PSYCHOLOGIE|SELWYN HOOFDSTUK 2 : SENSATIE EN PERCEPTIE.. testvragen 1. Hoe heet het proces waarbij fysische energie, zoals geluidsgolven, wordt omgezet in neurale impulsen? D. Transductie Transductie ( omvorming ) – Is het process wanneer fysische energie (bijv geluid) word omgezet naar neurale impulst. Dus bijvoorbeeld wanneer je iets hoorst via je oor word een signaal naar je hersens gestuurt. Het moment dat het van geluid naar een signaal word omgezet is het Transductie. 2. Louise past even op de pasgeboren baby van haar vrienden, zodat zij een boodschap kunnen doen. Ze zet de radio aan en probeert wat te lezen. Maar ze blijft steeds luisteren of de baby in zijn slaapkamer misschien ligt te huilen. Diverse keren denkt ze dat ze iets hoort – Maar steeds blijkt dat de baby stil is enr ustig ligt te slapen. Welke theorieen verklaart haar gedrag? B. Signaaldetectietheorie Signaaldetectietheorie : stelt dat de onderscheiding van een interessante stimulus (signaal) tussen oninteressante stimuli (ruis) gebaseerd is op een menselijk detectiemechanisme waarin sensitiviteit en criterium signaaldetectie kunnen beïnvloeden. 3. Op de plaats van de misdaad vind een rechercheur een reepje papier met drie tekentjes. Ze weet niet waar de tekentjes op slaan en evenmin wat de boven en odnerkant van het stukje papier is. Daardoor kanz e niet bepalen of er in cijfers 7336 staat, of in letters GEEL. Ze moet gokken anar de betekenis van de tekentjes. Haar perceptie is dus: D. Top-down Top-Down : Perceptuele analyse die de nadruk legt op op onze verwachtingen, concepten, herinneringen en andere cognitieve factoren. ( DENK WERK ) Bottom-Up: Perceptuele analyse die de nadruk legt op de knmerken van de stimulus, en niet zozeer op onze concepten en verwachting. ( VOEL EN ZIEN WERK ) 4. Welke vande volgende fenomenen word het meest ervaren als een stimulus ambigu is, als er informatie ontbreekt, als elementen op een ongebruike manier zijn samengevoeed of als er geen vertrouwde patronen te ontdekken is? A. Een illusie Illusies = Je hebt een illusie ervaren wanneer je een aantoonbaar verkeerde perceptie hebt van eens stimuluspatroon. 5. De gestalttheorie over de werking van perceptuele processen zegt dat een persoon die met een onbekende verzameling stimuli word geconfronteerd zal: B. Proberen de delen te orderen tot een betekenis vol geheel of een zinvol patroon. http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
6. Hoewel de tekening op de plafondtegels nergers hetzelfde is, valt het je op dat grotere, donkerder vlakken naar voren komen, terwijl kleinere, lichtere vlekken een soort achtergrond lijken te vormen. Welk perceptueel ordeningsprincipe verklaart dit onderscheid? A. De wet van gelijkenis Wet van gelijkenis: dingen die op elkaar lijken tot een geheel zien 7. Een belangrijke les die we leren uit de waarneming van illusies is dat: C. Mensen perceptie bedoeld is om de wereld betekenisvol te maken 8. Met subliminale stimulatie kunnen we bereiken dat degen die dit ondergaan: C. Een subliminaal aangeboden woord daarna eerder zullen herkennen. TWIJFEL! Sublimniaal ; Is een woord of boodschap dat je nooit eerder zag maar nadat het gezien is niet meer onzie baar is?. Bijvoorbeeld fed ex logo de pijl.
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
HOOFDSTUK 3 : LEREN.. testvragen 1. Een organisme dat via klassieke conditionering een geconditioneeerde associatie tussen twee stiumli moet leren kan dat alleen als het lijkt of de UCS. B. Word voorspeld door de CS UCS = Ongeconditioneerde stimulus; Is een stimulus die automatisch een reflexieve responsoproept. (Bijvoorbeeld zonder het belletje dat de hond slijmt zodra hij eten ziet.) CS = Geconditioneerde stimulus; Is wanneer de stimulus getraint is om iets te doen bij het horen van het belletje ( Bijvoorbeeld bij pavlov na het horen van het belletje dat hij meteen begint te slijmen ) 2. Volgens Thorndike worden problemen opgelost door: A. Trial-and-error-leren Trial-and-Error= Trial-and-error is uitproberen en leren van fouten. Als een dier in een nieuwe situatie komt probeert het verschillende mogelijkheden uit. Wat werkt zal het dier onthouden en blijven uitvoeren, maar als het niet werkt zal het dier op zoek gaan naar een andere manier, net zo lang totdat het gewenste resultaat is bereikt. 3. “Het fijnste van naar het strand gaan,” zegt je vriendin aan het begin van jullie vakantie, “is dat je alle stress van werk en school achter je laat” Als dat waar is, word het gedrag van je vriendin bij een vakantie beinvloed door: B. Negatieve bekrachting De kans dat het gedrag toeneemt ( dus vaker zal gebeuren ) o Positief Bekrachtingen ( toedienen ) : Voorbeeld : Een werknemer krijgt een bonus voor goed werk en blijft hard werken. o Negatieve bekrachtiging ( afnemen ) : Je hoofdpijn verdwijnt nadat je een apspirinine hebt ingenomen. De volgende keer dat je hoofdpijn hebt neem je weer een apspirine. De kans dat het gedrag afneemt. ( dus minder vaak zal gebeuren ) o Positief bekrachtingen ( toedienen ) : Een hardrijder een bekeuring geven en nadat hij de bekeuring heeft gehad rijdt hij langzamer. o Negatieve straf ( afnemen ) : Een kind dat te lang buiten heeft gespeeld word het eten bij afgenomen. Hierdoor zal het kind de volgend keer wel op tijd binnen zijn. 4. Welke van de volgend eadviezen leidt niet tot effectiever straffen? B. Ga flink tekeer en geef een tik; -
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
5. Volgens het “premack principle” kan een bekrachtiger ook bestaan uit: D. De mogelijkheid om op latere tijdstip je favoriete hobby te beoefenen. Premack principle ( oma regel ) = Je gebruikt datgene wat je hond wil (bijv. snuffelen) om het gedrag dat jij wilt te bekrachtigen. (Je gebruikt dus gedrag i.p.v. iets lekkers om gewenst gedrag te belonen). Het wordt ook wel de oma regel genoemd: 'je mag je toetje opeten, als je eerst je avondeten opeet'.In plaats van dat je je hond bepaald gedrag maar blijft verbieden ga je het gebruiken. Een grote afleiding wordt nu een grote beloning! 6. Edward C.Tolman observeerde ratten die door een doolhof holden en concludeerde uit hun gedrag dat de proefdieren alleen konden weten waar ze waren als ze de beschikking haden over een: C. Cognitieve plattegrond; Cognitieve plattegrond = Een mentale representatie die een organisme gebruikt om zich in de omgeving te orienteren. 7. In bandura’s experiment met de opblaasclown werd agressief gedrag opgeroepen door: C. Leren door observatie Leren door observatie = Een manier van leren doormiddel van te kijken naar anderen en deze acties na te doen. Bijvoorbeeld wanneer een man tegen een muur aan slaat met een vork zal het kind later het vork op pakken en ook tegen de muur aan slaan met de vork. 8. Welke van de volgende beweringen is waar? B. Regelmatig waarnemen van gewelddadig gedrag vergroot de kans op het vertonen van gewelddadig gedrag. Zie voorgaande vraag over Leren door observatie.
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
HOOFDSTUK 4 : GEHEUGEN.. testvragen 1. In tegenstelling tot een videorecorder is het geheugen van een mens. B. Constructief Constructief – Onze hersenen slaat niet alleen het beeld op maar bouwt er ook een hoop emotie omheen en alhoewel we soms het beeld niet kunnen herinneren kunnen we de emotie der omheen wel. Dit is niet haalbaar met een videorecoder. 2. Welke van de volgende begrippen is NIET een van de drie essentiele functies van het geheugen D. Consistent zijn. Juist de drie essentiele functies van het geheugen zijn de overige 3 begrippen in het lijstje o Coderen van informatie = De eerste stap in de verwerking en opslag van informatie o Opslaan van informatie van informatie = De opslag van informatie gaat via drie stappen: 1. Sensorische opslag: slaat de sensorische informatie heel kort op zodat er perceptie kan plaatsvinden (in de mediale-temporale kwab) 2. Korte termijn geheugen: informatie wordt voor 20-30 seconden opgeslagen 3. Lange termijn geheugen: ‘permanente’ opslag van informatieTerughalen o Ophalen van informatie (retrieval) = Informatie moet teruggehaald kunnen worden, anders heb je er niks aan. Bij het terughalen zijn dezelfde neuronencircuits betrokken als bij de codering van informatie (via de hippocampus). 3. Informatie die zin in het ... bevindt, is niet gekoppeld aan enige betekenis A. Sensorisch geheugen ( omdat het hierna pas een betekenis krijgt ) Sensorische opslag: slaat de sensorische informatie heel kort op zodat er perceptie kan plaatsvinden (in de mediale-temporale kwab) 4. Dat je weet hoe een blikopnener moet gebruiken en hoe je ecomputer moet aanzetten zijn allemaal voorbeelden van.. geheugen. C. Procedureel geheugen Procedureel geheugen = Het procedureel geheugen is een van de vormen van het niet-declaratieve of impliciete geheugen. Het heeft zowel betrekking op het leren van motorische vaardigheden, zoals leren fietsen, als het leren van bepaalde cognitieve vaardigheden, zoals het leren lezen. Dergelijke vaardigheden vallen onder het zogeheten skill learning; het door herhaling en in kleine stapjes leren steeds beter te presteren
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
5. In welk deel van je geheugen bveind zich de informatie die je nin het eerste hoofdstuk vand it boek hebt gelezen? B. Semantisch geheugen Semantisch geheugen : Het semantisch geheugen is het geheugen voor betekenissen, begrippen en feiten. Episodisch geheugen : Het episodisch geheugen is het geheugen voor gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden 6. Welk voorbeeld illustreert het beste het reconstructieve karakter van terughalen van informatie uit het langetermijngeheugen? A. Het onderzoek van Loftus bij studenten Onderzoek van Loftus : Elisabeth Loftus en collega's van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Washington probeerden ruim 200 studenten aan te praten dat ze er vroeger, als kind, ziek van zijn geworden. Tot wel 40 procent van de proefpersonen bliefde daarna het eten in kwestie niet meer. 7. Als je een rijtje namen van de belangrijkste afdelingen van het langeterijmgeheugen in je geheugen wilt prenten, kun je dit doen met een methode van loci, kapstokwoorden en andere associatieve methodes. Het leren van concepten echter vraagt om speciale strategieen die zijn toegerust om de essentie van het meteriaal te leren en de twee zonden van vluchtigheid en blokkeren te vermijden. Welke strategie zou je daarvoor kunnen gebruiken.? B Verwerken; Voor elke afdeling een voorbeeld te bedenken. 8. Elise woonde vroeger in een huis met een grote keuken, waar al het zilveren bestek was opgeborgen in een la rechts van de gootsteen. Sinds ze naar haarn ieuwe woning is verhuisd, grijpt ze voro het bestek nog steeds gewoontegetrouw naar een la rechts van de gootsteen, hoewel daar heelmaal geen la zit. Haar gedrag is een voorbeel van vergeten als gevolg van: C. Proactieve interferentie Proactieve interferentie, waarbij eerdere informatie het oproepen van nieuwe informatie bemoeilijkt. Retroactieve interferentie, waarbij nieuwe informatie het oproepen van eerdere eerdere informatie bemoeilijkt
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
HOOFDSTUK 5 : DENKEN EN INTELLIGENTIE.. testvragen 1. Welke van de voglende uitspraken over denken is waar? A. Denken transformeert beschikbare informatie tot nieuwe pshychisce representaties. 2. Als je leert wat ‘management’ betekent dan beschik je over een.. D Artfificieel concept. Artificiele concept = Is een concept dat je hebt gekregen doormiddel van leren of lezen inplaats van het bekijken zoals bij een natuurlijk concept Natuurlijk concept = Is een grove mentale concept van een bepaald ding of dier. Bijvoorbeeld een vogel heeft vleugens en een snavel. 3. Een buitenaards wezen uit een ander melkwegstelsel is op aarde geland en word overspoeld door allerlei volkomen nieuwe sensorische input, die het moe verwerken. Uiteindelijk vereenvoudigt het wezen zijn denken door informatie en voorwerpen te categoriseren op grond van gemeenschappelijke kenmerken. Met andere woorden het buitenaards wezen is bezig met het vormen van.. B. Concepten Niveaus van concepten, van zeer algemeen tot zeer specifiek, waarin een meer algemeen niveau (zoals het concept voor “dier”) meer specifieke concepten (zoals het concept voor “hond”,”giraf” en “vlinder”) omvat. 4. Een mentaal/mentale .... geeft aan wat de juiste volgorde is waarin acties en reacties zich waarschijnlijk zullen voordoen in een bepaalde situatie zoals het bezoek aan een nieuwe supermarkt. B Script Schema’s, scripts en mentale modellen: Dit zijn zaken die vaststaan in ons geheugen, een verjaardag volgt een bepaald schema. Het script en het mentale model zijn ook verwachtingen over hoe iets zal gaan gebeuren. 5. JE fiets heeft een lekke band en je wilt die reparen. Helaas heb je geen bandenlichters bij de hand. Gelukkig kom je op het idee om je buitenband met een schroevendraaier op te wippen. Jij heb dan geen last van... D.Functionele gefixeerdheid. Functionele gefixeerdheid = Onvermogen om een nieuwe toepassing te zien voor ene voorwerp dat al met iets anders geassocieerd is.
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
6. Als je de kans dat je beroofd word als je ‘groot’ inschat omdat je veel naar gewelddadige video’s kijkt is je oordeel bezoedeld door.. C. Availability bias. Availability bias = een heuristiek die berust op het onze neiging om de kans dat iets zal gebeuren te baseren op de moeite die het ons kost om er voorbeelden van te verzinnen. Confirmation bias = De neiging om informatie die niet bij je opvattingen aansluit te negeren of te bekritiseren en om informatie te zoeken waar je het wel mee eens bent. Hindsight bias = De neiging om na afloop van een gebeurtenis te twijfelen aan andermans beslissingen en te denken dat jij het van tevoren hebt zien aan komen. HET wist ik wel effect! Anchoring bias = Foutieve heuristiek die optreedt als men een schatting baseert ( verankert ) op cijfers die niets met de totale probleem te maken heeft. Representativeness bias = heuristiek die optreedt als men ervan uitgaat dat een persoon of gebeurtenis die tot een bepaalde caterogie behoort, dan ook alle eigenlijkschappen vand ie caterogie bezit. 7. Volgens Howard Gardner bestaan er in feite zeven ‘intelligenties’ Welke vorm lijk het meest op de vaardigheidd die word gemeten door een traditionele IQ test? C. Linguistische intelligentie; Linquistische intelligentie = intelligentie die te maken hebben met woordenschat en begrijpen lezen ( word gebruikt voor de traditionele IQ TEST ) Logisch- mathematisch intelligentie = Intelligentie op het gebied van analogien en wiskundige en logishche problemen. Ruimtelijke intelligentie = het vermogen om zich mentale beelden te voren van voorwerpen en ruimtelijke manier over hun relaties te denken Muzikale intelligentie = het vermorgen om patronen van ritmes en toonhoogte waar te nemen en te scheppen. Lichamelijk-kinesthetisch intelligentie = Het vermogen tot gecontroleerde bewegingen en coordinatie, zoals nodig is bij dansen of opereren. Interpersoonlijke intelligentie = Het vermogen om de emoties, motieven en ahndenlingen van andere mensen te begrijpen Intrapersoonlijke intelligentie= Het vermogen om jezelf te kennen en een geovel van identiteit te ontwikkelen. 8. Het kenmerk waarin de expert zich het meest van de niewkomer ondescheidt is: C. Georganiseerde kennis Georganiseerde kennis = Het logisch opbouwen van een structuur binnen een bedrijf of groep
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
HOOFDSTUK 6 : EMOTIE.. testvragen 1. Emotie benadrukt (l), motivatie legt de nadrup op (ll) B. (l) Arousal (ll) actie. Arousal = Opwekking - toestand waarin de zintuigen van iemand openstaan voor invloeden van buitenaf 2. Volgens het evolutionaire perspectief geldt voor emoties dat ze... A. Het ogranisme helpen te overleven in belangrijke terugkerende situaties. 3. Welke van de volgende structuren bevindt zich in de hersenen en is betrokken bij emoties, aanvallen, zelfverdediging en vluchten? B. Het limbische systeem Limbische systeem - Het limbisch systeem (Latijn limbus = rand of zoom) is een groep structuren in de hersenen die betrokken zijn bij emotie, motivatie, genot en het emotioneel geheugen. Het is (evolutionair gezien) een van de oudste delen van de hersenen maar bevat ook enkele nieuwere structuren. Het limbisch systeem is onderdeel van de grote hersenen. 4. Welke emotietheorie vestigde voor het eerst de aandacht op het idee dat onzel ichamelijke responsen invloed kunnen hebbenop onze emoties? D. De James-Lange theorie James-lange theorie: De James-Langetheorie (of: theorie van James-Lange) is een theorie van de emoties die aan het begin van de 20e eeuw is ontwikkeld door de Amerikaan William James en de Deen Carl Lange. De kern van deze theorie is dat a) gebeurtenissen of prikkels uit de omgeving aanleiding geven tot bepaalde lichamelijke reacties, zoals een verhoogde spierspanning, droge mond, transpiratie en verhoogde hartslag, en b) emoties of gevoelens het gevolg zijn van de gewaarwording of beleving van deze lichamelijk reacties. Ekman Theorie : Paul Ekman deed uitgebreid onderzoek naar gezichtsuitdrukkingen van de mens. Hij wilde de stelling van Darwin toetsen dat de gezichtsuitdrukkingen bij bepaalde emoties universeel zijn[13]. Ekmans onderzoek bevestigde het bestaan van universele gezichtsuitdrukkingen voor de volgende zes basisemoties: 5. Pshychologen gebruiken het concept motivatie voor vijf elementaire doeleinden. Welke van de onderstaande doeleiden hoort daar niet bij? D.Ervoor zorgen dat mensen harder werken Motivatie verbindt waarneembaar gedrag met interne toestanden Motivatie verklaart variaties in gedrag Motivatie verklaart vasthoudenheid ondanks tegenslagen Motivatie verbint biologie met gedrag
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
6. Welke benadering sluit het beste aan bij het concept homeostase? B. De drijfveertheorie De drijfveertheorie – Verklaart motivatie als een proces waarin biologische behoefte een drijfveer produceert die het gedrag aanstuurt in een zodanige richting dat de behoefte word voorzien. Homeostase – Neiging van het lichaam om een biologisch evenwicht te handhavenm met name ten aanzien van voedingsstoffen, water en tempratuur Instincttheorie – Verouderd idee dat bepaalde gedgragspatronen worden bepaald door aangeboren factoren. 7. Welke van de volgende gedgragspatronen is een voorbeeld van intrinsieke motivatie? D. Studeren, omdat het ondwerp je intereseert. Intrinsieke motivatie – het verlangen om met een activiteit te beginnen vanwege de activietiet zelf, en niet vanwege een externe consequentie zoals een belonin 8. Het zogenoemde marshmallowexperiment toont aan dat kinderen die zich kunnen bedwingen: D. Beter overweg kunnen met frustratie Marshmallowexperiment - De opzet: in een spreekkamer krijgt een kind van vier jaar van een onderzoeker een marshmallow aangeboden. Dan zegt de onderzoeker dat hij even wegmoet. Het kind mag de marshmallow opeten, maar als het wacht met snoepen tot de onderzoeker terug is, krijgt het een tweede marshmallow. Sommige kinderen lukt het om te wachten, anderen niet. De kinderen worden gedurende hun jeugd gevolgd. Dan blijkt dat de kinderen die als vierjarige erin slaagden de marshmallow te laten liggen als achttienjarige beter presteren op school én beter in hun vel zitten.
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
HOOFDSTUK 9: SOCIALE PSHYCHOLOGIE.. testvragen 1. Welke van de volgende uitspraken definieert het sociaal-pshychologie principe dat word geilustreerd door het stanfor-gevangenis experiment en de daaruit volgende conclusies over het gedrag van de deelnemers? A. Sociale situaties hebben grote invloed op het menselijk gedrag 2. Uit Theodore Newcombs onderzoek naar de opvatingen van de studenten aan Bennington College bleek dat twintig jaar na het eerste onderzoek... C. De liberalen nog steedds liberaal waren, terwijl de conservatieven nog steeds conserveratief waren. 3. Welke conditie moedigt niet aan tot conformisme als je uitgaat van onderzoek naar het Asch-Effect? B Elk groepslid stemt voor zichzelf en anoniem Asch-Effect : Het Asch effect houdt in dat wanneer de drang om bij de groep te horen het overneemt van het geloof van wat de persoon werkelijk waarneemt. 4. Welke van de volgende uitspraken over Milgrams experiment is waar? C. Hoewel de meeste proefpersonen mondeling protesteerden en klaagden, gehoorzaamden ze wel; Milgrams experiment : Voor het experiment werden mensen gevraagd om mee te doen in ruil voor geld. Onder de proefpersonen werd onderling 2 groepen verdeeld. De meester en de leerling. De meester kreeg opdracht op de leering bij elk foutief antwoord de straffen door een stroomschok. Na mate de leerling meer antwoorden foutief beantwoorde kreeg hij een hogere stroomschock. Zelfs als de leerling door schreeuwde en riep dat hij moest stopen ging de leraren toch door onder het beval van de leider. Ondanks geklaag van de “leraren” deden ze toch wat hun gevraagt werd. En zouden door gaan tot het fataal werd. 5. Onderzoek naar de factoren die van invloed zijn op helpend gedrag doet vermoeden dat de beste voorspeller van de bystander intervention is.. D. De grootte van de groep omstanders bij de noodsituatie Bystandery intervention – De loutere aanwezigheid van andere omstanders daalt sterk ingrijpen 6. Uit onderzoek naar aantrekkingskracht en intieme relaties blijkt dat een vand e volgende uitspraken fout is welke? C. Wat betreft de eerste indruk is een vriendelijke persoonlijkheid belangrijker dan een goed uiterlijk
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html
7. Welke van de volgende Situaties veroorzaakt waarschijnlijk een gevoel van cognitieve dissonantie bij de beschreven persoon? D. Een vrouw met vooroordelen over Turken stemt erin toe om een kluste te doen voor haar Turkse buurvrouw. Cognitieve dissonantie : Bijzonder motiverende toestand waarin mensen tegenstrijdige cognities ervaren, met name als hun bewuste gedgrag in strijd is met hun overtuigingen. 8. Self-serving bias betekent dat: C als je een slechte prestatie levert , je iets of iemand anders de schuld geeft. Self-serving bias : Deze vorm van bevooroordeling houdt in dat mensen succes aan hun eigen capaciteiten of talenten toeschrijven (interne attributie), terwijl ze hun falen meer toeschrijven aan de omstandigheden of fouten van anderen (externe attributie)
http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/leren.html