Rapportage Handhaving bij de Sociale Verzekeringsbank
2001
Amstelveen, april 2002
Inhoudsopgave Hoofdstuk I 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Inleiding Doel van deze rapportage De handhavingsactiviteiten van de SVB De uitvoerende taken van de SVB Intensivering fraudebestrijding De verdere inhoud van deze rapportage
Hoofdstuk II 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Samenvatting Beleidskader In 2001 verrichte activiteiten Handhavingsactiviteiten 2002 en volgende jaren Internationale handhaving Kosten en opbrengsten Doelstellingen voor 2002
7 7 9 9 10 10
Hoofdstuk III 3.1 3.2 3.3 3.4
Beleidskader Inleiding Handhavingsbeleid SVB in het algemeen Activiteiten ter verwezenlijking van het handhavingsbeleid Resultaten van de verrichte activiteiten
13 13 13 16
Hoofdstuk IV
In 2001 verrichte activiteiten ter preventie en detectie van onrechtmatigheid Inleiding Preventie Gegevensuitwisseling Risico-analyse en -selectie Systematische controle
17 17 19 23 32
In 2001 verrichte activiteiten ter sanctionering van onrechtmatigheid Inleiding Terugvordering en incasso Opgelegde boeten en maatregelen Opsporing fraude, algemeen Resultaten opsporing fraude in 2001 Verdere strafrechtelijke afdoening van de aangiften Verdere administratieve afdoening na opsporing Evaluatie sociale recherche SVB Opsporing buiten de SVB
41 42 44 46 47 56 57 58 59
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 Hoofdstuk V 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9
3
5 5 5 5 6
Hoofdstuk VI 6.1 6.2 6.3
Handhavingsactiviteiten 2002 en volgende jaren Inleiding Lopende activiteiten Nieuwe activiteiten
Hoofdstuk VII 7.1 7.2
Internationale handhaving Inleiding De diverse soorten internationale handhavingsactiviteiten van de SVB Actuele activiteiten Overleg met verbindingsorganen Activiteiten buitendiensten Turkije en Marokko Nieuwe sociaal attachés
7.3 7.4 7.5 7.6
61 61 62
63 64 64 65 66 66
Hoofdstuk VIII Kosten en opbrengsten van de handhavingsactiviteiten 8.1 Inleiding 8.2 Overzicht kosten en opbrengsten in 2001 8.3 Kosten handhavingsactiviteiten in 2002
67 67 72
Hoofdstuk IX 9.1 9.2 9.3
73 73 75
Doelstellingen voor 2002 Inleiding Oordeel over activiteiten 2001 Doelstellingen 2002
4
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Doel van deze rapportage
Met deze rapportage doet de SVB verslag van zijn handhavingsbeleid, de daaruit voortvloeiende activiteiten en de resultaten daarvan, over het jaar 2001. Tevens geeft de SVB in deze rapportage aan welke handhavingsactiviteiten in 2002 worden verricht.
1.2
De handhavingsactiviteiten van de SVB
Op basis van risico-analyses en onderzoeken heeft de SVB in de loop der jaren een aantal extra controle- en verificatiemaatregelen in het uitvoeringsproces gerealiseerd. Verder heeft de SVB een aantal sociaal rechercheurs in dienst. Zij verrichten opsporingsonderzoek naar gevallen van vermoedelijke fraude, teneinde aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie. Door analyse van de resultaten van genomen handhavingsmaatregelen, analyse van geconstateerde fraudes en risicoanalyse van nieuwe of gewijzigde regelgeving, worden bestaande handhavingsmaatregelen permanent geëvalueerd en zo nodig bijgesteld en worden, waar nodig, nieuwe maatregelen genomen.
1.3
De uitvoerende taken van de SVB
De SVB voert drie volksverzekeringen uit, de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Daarnaast voert de SVB ook uit: – de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (de TOG-regeling); – de terugkeer- en subsidieregelingen, voorzien in de Remigratiewet; – de tijdelijke regeling tegemoetkoming verhuiskosten Antillianen; – de Regeling persoonsgebonden budget (de PGB-regeling); – de FVP-bijdrageregeling, uitgevoerd door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering; – de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS). Met deze rapportage legt de SVB verantwoording af ten aanzien van de uitvoering van de genoemde volksverzekeringen en de TOG-regeling. Wat de uitvoering betreft van de Remigratiewet, de regeling verhuiskosten Antillianen, de PGB-regeling, de FVP-bijdrageregeling en de TAS-regeling legt de SVB separaat verantwoording af aan respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het College voor Zorgverzekeringen, het FVP-bestuur cq. de Verzekeringskamer en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Overigens is in paragraaf 4.4 (risico-analyse en -selectie) wel in het kort aandacht besteed aan de handhavingsrisico’s van de Remigratiewet.
1.4
Intensivering fraudebestrijding
In de Kabinetsnotitie van 9 april 1998 ‘Fraudebestrijding 1998-2002’ (Tweede Kamer, 19971998, 17050, nr. 203) wordt de noodzaak aangegeven van intensivering van fraudebestrijding door verbetering van gegevensuitwisseling en van samenwerking met andere instanties en door bestrijding van internationale fraude. Ook op deze gebieden heeft de SVB in 2001 een aantal activiteiten verricht. In de onderhavige rapportage komen, naast alle andere handhavingsactiviteiten van de SVB, ook deze activiteiten aan de orde.
5
1.5
De verdere inhoud van deze rapportage
In hoofdstuk II staat een samenvatting van deze rapportage. Hoofdstuk III bevat een weergave van het beleidskader inzake handhaving: het doel van het handhavingsbeleid, de middelen die de SVB daarbij onderscheidt en de activiteiten die verricht worden. In hoofdstuk IV wordt verslag gedaan van de in 2001 verrichte activiteiten die dienen ter preventie en detectie van onrechtmatige verstrekking van uitkeringen. Hoofdstuk V gaat over de in 2001 verrichte activiteiten ter sanctionering van ontdekte onrechtmatigheid. Hierbij wordt onderscheiden in: – administratieve correctie door terugvordering en incasso van teveel betaalde uitkeringen, – administratieve sanctionering door het opleggen van boeten en maatregelen en – opsporing en aangifte van fraude. In hoofdstuk VI worden de handhavingsactiviteiten weergegeven die in 2002 en volgende jaren worden verricht. Hoofdstuk VII besteedt bijzondere aandacht aan de internationale handhaving. Hoofdstuk VIII bevat een weergave van de kosten en baten van activiteiten. In Hoofdstuk IX tenslotte wordt aangegeven of en in hoeverre de voor 2001 geplande activiteiten zijn gerealiseerd en worden de doelstellingen voor 2002 aangegeven.
6
Hoofdstuk II 2.1
Samenvatting
Beleidskader
Het handhavingsbeleid van de SVB omvat alle aandachtspunten inzake preventie, controle en verificatie en administratieve en strafrechtelijke sanctionering (repressie) die in het kabinetsbeleid onderscheiden worden. Daartoe verricht de SVB activiteiten op het gebied van voorlichting en publiciteit, de ontwikkeling van de fraude-alertheid van medewerkers van de SVB en preventieve controle en verificatie van gegevens. Op basis van risico-analyses zijn extra controlemaatregelen ingevoerd. Ook worden periodiek steekproeven gehouden onder risicogroepen. Sanctionering van gebleken onrechtmatigheden vindt plaats door terugvordering van te veel betaalde bedragen, oplegging van administratieve boeten en maatregelen en eventueel door opsporing en aangifte van strafbare feiten bij het Openbaar Ministerie.
2.2
In 2001 verrichte activiteiten
Preventie Op het gebied van voorlichting en publiciteit is het volgende te melden. Het doel was om ook in 2001 in elke uitgave van het SVB-periodiek ‘Uw AOW/Anw’, dat alle AOW- en Anw-gerechtigden tweemaal per jaar ontvangen, aandacht te geven aan handhaving en om de effectiviteit van handhavingscommunicatie te meten. Deze doelen heeft de SVB gerealiseerd door in beide uitgaven van ‘Uw AOW/Anw’ aandacht te geven aan diverse onderwerpen die de rechtmatigheid van de uitkeringen betreffen, zoals het op tijd doorgeven van mutaties, wanneer er sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding en het doel van onderzoek door huisbezoeken aan klanten. Tevens heeft de SVB in 2001 onderzoek verricht naar de effectiviteit van handhavingscommunicatie. Tenslotte is de SVB in 2001 betrokken bij de Lisv-campagne om de wet boeten en maatregelen beter onder de aandacht van het publiek te brengen. In het kader van zijn adviseringstaak was er in 2001 geen nieuwe of vernieuwde regelgeving waarover advisering door de SVB aan de orde was. Wat de bevordering van de fraude-alertheid betreft verrichten de vestigingen van de SVB een aantal structurele activiteiten. Voor 2001 was het doel om een pilot-onderzoek naar de fraude-alertheid van medewerkers te houden. Dit onderzoek is in 2001 gehouden. Op basis hiervan wordt op alle kantoren onderzoek gedaan. Uiteindelijk moet dit leiden tot een beeld van de ontwikkeling van de fraude-alertheid en de effectiviteit van maatregelen ter bevordering van de fraude-alertheid. Op het gebied van de gegevensuitwisseling is in 2001 de uitwisseling van inkomensgegevens over het jaar 1999 met de Belastingdienst verricht. Door verdere verfijning van de selectie van de ontvangen gegevens is de trefkans onder de onderzochte gevallen verder toegenomen. De over 1999 ontdekte teveelbetalingen zijn gemiddeld hoger dan voorgaande jaren en nopen tot nadere analyse. Verder is in 2001 de integrale check ingevoerd op het ongemeld samenwonen van AOW’ers en Anw’ers door gegevensuitwisseling met de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Ook conform de planning worden vanaf 2001 gegevens met de Informatie Beheer Groep (IBG) uitgewisseld over het volgen van onderwijs van kinderen waarvoor de SVB kinderbijslag betaalt.
7
Risico-analyse en -selectie De kwantificering van de resterende risico’s van misbruik van de door de SVB uitgevoerde wetten is ook in 2001 geactualiseerd. Het misbruikrisico ligt nog steeds ruimschoots binnen de door het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv) gestelde grenzen. Ten behoeve van de uitvoering van de handhavingsafspraken die in het kader van de Wet Beperking Export Uitkeringen (Wet BEU) worden gemaakt, heeft de SVB een standaardmethode van controle en verificatie van rechtsgegevens in de betrokken landen ontwikkeld. In 2001 is deze methode door de SVB in de diverse onderhandelingen met andere landen standaard geïntroduceerd bij de onderhandelingspartners. In 2001 is het Controle Team Buitenland (CTB) opgericht, dat de uitvoering van de handhavingsafspraken in het buitenland gaat monitoren. In oktober 2001 heeft dit team in België een eerste pilot-onderzoek verricht, in november is een onderzoek in de Verenigde Staten (Californië) gehouden onder AOW- en Anw-gerechtigden. In 2001 is een onderzoek voltooid naar het daderprofiel van fraudeurs bij de AOW, Anw en AKW. De resultaten hiervan leiden met name tot intensivering van voorlichtingsactiviteiten. In 2001 is een onderzoek afgerond naar het risico dat inkomen dat uit het buitenland afkomstig is onjuist wordt vastgesteld. In 2002 wordt verder onderzoek (naar andere landen) verricht. Intensivering en systematische controle Wat de AKW betreft is ook in 2001 weer een onderzoek gehouden in het kader van de zogeheten presentatieplicht. Deze houdt in dat kinderbijslaggerechtigden van wie het gezin niet in Nederland woont, zich jaarlijks bij de SVB moeten melden en legitimeren. Wat de AOW en Anw betreft wordt jaarlijks onderzoek verricht naar inkomen. Verder zijn ook in 2001 steekproeven gehouden naar samenwonen onder AOW- en Anw-gerechtigden. De eerste resultaten van het integrale onderzoek naar schoolgaande kinderen in Turkije en Marokko bevestigen de noodzaak van dergelijk onderzoek naar de juistheid van inschrijvingen op scholen in Marokko. Zoals eerder, in het jaar 2000, is ook recentelijk weer het gebruik van een valse schoolstempel ontdekt. In een significant aantal gevallen blijken kinderen bovendien het volgen van onderwijs te staken zonder daarvan melding te doen. De resultaten van het onderzoek zullen aan het einde van het schooljaar 2001-2002 bekend zijn. Sanctionering Het aantal terugvorderingen en opgelegde boeten bij de AKW was in 2001 hoger dan voorgaande jaren. De oorzaken hiervan zijn onbekend en dat noopt de SVB tot nadere analyse. Wat de opsporing van fraude betreft zijn er in 2001 1.059 fraude-onderzoeken verricht gericht tegen 1.445 personen. Dit heeft in 261 zaken geleid tot aangiften tegen in totaal 390 personen. De SVB heeft daarmee het minimumquotum van 375 aangiften van het Openbaar Ministerie overschreden, maar het maximumquotum van 475 aangiften niet gehaald. Dit komt niet doordat er te weinig fraudesignalen zouden zijn, maar door de beperking in de productiviteit. De trefkans of effectiviteit van de opsporing is, na een daling in de voorgaande jaren, in 2001 gestegen, maar in de voorselectie van te verrichten onderzoeken zijn nog verdere verbeteringen mogelijk.
8
Net als in 2000 was in 2001 het grootste deel van de fraudesignalen (56%) afkomstig van de SVB-medewerkers zelf. Het niet melden van het voeren van een gezamenlijke huishouding (‘samenwonen’) is nog steeds de belangrijkste fraudecategorie. De oorzaken van fraude zijn met name gelegen in het niet melden van feitelijke omstandigheden, zoals samenwonen. De SVB heeft in 2001 meer inzicht gekregen in de doorstroom van aangiften bij het Openbaar Ministerie en in de bestuurlijke afhandeling van opsporingsonderzoeken die niet tot aangifte hebben geleid. Het aantal sepots door het Openbaar Ministerie van in 2000 gedane aangiften moet voor verlaging vatbaar zijn. Van de 1.363 onderzochte fraudesignalen kwamen er 281 voor beboeting in aanmerking, in 30 gevallen (10%) is geen boete opgelegd. Ook hierin moet verbetering worden gebracht door een betere bewaking van de administratieve afdoening van dergelijke gevallen. In 2001 is een evaluatie gehouden van de sedert 1994 bestaande organisatiestructuur van de sociale recherche bij de SVB. Op basis hiervan wordt de opsporing bij de SVB in 2002 ingrijpend gereorganiseerd. Er komt een meer uniforme werkwijze en de aansturing van de sociaal rechercheurs vindt plaats door drie regionale teamleiders die gepositioneerd zijn binnen een centrale afdeling Opsporing. De SVB stelt zich ten doel per 1 januari 2004 een substantiële verbetering van de productie van de sociale recherche te hebben bereikt. De afspraken met het Openbaar Ministerie voor 2002 zijn neergelegd in een handhavingsarrangement. Dit arrangement omvat voor het eerst alle opsporingsdiensten in het SZW-domein, dat wil zeggen dat er afspraken over fraude-aangiften van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), gemeenten, Arbeidsinspectie en SVB zijn opgenomen.
2.3
Handhavingsactiviteiten 2002 en volgende jaren
Ook in 2002 en daarna zullen de standaard activiteiten inzake preventie, gegevensuitwisseling, risico-analyse en -selectie, intensivering en systematische controle en sanctionering van onrechtmatigheid verricht worden. Daarnaast worden in 2002 de volgende activiteiten verricht: – een onderzoek naar handhavingscommunicatie voor allochtonen; – opzet van een gedragscode voor sociaal rechercheurs, een fraudemonitor en een klantenmonitor bij de sociale recherche; – onderzoek van het CTB in België, Duitsland, Spanje, de Nederlandse Antillen en Florida.
2.4
Internationale handhaving
De SVB geeft bijzondere aandacht aan internationale handhaving omdat controle en verificatie in het buitenland moeilijker zijn dan in Nederland. In de afgelopen jaren zijn pilotonderzoeken in 20 landen verricht. Specifieke fraudes hebben geleid tot intensievere controles en verificaties. De buitendiensten van de sociaal attachés in Rabat (Marokko) en Ankara (Turkije) verrichten continu handhavingsonderzoeken. In de reguliere bilaterale contacten met zusterorganen in het buitenland wordt standaard over handhaving gesproken. De agenda van de internationale contacten wordt ook in het jaar 2002 en volgende jaren overwegend bepaald door de onderhandelingen in het kader van de Wet BEU.
9
2.5
Kosten en opbrengsten
De kosten van de handhavingsinspanningen van de SVB waren in 2001 ruim ƒ 18 mln. De opbrengsten waren naar schatting ruim ƒ 48 mln. De door handhavingsactiviteiten bespaarde uitkeringen in de toekomst bedragen ruim ƒ 90 mln. De kosten die in 2002 zullen worden gemaakt wijken niet af van de in voorgaande jaren gemaakte kosten.
2.6
Doelstellingen voor 2002
Oordeel over activiteiten 2001 Omdat een beoordeling van de verrichte activiteiten alleen kan plaatsvinden op basis van vooraf geformuleerde doelstellingen, heeft de SVB voor het jaar 2002 doelstellingen ontwikkeld. Deze houden kort gezegd in dat de SVB in 2002 beoogt te doen wat het zich heeft voorgenomen. Omdat de onderhavige Rapportage het jaar 2001 betreft wordt eerst een oordeel gegeven over de resultaten in 2001: Voorlichting en publiciteit Ook in 2001 is in diverse publicaties aandacht gegeven aan handhaving door de SVB. De SVB is betrokken bij de Lisv-campagne inzake de wet boeten en maatregelen. Verder is in 2001 onderzoek gehouden naar de effectiviteit van handhavingscommunicatie. Participatie wetgeving De SVB geeft standaard een oordeel over voornemens tot nieuwe of gewijzigde wetgeving, waarbij ook aandacht wordt gegeven aan de handhaafbaarheid. Daarnaast inventariseert de SVB systematisch de signalen over de uitvoering van bestaande wetgeving. Fraude-alertheid Op alle vestigingen van de SVB worden stelselmatige activiteiten inzake fraude-alertheid verricht. Vanaf 2002 wordt de fraude-alertheid bij alle vestigingen gemeten, zodat de effectiviteit van de activiteiten kan worden beoordeeld. Gegevensuitwisseling De trefkans van de uitwisseling van inkomensgegevens met de Belastingdienst blijkt in 2001 verder verbeterd, maar de resultaten nopen ook tot nadere analyse. In 2001 is een integrale controle op ongemeld samenwonen door middel van een gestandaardiseerde geautomatiseerde gegevensuitwisseling met de GBA ingevoerd op alle vestigingen. Verder is in 2001 integrale gegevensuitwisseling met de IBG ingevoerd om de rechtmatigheid bij de AKW te verbeteren. Risico-analyse en -selectie en intensivering en systematische controle Op basis van risico-analyse is een aantal standaard extra controles operationeel. In 2001 zijn steekproef-onderzoeken naar ongemeld samenwonen van AOW’ers en Anw’ers uitgevoerd. Ook is het Controle Team Buitenland (CTB) vanaf oktober 2001 operationeel. Sanctionering De stijging van het aantal terugvorderingen en boeten bij de AKW vergt nadere analyse. De trefkans van de opsporing is in 2001 verbeterd maar moet nog verder verbeterd worden. Het minimumquotum van het Openbaar Ministerie over 2001 is gehaald, maar het maximumquotum niet. De fraude-signalering van de gevalsbehandelende medewerkers is in 2001 toegenomen. Dit wijst op een toenemende fraude-alertheid. Het aantal sepots door het Openbaar Ministerie moet voor verlaging vatbaar zijn.
10
De SVB heeft in 2001 een evaluatie van de sociale recherche bij de SVB verricht. Deze heeft uitgewezen dat er verbeteringen mogelijk zijn door uniformering van de werkwijze en een centrale aansturing te realiseren. Beide worden in 2002 ingevoerd. Terugkoppeling en verantwoording De terugkoppeling en verantwoording van de resultaten van het handhavingsbeleid bij de SVB waren in 2001 op dezelfde wijze georganiseerd als in voorgaande jaren. Eind 2001 is de overlegen besluitvormingsstructuur binnen de SVB aangepast aan de reorganisatie van het hoofdkantoor in dat jaar. Oordeel: In 2001 zijn alle geplande activiteiten verricht. De analyse van de resultaten van de fraude-opsporing is verdiept en uitgebreid. De trefkans bij de SVB moet en kan beter. Het aantal sepots moet omlaag. Niet alle zaken worden bestuurlijk afgedaan, dat kan beter door afloopcontrole. De SVB moet nadere analyse verrichten van de resultaten van de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst en de ontwikkeling van de aantallen terugvorderingen en boeten. Doelstellingen 2002 Voorlichting en publiciteit In 2002 stelt de SVB vast of en hoe de handhavingscommunicatie voor verbetering vatbaar is. Tevens onderzoekt de SVB in 2002 of er specifiek op allochtonen gerichte handhavingscommunicatie nodig is en zal de SVB in zijn bestaande communicatiemedia, het periodiek ‘Uw AOW/Anw’, de Internationale Nieuwsbrief en persberichten, aandacht aan handhaving blijven geven. Participatie wetgeving Ook in 2002 zal de SVB bij de uitoefening van zijn adviseringstaak aandacht geven aan de handhaafbaarheid van nieuwe regelgeving. Fraude-alertheid Vanaf 2002 zal de SVB op alle SVB-vestigingen het niveau van de fraude-alertheid van uitvoerende medewerkers onderzoeken. Door herhaling van deze enquêtes kan de effectiviteit van fraudealertheidsbevorderende activiteiten worden beoordeeld. Gegevensuitwisseling Ook in 2002 zal de SVB de rechtmatigheid van uitkeringen controleren door een aantal standaard gegevensuitwisselingen. Risico-analyse en -selectie en intensivering en systematische controle Met de landen waarmee handhavingsafspraken in het kader van de Wet BEU worden gemaakt en geïmplementeerd, zal zoveel mogelijk de zogeheten standaard validatiemethode worden geïmplementeerd. Sanctionering Voor 2002 stelt de SVB zich de volgende doelen: – analyse van de ontwikkeling in terugvorderingen en boeten en maatregelen en de oorzaken van sepots door het Openbaar Ministerie; – een betere bewaking van de bestuurlijke afdoening van fraudezaken die niet tot aangifte hebben geleid; – herstructurering van het werkproces, de organisatie en de aansturing van de opsporing bij de SVB, op basis van de in 2001 gehouden evaluatie;
11
– ontwikkeling van normen voor de productiviteit en kwaliteit van de sociale recherche; – ontwikkeling van een gedragscode voor sociaal rechercheurs, om de klantbejegening beter toetsbaar te maken; – opzet van een fraudemonitor waarmee informatie over de aard en oorzaak van fraude wordt vastgelegd; – opzet van een klantenmonitor om de beleving van de fraudeur van het opsporingsonderzoek vast te leggen; – aangifte tegen 375 personen, conform de afspraken in het handhavingsarrangement 2002. De SVB wil per 1 januari 2004 met de genoemde herstructurering van de opsporing een substantiële productieverhoging bij de sociale recherche van de SVB realiseren. Terugkoppeling en verantwoording In 2002 zal een operationeel overleg over handhaving opgestart worden dat de communicatie tussen beleidsmakers en uitvoerders zal verbeteren.
12
Hoofdstuk III 3.1
Beleidskader
Inleiding
In dit hoofdstuk staat allereerst in paragraaf 3.2 wat het doel van het handhavingsbeleid van de SVB is, welke middelen bij de realisering van dit beleid worden gehanteerd en welke aandachtspunten daarbij worden onderscheiden. In paragraaf 3.3 staat tot welke concrete activiteiten dit heeft geleid. In paragraaf 3.4 wordt kort aandacht gegeven aan de resultaten van de activiteiten.
3.2
Handhavingsbeleid SVB in het algemeen
Het doel van het handhavingsbeleid van de SVB is het vergroten van de rechtmatigheid van de uitkeringen die de SVB betaalt, door de risico’s van fraude en misbruik te beperken en door geconstateerde fraude en misbruik te sanctioneren. Daarbij staat voorop dat voorkomen beter is dan genezen: goede preventieve maatregelen in het uitvoeringsproces dienen te bevorderen dat er zo min mogelijk onrechtmatigheid is. Waar die onrechtmatigheid zich desondanks voordoet moet een optimale detectie en sanctionering daarvan leiden tot generale preventie van onrechtmatig gedrag. Het handhavingsbeleid van de SVB houdt in dat het bovengenoemde doel nagestreefd wordt door inzet van de volgende middelen: 1. preventie door optimale voorlichting en optimale aanvraagprocedures en door publiciteit inzake handhavingsactiviteiten en de resultaten daarvan; 2. preventie door, bij de verwezenlijking van de adviseringstaken van de SVB, uitdrukkelijk aandacht bij de wetgever te vragen voor de handhavingsaspecten van nieuwe of gewijzigde wetgeving; 3. preventie door een optimale fraude-alertheid van medewerkers; 4. preventie door aanvangscontrole en -verificatie en, gedurende de voortgang van het uitkeringsrecht, voortdurende controle en verificatie van rechtskritische gegevens. Dergelijke controles en verificaties kunnen zowel individueel-specifieke preventieve werking hebben als een meer generaal-preventieve werking naar een bepaalde risicocategorie van gevallen of gerechtigden; 5. detectie van specifieke handhavingsrisico’s door risico-analyse van de door de SVB uitgevoerde wetten en het uitvoeringsproces, analyse van geconstateerde fraudes en door nadere (steekproefsgewijze) onderzoeken naar omvang en aard van deze risico’s; 6. extra controle- en verificatiemaatregelen waar dit, op grond van de resultaten van de hierboven genoemde activiteiten, nodig blijkt; 7. monitoring van de gedetecteerde risico’s en van de effectiviteit van genomen maatregelen; 8. oplegging van administratieve sancties; of 9. aangifte van fraude bij het Openbaar Ministerie na een opsporingsonderzoek.
3.3
Activiteiten ter verwezenlijking van het handhavingsbeleid
Hantering van de hierboven opgesomde middelen heeft tot de volgende activiteiten geleid: Optimale voorlichting, procedures en publiciteit Een goede communicatie over de handhavingsactiviteiten van de SVB, naar zowel politiek en toezichthouder als naar het publiek, is essentieel voor een doeltreffende handhaving. In de communicatie naar de klanten van de SVB zijn de volgende activiteiten te onderscheiden: ●
Voorlichtingsmateriaal en formulieren worden standaard getoetst op handhavingsgevoeligheid. Tevens wordt bij de analyse van fraudezaken bezien of onduidelijkheid of inconsistentie van
13
●
●
●
voorlichtingsmateriaal en formulieren een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de fraude of het niet (tijdig) onderkennen daarvan. In het SVB-periodiek ‘Uw AOW/Anw’, dat alle in Nederland wonende AOW-ers en Anw-ers elk halfjaar ontvangen, wordt regelmatig aandacht besteed aan handhavingsgevoelige elementen als inkomen en het voeren van een gezamenlijke huishouding. De in het buitenland wonende gerechtigden ontvangen een Internationale Nieuwsbrief. De SVB verricht regelmatig onderzoek naar de effectiviteit van zijn klantcommunicatie. In dergelijke onderzoeken wordt de effectiviteit van handhavingscommunicatie meegenomen. In meer algemene zin maakt de SVB zijn handhavingsbeleid en handhavingsactiviteiten bekend door middel van perspublicaties, met name naar aanleiding van de onderhavige Rapportage Handhaving SVB. Met dergelijke publiciteit positioneert de SVB zich als uitvoeringsorganisatie die ook de rechtshandhaving zeer serieus neemt. Daarnaast kan dergelijke publiciteit een generaal-preventieve werking hebben.
Optimale fraude-alertheid De SVB geeft structureel aandacht aan het bevorderen van de fraude-alertheid (= het onderkennen van mogelijke fraudegevallen) van medewerkers door aandacht daaraan te geven in instructiemateriaal en opleidingen en door terugkoppeling van fraudezaken aan deze ‘eerstelijns’ medewerkers. Preventie door aanvangs- en voortgangscontrole en -verificatie De gegevens die van belang zijn voor het recht op uitkering en de voortduring daarvan, zoals identiteit, burgerlijke staat, inkomen en leefvorm, worden standaard gecontroleerd en geverifieerd. Verificatie vindt zoveel mogelijk plaats bij authentieke bronnen. Detectie van risico’s Analyses van wetgeving en uitvoeringsproces hebben uitgewezen dat de belangrijkste risico’s betreffen: AOW en Anw: inkomen (onjuiste opgave of verzuim melding wijzigingen); ● leefvorm (ongemeld voeren van een gezamenlijke huishouding). ●
AKW: uitwonend zijn van het kind (verzuim melding niet meer uitwonend zijn); ● onderwijs volgen van het kind (verzuim melding beëindigen onderwijs). ●
Buitenland: aanvrager/rechthebbende of rechtgevend kind woont in het buitenland (onjuiste gegevens, inadequate controle en verificatie); ● gegevens uit het buitenland zijn benodigd voor vaststelling van het recht (idem als bovenstaand). ●
De door de SVB uitgevoerde handhavingsonderzoeken hebben daarom met name betrekking op deze onderdelen. Extra controlemaatregelen Op basis van de gebleken risico’s heeft de SVB een aantal extra controlemaatregelen ingevoerd:
14
Inkomen (AOW en Anw): ● jaarlijks onderzoek bij AOW’ers en Anw’ers naar inkomen; ● jaarlijkse gegevensuitwisseling met de belastingdienst om verzwegen inkomen op te sporen. Leefvorm (AOW en Anw): standaard controle van ongehuwden/niet-samenwonenden die op hetzelfde adres als een andere AOW’er wonen; ● steekproeven (o.a. door huisbezoek); ● check bij GBA. ●
Uitwonende/studerende kinderen (AKW): uitwisseling van gegevens over het volgen van onderwijs met de IBG; ● steekproefsgewijze controle op onderhoud en volgen van onderwijs. ●
Buitenland: dubbele legalisatie en inhoudelijke verificatie van brondocumenten uit bepaalde landen (alle wetten); ● presentatieplicht voor verzekerden met kinderen in het buitenland (AKW); ● integraal onderzoek naar het bestaan van kinderen in Turkije (AKW); ● integraal onderzoek naar het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn van kinderen in Turkije en Marokko (AKW); ● steekproefsgewijze controle-onderzoeken door het Controle Team Buitenland. ●
Monitoring Aan de hand van analyse van de resultaten van bovengenoemde extra maatregelen wordt standaard beoordeeld of het desbetreffende risico gewijzigd is en of aanpassing van de genomen maatregelen nodig is. Sanctionering Ingevolge de Wet Boeten en Maatregelen bestraft de SVB nalatigheid van de uitkeringsgerechtigde in het doorgeven van gegevens die van belang kunnen zijn voor het recht en nalatigheid in het (tijdig) reageren op verzoeken van de SVB om inlichtingen, met een administratieve boete of maatregel. Daarnaast wordt elk signaal van vermoedelijke of mogelijke fraude onderzocht op strafrechtelijke onderzoekswaardigheid. Ingevolge de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude van het College van procureurs-generaal moet aangifte gedaan worden bij vermoedelijke fraude met een schadebedrag van minimaal ƒ 12.000,- (vanaf 1 januari 2002: € 6.000,-). In het handhavingsarrangement dat de SVB voor 2001 met het Openbaar Ministerie had gesloten zijn afspraken neergelegd omtrent aantallen en soorten in behandeling te nemen aangiften. Vanaf 2002 zijn de afspraken tussen Openbaar Ministerie en SVB geïntegreerd in een handhavingsarrangement dat het hele SZW-domein bestrijkt.
15
3.4
Resultaten van de verrichte activiteiten
De resultaten van de diverse controle- en verificatiemaatregelen zijn in deze rapportage terug te vinden in het volgende hoofdstuk. De resultaten van het onderkennen van normovertredingen die leiden tot terugvorderingen, het opleggen van administratieve boeten en maatregelen of tot opsporing en aangifte van fraude, zijn terug te vinden in hoofdstuk V. De resultaten van preventieve maatregelen zijn minder goed te kwantificeren. Het is zonder intensief onderzoek niet goed mogelijk het causaal verband te leggen tussen bijvoorbeeld aangepaste aanvraagformulieren en een vermindering van geconstateerde fraudes.
16
Hoofdstuk IV 4.1
In 2001 verrichte activiteiten ter preventie en detectie van onrechtmatigheid
Inleiding
In dit hoofdstuk staan de in 2001 door de SVB verrichte handhavingsactiviteiten. In paragraaf 4.2 worden de preventieve activiteiten behandeld, te weten achtereenvolgens de voorlichtingsactiviteiten, de adviseringsactiviteiten en de activiteiten op het gebied van de (bevordering van de) fraude-alertheid. In paragraaf 4.3 wordt een aantal activiteiten inzake gegevensuitwisseling weergegeven. Paragraaf 4.4 gaat over risico-analyse en -selectie. In dat kader wordt aangegeven welke resultaten de actualiseringen van de kwantificering van resterende (misbruik)risico’s in 2001 hebben opgeleverd. Vervolgens worden de ontwikkelingen beschreven inzake nieuwe regelgeving die nieuwe risico-analyse heeft gevergd. Daarna worden de onderzoeken op het gebied van risico-analyse en selectie beschreven. Paragraaf 4.5 beschrijft de activiteiten met betrekking tot de intensivering en systematische controle. Dit zijn activiteiten die zijn ontwikkeld op basis van eerdere analyse van de handhavingsrisico’s van de door de SVB uitgevoerde regelingen. Het gaat hierbij om zowel standaard ingevoerde extra controles als om steekproeven om de omvang van risico’s nader te beoordelen.
4.2
Preventie
Voorlichting en publiciteit Info in ‘Uw AOW/Anw’ In ‘Uw AOW/Anw’, dat elk halfjaar naar alle AOW- en Anw-gerechtigden wordt gezonden, wordt standaard informatie gegeven over de wijzigingen die men aan de SVB moet doorgeven. Dat is ook gedaan in de twee uitgaven van ‘Uw AOW/Anw ’ die in 2001 zijn verschenen. Verder is in het januari 2001-nummer van ‘Uw AOW/Anw’ een aantal vragen van klanten beantwoord over wanneer er sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding en het doel van onderzoek door huisbezoeken aan klanten. In het januari 2002-nummer is een wat uitgebreider artikel over fraude-opsporing opgenomen met als titel ‘sommige mensen hebben niet door dat ze fout zitten’ met de portee: ‘Een ongeluk zit in een klein hoekje en de nasleep van een geconstateerde fraude is voor de betrokkene(n) heel vervelend. Dat wil de SVB u ook liever besparen, maar we controleren strict, dus houdt u zich alstublieft aan de regels en meldt u ons de mutaties in bijvoorbeeld inkomen en leefsitatie’. Met dit artikel wordt, in wat hardere taal dan de SVB tot dan toe bezigde, een duidelijke waarschuwing gegeven dat slordigheid tot veel ellende kan leiden en dat de SVB wel degelijk achter onrechtmatigheden komt en dan genoodzaakt is indringende actie te ondernemen. Vóór 2001 heette ‘Uw AOW/Anw’ nog ‘Inzicht’. Uit onderzoek in augustus 2001 is gebleken dat de naamswijziging ertoe heeft geleid dat het blad beter wordt gelezen en dat klanten zich daardoor wat vaker tot de SVB wenden met vragen en wat vaker wijzigingen doorgeven.
17
Lisv-campagne Wet Boeten en Maatregelen In 2001 is het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) gestart met een campagne om de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden beter onder de aandacht van het publiek te brengen. Dit als uitvloeisel van de evaluatie van de Wet Boeten en Maatregelen. De SVB heeft intensief geparticipeerd in de voorbereidingen van deze campagne, die in het voorjaar van 2002 gehouden wordt. Overigens is in overleg met het Lisv en andere betrokken organisaties, besloten dat de SVB niet aan de campagne deelneemt. De belangrijkste reden voor dit besluit is dat er grote verschillen zijn tussen de klantenpopulaties van de SVB enerzijds en het UWV en de gemeentelijke sociale diensten anderzijds. De verwachting was dat een campagne die rekening zou houden met die verschillen niet effectief zou zijn. De campagne zou dan voor de betrokken organisaties meer nadelen dan voordelen hebben. Wel heeft de SVB, in overleg met het Lisv, diverse onderzoeken onder klanten en medewerkers begeleid. Onderzoek effectiviteit handhavingscommunicatie In november 2001 is een onderzoek gehouden onder SVB-klanten om te kunnen beoordelen hoe klanten aankijken tegen hun plichten, tegen fraude en het handhavingsbeleid van de SVB. Dit om de effectiviteit van de handhavingscommunicatie van de SVB te kunnen beoordelen en waar nodig en mogelijk te kunnen verbeteren. Uit dit onderzoek blijkt ondermeer dat de SVB-klanten plichten als vanzelfsprekend zien, maar fraude toch vooral definiëren als het bewust verzwijgen van informatie die van belang is voor de uitkering. De inschatting van de ‘pakkans’ hangt daarbij samen met de kennis die men heeft over het feit dat de SVB opsporingsactiviteiten verricht. Het begrip samenwonen, één van de belangrijkste ‘fraude-oorzaken’, is een probleem. Men heeft daar geen eenduidig beeld van. Men schat de gevolgen van het overtreden van uitkeringsregels niet altijd goed in. En tenslotte blijkt dat de zogeheten compliance, het nakomen van plichten vanuit de gedachte dat een mens zich nu eenmaal aan regels moet houden, weinig voorkomt. In 2002 wordt op basis van deze uitkomsten vastgesteld waar de handhavingscommunicatie voor verbetering vatbaar is. Advisering (‘participatie wetgeving’) In 2001 zijn er geen voorgenomen wijzigingen in regelgeving of nieuwe regelgeving aan de orde geweest waar de SVB, desgevraagd of uit eigen beweging, advies over heeft gegeven. Bevordering fraude-alertheid Op alle vestigingen van de SVB krijgen de gevalsbehandelende medewerkers stelselmatig voorlichting over de specifieke frauderisico’s die zich in de praktijk voordoen en over de rol en taken van de sociaal rechercheurs. Tevens koppelen de sociaal rechercheurs de resultaten van individuele fraude-onderzoeken terug naar de medewerkers die het fraudesignaal hebben gegeven. In overleg tussen sociaal rechercheurs en management worden zowel specifieke zaken als meer algemene ontwikkelingen gesignaleerd en besproken. In 2000 is onderzocht hoe een betrouwbaar beeld verkregen kan worden van het niveau en de ontwikkeling van de fraude-alertheid. Dat blijkt buitengewoon moeilijk. Het meest voor de hand ligt het om daartoe het aantal fraudesignalen te meten. Maar dat gegeven is van beperkte waarde. De meest fraude-alerte medewerker signaleert mogelijke onrechtmatigheid immers in een zodanig vroeg stadium dat er nog geen fraude is gepleegd. Anderzijds worden niet alle fraudesignalen geregistreerd. Het heeft uit administratieve overwegingen alleen zin fraudesignalen te registreren die onderzoekswaardig zijn. Besloten is om enerzijds alle fraudesignalen te gaan registreren en anderzijds periodiek, door middel van een enquête onder medewerkers, te onderzoeken hoe fraude-alert medewerkers zijn. Het is niet eenvoudig om met een dergelijke enquête objectieve gegevens te verzamelen. Zo’n enquête roept immers ‘sociaal wenselijke’ antwoorden van de respondenten op. In 2001 is op één vestiging bij wijze van pilot een enquête gehouden. Op basis hiervan wordt de komende jaren periodiek bij alle kantoren onderzoek verricht. Daardoor kan geleidelijk
18
een beeld ontstaan van de ontwikkeling in de fraude-alertheid en van het causaal verband tussen de activiteiten ter bevordering van de fraude-alertheid en de daadwerkelijke fraude-alertheid. Uiteindelijk kan aan de hand daarvan beoordeeld worden hoe effectief de ondernomen activiteiten zijn en wat de ‘best practice’ is.
4.3
Gegevensuitwisseling
Controle op inkomen Naast jaarlijkse controle op het inkomen bij de klant zelf (de resultaten daarvan staan in paragraaf 4.5) wordt ook achteraf, door middel van uitwisseling van loon- en inkomensgegevens met de Belastingdienst, gecontroleerd of er inkomen is verzwegen. In de onderstaande tabellen worden de resultaten bij de AOW en de Anw over de periode 19951999 weergegeven. Het aantal over 1999 onderzochte gevallen is lager dan over voorgaande jaren, onder andere omdat bij het maken van deze rapportage de gegevens wat eerder uit de systemen zijn opgevraagd dan voorgaande jaren.
Tabel 4.1 AOW
gemeld aan belastingdienst
onderzocht
ongewijzigd
n
n
%
n
%
ƒ
n
%
ƒ
113.000
17.153
95,8
499
3,5
801.134
223
0,7
135.668
1996
116.000
16.324
95,6
459
3,4
625.807
228
1,0
153.446
1997
237.000
4.163
89,0
217
8,0
804.021
115
3,0
201.878
1998
242.000
4.920
93,4
273
5,5
721.586
52
1,1
151.412
1999
234.921
2.209
74,6
506
22,9
1.547.242
58
2,5
116.630
1995
te veel betaald
te weinig betaald
Bij de AOW is het aantal te onderzoeken gevallen vanaf 1997 flink teruggebracht door een verbeterde selectie. Deze verbetering is mogelijk geworden doordat de SVB vanaf het belastingjaar 1997 meer gespecificeerde inkomensgegevens van de Belastingdienst ontvangt. Omdat hierdoor gerichter naar verzwegen inkomen kan worden gezocht is over 1997 en 1998 het percentage gevallen waarin de toeslag ongewijzigd is gebleven ook lager dan in 1995 en 1996. Over 1999 is de selectie van te onderzoeken gevallen nog verder verfijnd. Niet-relevante inkomens zoals VUT en nabestaandenuitkeringen worden namelijk niet meer voor verder onderzoek geselecteerd waardoor het aantal voor onderzoek gemelde gevallen verder is verminderd. Het percentage ongewijzigde gevallen is over het jaar 1999 flink lager dan over 1997 en 1998. Dit komt doordat naar aanleiding van de verscherpte selectie van te onderzoeken gevallen het aantal gevallen dat voor daadwerkelijk onderzoek overblijft weliswaar kleiner is dan voorheen maar naar verhouding een grotere mate van rechtmatigheidsrisico inhoudt. Daardoor is de trefkans en dus de effectiviteit van de gegevensuitwisseling verder verbeterd. Verder valt op dat bij de verlaagde toeslagen een aanzienlijk hoger totaalbedrag aan teveelbetalingen dan in voorgaande jaren is ontstaan. De oorzaak daarvan is niet bekend. Mede naar aanleiding hiervan heeft de SVB zich voorgenomen in 2002 een diepgaandere analyse op te zetten van
19
de resultaten van de gegevensuitwisseling. Een dergelijke analyse zal ook opgezet worden met betrekking tot de resultaten van de terugvorderingen (oorzaken, trends enz.) en de boeten en maatregelen.
Tabel 4.2 Anw
1997
gemeld aan belastingdienst
onderzocht
ongewijzigd
te veel betaald
te weinig betaald
n
n
%
n
%
ƒ
n
%
ƒ
21.000
3220
90,2
229
7,1
451.255
85
2,7
270.054
1998
173.000
6193
83,3
970
15,7
2.424.993
62
1,0
84.601
1999
170.958
5642
77,6
1169
20,7
3.040.995
97
1,7
190.164
Wat de Anw betreft was 1998 het eerste jaar waarover alle Anw’ers, dus ook de voormalige AWWgerechtigden, te maken kregen met inkomensafhankelijkheid. Ingevolge het overgangsrecht van de per 1 juli 1996 in werking getreden Anw was de Anw-uitkering van de voormalige AWW’ers namelijk eerst vanaf 1 januari 1998 afhankelijk van inkomen. Uit de resultaten van de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst over 1998 bleek dat in een groot aantal gevallen (15,7%) inkomen geheel of gedeeltelijk door Anw-gerechtigden niet spontaan aan de SVB was doorgegeven. In 1999 is dit met 20,7% zelfs nog hoger. Ook bij de Anw is het bedrag aan teveelbetalingen onevenredig gestegen en ook hier moet nadere analyse van de oorzaken daarvan nog plaatsvinden. Controle op het voeren van een gezamenlijke huishouding (AOW en Anw) AOW-gerechtigden die alleen wonen hebben een hoger pensioenrecht (70% van het minimumloon) dan personen die een gezamenlijke huishouding met een ander voeren (50% van het minimumloon). Anw-gerechtigden die een huishouding met een ander gaan voeren verliezen hun recht op nabestaandenuitkering. Er bestaat derhalve een handhavingsrisico dat personen een te hoog AOW-pensioen ontvangen of ten onrechte een Anw-nabestaandenuitkering ontvangen omdat ze niet aan de SVB melden dat ze samenwonen. Met ingang van juni 2001 verricht de SVB standaard een integrale controle op samenwonen via geautomatiseerde gegevensuitwisseling met de GBA. Deze houdt in dat bij alle AOW- en Anwaanvragen, en vervolgens na de aanvraag periodiek, wordt gecontroleerd op samenwonen door vergelijking van de SVB-gegevens met de GBA-gegevens. Alle alleenstaanden jonger dan 68 jaar (dus de gehele Anw-populatie en de AOW’ers van 65, 66 en 67 jaar) worden jaarlijks gecontroleerd, de AOW’ers die ouder zijn dan 67 jaar worden, vanwege het lagere risico, éénmaal in de vijf jaar gecontroleerd. In 2001 is voor ruim 271.000 adressen van alleenstaanden bij de GBA nagegaan welke personen op het adres geregistreerd stonden. Het betrof ruim 354.000 personen. Van ongeveer 5.000 klanten en adressen moest een nader onderzoek worden ingesteld, van alle overige gevallen kon op basis van de GBA-gegevens worden vastgesteld dat men niet samenwoonde. Van deze 5000 onderzoeken was in februari 2002 de helft afgerond. Van 388 adressen en 626 personen kon worden vastgesteld dat er sprake was van samenwonen. In de loop van 2002 wordt dit nieuwe controleproces geëvalueerd.
20
Naast deze verder verfijnde gebruikmaking van de GBA blijft het nodig om het risico van ook niet bij de GBA gemeld samenwonen te blijven monitoren door middel van steekproeven. Zie hiervoor verder paragraaf 4.5. Controle bij wijziging woonadres AOW-partner Vanaf 20 april 2001 controleert de SVB op samenwonen bij de door de GBA doorgegeven adreswijzigingen in die de gevallen waarbij: ● AOW-pensioen en -toeslag wordt verstrekt en slechts één van de partners is verhuisd; ● niet alle personen verhuizen die behoren tot een meerpersoonshuishouden of tot een huishouden waartoe naast een gehuwd paar ook één of meer andere personen behoren. In dergelijke gevallen is het mogelijk dat er een wijziging van de leefsituatie (samenwonen) is die gevolgen heeft voor het recht op AOW. De gevallen waarbij een dergelijke mutatie zich vóór 20 april 2001 heeft voorgedaan worden in 2002 en 2003 gecontroleerd. De RIF’s De acht Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams (RIF’s) hebben als doel het multi-disciplinair bestrijden van fraude, met de sociale zekerheid als invalshoek. Door projectmatige onderzoeken, waaraan alle instanties meedoen die een relatie hebben met het onderwerp van het project, moeten zogeheten gelegenheidsstructuren zichtbaar gemaakt worden, waardoor uiteindelijk fraude voorkomen moet worden. De SVB participeert in alle RIF’s, maar zeker niet in de voorhoede. Dit vloeit voort uit de aard van de gekozen onderwerpen en de vaak beperkte relatie met de SVBklantenpopulaties. Fraude met de volksverzekeringen is nu eenmaal meestal puur individueel. Wel leveren SVB-vestigingen zo nu en dan sociaal rechercheurs van de SVB om mee te werken aan RIF-projecten. Hiermee ondersteunt de SVB die projecten en doen de sociaal rechercheurs van de SVB nuttige onderzoekservaring op. In het kader van de gegevensuitwisseling doen zich van tijd tot tijd activiteiten voor die van nut voor SVB en RIF’s zijn. Zo heeft de SVB in 2000 een proef-gegevensuitwisseling met de Duitse Bundesanstalt für Arbeit (BfA) gehouden waar het RIF-noord te Groningen bij betrokken was. In 2001 zijn geen activiteiten op dit terrein verricht. Inmiddels is echter in 2002, op initiatief van laatstgenoemd RIF, een bestand met adressen uit de noordelijke provincies met een laag energieverbruik tegen het bestand van adressen van Anw-gerechtigden gehouden. Dergelijke vermoedelijk niet of nauwelijks bewoonde adressen kunnen immers een indicatie bieden voor ongemeld samenwonen op een ander adres. Tevens wordt het bestand uit het VIS, een landelijk bestand van documenten, zoals paspoorten, die gestolen zijn of waarvan de houder is overleden, gematcht met het AOW- en Anw-bestand van de SVB. Hiermee kunnen wellicht bij de SVB niet bekende overlijdens worden onderkend, waardoor ten onrechte doorbetaalde uitkeringen kunnen worden beëindigd. Op het moment dat deze rapportage werd geschreven waren de resultaten van deze gegevensuitwisselingen nog niet bekend. Gegevensuitwisseling Duitsland en België Duitsland Zoals hierboven gemeld heeft in 2000 met de Duitse BfA een eerste proefuitwisseling van kinderbijslaggegevens van grensarbeiders plaatsgevonden. Op basis daarvan is in 2001 een tweede bestandsvergelijking uitgevoerd. Voor ruim 200.000 huishoudens met een woonadres in de grensstreek is nagegaan of er ten onrechte zowel Nederlandse kinderbijslag als Duits Kindergeld werd ontvangen van een Arbeitsamt aan de Duitse zijde van de grensstrook. Dit bleek in 16 gevallen voor te komen. In 15 gevallen werd te veel Duits Kindergeld betaald en in slechts 1 geval werd te veel Nederlandse kinderbijslag uitgekeerd. Er is vooralsnog dus sprake van een relatief klein risico. De bestaande onrechtmatigheden zijn gecorrigeerd.
21
De bestanden waarmee de gegevensuitwisseling werd uitgevoerd waren niet de volledige bestanden van alle Nederlandse kinderbijslagbetalingen en alle Duitse kindergeldbetalingen. Het is nog mogelijk dat een huishouden buiten de grensstreek ten onrechte zowel kinderbijslag als Kindergeld ontvangt. Naar aanleiding van de tweede gegevensuitwisseling heeft de BfA voorgesteld om de vergelijking van bestanden jaarlijks te gaan herhalen. De SVB wil ook een jaarlijkse gegevensuitwisseling afspreken en in 2002 de mogelijkheden onderzoeken om de uitwisseling uit te breiden tot de bestanden van geheel Nederland en geheel Duitsland. Wat de AOW en de Anw betreft is in 2000, in samenwerking met de Duitse Landesversicherungsanstalt Westfalen, een steekproefonderzoek afgerond naar leefvorm en inkomen van AOW- en Anw-gerechtigden van in Duitsland wonenden. Hierbij is gebleken dat onderzoek naar leefvorm niet goed uitvoerbaar is door middel van schriftelijk onderzoek of gegevensuitwisseling. Dit moet plaatsvinden door feitelijk onderzoek ter plaatse, waarvoor de SVB inmiddels een Controle Team Buitenland beschikbaar heeft. Uit de steekproef is voorts gebleken dat er aanleiding is om het onderzoek naar inkomen voort te zetten. Inmiddels hebben wijzigingen in de Duitse privacywetgeving er bovendien toe geleid dat er mogelijkheden voor gegevensuitwisseling met de Duitse belastingdienst zijn. In 2001 zijn de eerste contacten gelegd met het Finanzministerium des Landes Nordrhein-Westfalen. Met deze dienst zal in 2002 een wijze van gegevensuitwisseling worden ontwikkeld waarmee vervolgens bij de diensten van alle Duitse deelstaten kan worden gewerkt. België In de afgelopen jaren is de ontwikkeling van gegevensuitwisseling vooral gericht geweest op Duitsland. In 2001 heeft de SVB ook in de relatie met België initiatieven genomen om soortgelijke uitwisselingen tot stand te brengen. In 2002 worden besprekingen gevoerd met de Belgische Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ). Deze instelling kan SVB inkomensgegevens leveren met betrekking tot AOW- en Anw-gerechtigden en kan tevens informatie verstrekken met betrekking tot kinderbijslag van grensarbeiders. De ervaringen met de gegevensuitwisseling met Duitse instanties zullen nuttig zijn bij het ontwikkelen van de technische vereisten voor efficiënte uitwisselingen. Samenwerking met de IBG Tot en met het jaar 2000 stelde de SVB jaarlijks vast of kinderen van 16 en 17 jaar daadwerkelijk onderwijs volgden door een schoolverklaring en onderhoudsverklaring van de ouder/verzorger te vragen. Met ingang van 2001 stelt de SVB het volgen van onderwijs van kinderen, waarvoor op basis daarvan recht op kinderbijslag bestaat, vast aan de hand van gegevens van de Informatie Beheer Groep (IBG). De IBG beschikt over betrouwbaardere en actuelere gegevens. In 2001 is voor ruim 235.000 kinderen op deze wijze het schoolgaan gecontroleerd. Voor ruim 40.000 kinderen is alsnog een schoolverklaring verzonden, omdat deze kinderen (nog) niet bij de IBG bekend waren. Internationale detachering In 2001 is de volledige uitwisseling met de Belastingdienst van gegevens inzake alle uitgaande detacheringen gerealiseerd. Met deze gegevensuitwisseling wordt voorkomen dat de Nederlandse volksverzekeringspremies worden terugbetaald door de Belastingdienst, terwijl op grond van een door de SVB afgegeven detacheringsverklaring de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is.
22
4.4
Risico-analyse en -selectie
De SVB heeft risico-analyses van de door de SVB uitgevoerde wetten verricht (zie paragraaf 3.2). Op die analyses is een aantal gerichte handhavingsactiviteiten gebaseerd. Aanleiding voor nieuwe risico-analyses ontstaat met name als er nieuwe wetgeving tot stand komt of als bestaande wetgeving zodanig wijzigt dat er sprake kan zijn van nieuwe risico’s. In deze paragraaf staat: - wat de resultaten zijn van de jaarlijkse actualisering van de kwantificering van de risico’s van misbruik in de door de SVB uitgevoerde regelingen; - met welke nieuwe wetgeving de SVB in 2001 werd geconfronteerd en welke handhavingsaspecten daarbij aan de orde zijn gekomen; - welke verdere onderzoeken en andere activiteiten in het kader van risico-analyse en -selectie zijn verricht. Kwantificering restrisico’s Sedert 1998 maakt de SVB een systematische analyse van de risico’s van misbruik. Deze analyse wordt jaarlijks geactualiseerd. Met deze analyse zijn eerst de risico’s gekwalificeerd die voortvloeien uit de wet en die resteren, gegeven de afdekking door controle- en verificatiemaatregelen. Vervolgens zijn de restrisico’s gekwantificeerd op basis van de geldstroom die gemoeid is met het betrokken type uitkering. De risico’s waar het om gaat zijn per wet benoemd en betreffen onder andere identiteit, overlijden, inkomen, burgerlijke staat, het voeren van een gezamenlijke huishouding met een ander (‘samenwonen’), verzekering en ingezetenschap en het volgen van onderwijs van kinderen waarvoor kinderbijslag wordt betaald. De actualisering vindt in principe plaats op basis van demografische verschuivingen in uitkeringspopulaties en verschuivingen in risico’s door wijzigingen in regelgeving en (nieuwe) inzichten in handhavingsrisico’s, bijvoorbeeld op basis van de resultaten uit gerichte handhavingsonderzoeken. Tot op heden gaven alleen demografische gegevens aanleiding tot aanpassing van de omvang van de risico’s. Overigens voorziet de SVB dat de resultaten van de in 2001 en 2002 door het Controle Team Buitenland (CTB) verrichte onderzoeken aanleiding geven tot aanpassingen van de risico’s in sommige landen.
23
In de volgende tabel staan de uitkeringslasten en het resterende misbruikrisico in 2001 weergegeven.
Tabel 4.3 wet/regeling
AOW Anw AKW TOG TAS
uitkeringslast 2001 op jaarbasis
gemaximeerde grens Regeling rechtmatigheid (3% van uitkeringslast)
gekwantificeerd misbruikrisico 2001
percentage van de uitkeringslast
ƒ
45.512.140.000
1.365.364.200
141.429.000
0,31 %
€
20.652.508.000
619.575.260
64.177.682
ƒ
3.288.700.000
98.661.000
41.359.000
€
1.492.346.900
44.770.409
18.767.895
ƒ
6.752.920.000
202.587.600
11.908.000
€
3.064.341.400
91.930.244
5.403.615
ƒ
29.129.448
873.833
3.111
€
13.218.368
396.551
1.412
ƒ €
5.565.000 2.525.287
166.950 75.759
27.825 12.626
1,26 % 0,18 % 0,01 % 0,50 %
Uit de tabel moge blijken dat ook in 2001 het resterende misbruikrisico ver onder de door het (voormalige) Ctsv gehanteerde grens van 3% van de uitkeringslast is gebleven. De volgende grafiek laat zien dat het percentage misbruikrisico van de afgelopen 5 jaar stabiel is geweest.
Percentages misbruikrisico’s 1997 - 2001 % 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0 1997 AOW
1998 Anw
1999 AKW
2000 TOG
24
TAS
2001 Norm
Overigens moet worden opgemerkt dat de onzekerheden in de uitvoering van de regelgeving niet alleen worden bepaald door de mate waarin risico’s uit de in de regelgeving gestelde voorwaarden voortvloeien, maar ook door de mate waarin deze risico’s kunnen worden afgedekt door de administratieve organisatie. Hierin schuilt een spanning tussen hetgeen enerzijds, qua verificatie en controle, maximaal mogelijk is en anderzijds uitvoeringstechnisch wenselijk is. Vooralsnog blijkt dat de SVB er in slaagt zonder onoverkomelijke problemen een zodanige afdekking van risico’s te realiseren dat de resterende risico’s ruimschoots onder de genoemde 3%-grens blijven. De Remigratiewet Met ingang van 1 april 2000 is een nieuwe wet in werking getreden waarin de voorheen bestaande remigratieregelingen zijn opgenomen. De SVB heeft aan de hand van een nadere risico-analyse van de nieuwe wet vastgesteld welke handhavingsactiviteiten rond deze wet moeten plaatsvinden. Dat is vastgelegd in een apart handhavingsbeleidsplan. Op basis daarvan zijn in het uitvoeringsproces extra handhavingsmaatregelen opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende wijzigingen in de regeling: ● Ook personen met de Nederlandse nationaliteit kunnen een uitkering krijgen, men moet zich wel inspannen om binnen redelijke termijn de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen. De SVB moet dit nagaan. ● Er is een terugkeeroptie binnen een jaar na de remigratie; als men terugkeert eindigt het recht op remigratie-uitkering. Ook dit moet de SVB nagaan. ● Partners krijgen, na scheiding of beëindiging van de samenwoning, een zelfstandig recht op de remigratievoorziening. De SVB moet checken of er geen scheiding of beëindiging van samenwoning wordt voorgewend. ● Na overlijden van de rechthebbende krijgen de minderjarige kinderen recht op de voorziening. Nieuwe TOG-regeling Het recht op een tegemoetkoming ingevolge de TOG-regeling vervalt als de aanvrager een vergoeding ontvangt die qua doelstelling en hoogte vergelijkbaar is met de tegemoetkoming ingevolge de TOG-regeling, of als de aanvrager het kind op commerciële basis verzorgt. In 2000 werd geconstateerd dat de controle en verificatie hiervan mogelijk handhavingsrisico’s oplevert. De praktijk heeft tot nu toe niet uitgewezen dat dit risico speelt. Invoering wet BEU Op 1 januari 2000 is de Wet Beperking Export Uitkeringen (Wet BEU) in werking getreden. Op grond van de Wet BEU is export van uitkeringen alleen nog mogelijk als er sprake is van een, op een verdragsrelatie gebaseerde, gewaarborgde handhaafbaarheid in het land waar de betrokkene woont. In 2001 is met een groot aantal landen onderhandeld over het sluiten van een exportverdrag. De SVB maakt ten behoeve van die onderhandelingen voor elk betrokken land een risicoanalyse en neemt vervolgens als adviseur deel aan de onderhandelingen. Ten behoeve van de implementatie van de exportverdragen heeft de SVB een standaard controleen verificatiemethode ontwikkeld die in principe in alle betrokken landen moet kunnen worden gehanteerd. De methode komt er op neer dat aan de bestaande controles van in leven zijn, leefvorm, inkomen en schoolgaand zijn (van AKW-kinderen) een validatieprocedure wordt toegevoegd. Deze houdt in dat een centrale instantie in het betrokken land per individueel geval instaat voor de juistheid en betrouwbaarheid van die controles. Eind 2001 heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de aan de Tweede Kamer toegezegde evaluatie van de Wet BEU afgerond. Uit het evaluatieverslag blijkt dat per 1 december 2001 met 23 landen een handhavingsverdrag of -convenant is ondertekend. Met 49 landen worden voorbereidingen getroffen om tot een verdrag te komen. Verwacht wordt dat per 1 januari 2003
25
met 44 landen een verdrag zal zijn gesloten. Ruim 87.000 personen zullen daardoor alsnog niet door het exportverbod van de Wet BEU worden getroffen, terwijl ongeveer 2.675 personen wel getroffen worden. In de evaluatie wordt erkend dat het in de praktijk van de verdragssluiting soms lastig is om op voorhand een inschatting te maken van de effectiviteit van de te maken handhavingsafspraken. Tevens wordt onderkend dat het maatwerk dat per land geleverd zou moeten worden, door de per land bestaande verschillen in mogelijkheden, op gespannen voet staat met het streven om zoveel mogelijk uniforme handhavingsafspraken te maken. In zijn bijdrage aan de evaluatie, die integraal als bijlage in het evaluatieverslag is opgenomen, wijst de SVB er ook op dat er nog vrijwel geen ervaring is opgedaan met de handhavingsverdragen, omdat er nog geen concrete controle- en verificatieprocedures zijn afgesproken. Dergelijke procedures zijn dus ook nog niet operationeel en beproefd. Controle Team Buitenland Doel en achtergronden De SVB heeft in 2001 een Controle Team Buitenland (CTB) opgericht. Dit team verricht controles in het buitenland om vast te stellen of de in het kader van exportverdragen afgesproken procedures ook worden nagekomen en of de procedures tot een betrouwbaar resultaat leiden. Omdat dergelijke procedures nog nergens operationeel zijn, onderzoekt het CTB vooralsnog in EU- en verdragslanden. De achtergrond van het creëren van het CTB is de volgende. De SVB heeft besloten dat de mogelijkheden tot verbetering van de handhaving in het buitenland, die worden geboden door de te sluiten handhavingsverdragen, zoveel mogelijk moeten worden ingevuld door het hanteren van de eerdergenoemde standaardmethode van controle en verificatie. Deze methode impliceert het toevoegen van een validatieproces door locale instanties aan de reeds bestaande controleprocessen die de SVB in het buitenland hanteert (controle op in leven zijn, op inkomen, op schoolgaan van kinderen). Het is daarbij van belang dat de SVB zich een oordeel vormt over enerzijds de mate waarin de afgesproken procedures door het betrokken land ook daadwerkelijk worden gevolgd en anderzijds de betrouwbaarheid van die procedure. Om dat oordeel te kunnen geven gaat de SVB in die landen zelf onderzoek verrichten bij klanten en instanties die de noodzakelijke gegevens verschaffen en/of controleren en verifiëren. Die onderzoeken worden gedaan door het CTB. Opzet en werkwijze Het CTB bestaat uit vijf controleurs. Deze verrichten onder leiding van een manager ongeveer vijf onderzoeken per jaar. Per onderzoek wordt in het betrokken land een aantal klanten steekproefsgewijs bezocht en worden de gegevens van die klanten bij diverse instanties gecontroleerd en geverifieerd. De onderzoeken zullen vooral betrekking hebben op ‘handhavingsgevoelige’ gegevens als inkomen en leefsituatie. De wijze van onderzoek kan per land verschillend zijn, afhankelijk van de risico’s, de feitelijke onderzoeksmogelijkheden en de medewerking van locale autoriteiten en instanties. De eerste onderzoeken In oktober 2001 heeft het CTB een pilotonderzoek in België gedaan. Vervolgens is in november 2001 een onderzoek in Californië verricht, met name onder de aldaar talrijke AOW’ers van Nederlandse origine. In 2002 worden onderzoeken gehouden in België, Aruba en de Nederlandse Antillen, Duitsland, Spanje en de Verenigde Staten (Florida). Het eerste onderzoek in België had tot doel de opzet en werkwijze van het CTB te testen en waar nodig te verfijnen. Een en ander bleek goed te functioneren. Daarnaast werd beoogd een eerste
26
indicatie van de onrechtmatigheidsrisico’s te krijgen. Er werden 19 klanten bezocht: 7 Anw’ers en 12 AOW’ers. Van de 7 Anw-gevallen bleken er 2 in orde, 3 onzeker (twijfel aan rechtmatigheid) en 1 onrechtmatig. In 2 gevallen was de klant niet thuis. Van de 12 AOW-gevallen bleken er 9 in orde, 2 onzeker en 1 onrechtmatig. Geconcludeerd werd dat bij de Anw ongemeld samenwonen en ongemeld inkomen belangrijke risico’s zijn die nader onderzoek verdienen. Ook bij de AOW bleek ongemeld samenwonen het probleem. Daarom werd besloten in 2002 snel een groter en meer representatief onderzoek te verrichten. Dat onderzoek is inmiddels in januari/februari 2002 gehouden. De resultaten hiervan komen in de eerste helft van 2002 beschikbaar. In november 2001 is een grootschaliger onderzoek verricht onder 89 in Californië wonende AOW’ers (77) en Anw’ers (12). Van de 80 thuis aangetroffen klanten bleek in 61 gevallen alles in orde, in 15 gevallen was er onzekerheid en 4 gevallen waren onrechtmatig. De geselecteerde klanten waren representatief, maar bij de selectie is wel onderscheid gemaakt in drie vooraf ingeschatte risico-categorieën: laag, midden en hoog. Uit de resultaten bleek onder meer dat de levensbewijsprocedure aandacht vergt. Zo blijkt de zogeheten ‘notary public’ als afgevende autoriteit niet betrouwbaar en worden niet alle gegevens gecontroleerd door de bevoegde autoriteit. Verder zijn de begrippen ‘gezamenlijke huishouding’ en ‘duurzaam gescheiden leven’ onduidelijk of zelfs onbekend bij veel klanten. Op basis van de resultaten worden gerichtere onderzoeken in de Verenigde Staten gehouden en wordt de levensbewijsprocedure verfijnd. Verder blijkt dat ook hier nadere aandacht voor klantcommunicatie over handhavingsgevoelige mutaties nodig is. Tijdens het onderzoek werd één omvangrijk fraudegeval ontdekt. Een AOW’er bleek reeds 13 jaar geleden te zijn overleden. De na het overlijden aan de SVB gestuurde levensbewijzen waren valselijk opgemaakt door de zoon van de overledene, die daarbij misbruik maakte van zijn speciaal voor dit doel verworven hoedanigheid van notary public. Het teveel betaalde pensioen van ruim ƒ 300.000,- is inmiddels tot een bedrag van ƒ 120.000,- terugontvangen en voor de resterende vordering wordt een terugbetalingsregeling met de zoon getroffen. Alleen al met de ontdekking van dit geval zijn de kosten van het onderzoek ruimschoots ‘terugverdiend’. Dit bevestigt de bij de opzet van het CTB uitgesproken verwachting dat de opbrengsten in termen van gecorrigeerde onrechtmatigheden de kosten van het CTB zullen overtreffen. Prioritering van CTB-onderzoeken Inmiddels heeft de SVB in 2002 nadere prioriteringscriteria vastgesteld voor de verdere planning van de CTB-onderzoeken. Met de beperkte capaciteit kan het CTB immers niet onbeperkt onderzoek verrichten in alle landen waar SVB-klanten wonen. De landen waar wel onderzoek wordt verricht worden bepaald aan de hand van: 1. de omvang van het klantenbestand en de geldstroom; 2. de omvang van de handhavingsgevoelige geldstroom; 3. de gebleken handhavingsrisico’s. Verder is vastgesteld dat naast de qua klantenpopulatie en uitkeringsstroom grote EU- en verdragslanden de relatief kleine BEU-landen ook proportioneel aan de beurt moeten komen voor onderzoek. Nieuwe sociaal attachés Hoewel de SVB zoveel mogelijk nastreeft dat de in het kader van BEU-verdragen te verbeteren controle en verificatie vorm krijgen door de hierboven beschreven standaardmethode, met daaraan gekoppeld onderzoek door het CTB om de werking en betrouwbaarheid daarvan te monitoren, zijn er landen waar het de voorkeur heeft gekregen om handhavingsonderzoek met behulp van een sociaal attaché te verrichten. Tot op heden is, in het kader van met die landen gesloten c.q. te sluiten handhavingsverdragen, besloten in Zuid-Afrika en in Suriname een sociaal attaché te positioneren. In die landen kan het handhavingsonderzoek dan op dezelfde wijze plaatsvinden als reeds jaren in Turkije en Marokko gebeurt, en sedert 2001 ook in Indonesië.
27
Onderzoek daderprofiel In 2001 is een onderzoek verricht naar het daderprofiel van personen die fraude plegen bij de volksverzekeringen. De aanleiding van dit onderzoek was dat de SVB onvoldoende inzicht heeft in de oorzaken van fraude en daardoor niet gericht genoeg preventieve en repressieve maatregelen kan nemen. De SVB heeft de uitvoering van dit onderzoek uitbesteed aan een extern onderzoeksbureau dat expertise heeft met dergelijk onderzoek. Gekozen is voor een kwalitatief onderzoek om eerst inzicht te krijgen in kenmerken van de fraudeur, diens beweegredenen en de omstandigheden die aangezet hebben tot het plegen van fraude. Het doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de kenmerken van de fraudeur bij de volksverzekeringen (AOW, Anw en AKW), de omstandigheden waaronder de fraude plaatsvindt, de wijze waarop gefraudeerd wordt en de beweegredenen van de fraudeur. Hierdoor hoopte de SVB de preventie van fraude te kunnen verbeteren en gepleegde fraude gerichter en dus efficiënter te kunnen opsporen. Het onderzoek bestond uit een bestandsanalyse, dossieronderzoek, interviews met SVB-medewerkers en interviews met fraudeurs. Blijkens het onderzoeksrapport, ‘Fraude onderzocht, oorzaken en achtergronden van fraude met AOW, Anw en AKW’, achten de onderzoekers het op basis van de resultaten niet verantwoord te spreken van een daderprofiel. In dat opzicht heeft het onderzoek niet het gewenste resultaat opgeleverd, maar hiermee had de SVB al rekening gehouden. Er zijn echter wel bepaalde persoonsgebonden kenmerken en situationele factoren gevonden die leiden tot een grotere kans op fraude (risicofactoren): 1. frauderende Anw’ers zijn relatief vaker van het mannelijk geslacht; 2. voor alle drie de wetten geldt dat hoe groter de stad, hoe groter de kans daar een fraudeur aan te treffen; 3. onder AKW-fraudeurs bevinden zich –in vergelijking met de niet-frauderende populatie– significant meer mensen van niet-Nederlandse afkomst. Veel van de verdere gevonden persoonsgebonden factoren zijn op basis van de fraudemogelijkheden veelal voorspelbaar: zo komt AOW-fraude relatief veel voor onder alleenstaanden en mensen met een jongere partner. De respons onder AOW- en Anw-fraudeurs om deel te nemen aan het onderzoek was goed en leverde het gewenste aantal interviews op. De respons onder de AKW-fraudeurs verliep echter zeer moeizaam. De gewenste steekproefgrootte is hierdoor voor wat betreft de AKW niet gehaald. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bij de AOW’ers en Anw’ers vaker sprake is van onbewuste fraude. Onbewuste fraudeurs willen graag hun verhaal kwijt omdat zij zich onrechtvaardig behandeld voelen. De interviews werden in de praktijk in hoge mate bepaald door de verhalen en emoties van de respondenten. De belangrijkste bevindingen: 1. Fraude hangt vaak samen met specifieke situaties. Voorbeelden zijn: – er hebben zich ingrijpende emotionele gebeurtenissen voorgedaan; – formulieren zijn door derden ingevuld; – de klant is niet op de hoogte van de regelgeving. 2. De fraudeurs zijn in drie categorieën in te delen: – onbewuste fraudeurs. Deze groep is bij alle wetten het grootst (in totaal 63%). De belangrijkste oorzaken voor onbewuste fraude zijn, dat er volgens betrokkene zelf geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, dat de klant niet op de hoogte was van de regelgeving, of dat men bepaalde inlichtingen niet heeft verstrekt, hetzij uit vergeetachtigheid, hetzij uit slordigheid;
28
– degenen die bewust gefraudeerd hebben. De belangrijkste redenen voor het bewust frauderen zijn financiële overwegingen als gevolg van schulden of behoud van financiële zelfstandigheid; – degenen die ontkennen gefraudeerd te hebben. 3. Bijna alle respondenten leggen de verantwoordelijkheid voor wat is gebeurd bij de SVB. 4. De bekendheid met de opsporingsactiviteiten van de SVB blijkt bij de meeste fraudeurs zeer gering te zijn. Dit heeft er ook toe geleid dat veel respondenten aangeven erg te zijn geschrokken van de consequenties. De volgende aanbevelingen uit het rapport worden (of zijn inmiddels) in 2002 omgezet in acties: 1. Fraudemonitor: na afloop van een fraudezaak worden aanvullende gegevens geregistreerd om de fraudegevallen beter te analyseren. 2. Gedragscode sociaal rechercheurs: om een eenduidige klantbejegening van de sociaal rechercheurs van de SVB te waarborgen gaat de SVB in 2002 een gedragscode voor de sociaal rechercheurs vaststellen. 3. Monitor klanten: De SVB gaat standaard de bij het opsporingsonderzoek (met name de verhoren) gevolgde procedure en de klantbejegening door de betrokken sociaal rechercheur(s) evalueren door de klant na afloop van de procedure een vragenformulier inzake de handelwijze van de SVB in te laten vullen. Het ontwikkelen van deze monitor houdt uiteraard verband met de bovengenoemde gedragscode, die immers de normen voor het gedrag van de sociaal rechercheur moet gaan bieden. 4. De SVB gaat de onderkende risicofactoren nader analyseren om zo nodig en zo mogelijk een betere preventieve klantcommunicatie en de gevalsbehandeling te verwezenlijken. 5. De SVB gaat nader onderzoeken verrichten naar de beleving van fraude in het algemeen en de bekendheid met de opsporingsactiviteiten van de SVB bij allochtonen. Gezien deze aanbevelingen en acties heeft het onderzoek wel degelijk bruikbare resultaten opgeleverd. Met de realisering van de genoemde activiteiten kan de effectiviteit van zowel de preventieve als de repressieve handhavingsactiviteiten van de SVB verbeteren. Risico-analyse onjuiste vaststelling buitenlands inkomen In 2001 is een onderzoek afgerond naar het risico dat inkomen dat uit het buitenland afkomstig is onjuist wordt vastgesteld in verband met het recht op de AOW-toeslag en de Anw-nabestaandenuitkering. Van vier landen, waarnaar een relatief grote inkomensafhankelijke geldstroom aan AOW en Anw wordt geëxporteerd, is onderzocht of de kennis van buitenlandse inkomensbronnen waar de SVB over beschikt voldoende is om adequaat te kunnen vaststellen welke inkomenscomponenten relevant zijn. Het betrof België, Frankrijk, Spanje en de USA. Deze landen vertegenwoordigen namelijk het grootste deel van de te onderzoeken inkomensafhankelijke geldstroom naar het buitenland. Het onderzoek bestond uit twee fasen: 1. Een kwantificering van het risico: welke inkomensafhankelijke geldstromen gaan naar welke landen en bij welke landen is dat, gezien het locale inkomensniveau en het verwachte inkomensniveau van onze klanten, als risicovol aan te merken. 2. Een dossieronderzoek, om te beoordelen óf en in welke mate meervoudige en lastig te kwalificeren inkomensbronnen in de praktijk voorkomen.
29
Voor Spanje, Frankrijk en de USA bleek het risico laag en hoefden er geen nadere aanbevelingen te worden gedaan voor verdere inperking van het risico. Bij België bleek het gekwantificeerde risico hoog en is er aanleiding om het risico in te perken. Besloten is om nadere informatie omtrent bepaalde inkomenssoorten uit België in de handleidingen van de SVB op te nemen en om het dossieronderzoek te vervolgen. Verder is besloten om vijf andere ‘grote’ landen op dezelfde wijze te onderzoeken in het jaar 2002. Brondocumenten Voor de vaststelling van de identiteit en ‘life-events’ (huwelijk, geboorte kind, echtscheiding, overlijden) van een klant, rekent de SVB in het algemeen op de betrouwbare aanlevering van gegevens van authentieke bronnen. Voor in Nederland wonende klanten ontvangt de SVB gegevens van de GBA en voor de meeste in het buitenland wonenden ontvangt de SVB gegevens van zusterinstellingen. De aanlevering van gegevens vanuit het buitenland kan echter niet altijd plaatsvinden via zusterinstellingen en dan is de SVB aangewezen op de beoordeling van brondocumenten. Bovendien zijn de gegevens afkomstig van GBA en zusterinstellingen ten aanzien van uit het buitenland afkomstige klanten eveneens op brondocumenten gebaseerd. Het beoordelen van buitenlandse brondocumenten heeft twee aspecten: betrouwbaarheid (de inhoud klopt) en echtheid (het is niet vervalst). Het nagaan van de betrouwbaarheid van in brondocumenten opgenomen gegevens is een tijdrovende en arbeidsintensieve zaak en gebeurt door het instellen van een onderzoek in het land van herkomst. Dergelijk onderzoek zal de komende tijd worden verricht door het Controle Team Buitenland, dat onderzoeken in het buitenland verricht. Het vaststellen van de echtheid van brondocumenten is eenvoudiger dan het vaststellen van de betrouwbaarheid van de daarin opgenomen gegevens. Maar beide vereisen kennis van echtheidskenmerken en de bevoegde autoriteiten. Deze kennis is, verspreid over diverse organisaties, bij een kleine groep deskundigen aanwezig. Binnen de SVB en in samenwerking met andere belanghebbende organisaties zijn activiteiten ontwikkeld om de kennis van brondocumenten te ontsluiten voor medewerkers die ‘in de eerste lijn’ met brondocumenten te maken krijgen. Er zijn twee projecten in gang gezet waarin gewerkt wordt aan de totstandkoming van een database respectievelijk een kennissysteem brondocumenten. Verder heeft de SVB, onder andere in samenwerking met het Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde (ICR) van het Landelijk Selectie- en Opleidinginstituut Politie (LSOP), in 2001 een cursus ‘Module Documentenonderzoek SVB’ (MDO-SVB) gerealiseerd. Het eerste project De SVB heeft zelf de afgelopen jaren verzamelingen van brondocumenten uit Turkije, Marokko en Spanje gemaakt. Hiermee kan, bij de beoordeling van brondocumenten uit deze landen, vastgesteld worden welk rechtsgegeven met welke mate van betrouwbaarheid door middel van het brondocument bewezen kan worden. Tevens wordt inzicht gegeven in de administratieve infrastructuur van deze landen en de positie daarin van de desbetreffende afgevende instantie. De database is in 2001 middels het intranet van de SVB beschikbaar gesteld aan de uitvoerende medewerkers van de vestigingen van de SVB. De database wordt verder uitgebreid, als eerste met de Verenigde Staten.
30
Het tweede project Verder neemt de SVB deel in een samenwerkingsproject met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Door een projectgroep ‘Toegang Eigenschappen Brondocumenten’ (TEB) is onderzocht op welke wijze de kennis over brondocumenten van verschillende organisaties beter toegankelijk kan worden gemaakt. Het betreft hierbij de kennis die aanwezig is bij het bureau documenten van de IND, bij het Landelijk Adviesbureau Burgerzaken en bij de SVB. In de in 2001 verschenen eindrapportage van de projectgroep is de haalbaarheid van een kennissysteem brondocumenten beschreven. Het doel van het kennissysteem is daarin als volgt beschreven: Het ondersteunen van de verificatie van de uiterlijke kenmerken van brondocumenten en het geven van informatie over de wijze waarop deze dienen te zijn uitgegeven. Het kennissysteem moet gebruikt kunnen worden door medewerkers in de primaire bedrijfsprocessen, deskundigen en specialisten. Het kennissysteem moet toegankelijk zijn vanaf elke relevante werkplek in Nederland en eventueel zelfs in het buitenland. Het dient centraal te worden beheerd, waarbij het inhoudelijke beheer kan worden verdeeld over verschillende organisaties en waarbij voor elke deelverzameling van documenten slechts één organisatie verantwoordelijk is. In de rapportage van het haalbaarheidsonderzoek is voorzien in een realisatietraject in vier fasen: Fase voorbereiding : uitwerking plan van aanpak Fase pilot : inventarisatie van aanwezige kennis voortzetten, systeembouw Fase uitrol : landelijk beschikbaar stellen van het kennissysteem Fase nazorg : evaluatie, eindafrekening, overname door beheersorganisatie Op 21 maart 2002 is op initiatief van het agentschap BPR een workshop gehouden met de betrokken en belanghebbende organisaties, waaronder de drie grote gemeenten, het UWV, de SVB en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er blijkt bij de betrokken organisaties voldoende draagvlak te zijn voor participatie in het project dan wel afname van de te ontwikkelen database. Op basis hiervan wordt het project in 2002 voortgezet. De MDO-SVB In 2001 is een cursus ontwikkeld met als doel het vergroten van de kennis over identiteitsdocumenten bij de uitvoerende medewerkers van de vestigingen van de SVB, en daarmee ook het vergroten van hun fraude-alertheid. Vooral tijdens het jaarlijkse onderzoek presentatieplicht, waarbij in Nederland wonende AKW-verzekerden, wier gezin in het buitenland verblijft, zich bij de SVB moeten melden om hun verzekering te controleren, komen de medewerkers van de front office op de vestigingen veelvuldig met dergelijke documenten in aanraking. De voor de SVB ontwikkelde Module Documentenonderzoek (MDO-SVB) is tot stand gekomen met onder andere het Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde (ICR). In december 2001 is de MDOSVB gegeven aan een groep medewerkers van de SVB-vestigingen. Zij zullen het geleerde kunnen overbrengen aan hen die in de praktijk met deze identiteitsdocumenten geconfronteerd worden en in de dagelijkse praktijk binnen hun eigen vestiging als vraagbaak kunnen dienen. Onderzoek inkomen 16- en 17-jarige kinderen Uit signalen uit de uitvoeringspraktijk in 2000 kwam het vermoeden naar boven dat er een verhoogd risico bestaat dat kinderen van 16 en 17 jaar die onderwijs volgen, en voor wie uit dien hoofde recht op kinderbijslag bestaat, zodanige inkomsten hebben dat het recht op kinderbijslag daardoor beïnvloed wordt. In 1998 wees een steekproefonderzoek dat de SVB heeft gehouden uit dat dit risico zeer klein was. Inmiddels zijn de inkomsten van de betrokken categorie kinderen uit allerlei bijbaantjes, onder andere ten gevolge van de gunstige arbeidsmarktsituatie, wellicht aanmerkelijk gestegen. In 2001 is onderzocht op welke wijze dit risico nader in beeld te krijgen is. Dit heeft geleid tot de opzet van een steekproefonderzoek dat in 2002 zal worden verricht.
31
4.5
Systematische controle
Zoals in paragraaf 3.2 is aangegeven hebben de risico-analyses die de SVB heeft verricht geleid tot extra controlemaatregelen en onderzoeken naar mogelijke handhavingsrisico’s. Hieronder staan de resultaten van de in 2001 verrichte activiteiten. Presentatieplicht (AKW) Vanaf 1996 controleert de SVB naar aanleiding van een aantal fraudegevallen de AKW-verzekering van personen die kinderbijslag ontvangen terwijl hun gezin niet in Nederland woont. Deze zogeheten presentatieplicht houdt in dat deze personen zich elk jaar bij de SVB moeten melden. Zo kan vastgesteld worden dat betrokkene nog steeds in Nederland woont of werkt en als zodanig nog steeds verzekerd is voor de AKW. Als betrokkene niet verschijnt en zich ook niet anderszins meldt, wordt de betaling van de kinderbijslag geschorst. Uit de resultaten van de onderzoeken in 1996, 1997 en 1998 is gebleken dat een grote groep van de onderzochte gevallen steeds in orde is en een kleine groep van zo’n 3%, ondanks eerdere problemen, recidive pleegt in het niet verschijnen. Daarom is besloten tot een andere opzet van het presentatieplichtonderzoek vanaf 1999. De grote groep gevallen die in voorgaande jaren in orde was wordt sedert 1999 steekproefsgewijs onderzocht. De kleine groep ‘recidivisten’ wordt integraal onderzocht. Om calculerend gedrag van de risico-groep te vermijden vinden de onderzoeken niet meer in één kwartaal plaats, maar verspreid over het jaar. Uit de resultaten van de tot nu toe gehouden presentatieplichtonderzoeken blijkt dat het percentage gevallen dat beëindigd moest worden geleidelijk daalt.
Tabel 4.4 aantal onderzocht
aantal geblokkeerd/ geschorst/beëindigd
%
1996
12.252
370
3,0
1997
9.146
259
2,8
1998
8.425
147
1,7
1999
2.256
48
2,0
2000
1.556
25
1,6
Studerende kinderen (AKW) In 2000 is een pilotonderzoek gehouden waarbij gegevens over het studerend zijn van kinderen waarvoor kinderbijslag wordt betaald, zijn uitgewisseld met de Informatie Beheer Groep (IBG). De pilot heeft geleid tot invoering van een landelijke gegevensuitwisseling met de IBG, waardoor de SVB gaat beschikken over aanmerkelijk actuelere en betrouwbaardere gegevens inzake het volgen van onderwijs. Daardoor kan de controle op het volgen van onderwijs, door middel van de schoolverklaring die de SVB jaarlijks van de verzorger/ouder verlangt, vervallen. De resultaten van de eerste integrale uitwisseling met de IBG in 2001 staan in de voorgaande paragraaf beschreven.
32
Jaarlijkse controle op inkomen (AOW en Anw) Jaarlijks wordt het inkomen gecontroleerd van de partners van AOW-gerechtigden met een partnertoeslag en van personen aan wie een Anw-nabestaandenuitkering is toegekend. De SVB informeert daartoe bij de klant naar het actuele inkomen en vraagt naar bewijsstukken daarvan. Hieronder de resultaten over 2001 en de daaraan voorafgaande vier jaren. Uit de onderstaande tabel blijkt dat het percentage ongewijzigde toeslagen lager is dan in 2000 maar wel op ongeveer hetzelfde stabiele niveau ligt als in de periode 1996-1999. De verlagingen zijn vooral het gevolg van conjuncturele wijzigingen in inkomsten die van invloed zijn op de toeslag. Bij de AOW-toeslag gaat het vooral om uitkeringen en inkomensvoorzieningen uit vroegere arbeid. Ongeveer 72% van alle teveelbetalingen betreft wijziging van de maandelijkse toeslag in de categorie tot ƒ 50 met een gemiddelde teveelbetaling van ƒ 177 en 18% betreft wijziging in de categorie ƒ 50 tot ƒ 100 met een gemiddelde teveelbetaling van ƒ 705. In totaal betreft dus 90% van de teveelbetalingen een relatief beperkte wijziging van het recht op toeslag.
Tabel 4.5 AOW-toeslag
onderzocht
ongewijzigd
verlaagd
verhoogd
n
n
%
n
%
n
%
1997
6.787
4.347
64,0
1.986
29,3
454
6,7
1998
33.155
20.647
65,0
8.729
27,5
2.377
7,5
1999
30.292
19.720
65,1
9.176
30,3
1.396
4,6
20001
15.117
11.762
77,8
2.957
19,6
398
2,6
2001
31.723
21.007
66,2
8.604
27,1
2.112
6,7
1
alleen 2e helft 2000 is onderzocht
In de volgende tabel staan de resultaten van de inkomensonderzoeken bij Anw’ers zonder inkomen vermeld. Hieruit blijkt dat het percentage ongewijzigde uitkeringen in 2001 onveranderd hoog is gebleven (99,5%). Hoewel het aantal verlaagde Anw-uitkeringen met 255 gevallen een kleine groep betreft, komt het totaal teveel betaalde op ruim ƒ 1 miljoen uit (gemiddeld ƒ 3967 per geval). Als jaarbesparing geldt daarbovenop de correctie van de uitkeringen van een even groot bedrag. De kosten van de jaarlijkse inkomensonderzoeken bedragen met betrekking tot de groep Anw’ers zonder inkomen (68.299 personen) ruim ƒ 1,7 miljoen. Ook bij deze groep klanten levert het inkomensonderzoek nog steeds meer op dan het kost.
33
Tabel 4.6 Anw zonder inkomen
onderzocht
ongewijzigd
verlaagd
n
n
%
n
%
1997
1.615
1.601
99,1
14
0,9
1998
34.981
34.805
99,5
176
0,5
1999
64.672
64.350
99,5
322
0,5
20001
34.398
34.296
99,7
102
0,3
2001
68.190
67.935
99,6
255
0,4
1
alleen 2e helft 2000 is onderzocht
Uit de volgende tabel blijkt dat bij de Anw’ers met inkomen het percentage ongewijzigde uitkeringen iets lager is dan in 2000, maar nog steeds duidelijk hoger is dan in de periode 1997-1999. Van alle teveelbetalingen betreft bijna 90% wijziging van de Anw-uitkering in de categorie van ƒ 0 tot ƒ 250. De hoogste herzieningscategorie van ƒ 750 en hoger omvat slechts van 2,6% van de teveelbetalingen. Ook bij de Anw’ers is er dus bij een relatief grote groep gerechtigden sprake van een geringe herziening van het recht op uitkering.
Tabel 4.7 Anw met inkomen
onderzocht
ongewijzigd
verlaagd
verhoogd
n
n
%
n
%
n
%
922
568
61,6
283
30,6
71
7,7
1998
19.917
16.002
80,3
3.147
15,8
768
3,6
1999
38.504
29.744
78,2
7.003
18,4
1.307
3,4
20.831
18.436
88,5
1.983
9,5
412
2,0
43.336
36.326
83,8
5.894
13,6
1.116
2,6
1997
2000
1
2001 1
alleen 2e helft 2000 is onderzocht
Uit het voorgaande blijkt dat zowel bij de AOW als bij de Anw nog steeds een aanzienlijk deel van de klanten verzuimt om spontaan wijzigingen in inkomen aan de SVB te melden. De opbrengsten in termen van bespaarde teveelbetalingen overtreffen de kosten van deze onderzoeken ook nog steeds in ruime mate (zie hiervoor ook het overzicht in hoofdstuk VIII). Hoewel de verhouding tussen kosten en opbrengsten niet bepalend is voor het verrichten van handhavingsactiviteiten, is het duidelijk dat het jaarlijkse onderzoek ook vanuit dat oogpunt bezien toegevoegde waarde behoudt. De volgende grafieken laten de totale en de gemiddelde te veel betaalde bedragen in het kader van de inkomensonderzoeken AOW en Anw zien. Het jaar 1997 ontbreekt, omdat in dat jaar de resultaten van de inkomensonderzoeken handmatig en steekproefsgewijs gerapporteerd werden. Vanaf 1998 worden de integrale resultaten direct uit het geautomatiseerde systeem gehaald. In het jaar 2000 hebben slechts gedurende een half jaar inkomensonderzoeken plaatsgevonden.
34
Uit de eerste grafiek blijkt dat in 2001 bij de Anw’ers maar vooral ook bij de AOW’ers aanzienlijk meer dan in 1999 te veel is betaald. De oorzaak hiervan is, dat in 2001 sprake was van een inhaalslag in verband met de in 2000 gedurende 6 maanden niet uitgevoerde inkomensonderzoeken. Daardoor zijn de perioden waarover teveel werd betaald langer en de bedragen aan teveelbetaling hoger. Verwacht wordt dat de bedragen aan te veel betaalde AOW-toeslag en Anw-uitkering vanaf het onderzoeksjaar 2002 weer lager zullen zijn. Overigens is met bijna ƒ 4 miljoen in 2001 bij de AOW opvallend veel nabetaald in verband met te laag vastgestelde toeslag. Ook dit is het gevolg van de inhaalslag over 2000.
Teveelbetalingen t.g.v. inkomensonderzoeken (ƒ miljoen) 9 8,2 8 7 6,1
6 5
4,3 4 3 2
1,9
1
1,9
1,6
1,3
1,6
0,8
0,6
1
0,5
0 1998 AOW
1999
2000 Anw met inkomen
Anw zonder inkomen
35
2001
De tweede grafiek toont de ontwikkeling van de gemiddelde te veel betaalde bedragen bij de inkomensonderzoeken. De grafiek laat bij de AOW vanaf 1998 een aanzienlijk stijgende lijn zien: in 2001 werd bijna drie keer zoveel te veel betaald als in 1998. Bij de Anw’ers zonder inkomen toont de ontwikkeling in de gemiddeld te veel betaalde uitkering aanvankelijk een sterke stijging om vervolgens in 2001 weer aanzienlijk te dalen. Bij de Anw’ers met inkomen is eveneens sprake van een sterk stijgende lijn: van gemiddeld ƒ 616 in 1998 tot ƒ 1.398 in 2001. Ook hier geldt dat de hogere bedragen een gevolg zijn van de langere perioden van onrechtmatigheid doordat de SVB in 2000 slechts gedurende 6 maanden inkomensonderzoeken heeft uitgevoerd.
Gemiddelde teveelbetalingen inkomensonderzoeken (ƒ) ƒ 6.000 4.957
5.000 4.144
3.967
4.000 3.453 3.000
2.000 1.398 616 182
871
807
208
262
1998
1999
2000
1.000
501
0
AOW
Anw zonder inkomen
2001
Anw met inkomen
Naast de jaarlijkse controle op het inkomen bij de klant zelf wordt ook achteraf, door middel van uitwisseling van loon- en inkomensgegevens met de Belastingdienst, gecontroleerd of er inkomen of inkomensbestanddelen zijn verzwegen. De resultaten van deze gegevensuitwisseling werden reeds in paragraaf 4.3 beschreven. Steekproefonderzoeken op samenwonen (AOW en Anw) Naast de in paragraaf 4.3 beschreven check bij de GBA blijft het nodig om het risico van ook niet bij de GBA bekend samenwonen te blijven monitoren door middel van steekproeven. Met de GBA-check kan immers alleen de zogeheten witte fraude worden ontdekt. De zwarte fraude, welbewuste verzwijging van samenwonen bij zowel de GBA als de SVB (en andere instanties), kan alleen ontdekt worden door onderzoek naar de leefsituatie bij de betrokken personen zelf, onder meer door huisbezoek. Dergelijk onderzoek verricht de SVB sedert 1999 jaarlijks steekproefsgewijs.
36
Anw De eerste steekproef is in 1999 gehouden onder oud-AWW-gerechtigden. Dit betrof een onderzoek naar samenwonen van personen die vóór de inwerkingtreding van de Anw per 1 juli 1996 reeds een nabestaandenuitkering ingevolge de oude AWW genoten. Deze personen verloren een groot deel (70%) van hun uitkering per 1 januari 1998 als ze samenwoonden per 1 juli 1996 en 31 december 1997. Uit dit onderzoek is geen specifieke categorie naar voren gekomen waar het risico zich kennelijk overwegend voordoet. Uit de resultaten van het onderzoek kon niet vastgesteld worden in hoeverre de geconstateerde gevallen van samenwonen door de inmiddels ingevoerde check bij de GBA zouden zijn ondervangen. Mede daarom is besloten om de tweede groep in 2001 en de eerste groep in 2003 opnieuw steekproefsgewijs te onderzoeken. In 2000 is een tweede steekproef onder oud-AWW-gerechtigden opgezet. Dit betreft een onderzoek naar personen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om het verloren Anw-recht weer te doen ‘herleven’ door, binnen zes maanden na de aanvang van de gezamenlijke huishouding met een ander, deze samenwoning weer te beëindigen. Net als groep 2 van het hiervoor beschreven onderzoek betreft het hier een bijzondere risicogroep. Het is immers door de financiële gevolgen verleidelijk voor te wenden dat de samenwoning is beëindigd binnen de genoemde termijn van zes maanden. Dit onderzoek is in 2001 afgerond. Van de 317 onderzochte gevallen is in 6 gevallen (1,9%) het recht beëindigd. In 3 van deze gevallen is ook aangifte gedaan. Daarnaast is in 1 geval het recht herzien en aangifte gedaan. Ten tijde van het schrijven van deze rapportage waren er nog 47 gevallen in behandeling voor nader onderzoek, waardoor er nog geen eindrapportage van het onderzoek beschikbaar kan zijn. Op basis van de eindresultaten zal de SVB in 2002 vaststellen of en hoe de betrokken groep intensiever gecontroleerd wordt. AOW In 2001 is ook een derde steekproefonderzoek naar samenwonen afgerond. Dit betrof een onderzoek naar het ongemeld samenwonen onder 65-, 66- en 67-jarigen. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat met name bij deze groep AOW’ers het risico bestaat dat men verzuimt te melden dat men een gezamenlijke huishouding met een ander voert. Van de 311 onderzochte gevallen was in 5 gevallen (1,6%) sprake van ongemeld samenwonen. In 2 van die gevallen werd een opsporingsonderzoek ingesteld. In de steekproef waren drie groepen vertegenwoordigd: de oud-AWW’ers, degenen van wie bekend is dat zij in het verleden ook reeds een samenwoonrelatie hadden en de restgroep alleenstaanden. Dit onderzoek heeft aangetoond dat het samenwoonrisico vooral bij de personen met de zogenoemde ‘historische samenwoonrelatie’ hoger is. In 2003 zal opnieuw een steekproefonderzoek worden gehouden, waarbij van laatstgenoemde groep naar verhouding meer gevallen zullen worden geselecteerd. Op basis van de resultaten daarvan zal nader bepaald worden of en hoe deze groep intensiever gecontroleerd wordt. Het onderzoek is gehouden vóór de invoering op alle vestigingen van de jaarlijkse automatische GBA-adresvraag voor alle alleenstaanden ouder dan 65 jaar. Het is van belang dat geconstateerd kan worden dat 2 van de 5 gevallen ontdekt zouden zijn door deze GBA-adresvraag. De in dit onderzoek geconstateerde onrechtmatigheid zou dan niet 1,6% maar 1% zijn geweest. De in deze steekproeven ontdekte (percentages van) onrechtmatigheden hebben geen wijziging gebracht in de kwantificering van het risico van ongemeld samenwonen zoals opgenomen in de in paragraaf 4.4. vermelde kwantificering van de resterende risico’s van misbruik.
37
Onderzoek naar het niet-bestaan van kinderen in Turkije Uit dit in juli 2000 afgeronde onderzoek bleek dat er een belangrijke onrechtmatigheid aan het licht is gekomen. Onder de 1156 onderzochte huishoudens werd in 494 gevallen (42,7%) een afwijking geconstateerd. Van deze 494 gevallen moest in 386 gevallen (33,4% van de 1156 onderzochte huishoudens) de kinderbijslag beëindigd worden. Naar aanleiding van het onderzoek zijn in de administratieve procedures betreffende het vaststellen van het recht op kinderbijslag voor kinderen die in Turkije wonen de nodige aanpassingen en aanscherpingen gedaan. In het kader daarvan doet de SVB vanaf 2001 systematisch onderzoek naar het bestaan van kinderen in Turkije: ● Vanaf 1 april 2001 wordt het bestaan van elk kind, voor wie voor het eerst kinderbijslag is aangevraagd, door de sociaal attaché te Ankara ter plaatse onderzocht. ● Het bestaan van alle (leerplichtige) kinderen van 6 tot 16 jaar wordt in de loop van de jaren 2001, 2002 en 2003 onderzocht aan de hand van een verklaring van de school dat een kind is ingeschreven en de school bezoekt. De zogenoemde ‘zit-op-schoolverklaring’ wordt aan de kinderbijslagverzekerde toegezonden. ● In 2003 onderzoekt de sociaal attaché ter plaatse het bestaan van de dan nog niet onderzochte kinderen, jonger dan 6 jaar. Onderzoek naar het niet-bestaan van kinderen in Marokko Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek in Turkije is besloten om ook in Marokko een steekproefonderzoek te doen om vast te stellen of het verschijnsel van niet-bestaande kinderen zich ook in dat land voordoet. Eerder onderzoek heeft onvoldoende indicatieve gegevens opgeleverd over het risico. Daarom is het onderzoek in 2001, op aangepaste wijze, herhaald. Verder onderzoek in Turkije en Marokko In de jaren 1994 tot en met 1997 zijn in deze twee landen indicatieve steekproeven uitgevoerd op alle risico’s in de AOW, AWW/Anw en AKW. Op basis van de resultaten daarvan worden sinds augustus 1997 vrijwel uitsluitend nog steekproefonderzoeken uitgevoerd op risico’s in de AKW. In 2001 is een systematisch integraal onderzoek opgezet naar de risico’s met betrekking tot kinderbijslag voor kinderen van 16 jaar en ouder. Dit onderzoek wordt in 2002 en 2003 verricht. AOW en Anw De gunstige resultaten van de onderzoeken op de risico’s binnen de AOW en Anw gaven in 1997 in beide landen geen aanleiding nadere representatieve steekproeven te houden. In 2000 en 2001 zijn deze indicatieve steekproeven AOW en Anw in Turkije en Marokko evenwel herhaald om vast te stellen of de toenmalige conclusies nog steeds geldig zijn. In beide landen zijn 150 klanten geselecteerd. De 150 klanten per land zijn daarbij onderverdeeld in 50 AOW-gehuwd, 50 AOWalleenstaand en 50 Anw-nabestaanden. In Turkije is er geen indicatie gevonden dat er in een bepaalde categorie sprake is van substantiële onrechtmatigheid. Wel is geconstateerd dat er nadere voorlichting nodig is terzake van (wijzigingen in) leefsituaties middels de Internationale Nieuwsbrief. In Marokko is er een indicatie van onrechtmatigheid met betrekking tot hertrouw van Anw-weduwen. In 3 van de 39 onderzochte gevallen (8%) was er sprake van een vermoeden van hertrouw van de weduwe. Het bewijzen van hertrouw is in Marokko echter bijzonder moeilijk en deze zaken zijn nog steeds in onderzoek. Er is evenwel voldoende aanleiding om een vervolgonderzoek te verrichten binnen deze risicocategorie. Bij het onderzoek bleek voorts een belangrijk deel (44%) van de bij SVB bekende woonadresgegevens van in Marokko wonende gerechtigden onjuist te zijn. In 15% van de gevallen was er sprake van een correspondentie-adres. Het adressenbestand zal in 2002 gecorrigeerd worden.
38
AKW Naar aanleiding van eerdere steekproefonderzoeken in Turkije en Marokko is in februari 2001 besloten om een integrale controle op studerende kinderen van 16 jaar en ouder uit te voeren. Deze controle richt zich op de juistheid van inschrijvingen en het daadwerkelijk (blijven) volgen van onderwijs. In Turkije gaat het om ongeveer 1000 te onderzoeken schoolverklaringen, in Marokko om ongeveer 2000. Kopieën van alle uitgezonden en retourontvangen schoolverklaringen (schooljaar 2001/2002) worden door de SVB-vestigingen aan de sociaal attachés toegezonden. De helft van de verklaringen wordt geselecteerd voor controle in het jaar 2002. De andere helft wordt, na ontvangst van de schoolverklaring 2002/2003, in het jaar 2003 gecontroleerd. Uit de eerste resultaten blijkt dat het onderzoek zinvol is en er de nodige onrechtmatigheden worden ontdekt en kunnen worden gecorrigeerd. Van de eerste 200 gevallen die in Marokko werden onderzocht bleek in 10% van de gevallen het betrokken kind niet schoolgaand te zijn. Daarnaast was in 20% van de gevallen sprake van fouten en onrechtmatigheden. Onderzoek leefvorm en inkomen in Duitsland In 2000 is een steekproefonderzoek in Duitsland afgerond naar leefvorm en inkomen. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat een representatief onderzoek nodig is naar het risico van het ontvangen van een Duitse ouderdomsuitkering door een jongere partner vanaf de 60-jarige leeftijd. Het voor 2001 geplande vervolgonderzoek is inmiddels overbodig door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2001, waarin is bepaald dat de bovenbedoelde uitkeringen niet meer als inkomen in de zin van het Inkomensbesluit AOW hoeven te worden beschouwd. Daarnaast is vastgesteld dat onderzoek naar leefvorm het beste kan worden uitgevoerd door SVBmedewerkers ter plaatse, waarbij onder andere de klant thuis wordt bezocht. Dergelijk onderzoek kan worden verricht door het eerdergenoemde Controle Team Buitenland. Internationale detachering De SVB heeft in 2001 nadere afspraken met buitenlandse instanties gemaakt als gevolg van de uitspraak van het Hof van Justitie dat een detacheringsverklaring, afgegeven door het orgaan dat door de bevoegde autoriteit van een lidstaat is aangewezen, de socialezekerheidsorganen van andere lidstaten bindt. Sinds deze uitspraak is het niet meer mogelijk dat het orgaan van een land de door een ander land afgegeven detacheringsverklaring eenzijdig negeert. In de uitspraak is echter ook vastgesteld dat, wanneer de organen van andere lidstaten twijfels uiten over de juistheid van de feiten waarop de verklaring berust of over de juridische beoordeling van die feiten, het afgevende orgaan de gegrondheid van die verklaring opnieuw moet onderzoeken en deze zo nodig moet intrekken. De SVB heeft een coördinerende rol bij het onderhouden van de contacten met de buitenlandse instanties als er wordt getwijfeld aan de juistheid van een door een buitenlandse instantie afgegeven detacheringsverklaring en zorgt dat zowel wat betreft de werknemersverzekeringen als wat betreft de volksverzekeringen een eenduidig standpunt wordt ingenomen.
39
40
Hoofdstuk V 5.1
In 2001 verrichte activiteiten ter sanctionering van onrechtmatigheid
Inleiding
Indien blijkt dat een persoon ten onrechte een uitkering heeft ontvangen, of een te hoog bedrag aan uitkering heeft ontvangen, zijn er drie sancties mogelijk. Ten eerste wordt het te veel betaalde altijd teruggevorderd. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan incasso van het te veel betaalde achterwege blijven. Ten tweede hebben personen die aanspraak maken op een prestatie ingevolge de sociale verzekeringswetten een aantal verplichtingen inzake het tijdig en juist verstrekken van inlichtingen die van belang zijn voor het recht op deze prestatie. Wanneer zij handelen, of juist nalatig zijn, in strijd met deze verplichtingen, wordt een administratieve sanctie opgelegd in de vorm van een boete of maatregel. Ten derde kan, indien het handelen of nalaten voldoet aan de delictsomschrijving van een strafbaar feit en er sprake is van een benadelingsbedrag van ƒ 12.000,- of meer (vanaf 1 januari 2002: € 6.000,-), opsporing en aangifte plaatsvinden. In de volgende tabel is te zien hoeveel sancties op normovertreding als hierboven bedoeld, de SVB in 2001 heeft opgelegd. De tabel geeft een overzicht van de boete- en maatregelwaarschuwingen (eerste overtreding en geen financiële benadeling van de SVB) en de opgelegde boeten en maatregelen, de administratieve sancties dus, als de bij het Openbaar Ministerie ingediende aangiften:
Tabel 5.1 2001
AOW
Anw
AKW
totaal
boetewaarschuwingen
216
310
16.675
17.201
maatregelwaarschuwingen
148
73
6484
6.705
boeten
673
684
5214
6.571
maatregelen
392
484
2520
3.396
aangiften
100
218
72
390
1.529
1.769
30.965
34.263
totaal
Paragraaf 5.2 gaat over terugvordering en incasso door de SVB. Paragraaf 5.3 gaat over de opgelegde administratieve sancties. De paragrafen 5.4 tot en met 5.8 gaan over de opsporingsactiviteiten van de SVB. In paragraaf 5.9 tenslotte wordt kort ingegaan op de ontwikkelingen buiten de SVB.
41
5.2
Terugvordering en incasso
In de onderstaande tabellen wordt per wet aangegeven hoeveel terugvorderingen over 1995 tot en met 2001 zijn ingesteld en welke totaalbedragen alsmede gemiddelde bedragen per geval zijn teruggevorderd.
Tabel 5.2 AOW 1995
aantal TV
totaal TV (ƒ mln)
gemiddeld TV-bedrag (ƒ)
37.903
78,7
2.076
1996
57.993
66,8
1.152
1997
155.742
115,6
742
1998
161.338
118,8
736
1999
164.724
121,9
740
2000
149.351
111,3
745
2001
155.427
112,9
726
Uit deze tabel blijkt dat bij de AOW vanaf 1997 aanzienlijk meer is teruggevorderd. Dit is primair het gevolg van de in dat jaar ingevoerde wijzigingen in de AOW met betrekking tot het eindigen van het recht op pensioen vanaf de datum van overlijden. Hierdoor zijn veel meer ‘doorgeschoten betalingen’ teruggevorderd (en meestal ingevorderd door middel van verrekening met overlijdensuitkering dan wel aan de overlevende partner doorlopend pensioen) dan voor die tijd. Het gemiddelde terugvorderingsbedrag per terugvordering is dan ook sedert 1997 blijvend lager dan in de jaren daarvoor.
Tabel 5.3 Anw
aantal TV
totaal TV (ƒ mln)
gemiddeld TV-bedrag (ƒ)
1995
2.806
6,5
2.316
1996
5.247
8,5
1.620
1997
6.997
11,0
1.572
1998
25.081
24,8
989
1999
39.687
35,4
892
2000
36.833
46,0
1.249
2001
50.090
61,3
1.224
Ook bij de Anw is vanaf 1997 meer teruggevorderd. Dat komt door de grotere ‘terugvorderingsgevoeligheid’ van de per 1 juli 1996 in werking getreden Anw.
42
Tabel 5.4 AKW
aantal TV
totaal TV (ƒ mln)
gemiddeld TV-bedrag (ƒ)
1995
10.440
24,6
2.356
1996
12.149
32,2
2.650
1997
9.722
21,3
2.191
1998
7.447
15,5
2.081
1999
8.185
15,4
1.881
2000
8.266
13,0
1.573
2001
9.864
14,0
1.419
Bij de AKW was tot 2000 sprake van een daling in de terugvorderingen. Deze daling was, na een aanvankelijke stijging in 1996 (ten opzichte van 1995), in 1997 ingetreden en was het gevolg van de invoering van de Wet Boeten en Maatregelen en het in verband daarmee veel stringentere terug- en invorderingsregime. In 2001 is echter ten opzichte van 2000 sprake van een stijging van 19% in het aantal terugvorderingen bij de AKW met een toename van 7% in het totale terugvorderingsbedrag. Het is niet duidelijk wat de oorzaken hiervan zijn. De SVB gaat in 2002 een nadere analyse van zowel de ontwikkeling van de terugvorderingen als van de resultaten van inkomensonderzoeken opzetten. Uit deze analyses moet meer informatie beschikbaar komen over de oorzaken van deze stijging en andere trends op het gebied van de terugvorderingen.
Tabel 5.5 wetten totaal 1995
aantal TV
totaal TV (ƒ mln)
gemiddeld TV-bedrag (ƒ)
51.149
109.8
2.147
1996
75.329
107.5
1.427
1997
172.461
147.9
858
1998
193.866
159.1
821
1999
212.596
172.7
812
2000
194.450
170.3
876
2001
215.381
188.2
874
In de volgende tabel staat per wet hoeveel procent van de teruggevorderde bedragen daadwerkelijk is ingevorderd. Hieruit blijkt dat dit percentage door het in werking treden van de Wet Boeten en Maatregelen sterk is verhoogd, van 54% in 1995 naar 96% in 2000 en 2001.
43
Tabel 5.6
1995
AOW
Anw
AKW
totaal %
55
67
48
54
1996
88
76
43
73
1997
96
70
76
91
1998
98
69
93
93
1999
98
72
71
90
2000
98
98
66
96
2001
97
97
79
96
Bij de AOW is duidelijk te zien dat het slagingspercentage vanaf het in werking treden van de Wet Boeten en Maatregelen sterk (en blijvend) verhoogd is. De hoge mate van incasso wordt bij de AOW ook mogelijk gemaakt doordat in veel gevallen te veel betaald pensioen of te veel betaalde toeslag direct verrekend kan worden met het resterende nog lopende AOW-recht. Bij de Anw is het slagingspercentage na een stijging in 1996 min of meer op hetzelfde niveau gebleven. De te verwachten verbetering ten gevolge van de wet Boeten en Maatregelen bleef uit. Dit wordt veroorzaakt door een relatief groot aantal problematische terugvorderingen ten gevolge van de per 1 juli 1996 in werking getreden Anw. Nadat de meeste ‘probleemgevallen’ die voortvloeiden uit de inkomensafhankelijkheid en leefvormafhankelijkheid voor de oud-AWW’ers per 1 januari 1998 waren weggewerkt, heeft het slagingspercentage ook bij de Anw in 2000 een hoog niveau van 98% bereikt; in 2001 is het licht gedaald naar 97%. Bij de AKW was er tot 1998 een forse stijging, maar in 1999, 2000 en 2001 was het slagingspercentage weer wat lager. Hiervoor is geen duidelijke verklaring te geven. Overigens zijn de aantallen en de bedragen van de terug- en invorderingen bij de AKW relatief laag.
5.3
Opgelegde boeten en maatregelen
In de onderstaande tabellen staat per wet hoeveel boeten en maatregelen, en vanaf 1999 hoeveel waarschuwingen, de SVB heeft opgelegd vanaf 1997.
Tabel 5.7 AOW
boeten
boetewaarschuwing
maatregelen
maatregelwaarschuwing
totaal
1997 1998 1999 2000 2001
504 770 709 759 672
– – 145 103 216
700 664 500 380 392
– – 98 97 148
1.204 1.434 1.452 1.339 1.428
44
Tabel 5.8 Anw
boeten
boetewaarschuwing
maatregelen
maatregelwaarschuwing
totaal
1997 1998 1999 2000 2001
97 498 688 753 684
– – 235 136 310
2.782 1.180 806 356 484
– – 48 24 73
2.879 1.678 1.777 1.269 1.551
AKW
boeten
boetewaarschuwing
maatregelen
maatregelwaarschuwing
totaal
1997 1998 1999 2000 2001
11.277 12.421 4.168 4.037 5.214
– – 10.979 10.368 16.675
12.149 7.986 2.248 2.474 2.520
– – 7.653 7..027 6.484
23.426 20.407 25.048 23.906 30.893
Tabel 5.9
Boeten en maatregelen worden vooral opgelegd in het kader van de AKW. Dit is een direct gevolg van de systematiek van de AKW en de daaruit voorvloeiende mutatiegevoeligheid van het recht op kinderbijslag. Vanaf 1999 is met name door de introductie van de ‘waarschuwing’ sprake van een aanzienlijke daling van het aantal boeten en maatregelen bij de AKW. Uit de volgende tabel moge blijken dat het aantal door de SVB opgelegde administratieve sancties in 2001 flink hoger was dan in de voorgaande jaren:
Tabel 5.10 AOW
boeten
boetewaarschuwing
maatregelen
maatregelwaarschuwing
totaal
1997 1998 1999 2000 2001
11.878 13.689 5.565 5.549 6.570
0 0 11.359 10.607 17.201
15.631 9.830 3.554 3.210 3.396
0 0 7.799 7.148 6.705
27.509 23.519 28.277 26.514 33.872
Duidelijk is dat dit komt doordat bij de AKW, die toch al het leeuwendeel van de administratieve sancties voor zijn rekening neemt, het aantal opgelegde boeten in 2001, ten opzichte van 2000 en 1999, flink gestegen is. De oorzaak hiervan is nog onbekend en vergt nadere analyse, die de SVB in 2002 gaat verrichten.
45
5.4
Opsporing fraude, algemeen
Het begrip fraude Fraude is geen éénduidig en in de wet omschreven begrip. In principe kan al het handelen dat in strijd is met de sociale verzekeringswetten en waarmee de betrokken persoon zich bevoordeelt, als fraude worden aangemerkt. Fraude impliceert dan zowel de administratieve normoverschrijding, die in principe gesanctioneerd wordt met een administratieve boete of maatregel, als de handelingen die voldoen aan een omschrijving van een strafrechtelijk delict en die een zodanige schade tot gevolg hebben dat ze de zogeheten aangiftegrens overschrijden (ƒ 12.000,-) en voor strafrechtelijke opsporing in aanmerking komen. Dit hoofdstuk betreft de fraude die aanleiding geeft tot strafrechtelijke opsporing. Organisatie Het opsporen van fraude met betrekking tot de door de SVB verstrekte uitkeringen vond in 2001 en de voorgaande jaren (sedert 1994) plaats bij de negen vestigingen van de SVB door daartoe opgeleide en beëdigde buitengewoon opsporingsambtenaren (sociaal rechercheurs). De SVB beschikte in 2001, net als in voorgaande jaren, over een formatie van 61 fte (full time equivalent) sociaal rechercheurs. Door een aanzienlijk verloop onder de sociaal rechercheurs lag de gemiddelde bezetting in 2001 met 50 fte overigens een stuk lager. Dit verloop wordt met name veroorzaakt door de grote druk op de arbeidsmarkt voor buitengewoon opsporingsambtenaren in het sociale zekerheidsdomein ten gevolge van onder andere het oprichten van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD). In 2001 is de sedert 1994 functionerende opzet van de sociale recherche van de SVB geëvalueerd. Uit deze evaluatie is gebleken dat er verbeteringen mogelijk zijn in de kwaliteit en kwantiteit van de productie en in de aansturing van het opsporingsproces. De aanbevelingen uit de evaluatie hebben geleid tot het besluit om in 2002 de sociale recherche bij de SVB te reorganiseren. Wat de benodigde capaciteit aan sociaal rechercheurs betreft is besloten deze vooralsnog op het bestaande niveau van 61 fte te handhaven. Uit het onderzoek is namelijk ondermeer gebleken dat met de bestaande capaciteit productieverbeteringen haalbaar zijn die het mogelijk moeten maken om het bestaande werkaanbod zonder meer aan te kunnen. Het onderzoek heeft dus geen bevestiging opgeleverd voor de eerder vanuit de Tweede Kamer aan de staatssecretaris gemelde indruk dat de capaciteit aan opsporingsambtenaren van de SVB ontoereikend is. Overigens is de totale controlecapaciteit van de SVB in 2001 wel uitgebreid door de oprichting in 2001 van het eerder beschreven Controle Team Buitenland. Taken Naar aanleiding van signalen van mogelijke fraude, extern door tipgevers en instanties, intern vooral door de gevalsbehandelende medewerkers, stellen de sociaal rechercheurs een nader onderzoek in. Dit onderzoek kan leiden tot een formeel opsporingsonderzoek en tot een proces-verbaal waarmee aangifte bij de Officier van Justitie wordt gedaan. Daarnaast hebben de sociaal rechercheurs een belangrijke taak in het bevorderen van de fraude-alertheid bij de gevalsbehandelende afdelingen en medewerkers van de vestigingen waar zij werken. Kritiek van de Algemene Rekenkamer In zijn rapport ‘Opsporing en vervolging van fraude’ (Tweede Kamer 2000-2001, 27.555, nrs. 1-2, blz. 30 en 39) constateert de Algemene Rekenkamer dat (onder andere) de SVB geen inzicht heeft in het aantal fraudesignalen, de doorstroom van aangiften bij het Openbaar Ministerie en de bestuurlijke afhandeling van opsporingsonderzoeken die niet tot aangifte hebben geleid. De Algemene Rekenkamer beveelt aan meer inzicht in één en ander te verkrijgen. In 2001 heeft de SVB hiertoe aanzetten gedaan en ook in 2002 wordt dit voortgezet. Tot op heden worden alleen de fraudesignalen geregistreerd die tot daadwerkelijk onderzoek door de sociaal recher-
46
cheurs leiden. Mede in het kader van de beoordeling van de fraude-alertheid van de SVB-medewerkers (zie hierboven paragraaf 4.2) wordt in de loop van 2002 aangevangen met het registreren van alle signalen van mogelijke fraude, dus ook die signalen die niet tot verder onderzoek nopen. In 2001 is de SVB begonnen met het gestructureerd verzamelen en verwerken van gegevens inzake de afloop van aangiften bij Openbaar Ministerie en de rechter (zie hiervoor paragraaf 5.6). En tenslotte is eind 2001 onderzocht wat de bestuurlijke afdoening (al dan niet boete-oplegging) is geweest van de in 2000 afgeronde fraude-onderzoeken die niet tot aangifte hebben geleid (zie hiervoor paragraaf 5.7). Inhoud van de volgende paragrafen Hieronder volgt allereerst in paragraaf 5.5 een uitgebreid overzicht van de resultaten van de opsporingsactiviteiten bij de SVB in 2001. Paragraaf 5.6 bevat overzichten van de strafrechtelijke afloop van de in 2000 respectievelijk 2001 gedane aangiften. In paragraaf 5.7 staat wat de administratieve afloop was van de in 2000 afgehandelde fraude-onderzoeken die niet tot een aangifte hebben geleid. Vervolgens staat in paragraaf 5.8 beschreven hoe de evaluatie van de sociale recherche in 2001 is verlopen en wat de resultaten daarvan zijn. Tot slot wordt in paragraaf 5.9 kort beschreven welke ontwikkelingen buiten de SVB bij de opsporing in de sociale zekerheid hebben plaatsgevonden.
5.5
Resultaten opsporing fraude in 2001
IPW-fraude In 2001 heeft de SVB opsporingsonderzoek verricht naar omvangrijke fraude met internationale postwissels (IPW’s) van de Postbank. Met IPW’s kunnen kinderbijslaggerechtigden hun onderhoudsbijdrage voor een in het buitenland wonend kind aantonen. De fraude is ontdekt en ook het grootst gebleken onder de klanten van de SVB-vestiging Rotterdam, maar kwam ook bij andere vestigingen voor. Daarom is een landelijk onderzoek ingesteld onder coördinatie van het hoofdkantoor van de SVB. In alle gevallen betrof het vermeende overmakingen ten behoeve van in Marokko wonende of verblijvende kinderen. Het onderzoek heeft geresulteerd in 38 aangiften die 58 verdachten betroffen. De totale schade bedroeg ƒ 450.000. Door deze fraude is het aandeel van de aangiften inzake fraude bij de AKW wat hoger dan voorgaande jaren. Overigens heeft deze fraude geleid tot verscherpte controle op de IPW’s. De SVB heeft besloten dat de IPW’s als bewijsmiddel van het leveren van de onderhoudsbijdrage vanaf 1 januari 2003 niet meer worden geaccepteerd. De fraudecijfers over 2001:
Tabel 5.11 vooronderzoeken I z
p
AOW
332
Anw
531
AKW
opsporingsonderzoeken II z
% van I
p
schade (ƒ)
495
62
700
147
18,7
106
27,7
232
aangiften III z
p
% van II
schade schade schade (ƒ) gem. gem. zaak p.p. (ƒ)
1.980.316
57
100
94,3
1.956.101
34.318
19.561
5.716.221
141
218
94
5.620.944
39.865
25.784
196
250
67
34,2
76
1.444.777
63
72
94,7
1.441.612
22.883
20.022
totaal
1.059
1.445
276
26,1
414
9.141.313
261
390
94,2
9.018.657
34.554
23.125
jaar 2000
1.253
1.761
267
21,3
409
8.213.677
237
375
91,7
8.028.314
33.875
21.409
z = zaken ; p = personen
47
Het aantal vooronderzoeken was in 2001 15,5% lager dan in 2000, maar het aantal opsporingsonderzoeken was 3,4% hoger en het aantal aangiften was 10% hoger dan in 2000. Daarbij is het gemiddelde aangiftebedrag verder gestegen naar ƒ 23.125 (2000: ƒ 21.409). Dit is het gevolg van de behandeling van Anw-zaken met hoge schadebedragen. De trefkans Een belangrijk aspect van de opsporing van fraude is de zogeheten trefkans of effectiviteit. Het gaat daarbij om de mate waarin in onderzoek genomen fraudesignalen daadwerkelijk leiden tot aangifte. Een effectieve fraude-opsporing impliceert dat zoveel mogelijk door de sociale recherche in onderzoek genomen fraudesignalen leiden tot aangifte. Er dient dus naar een optimale trefkans gestreefd te worden. Signalen waarvan de kans dat ze tot aangifte leiden gering is, vanwege bijvoorbeeld de hoogte van het schadebedrag of het geringe bewijs, moeten bij voorkeur niet in het opsporingstraject worden opgenomen maar administratief worden onderzocht en gesanctioneerd, dan wel in een zo vroeg mogelijk stadium van het (voor-)onderzoek door de sociaal rechercheur als ‘strafrechtelijk kansloos’ worden onderkend en alsnog teruggegeven worden voor administratieve afdoening. Hieronder wordt aangegeven hoe de trefkans bij de SVB zich in 2001 ontwikkeld heeft ten opzichte van het jaar 2000. Na een daling in de periode 1997-2000 is het aantal vooronderzoeken dat geleid heeft tot een opsporingsonderzoek weer gestegen van 23,2% in 2000 naar 28,7% (in personen) in 2001:
Verhouding opsporingsonderzoeken op vooronderzoeken (in p) % 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1997
1998
1999
48
2000
2001
Het aantal vooronderzoeken dat geleid heeft tot een aangifte is gestegen van 21% in 2000 naar 27% in 2001:
Verhouding aangiften op vooronderzoeken % 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1997
1998 AOW
1999
2000 AKW
Anw
2001
Totaal
Het aantal opsporingsonderzoeken dat geleid heeft tot een aangifte is ook verder gestegen van 91,7% in 2000 naar 94,2% in 2001:
Verhouding aangiften op opsporingsonderzoeken % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1997
1998 AOW
1999
2000 AKW
Anw
49
Totaal
2001
In geld uitgedrukt is de laatstgenoemde verhouding nog wat gunstiger: het totale aangiftebedrag vormt 98,7% van het totale fraudebedrag dat bij de opsporingsonderzoeken is ontdekt. Uit deze cijfers blijkt dat de trefkans of effectiviteit van de opsporing, na een daling in de voorgaande jaren, in 2001 een stijgende lijn te zien geeft, maar het is ook duidelijk dat met name in de voorselectie van te verrichten vooronderzoeken nog verbeteringen mogelijk zijn, opdat meer vooronderzoeken tot opsporingsonderzoeken en aangifte zullen leiden. Daarbij moet overigens wel bedacht worden dat een deel van de fraudesignalen per definitie nader opsporingsonderzoek vergen alvorens beoordeeld kan worden of aangifte haalbaar is. Dit speelt met name bij de fraudetips die afkomstig zijn van anonieme derden. Dergelijke tips, vaak inzake het al dan niet vermeende ongemelde samenwonen van buren, familieleden e.d., kunnen meestal pas na nader opsporingsonderzoek gefalsifieerd dan wel bevestigd worden. Tenslotte moet nog worden opgemerkt dat de trefkans bij de SVB alleen vergelijkbaar is met die van andere instanties als bij het aantal aangiften door de SVB opgeteld wordt het aantal administratieve sancties dat voortvloeit uit fraudesignalen. De in het verleden vanuit de Tweede Kamer geuite kritiek dat de trefkans bij de SVB lager ligt dan bij andere instanties vindt zijn oorzaak in het feit dat bij die andere instanties de administratieve sancties steeds werden samengeteld met de strafrechtelijke aangiften. De SVB heeft dit onderkend en, mede naar aanleiding van het in de inleiding van dit hoofdstuk aangehaalde kritiek van de Algemene Rekenkamer, vanaf 2000 de administratieve (ook wel bestuurlijke genoemd) afdoening van de niet strafrechtelijk afgedane fraudesignalen onderzocht. Hieronder worden de resultaten daarvan in paragraaf 5.6 weergegeven. Verdeling fraude-onderzoeken over de wetten De volgende diagrammen geven de verdeling aan van het aantal afgeronde onderzoeken over de AOW, Anw en AKW.
Omvang onderzoeken per wet 2001
Omvang onderzoeken per wet 2000
AOW 32%
AOW 31%
Anw 50%
Anw 50%
AKW 18%
AKW 19%
Hieruit blijkt dat het aandeel Anw-onderzoeken voor het eerst sinds jaren niet is gegroeid. Wel is het aandeel van de Anw in de aangiften verder toegenomen naar 56%. Het is duidelijk dat door de introductie van de inkomensafhankelijkheid en leefvormafhankelijkheid van de nabestaandenuitkeringen met de inwerkingtreding van de Anw in 1996 de fraudegevoeligheid van de nabestaandenuitkeringen enorm is toegenomen, waardoor de Anw nu verreweg de meest fraudegevoelige regeling is die de SVB uitvoert. De onderstaande tabel, waarin de aantallen vooronderzoeken, fraude-onderzoeken en aangiften zijn afgezet tegen de aantallen gerechtigden (per 10.000 uitkeringsjaren), illustreert dit des te meer.
50
Tabel 5.12 AKW
AOW
Anw
1999
2000
2001
1999
2000
2001
1999
2000
2001
vooronderzoeken
2,3
1,6
1,4
2,4
2,8
2,2
fraude-onderzoeken
0,7
0,3
0,4
0,6
0,6
0,5
40,0
47,4
40,0
13,7
12,0
13,3
aangiften
0,4
0,3
0,4
0,5
0,6
0,4
11,4
11,4
12,5
De onderstaande grafiek laat de ontwikkeling van de aangiften sedert 1994 zien. Ook hieruit blijkt de daling van de aangiften bij de AOW en AKW tegenover de snelle groei van de Anw als opvolger van de AWW in 1996. Het totale aantal aangiften is de laatste drie jaar stabiel.
Ontwikkeling aantallen aangiften (per wet en in totaal) 500 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 1994
1995 AOW
1996 Anw
1997 AKW
1998 Totaal
51
1999
2000
2001
Herkomst van de fraudesignalen De herkomst van de fraudesignalen is in 2001 ten opzichte van 2000 nauwelijks gewijzigd:
Fraudesignalen 2001 Andere instanties 13%
Tipgevers 25%
Fraudesignalen 2000 Overig 6%
Overig 3%
Andere instanties 15%
Tipgevers 26%
SVB 56%
SVB 56%
Het aandeel van de interne fraudesignalering was in 2001, net als in 2000, 56% van de totale fraudesignalering. Het gaat hierbij om twee soorten signalen. Enerzijds leveren extra controlemaatregelen naar specifieke handhavingsrisico’s fraudesignalen op. Dergelijke controlemaatregelen zijn de jaarlijkse integrale onderzoeken naar inkomen, samenwonen en schoolgaan en verder de meer incidentele steekproeven. Anderzijds signaleren gevalsbehandelende medewerkers bij hun werk mogelijke fraudegevallen. Binnen de genoemde 56% is het aandeel van de gevalsbehandelende medewerkers overigens aanzienlijk gestegen van 40% in 2000 naar 47% in 2001. De fraudealertheid van die medewerkers ontwikkelt zich dus verder. De soorten fraude Wat betreft de soorten fraude die bij de fraudesignalen voorkomen is het aandeel van de fraudesignalen betreffende samenwonen verder afgenomen en het aandeel van signalen over inkomensfraude toegenomen:
Tabel 5.13 Soort fraudesignaal
% 2001
% 2000
samenwonen
42,3
50,8
54,6
inkomen
28,2
24,0
12,6
6,0
8,8
8,2
onderhoudsbijdrage
7,2
2,0
2,0
tot één huishouden behoren
1,8
–
3,6
burgerlijke staat
% 1999
einde verzekering
3,3
1,8
6,6
eigen kind
3,4
6,0
7,7
einde studie
0,7
0,8
–
overig
7,2
5,8
4,7
totaal
100
100
100
52
Tabel 5.14 Soort fraudesignaal 2001
AOW
Anw
AKW
samenwonen
51,8
52,2
–
inkomen
35,5
33,7
1,6
burgerlijke staat
7,0
6,5
3,3
einde verzekering
2,3
0,2
13,0
eigen kind
–
0,2
17,4
onderhoudsbijdrage
–
–
38,0
tot één huishouden behoren
–
–
9,8
einde studie
–
1,0
1,1
overig
3,3
6,3
15,8
totaal
100%
100%
100%
Opvallend is dat, blijkens de volgende tabel, de verdeling over de fraudesoorten bij de uiteindelijk voor aangifte in aanmerking komende gevallen een andere tendens te zien geeft dan uit de voorgaande tabel blijkt:
Tabel 5.15 aangiften naar soort fraude
aantal
%
totaal aangiftebedrag (ƒ)
gemiddeld aangiftebedrag (ƒ)
samenwonen
217
55,6
5.138.675
23.681
inkomen
66
17,0
1.273.791
19.300
overig
107
27,4
2.606.191
24.357
totaal
390
100
9.018.657
23.125
Hieruit valt op te maken dat de signalen betreffende samenwoonfraude aanmerkelijk vaker tot aangifte leiden dan de signalen van inkomensfraude. In de praktijk blijkt in veel gevallen waarbij inkomen onjuist is opgegeven, de opzet daartoe moeilijk te bewijzen is. In die gevallen wordt geen aangifte gedaan en een administratieve sanctie (boete) opgelegd. Uiteraard wordt ook de teveel betaalde uitkering teruggevorderd en, veelal door middel van verrekening met de nog lopende uitkering, ingevorderd. Handhavingsarrangement SVB-Openbaar Ministerie 2001 Het College van Procureurs-Generaal stelde de afgelopen jaren, laatstelijk in 1999, vast hoeveel aangiften het Openbaar Ministerie ten hoogste in behandeling zal nemen, het zogeheten quotum. Vanaf 2000 heeft het Openbaar Ministerie er naar gestreefd een breder scala aan afspraken, met een meer kwalitatief karakter, te maken met de bijzondere opsporingsdiensten in (onder andere) de sociale zekerheidssfeer. Dergelijke afspraken werden neergelegd in zogeheten handhavingsarrangementen. In december 2000 is een handhavingsarrangement tussen de SVB en het Openbaar Ministerie voor het jaar 2001 tot stand gekomen. Afgesproken is dat de SVB minimaal 375 en maximaal 475 aangiften (in personen) produceert en dat het Openbaar Ministerie maximaal
53
475 aangiften in behandeling neemt. Deze aanzienlijke ‘bandbreedte’ was het gevolg van de onzekerheid over de effecten van de verhoging van de aangiftegrens in de loop van het jaar 2000 van ƒ 6.000,- naar ƒ 12.000,-. Hieronder een overzicht van de realisering van de quota per SVB-vestiging:
Tabel 5.16 VK
Breda
quota
aangiften
min
max
37
47
realisering % min % max
50
135
106
Deventer
37
47
34
92
72
Groningen
43
55
42
98
76
Leiden
41
51
48
117
94
Nijmegen
36
45
51
141
113
Roermond
30
39
30
100
77
Rotterdam
54
68
55
101
81
Utrecht
36
45
18
50
40
Zaanstad
61
78
62
101
79
375
475
390
104%
82%
totaal jaar 2000
470
375
80%
In totaal heeft de SVB met 390 aangiften het minimumquotum iets overschreden, maar het maximum-quotum is bij lange na niet gerealiseerd. Dat komt niet doordat er te weinig fraudesignalen zouden zijn, maar door de beperkte produktie van de sociale recherche van de SVB. Er is in 2001 zelfs een (beperkt) aantal van 34 gevallen wegens capaciteitsgebrek door de sociaal rechercheurs teruggegeven voor verdere administratieve afhandeling. Daarnaast wordt in de praktijk reeds bij de intake van te onderzoeken gevallen gekeken naar de werksituatie. Is te voorzien dat het betrokken geval, gegeven prioriteitsregels en de beschikbare productiecapaciteit, niet (tijdig) in behandeling zal kunnen worden genomen, dan kan worden besloten zo een geval op voorhand niet over te dragen aan de sociale recherche, maar administratief af te doen. Dat betekent dat de hieronder in paragraaf 5.8 (over de evaluatie van de sociale recherche) geconstateerde mogelijkheden tot produktiviteitsverbetering, ook benut moet worden, want er is voldoende potentieel aan te onderzoeken gevallen.
54
Wat betreft de soorten aangiften werd in het handhavingsarrangement aangegeven hoeveel aangiften de SVB zal doen per wet. Hierbij de afgesproken verdeling over de wetten en de realisering in 2001:
Tabel 5.17 wet
arrangement (n)
arrangement (%)
realisering (n)
realisering (%)
AOW
150
40
100
25,5
Anw
205
55
218
56,0
AKW
20
5
72
18,5
totaal
375
100
390
100
arrangement (n)
arrangement (%)
realisering (n)
realisering (%)
185
50
217
55,6
De realisering van de afspraken per soort fraude:
Tabel 5.18 soort fraude samenwonen inkomen
95
25
66
17,0
overig
95
25
107
27,4
totaal
375
100
390
100
De afgesproken aantallen waren gebaseerd op de beschikbare cijfers jaren over 2001, tot en met de eerste helft van het jaar 2000 en gecorrigeerd in verband met de verschuiving in aantallen per wet ten gevolge van de verhoging van de aangiftegrens van ƒ 6.000,- naar ƒ 12.000,-. Daardoor was met name het aantal te verwachten AKW-zaken lager geworden. De schade van deze gevallen lag de afgelopen jaren namelijk vaak juist tussen deze twee bedragen. Door de eerdergemelde fraude met Internationale Postwissels zijn er meer AKW-zaken ontdekt en opgepakt dan verwacht werd.
55
5.6
Verdere strafrechtelijke afdoening van de aangiften
In het volgende overzicht staat wat per 13 maart 2002 de stand van zaken c.q. het definitieve resultaat was van de aangiften die de SVB in 2000 respectievelijk 2001 heeft gedaan:
Tabel 5.19 2000
aangiften
2001
n
%
n
%
375*
100
390*
100
121
31,8
333
86,3
62
16,3
20
5,2
OM nog in behandeling sepot sepot voorwaardelijk
13
3,4
2
0,5
transactie
40
10,5
5
1,3
geen veroordeling (OvJ)
2
0,5
2
0,5
taakstraf
3
0,8
1
0,3
subtotaal
241
63,4
363
94,0
veroordeling alternatieve straf
76
20,0
14
3,6
veroordeling boete
17
4,5
4
1,0
veroordeling vrijheidsstraf
31
8,2
4
1,0
1
0,3
0
0,0
rechter
ontslag van rechtsvervolging vrijspraak
14
3,7
1
0,3
subtotaal
139
36,6
23
6,0
totaal
380*
386*
*NB: de geringe verschillen tussen de aantallen aangiften over 2000 resp. 2001 en de aantallen waarvan afloopberichten zijn ontvangen worden veroorzaakt door registratiecorrecties rond de jaarwisselingen 2000-2001 en 2001-2002.
Opvallend is dat in maart 2002, dus ruim 14 maanden na de laatste aangifte over 2000, nog 31,8% van de aangiften niet tot een vervolgactie van het Openbaar Ministerie (lijken te) hebben geleid. Tevens is het aantal sepots en voorwaardelijke sepots met (16,3 + 3,4 =) 19,7 % van het totaal aantal aangiften, vrij hoog. Dit moet voor verlaging vatbaar zijn. De SVB heeft nadrukkelijk de wens en ambitie om in 2002 en volgende jaren, samen met het Openbaar Ministerie, te komen tot analyse van de oorzaken van deze sepots, om op basis daarvan tot een verlaging van het percentage sepots te komen. Indien en voorzover de oorzaken van de sepots gelegen zijn in de kwaliteit van de door de SVB aangedragen zaken, wil de SVB graag op basis van genoemde analyses verbeteringen realiseren.
56
5.7
Verdere administratieve afdoening na opsporing
De SVB heeft in 2001 onderzocht wat de administratieve afloop was van de in het jaar 2000 afgeronde fraude-onderzoeken die niet tot aangifte hebben geleid. Hieronder worden de resultaten daarvan weergegeven. De resultaten van de in 2001 afgeronde onderzoeken worden in de tweede helft van 2002 verzameld en zullen in de Rapportage Handhaving SVB 2002 worden weergegeven. In 2000 zijn 1.253 fraude-onderzoeken verricht. Van de 1.761 bij die gevallen behorende personen waren 1.363 klant van de SVB. De overige 398 personen waren voornamelijk partners van de betrokken SVB-klanten, daarnaast komt het met name bij de AKW wel eens voor dat derden valse of vervalste documenten of verklaringen hebben afgegeven. Uit de tabel hieronder blijkt dat er 251 boeten zijn opgelegd, in de overige gevallen was hier geen grond voor.
Tabel 5.20 n Totaal aantal klanten onderzocht
%
1.363
100
●
aangiften
248
18,2
●
geen regelovertreding
689
50,4
●
geen boete opgelegd
175
12,8
●
opgelegde boeten
251
18,4
In de 175 gevallen (12,8%) waarin geen boete werd opgelegd had dit de volgende redenen:
Tabel 5.21 %
redenen geen boete-oplegging: 1. klant niet verwijtbaar 2. dringende reden
65
4,8
2
0,1
44
3,2
4. overig
27
2,0
5. fout SVB
30
2,2
6. overleden
4
0,3
7. onbekend
3
0,2
175
12,8
3. geen schadebedrag
totaal
Uit het bovenstaande blijkt dat er in 30 gevallen door de SVB verzuimd is een boete op te leggen. Dat is 2,2% van de 1363 klanten tegen wie een onderzoek werd ingesteld of 2,7% van de 1115 klanten tegen wie geen aangifte werd gedaan. Dat lijkt een acceptabel laag percentage. Als men dit aantal echter relateert aan de 251 klanten aan wie wel een boete werd opgelegd, dan blijkt dat verzuimd is aan ruim 10% (30/281) van de potentieel te beboeten klanten een boete op te leggen. De SVB onderkent dat hier verbetering in moet worden aangebracht. Daarom zal in in de loop van 2002 in de bestaande fraude-registratie een controle worden ingebouwd die dient ter bewaking van het alsnog opleggen van een boete in die gevallen waarin dat mogelijk is.
57
5.8
Evaluatie sociale recherche SVB
In september 2000 heeft de SVB besloten om in 2001 door een extern bureau een onderzoek te laten verrichten naar de sociale recherche bij de SVB. Dit onderzoek diende als evaluatie van de sedert 1994 bestaande organisatiestructuur. Het doel van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de noodzakelijke en mogelijke verbeteringen. Daarbij moest ook de benodigde omvang van de sociale recherche bij de SVB aan de orde komen. Er waren twee aanleidingen voor dit onderzoek: 1. De SVB constateerde zelf in 2000 dat de verwachte groei in het aantal aangiften de afgelopen jaren was uitgebleven. 2. In het kader van de per 1 januari 2002 te realiseren SIOD was het van belang geworden om de opsporing binnen de SVB optimaal te laten aansluiten op de buiten de SVB bestaande structuren. De noodzaak van dit onderzoek werd verder versterkt doordat, in het overleg van 15 november 2000 tussen de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer, bleek dat de indruk bestaat dat de capaciteit aan opsporingsambtenaren van de SVB ontoereikend is. De staatssecretaris heeft daarop uitbreiding van deze capaciteit toegezegd. Het (toen overigens reeds geplande) evaluatie-onderzoek kon tevens de informatie opleveren die nodig is om te bepalen welke uitbreiding nodig is. In december heeft de SVB een opdracht geformuleerd en, op basis van offertes van een drietal onderzoeksbureaus, Andersson Elffers Felix (AEF) gekozen om het onderzoek te verrichten. Het onderzoek bestond uit twee fasen. In de eerste fase is, met behulp van sociaal rechercheurs van de negen SVB-vestigingen en de coördinatoren handhaving van het hoofdkantoor, een beschrijving gemaakt van het gewenste werkproces opsporing en de kritische producten in dit proces: het ‘Productenboek Opsporing SVB’. In de tweede fase is de organisatiestructuur geëvalueerd door: – een inventarisatie van de werkwijze op vier SVB-vestigingen; – gesprekken met medewerkers van het hoofdkantoor van de SVB en met externe partijen; – analyse van productie- en formatiecijfers en andere relevante stukken. De evaluatie heeft bevestigd dat de prestaties van de sociale recherche verbeterd kunnen worden. Om deze verbeteringen te kunnen realiseren zijn de volgende aanbevelingen gedaan: 1. toepassing van het productenboek; 2. vastlegging van doelstellingen; 3. vastlegging van uitvoeringsnormen; 4. directe aansturing van de sociale recherche; 5. opvulling van de (vacatures in de) formatie; 6. versterking van de professionaliteit; 7. versterking van de expertiserol van het hoofdkantoor; 8. opschaling van de organisatie van de opsporing. De hoofddirectie van de SVB heeft deze in het evaluatierapport van 7 september 2001 neergelegde aanbevelingen overgenomen en heeft AEF gevraagd om een nadere uitwerking van een centraal op het hoofdkantoor te positioneren afdeling Opsporing. Op 16 januari 2002 heeft de hoofddirectie van de SVB ingestemd met de voorgestelde uitwerking: – er komt een afdelingshoofd met een ondersteunend expertisecentrum op het hoofdkantoor; – er komen drie regio’s van waaruit de sociaal rechercheurs van elk drie SVB-vestigingen opereren, onder leiding van een regio-teamleider; de standplaats van waaruit de sociaal rechercheurs werken blijven in principe hun huidige vestigingen;
58
– productieafspraken worden vastgelegd in een managementcontract met de hoofddirectie; – werkafspraken met de vestigingen worden gemaakt tussen het operationele management van de afdeling Opsporing en het management van de vestigingen; – de verantwoordelijke managers van de vestigingen (de managers Kwaliteit en Dienstverlening) stemmen periodiek af met de regioteamleiders. De organisatiewijzigingen zullen in de loop van het jaar 2002 worden gerealiseerd. Met de beoogde verbeteringen wil de SVB per 1 januari 2004 een substantiële productieverhoging van de sociale recherche van de SVB verwezenlijken.
5.9
Opsporing buiten de SVB
Binnen de SVB was de opsporing in 2001 volop in beweging. Er is door alle betrokkenen intensief gewerkt aan de eerdergenoemde evaluatie van de sociale recherche bij de SVB. Maar buiten de SVB gebeurde er ook het nodige: in 2001 is hard gewerkt aan de per 1 januari 2002 te realiseren Sociale Inlichtingen en Opsporings Dienst (SIOD) en in het kader van de oprichting van de UWV werd de integratie van de opsporingsdiensten van de vijf uvi’s voorbereid. Met name bij de totstandkoming van de SIOD zijn ook diverse SVB-medewerkers betrokken. Zo werd input geleverd voor de positionering van het Bureau Opsporingsbeleid (BOB) binnen SZW. Dit bureau heeft per 1 januari 2002 een spilfunctie in de beleidsmatige afstemming tussen Openbaar Ministerie, SZW, SIOD en de opsporingsdiensten bij de UWV, de SVB, de Arbeidsinspectie en de gemeenten. In de tweede helft van 2001 zijn medewerkers van het UWV i.o. en de SVB gedurende enkele maanden voor een deel van hun werktijd gedetacheerd bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om mede vorm te geven aan het eerste integrale handhavingsarrangement tussen het Openbaar Ministerie en het SZW-domein en aan het eerste Opsporingsbeleidsplan SZW. Beide stukken konden op 17 december 2001 formeel vastgesteld en ondertekend worden door alle betrokkenen. In verband met de wijzigingen in het kader van Suwi en de oprichting van de SIOD en het BOB is het Centraal Overleg met het Openbaar Ministerie (het COM), de overlegstructuur tussen het Openbaar Ministerie en de instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de sociale verzekeringswetten (Lisv, uvi’s en SVB), in het najaar van 2001 opgeheven. In 2002 moet aan nieuwe overlegstructuren vorm gegeven worden. Deze moeten voorzien in de noodzakelijke intensievere en doelgerichtere beleidsmatige en operationele afstemming tussen de bestaande en nieuwe actoren in het veld van de opsporing bij de sociale zekerheid. Op basis van het kabinetsbesluit van 10 december 1999 is in 2001 verder vorm gegeven aan de per 1 januari 2002 opgerichte centrale SIOD, die de zwaardere fraudezaken bij de sociale zekerheid gaat opsporen. Onder zwaardere zaken worden zaken beschouwd waarbij sprake is van ‘kolom-overschrijdende’ fraude, dat wil zeggen fraude met meerdere (sociale zekerheids-)wetten. Tevens zal de SIOD kennis en andere faciliteiten kunnen leveren aan de overblijvende bijzondere opsporingsdiensten. Een aanzienlijk deel van de fraude-opsporing, de lichtere zaken, blijven namelijk bij de bijzondere opsporingsdiensten van uvi’s, gemeenten en SVB. Deze diensten zijn dus niet opgeheven. In 2001 is de ‘knip’ tussen de SIOD en de overblijvende opsporingsdiensten nader vastgesteld. Dat is van groot belang voor een goede en efficiënte werkverdeling en een goede verhouding tussen de betrokken diensten. De knip moet immers duidelijk zijn en bovendien leiden tot een
59
voldoende aantal zaken voor de SIOD. De SIOD zal zaken overnemen met een schade hoger dan ƒ 75.000,- (uitkeringsfraude) dan wel ƒ 100.000,- , met uitzondering van zogeheten enkelvoudige partnerfraude, dat is fraude inzake de leefvorm (het niet melden van het voeren van een gezamenlijke huishouding) die vooral speelt bij de uitvoering van de AOW, Anw, Abw en Toeslagenwet. In regionale selectie-overleggen worden over te dragen gevallen besproken en in een centraal overleg tussen SIOD en Openbaar Ministerie wordt vastgesteld welke gevallen SIOD daadwerkelijk in behandeling neemt en welke gevallen aan de aanleverende opsporingsdiensten worden teruggestuurd. Omdat het merendeel van de fraudegevallen bij de door de SVB uitgevoerde regelingen enkelvoudige partnerfraude betreffen, verwacht de SVB dat maar een zeer beperkt aantal SVB-gevallen jaarlijks in aanmerking komt voor overdracht aan de SIOD. Een eerste inventarisatie in januari 2002 van de in 2001 binnengekomen fraudegevallen wees uit dat er over het hele jaar 2001 vijf gevallen voor overdracht in aanmerking zouden zijn gekomen. In de loop van 2002 zullen de beleidsmatige en operationele contacten tussen ondermeer SVB en SIOD verder gestalte moeten krijgen en zullen er zodanige operationele overdrachtsafspraken moeten worden gemaakt dat er enerzijds een substantiële hoeveelheid zaken aan de SIOD kunnen worden overgedragen die anderzijds ook bij de SIOD ‘op hun plaats zijn’ en waarvoor de SIOD ook over gekwalificeerde afhandelingscapaciteit beschikt.
60
Hoofdstuk VI 6.1
Handhavingsactiviteiten 2002 en volgende jaren
Inleiding
De in de voorgaande hoofdstukken beschreven activiteiten inzake preventie en sanctionering van onrechtmatigheid zullen grotendeels ook in 2002 en volgende jaren verricht worden. De meeste van deze activiteiten zijn immers óf standaard in het uitvoeringsproces ingebouwd óf worden stelselmatig herhaald. Verder worden, zoals reeds in hoofdstuk I beschreven is, door analyse van de resultaten van genomen handhavingsmaatregelen, analyse van geconstateerde fraudes en risicoanalyse van nieuwe of gewijzigde regelgeving, bestaande handhavingsmaatregelen permanent geëvalueerd en zo nodig bijgesteld en worden, waar nodig, nieuwe maatregelen genomen. De afgelopen jaren is een groot aantal activiteiten verricht of in gang gezet. Daaraan is inherent dat het aantal wezenlijk nieuwe activiteiten geleidelijk aan afneemt. Het totaal aantal lopende activiteiten, vanuit initiatieven die in voorgaande jaren zijn genomen, is echter groot. Dat brengt risico’s met zich mee. Uit het oogpunt van planning en beheersing is het dan ook nodig de aandacht op een afgewogen wijze te verdelen over lopende en nieuwe activiteiten. Hieronder wordt eerst in paragraaf 6.2 een opsomming gegeven van de activiteiten die eerder gepland en ingezet werden. In de voorgaande paragrafen zijn deze activiteiten en de stand van zaken reeds uitgebreid aan de orde gekomen. Vervolgens worden in paragraaf 6.3 de activiteiten benoemd die nieuw zijn.
6.2
Lopende activiteiten
Vanuit in 2001 reeds in gang gezette activiteiten of als standaard periodiek terugkerende activiteit verricht de SVB ook in 2002 en volgende jaren de volgende activiteiten: 1. – – –
Preventie: voorlichting en publiciteit door middel van ‘Uw AOW/Anw’, brochures en persberichten; advisering inzake nieuwe (voorgenomen) regelgeving; bevordering van fraude-alertheid van medewerkers en de meting van die fraude-alertheid.
2. – – – –
Gegevensuitwisseling: jaarlijkse uitwisseling van inkomensgegevens met de Belastingdienst (AOW en Anw); check op samenwonen bij de GBA (AOW en Anw); jaarlijkse gegevensuitwisseling met de IB Groep (AKW); gegevensuitwisseling met Duitse en Belgische instanties inzake grensarbeiders (AKW).
3. Risico-analyse en –selectie: – jaarlijks actualisering van de kwantificering van restrisico’s; – risico-analyse van landen waarmee onderhandeld gaat worden over een handhavingsverdrag in het kader van de Wet BEU; – vervolg risico-analyse onjuiste vaststelling buitenlands inkomen (AOW en Anw); – database brondocumenten. 4. – – – –
Intensivering en systematische controle: jaarlijks onderzoek presentatieplicht (AKW); jaarlijkse controle op inkomen (AOW en Anw); steekproefonderzoeken op ongemeld samenwonen (AOW en Anw); steekproefonderzoek naar inkomen kinderen 16 en 17 jaar (AKW);
61
– verdere invoering handhavingsafspraken in het kader van de Wet BEU; – onderzoeken in het buitenland door het Controle Team Buitenland; – diverse steekproeven en integrale controles in Turkije en Marokko door de sociale attachés in die landen. 5. – – – –
Sanctionering van onrechtmatigheid: opleggen administratieve sancties en terugvorderingen; opsporing fraude; analyse administratieve en strafrechtelijke sanctionering; uitvoering en evaluatie van het handhavingsarrangement OM-SZW 2002; sluiten van nieuwe arrangementen voor 2003 en volgende jaren.
6.3
Nieuwe activiteiten
Hieronder worden de nieuw te verrichten activiteiten beschreven. Optimalisering handhavingscommunicatie Op basis van het in 2001 verrichte onderzoek naar de effectiviteit van handhavingscommunicatie zal in 2002 worden bepaald of en hoe de bestaande informatievoorziening aan klanten verbeterd kan worden. Onderzoek allochtonen In 2002 wordt onderzocht of en in hoeverre het nodig is specifiek op allochtonen gerichte handhavingscommunicatie te ontwikkelen. Monitor fraude-alertheid Op basis van een in 2001 gehouden pilot zal vanaf 2002 periodiek een enquête worden gehouden om de fraude-alertheid van medewerkers te meten. Gedragscode sociaal rechercheurs Eén van de aanbevelingen uit het onderzoek daderprofiel is een gedragscode voor de sociaal rechercheurs te maken waardoor de bejegening van verdachten en getuigen bij opsporingsonderzoeken door sociaal rechercheurs nader wordt ingekaderd. Hierdoor worden uniformiteit, transparantie en toetsbaarheid bevorderd van de wijze waarop de SVB omgaat met personen die van fraude worden verdacht of daarbij betrokken zijn. In 2002 wordt, met behulp van de begeleiding door een extern bureau met expertise hierin, door de sociaal rechercheurs zelf een gedragscode geformuleerd. Monitor fraude en klantmonitor Een andere aanbeveling uit het onderzoek daderprofiel is het ontwikkelen van een monitor fraude, aan de hand waarvan aard en oorzaken van fraudegevallen kunnen worden gemonitored, en een klantmonitor, aan de hand waarvan kan worden vastgelegd hoe van fraude verdachte personen het opsporingsonderzoek ervaren. Beide zullen in 2002 worden ontwikkeld. Implementatie nieuwe organisatiestructuur en werkproces sociale recherche In 2002 zal de besluitvorming ten gevolge van de evaluatie van de sociale recherche bij de SVB worden geïmplementeerd. Dat betekent dat aan de nieuwe afdeling Opsporing vorm wordt gegeven. Tevens zal het opsporingsproces als zodanig worden aangepast aan de hand van het productenboek, dat tot stand gekomen is in het kader van de evaluatie. Controle Team Buitenland (CTB) Het CTB van de SVB zal in 2002 onderzoeken verrichten in België, Aruba en de Nederlandse Antillen, Duitsland, Spanje en de Verenigde Staten.
62
Hoofdstuk VII Internationale handhaving 7.1
Inleiding
Vanaf het moment dat handhaving bij de SVB bijzondere aandacht kreeg, zijn er extra inspanningen verricht om de handhaving in het buitenland te verbeteren. Het resultaat in termen van verminderde onrechtmatigheid laat zich moeilijk meten. Er zijn echter vele activiteiten verricht en controle- en verificatiemaatregelen genomen die de voorwaarden scheppen voor een verbetering van de rechtmatigheid. De SVB heeft ruim 216.000 klanten in het buitenland en daarnaast een groot aantal klanten wier uitkeringsrecht mede op grond van uit het buitenland afkomstige gegevens moet worden vastgesteld. Jaarlijks wordt ruim ƒ 1,4 miljard aan AOW, Anw en AKW aan in het buitenland wonenden betaald. Hoewel het in relatieve zin om slechts 3,6% van het totaal aantal klanten gaat en 2,7% van de ruim ƒ 55 miljard die de SVB jaarlijks uitkeert, betreft het buitenland toch een belangrijk aandachtspunt uit het oogpunt van de rechtshandhaving. De redenen hiervan zijn: – de controles en verificaties van gegevens die van belang zijn voor het recht op uitkeringen zijn in het buitenland moeilijker dan in Nederland. Administratieve infrastructuren zijn vaak niet goed bekend, zijn minder betrouwbaar of op zijn minst anders dan de Nederlandse en niet of niet goed ingericht op de controles en verificaties die naar de Nederlandse normen noodzakelijk zijn; – handhaving als beleidsprioriteit is vaak niet bekend bij de buitenlandse autoriteiten, terwijl Nederlandse uitvoerende instanties wel van deze autoriteiten afhankelijk zijn. Handhaving in het buitenland is dus een stuk lastiger dan in Nederland en vergt in veel opzichten een andere benadering. Het uitgangspunt daarbij moet echter wel zijn dat in het buitenland een aan het Nederlandse niveau gelijkwaardig handhavingsniveau wordt nagestreefd. Een belangrijke ontwikkeling in dit verband is de met ingang van 1 januari 2000 in werking getreden Wet Beperking Export Uitkeringen. Met deze wet wordt immers beoogd dat Nederland op termijn alleen nog sociale zekerheidsuitkeringen betaalt in landen waar adequate controles mogelijk zijn. Op basis van de te sluiten handhavingsverdragen moeten dergelijke controles gestalte krijgen. In paragraaf 7.2 wordt aangegeven welke soorten internationale handhavingsactiviteiten de SVB verricht. Paragraaf 7.3 gaat over de actuele activiteiten, dat wil zeggen de activiteiten die nog lopen dan wel recentelijk zijn afgerond, en de nieuwe activiteiten. In paragraaf 7.4 staat welke activiteiten verricht zijn inzake overleg met buitenlandse instanties over handhaving. Paragraaf 7.5 tenslotte gaat over de activiteiten die door de bureaus van de sociaal attachés te Rabat (Marokko) en Ankara (Turkije) zijn verricht.
63
7.2
De diverse soorten internationale handhavingsactiviteiten van de SVB
In de grensoverschrijdende handhavingsinspanningen van de SVB zijn de volgende activiteiten te onderscheiden: Pilotonderzoeken De SVB heeft van 1994 tot 2000 pilotonderzoeken gehouden naar de belangrijke handhavingsrisico’s leefvorm, inkomen en het volgen van onderwijs. Er zijn in 20 landen dergelijke onderzoeken verricht. Deze onderzoeken hebben geleid tot inzicht in te hanteren onderzoeksmethoden en in handhavingsmogelijkheden en -risico’s in de onderzochte landen en tot de nodige vervolgactiviteiten. In het kader van de Wet BEU richt onderzoek zich vanaf 2000 op de landen waarmee een handhavingsverdrag wordt gesloten. Specifieke fraudes Specifieke (fraude)signalen kunnen leiden tot intensievere controles en verificaties. Zo hebben onrechtmatigheden met betrekking tot kinderbijslag in Pakistan geleid tot de standaard-inzet van de vertrouwensadvocaat aldaar, een procedure van dubbele legalisatie en verdere aanscherping van richtlijnen, onder andere op het gebied van brondocumenten. Fraude met kinderbijslag van in Nederland wonenden met kinderen in Turkije heeft geleid tot de opzet van de presentatieplicht. De constatering dat in (delen van) Turkije voor niet-bestaande kinderen kinderbijslag wordt betaald, heeft geleid tot intensievere controle naar het bestaan van kinderen. Buitendiensten sociaal attachés De sociaal attachés in Turkije en Marokko hebben de beschikking over een buitendienst. Deze buitendienst verricht onder meer handhavingsonderzoeken. Bij gevallen waarin de gevalsbehandelaar twijfels omtrent de rechtmatigheid heeft verricht de buitendienst nader onderzoek. Door middel van gerichte steekproefonderzoeken wordt onderzocht of risico’s die in theorie bestaan ook daadwerkelijk aanwezig blijken te zijn. De sociaal attaché in Turkije is mede-geaccrediteerd in Israël en de sociaal attaché in Marokko is mede-geaccrediteerd in Tunesië en Kaapverdië. In die hoedanigheid zijn zij ook betrokken bij handhaving in die landen. Overleg met verbindingsorganen Bij elk overleg met verbindingsorganen in het buitenland brengt de SVB het onderwerp handhaving ter sprake om een beeld van de mogelijkheden in het desbetreffende land te krijgen.
7.3
Actuele activiteiten
In de hoofdstukken IV en VI zijn alle afgeronde, lopende en nieuwe handhavingsactiviteiten beschreven, ook de internationale. Voor een nadere specificatie van deze activiteiten kan daarom verwezen worden naar deze hoofdstukken. Hieronder wordt daarom volstaan met een opsomming: 1. – – –
In 2001 afgeronde activiteiten: steekproeven AOW en Anw in Turkije en Marokko; opzet van het CTB; onderzoek CTB in België en de Verenigde Staten.
64
2. Nog lopende activiteiten: – onderzoek naar het volgen van onderwijs van kinderen van 16 en 17 jaar in Marokko en Turkije; – onderzoek naar het niet-bestaan van kinderen in Marokko; – sluiten handhavingsverdragen/maken handhavingsafspraken in het kader van de Wet BEU; – gegevensuitwisseling kinderbijslag met Duitsland; – aanpassing procedures ten behoeve van de standaardmethode van controle en verificatie van gegevens in het buitenland. 3. Nieuwe activiteiten: – onderzoeken CTB in België, Duitsland, Spanje, Aruba en Nederlandse Antillen, de Verenigde Staten.
7.4
Overleg met verbindingsorganen
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2001 onderhandelingen gevoerd met Andorra, Aruba, Brazilië, Bulgarije, Cyprus, Egypte, Estland, Guatamala, Jordanië, Letland, Litouwen, Macedonië, Mexico, Nederlandse Antillen, Nieuw Zeeland, Polen, Roemenië, Suriname en Thailand, om te komen tot handhavingsovereenkomsten in het kader van de Wet BEU, dan wel tot uitbreiding van de bestaande overeenkomsten met handhavingbepalingen. De SVB is steeds bij de onderhandelingen vertegenwoordigd geweest in de rol van expert. In die hoedanigheid beoordeelt de SVB of het desbetreffende verdrag voldoende handvatten bevat om goede handhavingsafspraken te kunnen maken. Verder verzamelt de SVB, tijdens verdragsonderhandelingen en overleg met instanties die als verbindingsorgaan kunnen fungeren, informatie over de feitelijke mogelijkheden tot de gewenste controles en verificaties. De SVB maakt steeds zijn standpunt over zowel de verdragen als de feitelijke mogelijkheden kenbaar aan het Ministerie van SZW. In 2001 werden verdragen ondertekend met Aruba, Australië, Canada, de Filippijnen, Hongarije, Israël, Malta, Nederlandse Antillen, Slowakije, Suriname, Tsjechië, Verenigde Staten en Zuid-Afrika. Verder heeft overleg plaatsgevonden over handhaving met de verbindingsorganen van Aruba, Australië, Brazilië, Cyprus, Egypte, de Filippijnen, Joegoslavië, Macedonië, Nieuw Zeeland en Thailand. Schriftelijke contacten over handhaving hebben plaatsgehad met instanties onder meer in Canada, Hongarije, Malta, Slowakije en Verenigde Staten. Inmiddels zijn deze activiteiten ook in 2002 voortgezet. Het streven is om voor het aflopen van het overgangsrecht van de Wet BEU, waardoor voor 1 januari 2000 toegekende uitkeringen tot 1 januari 2003 nog niet getroffen worden door het exportverbod van de Wet BEU, zoveel mogelijk handhavingsverdragen te sluiten en al dan niet door voorlopige toepassing daarvan, het exportverbod op te heffen. Ook in 2002 wordt de agenda van de internationale contacten die de SVB onderhoudt overwegend bepaald door de onderhandelingen in het kader van de Wet BEU.
65
7.5
Activiteiten buitendiensten Turkije en Marokko
Voor de uitvoering van de diverse (steekproef)onderzoeken en maatregelen voor controle en verificatie, wordt gebruik gemaakt van de inzet van het bureau van de attaché voor sociale zaken te Ankara in Turkije en te Rabat in Marokko. De resultaten van indicatieve steekproefonderzoeken gaven aanleiding om verdere steekproeven grotendeels te richten op de risico’s in de AKW. Dergelijke steekproeven hebben ertoe geleid dat in februari 2001 is besloten om een integrale controle op studerende kinderen van 16 jaar en ouder in Turkije en Marokko uit te voeren. Deze controle richt zich op de juistheid van inschrijvingen en het daadwerkelijk (blijven) volgen van onderwijs. Uit de eerste resultaten blijkt dat het onderzoek zinvol is en er de nodige onrechtmatigheden worden ontdekt en kunnen worden gecorrigeerd. Onderzoek in het kader van de risico’s bij de AOW/Anw gaven geen indicatie dat extra inspanningen noodzakelijk waren. Deze indicatieve steekproeven AOW/Anw zijn in 2001 wel herhaald. In Turkije is er geen indicatie gevonden dat er in een bepaalde categorie sprake is van substantiële onrechtmatigheid. Wel is geconstateerd dat er nadere voorlichting nodig is terzake van (wijzigingen in) leefsituaties, middels de Internationale Nieuwsbrief. In Marokko is er een indicatie van onrechtmatigheid met betrekking tot hertrouw van Anw-weduwen. Er zal een vervolg-onderzoek verricht worden binnen deze risico-categorie. Verder bleek dat het adressenbestand van de in Marokko wonenden gecorrigeerd moet worden.
7.6
Nieuwe sociaal attachés
Zoals reeds in paragraaf 4.4 is beschreven, worden in het kader van de met die landen gesloten cq nog te sluiten handhavingsverdragen, in Zuid-Afrika en Suriname sociaal attachés gepositioneerd. In die landen zal dan op eenzelfde wijze als in Turkije en Marokko, en sinds 2001 ook in Indonesië, handhavingsonderzoek kunnen worden verricht.
66
Hoofdstuk VIII Kosten en opbrengsten van de handhavingsactiviteiten 8.1
Inleiding
Zoals reeds in paragraaf 3.4 werd opgemerkt, acht de SVB het resultaat van preventieve maatregelen niet goed te kwantificeren. Met name zal het aanzienlijke inspanning vergen het causaal verband aan te tonen tussen genomen maatregelen en eventueel afgenomen onrechtmatigheid. Het is echter wel mogelijk de kosten en opbrengsten van concrete onderzoeken en van geïntensiveerde controles en verificaties in beeld te brengen.
8.2
Overzicht kosten en opbrengsten in 2001
Dit hoofdstuk bevat een overzicht met de kosten die in 2001 gemaakt zijn en de opbrengsten die in 2001 bekend werden. De resultaten van bepaalde onderzoeken worden veelal later bekend dan het jaar waarin deze activiteiten verricht zijn. Daarom bevat het overzicht enerzijds de kosten van de in 2001 verrichte activiteiten, maar anderzijds voor een deel de opbrengsten van in eerdere jaren verrichte activiteiten, voor zover die opbrengsten in 2001 of in de eerste maanden van 2002 bekend zijn geworden. In het overzicht is tevens aangegeven welke cumulatieve besparingen op uitkeringen zijn bereikt. Hiermee wordt gedoeld op het effect dat aan het licht gekomen onrechtmatigheden leiden tot een besparing omdat de ingetrokken uitkering de komende jaren, dankzij de constatering en correctie van de onrechtmatigheid, niet meer betaald wordt. Dat levert dus een bezuiniging op de uitkeringslasten op die verder gaat dan het lopende jaar (het jaar waarin de onrechtmatigheid ontdekt en gecorrigeerd is). Deze berekening van de cumulatieve besparingen heeft slechts een globaal en indicatief karakter. De SVB beschikt namelijk niet over voldoende gegevens per individueel onrechtmatig geval om op statistisch verantwoorde wijze te kunnen berekenen hoe lang de uitkering zonder ontdekking van de onrechtmatigheid zou zijn doorgelopen. De SVB kan deze berekening daarom slechts maken op basis van gegevens inzake de totale AOW-, Anw- en AKW- klantenpopulaties en daarop gebaseerde aannames. Deze gegevens en aannames zijn: 1. Ten aanzien van de inkomensafhankelijke toeslag- AOW ten behoeve van de jongere partner van een AOW-gerechtigde: ● gegeven: een toeslag AOW wordt gemiddeld gedurende 7,5 jaar betaald; ● aanname: de onrechtmatige toeslag die ontdekt wordt door inkomensonderzoek wordt gemiddeld ontdekt op de helft van deze doorlooptijd; dus zou zonder ontdekking gemiddeld nog 3,75 jaar zijn doorbetaald; ● aanname: zonder inkomensonderzoek bij de klant zou de onrechtmatigheid gemiddeld 2 jaar later zijn ontdekt door de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst. 2. Ten aanzien van het risico van het ongemeld voeren van een gezamenlijke huishouding bij de AOW en overige onrechtmatigheden bij de AOW: ● gegeven: een AOW-pensioen wordt gemiddeld 10 jaar betaald; ● aanname: de onrechtmatigheid in het pensioen wordt gemiddeld ontdekt op de helft van deze doorlooptijd; dus zou zonder ontdekking gemiddeld nog 5 jaar zijn doorbetaald.
67
3. Ten aanzien van de onjuiste vaststelling van de Anw-nabestaandenuitkering ten gevolge van onjuiste opgave van het inkomen die ontdekt wordt door inkomensonderzoek: ● gegeven: de nabestaandenuitkeringen hebben een gemiddelde doorlooptijd van 15 jaar; ● aanname: de onrechtmatige Anw-uitkering die ontdekt wordt door inkomensonderzoek wordt gemiddeld ontdekt op de helft van deze doorlooptijd; dus zou zonder ontdekking gemiddeld nog 7,5 jaar zijn doorbetaald; ● aanname: zonder inkomensonderzoek bij de klant zou de onrechtmatigheid gemiddeld 2 jaar later zijn ontdekt door de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst. 4. Ten aanzien van het risico van het ongemeld voeren van een gezamenlijke huishouding bij de Anw en andere onrechtmatigheden bij de Anw: ● gegeven: een Anw-uitkering wordt gemiddeld 15 jaar betaald; ● aanname: de onrechtmatigheid in het pensioen wordt gemiddeld ontdekt op de helft van deze doorlooptijd; dus zou zonder ontdekking gemiddeld nog 7,5 jaar zijn doorbetaald. 5. Ten aanzien van kinderbijslag krachtens de AKW met betrekking tot de presentatieplicht: gegeven: de gemiddelde leeftijd van een AKW-kind is 12 jaar; ● aanname: de gemiddelde onrechtmatigheidsduur is 6 jaar (18 jaar minus 12 jaar). ●
6. Ten aanzien van kinderbijslag krachtens de AKW met betrekking tot uitwonende kinderen: gegeven: maximale looptijd is van 16 tot 18 jaar; ● aanname: de gemiddelde onrechtmatigheidsduur is 1 jaar. ●
Samenvattend in een overzicht:
Tabel 8.1 AOW
Anw
AKW
inkomensonderzoek bij klant
2
2
–
inkomensuitwisseling met belastingdienst
3,75
7,5
–
voeren van een gezamenlijke huishouding
5
7,5
–
(steekproef)onderzoeken incidenteel
5
5
3
overige onrechtmatigheid
5
5
3
presentatieplicht AKW
–
–
6
uitwonende kinderen (16 en 17 jaar)
–
–
1
fraude
5
5
3
68
69
Tabel 8.2
Kosten en baten handhavingsactiviteiten 2001 (in ƒ)
Kosten
structureel
incidenteel
Personele kosten 1 sociaal rechercheurs
5.476.000
2 praktijkcoördinatie sociaal rechercheurs
227.400
3 coördinatie handhavingsbeleid Hoofdkantoor SVB
540.500
4 Internationale Zaken (wet BEU)
176.600
5 Controle Team Buitenland
1
171.195
6 opleiding/bijscholing sociaal rechercheurs
213.000
subtotaal
6.591.695
213.000
Handhavingsactiviteiten Nationaal 7 inkomensonderzoeken AOW/Anw 2001
3.689.266
8 uitwisseling inkomensgegevens belastingdienst (1999)
204.613
9 presentatieplicht AKW 2000
80.110
10 onderzoek leefsituatie AOW (65-67 jaar)
79.700
11 onderzoek leefsituatie oud-AWW’ers (herleving)
486.925
12 onderzoek Daderprofiel
317.117
13 steekproef GBA-afnemerindicatie
(ƒ 238.952 subsidie SZW)
4.900
Internationaal 14 onderzoeken AOW/Anw (Turkije/ Marokko)
110.400
15 extra maatregelen kinderen tot 16 jr (Turkije)
3.516
16 risico-analyse onjuiste vaststelling buitenlands inkomen 17 database brondocumenten subtotaal
4.084.389
32.535
(subsidie SZW)
196.090
(subsidie SZW)
1.120.783
Nabetalingen 18 inkomensonderzoeken AOW/Anw 2001
6.068.619
19 uitwisseling inkomensgegevens belastingdienst (1999)
306.794
20 onderzoek leefsituatie AOW (65-67 jaar)
0
21 onderzoek leefsituatie oud-AWW'ers (herleving)
0
22 steekproef GBA-afnemerindicatie
0
subtotaal totale kosten 1
6.375.413
0
17.051.497
1.333.783 18.385.280
kosten i.v.m controlebezoeken door CTB en de baten uit terugvorderingen en jaarbesparingen waren op datum rapportage nog niet beschikbaar
70
Tabel 8.2
Kosten en baten handhavingsactiviteiten 2001 (in ƒ) Vervolg
Baten
structureel
incidenteel
Terugvorderingen 23 inkomensonderzoeken AOW/Anw 2001
13.562.804
24 uitwisseling inkomensgegevens belastingdienst 1999
4.588.237
25 presentatieplicht AKW 2000
36.801
26 onderzoek leefsituatie AOW (65-67 jaar)
44.300
27 onderzoek leefsituatie oud-AWW’ers (herleving)
255.900
28 steekproef GBA-afnemerindicatie
15.350
29 fraude AOW/Anw/AKW
9.141.313
subtotaal
27.329.155
315.550
Besparingen door verlaging/intrekking recht
Cumulatieve besparing
30 inkomensonderzoeken AOW/Anw 2001
13.562.804
69.407.715
4.588.237
9.176.474
114.120
684.720
31 uitwisseling inkomensgegevens belastingdienst 1999 32 presentatieplicht AKW 2000 33 onderzoek leefsituatie AOW (65-67 jaar)
28.000
140.000
34 onderzoek leefsituatie oud-AWW’ers (herleving)
117.692
882.690
35 steekproef GBA-afnemerindicatie
17.876
36 fraude AOW/Anw/AKW (30% van totaal fraudebedrag)
2.742.394
subtotaal
21.007.555
163.568
48.336.710 totale baten nr. 30 en 31
479.118 48.815.828
toelichting bij besparingen Ten aanzien van de besparing op jaarbasis van de inkomensonderzoeken is aangenomen dat dit gelijk is aan het bedrag van de terugvordringen (zie Baten), omdat het inkomensonderzoek jaarlijks plaatsvindt en de terugvorderingen gemiddeld ook het bedrag van één jaar te veel betaalde uitkering omvatten.
toelichting bij cumulatieve besparing: 30 AOW: 3,75 jaar x ƒ 4.308.442; Anw: 7,5 jaar x ƒ 9.254.362 31 AOW: 2 jaar x ƒ 1.547.242 ; Anw: 2 jaar x ƒ 3.040.995 32 6 jaar x ƒ 114.120 33 4 gevallen à ƒ 7000 per jaar besparing x 5 jaar = ƒ 140.000 34 7,5 jaar x ƒ 117.692 35 18 maanden x ƒ 703,95 = ƒ 12.672; 60 maanden x ƒ 703,95 = ƒ 42.239 36 AOW+Anw: ƒ 2.308.961 x 5 jaar = ƒ 11.544.805; AKW: ƒ 433.433 x 3 jaar = ƒ 1.300.299
71
54.911 12.845.104
93.191.614
8.3
Kosten handhavingsactiviteiten in 2002
De kosten voor de handhavingsactiviteiten die de SVB in 2002 zal verrichten zijn opgenomen in de begroting van de uitvoeringskosten van de SVB over 2002. Deze kosten wijken niet af van de in voorgaande jaren gemaakte kosten. De niet voor 2002 begrote kosten voor de implementatie en extra bemensing van de in 2002 op te richten nieuwe afdeling Opsporing zullen binnen de bestaande begrotingsruimte voor opsporing worden gedekt.
72
Hoofdstuk IX 9.1
Doelstellingen voor 2002
Inleiding
In 2000 kwam de eerste Rapportage Handhaving van de SVB tot stand, betrekking hebbend op het jaar 1999. Deze Rapportage verving de toenmalige augustusrapportages Handhaving van het Ctsv, waarin centraal stond een beoordeling van de handhavingsinspanningen van uvi’s en SVB, getoetst aan de doelstellingen van het kabinetsbeleid inzake intensivering fraudebestrijding. De SVB heeft in zijn Rapportages Handhaving over respectievelijk 1999 en 2000 een oordeel over zijn eigen prestaties gegeven, conform de systematiek van het Ctsv. Met name het ‘eigen oordeel’ van de SVB over het jaar 2000 gaf aanleiding tot kritische opmerkingen van het Ctsv en het Ministerie van SZW. Het zelfkritisch vermogen van de SVB werd ontoereikend geacht. Ook ontbrak het aan toetsingscriteria. Tevens werd door het Ctsv opgemerkt dat de rapportage onvoldoende beleidsmatige en trendmatige analyses bevat. Wat dit laatste betreft is in deze rapportage gepoogd de analyses waar mogelijk te verbreden en verdiepen. Wat de beoordeling van het eigen presteren betreft is de SVB van oordeel dat die beoordeling alleen goed kan plaatsvinden op basis van vooraf geformuleerde doelstellingen. Daartoe dient de SVB dergelijke doelstellingen te formuleren. In dit hoofdstuk worden de doelstellingen voor het jaar 2002 weergegeven. Uiteraard kunnen deze doelstellingen niet los gezien worden van alle keuzes en alle in gang gezette activiteiten zoals in deze Rapportage in de voorgaande hoofdstukken zijn weergegeven. Kort gezegd houden de doelstellingen dan ook in dat de SVB in 2002 beoogt te doen wat hij zich heeft voorgenomen. Voor volgende jaren zal hetzelfde gelden. De keuze van de voorgenomen maatregelen is gebaseerd op de risico-analyses van regelgeving en uitvoeringsproces dan wel op de resultaten van eerdere handhavingsactiviteiten, zoals in het beleidskader is beschreven en per activiteit in deze rapportage is aangegeven. Omdat de onderhavige Rapportage het achter ons liggende jaar 2001 betreft, wordt in dit hoofdstuk eerst een oordeel gegeven over de resultaten in 2001. Ditmaal, gegeven de voornoemde kritiek over voorgaande jaren, in een terughoudender vorm, namelijk door vooral aan te geven of de activiteiten conform de planning voor 2001 zijn verricht. Vervolgens worden vooral de doelstellingen over 2002 weergegeven, gebaseerd op de reeds in de voorgaande hoofdstukken weergegeven voorgenomen activiteiten.
9.2
Oordeel over activiteiten 2001
Voorlichting en publiciteit Ook in 2001 is door middel van ‘Uw AOW/Anw’ en (pers-)publicaties aandacht gegeven aan handhaving door de SVB. Zoals was gepland is daarnaast in 2001 onderzoek gehouden naar de effectiviteit van handhavingscommunicatie. Verder is de SVB betrokken bij de campagne van het Lisv om de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden meer publieke bekendheid te geven. Participatie wetgeving De SVB geeft standaard een oordeel over voornemens tot nieuwe of gewijzigde wetgeving. Bij die advisering wordt ook standaard aandacht gegeven aan de handhaafbaarheid van de betrokken regelgeving. In 2001 waren er overigens geen adviseringen aan de orde. Daarnaast inventariseert de SVB vanuit het uitvoeringsproces systematisch de signalen over de uitvoering van bestaande wetgeving.
73
Fraude-alertheid Alle vestigingen van de SVB verrichten stelselmatig activiteiten inzake fraude-alertheid. Conform de planning is in 2001 bij één kantoor bij wijze van pilot een enquête gehouden om het niveau van de fraude-alertheid te beoordelen. Vanaf 2002 wordt periodiek, door middel van een dergelijke enquête, de effectiviteiten van de activiteiten beoordeeld. Gegevensuitwisseling De uitwisseling met de Belastingdienst van inkomensgegevens over het jaar 1999 is verder verfijnd waardoor minder AOW en Anw-gevallen nader onderzoek behoefden. Daardoor is de trefkans onder de onderzochte gevallen verhoogd en is derhalve het percentage gevallen waarin uit nader onderzoek bleek dat er inkomen verzegen was verhoogd. Niet duidelijk is waarom er in totaal en per geval meer teveel werd betaald dan over voorgaande jaren. Hieruit blijkt dat de SVB nog diepgaandere analyse moet verrichten op de resultaten van deze gegevensuitwisseling. Een dergelijke analyse zal in 2002 moeten worden verricht. Conform de planning is in 2001 een integrale controle op ongemeld samenwonen door middel van een gestandaardiseerde geautomatiseerde gegevensuitwisseling met de GBA ingevoerd op alle vestigingen. De standaard gegevensuitwisseling met de belastingdienst, ter controle op verzwegen inkomsten, blijkt nog steeds toegevoegde waarde te hebben. In 2001 is integrale gegevensuitwisseling met de IBG ingevoerd om de rechtmatigheid bij de AKW te verbeteren. Risico-analyse en -selectie en intensivering en systematische controle Op basis van risico-analyse is een aantal standaard extra controles operationeel. Aan de hand van de resultaten uit eerdere jaren worden de controles waar mogelijk verfijnd. Tevens werden in 2001 de geplande steekproef-onderzoeken naar ongemeld samenwonen van AOW’ers en Anw’ers uitgevoerd. Tot slot is in 2001 het Controle Team Buitenland opgezet en vanaf oktober 2001 operationeel. Sanctionering Het is niet duidelijk waardoor de stijging van het aantal terugvorderingen en opgelegde boeten bij de AKW in 2001 is veroorzaakt. Daartoe moet de SVB in 2002 ook op het gebied van de terugvorderingen en boeten nadere analyse verrichten. De trefkans of effectiviteit van de opsporing is in 2001 gestegen ten opzichte van 2000, maar de voorselectie van te verrichten vooronderzoeken kan nog verder verbeterd worden. De SVB heeft in 2001 tegen 390 personen aangifte gedaan van fraude en daarmee het minimumquotum van 375 iets overschreden. Het maximumquotum van 475 aangiften is echter bij lange na niet gehaald. Dat komt niet doordat er te weinig fraudesignalen zijn, maar door de beperkte productiviteit. De SVB heeft in 2001 meer inzicht gekregen in de doorstroom van aangiften bij het Openbaar Ministerie en in de bestuurlijke afhandeling van opsporingsonderzoeken die niet tot aangifte hebben geleid. Het aantal sepots door het Openbaar Ministerie van in 2000 gedane aangiften is vrij hoog en moet voor verlaging vatbaar zijn. Van de 1.363 onderzochte fraudesignalen kwamen er 281 voor beboeting in aanmerking, in 30 gevallen (10%) is geen boete opgelegd. Hierin moet verbetering worden gebracht. De interne fraude-signalering was in 2001 op eenzelfde peil als in 2000. Wel is daarbinnen het aandeel van de gevalsbehandelende medewerkers toegenomen. Dit wijst op een toenemende fraude-alertheid binnen de uitvoerende afdelingen van de SVB. Die afdelingen zijn de belangrijkste bron van fraudesignalen.
74
De SVB heeft, conform de planning, in 2001 een evaluatie van de sociale recherche bij de SVB verricht. Het onderzoek heeft uitgewezen dat er belangrijke verbeteringen in productiviteit en kwaliteit mogelijk zijn door een uniforme opzet van de werkwijze en een meer centrale aansturing te realiseren. Beide worden in 2002 ingevoerd. Terugkoppeling en verantwoording De terugkoppeling en verantwoording van de resultaten van het handhavingsbeleid bij de SVB waren in 2001 op dezelfde wijze georganiseerd als in voorgaande jaren. De resultaten van activiteiten werden voorgelegd aan de Concordantiecommissie, de juridische beleidscommissie van de SVB, en dienden als input voor nieuw beleid en nieuwe activiteiten. Deze werkwijze werd in voorgaande jaren positief beoordeeld. Eind 2001 is de overleg- en besluitvormingsstructuur binnen de SVB aangepast aan de reorganisatie van het hoofdkantoor in dat jaar. De Concordantiecommissie is vervangen door de Werkgroep Recht en Beleid. Verder is er een Werkgroep Handhaving ingesteld, die in 2002 voor het eerst bij elkaar is gekomen. Deze werkgroep zal de operationele afstemming van handhavingsbeleid en -activiteiten verder verbeteren. In de Werkgroep Recht en Beleid worden alleen nog beleidsmatige zaken besproken. Oordeel: In 2001 zijn alle geplande bijzondere en standaard activiteiten verricht. De SVB heeft de analyse van de resultaten van de fraude-opsporing verdiept en uitgebreid. De trefkans bij de SVB moet en kan beter. Het aantal sepots is hoog en moet lager kunnen. Niet alle zaken worden bestuurlijk afgedaan. Dat kan beter door afloopcontrole. De SVB moet nog nadere analyse verrichten van de resultaten van de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst en de ontwikkeling van de aantallen terugvorderingen en boeten.
9.3
Doelstellingen 2002
Voorlichting en publiciteit In 2002 stelt de SVB vast of en hoe de handhavingscommunicatie voor verbetering vatbaar is. Tevens onderzoekt de SVB in 2002, als uitvloeisel van het onderzoek daderprofiel dat in 2001 is gehouden, of er specifiek op allochtonen gerichte handhavingscommunicatie nodig is. Tot slot zal de SVB net als voorgaande jaren, in zijn bestaande communicatiemedia, het periodiek ‘Uw AOW/Anw’, de Internationale Nieuwsbrief en persberichten, de gewenste aandacht aan handhaving geven, teneinde de SVB-klanten blijvend te informeren over hun mededelingsplicht, over de consequenties van het niet nakomen van die plicht en over resultaten van handhavingsactiviteiten. Participatie wetgeving Ook in 2002 zal de SVB bij zijn advisering over de uitvoerbaarheid van nieuwe of gewijzigde regelgeving aandacht geven aan de handhaafbaarheid van dergelijke regelgeving. Fraude-alertheid Vanaf 2002 zal de SVB, middels een in 2001 beproefde enquête-methode, het niveau van de fraude-alertheid van uitvoerende medewerkers onderzoeken. Op termijn kan door herhaling van deze enquêtes de effectiviteit van fraude-alertheidsbevorderende activiteiten worden beoordeeld. Gegevensuitwisseling Net als in voorgaande jaren controleert de SVB ook in 2002 de rechtmatigheid van uitkeringen door de standaard gegevensuitwisselingen met de Belastingdienst, de GBA en de IBG. In 2002 wordt een nadere analyse verricht van de resultaten van de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst.
75
Voor 2002 zijn geen nieuwe structurele uitwisselingen voorzien. Wel is inmiddels in 2002 op initiatief van het RIF-Noord een gegevensuitwisseling tot stand gekomen om het risico van paspoortfraude en zogeheten ‘schijnadressen’ nader in beeld te krijgen. Op basis hiervan kunnen mogelijk meer gestructureerde bestandsvergelijkingen worden opgezet, maar op het moment van het schrijven van deze rapportage was daar nog geen zicht op. Risico-analyse en -selectie en intensivering en systematische controle Nieuwe activiteiten op dit terrein betreffen het buitenland: met die landen waarmee handhavingsafspraken in het kader van de Wet BEU kunnen worden gemaakt en geïmplementeerd, zal zoveel als mogelijk de zogeheten standaard validatiemethode worden geïmplementeerd. In ieder geval zal per 1 juli 2002 deze methode voor de Filippijnen worden ingevoerd. Mogelijk geldt dit ook voor Hongarije en Malta. Voor het overige worden in deze Rapportage beschreven activiteiten die in 2001 en voorgaande jaren standaard werden verricht, ook in 2002 verricht. Het CTB rapporteert in 2002 en volgende jaren over zijn onderzoeken in het buitenland. De resultaten daarvan kunnen leiden tot bijstelling van risico-analyses en de kwantificering van de resterende risico’s van misbruik, tot gerichtere onderzoeken in het buitenland en uiteindelijk tot aanpassingen van administratieve controles en verificaties van rechtsgegevens. Sanctionering In 2002 wordt ook ten aanzien van de terugvorderingen en de opgelegde boeten, met name naar aanleiding van de ontwikkeling daarin bij de AKW, een nadere analyse verricht. Ter verlaging van het aantal sepots door het Openbaar Ministerie van door de SVB gedane aangiften wil de SVB in 2002 samen met het Openbaar Ministerie komen tot nadere analyse van de oorzaken van de sepots. Om te bereiken dat alle voor beboeting in aanmerking komende gevallen ook daadwerkelijk worden beboet zal de SVB in 2002 in de bestaande fraude-registratie een bewaking aanbrengen. In 2002 worden de besluiten uitgevoerd tot herstructurering van het werkproces, de organisatie en aansturing van de opsporing van fraude bij de SVB, die in 2001 genomen zijn op basis van de in dat jaar gehouden evaluatie. In het kader van deze activiteiten zullen in 2002 nadere normen en doelen worden vastgesteld met betrekking tot de kwaliteit en de kwantiteit van de productie. Het gaat daarbij onder andere om de eerder in hoofdstuk V omschreven trefkans, het aantal aangiften, de productie per sociaal rechercheur, de doorlooptijden en behandeltijden van onderzoeken. Voorop staat dat de SVB zich ten doel stelt per 1 januari 2004 een substantiële verhoging van de productie van de sociale recherche bereikt te hebben. Om de activiteiten beter toetsbaar te maken wordt in 2002 een gedragscode voor sociaal rechercheurs gemaakt. Als uitvloeisel van het onderzoek daderprofiel wordt in 2002 een fraudemonitor opgezet opdat per fraudegeval informatie over de aard en oorzaak van de fraude wordt vastgelegd. Tevens wordt er een klantenmonitor opgezet om de beleving van de fraudeur van het opsporingsonderzoek vast te leggen. Samen met de gedragscode bevordert dit een optimale klantbejegening. In 2002 zal de SVB, conform de afspraken in het voor 2002 geldende handhavingsarrangement met het Openbaar Ministerie, 375 aangiften doen. Terugkoppeling en verantwoording Vanaf 1 oktober 2001 is het hoofdkantoor van de SVB gereorganiseerd. In dat kader is ook de besluitvorming met betrekking tot handhavingsactiviteiten en -beleid aangepast. In maart 2002 is een operationeel overleg over handhaving opgestart dat de communicatie tussen beleidsmakers en uitvoerders zal verbeteren.
76