Ruimtelijke Onderbouwing Windpark Laarakkerdijk in Reusel-De Mierden
Opdrachtgever
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ................................................................................................................................. 3 1.1 Planvoornemen ............................................................................................................. 3 1.2 Ligging plangebied ......................................................................................................... 3 1.3 Noodzaak ruimtelijke onderbouwing ............................................................................ 4 1.4 Gewestplan van Belgisch grondgebied ......................................................................... 4 1.5 Economische uitvoerbaarheid....................................................................................... 5
2.
Beleidskader .......................................................................................................................... 6 2.1 Rijksbeleid ..................................................................................................................... 6 2.2 Provinciaal beleid .......................................................................................................... 6 2.3 Regionaal beleid ............................................................................................................ 8 2.4 Gemeentelijk beleid ...................................................................................................... 8
3.
Ruimtelijke en planologische aspecten ................................................................................. 9 3.1 Archeologie en cultuurhistorie...................................................................................... 9 3.2 Defensie......................................................................................................................... 9 3.3 Kabels en leidingen........................................................................................................ 9 3.4 Waterschap ................................................................................................................. 10
4.
Flora en Fauna ..................................................................................................................... 12 4.1 Effecten ten aanzien van de Flora- en faunawet ........................................................ 12 4.2 Effecten ingreep op beschermde gebieden ................................................................ 13
5.
Geluid .................................................................................................................................. 14
6.
Slagschaduw ........................................................................................................................ 16 6.1 Principe en richtlijnen ................................................................................................. 16 6.2 Berekeningen .............................................................................................................. 16 6.3 Resultaten ................................................................................................................... 18 6.4 Conclusies .................................................................................................................... 19
7.
Veiligheid ............................................................................................................................. 20 7.1 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen ....................................................................... 20 7.2 Handboek Risicozonering Windturbines ..................................................................... 21 7.3 Beleidsregel Rijkswaterstaatwerken ........................................................................... 22
8.
Fotovisualisaties .................................................................................................................. 23
9.
Conclusies ............................................................................................................................ 26
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Beoordeling van effecten op flora en fauna. Geluid- en slagschaduwonderzoek en visualisaties. Legenda van Gewestplan in Arendonk.
Pagina 2 van 29
1.
Inleiding
1.1 Planvoornemen Eneco New Energy B.V. en een aantal grondeigenaren van de gemeente Reusel-De Mierden zijn bezig met de ontwikkeling van windpark Laarakkerdijk, liggend in de gemeente Reusel-De Mierden. Het betreft de realisatie van een lijnopstelling van 5 windturbines met een ashoogte tussen 80-105 meter en een rotordiameter tussen 80-105 meter. Bij het initiatief zijn 5 grondeigenaren betrokken, die ieder één windturbine op hun perceel zullen krijgen. Deze rapportage dient als ruimtelijke onderbouwing en is bestemd voor ambtenaren, bestuurders en raadsleden van Reusel-De Mierden en de provincie Noord-Brabant. Het doel is om relevante planologische en milieutechnische aspecten helder weer te geven op basis waarvan vergunningverleners hun besluit kunnen toetsen. Dit document is tevens bedoeld om betrokkenen zoals omwonenden en overige geïnteresseerden uitvoerig en volledig te informeren over alle belangrijke aspecten van het project. 1.2 Ligging plangebied Het plangebied bevindt zich in het zuidwestelijke deel van de Gemeente Reusel–De Mierden. De windturbines zullen worden geplaatst in een lijnopstelling ten westen van en parallel aan de Laarakkerdijk en ten oosten van de Belgische grens, zie figuur 1.
Figuur 1: Ligging plangebied Laarakkerdijk.
Pagina 3 van 29
1.3 Noodzaak ruimtelijke onderbouwing Bij het ontwikkelen van een windpark is met name het bestemmingsplan van belang, omdat daarin staat vermeld of de bouw van windturbines op de desbetreffende locatie is toegestaan. In principe is het niet mogelijk om een windmolenpark te vestigen of uit te breiden als daarvoor in het bestemmingsplan niet de mogelijkheid wordt geboden. Uitzondering op deze regel is de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan. Aangezien de aanvraag voor 1 juli 2008 is gedaan gebeurd dit volgens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), welke inmiddels is komen te vervallen. Het bestemmingsplan buitengebied van 2009 geeft de volgende bestemming: Enkelbestemming Agrarisch Bestemd voor: werken; niet zijnde dienstverlening; agrarische bedrijvigheid; grondgebonden. Bestemmingshoofdgroep: Agrarisch Deze ruimtelijke onderbouwing dient ter onderbouwing voor het verlenen van een vrijstelling ex artikel 19 lid 1 WRO voor het aanleggen van het windpark Laarakkerdijk. 1.4 Gewestplan van Belgisch grondgebied De windturbines zullen op ongeveer 250 meter van de Belgische grens geplaatst worden. Onderstaande kaart geeft het Gewestplan van het Belgische gebied ten westen van de te plaatsen windturbines. Gewestplannen zijn geldig totdat ze vervangen worden door ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). Telefonisch contact met de gemeente Arendonk leert dat er nog geen ruimtelijke uitvoeringsplannen van toepassing zijn in dit gebied en dat het gewestplan dus nog steeds van kracht is.
Figuur 2: Gewestplan van gemeente Arendonk.
Pagina 4 van 29
In bijlage 3 is de legenda voor bovenstaande kaart te vinden. Het Belgisch gebied aan de grens bestaat voornamelijk uit groengebied. Verder bevinden zich er drie bedrijventerreinen (paars) en een recreatiegebied (geel). De afstanden tot deze gebieden zijn groot genoeg zodat aan de richtlijnen voor veiligheid wordt voldaan (zie hoofdstuk 7). Er bevinden zich geen geluidsgevoelige objecten in deze gebieden dus op het gebied van geluid wordt ook voldaan aan de richtlijnen (hoofdstuk 5). Het gewestplan staat geen woningen voor permanente bewoning toe in deze gebieden. 1.5 Economische uitvoerbaarheid Uitgaande van de huidige economische waarde van duurzaam geproduceerde elektriciteit, verwacht Eneco New Energy B.V. het windproject rendabel te kunnen exploiteren voor een periode van minimaal 15 jaar. Eneco vergoedt de grondeigenaren voor het gebruik van de gronden en draagt de kosten voor de benodigde procedures en plaatsing van de windturbines. Tevens ontvangt de gemeente leges en WOZ voor het bodemgebruik.
Pagina 5 van 29
2.
Beleidskader
2.1 Rijksbeleid Met het ratificeren van het Kyoto Verdrag heeft Nederland zich gecommitteerd aan een aanzienlijke inspanning in het kader van internationaal klimaatbeleid. In de Derde Energienota van EZ en het derde Nationaal Milieubeleidsplan van VROM heeft de rijksoverheid vastgelegd dat de toepassing van windenergie in belangrijke mate bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen met betrekking tot klimaatsverandering (beperking uitstoot CO2) en besparing van fossiele brandstoffen. Het rijk bevordert de toepassing van windenergie zodanig dat in 2010 ten minste 1500 MW op land geplaatst zal zijn. In de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) tussen rijk, provincies en VNG is deze doelstelling over de provincies verdeeld. Mede onder invloed van overheidsbeleid is het opgestelde windvermogen op land toegenomen van circa 50 MW in 19901 tot circa 1.785 MW op dit moment2. In juni 2007 hebben de ministers van VROM, EZ en LNV aangekondigd beleid te zullen ontwikkelen en uitvoeren dat is gericht op 20% duurzame energie in 2020. Een belangrijk aandeel daarvan zal geleverd moeten worden door 4.000 MW windenergie op land welke in 2011 gerealiseerd of vergund dienen te zijn. 2.2 Provinciaal beleid In het document ‘Energietransitie als kans voor innovatie en duurzaamheid: Energieagenda van Noord-Brabant 2010-2020’ heeft de provincie haar ambitie omschreven: Het opgestelde vermogen in de provincie Noord-Brabant bedraagt op dit moment 70 MWe. Verschillende initiatieven zijn bij de provincie bekend. Als deze projecten inderdaad in ontwikkeling komen, zal het gerealiseerde vermogen worden uitgebreid naar 220 MWe. Daarnaast hebben we onderzoek laten uitvoeren naar mogelijke locaties waar windturbines kunnen worden geplaatst en naar het realiseerbare vermogen. Naar aanleiding van deze studie heeft de provincie de ambitie opgenomen voor een vergund vermogen van 320 MWe in 2020. In de ‘Verordening ruimte Noord-Brabant 2011’ staan de regels voor de plaatsing van windturbines (artikel 3.19 en 11.13): Artikel 3.9. Regels voor windturbines in stedelijk concentratiegebied Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, waarbij artikel 2.1, tweede lid, onder a, niet van toepassing is, mits: a) deze gesitueerd zijn op of direct aansluitend aan gronden, gelegen in een stedelijk concentratiegebied en buiten een nationaal landschap, waaraan een bestemming voor een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein met een bruto omvang van ten minste 20 hectare is toegekend;
1 2
Bron: CBS Bron: http://home.planet.nl/~windsh/statistiek.html
Pagina 6 van 29
b) deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 3 windturbines; c) is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt. Artikel 11.13. Regels voor windturbines buiten bestaand stedelijk gebied 1. Als zoekgebied voor windturbines zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 50 meter zijn vastgelegd. 2. Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van windturbines met een bouwhoogte van ten minste 25 m, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, waarbij artikel 2.1, tweede lid, onder a, niet van toepassing is, mits: a) deze zijn gesitueerd binnen de op grond van het eerste lid aangewezen gebieden en buiten de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening en buiten de ecologische hoofdstructuur; b) deze zijn gesitueerd in een cluster of een lijnopstelling van ten minste 8 windturbines; c) is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt; d) ingeval de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in de groenblauwe mantel, deze ontwikkeling onder toepassing van artikel 6.3, eerste lid, onder a en b, gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Het plan voldoet niet aan deze ‘Verordening ruimte Noord-Brabant 2011’, maar valt onder de overgangsbepaling zoals gegeven in artikel 14.4: Artikel 14.4. Overgangsbepalingen 1. ….. 2. ….. 3. ….. 4. De artikelen 3.9 en 11.13 zijn niet van toepassing op een bestemmingsplan dat is vastgesteld voor 1 juli 2011. Onder bestemmingsplan wordt volgens artikel 1.2 het volgende verstaan: Artikel 1.2. Werking van deze verordening 1. Tenzij de strekking van de bepaling zich daartegen verzet dan wel in deze verordening uitdrukkelijk anders is aangegeven, wordt bij toepassing van deze verordening onder bestemmingsplan tevens begrepen: a) een wijzigings- of uitwerkingsplan, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet; b) een beheersverordening, als bedoeld in artikel 3.38 van de wet; c) een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. De ‘artikel 19 WRO’ moet worden beschouwd als juridische voorganger van de ‘omgevingsvergunning met afwijking bestemmingsplan’. Hiermee is de overgangsbepaling voor dit plan van toepassing en hoeft niet worden getoetst aan de ‘Verordening ruimte NoordBrabant’. Pagina 7 van 29
2.3 Regionaal beleid Het Servicepunt Energie van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven heeft het project DÉ-Regio uitgevoerd. Hoofddoelstelling van dit project is de realisatie van 5% duurzame energie in de Regio Eindhoven in het jaar 2010. Hierbij wordt gekeken naar energie uit biomassa, energie uit de gebouwde omgeving en windenergie. In de Regio Zuidoost Brabant zijn 4 toplocaties voor windenergie aangewezen, zie figuur 3. Het windpark Laarakkerdijk is gelegen in de op onderstaande kaart weergegeven toplocatie Laarakkerdijk in de gemeente Reusel–De Mierden. Het feit dat de locatie is aangewezen als toplocatie betekent dat ook de Provincie Noord-Brabant en de Brabantse Milieufederatie enthousiast zijn over de plaatsing van windturbines op deze locatie.
Figuur 3: Toplocaties voor windenergie in regio Zuidoost Brabant.
2.4 Gemeentelijk beleid Op 8 oktober 2007 heeft de gemeenteraad van Reusel–De Mierden de Klimaatvisie 2007-2025 vastgesteld. De gemeente Reusel–De Mierden wil in 2025 energieneutraal zijn. Dit houdt in dat alle energie, die in Reusel – De Mierden nodig is voor de gemeentelijke gebouwen, de woningen en het bedrijfsleven, binnen de eigen gemeentegrenzen duurzaam wordt opgewekt door gebruik te maken van onuitputtelijke bronnen. De gemeente wil inzetten op energiebesparing en duurzame opwekking van energie. Voor de beleidsperiode 2007-2010 geldt dat onder meer wordt ingezet op het realiseren van windenergie op een regionale toplocatie in de gemeente Reusel–De Mierden. Het College van Burgemeester en Wethouders van Reusel–De Mierden heeft een positief standpunt (grondhouding) ingenomen ten aanzien van het initiatief voor Windpark Laarakkerdijk en het verlenen van vrijstelling voor windenergie.
Pagina 8 van 29
3.
Ruimtelijke en planologische aspecten
3.1 Archeologie en cultuurhistorie Het plangebied is op de cultuurhistorische waardenkaart van Noord-Brabant niet aangemerkt als een gebied met hoge of middelhoge archeologische waarden. Het plangebied bevat geen bekende elementen die voor de historische geografie van belang zijn. Omdat het plangebied niet ligt in een gebied waarvoor geldt dat er een zeer grote tot redelijke kans op archeologische sporen is, hoeft geen verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden (zie figuur 4).
Figuur 4 : Topgebieden archeologische verwachtingen in plangebied. (Bron: Provincie Noord-Brabant.)
3.2 Defensie Het plan is ter beoordeling voorgelegd aan Defensie. Hierop is onderstaande reactie ontvangen van de heer J.H.P. de Gier, adviseur ROM van dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid: “….Beoordeling heeft plaatsgevonden met als resultaat dat er geen defensiebelangen gemoeid zijn met de plannen op de locatie….”. Op het gebied van defensieradar en laagvliegroutes ondervind het plan dus geen belemmeringen. 3.3 Kabels en leidingen Voor het plangebied is in maart 2008 een KLIC-melding uitgevoerd om te bepalen of kabels en leidingen een belemmering zullen zijn voor het plaatsen van de 5 windturbines. De melding heeft de volgende resultaten opgeleverd:
Pagina 9 van 29
Eigenaar KPN BV Essent Netwerk B.V. Brabant Water N.V. regio midden NRE netwerk Gemeente Reusel–De Mierden
Soort Data transport Gas lage druk / Laagspanning Onbekend Gas lage druk Riool vrijverval
Tabel 1: Kabels en leidingen in het plangebied
Uit de KLIC-melding blijkt dat 5 partijen kabels en/of leidingen hebben lopen in het gebied. De aanwezige kabels en leidingen vormen vanwege veiligheid- of beheersaspecten geen belemmering voor de windturbines. Bij de bouw- en graafwerkzaamheden zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige kabels en leidingen. 3.4 Waterschap Sinds 2001 moet conform de "Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw" voor alle nieuwe plannen en ruimtelijke besluiten een watertoets worden uitgevoerd. De watertoets omvat het vroegtijdig informeren en adviseren over en het afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten, geconcretiseerd in termen van vasthouden, bergen en afvoeren van water. Het initiatief voor het windpark is gemeld bij het waterschap de Dommel. Het waterschap gaf aan dat de locatie niet in een gebied ligt met specifieke waterhuiskundige doelstellingen en dat er geen leggerwatergangen aanwezig zijn. Er worden geen belemmeringen verwacht maar voordat het plan gerealiseerd gaat worden dient er nog wel een plan uitgewerkt te worden met de algemene doelstellingen waaraan een waterparagraaf moet voldoen. Dit plan zal ook met de aanleg van een ontsluiting rekening moeten houden. Aanwezige waterlopen zullen omzeilt moeten worden of indien dit niet mogelijk is zal er een vergunning aangevraagd moeten worden voor bijvoorbeeld het plaatsen van een duiker. Hieronder volgt een beschrijving van de effecten van de aanleg en het gebruik van windpark Laarakkerdijk op bodem, grond- en oppervlaktewater. Verharding: De vijf turbines staan ieder op een onderheide betonnen plaat van ongeveer 20 x 20 meter. Het totale verharde oppervlak bedraagt 5 x 400 m2 = 2.000 m2. Infiltratie: De windturbines worden niet aangesloten op het riool. Hemelwater dat op de funderingsplaten valt, stroomt direct af naar de omliggende bodem. Om te zorgen voor vertraagde afvoer van neerslag, zal rondom iedere turbine een verlaging (greppel) worden aangebracht die tenminste een hoeveelheid neerslag kan bergen gelijk aan 64 mm in 4 uur. (Dat is een greppel rondom van 1 m breed en circa 25 cm diep). Zettingverschijnselen: De funderingsplaten van de turbines worden onderheid, zodat geen zettingverschijnselen zullen optreden. Voor aanvang van de bouwwerkzaamheden zal aan de gemeente een funderingsplan worden voorgelegd.
Pagina 10 van 29
Grond- en oppervlaktewater: In het plangebied komen langs wegen en percelen watergangen voor ten behoeve van de afwatering van het gebied. Bij de situering van de vijf turbines is rekening gehouden met deze watergangen, deze zullen dan ook niet verlegd of gedempt hoeven te worden. Tijdens de aanlegfase kan het nodig zijn om rond iedere turbine tijdelijk te bemalen. Er zal geen permanente bemaling nodig zijn. Er is dan ook geen permanente invloed op het grondwater. Wanneer er besloten wordt over te gaan tot de realisatie van dit windpark zal een gedetailleerd plan ter beoordeling worden voorgelegd aan het waterschap de Dommel.
Pagina 11 van 29
4.
Flora en Fauna
Bureau Waardenburg bv, adviseurs voor ecologie & milieu heeft een quick scan uitgevoerd naar de invloed van het voorgenomen windpark op beschermde planten en diersoorten: “Beoordeling van effecten van vijf windturbines (Eneco New Energy), Gemeente Reusel–De Mierden. Orienterend onderzoek (quick scan) in het kader van de Flora- en faunawet en Natura 2000”. C. Heunks, I. Hille Ris Lambers en H.A.M. Prinsen. Bureau Waardenburg BV, september 2008. De conclusies van dit onderzoek worden hieronder integraal overgenomen. Het complete rapport is toegevoegd in bijlage 1. 4.1
Effecten ten aanzien van de Flora- en faunawet
Effect op broedvogels De verstorende werking van windturbines op broedvogels is gering (zie hoofdstuk 4). De geplande windturbines zullen daarom geen wezenlijke wijziging van betekenis in de verspreiding en populatiedichtheid van de broedvogels in het gebied tot gevolg hebben. In de nabije omgeving van de beoogde windturbinelocaties komt alleen een broedkolonie van kokmeeuwen voor. Deze vogels foerageren veelal langs de Postelsedijk, waardoor er geen verhoogde mortaliteit tijdens foerageervluchten van broedende vogels te verwachten is. Wanneer de kokmeeuwen op de graslanden foerageren worden ook geen negatieve effecten verwacht. Effect op pleisterende vogels Tijdens het winterseizoen pleisteren voor zover bekend geen vogels in aantallen van betekenis binnen of in de directe omgeving van het geplande windpark. Ook worden nauwelijks dagelijkse vliegbewegingen van vogels over het geplande windpark verwacht. Op grond hiervan zijn effecten op pleisterende vogels te verwaarlozen. Effect op trekvogels Vanwege de ligging in een kleinschalig agrarisch gebied buiten de bekende stuwingsbanen voor trekvogels wordt voor deze locatie hooguit een zeer klein aantal aanvaringsslachtoffers verwacht. Dit effect is op grotere schaal verwaarloosbaar klein. Effecten op overige natuurwaarden Ten aanzien van de in het plangebied aangetroffen (of voorkomende) soorten fauna en flora vindt geen overtreding van verbodsbepalingen plaats. Conclusies ten aanzien van de flora- en faunawet Ten aanzien van vogels, andere voorkomende fauna en flora worden geen verbodsbepalingen overtreden. In het kader van de Flora- en faunawet wordt het aanvragen van een ontheffing ex art. 75 voor het plaatsen, onderhouden en in gebruik hebben van de geplande windturbines daarom niet nodig geacht.
Pagina 12 van 29
4.2
Effecten ingreep op beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden Aanwijssoorten (vogels) van de Natura 2000-gebieden De Ronde Put, Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout. Het aantal aanvaringsslachtoffers onder nachtelijk foeragerende herbivore watervogels is naar verwachting te verwaarlozen en zal geen effect hebben op de duurzame instandhouding van de desbetreffende soorten. Verstoring van een klein areaal foerageer- en rustgebied buiten de betreffende Natura 2000-gebieden leidt niet tot een vermindering van de aantallen overwinterende vogels in de genoemde N2000-gebieden noch tot een afname van omvang en kwaliteit van leefgebied van betreffende soorten die als (mogelijk) significant moet worden beschouwd. Barrièrewerking is niet aan de orde. De gunstige staat van instandhouding van de vogelsoorten waarvoor de N2000-gebieden zijn aangewezen komt als gevolg van het geplande windpark niet in het geding. Aanwijssoorten en habitattypen van Natura 2000-gebied Valleigebied van de Kleine Nete, Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout, Kempenland-West. Er zullen als gevolg van de ingrepen in het plangebied geen effecten optreden op soorten en habitats van de Natura 2000-gebieden Valleigebied van de Kleine Nete, Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout en Kempenland-West. Cumulatieve effecten In de oriëntatiefase conform de Natuurbeschermingswet 1998 dient rekening te worden gehouden met cumulatieve effecten van andere ingrepen in of nabij het N2000-gebied. Uit voorgaande blijkt dat van de geplande windturbines geen directe of indirecte effecten op de beschermde soorten te verwachten zijn. Deze beoordeling zal niet wezenlijk verschillen indien naast de door Eneco New Energy geplande windturbines ook de vier door Raedthuys geplande windturbines in beschouwing worden genomen. Een verdergaande cumulatiestudie is daarom niet relevant. Conclusies ten aanzien van de Natuurbeschermingswet 1998 In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden geen directe of indirecte effecten verwacht van het geplande windpark op de kwalificerende habitats en soorten van de beschermde Natura 2000-gebieden in de omgeving. Aangezien geen effecten te verwachten zijn, zijn deze zeker niet significant. Met onderhavige rapportage kan de 'oriëntatiefase' in het kader van de Natuurbeschermingswet worden afgesloten. Dit betekent dat noch verslechterings- en verstoringstoets noodzakelijk is, noch een passende beoordeling of vergunningsaanvraag (voor Nederland: in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998). De beoordeling van de noodzaak van een vergunning in het kader van beschermde gebieden ligt echter bij het bevoegd gezag. We adviseren deze studie voor te leggen aan de betreffende overheden. Overige beschermde gebieden Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen treden geen effecten op op overige beschermde natuurgebieden, te weten EVZ Herdersdreef, Reuselse Moeren en Zwartven. Ontwikkeling van compenserende of mitigerende maatregelen wordt niet nodig geacht. Aangezien de Provincie Noord-Brabant bevoegd gezag is met betrekking tot de EHS, wordt aanbevolen onderhavige rapportage met betrekking tot deze conclusie aldaar voor te leggen. Pagina 13 van 29
5.
Geluid
Wanneer de rotor van een windturbine draait, heeft dit geluid als gevolg. Dit hoofdstuk gaat in op de te verwachten geluidsoverlast van de 5 turbines van windpark Laarakkerdijk. Dit hoofdstuk is gebaseerd op het onderzoek: “Akoestisch onderzoek, onderzoek naar slagschaduwhinder en fotovisualisatie van windpark Laarakkerdijk in de gemeente Reusel-De Mierden”. Van Grinsven Advies, september 2011. Dit rapport is bijgevoegd in bijlage 2. De resultaten staan in dit hoofdstuk integraal gegeven: In figuur 5 (fig. 2 in rapport van VGA) is de bijbehorende Lden = 47 dB contour weergegeven zoals die optreedt op een waarneemhoogte van +5 m. Op de begane grondhoogte +1,5 m (de re-creatiewoningen Rode Del hebben geen verblijfruimten op verdiepingshoogte) zijn de geluidniveaus circa 3 dB lager (figuur 6). Deze Belgische recreatiewoningen liggen op een grotere afstand dan 250 m.
Figuur 5: Lden = 47 dB contour op waarneemhoogte van +5 meter.
Pagina 14 van 29
Figuur 6: Lden = 47 dB contour op waarneemhoogte van +1,5 meter.
De rekenresultaten per ontvangerpunt zijn als volgt:
Tabel 2: Rekenresultaten per ontvangerpunt.
“Bij alle woningen wordt voldaan aan de normen Lden=47 dB en Lnight=41 dB. Dit geldt tevens voor alle eigen woningen van deelnemers in het project. Pagina 15 van 29
6.
Slagschaduw
Wanneer de rotor van een windturbine draait, kan dit slagschaduw tot gevolg hebben. Dit hoofdstuk gaat in op de te verwachten slagschaduw effecten van de 5 turbines van windpark Laarakkerdijk. Dit hoofdstuk is gebaseerd op het onderzoek: “Akoestisch onderzoek, onderzoek naar slagschaduwhinder en fotovisualisatie van windpark Laarakkerdijk in de gemeente Reusel-De Mierden”. Van Grinsven Advies, september 2008. Dit rapport is bijgevoegd in bijlage 2. 6.1 Principe en richtlijnen Slagschaduw van een windturbine is de bewegende schaduw van de draaiende wieken. Als slagschaduw op het raam van een woning valt kan dat als hinderlijk worden ervaren. In het Activiteitenbesluit worden richtlijnen gegeven over de aanvaardbaarheid van slagschaduwhinder. Frequentie Het afwisselen van schaduw en licht met een frequentie tussen de 2,5 en 14 Hz wordt als hinderlijk ervaren. Moderne windturbines hebben een maximale omwentelingssnelheid van zo’n 20 tot 30 toeren per minuut. Uitgaande van windturbines met 3 wieken, leidt dat tot een maximaal aantal bladpassages van 90 per minuut, oftewel een frequentie van 1,5 Hz. Met andere woorden: de passeerfrequentie van de wieken van een windturbine valt niet in het als hinderlijk ervaren interval. In artikel 3.14 onder 4. van het Activiteitenbesluit wordt verwezen naar de bij de ministeriële regeling te stellen maatregelen. In deze regeling is in artikel 3.12 voorgeschreven dat een turbine is voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de turbine en de woning minder bedraagt dan twaalf maal de rotordiameter en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten slagschaduw kan optreden. Stilstandvoorziening Om overlast te voorkomen kan een stilstandvoorziening op de windturbine(s) worden aangebracht zoals vermeld in het Activiteitenbesluit. Deze zorgt ervoor dat bij overlast ten gevolge van schaduw de windturbine wordt uitgeschakeld. De voorziening wordt per schaduwgevoelige woning op de turbine aangebracht en vooraf afgeregeld, aangezien het gaat om specifieke momenten die van te voren bepaald kunnen worden afhankelijk van de zonnestand. Daarnaast wordt gemeten of er daadwerkelijk voldoende zon (en dus slagschaduw) is op die momenten. 6.2 Berekeningen De stand van de zon is een vast gegeven voor elke datum en elk tijdstip en voor elke breedtegraad. Voor elk object (bijvoorbeeld een windturbine) is het daarom mogelijk een berekening te doen om het tijdvak te bepalen wanneer er slagschaduw valt op een bepaald punt (bijvoorbeeld het raam van een huis). Om dit te kunnen doen is de volgende informatie nodig: Pagina 16 van 29
De grootte van het object dat slagschaduw veroorzaakt; voor een windturbine is van belang de grootte van de wieken; De positie van de windturbine en het beschaduwde object (met name ten opzichte van elkaar); De ashoogte van de windturbine; De grootte, richting en oriëntatie (hellingshoek) van het beschaduwde object; met de richting wordt bedoeld hoe het raam (lichtdoorlatende deel van de gevel) gericht is ten opzichte van de windturbine(s), oriëntatie is in het algemeen verticaal, maar ook kan gedacht worden aan een dakraam in een schuin dak onder een bepaalde hoek.
In de berekeningen wordt voor ieder tijdstip en voor iedere positie berekend of er sprake is van schaduw. Het aantal minuten schaduw wordt vervolgens per dag opgeteld, zodat het aantal dagen met meer dan 20 minuten schaduw precies bepaald kan worden. Daarnaast wordt het totaal aantal schaduwminuten (uren) over het jaar opgeteld. Eerst wordt het totale tijdvak berekend waarbinnen slagschaduw zou kunnen optreden gezien de stand van de zon gedurende het jaar. Daarna worden berekeningen gedaan voor de realistisch gemiddelde situatie, oftewel hoe vaak er binnen dat tijdvak daadwerkelijk slagschaduw te verwachten is op basis van zonneschijn, windsnelheid en windrichting. Totaal schaduwtijdvak In eerste instantie worden de berekeningen uitgevoerd om het totale potentiële schaduwtijdvak te bepalen. Dit is het tijdvak waarbinnen slagschaduw zou kunnen optreden. Daarbij worden de volgende aannames gedaan:
De zon schijnt altijd (er wordt dus geen rekening gehouden met de aanwezige bewolking); De windturbine draait altijd (er wordt dus geen rekening gehouden met de windsnelheid; bij lage windsnelheden is de windturbine nog niet in bedrijf, bij zeer hoge windsnelheden wordt de windturbine uit veiligheidsoverwegingen uitgeschakeld); De windturbine is altijd gericht in de meest ongunstige stand, zodat de wieken zoveel mogelijk schaduw veroorzaken (in de praktijk draait de gondel (het draaiende deel van de windturbine waaraan de wieken bevestigd zijn) met de wind mee).
De uitkomst van deze berekening laat zien wat de theoretische, maximale schaduwbelasting voor het schaduwgevoelige object (raam) zou kunnen zijn. Echter, de hier gebruikte aannames zijn niet erg realistisch in de praktijk. Daarom wordt een tweede berekening uitgevoerd. Realistisch gemiddelde situatie In de realistisch gemiddelde situatie wordt een aantal aannames gedaan die leiden tot correcties op de eerdere uitkomsten om te komen tot een meer realistisch gemiddelde, zoals dat werkelijk zal optreden.
Correctie voor de gemiddelde zonneschijnduur; de zon schijnt (overdag) niet altijd vanwege de aanwezigheid van bewolking (en mist); op basis van klimatologische gegevens van het KNMI voor de gemiddelde zonneschijnduur wordt een maandelijks getal afgeleid voor de kans dat de zon daadwerkelijk schijnt; Correctie voor de windsnelheid; Pagina 17 van 29
Bij lage windsnelheden (minder dan 4 m/s) draait een windturbine (nog) niet, bij zeer hoge windsnelheden (boven 25 m/s) wordt een windturbine uit veiligheidsoverwegingen stilgezet; Op basis van de gemiddelde windsnelheidsverdeling (op ashoogte) wordt een correctiefactor afgeleid voor de kans dat de windturbine daadwerkelijk draait; dit hangt ook af van de technische specificaties van de windturbine; Correctie voor de windrichting; Op basis van windmetingen op de gondel wordt de windturbine zo gedraaid dat de wieken altijd in de richting staan waar de wind vandaan komt; Afhankelijk van de gemiddelde windrichtingverdeling wordt een correctiefactor afgeleid aangezien de grootte en positie van de schaduw verandert met de positie van de gondel;
Bovenstaande correcties maken gebruik van statistische gegevens van het klimaat. De correctie voor de gemiddelde zonneschijnduur wordt op de maandgemiddelde uitkomsten toegepast, de overige twee correcties op de jaargemiddelde uitkomsten. Daarmee is het uiteindelijke resultaat statistisch juist, maar kan geen uitspraak gedaan worden over het optreden van schaduwhinder op individuele dagen. 6.3 Resultaten De resultaten worden gepresenteerd in onderstaande tabel, welke verwijst naar figuur 7.
Tabel 3: Verwachte jaarlijkse hinderduur per turbine en totaal
De vetgedrukte tijden per turbine geven een overschrijding van de norm van totale jaarlijkse hinderduur (langer dan 6 uur per jaar totaal). Hinderbeperkende maatregelen slagschaduw Uit het slagschaduwonderzoek blijkt dat hinder wordt verwacht bij woningen in de nabije omgeving van het windpark. Om bij alle woningen te voldoen aan de norm voor de jaarlijkse hinderduur zullen de turbines voorzien moeten worden van een automatische regeling die de rotor stopt als de norm voor slagschaduw wordt overschreden.
Pagina 18 van 29
6.4 Conclusies Bij een aantal woningen wordt overschrijding van de norm van de jaarlijkse hinderduur verwacht. Door de turbines te voorzien van een automatische stilstandregeling wordt de hinderduur beperkt en wordt bij alle woningen van derden voldaan aan de wettelijke eisen en normen. Zeer hinderlijke flikkerfrequenties boven 2,5 Hz komen niet voor. Figuur 7 geeft de contouren van schaduwhinder rond het windpark.
Figuur 7: Slagschaduwcontouren rond het windpark
Groene lijn Blauwe lijn Rode lijn
-
0 uur slagschaduwhinder per jaar 5 uur slagschaduwhinder per jaar 15 uur slagschaduwhinder per jaar Pagina 19 van 29
7.
Veiligheid
Vanwege de kans op falen kunnen windturbines een risico opleveren voor de omgeving. Bij de toetsing op veiligheidsaspecten wordt gebruik gemaakt van verschillende (wettelijke) kaders. In mei 2004 is het “Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen” (BEVI) in werking getreden. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Windturbines vallen niet onder de categorieën van inrichtingen waarop het BEVI zich richt. In opdracht van SenterNovem is daarom het “Handboek Risicozonering Windturbines” opgesteld, deze geeft richtlijnen om de risico’s rond windturbines op een vergelijkbare wijze als in het BEVI te toetsen. De risicocriteria in dit handboek zijn geen wet, maar dienen slechts als richtlijn voor het bepalen van het risico na plaatsing van windturbines op een specifieke locatie. In aanvulling op het externe veiligheidsbeleid dat algemeen van toepassing is, hanteren Rijkswaterstaat en ProRail eigen risicocriteria voor windturbines welke zijn opgenomen in de documenten “Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken” en “Windturbines langs auto-, spoor-, en vaarwegen – Beoordeling van veiligheidsrisico’s”. 7.1 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen Het BEVI stelt dat voor bebouwing zowel het Plaatsgebonden Risico (PR) als Groepsrisico voor inrichtingen (GRI) van toepassing is. Voor nieuwe situaties geldt voor kwetsbare objecten een grenswaarde van PR = 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde van PR = 10-6. Dit wil zeggen dat kwetsbare objecten buiten de 10-6 contour moeten liggen, en beperkt kwetsbare objecten in principe ook buiten de 10-6 contour dienen te liggen. Het Ministerie van VROM adviseert gemeenten op dit moment om beperkt kwetsbare objecten toe te staan tot de 10-5 risicocontour3 van windturbines. Het BEVI maakt het volgende onderscheid tussen ’kwetsbare objecten’ en ‘beperkt kwetsbare objecten’: Kwetsbare objecten: 1. Woningen (m.u.v. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 won/ha; dienst- en bedrijfswoningen van derden). 2. Gebouwen bestemd voor het verblijf al dan niet gedurende een gedeelte van de dag van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten zoals ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, scholen, gebouwen of gedeelten van gebouwen voor dagopvang van minderjarigen. 3. Kantoorgebouwen met een bruto oppervlak van meer dan 1.500 m2. 4. Hotels en restaurants met een bruto oppervlak van meer dan 1.500 m2. 5. Winkels in complexen met meer dan 5 winkels en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak minder dan 1.000 m2 voor zover in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd. 6. Winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel voor zover in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd 7. Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen. 3
Mededeling Ministerie van VROM, de heer A. Littel.
Pagina 20 van 29
Beperkt kwetsbare objecten: 1. Verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 won/ha; dienst en bedrijfswoningen van derden 2. Kantoorgebouwen met een bruto oppervlak van minder dan 1.500 m2 3. Hotels en restaurants met een bruto oppervlak van minder dan 1.500 m2 4. Winkels in complexen met minder dan 5 winkels en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak minder dan 1.000 m2 voor zover in die winkels geen supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd) 5. Winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van minder dan 2.000 m2 per winkel voor zover in die winkels geen supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd 6. Sporthallen, zwembaden en speeltuinen 7. Sport- en kampeerterreinen voor verblijf van minder dan 50 personen 8. Bedrijfsgebouwen (m.u.v. kantoorgebouwen, hotels en restaurants met een bruto oppervlak groter dan 1.500 m2 en/of bedrijven waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig zijn) 9. Objecten vergelijkbaar met de hiervoor genoemde beperkt kwetsbare objecten uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn 10. Objecten met een hoge infrastructurele waarde, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval. In de directe omgeving (zowel in Nederland als in België) van windpark Laarakkerdijk bevinden zich geen woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten die een belemmering kunnen vormen voor het windpark. 7.2 Handboek Risicozonering Windturbines Het Handboek Risicozonering windturbines geeft een methode voor de normering van risico’s in relatie tot ‘kwetsbare‘ en ‘beperkt’ kwetsbare objecten, zoals opgesteld in het BEVI. Deze normering is een ingewikkelde en tijdrovende analyse, daarom zijn er in het handboek met conservatieve uitgangspunten generieke conclusies afgeleid voor wat betreft trefkansen van personen en objecten. Samenvattend zijn deze conclusies:
De PR = 10-6 contour is gelijk aan het maximum van ashoogte plus halve rotordiameter en maximale werpafstand bij nominaal rotortoerental; De 10-5 contour van het PR is gelijk aan de halve rotordiameter.
Dit resulteert in de volgende risicocontouren: Vermogen windturbine in kW
2000
2250
2500
2750
3000
10– 6 contour 10–5contour
136 39
142 42
149 44
155 46
162 48
Tabel 4: Generieke afstanden risicocontouren rond windturbines
Pagina 21 van 29
7.3 Beleidsregel Rijkswaterstaatwerken Rijkswaterstaat heeft beleidsregels geformuleerd voor de verkeersveiligheid rond windturbines. De beleidsregels voor verkeersveiligheid zien vooral op het risico van rotorbladbreuk. Om de consequenties van bladbreuk te minimaliseren heeft Rijkswaterstaat daarom voorkeursafstand tot verkeersvoorzieningen, zowel voor de scheepvaart als voor het wegverkeer, geformuleerd:
Langs rijkswegen wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste 30m uit de rand van de verharding of bij een rotordiameter groter dan 60m, ten minste de halve diameter. Langs kanalen, rivieren en havens wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste 50m uit de rand van de vaarweg. Plaatsing van windturbines wordt niet toegestaan in de kernzone van de primaire waterkering. Onder kernzone wordt verstaan het eigenlijke dijk, duin- of damlichaam, zijnde de primaire waterkering als bedoeld in de Wet op de waterkering.
Indien er niet voldaan wordt aan de voorkeursafstanden zoals ze zijn opgenomen in deze beleidsregel wordt plaatsing van windturbines slechts toegestaan indien uit een aanvullend onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd veiligheidsrisico bestaat. Het document “Windturbines langs auto-, spoor-, en vaarwegen – Beoordeling van veiligheidsrisico’s” is een handleiding om deze veiligheidsrisico’s te beoordelen. Met de huidige opzet voldoet het windpark Laarakkerdijk aan bovenstaande eisen en is er geen aanvullend onderzoek nodig.
Pagina 22 van 29
8.
Fotovisualisaties
Van het voorgestelde windpark zijn computervisualisaties gemaakt. Deze zijn beschreven en in hoge kwaliteit geprint in het rapport: “Akoestisch onderzoek, onderzoek naar slagschaduwhinder en fotovisualisatie van windpark Laarakkerdijk in de gemeente Reusel-De Mierden”. Van Grinsven Advies, september 2008. Dit rapport is bijgevoegd in bijlage 2. Voor de opnamen zijn standpunten gekozen van waaruit er zicht is op het windpark. Opnamen zijn gemaakt vanuit drie zichtpunten (zie figuur 8). In de digitale opnamen zijn met fotobewerkings-software de windturbines gemonteerd.
Figuur 8: Zichtpunten van fotovisualisaties.
Pagina 23 van 29
Hieronder volgen de visualisaties (in een lagere kwaliteit dan in het oorspronkelijke rapport). Foto A.
Foto B.
Pagina 24 van 29
Foto C.
Pagina 25 van 29
9.
Conclusies
Het initiatief van Eneco en vijf grondeigenaren om het windpark Laarakkerdijk te realiseren past binnen het beleid van zowel Rijk, Provincie, regio en de gemeente Reusel – De Mierden. Er zijn geen ruimtelijke en planologische belemmeringen te verwachten ten aanzien van archeologie, defensie, kabels en leidingen en het waterschap. Onderzoek naar de effecten op Flora en Fauna toont aan dat er geen of geringe invloed zal zijn op vogels, overige flora en fauna en beschermde gebieden. De geluidsnorm 47 LDEN zal door het windpark niet overschreden worden bij woningen van derden en deelnemers n het project. Ten aanzien van slagschaduw zullen de windturbines uitgerust worden met een stilstandvoorziening waardoor bij woningen van derden aan de norm wordt voldaan.
Pagina 26 van 29
Bijlage 1 Rapport: Beoordeling van effecten van vijf windturbines (Eneco New Energy ), Gemeente Reusel – De Mierden. Orienterend onderzoek (quick scan) in het kader van de Flora- en faunawet en Natura 2000. Auteurs: C. Heunks, I. Hille Ris Lambers en H.A.M. Prinsen.
Pagina 27 van 29
Bijlage 2 Rapport: Akoestisch onderzoek, onderzoek naar slagschaduwhinder en fotovisualisatie van windpark Laarakkerdijk in de gemeente Reusel-De Mierden. Auteur: L. van Grinsven.
Pagina 28 van 29
Bijlage 3
Legenda van Gewestplan in Arendonk De groengebieden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van het natuurlijk milieu. De natuurgebieden omvatten de bossen, wouden, venen, heiden, moerassen, duinen, rotsen, aanslibbingen, stranden en andere dergelijke gebieden. In deze gebieden mogen jagers- en vissershutten worden gebouwd voor zover deze niet kunnen gebruikt worden als woonverblijf, al ware het maar tijdelijk. De natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten zijn de gebieden die in hun staat bewaard moeten worden wegens hun wetenschappelijke of pedagogische waarde. In deze gebieden zijn enkel de handelingen en werken toegestaan, welke nodig zijn voor de actieve of passieve bescherming van het gebied. De parkgebieden moeten in hun staat bewaard worden of zijn bestemd om zodanig ingericht te worden, dat ze, in de al dan niet verstedelijkte gebieden, hun sociale functie kunnen vervullen. De industriegebieden zijn bestemd voor de vestiging van industriële of ambachtelijke bedrijven. Ze omvatten een bufferzone. Voor zover zulks in verband met de veiligheid en de goede werking van het bedrijf noodzakelijk is, kunnen ze mede de huisvesting van het bewakingspersoneel omvatten. Tevens worden in deze gebieden complementaire dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de andere industriële bedrijven toegelaten, namelijk: bankagentschappen, benzinestations, transportbedrijven, collectieve restaurants, opslagplaatsen van goederen bestemd voor nationale of internationale verkoop. Het gaat hier om gebieden voor milieubelastende industrieën. Deze zijn bestemd voor bedrijven die om economische of sociale redenen moeten worden afgezonderd; De agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 en 100 m geldt evenwel niet in geval van uitbreiding van bestaande bedrijven. De overschakeling naar bosgebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening van de landbouw- en bosgebieden. De bosgebieden zijn de beboste of de te bebossen gebieden, bestemd voor het bosbedrijf. Daarin zijn gebouwen toegelaten, noodzakelijk voor de exploitatie van en het toezicht op de bossen, evenals jagers- en vissershutten, op voorwaarde dat deze niet kunnen gebruikt worden als woonverblijf, al ware het maar tijdelijk. De overschakeling naar agrarisch gebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening van de landbouw- en bosgebieden De recreatiegebieden zijn bestemd voor het aanbrengen van recreatieve en toeristische accommodatie, al dan niet met inbegrip van de verblijfsaccommodatie. In deze gebieden kunnen de handelingen en werken aan beperkingen worden onderworpen ten einde het recreatief karakter van de gebieden te bewaren. Het gaat hier om gebieden voor dag- en verblijfsrecreatie die zijn bestemd voor de recreatieve en toeristische accommodatie alsmede de verblijfsaccommodatie met inbegrip van de kampeerterreinen, de gegroepeerde chalets, de campings en de weekendverblijfparken.
Pagina 29 van 29