Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk Samen op weg naar een passend samenspel van formele en informele zorg rondom mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking
Aanvraag voor subsidie Ondersteuning Uitvoering Wet Maatschappelijke Ondersteuning 27 mei 2014
Voorwoord Voor u ligt het Projectplan ‘Netwerkondersteuning in buurt en wijk’. Dit is een projectplan waarin de RIBW Groep Overijssel, Frion, Mee, de gemeenten Zwolle, Kampen, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Dalfsen, Ommen, Hardenberg, Raalte, Staphorst en de Gereformeerde Hogeschool Zwolle (Wmo-werkplaats) in samenwerking met de Universiteit van Humanistiek, werken aan het kunnen uitbreiden en opbouwen van de netwerken van mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking in de buurt en wijk. Dat uitbreiding en opbouw van het netwerk van mensen met een beperking nodig is, hebben diverse onderzoeken onder mensen met een beperking inmiddels uitgewezen. De netwerken van mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrische achtergrond beperken zich vaak tot familieleden en sociale professionals, terwijl zij juist vaker hulp en steun nodig hebben en die, met de invoering van de Wmo en de komende bezuinigingen in de zorg, niet langer vanzelfsprekend afkomstig zal zijn van sociale professionals. Mensen met een beperking moeten de komende jaren vaker een beroep doen op hun eigen kracht en hun sociale netwerk. We zetten in op het opbouwen, uitbreiden en versterken van netwerken in buurt en wijk, omdat: 1) Mensen met een beperking deze buurtcontacten vaak ontberen, maar wel prettig vinden; 2) Er nog te vaak negatieve contacten bestaan tussen mensen met een beperking en hun buurtbewoners; 3) Het voor mensen met een beperking prettig is om ondersteuning te kunnen vragen in de nabije omgeving omdat ze vaker aangewezen zijn op de buurt in verband met fysieke of emotionele beperkingen; 4) Onderzoek laat zien dat ondersteuning door buurt en wijkbewoners mogelijk ontlastend kan zijn voor familieleden die mantelzorg verlenen aan mensen met een beperking en omdat 5) Sociale professionals meer buurt- en wijkgericht gaan werken in verband met de invoering van de sociale wijkteams. In dit onderzoek willen we daarom als zorgorganisaties, onderzoekspartijen en gemeenten, methoden door-ontwikkelen, die er op gericht zijn om de netwerken van mensen met een beperking in de buurt en wijk uit te breiden en op te bouwen. Daarnaast willen we gedurende drie jaar de ontstane netwerken van mensen met een beperking volgen om zodoende beter zicht te krijgen op de houdbaarheid van deze netwerken en op wat er nodig is aan ondersteuning van sociale professionals, de organisaties waar zij werken en gemeenten om netwerken te verduurzamen. De uitkomsten van het onderzoek willen we vertalen in concrete handvatten voor sociale professionals en hun organisaties die hen helpen om meer netwerkgericht te werken in buurt en wijk. Daarnaast formuleren we aanbevelingen voor gemeentelijk beleid zodat zij vorm kunnen geven aan de decentralisering die er aan bijdraagt dat alle mensen met een beperking zo zelfstandig als mogelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Door rapportage in boekvorm en middels artikelen maken we de uitkomsten toegankelijk voor diverse belanghebbende partijen (gemeenten, zorg- en welzijnsinstellingen, opleiding en wetenschap). Het projectplan is gestoeld op een uitgebreid onderzoeksplan waarin onder andere veel uitgebreider is beschreven wat er al over het onderwerp ‘netwerken van mensen met een beperking’ bekend is en daarmee ook goed zichtbaar maakt op welke kennislacune dit project inspeelt. Het onderzoeksplan is op te vragen bij de onderzoeksleider van dit project Femmianne Bredewold via
[email protected]
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD .................................................................................................................................................. 3 1.
INLEIDING ................................................................................................................................................. 7 1.1 1.2
2.
BEOOGDE CONCRETE RESULTATEN, DOELEN EN EFFECTEN ..................................................................... 11 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3.
AANLEIDING VOOR HET PROJECT...................................................................................................................... 7 BIJDRAGE AAN PRESTATIEVELDEN .................................................................................................................. 10
HOOFDVRAAG EN DEELVRAGEN ..................................................................................................................... 11 DOELEN ................................................................................................................................................... 11 CONCRETE OPBRENGSTEN VAN HET PROJECT EN HOE ZE BESCHIKBAAR WORDEN GESTELD .......................................... 12 EFFECTEN ................................................................................................................................................. 13 WIE IS BETROKKEN IN DIT PROJECT ................................................................................................................. 13
LOOPTIJD EN FASERING VAN HET PROJECT ............................................................................................. 15 3.1 3.2 3.3
FASEN IN HET PROJECTPLAN.......................................................................................................................... 15 URENOVERZICHT EN TIJDSPLANNING .............................................................................................................. 19 BORGING KWALITEIT VAN HET PROJECT ........................................................................................................... 20
4.
BEGROTE KOSTEN EN INKOMSTEN ......................................................................................................... 22
5.
BIJLAGEN ................................................................................................................................................ 24 LITERATUURLIJST .................................................................................................................................................... 24
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding voor het project
In de zogenaamde participatiesamenleving moeten mensen meer zorg voor elkaar dragen. Niet langer kan er zomaar een beroep worden gedaan op professionele zorg. Burgers moeten eerst nagaan wat ze zelf nog kunnen. Ze moeten hun ‘eigen kracht’ aanboren. Als dat niet voorziet, mogen ze een beroep doen op hun informele ‘sociale netwerk’. Pas als dat niet voldoende is kunnen ze aanspraak maken op professionele zorg. Deze oproep die moet leiden tot een meer ‘zorgzame samenleving’ geldt voor alle burgers in de samenleving en heeft dus voor alle burgers implicaties. De zogenaamde ‘weerbare burgers’ krijgen de vraag om te zien naar meer ‘kwetsbare burgers’ in de samenleving. Ze dienen verantwoordelijkheid te nemen in het omzien naar ouderen, mensen die wegens een fysieke, verstandelijke of psychische beperking niet goed mee kunnen komen (TK 2004-2005, 30 131, p.27). Maar de oproep geldt ook voor ‘kwetsbare burgers’. Mensen met een beperking moeten ook eerst hun eigen kracht en hun netwerk aanspreken. Als burgers staan we hierin voor een cultuuromslag op weg naar een samenleving waarin geldt ‘meer samenleving, minder professionele zorg’. Deze omslag hangt nauw samen met het verdwijnen van de traditionele verzorgingsstaat en de opkomst van een meer activerende verzorgingsstaat. Sinds eind jaren zeventig begonnen vragen op te komen over de houdbaarheid van de verzorgingsstaat (De Haan & Duijvendak, 2002). Deze vragen werden ingegeven door de toenemende kosten en de groeiende bureaucratie, maar ook werden er vraagtekens gezet bij de toenemende overheidsbemoeienis in het privéleven van burgers (Tonkens, 1999). Zou een toenemende overheidsbemoeienis de betrokkenheid van burgers ten opzichte van elkaar niet doen afnemen, met zwakke gemeenschappen tot gevolg? Zou de verzorgingsstaat de natuurlijke zorgpatronen van mensen niet verwaarlozen? (Kampen et al., 2013). Als reactie op de toenemende kritiek zette de overheid begin jaren tachtig bezuinigingen in (onder andere op de uitgaven van de Ziektewet en de WAO, de bijstand, de AOW en de AWBZ (Kampen et al., 2013:11-12)) en werd er daarnaast sinds de jaren negentig ingezet op activering (Newman & Tonkens, 2011). Die bezuinigingen zetten de komende jaren fors door met de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo vanaf 1 januari 2015. De individuele begeleiding aan mensen met een beperking wordt bijvoorbeeld landelijk gekort met 25% en de huishoudelijke ondersteuning die al onder de Wmo valt, heeft te maken met een korting van 40% (Beleidsnota gemeente Zwolle: Uitvoeringsprogramma Diensten in en aan Huis/Sociale Wijkteams, 2014). Vanwege deze bezuinigingen zijn er mensen met een beperking die het moeten doen zonder professionele zorg en zij worden dus gemaand een beroep te doen op eigen kracht en het sociale netwerk. Mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrische achtergrond moeten dus ook eerst hun eigen kracht en netwerk aanboren, alvorens ze een beroep doen op professionals. Nu is uit divers onderzoek bekend dat mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking dikwijls beperkte netwerken hebben die veelal bestaan uit familieleden en sociale professionals (Smit & Van Gennep, 1999; Sok, Royers & Van der Veen, 2013). Onderzoek naar familiale (mantelzorg)relaties van mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking laat bovendien zien dat familieleden van mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking al behoorlijk belast zijn (Kwekkeboom, 2000; Bredewold & Baars, 2009; Oudijk, 2012; Wittenberg et al., 2013) en mensen met een beperking liever ook niet vanzelfsprekend een groter beroep doen op hun familieleden (Grootegoed, 2012, 2013; De Boer & Kooiker, 2012:153). De vraag is dan ook wat hier van verwacht kan worden als sociale professionals niet langer voorhanden zijn. Dan wordt er gemakkelijk naar andere mogelijke bronnen gewezen. Hulp en zorg zou toch ook gegeven kunnen worden door buren, wijkgenoten, kerkleden, sport-
1.
Inleiding
7
clubleden en al die andere mensen in de samenleving die mensen met een beperking tegenkomen in de samenleving? Ook hier is de afgelopen jaren onderzoek naar verricht. Uit diverse onderzoeken (Overkamp, 2000; Plemper & Van Vliet, 2002; Verplanke & Duyvendak, 2009, 2010; Kwekkeboom et al., 2006, 2008; Alphen et al., 2009, 2010; Bredewold, 2014) blijkt dat, hoewel mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking al vanaf eind jaren zeventig in de samenleving wonen, de sociale integratie zeer moeizaam verloopt. Veelal wonen mensen met een beperking wel in de samenleving, maar ze hebben weinig contact met mensen in die samenleving. Recent onderzoek van Bredewold (2014) naar contact tussen mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking en de genoemde groepen, maakt inzichtelijk dat slechts een derde deel van de mensen in de samenleving (beroepskrachten en familieleden uitgesloten) contact heeft met mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking. Als er contact is dan beperkt zich dat met name tot ‘groeten en een praatje maken’ in de publieke ruimte. Tevens blijkt uit dit onderzoek dat burencontacten waarin mensen met een beperking zijn betrokken erg kwetsbaar zijn. Op buurtniveau gelden bepaalde regels in het omgaan met elkaar zoals: ‘we hebben contact, maar dit contact beperkt zich tot contact in de publieke ruimte, hulp en zorg is kortdurend, gebaseerd op wederkerigheid en bij langdurige hulp- en zorgvragen wordt een sociale professional betrokken’ (Jager-Vreugdenhil, 2012). Mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking kennen deze regels niet of passen deze niet goed toe, waardoor er gemakkelijk conflicten ontstaan. Dit zijn zorgelijke constateringen als meer mensen met een beperking in verband met de ambulantisering zelfstandig in de wijk komen te wonen en als de professionele ondersteuning niet meer vanzelfsprekend voorhanden is en de komende jaren verder afneemt. Juist omdat uit het genoemde onderzoek blijkt dat de sociale netwerken tussen mensen met een beperking en buurt- en wijkbewoners wel wat ondersteuning kunnen gebruiken, is het interessant om hier nader onderzoek naar te doen en tevens samen met onderzoekers, sociale professionals, ervaringsdeskundigen, familieleden en de potentiele netwerkleden op te werken om ontstane netwerken te versterken. In dit (ontwikkel)project hebben we daarin de volgende speerpunten: Ten eerste willen we op grond van het uitgevoerde onderzoek van Bredewold (2014) naar contact tussen mensen met een psychiatrische of verstandelijke beperking en buurtbewoners, nadere groepen onderscheiden in de groep mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking die zelfstandig in de wijk wonen. Uit het onderzoek Lof der Oppervlakkigheid blijkt namelijk dat met sommige mensen met een beperking wederkerig contact mogelijk is, maar niet met iedereen. Daarnaast blijken er mensen met een beperking te zijn waar het contact gemakkelijk ontaardt in conflicten en pesterijen of andere vormen van negatief contact. Dit is zorgelijk en zouden we zoveel mogelijk moeten voorkomen als we de contacten in de samenleving als bron van ondersteuning willen inzetten. Maar dan moeten we wel weten wie in de groep mensen met een beperking daarop het grootste risico loopt en zouden signalen die wijzen op escalatie vroegtijdig opgepakt moeten worden. Op grond van een verdere uiteenrafeling van de groep mensen met een beperking (bijvoorbeeld aan de hand van de mate van zelfredzaamheid of plek op de participatieladder), zouden er ondersteuningscriteria geformuleerd kunnen worden. Wat heeft welke groep nodig in het slagen van de sociale integratie in de wijk en buurt, zodat ze een sterk sociaal netwerk ontwikkelen waar ze op basis van wederkerigheid aandacht, hulp en zorg uitwisselen? En wat hebben netwerkleden nodig om die ondersteuning te kunnen geven en vol te houden? Ten tweede is er als het gaat om de inzet van sociale netwerken (buurt en wijkgenoten) rondom mensen met een verstandelijke beperking behoefte aan inzicht in de duurzaamheid van netwerken. Er is veel onderzoek dat het netwerk op een bepaald moment in kaart brengt (Overkamp, 2000; Kwekkeboom et al., 2006, 2008; Alphen et al., 2010; Bredewold, 2014), maar het is ook interessant om sociale netwerken gedurende een langere tijd te volgen. Dat is juist nu interessant omdat de ge-
8
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
volgen van de ingevoerde beleidswijzigingen in de zorg daardoor beter zichtbaar worden. Als de urgentie toeneemt om zorg voor elkaar te dragen, kunnen de gevolgen hiervan groter zijn voor contacten. Meer schaarste kan leiden tot meer uitbuiting en meer hulpvragen kan leiden tot uitputting van mantelzorgers die de zorg moeten geven. De vraag is dan hoe sociale professionals hier het beste op in kunnen spelen. Ten derde blijkt uit onderzoek (Van Lange-Frunt & Wajon, 2007; Paes, 2012; Sok, Royers, Van der Veen, 2013; Hoogland et al., 2013; Bredewold, 2014), als het over die sociale professionals en het opbouwen en uitbreiden van sociale netwerken in de buurt en wijk gaat dat, hoewel sociale professionals weten dat ze meer netwerkgericht of wijkgericht zouden moeten gaan werken, ze zich dikwijls verlegen voelen over hoe dit uit te voeren. De afgelopen jaren is er geëxperimenteerd met vormen van sociale netwerkondersteuning om de netwerken in de buurt en wijk te versterken (o.a. Paes, 2012; Aalst et al., 2012; Wilken & Karbouniaris, 2012) en worden in de literatuur interventies beschreven om dergelijke sociale netwerken op te bouwen en uit te breiden (Smit en Van Gennep, 2002; databank effectieve interventies Movisie), maar de vormen van sociale netwerkondersteuning kunnen we nog beter laten aansluiten bij de eigenheid van de verbanden in buurt en wijk. Daarom willen we bestaande projecten die gericht zijn op het opbouwen, versterken en uitbreiden van sociale netwerken van mensen met een beperking in buurt en wijk, door-ontwikkelen en de gevolgen hiervan in kaart brengen middels onderzoek. We bouwen daarin voort op andere verkennende onderzoeken naar de opbouw, uitbouw en versterking van sociale netwerken op buurt- en wijkniveau (Aalst et al, 2012; Paes, 2012; Wilken & Karbouniaris, 2012; Hoogland et al., 2013; Bredewold, 2014). We maken ook een vertaalslag naar wat dit onderzoek betekent voor de sociale professionals en de organisaties waarin zij werken en gemeentelijk beleid. Hieraan is behoefte omdat de komende jaren in verband met de decentralisering van de zorg gemeenten en sociale professionals experimenteren met andere vormen van hulpverlening, bijvoorbeeld middels sociale wijkteams. Deze zouden ondersteuning moeten bieden aan kwetsbare burgers in de buurt en wijk. De vraag is dan hoe gemeentelijk beleid en professionele ondersteuning hierbinnen bijdragen aan de opbouw, uitbouw en versterking van duurzame sociale netwerken van mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking. Binnen het vraagstuk van het verbeteren van sociale netwerken in de buurt en wijk rondom mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking willen we speciaal aandacht besteden aan hoe die burenhulp bij kan dragen aan het ontlasten van familiezorg. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het de alleen-zorgers zijn die een groter risico lopen op overbelasting omdat ze vaak te lang in hun eentje doorgaan met een te zware taak (Tonkens, Van den Broeke & Hoitink, 2008; Broese van Groenou & De Boer, 2009; Bredewold & Baars, 2009). Interessant is dan ook om te verkennen hoe het delen van zorg met buren en wijkgenoten, niet alleen heel concreet het aantal uren zorg verminderen, maar ook overbelasting van andere (familie) mantelzorgers kan voorkomen (Broese van Groenou, 2012). In het project staat de volgende vraag centraal: Wat hebben verschillende groepen mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking die in de wijk wonen nodig om een duurzaam informeel sociaal netwerk (in de buurt en wijk) op te bouwen of uit te breiden dat er aan bijdraagt dat ze naar vermogen kunnen deelnemen aan de samenleving?
1.
Inleiding
9
1.2
Bijdrage aan prestatievelden
De uitvoering van dit project draagt bij aan de uitvoering van de prestatievelden 4, 5 en 6:
10
Prestatieveld 4: het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; Prestatieveld 5: het bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem; Prestatieveld 6: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
2.
Beoogde concrete resultaten, doelen en effecten
Nu uiteengezet is wat de aanleiding is voor dit projectplan, zetten we hieronder uiteen op welke specifieke vragen we ons richten en aan welke doelen we daarmee willen werken. Tevens beschrijven we welke concrete resultaten en effecten dit project zal opleveren.
2.1
Hoofdvraag en deelvragen
In het projectplan staan de volgende hoofdvraag en deelvragen centraal: Wat hebben verschillende groepen mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking die in de wijk wonen nodig om een informeel sociaal netwerk op te bouwen of uit te breiden (in hun buurt of wijk) dat er aan bijdraagt dat ze naar vermogen kunnen deelnemen aan de samenleving? Deelvraag 1: Wat zijn sociale netwerken en wat kunnen we ervan verwachten? Deelvraag 2: Welke indeling in groepen mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking kunnen we maken die helpend is om een preciezer beeld te krijgen van welke groep welke vorm van ondersteuning nodig heeft en wat voor elke groep realistische verwachtingen zijn van de mate waarin zij kunnen participeren? Deelvraag 3: Wat zijn passende netwerkondersteuningsvormen om mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking te ondersteunen bij het opbouwen of uitbreiden van een informeel netwerk in de buurt en wijk (weergegeven per gedefinieerde groep dus n.a.v. uitkomst deelvraag 2)? Deelvraag 4: Hoe kunnen sociale netwerken in de buurt en wijk bijdragen aan het ontlasten van familiale mantelzorgrelaties van mensen met een beperking? Deelvraag 5: Wat moeten sociale professionals binnen en buiten de sociale wijkteams kunnen en kennen om de juiste ondersteuning te kunnen bieden aan mensen met een beperking en hun netwerk in het aanbieden van de onderzochte ondersteuningsvormen per gedefinieerde groep (dus n.a.v. uitkomst deelvraag 2 en 3)? Deelvraag 6: Hoe draagt gemeentelijk beleid bij aan het kunnen bieden van passende ondersteuning aan mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking en hun(potentiele) netwerk dat recht doet aan de diversiteit binnen de genoemde groepen?
2.2
Doelen
Met dit ontwikkelonderzoek werken we aan het realiseren van vijf doelen, namelijk: 1. Binnen de groep mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking die in de buurt en de wijk wonen, nadere onderscheidingen maken om een preciezer beeld te kunnen geven welke groep welke vorm van ondersteuning nodig heeft en wat per groep reële verwachtingen zijn van de mate waarin zij kunnen participeren (ook in netwerken met weerbare burgers). 2. Nader te bepalen vormen van netwerkondersteuning zoals die momenteel opgezet zijn door zorg- en welzijnsorganisaties zoals de RIBW Groep Overijssel en Frion door-ontwikkelen en
2.
Beoogde concrete resultaten, doelen en effecten
11
implementeren, zodat deze aansluiten bij wat mensen nodig hebben om mee te kunnen doen in de samenleving. 3. Handvatten ontwikkelen voor sociale professionals en hun organisaties (binnen en buiten de sociale wijkteams) die hen helpen om de onderzochte netwerkondersteunende activiteiten in de praktijk vorm te geven en die hen helpen mensen met een beperking en hun netwerk (familie en buurt- en wijkgenoten) te ondersteunen. 4. Aanbevelingen formuleren voor gemeentelijk beleid wat betreft het invulling geven aan de overheveling van de AWBZ naar de Wmo, zodat gemeenten passende ondersteuning kunnen bieden aan mensen met een beperking. 5. Bijdragen aan de wetenschappelijke en maatschappelijke discussie op het terrein van de herstructurering van de verzorgingsstaat en de plaats van sociale netwerken hierin.
2.3
Concrete opbrengsten van het project en hoe ze beschikbaar worden gesteld
Hieronder volgt een lijst met concrete opbrengsten voor de betrokken partijen; gemeenten, zorg- en welzijnsinstellingen en de opleiding voor sociale professionals: 1. Een lijst met criteria aan welke eisen vormen van netwerkondersteuning moeten voldoen, rekening houdend met de diversiteit van de doelgroep en de houdbaarheid van de netwerken (als het resultaat van het drieënhalf jaar lang volgen van deze netwerken en netwerkondersteuningsvormen). 2. Handvatten voor sociale professionals en hun organisaties zodat zij in staat zijn de onderzochte vormen van netwerkondersteuning in de praktijk vorm te geven en in staat zijn om mensen met een beperking en hun netwerk (familieleden en buurt- en wijkgenoten) te ondersteunen in het vergroten van de zelfredzaamheid. 3. Ondersteuning van sociale professionals (gedurende ruim drie jaar) bij het maken van de omslag van ‘zorgen voor de cliënt’ naar het ‘ondersteunen in samenwerking met het netwerk van de client’. 4. Een vertaling van de uitkomsten naar gemeentelijk beleid, zodat zij vorm kunnen geven aan de decentralisering op een manier die er aan bijdraagt dat alle mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking volwaardig deelnemen in en aan de samenleving, waarbij negatieve contacten zoveel als mogelijk worden voorkomen. 5. Een rapportage waarin bovenstaande punten zijn beschreven, waardoor de criteria, handvatten en aanbevelingen overdraagbaar zijn voor andere belanghebbende partijen (wetenschap, gemeenten, zorg- en welzijnsinstellingen). 6. Twee artikelen in Nederlandse vakbladen en twee Engelstalige artikelen in een peer-reviewed tijdschrift. De opbrengsten die overdraagbaar zijn zoals de rapportage, de artikelen, de lijst met criteria rondom vormen van netwerkondersteuning en de handvatten om netwerkgericht te kunnen werken worden op de website van de Wmo-werkplaats Zwolle beschikbaar gesteld, zodat zorg- en welzijnsinstellingen, gemeenten en ook andere social-work-opleidingen hier hun voordeel mee kunnen doen. Gemeenten die mee hebben gewerkt aan dit project krijgen de opbrengsten toegestuurd, maar kunnen ook al gedurende het project profiteren van de uitkomsten. Het meewerken aan dit project, door bijvoorbeeld aanwezig te zijn bij de verschillende focusgroepen (wordt nader uitgelegd in hoofdstuk 3) zorgt er namelijk voor dat ze ontwikkelingen rondom de gevolgen van de decentralisering voor hun burgers op de voet kunnen volgen, maar ook dat ze opbrengsten direct kunnen meenemen naar de eigen praktijk en dit kunnen vertalen in gemeentelijk beleid. Wanneer er binnen een gemeente een project wordt onderzocht, doorontwikkeld en geïmplementeerd hebben de gemeente
12
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
en de inwonende burgers hier ook direct baat bij. Samen wordt er gewerkt aan het verstevigen van de netwerken van mensen met een beperking, zodat zij zo zelfstandig als mogelijk kunnen deelnemen in de samenleving. Als projecten goed van de grond komen, kunnen ze bovendien bijdragen aan de ontlasting van mantelzorgers en bijdragen aan de sociale samenhang in een buurt of wijk. Aan het einde van de onderzoeksperiode wordt een grote slotconferentie georganiseerd waar diverse Overijsselse partijen voor worden uitgenodigd, o.a. alle Overijsselse gemeenten, zorg en welzijnsorganisaties uit de regio, onderwijsinstellingen (MBO, HBO, WO) die verantwoordelijk zijn voor het opleiden van sociale professionals, wetenschappers op dit terrein en andere mogelijke belanghebbende partijen. Tijdens deze conferentie kunnen hoogleraren optreden die gespecialiseerd zijn in de decentralisering van de langdurige zorg en diverse workshops worden gehouden over de uitkomsten van het onderzoek. Kortom tijdens de slotconferentie worden de uitkomsten van het onderzoek overgedragen aan belanghebbende partijen in de regio, zodat meerdere partijen van de opgedane kennis kunnen profiteren.
2.4
Effecten
We verwachten dat het project de volgende effecten zal hebben: 1. We bevorderen de deelname van mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking aan het maatschappelijk verkeer. 2. We vernieuwen en verbeteren voorzieningen die bij moeten dragen aan het behoud van zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer van mensen met een verstandelijke beperking en psychiatrische achtergrond. 3. We dragen bij aan het ontlasten en ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers van mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking. 4. We dragen bij aan de omslag die sociale professionals en hun organisaties moeten maken van ‘zorgen voor mensen met een beperking’ naar ‘ondersteunen van mensen met een beperking in samenwerking met het netwerk’. We zorgen dus voor sociale professionals die in staat zijn om te voldoen aan de nieuwe vereiste manier van werken binnen zorg en welzijn. 5. Gemeenten hebben een goed beeld van wat de decentralisering voor effect heeft op het netwerk van mensen met een beperking en kunnen hun beleid hierop aanpassen. Het zorgt daarmee dus voor passend Wmo-beleid.
2.5
Wie is betrokken in dit project
Zoals al uit de doelen, opbrengsten en beoogde effecten valt af te lezen zijn er binnen dit project diverse partijen die samenwerken en belang hebben bij de uitkomsten van het project. De volgende partijen zijn betrokken: Gemeenten: Zwolle, Kampen, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Dalfsen, Hardenberg, Ommen, Staphorst en Raalte. Zorg en Welzijnspartijen: RIBW Groep Overijssel, Frion, MEE IJsseloevers Onderwijs/onderzoek: Gereformeerde Hogeschool Zwolle, Universiteit voor Humanistiek Utrecht.
2.
Beoogde concrete resultaten, doelen en effecten
13
14
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
3.
Looptijd en fasering van het project
In dit hoofdstuk leggen we uit hoe we toewerken naar de geformuleerde doelen van het projectplan. Daartoe zetten we eerst uiteen uit welke fasen het plan beslaat en wat we in de verschillende fasen zullen doen. Dit hebben we schematisch weergegeven in paragraaf 3.2 zodat ook overzichtelijk is wat de looptijd van het project is. In de laatste paragraaf in dit hoofdstuk staan we nog stil bij hoe we de kwaliteit van dit project borgen.
3.1 Fasen in het projectplan Fase 1 Literatuuronderzoek sociale netwerken In de eerste fase van het onderzoek willen we ons verdiepen in het theoretische concept ‘sociale netwerken’. Inzicht in dit concept ontstaat door een systematische review uit te voeren van definities, concepten en meetinstrumenten van sociale netwerken. Deze theoretische studie schept een goed kader om het vervolg van het onderzoek op te kunnen bouwen, want hierdoor weten we beter wat een sociaal netwerk precies is, wat we ervan kunnen verwachten, maar ook wat andere onderzoeken zeggen over wat de precieze grenzen zijn van netwerken in de buurt en wijk. Het legt een stevige basis voor de rest van dit ontwikkelproject.
Fase 2 Definiëren van de cliënt groepen Expertmeetings De tweede fase van het project is er op gericht om nadere groepen te onderscheiden binnen de grote groep mensen met een beperking: mensen met een verstandelijke beperking of een psychiatrische achtergrond. Het gaat daarbij om mensen met een beperking die wonen in de wijk en de netwerken die ze aangaan (familie en beroepskrachten uitgesloten). Om specifiekere uitspraken te kunnen doen over wie welke vorm van netwerkondersteuning nodig heeft is het van belang om de groepen op een zorgvuldige wijze te kunnen onderscheiden. Daarom willen we diverse deskundigen raadplegen die mee zouden kunnen denken over de invulling van de groepen. We denken daarbij aan behandelcoordinatoren, orthopedagogen, gedragsdeskundigen, ervaringsdeskundigen werkzaam bij de RIBW Groep Overijssel en Frion, gemeenteambtenaren die een rol spelen bij de invulling van de Wmo en onderzoekers en docenten van de UvH en GH, mogelijk aangevuld met een psychiater of andere deskundigen uit het werkveld. Met deze groep, willen we drie werkbijeenkomsten plannen waarin toegewerkt wordt naar een logische indeling van burgers met een beperking. De indeling moet er op gericht zijn om elke groep passende vormen van netwerkondersteuning aan te kunnen bieden.
Fase 3 Onderzoeken en door-ontwikkelen vormen van netwerkondersteuning Participerende observatie Op grond van de onderscheiden groepen burgers met een beperking worden er vormen van netwerkondersteuning geselecteerd die we nader zullen onderzoeken en helpen implementeren. Om een beeld te krijgen van de vormen van netwerkondersteuning zullen onderzoekers tijdens het eerste onderzoeksjaar meelopen tijdens de uitvoering van de netwerkondersteunende activiteit (parti-
3.
Looptijd en fasering van het project
15
ciperende observatie). Dit kan betekenen dat de onderzoeker meeëet in een eetcafé, meeklust op de wijkboerderij of meeloopt met professionals die in de thuissituatie bepaalde methoden van netwerkondersteuning inzetten die gericht zijn op het versterken van contact tussen buurt en wijkgenoten. Aan de hand van vooraf opgestelde observatiecategorieën vindt observatie plaats om zicht te krijgen op of de netwerkondersteuningsvorm het beoogde doel behaalt; het opbouwen, uitbreiden of versterken van een netwerk zodat de cliënt naar vermogen kan meedoen in de samenleving. Ook wordt er tijdens de participerende observatie ruimte gemaakt om korte gesprekjes te voeren met gebruikers om zicht te krijgen op wat de ondersteuningsvorm voor hen betekent en met professionals om te horen hoe zij werken om het beoogde doel van de methode te kunnen behalen. Gedurende het eerste jaar loopt de onderzoeker op meerdere momenten mee. Expertmeeting Als de onderzoeker een eerste indruk heeft gekregen van de vorm van netwerkondersteuning vanuit de participerende observatie, zullen er expertmeetings gepland worden waarin diverse partijen betrokken zijn:
Gebruikers van de ondersteuningsvorm. Het gaat dan om mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking; Andere bij de netwerkondersteuningsvorm betrokken personen, bijvoorbeeld familieleden, buurtbewoners of wijkbewoners1; Sociale professionals die met de netwerkondersteuningsvorm werken.
In de expertmeeting vindt gesprek plaats over hoe we de netwerkondersteuningsvorm zouden kunnen verbeteren zodat de doelstelling van de ondersteuningsvorm wordt behaald. Gedurende het ontwikkelonderzoek vinden er drie expertmeetings plaats rondom één vorm van netwerkondersteuning, zodat verbetervoorstellen in de praktijk uitgevoerd en later weer geëvalueerd kunnen worden. De onderzoeker bepaalt hoe de indeling van de expertmeetings eruitziet, bijvoorbeeld: per groep burgers met een beperking, netwerkleden of sociale professionals of juist mengen. In totaal vinden er per te onderzoeken ondersteuningsvorm drie expertmeetings plaats in het eerste jaar. Aan het begin van het eerste onderzoeksjaar, halverwege het eerste onderzoeksjaar en aan het einde van het eerste onderzoeksjaar. De volgende tweeënjaar vindt er in ieder geval zes keer een evaluatie van de methode plaats in de expertmeetings.
Fase 4 handvatten voor netwerkgericht werken per cliënt groep en vertaling naar gemeentelijk beleid Focusgroepen Na het eerste jaar van fase 3 gaan we de uitdaging aan om de uitkomsten van het ontwikkelonderzoek te vertalen in (mogelijke) handvatten voor sociale professionals die de omslag moeten maken van ‘zorgen voor’ naar ‘samenwerken met het netwerk van mensen met een beperking’ en een vertaling te maken naar het gemeentelijk beleid. De handvatten voor het netwerkgericht werken, passend bij de vormen van netwerkondersteuning die we onderzocht hebben, willen we ontwikkelen tijdens drie focusgroepbijeenkomsten met sociale professionals (inclusief ervaringsdeskundigen) van Frion, RIBW Groep Overijssel, MEE, ambtenaren van de betrokken gemeenten, experts op het ge-
1
Wanneer er bijvoorbeeld een vorm van netwerkondersteuning wordt onderzocht die gericht is op het verstevigen van het contact met buren zullen ook buren worden uitgenodigd.
16
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
bied van het versterken van sociale netwerken van mensen met een beperking vanuit andere organisaties2 en onderzoekers/docenten van de UvH en de GH. We willen tijdens de bijeenkomsten de uitkomsten van het onderzoek voorleggen, bespreken en vertalen in concrete handvatten. Daarnaast willen we de vertaling maken naar wat dit betekent voor het opleidingsprofiel van de sociale professionals en de inrichting van organisaties die de sociale professionals aansturen. Tevens willen we spreken over de op te stellen aanbevelingen voor gemeentelijk Wmo-beleid. We willen voor deze focusgroepen in ieder geval ook sociale professionals en docenten uitnodigen die niet eerder bij het onderzoek betrokken waren, zodat we het ook kunnen gebruiken om de validiteit en de betrouwbaarheid te verhogen. Na het eerste onderzoeksjaar vindt er gedurende de rest van het onderzoekstraject in ieder geval zes keer een bijeenkomst plaats waarin de diverse bovengenoemde partijen doorspreken over het vervolg van het onderzoek en de vertaling maken naar wat het concreet betekent voor de netwerkondersteuningsprojecten, het opleidingsprofiel van sociale professionals en organisaties waarin zij gevestigd zijn en gemeentelijk Wmo-beleid.
Fase 5 Volgen van ontstane netwerken Om de houdbaarheid van de ontstane netwerken te volgen worden de mogelijke netwerken die ontstaan rondom mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking (vanwege de netwerk ondersteunende activiteiten die professionals plegen) gedurende meerdere jaren gevolgd (Vanaf mei 2015 – november 2017). Mensen met een verstandelijke en psychiatrische beperking en hun netwerkleden worden gedurende de genoemde periode in ieder geval zes keer geïnterviewd. Er worden veertig burgers met een beperking met (eventuele) netwerkleden gevolgd. Hier worden ook familieleden van mensen met een beperking betrokken om zicht te krijgen op de effecten van het mogelijk delen van verantwoordelijkheden op het familielid van de persoon met een psychiatrische of verstandelijke beperking. Omdat uit diverse onderzoeken blijkt dat de lotsverbondenheid op het platteland anders is dan in de stad (Putnam 2007, Meijer 2008) willen we het liefst zowel de opbouw van netwerken volgen in de stad als op het platteland. Het is dan ook belangrijk om een goede spreiding aan te brengen over stedelijke en plattelandsgemeenten. Naast deze interviews vindt er ook eens per jaar een focusgroep plaats met sociale professionals die de netwerkondersteunende activiteiten vormgeven om de ontwikkeling van de netwerken ook vanuit hun perspectief in kaart te brengen. De uitkomsten van deze gesprekken en focusgroepen worden ook gebruikt om de uitkomsten van fase 4 (handvatten voor sociale professionals en hun organisaties en aanbevelingen voor gemeentelijk beleid) aan te scherpen en door te ontwikkelen. Dit proces van het hervormen van de verzorgingsstaat en het duiden van de rol van de sociale professionals is immers de komende jaren nog volop in ontwikkeling. Zoals aangegeven wordt dit gevolgd door in ieder geval zes keer met de diverse betrokken partijen bijeen te komen, de onderzoeksresultaten te bespreken en te vertalen naar beleid en praktijk. 2
Hierbij denken wij aan medewerkers van het Steunpunt Mantelzorg, medewerkers van Stichting Present, medewerkers van welzijnsorganisaties als Travers en Wijz. Kortom: sociale professionals die ervaring hebben in het versterken van sociale netwerken van mensen met een beperking. Het gaat daarbij dus zowel om sociale professionals die ervaring hebben in familiezorg als mantelzorgers en vrijwilligers die in een andere relatie staan tot mensen met een beperking; buren, kerkleden, wijkgenoten etc.
3.
Looptijd en fasering van het project
17
18
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
3.2
Urenoverzicht en Tijdsplanning
Hieronder vindt u een overzicht van de ureninzet en de bijbehorende tijdsplanning zoals die door de onderzoekers zal worden gemaakt. Fase
Activiteiten
Uitvoerder
Wanneer
Fase 1 Literatuurstudie
Literatuurstudie
Onderzoekers
Voor September 2014
Fase 2 Groepen definiëren
3 werkbijeenkomsten van 4 uur (12 uur) Literatuur onderzoek om groepen te kunnen definiëren (20 uur) Participerende observatie 20 uur per netwerk 3 ondersteuningsvorm + opstellen observatie categorieën (40 uur) + verslaglegging per project (5 uur) Expertmeeting (3 x 3 uur per project) en verslaglegging (5 uur per project) Volgen van netwerkondersteuningsmethoden gedurende tweeënhalf jaar (6 bijeenkomsten van 2 uur + voorbereiding 3 uur) 3 focusgroepen van 4 uur (exclusief 1 uur voorbereidingstijd)
Medewerkers RIBW/ Frion/ MEE./Onderzo ekers/ docenten GH Onderzoekers /Medewerkers RIBW/Frion/M EE
September 2014
Medewerkers RIBW/ Frion/ MEE/Onderzoe kers Onderzoekers/Medewer kers RIBW/Frion/M EE/gemeenten
November/december 2014 en januari 2015
Medewerkers RIBW/ Frion/ MEE/docenten GH/ onderzoekers/ experts op gebied van mantelzorg en vrijwilligerszorg/gemeente n Studenten/ aio’s
Februari 2015
Studenten/ aio’s
Mei 2015 - november 2017
Fase 3 Onderzoeken en implementeren vormen van netwerkondersteuning
Fase 4 vertalen uitkomsten
Fase 5 Volgen van ontstane netwerken
40 x 2 interviews (cliënt + netwerklid) x 3 jaar x 2 rondes per jaar) Verslagen uitwerken 4 interviews 3 focusgroepen van 2 uur met professionals
November/december 2014 en januari -2015
Mei 2015 - november 2017
Mei 2015 - november 2017
Onderzoekers/medewer
3
Ik ben er in deze berekening van uitgegaan dat we 4 vormen van netwerkondersteuning onderzoeken, doorontwikkelen en implementeren. 4 Het afnemen van de interviews en het uitwerken van verslagen wordt uitgevoerd door studenten waardoor er met een veel lager uurtarief kan worden gerekend.
3.
Looptijd en fasering van het project
19
(exclusief 1 uur voorbereidingstijd per focusgroep en verslaglegging) e
Uitkomsten 1 onderzoeksjaar vastleggen Uitkomsten longitudinale onderzoek vastleggen in rapportage/publicaties Presentatie en workshops opdrachtgever, medewerkers RIBW/Frion/MEE/docente n GH Slotconferentie
3.3
Voorbereiden en aanwezig zijn
Voorbereiden en aanwezig zijn
kers RIBW/Frion/M EE Onderzoekers
Maart 2015
Onderzoekers
Voor december 2017
Onderzoekers/medewer kers RIBW/Frion/M EE Onderzoekers/Medewek ers RIBW/Frion/M EE/gemeenten
Mei 2015
December 2017
Borging kwaliteit van het project
Om het onderzoek goed te monitoren en te evalueren en daarmee de kwaliteit te borgen, wordt er een stuurgroep ingericht die bestaat uit een betrokken ambtenaar van de Gemeente Zwolle, bestuurder van de RIBW Groep Overijssel, bestuurder van Frion, hoofdonderzoeker vanuit de GH en de UvH, medewerker van Steunpunt Informele Zorg en Mantelzorg gemeente Zwolle, medewerker Stichting Present, een hoogleraar of lector op het gebied van informele zorg en mantelzorg. Twee maal per jaar komt de stuurgroep bijeen en bespreekt de voortgang van het project op hoofdlijnen. Naast de stuurgroepbijeenkomsten onderhouden de onderzoekers van de GH en de UvH nauw contact met de bestuurders van de RIBW Groep Overijssel en Frion en de ambtenaren van de betrokken gemeenten omtrent de voortgang en ontwikkeling van het onderzoek.
20
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
3.
Looptijd en fasering van het project
21
4.
Begrote kosten en inkomsten
Zie bijgevoegde excell-sheets
22
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
4.
Begrote kosten en inkomsten
23
5.
Bijlagen
Literatuurlijst Aalst, Al. van den Boogaard, A. van den Handel, C., Kolner, C., Soomeren, P. (2012). Nabuurschap 2.0. Informele zorg en dienstverlening in de buurt. Amsterdam: DSP-Groep. Alphen, L.M., Dijker, A.J.M., Van den Borne, B.H.W., Curfs, L.M.G. (2009) The significance of neighbours: views and experiences of people with intellectual disability on neighbouring. Journal of Intellectual Disability Research, 53(8), pp. 745-757. Alphen, L.M. van, Dijker, A.J.M., Van den Borne, B.H.W., Curfs, L.M.G. (2010). People with intellectual disability as neighbours towards understanding the mundane aspects of social integration. In: Journal of Community & Aplied Social Psychology, 20, pp. 347-362. Bredewold, F.H., en Baars-Blom, J. (2009). Kwetsbaar Evenwicht. Een onderzoek naar mantelzorgers van mensen met psychiatrische problematiek, allochtone mantelzorgers en jonge mantelzorgers in de gemeente Zwolle. Zwolle: Centrum voor Samenlevingsvraagstukken. Bredewold, F.H. (2014). Lof der Oppervlakkigheid. Contact tussen mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking en buurtbewoners. Amsterdam: Van Gennep. Broese van Groenou, M.I. & Boer, A., de (2009). Uitkomst: ervaren belasting. In: A. de Boer, M.I.Broese van Groenou & J. Timmermans (red). Mantelzorg, een overzicht van de steun van en aan mantelzorgers in 2007. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Broese van Groenou, M.I. (2012). Informele zorg 3.0. Schuivende panelen en krakend fundament. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Informele Zorg in Gerontologisch perspectief op 28 juni 2012. Amsterdam: Vrije Universiteit. De Haan, I. & Duyvendak, G.J.W. (red.). (2002). In het hart van de verzorgingsstaat. Het ministerie van maatschappelijk werk en zijn opvolgers (CRM, WVC, VWS) 1952-2002. Zutphen: Walburg Pers. De Boer, A.H., Kooiker, S. (2012). Zorg. In: Veldheer et al., (2012). Een beroep op de burger. Den Haag: SCP. Grootegoed, E. (2012). Tussen zelfredzaamheid en eigen regie: Wmo en de autonomie-paradox. In: Steijaert, J. & Kwekkeboom, R. De zorgkracht van sociale netwerken. Utrecht: Movisie. Grootegoed, E. (2013). Dignity of Dependence. Welfare State Reform and the Struggle for Respect. GVO/P&L. Hoogland, J., Verkooijen, L., Van Andel, J., Til-Teekman, C., Moerman, C., Bredewold, F., Jager-Vreugdenhil, M. (2013). Netwerkondersteuning van Almere tot Zwolle. Zwolle: Centrum voor Samenlevingsvraagstukken. Jager-Vreugdenhil, M. (2012). Nederland Participatieland. De ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Kampen, T., Verhoeven, I., Verplanke, L. (Red.) (2013). De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep. Kwekkeboom, M.H. (2000). De zorg blijft. Verslag van een onderzoek onder familieleden en andere relaties van mensen met (langdurige) psychische problemen. Den Haag: SCP. Kwekkeboom, M. H. en Van Weert C. M. C. (2008). Meedoen en gelukkig zijn. Een verkennend onderzoek naar de participatie van mensen met een verstandelijke beperking of chronische psychiatrische problematiek. Den Haag: Avans Hogeschool/SCP.
24
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk
Kwekkeboom, M. H. (red.), Boer A. H., Van Campen, C. &, Dorrestein A. (2006). Een eigen huis… . Den Haag: SCP-publicatie 2006/2. Kwekkeboom, M. H. (red.), Boer A. H., Van Campen, C. &, Dorrestein A. (2006). Een eigen huis… . Den Haag: SCP-publicatie 2006/2. Newman, J & Tonkens, E.H. (red.) (2011). Participation, responsibility and choice. Summoning the active citizen in Western European states. Amsterdam: Amsterdam University Press. Oudijk, D., De Boer, A., Woittiez, J., Timmermans, J. & De Klerk, M. (2010). Mantelzorg uit de doeken. Een actueel beeld van het aantal mantelzorgers. Den Haag: SCP. Overkamp, E. (2000). Instellingen nemen de wijk. Een analyse van het beleid inzake de deconcentratie van instellingen voor mensen met een verstandelijke handicap en zijn empirische effecten. Assen: Koninklijke Van Gorcum B.V. Paes, M. (2012). Niemand over de schutting. Over wijkgericht werken samen met kwetsbare bewoners. Den Bosch: Provinciale Raad Gezondheid. Plemper, E. en Vliet van, K. (2002). Community Care: de uitdaging voor Nederland. Den Haag: RMO. Smit, B. en Van Gennep, A. (1999). Netwerken van mensen met een verstandelijke handicap. Werken aan sociale relaties praktijk en theorie. Utrecht: NIZW Sok, K., Royers, T., van der Veen, N. (2013). Bouwen aan sociale netwerken van mensen met een beperking, ziekte of aandoening. Utrecht: Movisie. Tonkens, E.H., Van den Broeke, J. & Hoijtink, M. (2009). Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Amsterdam: Pallas Publications. Tweede Kamer (2004-2005). Nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning. Memorie van toelichting., Kamerstukken II, 2004-2005, 30131, nr 1. Van Lange-Frunt, A. en Wajon, T. (2007). Het gewone voorbij.... Bevindingen van persoonlijk begeleiders in de zorg met vermaatschappelijking. Breda: Avans Hogeschool. Verplanke, L. , Duyvendak, J.W. (2009). Eenzaam maar o zo autonoom. Over het thuisgevoel van zelfstandig wonende mensen met psychiatrische of verstandelijke beperkingen. In: Sociologie, 5, 2009, pp 300-315. Verplanke, L. en Duyvendak, J. W. (2010) Onder de mensen. Een onderzoek naar mensen met beperkingen in vier stadsbuurten. Amsterdam: University Press. Wilken, J.P. & Karbouniaris, S. (2012). Wijk en Psychiatrie. Onderzoeksrapportage 2008-2012. Utrecht: Kenniscentrum Sociale Innovatie. Wittenberg, Y., Bredewold, F.H., Jager-Vreugdenhil, M.J. (2013). Bijzondere mantelzorgers beter in beeld. Geraadpleegd op 12 augustus 2013 via www.tinteling.org Gemeente Zwolle. Werken vanuit Vertrouwen. Maatwerk voor iedereen. Uitvoeringsprogramma Diensten in en aan Huis/Sociaal Wijkteam. 16 januari 2014.
5.
Bijlage
Literatuurlijst
25
26
Projectplan Netwerkondersteuning in buurt en wijk