
Normen Normstelling
Ten aanzien van het LAr,LT wordt getoetst aan de richtwaarde voor landelijke gebied conform hoofdstuk 4 van de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening”, 1998. Ten aanzien van het LAmax wordt uitgegaan van de landelijk aanbevolen normstelling. Kort samengevat houdt dit het volgende in: • LAr,LT op omliggende woningen • 40 dB(A) in de dagperiode • 35 dB(A) in de avondperiode • 30 dB(A) in de nachtperiode • LAmax op alle woningen • Bij voorkeur LAr,LT + 10 dB(A), maar maximaal: • 70 dB(A) in de dagperiode • 65 dB(A) in de avondperiode • 60 dB(A) in de nachtperiode
Gevolgde beoordelingsmethodiek
Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening 1998
pagina 2
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
Representatieve bedrijfssituatie De representatieve bedrijfssituatie (rbs) is de maximale werksituatie, die vaker voorkomt dan twaalf maal per jaar. De representatieve bedrijfssituatie is samen met het bedrijf opgesteld. Tezamen met de metingen vormt dit de basis van het onderzoek. Alle activiteiten vinden in de dagperiode (7:00 tot 19:00 uur) plaats, tenzij anders vermeld. Daar het bedrijf gezien aard en omvang MER-plichtig is dienen meerdere varianten te worden onderzocht. In het onderzoek zijn 4 varianten beschouwd: de voorgenomen activiteit (VA), alternatief 1, alternatief 2 en alternatief 3. Het enige onderscheid tussen de varianten betreft het toegepaste type luchtwasser. In het VA wordt een chemische luchtwasser 70% ammoniakreductie toegepast, in alternatief 1 een combiwasser 85% ammoniakreductie en 70% geurreductie, in alternatief 2 een biologische luchtwasser 70% ammoniakreductie en in alternatief 3 een chemische luchtwasser 95% ammoniakreductie. Akoestisch gezien geeft dit geen onderscheid tussen de varianten daar de de demping van de ventilatoren door het wasserpakket in alle gevallen gelijkwaardig is. Derhalve zal uitsluitend het VA worden beschouwd in het rapport. Als uitstroomhoogte zal de hoogste waarde van de diverse varianten worden gehanteerd daar dit akoestisch gezien de minst gunstige situatie betreft. Daarvoor wordt aangesloten bij het geuronderzoek uitgevoerd door Hendrix Utd. De te beschouwen situatie betreft derhalve de minst gunstige situatie. De berekeningsresultaten gelden tevens voor alternatief 1, 2 en 3. Ventilatie De stallen zijn voorzien van een centrale afzuiging via luchtwassers. In de stal worden 18 ventilatoren Ø 800 mm geïnstalleerd. Op een warme zomerdag draaien de ventilatoren in de dag-, avond- en nachtperiode op maximaal resp. 100%, 80% en 60% van de capaciteit. De ventilatoren worden vóór de luchtwasser geïnstalleerd, waardoor het wasserpakket een geluidreducerende werking heeft. Aanvoer van voer • Maximaal 2 keer per week komt er een bulkwagen voor het leveren van bulkvoer. De bulkwagen wordt gedurende maximaal 1 uur gelost bij de silo's aan de noordzijde van de stal. • De bulkwagens komen niet op dezelfde dag. Aan- en afvoer van vee • Biggen worden maximaal 1 keer per week met een vrachtwagen aangevoerd. Het lossen vindt gedurende maximaal een half uur plaats aan de westzijde van de stal. Het lossen vindt deels inpandig plaats. • Varkens worden 2 keer per week met een vrachtwagen afgevoerd. Het laden vindt plaats aan de westzijde van de stal. Het laden vindt deels inpandig plaats en duurt per keer maximaal 1 uur. Regulier vindt het laden plaats vanaf 7:00 uur. • De diverse aan- en afvoerbewegingen vinden niet op dezelfde dag plaats. In het
pagina 3
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
akoestisch onderzoek wordt uitgegaan van de akoestisch maximale situatie. Voor de dagperiode is dat het verladen van vleesvarkens aan de westzijde van de stal. Afvoer van mest • Alle geproduceerde meststoffen worden door een mestpomp afgevoerd naar het mestopslag aan zuidwestzijde van de stal. • De afvoer van mest vindt hoofdzakelijk plaats in het voorjaar. Tijdens deze afvoer in het voorjaar kunnen er 10 vrachten per dag afgevoerd worden. Deze “bulk”-afvoer vindt gedurende maximaal 10 dagen per jaar plaats. Daarbij kan het voorkomen dat in de vroege ochtend de eerste wagens geladen worden (voor 7.00 uur) en dat na 19.00 uur de laatste geladen worden. De “bulk”-afvoer van mest is onderzocht als afwijkende bedrijfssituatie. Er wordt vanuit gegaan dat tijdens de bulkafvoer ook alle reguliere activiteiten plaatsvinden met uitzondering van het verladen van vee. • Naast de “bulk”-afvoer vindt gedurende het jaar afvoer plaats van een kleinere hoeveelheid mest. Het betreft dan maximaal 1 vrachtwagen per dag. • Het laden van de mestwagens vindt plaats bij de mestopslag aan de zuidwestzijde van de stal. Per vrachtwagen duurt het laden 10 minuten. Overig • Het bedrijf beschikt over een tractor welke gedurende maximaal een kwartier per dag wordt ingezet op het terrein voor het verrichten van diverse werkzaamheden. • Het bedrijf beschikt over een zitmaaier welke gedurende maximaal een uur per dag wordt ingezet verspreid over het terrein. De zitmaaier is voornamelijk in de maanden april t/m oktober actief. • Gemiddeld 1 keer per week komt er een vrachtwagen voor het leveren of afvoeren van diverse goederen. Voor de levering of afvoer van diverse goederen is een transportbeweging aan de oostzijde van de stal in het onderzoek meegenomen. • Dagelijks wordt het bedrijf bezocht door enkele personenwagens en/of bestelauto's. In verhouding tot de overige activiteiten en voertuigbewegingen is deze activiteit akoestisch gezien niet relevant en zal niet worden meegenomen in het onderzoek. • Het bedrijf beschikt over een hogedrukreiniger welke gedurende maximaal tien minuten per dag wordt ingezet voor het reinigen van vrachtwagens na laad- en losactiviteiten. De pomp van de hogedrukreiniger is inpandig opgesteld aan de oostzijde van de stal. De activiteit zelf vindt plaats op de wasplaats aan westzijde van de stal. • Het bedrijf wordt gemiddeld 2 keer per week bezocht door de destructor. Deze blijft op de openbare weg. Kadavers worden in maximaal 10 minuten per dag met een handbediende palletwagen naar de weg gebracht.
pagina 4
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
Modellering Programmatuur
GEONOISE V. 5.43 van dgmr
Modellering vlgs.
Methode II van de “Handleiding meten en rekenen Industrielawaai” 1999
Bodemmodel
De standaard bodemfactor van het rekenmodel is zacht, Bf=1. Akoestisch harde gebieden zoals erfverhardingen en wegen zijn apart gemodelleerd. Hoogteverschillen in de bodem zijn gemodelleerd middels hoogtelijnen.
Bronnen
De gehanteerde bronvermogens zijn gebaseerd op fabrikantgegevens en het meetbestand van Adviesbureau de Haan. De ventilatoren van de stallen draaien in de dag-, avond- en nachtperiode op een aangepaste capaciteit. De aangepaste capaciteit van de ventilatoren en de daarmee gepaard gaande afname van het bronvermogen is verdisconteerd als bedrijfsduurcorrectie. De reducties zijn gebaseerd op het meetbestand van Adviesbureau de Haan. De stallen worden geventileerd middels centrale afzuiging, voorzien van een luchtwasser. De ventilatoren zijn daarbij voor het wasserpakket gemonteerd, waardoor ze akoestisch gezien worden gedempt. Uit metingen aan dergelijke installaties is gebleken dat het wasserpakket een reductie van het bronvermogen van de ventilatoren oplevert van minimaal 7 dB. Rijbewegingen van voertuigen zijn gemodelleerd middels de optie “mobiele bron” van het rekenprogramma. De overig activiteiten, zoals de tractor verspreid over het terrein, zijn gemodelleerd middels puntbronnen. De destructor blijft op de openbare weg en is zodoende alleen meegenomen bij de indirecte hinder.
Rekenpunten
De rekenpunten liggen op de nabijgelegen woningen op 1,5 meter (woonkamer) voor beoordeling in de dagperiode en op 4,5 à 5 meter (slaapkamer) voor de avond- en nachtperiode. Tevens zijn rekenpunten op 100 meter van de inrichting opgenomen in richtingen waarin binnen ca. 300 meter geen woningen zijn gelegen. Deze rekenpunten geven inzicht in de
pagina 5
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
geluidsuitstraling in deze richting. Omdat de geluidsbelasting alleen ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen getoetst dient te worden, kunnen er aan de geluidsbelasting op deze punten geen conclusies worden verbonden. Correcties
Er is geen sprake van muziekgeluid, impulsachtig geluid en/of tonaal geluid. Derhalve is LAeq gelijk aan LAr,LT
Indirecte hinder
De indirecte hinder is berekend op de voorgevel van de woning aan de Burgemeestersdijk 12. Er is van uitgegaan dat de vrachtwagens deze woning 2 maal passeren. De destructor passeert de woning 1 maal.
Maximale geluidsniveaus Voor het LAmax is een apart rekenmodel opgesteld. Het LAmax is LAmax bepaald als het immissieniveau Li, verminderd met de meteocorrectie term Cm bij de ontvanger. Voor de berekening is het bronvermogen Lw opgehoogd met het gemeten verschil tussen het gemeten LAeq en het tegelijkertijd gemeten LAmax. Bijlagen
Bijlage 1: Gegevens rekenmodel
Figuren
Figuur 2a: Overzicht rekenmodel met punt- en objectnummers Figuur 2b: Overzicht rekenmodel met bronnummers (rbs) Figuur 2c: Overzicht rekenmodel met bronnummers (incidenteel) Figuur 2d: Overzicht rekenmodel met bronnummers (indirecte hinder)
pagina 6
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
Resultaten In tabel 1 zijn de berekeningsresultaten voor de representatieve en voor de situatie tijdens de bulkafvoer van mest samengevat. Weergegeven zijn de resultaten van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, het maximale geluidsniveau LAmax en van de indirecte hinder. Tabel 1 Berekeningsresultaten LAr,LT en LAmax in dB(A) Omschrijving Richtwaarde
LAr,LT
LAmax
Dag
Avond
Nacht
Dag
Avond
Nacht
40
35
30
70
65
60
Representatieve situatie 01
Burgemeestersdijk 7-9
29
20
18
57
--
--
02
Burgemeestersdijk 12
38
30
28
55
--
--
Indirecte hinder
50
45
40
02
41
--
--
--
--
--
Burgemeestersdijk 12
Afwijkende situatie (Bulkafvoer mest) 01
Burgemeestersdijk 7-9
30
27
24
40
40
40
02
Burgemeestersdijk 12
38
30
28
55
39
39
Indirecte hinder
50
45
40
02
45
42
39
--
--
--
Burgemeestersdijk 12
Bijlagen
Bijlage 2: Resultaten LAr,LT Bijlage 3: Resultaten LAmax Bijlage 4: Resultaten indirecte hinder
Figuren
Figuur 1: Ligging bedrijf met berekeningsresultaten
pagina 7
A..O. Maatschap Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180
Bespreking Resultaten / Conclusies Langtijdgemiddeld Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het bedrijf op de beoordelingsniveau LAr,LT omliggende woningen in alle situaties kan voldoen aan de richtwaarde voor landelijk gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT. De geluidsbelasting op de woningen bedraagt in de dag-, avond- en nachtperiode maximaal resp. 38, 30 en 28 dB(A). Op de maatgevende woning Burgemeestersdijk 12 wordt de geluidsbelasting in de dag-, avond- en nachtperiode bepaald door de ventilatie van de varkensstal. Maximaal geluidsniveau LAmax
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het bedrijf op alle omliggende woningen kan voldoen aan de landelijk aanbevolen grenswaarde voor het maximale geluidsniveau LAmax. Het maximale geluidsniveau op de woningen bedraagt in de dagperiode maximaal 57 dB(A), in de avondperiode maximaal 40 dB(A) en in de nachtperiode maximaal 39 dB(A). In de dag periode wordt het maximale geluidsniveau bepaald door het verladen van vleesvarkens. In de avond- en nachtperiode door het laden van mest.
Indirecte hinder
De indirecte hinder voldoet met een waarde van 45 dB(A) in de dagperiode, 42 dB(A) in de avondperiode en 39 dB(A) in de nachtperiode aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde volgens de circulaire ‘Geluidhinder veroorzaakt
door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer (Ministerie van VROM, 29 februari 1996)'.
Deventer, vrijdag 19 september 2008
Ing. J.J. Bosman
Ing. A.C. Barten
pagina 8
BIJLAGE 7 Onderzoek luchtkwaliteit
Keizerstraat 76, 7411 HH Deventer - T 0570 - 65 72 37 - F 0570 - 65 72 92 www.adviesbureau-de-haan.nl -
[email protected] Rabobank 1254 26 364 - KvK 380 23 372
B.07.180.02
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapportage
Opgesteld in opdracht van: Mts. Bessembinder Lichtenbergerweg 23 7451 RP Holten Contactpersoon: De heer J. Wilms tel: 06 – 22 420 141 fax: 0572 - 373403 Deventer, vrijdag 19 september 2008 Projectverantwoordelijke: ing. A.C. Barten Projectuitvoerder: ing. J.H. Blokhuis
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
Inhoudsopgave 1 Inleiding
1
2 Wettelijk kader
2
2.1 2.2 2.3
Wet milieubeheer Besluit en Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
2 2 3
3 Bedrijfssituatie
4
4 Modellering en berekeningen
6
4.1 4.2 4.3
4.4
Onderzochte parameters Rekenmethode Emissiefactoren 4.3.1 Stationaire bronnen 4.3.2 Werktuigen 4.3.3 Voertuigen Modellering 4.4.1 Stationaire bronnen 4.4.2 Voertuigbewegingen
6 6 7 7 8 8 8 8 8
5 Resultaten
9
6 Conclusies
11
Figuur 1 Figuur 2 Figuur 3 Figuur 4
Overzicht bedrijfssituatie Overzicht rekenmodel met punt- en objectnummers Overzicht resultaten jaargemiddelde concentratie PM10 Overzicht resultaten overschrijdingsdagen PM10
Bijlage 1 Bijlage 2
Invoergegevens rekenmodel Rekenresultaten
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
1 Inleiding Het bedrijf Mts. bessembinder wil een nieuwe varkenshouderij oprichten aan de Burgemeestersdijk te Wierden, zie figuur 1 voor een overzicht van de locatie. De locatie van het nieuwe bedrijf ligt in een landbouwontwikkelingsgebied. Voor de oprichting wordt een nieuwe milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer aangevraagd. Als onderdeel van de vergunningaanvraag dient een onderzoek gedaan te worden naar de effecten van het bedrijf op de luchtkwaliteit in de omgeving. Daar het bedrijf gezien aard en omvang MER-plichtig is dienen meerdere varianten te worden onderzocht. In het onderzoek zijn 4 varianten beschouwd: de voorgenomen activiteit (VA), alternatief 1, alternatief 2 en alternatief 3. Het enige onderscheid tussen de varianten betreft het toegepaste type luchtwasser. In het VA wordt een chemische luchtwasser 70% ammoniakreductie toegepast, in alternatief 1 een combiwasser 85% ammoniakreductie en 70% geurreductie, in alternatief 2 een biologische luchtwasser 70% ammoniakreductie en in alternatief 3 een chemische luchtwasser 95% ammoniakreductie. Voor het onderzoek luchtkwaliteit is er geen onderscheid tussen de varianten VA en alternatief 3 daar de reductie van de uitstoot van fijn stof PM10 in beide gevallen gelijkwaardig is. Tevens is de hoogte van het emissiepunt en de uitredesnelheid van de ventilatie vergelijkbaar. Representatief voor deze varianten zal het VA worden beschouwd. De berekeningsresultaten gelden voor beide varianten. In alternatief 1, met toepassing van een combiwasser is de reductie van de uitstoot van fijn stof hoger als in de varianten VA, alternatief 2 en 3. Tevens verschilt de hoogte van het emissiepunt, de uittredesnelheid en de karakteristieke diameter van het emissiepunt. Derhalve zal deze variant op zichzelf worden beschouwd in het onderzoek. In alternatief 2, met toepassing van een biologische luchtwasser, is de reductie van fijn stof PM10 gelijk aan die van het VA en alternatief 3. Het emissiepunt ligt echter op een andere hoogte en tevens verschilt de karakteristieke diameter en uittredesnelheid met deze varianten. Daar dit een effect heeft op de verspreiding van fijn stof PM10 zal deze variant eveneens worden beschouwd in het onderzoek.
pagina 1
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
2 Wettelijk kader 2.1
Wet milieubeheer Hoofdstuk 5 titel 2 uit de Wet milieubeheer handelt over de luchtkwaliteit. Derhalve staat de nieuwe titel 2 bekend als de “Wet luchtkwaliteit”. In de Wet zijn normen vastgelegd voor de concentraties van diverse stoffen in de lucht. De normen zijn gebaseerd op de diverse richtlijnen van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie. Deze hebben tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Met de opgenomen normen met betrekking tot luchtkwaliteit dient rekening te worden gehouden bij beslissingen in het kader van de Wet milieubeheer. In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor de jaargemiddelde concentraties voor onder andere de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (fijn stof PM10), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6). Voor de stoffen stikstofdioxide en benzeen kent de Wet ook plandrempels. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt in stappen jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. Voor zwaveldioxide, fijn stof en koolmonoxide gelden geen plandrempels en moet reeds voldaan worden aan de grenswaarde. Tevens is voor stikstofdioxide en fijn stof een maximaal toegestaan aantal overschrijdingsuren resp. overschrijdingsdagen opgenomen dat de (24-)uurgemiddelde concentratie overschreden mag worden (overschrijdingsuren voor stikstofdioxide en overschrijdingsdagen voor fijn stof genoemd). Indien een bedrijf niet aan de normstelling kan voldoen is in Artikel 5.16 lid 1 onder b gesteld dat als aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening of toepassing per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, de realisatie van het bedrijf toegestaan is volgens de Wet milieubeheer.
2.2
Besluit en Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) In de Wet is gestreefd naar flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die wel of niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Projecten die meer dan 3% bijdragen aan de luchtkwaliteit zijn opgenomen in een nationaal samenwerkingsprogramma (NSL) waarin afspraken staan over een pakket aan maatregelen. Met deze maatregelen moet het project gaan voldoen aan de gestelde grenswaarden. Europese regelgeving gaat uit van een maximale bijdrage van 1% aan de luchtkwaliteit. Daarom geldt tot het eerste kwartaal van 2009 een interim periode waarbij projecten met een bijdrage van hoger dan 1% en die niet zijn opgenomen in het NSL, getoetst moeten worden aan de Wet milieubeheer. In het Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM) en de daarop gebaseerde
pagina 2
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
Regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) is geregeld welke projecten niet meer getoetst hoeven te worden. De 1% bijdrage uit het Besluit NIBM is omgezet in heldere kentallen die de criteria vormen of wel of niet sprake is van een NIBM project.
2.3
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rblk 2007) bevat voorschriften over metingen en berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen. Verder schrijft de regeling rapportage voor van de uitkomsten van metingen en berekeningen. Tevens vereist de regeling in geval van een overschrijding een plan met maatregelen om een goede luchtkwaliteit te waarborgen. In de regeling zijn gestandaardiseerde rekenmethodes opgenomen om concentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen te kunnen berekenen. Deze gestandaardiseerde rekenmethodes geven resultaten die rechtsgeldig zijn. In de regeling zijn ook voorschriften opgenomen voor metingen met betrekking tot meetplaatsen en analyse. Volgens artikel 5.19 van de Wet milieubeheer kunnen bij het beoordelen van fijn stof de van nature in de lucht aanwezige concentraties die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens buiten beschouwing gelaten worden. De hoogte van de aftrek bij fijn stof is in de regeling vastgelegd. De meetregeling staat een plaatsafhankelijke aftrek van de jaargemiddelde norm voor fijn stof toe. De aftrek varieert van 3 tot 7 microgram per kubieke meter (µg/m³) en betreft het aandeel zeezout. In bijlage 4 van de Rblk 2007 is de aftrek per gemeente weergegeven. Voor het onderhavig onderzoek houdt dit in dat de berekende jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) verminderd wordt met het aandeel zeezout, hetgeen voor de gemeente Wierden 3 µg/m³ bedraagt. Voor fijn stof (PM10) geldt naast een jaargemiddelde grenswaarde ook een 24-uursgemiddelde grenswaarde per etmaal. Deze etmaalgemiddelde grenswaarde mag maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Het blijkt dat de invloed van de in de buitenlucht aanwezige concentratie zeezout op het aantal dagen waarop de concentratie van fijn stof de 24-uursgemiddelde grenswaarde overschrijdt, voor nagenoeg heel Nederland gelijk is. Derhalve geldt een vaste aftrek van 6 dagen voor de 24-uursgemiddelde grenswaarde van fijn stof (PM10).
pagina 3
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
3 Bedrijfssituatie De varkenshouderij zal gevestigd worden aan de Burgemeestersdijk te Wierden op het perceel sectie Q nummer 826. In tabel 1 is per variant per stal het soort en aantal dieren aangeven, alsmede de wijze van ventileren. Voor verdere details wordt verwezen naar de milieutekening die bij de aanvraag wordt ingediend. Tabel 1 Indeling stallen per variant met de wijze van ventilatie Var. Stalnr. Diersoort
Aantal Wijze van ventileren dieren
VA
2
Vleesvarkens
5094
Centrale afzuiging met chemische luchtwasser 70%
1
2
Vleesvarkens
5094
Centrale afzuiging met combiwasser 85%
2
2
Vleesvarkens
5094
Centrale afzuiging met biologische luchtwasser 70%
3
2
Vleesvarkens
5094
Centrale afzuiging met chemische luchtwasser 95%
Verder zullen er aan- en afvoerbewegingen plaatsvinden voor het voer, de mest en de dieren. Tevens doen enkele personenwagens en bestelwagens het bedrijf aan. De voertuigbewegingen zijn voor alle varianten gelijk. Het betreft per etmaal gemiddeld 4 zware voertuigen, geen middelzware voertuigen en 4 bestelwagens of personenwagens voor de reguliere bedrijfssituatie. Het voertuigen rijdend over route 1 betreft de vrachtwagen met bulkvoer en deze betreedt het terrein via de ene oprit en verlaat het via de andere oprit (rondrijroute). Bij route 2 betreden en verlaten de voertuigen het terrein via de oprit aan de oostzijde en dit betreffen de personenwagens en bestelwagens inzake het bedrijf en de vrachtwagen voor diverse goederen. Route 3 betreffen de vrachtwagenbewegingen in verband met vee en mest. Deze maken gebruik van de westelijk gelegen oprit. In tabel 2 is een overzicht gegeven van de voertuigbewegingen per route en per categorie. De routes staan tevens weergegeven in figuur 2. De aan- en afvoerbewegingen zijn gebaseerd op de reguliere bedrijfssituatie in het akoestisch onderzoek behorende bij milieuvergunningaanvraag. Tabel 2 Voertuigbewegingen in de toekomstige situatie Route nr.
Aantal voertuigbewegingen Zware voertuigen (ZV) Middelzware voertuigen (MV) Lichte voertuigen (LV) Dag
Avond Nacht
Dag
Avond
Nacht
Dag
Avond Nacht
1
1
--
--
--
--
--
--
--
--
2
2
--
--
--
--
--
8
--
--
3
4
--
--
--
--
--
--
--
--
pagina 4
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
Tevens is op het bedrijf een tractor op het terrein actief voor het verrichten van diverse werkzaamheden. Er wordt vanuit gegaan dat de tractor per dag in totaal gedurende een kwartier actief is. Tevens is in de maanden april tot en met oktober gemiddeld een uur per week een zitmaaier actief. In tabel 3 is een overzicht gegeven van de bedrijfstijden van de diverse werktuigen. Tabel 3 Activiteit werktuigen in de toekomstige situatie Omschrijving Tractor Zitmaaier
Bedrijfstijd (uur/dag) Dag
Avond
Nacht
0,25
--
--
1 (per week)
--
--
Overige mogelijk relevante activiteiten zijn het vullen en gebruiken van voersilo's. Bij het vullen van de silo's wordt de ontluchting voorzien van stofafvang, waardoor alleen in verwaarloosbare hoeveelheden fijn stof vrij komt. De activiteit is bovendien slechts van korte duur. De bijdrage van het vullen van de silo's is volledigheidshalve meegenomen in de berekening. Er wordt vanuit gegaan dat per jaar zo'n 3500 ton droog bulkvoer wordt gelost. Voor het lossen van bulkvoer is uitgegaan van de locaties waar zich voersilo's bevinden (zie bijlage 1).
pagina 5
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
4 Modellering en berekeningen 4.1
Onderzochte parameters Op landelijk niveau leveren fijn stof en stikstofdioxide knelpunten op. De overige stoffen waaraan met betrekking tot luchtkwaliteit getoetst moet worden volgens de Wet milieubeheer voldoen in Nederland aan de normen, zie Preliminary assessment of air quality, RIVM nr. 756021005 voor lood en zwaveldioxide en nr. 756021007 voor koolmonoxide en benzeen. In de landbouwsector is met name fijn stof van invloed op de luchtkwaliteit. Fijn stof komt in grote hoeveelheden vrij, voornamelijk door emissie van huid-, mest-, voer- en strooiseldeeltjes uit de stallen en in geringe mate bij het lossen van bulkvoer. De ventilatie van stallen gebeurt continu, dus 24 uur per dag. Uit de stallen treden geen emissies op van overige stoffen. Verder zullen er aan- en afvoerbewegingen plaatsvinden en activiteiten van werktuigen. Hierbij komen lage emissies van alle stoffen uit de Wet milieubeheer vrij. De uitstoot ten gevolge van de transportbewegingen en activiteit van werktuigen is in dit onderzoek meegenomen. Daar het een relatief gering aantal voertuigbewegingen betreft, dan wel relatief korte bedrijfstijden van de werktuigen binnen de inrichting zal alleen gekeken worden naar de uitstoot van fijn stof en stikstofdioxide. Voor de overige stoffen wordt in Nederland conform de bovenstaande rapportages van het RIVM voldaan aan de normen.
4.2
Rekenmethode Voor de berekeningen is aangesloten bij de “Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007”. De effecten op de luchtkwaliteit rondom de inrichting ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting en het effect van het verkeer op de omliggende wegen zijn berekend met het rekenprogramma GeoStacks van DGMR versie V1.11 gebaseerd op de rekenmethode STACKS + ontwikkeld door Kema. Dit rekenprogramma is geschikt om de verspreidingsberekeningen uit te voeren met het NNM (Nieuw Nationaal Model) voor de stoffen die bepalend zijn voor de luchtkwaliteit. Met het programma zijn de te verwachten concentraties van zwevende deeltjes/fijn stof (PM10) berekend, alsmede de concentraties stikstofdioxide (NO2). Hierbij is gebruik gemaakt van standaard meteorologische gegevens voor Nederland voor de jaren 1995 t/m 1999. Op basis van de opgegeven (Amersfoortse) Rijksdriehoek coördinaten interpoleert het programma zelf tussen de meteorologische stations Eindhoven en Schiphol. Voor de ruwheid van het terrein is een ruwheidslengte z0 = 0,11m gehanteerd, gebaseerd op de invoergegevens van VROM voor 2008. Zie figuur 2 voor de locaties van de ingevoerde bronnen en ontvangerpunten. Zie bijlage 1 voor de berekende en ingevoerde emissiefactoren. Voor de achtergrondconcentraties van de stoffen welke beoordeeld dienen te worden in het kader van de Wet milieubeheer maakt de gehanteerde versie van het rekenprogramma gebruik van de achtergrondconcentraties van maart 2008 welke beschikbaar zijn gesteld door VROM.
pagina 6
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
De luchtkwaliteit dient in kaart gebracht te worden voor het jaar van vergunningverlening (2008). De immissie voor fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2 wordt bepaald vanaf de inrichtingsgrens op 1,5 meter boven maaiveld conform de “Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007”. De immissie is middels een aantal rekenpunten rondom het bedrijf op de inrichtingsgrens bepaald. Tevens is de immissie middels een raster (grid) van rekenpunten tot op circa 200 meter uit de inrichtingsgrens berekend om het effect op grotere afstand inzichtelijk te maken. Aangezien de temperatuur van de lucht uit de ventilatoren ongeveer gelijk is aan de omgevingstemperatuur en de uittreesnelheid relatief laag is, zal geen depositie van stof op grote afstand plaatsvinden. De concentraties van de stoffen zal daarmee op grote afstand niet hoger zijn dan op korte afstand. Ook de depositie ten gevolge van de voertuigbewegingen en de activiteiten van werktuigen vindt niet op grote afstanden plaats. Dit volgt ook uit figuur 3 en 4. In bijlage 1 zijn de invoergegevens van het rekenprogramma opgenomen. Bijlage 1 bevat tevens een uitdraai uit het rekenprogramma met de rekeninstellingen. Het programma rond de ingevoerde emissiefactoren zelf af op 8 cijfers achter de komma. De emissiefactoren zijn echter ingevoerd met 10 cijfers achter de komma.
4.3 4.3.1
Emissiefactoren Stationaire bronnen De emissiefactor voor de stallen en het lossen van bulkvoer zijn afkomstig uit de rapportage ´Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw´, Alterrarapport 682, ISSN 1566-7197 en de gepubliceerde gegevens “Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij”, op de site van VROM op 14 maart 2008, gebaseerd op onderzoek door de Animal Sciences Group (ASG) van de Universiteit Wageningen en geaccordeerd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Bij invoering van de emissie van de ventilatie van de stallen in het rekenprogramma is rekening gehouden met de wijze van ventilatie. Daarbij zijn de uitgangspunten van de geurberekening, uitgevoerd door Hendrix UTD, gehanteerd voor de hoogte van het emissiepunt, de vervangende diameter en de volumeflux (Nm3/s) De volumeflux is bepaald aan de hand van het opgegeven uittrede oppervlak en de uittredesnelheid. De lijst van VROM is leidend voor de gehanteerde emissiecijfers. Door het toepassen van een luchtwasser wordt de uitstoot van fijn stof aanzienlijk gereduceerd. Het toepassen van luchtwassers valt onder toepassing van de best beschikbare technieken (BBT). Het bedrijf doet daarmee het mogelijke om de emissie van fijn stof zoveel mogelijk te beperken. Voor de emissie tijdens het lossen van bulkvoer is uitgegaan van de locatie waar zich voersilo's bevinden. De emissie van fijn stof tijdens het lossen van bulkvoer is gebaseerd op het Alterra-rapport 682. Zie bijlage 1 voor de berekende emissiefactoren
pagina 7
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
4.3.2
Werktuigen Voor de werktuigen (tractor, zitmaaier) is de emissiefactor voor fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2 gebaseerd op de Directive 05/55/EC van de Europese Unie: “The emission standards applying to all motor vehicles with a “technically permissible maximum laden mass” over 3500 kg, equipped with ignition engines or positive ignition natural gas or LPG engines”, tabel 1: EU Emission Standards for Heavy Duty Diesel Engines, Euro III klasse. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat 10% van de berekende uitstoot van stikstofoxide NOx uit NO2 bestaat.
4.3.3
Voertuigen Voor de voertuigen (vrachtwagens, bestelwagens, auto's) is de gehanteerde emissiefactor door het rekenprogramma voor fijn stof en stikstofdioxide gebaseerd op de door VROM op 15 maart 2008 bekendgemaakte invoergegevens.
4.4
Modellering In bijlage 1 is een uitdraai van het rekenprogramma opgenomen met de instellingen van het rekenmodel en de invoergegevens van de diverse bronnen en objecten.
4.4.1
Stationaire bronnen De stationaire bronnen en activiteiten van werktuigen (tractor, zitmaaier e.d.) binnen de inrichting verspreid over het terrein worden gemodelleerd middels (meerdere) puntbronnen. Daarbij wordt rekening gehouden met het zwaartepunt van de activiteiten. Per bron wordt tevens de warmteflux (MW) berekend aan de hand van de gastemperatuur (K) en de volumeflux (Nm3/s). Voor de diameter wordt aangesloten bij de karakteristieke diameter van de bron.
4.4.2
Voertuigbewegingen Rijbewegingen van voertuigen worden gemodelleerd middels de optie “weg”, van het rekenprogramma. Voor het type weg wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de omgevingskenmerken. Voor de gemiddelde snelheid wordt een snelheid aangehouden van 6 km/h. Voor de wegbreedte wordt een waarde van 5 meter gehanteerd. Dit zijn de minimale waarden voor de snelheid en wegbreedte welke door het rekenprogramma worden geaccepteerd. De etmaalintensiteit bedraagt het aantal voertuigbewegingen die over de rijroute plaatsvinden. Voor de etmaalintensiteit en de gemiddelde verdeling per voertuigcategorie per periode wordt aangesloten bij het akoestisch onderzoek behorende bij de aanvraag. De verkeersbewegingen op de ontsluitingsweg de Burgemeestersdijk en de Nottermorsweg zijn eveneens gemodelleerd middels de optie “weg”. Daarbij is er vanuit gegaan dat de verkeersaantrekkende werking van het bedrijf zit verdisconteerd in de aangeleverde verkeersgegevens. Voor de breedte van de weg en de gemiddelde snelheid van de voertuigbewegingen wordt aangesloten bij de karakteristieke eigenschappen van de weg. De verkeersgegevens zijn beschikbaar gesteld door de gemeente Wierden. Zie bijlage 1 voor de berekende en gehanteerde verkeersgegevens.
pagina 8
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
5 Resultaten De rekenresultaten afkomstig uit het rekenprogramma zijn opgenomen in bijlage 2 en weergegeven in figuur 3 en 4. In tabel 2 is een samenvatting van de resultaten en de toetsing opgenomen voor 2008. In de tabel zijn alleen de resultaten van het rekenpunt met de hoogste concentratie opgenomen. Het rekenprogramma houdt zelf rekening met de toe te passen aftrek volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rblk 2007). Tabel 4 Toetsing van 2008 aan de grenswaarden voor 2010, inclusief aftrek conform Rblk 2007
Grenswaarden Achtergrond conc. Toek. Situatie VA Inrichting Punt 22 Punt 46 Wegen Burgemeestersdijk Nottermorsweg Toek. Situatie alt. 1 Inrichting Punt 22 Punt 46 Wegen Burgemeestersdijk Nottermorsweg Toek. Situatie alt. 2 Inrichting Punt 22 Punt 46 Wegen Burgemeestersdijk Nottermorsweg
NO2 PM10 Jaargemiddelde # Overschrijding- Jaargemiddelde # Overschrijding(µg/m3) en uurgem. (µg/m3) en 24-uurgem. 3 40 200 µg/m /18× 40 50 µg/m3 /35× 15,4 / 15,8 21,9 / 22,3
16,5 16,6
0 0
24,3 23,2
16 11
16,6 16,3
0 0
23,2 22,3
11 10
16,5 16,6
0 0
23,3 23,0
12 11
16,6 16,3
0 0
22,9 22,3
11 10
16,5 16,6
0 0
24,5 23,3
17 12
16,6 16,3
0 0
23,3 22,4
11 10
Uit de berekeningsresultaten voor 2008 blijkt dat voor fijn stof PM10 de jaargemiddelde concentratie vanaf de inrichtingsgrens voor alle onderzochte varianten in de toekomstige situatie maximaal 24,5 microgram/m3 bedraagt, namelijk bij de variant met toepassing van de biologische luchtwasser. Het aantal overschrijdingsdagen van de jaargemiddelde concentratie bedraagt in de onderzochte toekomstige situaties maximaal 17 dagen, eveneens in de variant met de biologische luchtwasser. Daarmee wordt in alle varianten
pagina 9
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor de jaargemiddeIde concentratie voor fijn stof PM10 en het aantal toegestane overschrijdingsdagen van de jaargemiddelde concentratie conform de Wet milieubeheer. Voor de uitstoot van stikstofdioxide NO2 ten gevolge van voertuigbewegingen en de activiteiten van de werktuigen binnen de inrichting van het bedrijf bedraagt de jaargemiddelde concentratie voor alle onderzochte varianten in de toekomstige maximaal 16,6 microgram/m3 en neemt daarmee ten opzichte van de achtergrondconcentratie nauwelijks toe. Het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie blijft in alle gevallen ook gelijk, namelijk 0 maal. Daarmee wordt in alle varianten ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor de jaargemiddeIde concentratie voor stikstofdioxide NO2 en het aantal toegestane overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie conform de Wet milieubeheer. Uit de resultaten in tabel 4 blijkt het effect van het bedrijf in de onderzochte toekomstige situaties op de omgeving van de ontsluitingsweg Burgemeestersdijk en de Nottermorsweg beperkt en wordt op 10 meter van de rand van de beide wegen ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2. Tevens wordt voldaan aan het aantal toegestane overschrijdingsdagen van de 24-uursgemiddelde concentratie voor fijn stof PM10 en het aantal overschijdingsuren van de uurgemiddelde concentratie voor stikstofdioxide NO2.
pagina 10
Onderzoek luchtkwaliteit Mts. Bessembinder te Wierden Rapport B.07.180.02
6 Conclusies Varkenshouderij Mts Bessembinder wil aan de Burgemeestersdijk te Wierden een varkenshouderij oprichten. De locatie bevindt zich in het landbouwontwikkelingsgebied van de gemeente Wierden. Voor de oprichting wordt een milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer aangevraagd. Dit onderzoek brengt de invloed van de oprichting van het bedrijf op de luchtkwaliteit in de omgeving in kaart en toetst deze aan aan de Wet milieubeheer. • Voor stikstofdioxide NO2 voldoet het bedrijf in de toekomstige situatie in alle onderzochte varianten aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie en het toegestane aantal overschrijdingsuren van de uurgemiddelde concentratie uit de Wet milieubeheer. Ook in de omgeving van de ontsluitingsweg Burgemeestersdijk en de Nottermorsweg wordt hier aan voldaan. • In de toekomstige situatie voldoet het bedrijf in alle onderzochte varianten vanaf de inrichtingsgrens aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof PM10 uit de Wet milieubeheer. Ook voor de overschrijdingsdagen van de jaargemiddelde concentratie wordt voldaan aan de grenswaarde uit de Wet milieubeheer. In de omgeving van omliggend wegen wordt hier eveneens aan voldaan. • Realisatie van het bedrijf is aangaande luchtkwaliteit toegestaan volgens de Wet milieubeheer. Daarbij is het bedrijf in het kader van de luchtkwaliteit vrij in het kiezen van de variant conform welke het bedrijf zal worden gerealiseerd daar alle varianten voldoen aan de normstelling. Vanuit het oogpunt van een goede luchtkwaliteit zijn er geen wettelijke belemmeringen om de gevraagde vergunning te verlenen. In de overweging dient te worden meegenomen dat het bedrijf het mogelijke doet om de emissie te beperken door het toepassen van luchtwassers, wat valt onder toepassing van de best beschikbare technieken (BBT).
Deventer, vrijdag 19 september 2008
ing. J.J. Bosman
ing. A.C. Barten
pagina 11