Raadsvoorstel
Griffiersnummer: Onderwerp: Datum B&W-vergadering: Datum raadsvergadering: Datum politieke avond: Portefeuillehouder: Ambtenaar: e-mailadres: Telefoonnummer: Zaaknummer: Documentnummer: Bestandspath:
Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Regio Nijmegen 3 juli 2012 11 oktober 2012 Wethouder M.A. Barber-Hendriks M.H.G. van Sambeek
[email protected] 024-6849132 Z-12-00896
Aan de gemeenteraad, Voorstel 1. Inleiding In de regio Nijmegen is in 2009 het gesprek gestart over de vorming van een Regionale uitvoeringsdienst (RUD). Inmiddels wordt gesproken over de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (hierna ORN genoemd). Op 3 november 2009 heeft dit geleid tot een bestuurlijke intentieverklaring van alle gemeenten in de regio Nijmegen en de provincie Gelderland om de ORN te vormen op de schaal van de Wgr-regio Nijmegen. De gemeenten in de overige Gelderse regio’s hebben eveneens gekozen voor de Wgr-schaal onder de noemer ‘Gelderse Maat’. De gemeenten in de regio Nijmegen hebben ervoor gekozen om vanuit een bottom-up proces te komen tot de vorming van de ORN. Op basis van de intentieverklaring is een bedrijfsplan (BP) en een concept-gemeenschappelijke regeling (GR) gemaakt voor de ORN. Deze documenten zijn het resultaat van een intensief proces waarin alle betrokken partijen, zowel bestuurlijk als ambtelijk, zeer nauw hebben samengewerkt. 2. Beoogd effect Het doel van de vorming van de ORN is om hogere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) te bereiken tegen lagere kosten: sneller, beter, goedkoper. Om dit te bereiken worden verschillende VTH-taken van de 8 gemeenten in de regio Nijmegen en de provincie Gelderland gebundeld in de ORN. Door deze bundeling van taken kan zowel de kwaliteit van de uitvoering vergroot worden alsook de efficiency. De inbreng varieert: alle regiogemeenten (m.u.v. Nijmegen) brengen de milieutaken in, de provincie en de gemeente Nijmegen brengen hun volledige Wabo-taken in.
3. Argumenten De vorming van de ORN sluit aan bij de afspraken die IPO, VNG en het Rijk landelijk gemaakt hebben (‘packagedeal 2009’) om via een bottom-up proces te komen tot de vorming van een landsdekkend netwerk van uitvoeringsdiensten. De vorming van deze uitvoeringsdiensten is verplicht, maar er is ruimte voor regionale invulling daarvan. Het Kabinet heeft bij herhaling aangegeven vast te houden aan deze verplichting en te verwachten dat de provincies en gemeenten er gezamenlijk voor zorgen dat uiterlijk per 1 januari 2013 de uitvoeringsdiensten starten. Door de bundeling zijn gemeenten en provincie gezamenlijk in staat te voldoen aan de landelijke kwaliteitseisen die gesteld worden aan de uitvoering van Wabo-taken (worden binnenkort wettelijk vastgelegd). Afzonderlijk zou dat niet voor elke deelnemer mogelijk zijn. De vorming van de ORN bevordert ook de mogelijke overdracht en inbreng van taken van Rijk, provincie en waterschappen waarover op Rijksniveau overleg gevoerd wordt (eventuele overdracht vindt pas plaats als de gemeentelijke taakuitvoering voldoet aan de landelijke kwaliteitscriteria). Door de taken gezamenlijk te organiseren op Wgr-schaalniveau kan samen met het Openbaar Ministerie en de Politie de milieucriminaliteit beter bestreden worden en kan de samenwerking met de Veiligheidsregio rond milieucalamiteiten beter worden vormgegeven. Gemeenten en provincie blijven zelf bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving; de uitvoering gebeurt in de ORN. De politieke verantwoordelijkheid blijft dus ook bij de colleges. Gemeenten en provincie mandateren in beginsel de directeur van de ORN om namens hen de benodigde uitvoeringsbesluiten te nemen. Omdat de formatie van de ORN wordt gebundeld vanuit de beschikbare formatie van de deelnemende partners geldt bij de uitvoering door de ORN dat partners (in de eerste jaren) de ondersteuning krijgen van de ORN op basis en naar rato waarvan zij formatie hebben ingebracht. De ingebrachte formatie wordt vertaald naar productieafspraken per jaar per partner. Dit is om te voorkomen dat partners relatief meer of minder producten en diensten krijgen dan waarop zij op basis van hun inbreng recht hebben. De individuele partners blijven te allen tijden verantwoordelijk voor (de omvang van) hun eigen ambitieniveau. De ORN wordt verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde producten en diensten. De rechtsvorm van de ORN is een gemeenschappelijke regeling van de acht gemeenten en de provincie. Dat is de meest eenvoudige en transparante manier van organiseren. Aansluiten bij de bestaande GR van de Milieusamenwerking en Afvalverwerking regio Nijmegen (MARN) was geen optie omdat enerzijds de provincie daarin geen deelnemer is, anderzijds twee partners in de MARN geen deelnemer worden aan de ORN (Mook en Middelaar, West Maas en Waal). Het oprichten van een GR tussen de provincie en MARN zou tot gevolg hebben dat gemeenten niet meer rechtstreeks deelnemers zijn. Daarom is er voor gekozen om een nieuwe GR tussen alle deelnemende gemeenten en de provincie op te richten. Daarmee is de directe zeggenschap van gemeenten en provincie optimaal gewaarborgd. Het bestuur van de GR wordt gevormd uit de colleges van de deelnemende organisaties, omdat het een uitvoerende verantwoordelijkheid van de colleges betreft.
Pagina 2 van 14
Het Algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling bestaat uit 9 leden. Afgesproken is dat de leden elk 1 deelnemer afvaardigen in het algemeen bestuur (AB). Vervolgens is een stemverhouding bepaald die is gebaseerd op de volgende aspecten: a. De stemverhouding moet toekomstige ontwikkelingen kunnen opvangen. De ORN wordt als groeimodel opgezet, waarbij deelnemers mogelijk in de loop der tijd meer taken zullen onderbrengen, dan wel nieuwe partijen zullen toetreden. De grondslag voor de bestuurlijke stemverdeling zal deze wijzigingen in onderlinge verhouding binnen de ORN moeten kunnen opvangen. b. De financiële bijdrage en daarmee het financiële risico van deelnemers is leidend voor de mate van zeggenschap in de ORN. c. Voorkomen dat een of enkele partijen de besluitvorming bepalen. Dit heeft geleid tot de naast staande stemverdeling: Het dagelijks bestuur (DB) bestaat, de voorzitter inbegrepen, uit de volgende 4 leden: - Provincie Gelderland:1 lid; - Gemeente Nijmegen:1 lid; - De gezamenlijke gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Wijchen: 2 leden.
Deelnemer Beuningen Druten Groesbeek Heumen Millingen aan de Rijn Nijmegen Ubbergen Wijchen Provincie Gelderland
Aantal stemmen 3 2 2 1 1 7 1 2 4
4. Kanttekening Financiële risico’s betreffende de deelname aan de gemeenschappelijke regeling houden hoofdzakelijk verband met de overdracht van het personeel dat in dienst komt bij de ORN. Voor Ubbergen speelt dit niet. In het stelsel van Gelderse RUD’s is overigens afgesproken om de eerste drie jaren te werken met inputfinanciering waardoor de financiële risico’s zeer beperkt zijn. Op basis van de ervaringen over de eerste drie jaren wordt gewerkt aan een model met outputfinanciering. Er ligt een inspanningsverplichting bij de ORN om zo snel mogelijk naar een model van outputfinanciering te komen. De risico’s dienen in principe te worden opgevangen binnen de begroting van de GR. 5. Financiële onderbouwing Exploitatiekosten In onderstaande tabellen zijn voor de gemeente Ubbergen de financiële consequenties gepresenteerd. In feite zijn de financiële consequenties voor Ubbergen beperkt. De bestaande budgetten die voorheen werden aangewend voor de inhuur van capaciteit bij de gemeente Nijmegen worden nu aangewend voor de inhuur van capaciteit bij de ORN. De wijzigingen betreffen een structurele bijdrage van € 616 per jaar voor ORN overstijgende taken (die bij een andere Gelderse RUD zijn belegd), een eenmalige bijdrage in de opstartkosten van € 3600 en gedurende vier jaar van 2013 t/m 2017 een efficiencykorting van 2,5%.
Pagina 3 van 14
Meerjarenbegroting Ubbergen Product handhaving bedrijven Adviezen milieuvergunningen en meldingen exclusief prijsindexatie
2013* 40.830 5.000
2014* 40.830 5.000
2015* 40.830 5.000
2016* 40.830 5.000
2013* 41.000 616
2014* 41.000 616
2015* 41.000 616
2016* 41.000 616
3.600 0 45.216
0 -1.025 40.591
0 -1.025 40.591
0 -1.025 40.591
2013* 45.216 45.830 0 614
2014* 40.591 45.830 0 5.239
Dienstverlening door ORN Dienstverlening aan Ubbergen Meerkosten Ubbergen: kwaliteitsstelsel Milieutaken* (schatting: 0,4% van € 154.000) Eenmalige bijdrage in de opstartkosten Efficiencykorting 2,5% 8. Totale kosten ORN exclusief prijsindexatie Meerjarig effect begroting Ubbergen 9. Totale kosten ORN 10. Beschikbaar budget begroting 11. Frictiekosten Ubbergen Meerjarig effect exclusief prijsindexatie
2015* 40.591 45.830 0 5.239
2016* 40.591 45.830 0 5.239
Toelichting bij een aantal specifieke posten Relatie met de overige RUD’s in Gelderland. Binnen de RUD’s in Gelderland is sprake van een taakverdeling tussen de RUD’s waar het gaat om complexe taken. De bijdrage van ORN aan het Gelderse stelsel is berekend op € 154.000. Er is een verdeling gemaakt over de deelnemende partners op basis van formatieve inbreng in de ORN (Ubbergen 0,4%). Opstartkosten Voor de vorming van de ORN zijn / worden opstartkosten gemaakt. De raming voor deze opstartkosten is € 991.000,=. In het bedrijfsplan is opgenomen dat deze in maximaal vier jaar tijd worden terugverdiend. Een objectieve maatstaf voor de verdeling van deze opstartkosten is lastig te maken. Op basis van het feit dat alle partners profiteren van de vorming van de ORN is een voorstel gedaan voor de verdeling van de opstartkosten op basis van de formatieve inbreng in de ORN (Ubbergen 0,4%). Efficiencyvoordeel
Pagina 4 van 14
Door de bundeling van de taken in de ORN neemt niet alleen de kwaliteit toe maar kan ook efficiënter gewerkt worden. In een periode van 4 jaar wordt toegewerkt naar 10% efficiencywinst (resultaatverplichting). Frictiekosten De frictiekosten die gemeenten en provincie als gevolg van de oprichting van de ORN gaan maken, komen in principe voor eigen rekening. De hoogte daarvan zal per gemeente verschillen. Echter Nijmegen biedt aan om de Piofa-taken voor de ORN uit voeren tegen lagere kosten dan begroot. Dit inkoopvoordeel voor de ORN komt in 2013 voor € 600.000, 2014 voor € 240.000 en in 2015 voor € 120.000 ten goede aan de partners, met uitzondering van Nijmegen. Het AB besluit over de besteding van het resterende voordeel in die jaren en het structurele voordeel daarna. Omdat vanuit de gemeente Ubbergen geen personeel wordt overgedragen aan de ORN is van frictiekosten geen sprake. 6. Communicatie Communicatie over de vorming van de ORN (waaronder de personele consequenties) wordt geregisseerd en aangestuurd vanuit de regionale projectgroep. Er is een communicatiebureau ingeschakeld die de projectgroep daarbij ondersteunt. Elke organisatie die betrokken is bij de ORN communiceert daarnaast op basis van eigen behoefte richting betrokkenen, waaronder het personeel. 7. Aanpak/uitvoering Inrichtingsplan en sociaal plan Na vaststelling van het bedrijfsplan en de GR zal (onder verantwoordelijkheid van het AB en DB van de nieuwe gemeenschappelijke regeling ORN) een Inrichtingsplan en een Sociaal Plan worden gemaakt. In het inrichtingsplan wordt een efficiënte organisatiestructuur geschetst, op basis waarvan het plaatsingsproces voor de betrokken medewerkers volgt. Omdat de gemeente Ubbergen slechts budget overdraagt, heeft deelname van de gemeente Ubbergen aan de ORN geen personele consequenties. Met het oog op het vaststellen van het bedrijfsplan hoeft de ondernemingsraad van Ubbergen daarom ook niet om advies te worden gevraagd. Wel wordt voorgesteld de OR van Ubbergen d.m.v. een afschrift van dit collegebesluit te informeren over de ontwikkelingen. Voor de plaatsing van medewerkers van de overige betrokken partijen geldt: ‘mens volgt taak’, met uitzondering van 1e en 2e niveau leidinggevenden. Managementfuncties op het 1 e en 2e niveau zullen worden ingevuld op basis van behoefte (organisatiestructuur) en kwaliteit. Gestart wordt met de sollicitatieprocedure voor het management, daarna volgt plaatsing van de medewerkers. De te benoemen directeur zal hierin een leidende rol vervullen. Vakbonden en ondernemingsraden worden betrokken, rechtstreeks en via een Bijzondere Ondernemingsraad (BOR) en een Bijzonder Georganiseerd Overleg (BGO). De BOR en BGO zullen namens de verschillende OR-en en GO’s zaken doen met de verantwoordelijk bestuurder. De respectievelijke ondernemingsraden zullen namens het personeel advies uitbrengen op het sociaal plan en het inrichtingsplan en zullen betrokken zijn bij het plaatsingsproces. Met de respectievelijke ondernemingsraden en het BGO zal een sociaal plan (afspraken over
Pagina 5 van 14
arbeidsvoorwaarden en de plaatsingsprocedure) worden afgesloten. Leidend daarin is het landelijk sociaal beleidskader dat daarvoor is afgesloten met de bonden door de gemeenten en de provincie. Vooruitlopend op de vaststelling van het bedrijfsplan, de GR en de benoeming van de directeur zal de voorzitter van het regionaal ontwerpteam de vervolgstappen voorbereiden (inrichtingsplan, sociaal plan). Na vaststelling van de GR door de Gemeenteraden / PS zal een directeur voor de RUD worden geworven die het plaatsingsproces ter hand neemt en de dienst zal gaan leiden. Relatie met de overige RUD’s in Gelderland. Binnen het stelsel in Gelderland is sprake van een rolverdeling tussen de RUD’s waar het gaat om complexe taken. De afzonderlijke RUD’s voldoen op deze taken niet aan de zogenaamde kwaliteitscriteria. Daarom zijn deze taken bij één van de RUD’s ondergebracht. De complexe vergunningverlening en het toezicht/ handhaving op BRZO-inrichtingen (Wabo-breed) worden uitgevoerd door de ORN. Het toezicht op en de handhaving bij de risicovolle bedrijven (voor zover niet robuust te beleggen in de eigen regio. De ORN is robuust voor de complexe handhaving), de uitvoering van milieumetingen en de inzet van specialistische kennis op bodemsaneringen worden uitgevoerd door de RUD Regio Arnhem. De aanpak van ketens en milieucriminaliteit wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR). Daarnaast heeft de Omgevingsdienst Veluwe en IJssel (OVIJ) een portaalfunctie (representatie naar OM en kenniscentrum). De RUD Vallei neemt de complete coördinatie met betrekking tot de RUD’s in Gelderland op zich. De directeur van RUD Vallei is in dat verband coördinerend voorzitter van het directeurenoverleg.
Burgemeester en wethouders van Ubbergen De secretaris,
De burgemeester,
H.P.H. Geerards
P.G.I. Wilbers
Bijlagen: Regeling op grond van artikel 51, lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen, Omgevingsdienst Regio Nijmegen Toelichting op de (bovengenoemde) regeling Bedrijfsplan MARN, Nijmegen: Naar een professionele RUD in de regio Nijmegen, juni 2012 Collegevoorstel Omgevingsdienst Regio Nijmegen, d.d. 3 juli 2012
Pagina 6 van 14
Raadsbesluit De raad van de gemeente Ubbergen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 juli 2012 overwegende dat: de minister van VROM heeft aangedrongen op de vorming van uitvoeringsdiensten op regionale schaal; naar aanleiding daarvan de colleges van alle Gelderse gemeenten en het college van gedeputeerde staten op 3 november 2009 een intentieverklaring hebben ondertekend met als uitgangspunten: dat de op te richten uitvoeringsdiensten de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgen; dat de uitvoeringsdiensten zelf geen beleidstaken uitvoeren en dat de bestuurlijke bevoegdheden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd; dat voor wat de omvang van het werkterrein van de uitvoeringsdiensten betreft de samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in Gelderland (de Gelderse maat); de deelnemers in het licht van de Intentieverklaring gezamenlijk hebben besloten tot oprichting van een regionale uitvoeringsdienst die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen; deze uitvoeringsdienst onderdeel is van een stelsel van zeven uitvoeringsdiensten in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal kunnen worden belegd. besluit : toestemming te verlenen een gemeenschappelijke regeling te treffen als bedoeld in artikel 51, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen met de provincie Gelderland en de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Nijmegen en Wijchen voor een Omgevingsdienst regio Nijmegen.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ubbergen op 11 oktober 2012. De raadsgriffier,
De voorzitter,
H.W.G.M. Vreman
P.G.I. Wilbers
Pagina 7 van 14
Toelichting Algemene toelichting De basis voor deze tekst is gelegen in de Modelbepalingen van de regio Nijmegen en het door de provinciale expertgroep Bestuur & Juridisch opgestelde concept waar deelnemers uit de diverse regio’s naast de provinciale regie zitting in hebben en dat in alle regio’s als basis wordt gehanteerd. In elke regio zijn er verschillen die te maken hebben met de keuzes die elke regio hierin maakt. In de regio Nijmegen is de tekst opgesteld aan de hand van deze basisteksten en verder bewerkt door de werkgroep Bestuur & Juridisch bestaande uit (een deel van) de deelnemers aan de regeling. De tekst van de regeling volgt het algemene stramien van de Wet gemeenschappelijke regelingen maar dan toegespitst op het specifieke belang en taak van de omgevingsdienst in deze regio. Artikelgewijze toelichting Artikel 2 Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt hier het belang vermeld ter behartiging waarvan de regeling is getroffen. Het begrip omgevingsrecht is in deze omschrijving ruim bedoeld en omvat op grond daarvan niet alleen het milieurecht, maar ook bouwrecht, ruimtelijke ordeningsrecht, natuurbeschermingsrecht en dergelijke. Vanwege het belang van alle deelnemers bij een goed werkend Gelders stelsel, in verband waarmee er relaties ontstaan tussen de omgevingsdienst en andere omgevingsdiensten bijvoorbeeld op het punt van complexe of bovenregionale taken, wordt onder de belangen van de deelnemers tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland. Artikel 3 In het eerste lid is met het oog op artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaald dat een openbaar lichaam wordt ingesteld. In het tweede lid is ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen de vestigingsplaats vastgelegd. Het betreft hier de statutaire vestigingsplaats. Die moet worden onderscheiden van de feitelijke plaats waar het openbaar lichaam zijn taken uitvoert. Die plaats kan verschillen van de statutaire vestigingsplaats. De regeling verzet zich er bovendien niet tegen dat de taken op meerdere plaatsen worden uitgeoefend. Voor alle duidelijkheid wordt in het derde lid aangegeven dat het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. Artikel 4 De bestuurlijke eis van het Rijk is dat de omgevingsdienst ten minste zorgt voor de uitvoering van de taken zoals opgenomen in het basistakenpakket. Artikel 4 komt aan die eis tegemoet door te bepalen dat de ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 de uitvoering van de basistaken worden ondergebracht bij het openbaar lichaam. Het tweede lid bepaalt dat tot de basistaken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken. Daarbij kan worden gedacht aan interne advisering, documentondersteuning et cetera. De omschrijving is zo gekozen dat een ruime categorie van werkzaamheden daaronder kan worden verstaan, waaronder bijvoorbeeld ook het heffen van leges. Door de formulering wordt bovendien duidelijk dat er geen verplichting bestaat om dergelijke ondersteunende taken onder te brengen. Er kunnen tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers op basis van het derde lid overeenkomsten (dienstverleningsovereenkomsten) worden gesloten. Die bevatten nadere afspraken over de uitoefening van de taken, die krachtens de regeling bij de omgevingsdienst zijn ondergebracht. Afspraken kunnen onder meer worden gemaakt over de omvang en de kwaliteit van de taakuitoefening. Artikel 5 Naast de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitoefening van overige taken in het omgevingsrecht aan de omgevingsdienst overlaten, waaronder die milieutaken die niet tot het basistakenpakket behoren. Het besluit van een deelnemer tot het treffen van de regeling bevat op grond van het derde lid een opgave van die taken. Zowel het toevoegen van taken als het terugnemen van taken vergt een wijziging van de regeling, in verband waarmee ook de bijdrage van de deelnemers, de stemverhoudingen en andere zaken in de regeling opnieuw kunnen worden bezien. Net als bij de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen ten aanzien van de in artikel 5 bedoelde
Pagina 8 van 14
taken dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers. Artikel 6 Naast het uitvoeren van de basistaken en overige taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 is het voorstelbaar dat de omgevingsdienst andere taken uitvoert op verzoek van een deelnemer. Het gaat daarbij om taken op ad hoc basis. Voor het beleggen van taken bij de omgevingsdienst die zij uitvoert op basis van de artikelen 4 en 5 is immers (zie de toelichting bij artikel 5 hierboven) een wijziging van de regeling vereist. Ook over de taken als bedoeld in artikel 6 kunnen dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten. Artikel 7 Dit artikel geeft een regeling voor de complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd, alsmede de bovenregionale taken. Die begrippen zijn omschreven in artikel 1. Ten aanzien van deze taken is bestuurlijk de volgende verdeling tussen de diverse omgevingsdiensten afgesproken: 1. Ten aanzien van complexe vergunningverleningstaken die in geen enkele regio robuust kunnen worden uitgevoerd, met inbegrip van de taken ter uitvoering van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen, is de omgevingsdienst regio Nijmegen de uitvoerder. 2. Het toezicht in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen wordt uitgevoerd door de omgevingsdienst regio Nijmegen. 3. De complexe bestuursrechtelijke handhavingstaken worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem, tenzij die taken in een regio robuust belegd kunnen worden. In dat geval worden die taken door de betreffende omgevingsdienst uitgevoerd. 4. De bestuursrechtelijke handhavingstaken in het kader van de Wet bodembescherming wordt uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem. 5. De provinciale meetploeg wordt ondergebracht bij de uitvoeringsdienst regio Arnhem. 6. De coördinatie op de kwaliteit van de taakuitoefening en de coördinatie op de samenwerking tussen de omgevingsdiensten binnen het Gelderse stelsel worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio De Vallei. 7. Het portaal voor externe (kennis)partners wordt in combinatie met het kenniscentrum belegd bij de omgevingsdienst Veluwe IJssel. 8. Het gezamenlijke programma Ketentoezicht wordt belegd bij de omgevingsdienst Rivierenland. Het uitgangspunt blijft dat de bevoegdheid deze taak uit te voeren bij de betreffende gemeente of bij de provincie blijft. Daarmee blijft de in het gebied werkzame uitvoeringsdienst het aanspreekpunt. Over de exacte uitvoering van de complexe en bovenregionale taken zullen nadere inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt moeten worden. De vergoeding voor de uitvoering van die taken wordt in overleg tussen alle Gelderse omgevingsdiensten vastgesteld. Er is enerzijds een verplichting van de betreffende uitvoeringsdienst om die taken uit te voeren, en anderzijds een verplichting van de ontvangende dienst om die taken te laten uitvoeren. Dat systeem geldt ten aanzien van alle complexe en bovenregionale taken, voor zover die bij de inwerkingtreding van de regeling niet robuust worden uitgevoerd. Het alsnog robuust worden van de omgevingsdienst op eerder niet robuuste taken leidt er derhalve toe dat de regelingen (van de vragende omgevingsdienst en van de leverende omgevingsdienst) mogelijk aangepast zal worden. Daarbij zullen ook de gevolgen voor het personeel en andere gevolgen worden betrokken. Het vijfde lid is opgenomen om de samenwerking in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen te kunnen voortzetten die sinds enkele jaren bestaat tussen de bevoegde organen (van gemeenten en provincies) in Gelderland en Overijssel. De taken in het kader van het Besluit risico’s en zware ongevallen behoren tot de complexe taken. Binnen de provincie Gelderland vindt de aansturing van de taakuitvoering dan ook plaats op reguliere wijze, zoals die ook voor andere complexe taken geldt. Op grond van het artikellid kan een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten met bevoegde organen in Overijssel die het mogelijk maakt dat voor de taakuitvoering in Overijssel gebruik wordt gemaakt van kennis en capaciteit binnen de Gelderse uitvoeringsdiensten. Deze samenwerking laat de bevoegdheid van de organen in Overijssel voor de inrichtingen onverlet. Artikel 8 Artikel 10, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat een regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, aangeeft welke bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Het is een uitgangspunt van de deelnemers om aan de omgevingsdienst
Pagina 9 van 14
geen bevoegdheden over te dragen. Dat is vastgelegd in het eerste lid. Dat neemt niet weg dat het functioneel en doelmatig kan zijn om aan (een functionaris van) de omgevingsdienst vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen met betrekking tot de bevoegdheden van de deelnemers. Daarbij kan het gaan om mandaat (voor publiekrechtelijke bevoegdheden), volmacht (voor privaatrechtelijke bevoegdheden) en machtiging (voor feitelijke handelingen). In het tweede lid is bepaald dat het aan de deelnemers is om daarover te beslissen. Het gaat daarbij voor de goede orde om vertegenwoordiging, niet om het overdragen van enige bevoegdheid. Een krachtens mandaat genomen besluit, als voorbeeld, geldt immers als een besluit van de mandaatgever. Artikel 9 Het openbaar lichaam is krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen een rechtspersoon en uit dien hoofde bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt in artikel 55 dat bij de regeling beperkingen kunnen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Artikel 9 bevat dergelijke beperkingen. Daarbij is ervoor gekozen om de deelnemers de mogelijkheid te geven toestemming te verlenen voor privaatrechtelijke rechtshandelingen die op grond van de regeling anders niet zijn toegestaan. Onder f is bepaald dat het openbaar lichaam niet bevoegd is voor commerciële dienstverlening aan private partijen. De achtergrond daarvan is om te voorkomen dat de omgevingsdienst met inzet van publieke middelen marktverstorend werkt. De deelnemers zijn van opvatting dat de overheid, ook ingeval van samenwerking in een gemeenschappelijke regeling, zich daarvan zou moeten onthouden. Artikel 10 In de begroting wordt bepaald dat in de begroting wat elke deelnemer verschuldigd is aan de ORN. Hoe deze bijdrage wordt berekend wordt in een nog vast te leggen verordening bepaald. In deze verordening kan dan gedetailleerd worden aangegeven hoe de bepaling van de bijdragen wordt berekend en hoe dit tot stand komt. Gestart wordt met een begroting op basis van input maar deze dient binnen maximaal drie jaar omgebouwd te worden naar een verdeling op basis van output. Er is zelfs een inspanningsverplichting om dit al na 1 jaar te hebben bereikt. Door een verordening in het leven te roepen kan daar soepel op ingespeeld worden. Een wijziging in de wijze van bijdragen in de tekst van de regeling zou leiden tot een aanpassing van de tekst. Hier is een lange procedure tijd mee gemoeid. Door de verdeling en hoe dit tot stand komt in de verordening te plaatsen voorkom je lange procedures. Wel is bepaald dat de verordening de instemming behoeft van alle deelnemers om het belang van een gezamenlijk gedragen verordening te benadrukken. Het vierde lid heeft als achtergrond dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Dat is bevestigd in de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van 8 juli 1999). Het vierde lid geeft zodoende een algemeen geldende rechtsplicht weer voor deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling die de positie van derden jegens de omgevingsdienst beschermt. Tevens bedoeld om in voorkomend geval tegen aanvaardbare tarieven geldleningen aan te kunnen gaan. Het lid heeft geen betekenis voor de verdeling van de kosten tussen de deelnemers. Daarvoor geldt de verhouding van de verordening zoals bedoeld in het tweede lid. Artikel 11 Met toepassing van artikel 13 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders, en Gedeputeerde Staten) aangewezen. Verder schrijft artikel 13 van die wet voor dat de regeling het aantal leden van het algemeen bestuur bepaalt dat door de deelnemers wordt aangewezen. Het eerste en het tweede lid voorzien daarin door het aantal leden van het algemeen bestuur te vermelden, alsmede te bepalen dat elke deelnemer een lid in het algemeen bestuur benoemt. De aanwijzing van plaatsvervangende leden op grond van het derde lid voorziet in de behoefte van alle deelnemers, gezien de bevoegdheden van het algemeen bestuur, om vertegenwoordigd te zijn in het algemeen bestuur als het gewone lid verhinderd is. De stemverhouding als bedoeld in het vierde lid weerspiegelt de bestuurlijke
Pagina 10 van 14
afspraken die ter zake zijn gemaakt. Op basis van onderstaande staffel zijn de stemverhoudingen in de ORN bepaald. Daarbij is de inbreng zoals die wordt voorzien gehanteerd.
Pagina 11 van 14
Deze stemverhouding kan dus wijzigen indien men meer taken inbrengt. Percentage 0-3% 3-5% 5-10% 10-20% 20-40% 40-60% 60 plus
Stemmen 1 2 3 4 5 6 7
Artikel 12 Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan van het openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd. Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers om te zorgen voor het aanwijzen van de leden van het algemeen bestuur volgens het eerste en het tweede lid. Op grond van artikel 18 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, in verbinding met artikel 16, vijfde lid, van die wet is in het derde lid van artikel 12 opgenomen dat een deelnemer een lid dat hij in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan ontslaan indien dat lid het vertrouwen van de deelnemer niet langer bezit. In het vijfde lid is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur ontslag kan nemen. In dat geval is het aan de deelnemer om met toepassing van het tweede lid te voorzien in opvolging. Het zesde lid is overeenkomend met artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Artikel 14 Dit artikel regelt de bevoegdheden van het algemeen bestuur. De belangrijkste bevoegdheden zijn benoemd, waaronder het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, het benoemen van de directeur en het vaststellen van regelingen (verordeningen). Ook de bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen behoort aan het algemeen bestuur. Voor alle duidelijkheid wordt in het zevende lid aangegeven dat die bevoegdheid door het algemeen bestuur kan worden gedelegeerd aan het dagelijks bestuur. Artikelen 15 en 16 De Wet gemeenschappelijke regelingen kent als hoofdregel dat het dagelijks bestuur naast de voorzitter bestaat uit twee of meer andere leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen, met inachtneming van hetgeen in de regeling is bepaald. Voor de ORN is gekozen voor een dagelijks bestuur bestaande uit vier leden, de voorzitter inbegrepen. Het eerste lid voorziet in een spoedige aanwijzing van de leden na de inwerkingtreding van de regeling. Eén lid wordt aangewezen op basis van een bindende voordracht van de gemeente Nijmegen. Een tweede op een bindende voordracht van de provincie Gelderland. De andere twee leden komen uit de overige deelnemers. Het algemeen bestuur kan daarbij met inachtneming van artikel 14, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen leden van buiten de kring van het algemeen bestuur aanwijzen als lid van het dagelijks bestuur. Hiervoor wordt hier niet gedurende de eerste twee jaar geopteerd maar wordt wel als mogelijkheid opgenomen. Voor wat het ontslag van de leden van het Dagelijks Bestuur betreft is in artikel 16 alleen sprake van ontslag van de overige leden van het Dagelijks Bestuur, niet zijnde de voorzitter. De voorzitter is bij wet zowel voorzitter van het Algemeen Bestuur als van het Dagelijks Bestuur. Indien men geen vertrouwen meer heeft in de betrokken persoon kan de voorzitter worden ontslagen door het Algemeen Bestuur maar dan van zowel het Algemeen als het Dagelijks Bestuur. Artikel 19 Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de voorzitter niet alleen voorzitter van het algemeen bestuur, maar ook van het dagelijks bestuur. De plaatsvervangend voorzitter die op grond van het tweede lid wordt aangewezen, is plaatsvervangend of waarnemend ten aanzien van alle bevoegdheden, dus ook ten aanzien van het voorzitterschap van het dagelijks bestuur en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte. Artikel 21
Pagina 12 van 14
Om op bestuurlijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de voorzitters. Dit overleg wordt voorgezeten door de voorzitter van de RUD de Vallei conform afspraken binnen het stelsel van RUD’s in Gelderland.
Artikel 22 Ter uitvoering van de artikelen 16 tot en met 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt de regeling bepalingen in over informatie en verantwoording van het bestuur van het openbaar lichaam aan de deelnemers (met inbegrip van de gemeenteraden en Provinciale Staten). Artikel 26 Om op ambtelijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de directeuren. Ook hier geldt dat de directeur van de RUD De Vallei conform de afspraken binnen het stelsel dit overleg voorzit. Artikel 27 De begroting is gebaseerd op de wettelijke regels. In lid 5 wordt nadrukkelijk verwezen naar de BRNrichtlijnen die gelden voor het opstellen van de begroting zoals die bestaan in de regio Nijmegen. Artikel 29 Er ligt op grond van het eerste lid een verplichting om een beperkte reserve op te bouwen en aan te houden voor het opvangen van financiële schommelingen. Indien er in de jaarrekening sprake is van een nadelig saldo, beslist het algemeen bestuur op grond van het tweede en het derde lid. Artikel 30 Het openbaar lichaam zal verschillende verordeningen moeten vaststellen zoals omschreven in de tekst. Het Besluit Begroting en Verantwoording is onverminderd van toepassing op het openbaar lichaam ORN. Artikel 31 Op grond van artikel 40 van de Archiefwet houdt een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen. Hieraan wordt invulling gegeven door opneming in de regeling van artikel 31. Artikel 33 Op grond van artikel 9 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt een regeling die voor onbepaalde tijd wordt getroffen bepalingen in over wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De regeling voorziet daarin in hoofdstuk 10. Voor de eerste fase in het bestaan van de omgevingsdienst is ervoor gekozen uittreding de eerste vijf jaren niet mogelijk te maken. Zou een deelnemer besluiten uit te treden, zorgt het tweede lid ervoor dat er voldoende tijd s om de gevolgen van de uittreding te regelen. Dat gebeurt door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het algemeen bestuur is bevoegd te besluiten tot een dergelijke overeenkomst, dat het besluit neemt met tweederde van de uitgebrachte stemmen. In de verdeling van taken tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is het aan het dagelijks bestuur om de uittreding af te wikkelen. Artikel 34 Het wijzigen van de regeling is onder andere aan de orde als een deelnemer extra taken bij de omgevingsdienst wil onderbrengen. Een deelnemer kan op grond van het tweede lid zelf daarom zelf verzoeken, dan wel kan het algemeen bestuur besluiten tot wijziging van de regeling. Gaat het om opheffing van de regeling, dan zijn het vooral de personele en financiële gevolgen die geregeld moeten worden. Dat geschiedt op grond van het derde lid in een liquidatieplan. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat plan bepalingen inhouden over het overnemen van personeel door deelnemers. Artikel 35
Pagina 13 van 14
De behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kent twee fasen: de interne fase en de externe fase. Artikel 34 houdt de verplichting in om voor de interne fase een verordening vast te stellen, waartoe het algemeen bestuur bevoegd is. Voor de tweede fase geldt dat de Nationale ombudsman bevoegd is, aangezien geen klachtadviesinstantie is aangewezen. Artikel 36 Op grond van de afspraken tussen het Rijk, het IPO en de VNG dragen de deelnemers aan de uitvoeringsdienst ten minste de voorbereiding van de besluitvorming ten aanzien van de basistaken op aan het openbaar lichaam. De basistaken, eventueel aangevuld met andere taken die de uitvoeringsdienst op vaste basis uitvoert, zijn beschreven in een document van 25 mei 2011 van de minister van Infrastructuur en Milieu. Dat document geeft een exacte omschrijving van de basistaken en is om redenen van rechtszekerheid als bijlage bij de regeling opgenomen. Artikel 37 Om te zorgen voor adequate uitwisseling van gegevens tussen de omgevingsdienst en de deelnemers, zijn in artikel 37 enkele uitgangspunten of kaders aangegeven waaraan de informatievoorziening moet voldoen. Artikel 38 De regeling wordt op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen door alle deelnemers op de voor regelgeving gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Voor gedeputeerde staten is dat door plaatsing in het Provinciaal Blad op grond van artikel 137, tweede lid, van de Provinciewet. Voor de colleges van burgemeester en wethouders is dat door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel bij gebreke daaraan door opneming in een andere door de gemeente algemene verkrijgbaar gestelde uitgave op grond van artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet. Bovendien bepaalt de Wet gemeenschappelijke regelingen in artikel 52, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 27 dat gedeputeerde staten de regeling opnemen in het register van gemeenschappelijke regelingen. Met toepassing van artikel 139 van de Provinciewet en artikel 142 van de Gemeentewet is in de regeling bepaald dat zij in werking treedt met ingang van de dag na de dag waarop gedeputeerde staten haar in het register hebben opgenomen. Gedeputeerde staten dragen vervolgens zorg voor de in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde toezending aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Artikel 40 Het boekjaar voor de begroting van het openbaar lichaam is gelijk aan het kalenderjaar. De begroting beslaat daarom normaal gesproken een kalenderjaar. Ingeval van inwerkingtreding van de regeling midden in het jaar, kan daaraan niet worden voldaan. Artikel 40 bepaalt om die reden dat de begroting geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de regeling tot aan het einde van het kalenderjaar, of naar keuze van het algemeen bestuur tot het einde van het daaropvolgende kalenderjaar. De jaarrekening volgt in dat regime.
Pagina 14 van 14