Paragraaf 2
Weerstandsvermogen en risicobeheersing
Inleiding Weerstandsvermogen Het weerstandsvermogen is de mate waarin de gemeente in staat is om de gevolgen van risico’s op te vangen zonder dat het beleid of de uitvoering daarvan in gevaar komt. Het weerstandsvermogen is afhankelijk van de beschikbare weerstandscapaciteit en de benodigde weerstandscapaciteit (hoeveel middelen zijn er nodig om alle risico’s op te kunnen vangen). Beide komen in het vervolg van deze paragraaf aan de orde. Kengetallen Nieuw in deze paragraaf zijn de kengetallen die als gevolg van de wijzigingen in het BBV (Besluit Begroting en Verantwoording) verplicht zijn opgenomen. Om beter inzicht te krijgen in de financiële positie van gemeenten schrijft het BBV (Besluit Begroting en Verantwoording) een verplichte basisset van kengetallen voor. De volgende kengetallen komen in deze paragraaf aan bod: 1. a. Netto schuldquote b. Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen 2. Solvabiliteitsratio 3. Grondexploitatie 4. Structurele exploitatieruimte 5. Belastingcapaciteit Inhoud De opbouw van deze paragraaf is als volgt: 2.1 – Beschikbare weerstandscapaciteit 2.2 – Risicobeheersing 2.3 – Kengetallen en toelichting kengetallen 2.4 – Reserve Bedrijfsrisico’s 2.1 Beschikbare weerstandscapaciteit De beschikbare weerstandscapaciteit geeft aan hoeveel middelen beschikbaar zijn om eventuele risico’s op te kunnen vangen. De volgende onderdelen maken deel uit van de beschikbare weerstandscapaciteit:
Beschikbare weerstandscapaciteit 1. 2. 3. 4. Totaal
Vrij aanwendbare reserves Onbenutte belastingcapaciteit Post onvoorzien Stille reserves
Begroting 1-1-2016 7.650 620 25 p.m. 8.295 Bedragen zijn in duizenden euro’s
1. Toelichting vrij aanwendbare reserves Reserves kunnen worden gedefinieerd als onderdelen van het eigen vermogen, die vrij te besteden zijn. Tot de vrij aanwendbare reserves worden gerekend de reserves die van de gemeenteraad (nog) geen bestemming hebben gekregen. De vrij aanwendbare reserves bestaan uit meerdere onderdelen, die hieronder worden toegelicht.
Begroting 1-1-2016
Vrij aanwendbare reserves Algemene reserve Reserve bouwgrondexploitatie Reserve stadsuitleg Reserve Bedrijfsrisico’s
2.673 700 777 3.500
Totaal
7.650 Bedragen zijn in duizenden euro’s
De toename van de algemene reserve in 2015 wordt voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van het positieve resultaat uit 2014. In de lagere stand van de algemene reserve 2016 is rekening gehouden met het raadsbesluit van 2 juli 2013 over de onttrekking voor de Brede School in de Binnenstad, waarvoor een bedrag van € 200.000 beschikbaar is gesteld. Verder wordt in 2016 rekening gehouden met een bedrag van € 220.000 aan frictiekosten SED. 2. Onbenutte belastingcapaciteit De belastingcapaciteit geeft inzicht in de mate waarin bij het voordoen van een financiële tegenvaller deze in het volgende begrotingsjaar kan worden opgevangen of dat er ruimte is voor nieuw beleid. Wanneer het berekende gemiddelde OZB-tarief voor de gemeente lager is dan het percentage voor toelating tot artikel 12 is er in principe sprake van een onbenutte belastingcapaciteit. In tabel 2.1 is bij benadering aangegeven welke opbrengst deze verhoging genereert. Er is voor gekozen het verschil in percentage te vermenigvuldigen met de woz-waarde van de woningen + de woz-waarde van de niet-woningen. Tabel 2.1 Onbenutte belastingcapaciteit t.o.v. “artikel-12 norm” voor het jaar 2015
OZB-percentage van de Woz-waarde voor toelating art.12
0,1790%
Werkelijk gewogen % Woz-waarde gemeente
0,1512%
Verschil
0,0278%
Onbenutte belastingcapaciteit
€ 620.229
3. Post onvoorzien In de begroting 2016 is een bedrag van € 25.000 voor onvoorziene uitgaven opgenomen. 4. Stille reserves Stille reserves hebben te maken met activa die administratief te laag of tegen nul zijn gewaardeerd. De stille reserves maken alleen deel uit van de beschikbare weerstandscapaciteit als de betrokken activa op korte termijn (binnen 1 jaar) verkoopbaar zijn, verkoop van de stille reserves niet leidt tot een gat in de gemeentebegroting en verkoop de taakuitoefening van de gemeente niet aantast. De volgende objecten kunnen tot de stille reserves worden gerekend Erfpachtgronden die voor 2004 in erfpacht zijn uitgegeven. De erfpachtgronden die vanaf 2004 in erfpacht zijn uitgegeven worden conform de voorschriften opgenomen op de balans; De stille reserve waterberging Schootsveld; Het gebouw aan het Witte Hert; Het gebouw aan de Vijzelstraat (SMC). 2.2 Risicobeheersing De benodigde weerstandscapaciteit is afhankelijk van de risico’s die onze gemeente loopt . De risico’s die voor deze paragraaf relevant zijn, zijn de risico’s die niet op de één of andere wijze zijn afgedekt of anderszins kunnen worden opgevangen. Risicogebeurtenissen die zich regelmatig voordoen en voorzienbaar zijn horen niet thuis in deze paragraaf. Voor deze gebeurtenissen worden voorzieningen getroffen, verzekeringen afgesloten of verbetermaatregelen getroffen.
De risico’s bij de gemeente Enkhuizen worden als volgt ingedeeld; • Risico’s die voortvloeien uit het eigen beleid • Risico’s die voortvloeien uit het beleid van een hogere overheid • Risico’s die voortvloeien uit de samenwerking met andere gemeenten of instanties • Risico’s die voortvloeien uit het doen / nalaten van derden • Risico’s die voortvloeien uit voor de gemeente niet te beïnvloeden (autonome) ontwikkelingen. Risico’s die voortvloeien uit het eigen beleid Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maatwerkvoorzieningen Per 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in werking getreden. Daarmee zijn ook de individuele begeleiding, groepsbegeleiding en kortdurend verblijf naar de gemeente gekomen. Er zijn diverse contracten voor het verstrekken van maatwerkvoorzieningen gesloten: hulpmiddelen (voornamelijk scootmobielen en rolstoelen), Regiotaxi, huishoudelijke hulp, individuele begeleiding, groepsbegeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf. Jaarlijks worden de uitgaven en inkomsten (eigen bijdrage) voor deze voorzieningen begroot. De beheersbaarheid van deze regeling is moeilijk omdat de verstrekking van deze voorzieningen een zogenoemde “open einde regeling” betreft. Op voorhand staat niet vast in welke mate er gebruik van wordt gemaakt. Om aan deze onbeheersbaarheid tegemoet te komen is de reserve Sociaal Domein ingesteld. Overschotten, dan wel tekorten worden verrekend met deze reserve. Op dit moment kan geconstateerd worden dat op de reeds bestaande voorzieningen de uitgaven al enkele jaren dalende zijn. Op de uitgaven voor begeleiding is nog onvoldoende zicht. Daarnaast is er geen zekerheid of het aantal klanten zal stijgen of dalen. Ook in 2016 zijn de door het Rijk (eerder) aangekondigde kortingen op de budgetten toegepast. Het jaar 2015 is een overgangsjaar, wettelijke bestaande indicaties worden gehandhaafd. Het budget dat vanuit het Rijk wordt ontvangen is daarop gebaseerd. Vanaf 2016 kunnen gemeenten door innovatie en inzet van andere regelingen andere vormen van zorg en ondersteuning inzetten. Een grote uitgavenpost, 1,35 miljoen euro per jaar, is hulp bij het huishouden. Aan eigen bijdrage wordt € 330.000 ontvangen zodat de netto lasten € 1.02 miljoen bedragen. Van het Rijk wordt een integratiebudget WMO van 1,26 miljoen euro ontvangen. De overeenkomsten hulp bij het huishouden zijn in 2015 voor maximaal 12 maanden verlengd. Dit geeft de gemeente ruimte om in 2015 na te denken over andere vormen van ondersteuning. Grote woningaanpassingen zijn moeilijk beheersbaar gebleken. Sommige jaren zijn er geen aanvragen voor een grote woningaanpassing, andere jaren meerdere. Een grote woningaanpassing kan meer dan € 100.000 per woning bedragen. De gemeente is volledig verantwoordelijk voor deze kosten. Op dit moment is nog niet in te schatten of de kosten van begeleiding ook een dergelijk risico kent. Een deel van de zorg zwaarte pakketten wordt ge-extramuraliseerd. Inwoners blijven langer thuis wonen en doen voor begeleiding een beroep op de Wmo. Op dit moment is het nog niet duidelijk welke aantallen het betreft en wat de bijbehorende kosten zullen zijn. Een functie uit de AWBZ die ook naar de Wmo is overgeheveld is beschermd wonen. Deze voorziening wordt door de centrum gemeente (Hoorn) uitgevoerd. De toegekende regionale budgetten zijn door het rijk naar boven bijgesteld. Het is nog niet bekent of deze verhoogde budgetten voldoende zullen zijn in 2016 en er kan een (klein) te kort ontstaan. Mogelijk spreekt de gemeente Hoorn de regiogemeenten aan voor dit tekort. Naast de hierboven genoemde decentralisaties heeft het rijk in het regeerakkoord een aantal bestaande regelingen voor financiële compensatie afgeschaft. Dit betreft de regelingen: Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten; Compensatie eigen risico zorgverzekeringswet; Regeling specifieke zorgkosten. Het bijbehorende budget is overgeheveld naar het gemeentefonds. Onbekend is op dit moment of dit dekkend zal zijn.
Leerlingenvervoer Het leerlingenvervoer betreft een “open einde regeling”. Het is vooraf moeilijk te bepalen hoeveel ouder(s)/verzorger(s) een financiële tegemoetkoming vragen voor de vervoerskosten van hun kind. In de begroting 2016 is voor het aangepaste leerlingenvervoer € 410.000 begroot, voor het individuele leerlingenvervoer op grond van geloofs- of levensovertuiging € 65.000, en het overige individuele leerlingenvervoer € 20.000. Daarnaast is het onduidelijk hoeveel kinderen uit Enkhuizen naar de islamitische school in Hoorn zullen gaan. Deze kinderen hebben recht op een tegemoetkoming in de kosten van openbaar vervoer. Deze kosten zijn nu nog niet in te schatten. Minimabeleid De uitgaven voor het minimabeleid zijn afhankelijk van de hoogte van de vergoeding en het aantal mensen dat er een beroep op doet. De economische crisis heeft de afgelopen periode geleid tot meer werkloosheid. Het aantal uitkeringsgerechtigden en/of mensen met een inkomen op het sociaal minimum stijgt. De minimaregelingen zijn, in tegenstelling tot de subsidie, open einderegelingen. Overschotten, dan wel tekorten, worden via het rekeningresultaat verrekend met de algemene reserve. Het aantal mensen dat een beroep doet op schuldhulpverlening is groot. De afgelopen tijd is de problematiek van mensen met schulden landelijk enorm toegenomen en van karakter veranderd. Steeds meer mensen raken in de problemen. Ook mensen met een boven modaal inkomen, een eigen woning en zelfstandigen. Omdat dit probleem bij alle West-Friese gemeenten speelt, wordt regionaal samengewerkt. Daarnaast stijgt het aantal aanvragen voor minimaregelingen. Door het Rijk zijn extra middelen ter beschikking gesteld ter bestrijding van armoede en schuldhulpverlening. De bijbehorende lasten zijn reeds opgenomen in de begroting. Onbekend is of dit voldoende zal zijn. Openbare orde en veiligheid De kosten voor openbare orde en veiligheid zijn afhankelijk van de gebeurtenissen die in de loop van een jaar kunnen gebeuren. Bij iedere gebeurtenis zal worden bekeken hoe er gereageerd zal moeten worden. De financiële consequenties zijn derhalve niet in te schatten. WA verzekering buiten de dekking / Verzekeringen met eigen risico Er worden regelmatig claims voor lichamelijke of zakelijke schade ingediend bij onze gemeente, waarbij wij aansprakelijk worden gesteld door particulieren, bedrijven of rechtsbijstandverzekeringen. Bij toewijzing van claims moet een beroep op het eigen risico worden gedaan. Voor de aansprakelijkheidsverzekeringen geldt nu een eigen risico van € 5.000 per aanspraak voor schade aan zaken en personen. Voor vermogensschade is dit € 12.500. Voor de brandverzekering geldt een eigen risico van € 1.000 per gebeurtenis. Het verzekeringsbeleid is er op gericht, mede door het treffen van preventieve maatregelen, om het schadeprofiel van de gemeente zo laag mogelijk te houden. Onderhoudsreserve Om goed inzicht te hebben in de te verwachten kosten voor het onderhoud van de buitenruimte wordt er onderscheidt gemaakt in: A) de te verwachten kosten op korte termijn Dit zijn de kosten die worden verwacht in de komende 4 jaar. Deze periode loopt gelijk met de periode die wordt aangehouden in het meerjarenperspectief. De te verwachten kosten worden bepaald op basis van gehouden inspecties. De frequentie van inspecteren is afhankelijk van het kapitaalgoed. Voor het ene kapitaalgoed is het van belang om jaarlijks een inspectie uit te voeren. Voor het andere kapitaalgoed is één keer in de twee of drie jaar voldoende. B) de te verwachten kosten op middellange termijn Dit zijn de kosten die worden verwacht in de periode die aansluit op de korte termijn, de jaren 5 tot en met 10. De verwachten kosten worden bepaald op basis van de theoretische onderhoudscyclus van het kapitaalgoed, gebaseerd op kengetallen en ervaringscijfers. Een onderhoudscyclus is een set van maatregelen die gedurende de levensloop van het kapitaalgoed moeten worden uitgevoerd om de kwaliteit op peil te houden. De
onderhoudscyclus is geen instructie om maatregelen op gezette tijden uit te voeren. Of een maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd wordt bepaald door de uitgevoerde inspectie. In het coalitieakkoord en het collegeprogramma staan aangegeven dat de financiële middelen vanaf 2018 niet meer toereikend zijn om het dagelijkse en groot onderhoud te verrichten. De rekenkamercommissie heeft op verzoek een onderzoek ingesteld naar het verloop van de gevormde reserve en naar de noodzakelijke middelen voor de toekomst. Dit om inzicht te krijgen in wat er vanaf de begroting 2016 nodig is om de reserve op een adequaat niveau te brengen, zodat het noodzakelijke onderhoud ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Om invulling te geven aan de kaderstellende en controlerende rol op basis van de in het onderzoeksrapport van de rekenkamercommissie “Reserve Onderhoud Kapitaalgoederen Enkhuizen” aangegeven verbeterpunten, wordt gewerkt aan een vernieuwd ‘Meerjarenonderhoudsplan’ met daarin opgenomen: Een eenduidig geformuleerd raadskader voor de kwaliteit van de openbare ruimte. Een nadere uitwerking van de mogelijkheden voor het stellen van een maximaal taakstellend budget en het bijbehorend risico gestuurd beheer. De inhoudelijke en financiële keuzemogelijkheden bij groot onderhoud en vervanging voor de diverse beheerobjecten. Waaronder de kaders waarop keuzes tot aanpassingen aan (afstoten van) het areaal kunnen plaatsvinden. De kosten voor groot onderhoud voor de korte en middellange termijn (0-10 jaar) op basis van het geformuleerde raadskader voor de kwaliteit. De benodigde vervangingsinvesteringen. De wijze van financiering van het groot onderhoud en de vervangingsinvesteringen. Een duidelijke omschrijving van eventueel achterstallig onderhoud en de gevolgen hiervan voor de financiën en de kwaliteit van de buitenruimte (de kaders). De verwachting is dat eind 2015 besluitvorming kan plaatsvinden op basis van het geactualiseerde meerjaren onderhoudprogramma waarin recht wordt gedaan aan de aanbevelingen van de Rekenkamercommissie. Bouwleges Vanaf 2013 wordt (al) een daling van de bouwleges voorzien i.v.m. het afronden van de lopende bouwprojecten in plan Kadijken en de Weron-locatie. In de begrotingen is in dat verband de raming van de bouwleges naar beneden bijgesteld. De bouwmogelijkheden in de bestaande woningbouwuitleglocaties zijn vrijwel benut. Dit levert naar verwachting een vertraging op in de bouw. Besloten is de haalbaarheid van woningbouw op Gommerwijk West-West nader te onderzoeken. Het moment van feitelijke uitvoering is (nog) niet besloten. Ook de effecten van de crisis werken nog door alsmede een verdere verruiming van de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen. Verkoop van gemeentelijke eigendommen De verkoop van gemeentelijk vastgoed is onderdeel van de bezuinigingen. Door de aanhoudende crisis en door de vastgelopen vastgoedmarkt stagneren de verkopen. Zolang de verkopen niet zijn gerealiseerd kan dit extra kosten met zich meebrengen. Ontwikkelingen gemeenschappelijke regelingen Een natuurlijk gevolg van het oprichten van samenwerkingsverbanden is dat hierdoor frictiekosten ontstaan. Het beleid en de uitvoering zijn er uiteraard op gericht om deze zoveel mogelijk te voorkomen en indien dit niet mogelijk is dit zoveel mogelijk te beperken. Risico’s die voortvloeien uit het beleid van een hogere overheid Archeologisch onderzoek De initiatiefnemer van een ruimtelijke project neemt in beginsel de archeologische kosten voor zijn rekening. In geval van excessieve kosten kunnen de archeologische kosten in redelijkheid niet (geheel) ten laste van de initiatiefnemer komen. Wanneer de werkelijke kosten de redelijkheid te boven gaan, kan een initiatiefnemer een verzoek indienen bij de gemeente als bevoegd gezag, om ook bij te dragen in de kosten. Het veroorzakerbetaalt-principe, zoals dat in de memorie van toelichting van de Wet op de Archeologische monumentenzorg is
verwoord, staat bij de afweging tot toekenning van (excessieve) schadevergoeding voorop. De gemeente zal zelf per geval moeten afwegen wat ‘redelijk’ of ‘buitenproportioneel’ is of dat er aanpassingen in het bouwplan mogelijk en acceptabel zijn. Ontwikkelingen Gemeentefonds Een belangrijk risico vormt de stabiliteit van onze belangrijkste bron inkomsten: de Algemene Uitkering uit het gemeentefonds. Deze uitkering vormt voor een belangrijk deel dekking van de gemeentelijke uitgaven. Wijzigingen in het uitgavenniveau van de Rijksoverheid hebben invloed op de ontwikkeling (accres) van het gemeentefonds. Eventuele onderuitputting bij de vakdepartementen of uitstel van investeringen kunnen een negatieve doorwerking hebben naar het gemeentefonds. Naast deze macro-ontwikkeling geeft ook de verdeling onzekerheid. Doordat de totale omvang van het gemeentefonds niet wijzigt kan door aanpassing van de landelijke uitkeringsbasis een effect ontstaan (tweede-orde-effect). BTW Compensatiefonds Het Rijk heeft maatregelen genomen om het de groei van het BTW Compensatiefonds (BCF) beheersbaar te maken. Aan de hoogte van het fonds is vanaf 2015 een grens gesteld, het plafond. Overschrijden gemeenten samen dit plafond dan wordt het tekort uit het gemeentefonds genomen. Ligt het declaratiegedrag lager dan het plafond dan voegt het Rijk dit verschil toe aan het Gemeentefonds. Groot onderhoud aan het verdeelstelsel De afgelopen jaren is groot onderhoud aan het verdeelstelsel uitgevoerd. De uitkomsten van de eerste fase zijn e in 2014 afgerond, en met ingang van 2015 doorgevoerd. Met ingang van 2016 worden de uitkomsten van de 2 fase doorgevoerd. Omdat besloten is een aanvullend onderzoek te doen is de nieuwe verdeling slechts gedeeltelijk (33%) ingevoerd. De uitkomsten van het aanvullend onderzoek worden meegenomen in de meicirculaire 2016. Ook hier moet rekening worden gehouden met herverdeeleffecten. Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof) De Wet Houdbare overheidsfinanciën stelt dat de decentrale overheden een gelijkwaardige inspanning leveren bij het streven om te voldoen aan de Europese begrotingsdoelstellingen. De budgettaire vrijheden van de gemeenten kunnen hierdoor worden ingeperkt en dat kan met name consequenties hebben voor het gemeentelijk investeringsniveau. Afgesproken is dat deze kabinetsperiode van een sanctie wordt afgezien zolang er geen sanctie uit Europa volgt. Participatiewet Op 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden en zijn de uitvoeringstaken voor het verstrekken van uitkeringen neergelegd in een werkorganisatie : WerkSaam Westfriesland. De risico’s voor de financiering van de te verstrekken uitkeringen blijven bij de gemeente. De Wet participatiebudget is ingetrokken. De nieuwe financieringssystematiek sluit aan bij het uitgangspunt van de Participatiewet (PW) dat de beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid bij gemeenten ligt. Dit moet gemeenten een prikkel geven om zoveel mogelijk mensen uit de uitkering en aan het werk te helpen en te houden. Daarom kent de PW – evenals voorheen de WWB - een budgetteringssystematiek in plaats van een declaratiesystematiek. Voor de bekostiging van het gemeentelijke beleid op het gebied van werk en inkomen bestaan de volgende geldstromen: • Een gebundelde uitkering voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 (voor zover deze laatste betrekking heeft op levensonderhoud voor startende ondernemers). Vanaf 2015 kunnen gemeenten de gebundelde uitkering ook benutten voor de inzet van het nieuwe instrument loonkostensubsidie. Het betreft een ongeoormerkt budget. Een gemeente mag een overschot op het budget vrij besteden, maar moet een tekort op het budget in beginsel ook zelf opvangen. • Een aanvullende uitkering voor gemeenten die tekort komen op hun budget voor de gebundelde uitkering. Om hiervoor in aanmerking te komen gelden een aantal voorwaarden. • Een participatiebudget voor de bekostiging van onder andere re-integratievoorzieningen en de WSW is vanaf 2015 samengevoegd met de budgetten voor de Wmo 2015 en de jeugdhulp tot een integratie-uitkering sociaal domein. De middelen van de integratie-uitkering Sociaal domein, zullen na drie jaar in de algemene uitkering van het gemeentefonds worden opgenomen, tenzij dit
om verdeel-technische redenen niet mogelijk blijkt. In de integratie-uitkering Sociaal domein zijn tevens de middelen voor de WMO en de Jeugdzorg opgenomen. De middelen van de integratieuitkering Sociaal domein zijn voor de gemeente geheel vrij besteedbaar voor alle gemeentelijke taken. Het participatie deel van de integratie uitkering Sociaal Domein wordt in 2016 wel gekort vanwege de verplichte afbouw van het WsW-bestand. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat dit niet zal leiden tot tekorten omdat via WerkSaam de afbouw zal worden gerealiseerd. • Een uitkering voor de bekostiging van uitkeringen op grond van het Bbz 2004 voor zover deze betrekking hebben op levensonderhoud voor gevestigde ondernemers en op kapitaalverstrekking. • Specifieke vergoedingen, op declaratiebasis, voor bepaalde uitvoeringskosten voor bijstandsverlening aan gevestigde en startende zelfstandigen. • Een algemene uitkering uit het Gemeentefonds voor de bekostiging van onder andere de gemeentelijke uitvoeringskosten. In de gemeentelijke systematiek wordt uitgegaan van de laatst ontvangen budgetbrieven en de meicirculaire 2015. Nieuw verdeelmodel Bij de verdeling van de gebundelde uitkering wordt vanaf 1 januari 2015 gebruik gemaakt van het nieuw gekozen ‘multiniveau-model’. Dit model houdt rekening met alle objectieve kenmerken van de huishoudens in een gemeente, die van belang zijn voor de kans dat een huishouden een bijstandsuitkering ontvangt. Dan gaat het om het type huishouden, waarbij onder andere wordt gekeken naar gezinssamenstelling, leeftijd, opleiding en het wel of niet hebben van gezinsleden met een arbeidsbeperking. Ook wordt specifieke informatie over de regionale arbeidsmarkt betrokken bij het vaststellen van het budget. Op basis van deze gegevens wordt uiteindelijk het budget van in totaal € 5,5 miljard euro onder gemeenten verdeeld. Om de effecten die met de overgang naar een nieuw model gepaard gaan te beperken, is er een overgangsregeling, waarbij rekening wordt gehouden met de historische uitgaven van gemeenten. Na twee jaar wordt de overgangsregeling geëvalueerd. Voor gemeenten waar omvangrijke tekorten ontstaan, blijft er een vangnetregeling bestaan. Vangnet regeling. Vanaf 2015 is de IAU-regeling vervangen door de zogenaamde Vangnet regeling. Bij gemeenten met 15.000-40.000 inwoners is de uitkering voor 2016 deels gebaseerd op het historisch aandeel in de bijstandsuitgaven van het jaar 2014 en deel op een objectieve verdeelgrondslag.. Goede prestaties in het verleden betekent twee jaar later minder budget. Bij een incidenteel tekort op het budget voor de gebundelde uitkering kan de gemeente Enkhuizen een beroep doen op de vangnet regeling bij het Rijk. Daarvoor moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Een verschil van 7,5 % tussen budget en uitgaven blijft altijd voor rekening van de gemeente. De gemeente Enkhuizen heeft eerder de IAU ontvangen. Over 2014 zal eveneens een IAU aangevraagd. Of deze uitkering wordt toegekend is nog niet bekend. De baten zijn reeds opgenomen in de rekening. Decentralisatie Jeugdzorg Vanaf 2015 worden gemeenten integraal verantwoordelijkheid voor de gehele jeugdzorgketen in Nederland. De verwachting is dat deze decentralisatie zorgt voor betere jeugdzorg tegen lagere kosten. Gemeenten staan hiermee voor een grote uitdaging: met minder middelen dan de huidige uitgaven een nieuwe taak uitvoeren. De gemeente Enkhuizen ziet kansen in het organiseren van betere en betaalbare jeugdzorg maar realiseert zich terdege dat deze decentralisatie ook grote risico’s op verschillende gebieden (o.a. zorginhoudelijk, financieel, imago) met zich mee brengt. Een aantal te noemen financiële risico’s: onvoldoende budget om de benodigde zorgaanbod te realiseren; er is een grotere zorgvraag dan waarmee rekening is gehouden. Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven Vanaf 2016 zijn bedrijfsmatige onderdelen van gemeenten onderhevig aan de Vennootschapsbelasting (Vpb). In principe betekent dit dat over batige resultaten van “ondernemersactiviteiten’ 25% aan Vpb moet worden afgedragen. Er is geïnventariseerd welke activiteiten mogelijk als ondernemersactiviteit moeten worden aangemerkt. Hiervoor gelden als vereisten dat sprake is van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal, deelname aan het economisch verkeer, potentiële concurrentie met andere belastingplichtigen en de mogelijkheid van een bescheiden bestaan.
Er is nog geen volledige zekerheid over de Vpb gevolgen van bepaalde activiteiten, aangezien vanuit het Ministerie/Belastingdienst nog geen duidelijkheid is gegeven. Zo is nog niet duidelijk in welke mate activiteiten mogen worden geclusterd (Mag het totaal van bouwgrondexploitaties binnen de gemeente als één bedrijf worden gezien of moet iedere exploitatie afzonderlijk als fiscale entiteit worden beoordeeld; is het mogelijk om alle gemeentelijke ondernemersactiviteiten in één fiscale eenheid onder te brengen?) en welke kosten aan ondernemersactiviteiten mogen worden toegerekend (B.v. overheadkosten, rentekosten).Een regionale werkgroep, waarin ook de SED gemeenten participeren, brengt de financiële gevolgen in beeld en adviseert over eventueel te nemen maatregelen om de gevolgen te beperken. Risico’s die voortvloeien uit de samenwerking met andere gemeenten of instanties Gemeenschappelijke regelingen De gemeente kan geconfronteerd worden met financiële tegenvallers van gemeenschappelijke regelingen waarin de gemeente zich heeft verplicht bij te dragen in eventuele nadelige saldi. Voor de risico’s wordt verwezen naar de paragraaf verbonden partijen. Risico’s die voortvloeien uit het doen / nalaten van derden Gemeentegaranties De afgelopen jaren zijn er met betrekking tot de garanties geen aanspraken gedaan. Revolving Fund Het revolving fund wordt aangewend om laagrentende leningen, zoals o.a. de startersleningen, te verstrekken aan derden. Er bestaat altijd een kans dat de hoofdsom uiteindelijk niet kan worden teruggevorderd. Door de nodige waarborgen - hypotheek, Nationale HypotheekGarantie (NHG), of andere zekerheidsrechten - is de kans hierop gering. Vanaf 1 januari 2014 geldt voor geldverstrekkers een eigen risico van 10% op NHG-leningen. Voor de Starterslening neemt het Stimuleringsfonds dit risico van haar deelnemers over. Dit geldt voor de gehele looptijd van de leningen die worden verstrekt in de periode 2014-2016. Risico’s die voortvloeien uit voor de gemeente niet te beïnvloeden (autonome) ontwikkelingen Renteontwikkelingen Hiervoor verwijzen wij naar de paragraaf “Financiering”. Beleid omtrent weerstandscapaciteit en risico’s Vanuit de verschillende raden is aangegeven dat zij meer inhoud willen geven aan het onderwerp risicomanagement. In de voorgaande jaren is toegezegd dat de het risicomanagement wordt opgepakt in de SED Organisatie. In 2015 zal het risicomanagementbeleid worden opgesteld voor de vier organisaties en zal tevens een initiële risico-inventarisatie worden opgesteld. In 2016 zal het risicomanagementbeleid en de risicoinventarisatie het uitgangspunt zijn voor de verdere implementatie van risicomanagement binnen de afdelingen.
2.3 Kengetallen en toelichting kengetallen Om de financiële positie van de gemeente inzichtelijker te maken schrijft het rijk met ingang van de begroting 2016 en de jaarrekening vanaf 2015 een verplichte basisset van vijf financiële kengetallen voor. Deze vijf kengetallen worden hierna uitgewerkt. 1a. Netto schuldquote De netto schuldquote weerspiegelt het niveau van de schuldenlast van de gemeente ten opzichte van de eigen middelen. De nettoschuldquote geeft een indicatie van de druk van de rentelasten en de aflossingen op de exploitatie. Rekening Begroting Begroting 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 A. B. C. D. E. F. G. H.
Vaste schuld (inclusief waarborgsommen € 44.000) Netto vlottende schuld Overlopende passiva Financiële activia Uitzettingen Liquide middelen Overlopende activa Totale baten (exclusief reserves)
Netto schuldquote (A+B+C-D-E-F-G)/H x 100
31.011 4.894 1.750 1 18 1.157 42.809 85%
30.432 6.940 1.745 18 1.150 49.181
29.447 7.851 1.825 18 1.150 46.625
77%
81%
Bedragen zijn in duizenden euro’s
1b. Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen Om inzicht te krijgen in hoeverre sprake is van doorlenen wordt de netto schudquote zowel in- als exclusief doorgeleende gelden weergegeven (netto schudquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen). Op die manier wordt duidelijk in beeld gebracht wat het aandeel van de verstrekte leningen is en wat dit betekent voor de schuldenlast. Rekening Begroting Begroting 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 A. Vaste schuld (inclusief waarborgsommen € 44.000) B. Netto vlottende schuld C. Overlopende passiva D. Financiële activia E. Uitzettingen F. Liquide middelen G. Overlopende activa H. Totale baten (exclusief reserves) Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen (A+B+C-D-E-F-G)/H x 100
31.011 4.894 1.750 5.192 1 18 1.157 42.809 73%
30.432 6.940 1.745 5.227 18 1.150 49.181
29.447 7.851 1.825 5.225 18 1.150 46.625
67%
70%
Bedragen zijn in duizenden euro’s
2. De solvabiliteitsratio Dit kengetal geeft inzicht in de mate waarin de gemeente in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Onder de solvabiliteitsratio wordt verstaan het eigen vermogen als percentage van het balanstotaal. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de reserves en het resultaat uit het overzicht van baten en lasten.
A. B.
Eigen vermogen Balanstotaal
Solvabiliteit (A/B) x 100%
Rekening 31-12-2014
Begroting 31-12-2015
Begroting 31-12-2016
15.252 55.918
12.679 54.701
11.499 53.393
27%
23%
22%
Bedragen zijn in duizenden euro’s
3. Kengetal grondexploitatie De afgelopen jaren is gebleken dat grondexploitatie een forse impact kan hebben op de financiële positie van een gemeente. De boekwaarde van de voorraden is van belang, omdat deze moet worden terugverdiend bij de verkoop. De accountant beoordeelt ieder jaar of de gronden tegen een actuele waarde op de balans zijn opgenomen. Rekening Begroting Begroting 31-12-2014 31-12-2015 31-12-2016 A. B. C.
Niet in exploitatie genomen bouwgronden Bouwgronden in exploitatie Totale baten (exclusief mutaties reserves)
Grondexploitatie
4.430 1.549 42.809 14%
5.468 1.236 49.181
5.468 1.236 46.625
14%
14%
Bedragen zijn in duizenden euro’s
4. Structurele exploitatieruimte Voor de beoordeling van het structurele en reële evenwicht van de begroting wordt thans het onderscheid gemaakt tussen structurele en incidentele lasten. Bij incidentele lasten of baten gaat het om eenmalige zaken die zich gedurende maximaal drie jaar voordoen. Voorbeelden van structurele baten zijn de algemene uitkering en eigen belastinginkomsten. Bij structurele lasten zijn dat bijvoorbeeld de personeelslasten, kapitaallasten en bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen. Een begroting waarvan de structurele baten hoger zijn dan de structurele lasten is meer flexibel dan een begroting waarbij structurele baten en lasten in evenwicht zijn. Rekening Begroting Begroting 31-12-2014 2015 2016 A. B. C. D. E.
Totale structurele lasten Totale structurele baten Totale structurele toevoegingen aan de reserves Totale structurele onttrekkingen aan de reserves Totale baten (exclusief mutaties reserves)
Structurele exploitatieruimte (B-A)+(D-C)/E x 100%
41.209 40.544 920 936 42.809 - 1,4%
46.693 46.684 920 958 49.181
46.951 46.625 971 952 46.625
0,1%
- 0,7%
Bedragen zijn in duizenden euro’s
5. Belastingcapaciteit: Woonlasten meerpersoonshuishoudens De ruimte die een gemeente heeft om zijn belastingen te verhogen wordt vaak gerelateerd aan de totale woonlasten. Het Coelo publiceert deze lasten ieder jaar in de Atlas van de lokale lasten. Onder de woonlasten worden verstaan de OZB en de rioolheffing en reinigingsheffing voor een woning met gemiddelde WOZ-waarde in die gemeente. De belastingcapaciteit van gemeenten wordt daarom berekend door de totale woonlasten meerpersoonshuishouden in jaar t te vergelijken met het landelijk gemiddelde in jaar t-1 in en uit te drukken in een percentage. De (ongewogen) gemiddelde woonlasten van gemeenten in 2015 - op basis van de cijfers van het Coelo - bedragen € 716. Het gemiddelde voor de jaren 2013 en 2014 is respectievelijk € 697 en € 704.
A. B. C. D. E.
OZB-lasten voor gezin bij gemiddelde WOZ-waarde Rioolheffing voor gezin bij gemiddelde WOZ-waarde Afvalstoffenheffing voor een gezin Eventuele heffingskorting Totale woonlasten voor gezin bij gemiddelde WOZwaarde (A+B=C-D) F. Woonlasten landelijk gemiddelde voor gezin in t-1 Woonlasten t.o.v. landelijk gemiddelde jaar er voor (E/F) x 100%
Rekening 31-12-2014
Begroting 2015
Begroting 2016
194 145 363 702
198 150 374 722
200 150 379 729
697
704
716
101%
103%
102%
Toelichting kengetallen De nettoschuldquote wordt sterk beïnvloed door de baten. De baten zijn in 2015 incidenteel hoger. Zo heeft de dividenduitkering in 2015 van het Gasbedrijf Kop Noord Holland ad € 1.750.000 een positieve invloed op de schuldquote in 2015, waardoor de schuldquote in 2015 tijdelijk lager is. Ook beïnvloedt de integratie-uitkering Sociaal Domein de nettoschuldquote in positieve zin, waardoor deze ten opzichte van 2014 lager uitkomt. Verder laat de solvabiliteitsratio zien dat het Eigen Vermogen naar verhouding meer terugloopt dan het balanstotaal. Dit betekent dat er naar verhouding meer gefinancierd wordt met vreemd vermogen. De structurele exploitatieruimte laat zien dat de baten en lasten behoorlijk in evenwicht zijn en dat de mutaties met de reserves minimaal zijn. Het kengetal grondexploitatie laat zien hoeveel middelen zijn gestopt in de boekwaarden van de grondexploitatie, maar zegt niets over de terugverdienmogelijkheden. Bij de belastingcapaciteit worden de woonlasten van meerpersoonshuishoudens vergeleken met de woonlasten van het landelijk gemiddelde in het jaar daarvoor. In de tabel wordt er vanuit gegaan dat het tarief voor de rioolheffing in 2016 ten opzicht van 2015 gelijk blijft. Hierdoor is de trend van de woonlasten in 2016 lager als in 2015. 2.4 Reserve Bedrijfsrisico’s In onderstaand overzicht zijn de risico’s benoemd die als basis zijn genomen voor het berekenen van de omvang van de reserve bedrijfsrisico’s. Berekening buffer reserve bedrijfsrisico’s Benoemde risico's
Klasse Kwantiteit
Factor
Balans
Totaal
Bandbreedte
Bedrag
Max. risico
Risico
Structureel Begroting 2016
Openbare orde en veiligheid
3
50%
Nvt
100.000
Leerlingenvervoer
3
50%
2,5 begroting
495.000
75.000
50.000 Incidenteel risico 90.000
WWB Inkomensdeel (Inclusief IOAW en IOAZ )
3
50%
2,5 begroting
4.901.000
500.000
625.000
Minimabeleid
3
50%
2,5 begroting
954.000
225.000
280.000
WMO, voorzieningen gehandicapten
Risico reserve Sociaal Domein
WMO, huishoudelijke hulp
Risico reserve Sociaal Domein
Risico reserve Sociaal Domein Risico reserve Sociaal Domein
AWBZ
Risico reserve Sociaal Domein
Risico reserve Sociaal Domein
Jeugdzorg
Risico reserve Sociaal Domein
Risico reserve Sociaal Domein
Grondbeleid
Risico bouwgrondexploitatie
Risico bouwgrond-exploitatie
Archeologisch onderzoek
Risico bouwgrondexploitatie
Risico bouwgrond-exploitatie
Planschade
Risico bouwgrondexploitatie
Risico bouwgrond-exploitatie
Algemene uitkering
3
50%
2,5 begroting
18.482.000
295.000
365.000
Gemeenschappelijke regelingen
3
50%
2,5 begroting
20.000.000
700.000
850.000
Huisvuilcentrale
1
10%
balans
3.200.000
1.500.000
Verstrekte leningen met risico
1
10%
balans
730.000
200.000
Achtervang WSW
1
10%
Revolving Fund (uitgeleend)
1
10%
balans
1.900.000
300.000
30.000
Egalisatie rentekosten
2
30%
2,5 begroting
1.309.000
250.000
300.000
Brand- en stormschade (ER)
1
10%
Nvt
1.000.000
100.000
WA aanspraken (max. 5.000 per geval)
4
70%
Nvt
150.000
Schade onbekende daders
3
50%
Subtotaal
Overige niet benoemde risico's
Noodzakelijke buffer reserve bedrijfsrisico’s
150.000 Door CAW gewaarborgde leningen 20.000 60.000
2,5 begroting
90.000
90.000
100.000 Incidenteel risico 100.000
3.120.000
380.000
3.500.000
Uitgangspunten bij de berekening van het risico Referentiebeeld is de kans dat een risico voorkomt Kwantiteit is de kans van optreden Klasse 1 2 3 4 5
Referentiebeelden maximaal 1 keer per 10 jaar 1 keer per 5 - 10 jaar 1 keer per 2 - 5 jaar 1 keer per 1 - 2 jaar tenminste 1 keer per jaar
Gehanteerde kwantiteit 10% 30% 50% 70% 90%
Bandbreedte geeft het maximale risico aan. Bij structurele lasten gaan we er van uit dat 2,5 jaar nodig is de lasten terug te brengen en/of om het effect in te bouwen in het meerjarenperspectief De gehanteerde kwantiteit is de kans dat een voorval zich jaarlijks voordoet. Risicoduur ofwel risicofactor Het risicoprofiel kan worden onderverdeeld in drie groepen. Incidentele, semi-structurele en structurele risico’s. Het geeft aan of een risico zich bij herhaling of lager voordoet. Ook hier is het een subjectieve inschatting. Voor de eenvoud wordt er hierbij vanuit gegaan dat er in de voorkomende gevallen waarbij wordt geschat dat risico’s meer dan incidenteel zijn, maatregelen er toe leiden dat binnen 2,5 jaar het risico is afgedekt door bijvoorbeeld een begrotingsaanpassing, bezuiniging, taakafstemming e.d.