Profielschets Bestuurlijk-juridisch adviseur Wat zijn je taken? Als juridisch adviseur begeleid je schoolbesturen bij vraagstukken omtrent rechtspositie en sociale zekerheid en bestuurlijk beleid. Deze vragen kunnen betrekking hebben op allerhande personele thema’s waaronder het aangaan van arbeidsrelaties, het toepassen van arbeidsvoorwaardelijke regelingen, het beëindigen van arbeidsovereenkomsten en allerlei onderwijsrechtelijke en beleidsmatige zaken. Actuele kennis van het algemene arbeidsrecht, de onderwijs CAO’s, de aanvullende rechtspositionele regelingen in het onderwijs, de sociale zekerheidswetten en het onderwijsrecht is daarbij vereist, evenals een flinke dosis sociale vaardigheden. Tevens behandel je de arbeids- en sociaalrechtelijke dossiers van onze leden. Je overlegt met de schoolbesturen en –directies over de te volgen strategie en treedt daarbij in contact met de wederpartij. Ook bemiddel je in geval van belangentegenstellingen en onderhandel je over de oplossingsrichtingen. Wat vragen we? Je stemt in met het identiteitsdocument van de VBSO; Je beschikt over een afgeronde relevante universitaire opleiding op juridisch vlak, bijvoorbeeld een master staats- en administratief recht of arbeidsrecht; Je werkt gestructureerd en bent zakelijk ingesteld; Je bent in staat zelfstandig te werken; Je kunt goed samenwerken met collega’s van het Ds. G. H. Kerstencentrum; Je hebt communicatieve vaardigheden; Je kunt D.V. per 1 oktober 2015 beginnen. Wat bieden we? Een salaris conform Het Beleidskader van het Ds. G. H. Kerstencentrum, maximum schaal 11 en goede secundaire arbeidsvoorwaarden; Een prettige werkomgeving; Een functie waarin je veel zelfstandigheid bezit en volop ontwikkelingsmogelijkheden krijgt aangeboden.
1
Profielschets juridisch adviseur In onderstaande wordt een profielschets gegeven van de te werven kandidaat. Ad.1 Persoonskenmerken De juridisch adviseur is: resultaat- en doelgericht; zelfstandig en daadkrachtig; relatiegericht; zakelijk ingesteld; gestructureerd en nauwkeurig. Ad. 2 Identiteit De juridisch adviseur wil het christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag uit overtuiging dienen en van harte instemmen met het identiteitsprofiel van de VBSO (bijlage). Ad. 3 Competenties De juridisch adviseur is interpersoonlijk competent: bevordert open relaties tussen partijen en neemt initiatief; kan effectief communiceren en tot heldere afspraken komen; kan onderhandelen, bemiddelen en sturen; heeft een coachende en verbindende stijl van werken. De juridisch adviseur is organisatorisch competent: stelt concrete doelen voor zichzelf en voor anderen; werkt stap voor stap naar een bepaald doel toe ook over een langere periode en legt de voortgang van activiteiten vast; werkt ordelijk en systematisch; levert werk voor anderen op een gestructureerde wijze aan; heeft bij voorkeur ervaring in het leiden van verbeter-/ en veranderingsprocessen in het onderwijs. De juridisch adviseur is competent in samenwerking met de omgeving: betrekt de betrokken partijen bij de behandeling van dossiers en creëert een draagvlak voor interventies; legt en onderhoudt contact met voor zijn functie relevante personen en instanties. De juridisch adviseur is competent in analyseren en oordeelvorming: weet snel de hoofdzaak van een wetsvoorstel of ander juridisch of beleidsdocument te vinden en kan hoofd- en bijzaken onderscheiden; kan de kern van een gecompliceerde notitie of ander document helder en beknopt weergeven; stelt vragen in de diepte maar ook in de breedte, teneinde een zo volledig mogelijk beeld te krijgen; 2
weet de oorzaken van een probleem te benoemen en onderscheidt feiten van veronderstellingen; is in staat creatieve oplossingen te bedenken en overziet de consequenties van bepaalde keuzen; komt met een goed afgewogen oordeel, waarbij binnen de geldende kaders de verschillende mogelijkheden zijn verkend. Ben jij degene die wij zoeken? Stuur dan direct je CV met motivatie naar de VBSO. Bijlage: identiteitsdocument
3
IDENTITEITSDOCUMENT Voorwoord Onlangs zonden wij u een notitie over identiteitsprofiel (zie bijlage). Daarin is met het oog op de komende wijzigingen in de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) geadviseerd een identiteitsdocument op te stellen. Besturen verwachten daarbij een handreiking van de VBSO. Hieronder vindt u een model voor een door u te gebruiken identiteitsdocument. Een model wil zeggen dat u het eventueel zelf kunt aanpassen. Wat het juridische deel betreft, is het verstandig dit alleen te doen na advisering door de VBSO. Het identiteitsdocument is bedoeld voor intern gebruik. U kunt het dus gebruiken in het kader van uw personeelsbeleid (bij sollicitatiegesprekken, functioneringsgesprekken enz.). Wanneer u echter ter verantwoording wordt geroepen over het personeelsbeleid, kunt u dit ook als extern verantwoordingsdocument gebruiken. U kunt daarmee aantonen dat u een consistent personeelsbeleid voert. We adviseren dit alleen te doen na overleg met de VBSO. Het document voldoet aan de eisen die de Raad van State in haar advies over de wijzigingen van de AWGB heeft geformuleerd. Dit advies zal naar verwachting ook worden overgenomen door de huidige regering. Het document gaat uit van integraliteit, dat wil zeggen dat de waarden en normen in de Tien Geboden vervat, een eenheid vormen. Er kan dus voor geen enkel gebod een uitzondering worden gemaakt. Alle geboden of verboden zijn bindend. Bij het opstellen van dit model is het identiteitsprofiel van de VGS als leidraad gekozen. De VGS heeft hierover overleg gevoerd met de minister. We hebben toegevoegd beroepsvereisten en gedragsregels. We beschrijven eerst de beroepsvereisten, daarna wordt de visie op christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag verder uitgewerkt. Inleiding Een verschil in behandeling op grond van eisen die verband houden met godsdienst door christelijke scholen op gereformeerde grondslag vormt – in de nog te wijzigen AWGB - geen discriminatie indien deze eisen vanwege de aard van de onderscheiden specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormen, gezien de grondslag van deze instellingen en de houding van goede trouw en loyaliteit die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan. 4
Hieronder wordt voor onderscheiden functies aangetoond dat het beroepsvereiste van het leven in overeenstemming met de Bijbelse normen voor de wijze waarop het leven ingericht dient te worden, bijvoorbeeld het huwelijk en gezin, wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd is. Daarop volgend wordt iets gezegd over de noodzaak van beroepsvereisten voor de functies bij christelijke scholen op gereformeerde grondslag in het algemeen. Beroepsvereisten We maken een indeling in categorieën van functies: Directiefuncties, onderwijzend personeel, (onderwijs)ondersteunend personeel. A. Directie De directeur heeft een voorbeeldfunctie. Onder verantwoording aan het bestuur is aan de directeur de leiding van de school opgedragen. De directie houdt toezicht op het handhaven van de identiteit van de school in de brede zin van het woord. Dat omvat onder andere de inhoud van het onderwijsaanbod, de didactische werkvormen, de omgang met kinderen, het straffen en belonen, het woordgebruik, kleding en haardracht. Hij ziet onder meer toe op de naleving van de verplichtingen die het personeel bij zijn benoeming contractueel heeft aanvaard. Al het personeel heeft verklaard de functie in overeenstemming met de grondslag en het doel der stichting dan wel de vereniging te vervullen en zich in zijn levenswandel dienovereenkomstig te gedragen. De directeur dient de dagelijkse beslissingen op de werkvloer en de voorbereiding van het beleid voortdurend te toetsen aan de grondslag van de school. De directeur verricht de weekopening met het personeel, opent vergaderingen met gebed en het lezen uit de Bijbel. Het bovengenoemde beroepsvereiste is dus wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd (want het is te herleiden tot de godsdienst die de grondslag van de instelling vormt en de houding van goede trouw en loyaliteit die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan). B. Onderwijzend personeel Onderwijzend personeel is verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijs en het (bege)leiden van kinderen door het geven van onderwijs. Dit personeel geeft les/leiding maar laat ook ruimte voor eigen inbreng van de leerlingen en probeert zo de onderwijsdoelen te realiseren. Tot die doelen behoren niet alleen de wettelijk voorgeschreven doelen maar ook degene die de school zichzelf gesteld heeft. Dat is voor christelijke scholen op gereformeerde grondslag het mede opvoeden van kinderen volgens de kernopdracht of missie. Die missie in het strategische bestuurlijk beleidskader van de scholen, luidt als volgt: De basisschool draagt er zorg voor, de haar toevertrouwde kinderen in overeenstemming met Gods Woord en de daarop gegronde belijdenisgeschriften te onderwijzen, te leiden, te vormen en hulp te verlenen en legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet on-
5
derwijs. Zij hoopt hiermee te mogen bereiken dat de kinderen hun taak en opdracht in kerk, gezin en maatschappelijke samenleving zoeken te vervullen naar de eis van Gods Woord. Het uitgangspunt is dat onderwijs en opvoeding onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Het onderwijs is dan ook onder meer gericht op de overdracht van de op Gods Woord gegronde normen en waarden. Als school rusten we onze leerlingen toe voor de toekomstige deelname aan de samenleving vanuit het perspectief dat de mens geschapen is om tot Gods eer te leven. In dat onderwijs heeft de leerkracht een centrale rol. Hij dient identificatiefiguur te zijn. Eén van de strategische doelen is dan ook benoeming van personeel dat de grondslag van de school van harte onderschrijft en daar ook in de praktijk op professionele wijze uiting van geeft. Hieruit volgt dat het bovengenoemde beroepsvereiste wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd is voor de leerkrachten. Het is te herleiden tot de godsdienst die de grondslag vormt van de school en de houding van goede trouw en loyaliteit die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan. C. (Onderwijs)ondersteunend personeel Hierna beschrijven we enkele voorbeelden van veel voorkomende (onderwijs)ondersteunende functies. Tot slot wordt een aantal gemeenschappelijke kenmerken genoemd van het (onderwijs)ondersteunend personeel. De onderwijsondersteuner verricht vooral deeltaken op uitvoerend niveau. Hij is geen eindverantwoordelijke voor de groep, maar begeleidt wel individuele leerlingen of groepen leerlingen die van de leerkracht instructie hebben ontvangen. Hij houdt ook toezicht op leerlingen en corrigeert gedrag. Hij heeft dus contact met leerlingen onder meer over hun gedrag om ze op de regels te wijzen en vragen te beantwoorden. De onderwijsassistent en klassenassistent begeleiden evenals de onderwijsondersteuner individuele leerlingen of kleine groepjes. Evenzeer als de leerkracht dient de onderwijsondersteuner, onderwijsassistent en klassenassistent identificatiefiguur te zijn. Hieruit volgt dat het beroepsvereiste voor het onderwijsondersteunend personeel wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd is. Het is te herleiden tot de godsdienst die de grondslag vormt van de school en de houding van goede trouw en loyaliteit die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan. Ondersteunend personeel, zoals een conciërge, administratief medewerker en managementassistent hebben niet allemaal even veel met kinderen te maken. Maar ook voor de niet-lesgevenden geldt: -
Zij vervullen een voorbeeldfunctie voor de kinderen wat betreft gedrag, kleding en haardracht.
-
De context waarbinnen het beroep wordt uitgeoefend, is het vormen van kinderen op school, de cultuur van een school onder meer het pedagogisch klimaat daarvan. Elk personeelslid komt op enigerlei wijze met kinderen in aanraking. 6
-
Zij wonen de weekopening en –sluiting bij en hebben dezelfde hulp van God nodig bij het uitoefenen van hun beroep als de andere personeelsleden.
-
Zij nemen ook actief deel aan gezamenlijke bijeenkomsten zoals bezinningsavonden, kerstvieringen.
-
Zij maken deel uit van het team dat als het goed is, een eenheid vormt, ook in principieel opzicht. De teamgeest is gerelateerd aan de grondslag. Ze zijn medebepalend voor het gezicht en het imago van de school.
-
De conciërge heeft behalve een beheersmatige ook een duidelijk pedagogische taak. Zo roept hij bijvoorbeeld leerlingen tot de orde tijdens pauzes of attendeert de leerkracht op ordeproblemen conform interne gedragsregels. Ook voor hem geldt dat hij een identificatiefiguur moet zijn. Hieruit volgt dat het beroepsvereiste voor de conciërge het beroepsvereiste wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd is. Het is te herleiden tot de godsdienst die de grondslag vormt van de school en de houding van goede trouw en loyaliteit die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan. Voor de administratieve medewerker geldt eveneens dat ze medebepalend is voor het gezicht van de school. Ze ontvangt bezoekers, verwijst door en begeleidt en informeert hen. Dat kan ook voor leerlingen gelden. Dit kan ook voor de managementassistent van toepassing zijn. Hij behandelt de voor de directie, het bestuur en eventuele samenwerkingsverbanden bestemde post, voegt voor de afhandeling benodigde stukken bij; bereidt administratief/organisatorisch vergaderingen voor, completeert vergaderstukken, voegt naar eigen inzicht relevante achtergrondinformatie bij, attendeert op bijzondere aandachtspunten; concipieert naar eigen inzicht brieven; onderhoudt (telefonische) contacten met medewerkers binnen de organisatie (scholen, centraal, leidinggevenden, administratie en dergelijke) en externe instanties over algemeen inhoudelijke aspecten van in behandeling zijnde onderwerpen enz. In het algemeen kan gezegd worden met betrekking tot alle functionarissen van de christelijke school op gereformeerde grondslag dat ze allen een aandeel hebben in het realiseren van de missie, de doelstelling van de school. Ieder personeelslid op welke plaats dan ook is daarbij nauw betrokken en zet zich daarvoor in. Hij of zij kan niet op een geloofwaardige manier de opvattingen van de school in zake huwelijk en seksualiteit uitdragen en voorleven aan de leerlingen, als hij of zij die opvattingen zelf niet deelt en in praktijk brengt. Pedagogisch gezien is de stelling onbetwist dat waarden slechts op een goede manier overgedragen kunnen worden als de daden met de woorden overeenkomen. Er moet dus eenheid zijn in leer en leven. Hieruit volgt dat ook voor ondersteunend personeel boven genoemde eisen wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd zijn.
7
Uitwerking van de visie op christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag Opdracht Het christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag ziet het als zijn opdracht om op grond van de Bijbel en de daarop gefundeerde Drie Formulieren van Enigheid bij te dragen aan de opvoeding van leerlingen en aan hun vorming tot zelfstandige persoonlijkheden die hun burgerschap verstaan. Aan deze opdracht wordt invulling gegeven vanuit de volgende belijdenis: Wij geloven in God, de almachtige Schepper. God heeft Zich in de Bijbel geopenbaard als de drie-enige God: Vader, Zoon en Heilige Geest. Er is onder de hemel geen andere naam onder de mensen gegeven, door welke wij moeten zalig worden dan de naam van Jezus Christus, Die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing geschonken is. Alleen een waar geloof maakt de mens, in de weg van wedergeboorte en bekering, Christus en al Zijn weldaden deelachtig. Dit geloof komt van de Heilige Geest, Die dat werkt in de harten door de verkondiging van het heilig Evangelie, en het sterkt door het gebruik van de sacramenten. Zonder een waar geloof is de mens echter geestelijk dood door de misdaden en de zonden. Bijbel Wij ontvangen de Bijbel voor heilig en canoniek en geloven zonder enige twijfel alles wat daarin begrepen is (‘Al de Schrift is van God ingegeven’; 2 Timótheüs 3:16). Wij geloven daarom dat God, nadat Hij de hemel en de aarde in zes dagen uit niet heeft geschapen, Zijn schepping onderhoudt en regeert. Het christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag hanteert de Statenvertaling zoals opgesteld volgens besluit van de Synode van Dordrecht 1618-1619 en op last van de Staten-Generaal. Drie Formulieren van Enigheid In een bloeiperiode van de kerk zijn op de Nationale Synode, die in 1618 en 1619 in Dordrecht is gehouden en waaraan door een groot aantal Nederlandse en buitenlandse theologen is deelgenomen, de zogenaamde Drie Formulieren van Enigheid als klassiek gereformeerd belijden aanvaard. Dit zijn de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels. Omdat deze formulieren in alles overeenkomen met de Bijbel onderschrijven wij ze onvoorwaardelijk, en verwerpen wat daarmee in strijd is. Kerk De Zoon van God vergadert door Zijn Geest en Woord uit het gehele menselijke geslacht een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren, die Hij ook beschermt en onderhoudt. Op grond van de Bijbel en de belijdenis behoren kinderen als lidmaten van de gemeente gedoopt te worden. Toekomst Allen die Christus en al Zijn weldaden door een waar geloof aannemen, verwachten het eeuwige leven. Dat wil zeggen dat zij na dit leven volkomen zaligheid zullen bezitten, die geen oog heeft gezien, geen oor gehoord en in het hart van geen mens is opgeklommen, om zo God daarin eeuwig te prij-
8
zen. Er is ook een keerzijde, namelijk voor hen die niet in Christus zijn en zich niet bekeren, wacht de eeuwige rampzaligheid. Het christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag wordt door deze realiteit gestempeld. Dat blijkt uit de grote plaats die de leer die naar de Godzaligheid is, in het onderwijs inneemt.
Tien geboden Onze waarden en normen vinden we samengevat in de Tien geboden. Uitgangspunten zijn daarbij:
dat het leven naar Gods geboden als een blijvende opdracht tot ons komt;
dat de Bijbelse leer van de verdorvenheid van de mens niets afdoet aan het blijvende karakter van deze opdracht;
dat door Gods algemene genade, die de doorwerking van de zonden enigszins afremt, gewetensvorming en opvoeding naar de eis van Gods geboden in uiterlijke zin, mogelijk zijn;
dat het leven tot Gods eer nooit door onze inspanningen gestalte krijgt, maar altijd vrucht is van de onweerstaanbare genade van God in Christus.
De waarden en normen die ook in het onderwijs gelden, zijn samengevat in de Tien Geboden. Het personeel dat werkzaam is in het christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag dient zijn leven in te richten naar deze waarden en normen en een goed voorbeeld voor de leerlingen te zijn. Er moet eenheid zijn in leer en leven, handel en wandel. Een uitwerking van de Tien Geboden vinden we onder meer in de Heidelbergse Catechismus. Dit betekent voor ons dat we de volgende gedragsregels hanteren: 1. We mogen niet iets anders in de plaats van God of naast Hem stellen, waarop we ons vertrouwen vestigen. Status, bezit of eer kunnen ook afgoden zijn, namelijk wanneer ze ons geheel opeisen of in bezit nemen. We brengen in personeelsbeleid en voor de klas tot uiting dat deze zaken betrekkelijk zijn. 2. We kunnen en mogen God op geen enkele wijze afbeelden. Hij onderwijst ons door Zijn Woord en daar mogen wij niets aan toe- of afdoen. We gebruiken dus geen afbeeldingen van de Heere Jezus bij de Bijbelvertelling en houden ons aan hetgeen God in Zijn Woord van Zichzelf zegt. Bijvoorbeeld: God is niet alleen barmhartig maar Hij is ook rechtvaardig. De nadruk bij de overdracht van de Bijbelse boodschap ligt op het gesproken woord en niet op het visuele. 3. We gebruiken de Naam van God alleen met eerbied en ontzag. We moeten Hem oprecht belijden, aanroepen en in al onze woorden en daden prijzen. We misbruiken Zijn Naam niet (geen vloeken en ook geen bastaard vloeken) en maken geen lichtvaardig gebruik van Bijbelteksten. 4. We bezoeken op zondag, die een rustdag is, trouw de bijeenkomsten van de christelijke gemeente. We horen en onderzoeken dan Gods Woord en eerbiedigen deze dag als een dag die afgezonderd is voor de dienst van de Heere. De zondag is onderscheiden van de andere dagen in de week.
9
5. We onderwerpen ons aan het gezag van allen die over ons gesteld zijn. Gezagdragers in de schoolsituatie zijn bijvoorbeeld overheid, ouders, leerkrachten, directeur en bestuur. We moeten hen niet alleen gehoorzamen maar ook alle eer, liefde en trouw bewijzen en met hun zwakheid en gebreken geduld hebben, aangezien het Gode belieft ons door hun hand te regeren. Het is dus niet afhankelijk van de instemming van degenen over wie gezag wordt geoefend. Gezag moet in liefde worden uitgeoefend. Het komt ten goede aan en is dus dienstbaar aan het bereiken van de doelstelling van de school. We tonen met ons gedrag te beseffen dat gezag niet absoluut is en dus niet gelijk staat met willekeur. 6. We behoren onze naaste lief te hebben als onszelf en geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid te betonen in de omgang met onze naaste. We moeten, zoveel als ons mogelijk is, nadeel voor onze naaste voorkomen. We behoren zowel het geestelijk als lichamelijk welzijn van onze naaste op het oog te hebben. In onze omgang met collega’s, leerlingen en anderen realiseren wij ons deze noties en laten ons daardoor leiden. 7. We dienen lichaam en ziel zuiver en heilig te bewaren. Het lichaam is immers bij de gelovigen een tempel van de Heilige Geest. Alle onkuisheid (in woorden, gebaren of gedachten enz.) is daaraan tegengesteld en dan ook door God verboden. Dit geldt zowel in als buiten het huwelijk. Seksualiteit heeft alleen een plaats in het huwelijk van één man en één vrouw. Het huwelijk wordt dus geëerbiedigd als een instelling van God. Seksualiteit binnen alternatieve samenlevingsvormen is zonde en wordt dan ook afgewezen. Het onderscheid tussen man en vrouw zoals dat in de schepping gelegd is, komt onder meer tot uitdrukking in kleding en haardracht. Zowel in als buiten de school is ons gedrag in overeenstemming met deze normen. 8. We bevorderen het nut van onze naaste zoveel als ons mogelijk is en werken trouw, zodat we degene die nood hebben, kunnen helpen. We mogen niet gierig zijn of de gaven van God verkwisten. Het goed (de eigendommen) van onze naaste respecteren we. 9. We roddelen niet over iemand of verdraaien zijn woorden niet of (ver)oordelen iemand niet onverhoord. Allerlei vormen van liegen en bedriegen worden verboden in dit gebod. We moeten in zakelijke en persoonlijke gesprekken en handelingen de waarheid liefhebben en oprecht zijn. De eer en het goed gerucht van onze naaste behoren we te bevorderen. 10. We behoren een ernstig voornemen te hebben om naar al de geboden Gods te leven. Het komt niet alleen op het uitwendig betrachten van de Gods geboden aan maar op de gezindheid. De minste lust of gedachte tegen een gebod van God mag niet in ons hart komen. Het besef daarvan stempelt ons handelen. Als in de Catechismus gevraagd wordt of degenen die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomen kunnen houden, is het antwoord ontkennend. De bede moet dan ook zijn: Gun door het geloof in Christus krachten om die te doen uit dankbaarheid. In het algemeen kunnen we stellen dat we datgene wat de Bijbel zonde noemt, bijvoorbeeld de overtreding van de Tien Geboden, onvoorwaardelijk als zonde afwijzen. We kunnen wat kwaad is volgens de Bijbel niet goed noemen, maar we mogen evenmin op zondaars laag neerzien of hen discrimine10
ren. De persoon die zondigt, wordt in liefde tegemoet getreden. De zonde wordt bestraft en veroordeeld.
11