Panorama In 1787 vroeg Robert Barker patent aan op een idee dat snel de wereld zou veroveren. Een tekenaar of schilder moest op een vast punt gaan staan en vandaar elk object, in een cirkel om hem heen, vastleggen zoals het zich op die plaats aan hem voordeed. Barker beschreef hoe vervolgens het doel met de afbeeldingen moest worden gespannen op een rond frame, hoe de toeschouwer op precies de juiste afstand van het resultaat moest worden gehouden, en hoe onder‐ en bovenaan het schilderstuk “onderbrekingen” moesten worden aangebracht om de toeschouwer het idee te geven dat hij midden in de werkelijkheid staat. “De natuur in één oogopslag” noemde Barker zijn uitvinding, maar later bedacht hij een beter beklijvende naam: “panorama”. Op 31 januari 1788 opende Barker zijn eerste panorama in Castle Street, Edinburg. Het was een gezicht op Edinburg met een diameter van 7,6 m. In 1793 ging in Londen, op de hoek Leicester Square/Leicester Place, het eerste grote panorama open met een diameter van 27,5 m. Het panorama bestond uit twee ruimtes. In een ervan werd een panorama van Londen getoond, geschilderd vanaf het dak van Albion Mills, een fabriek aan de zuidkant van Blackfriars Bridge. De instelling werd later overgenomen door Barker’s leerling John Burford en daarna door diens zoon Robert. In 1863 werd het panorama gesloten. Het gebouw werd in gebruik genomen als katholieke kerk. Inmiddels waren er in Londen ook andere vergelijkbare instellingen ontstaan. In 1823 werd een Diorama geopend in Regent’s Park. Het was een project van de fransman Louis Jacques Daguerre (de uitvinder van de Daguerrotype). Het gebouw werd ontworpen door de bekende architect Nash. Het bestond uit twee ruimtes. Er was een draaiende vloer en de schildering werd van achteren belicht. In 1829 werd onder de naam Colosseum een panorama geopend in Regent’s Park. Exploitant was E.T. Parris. Het gebouw werd ontworpen door Decimus Burton. Het bestond uit twee ruimtes. In één ervan werd een gezicht op Londen getoond. Er was een mogelijkheid om vanaf het dak van het gebouw Londen in het echt te zien. Het gebouw werd afgebroken in 1875
nadat het al meer dan tien jaar niet meer gebruikt werd. In 1823 werd in Spring Gardens (Londen) het rondreizende panorama van de Gebroeders Marshall getoond. Het was een bewegend panorama (“Peristrephic Panorama”). Op een grote afdraaiende rol werd de kroning van George IV getoond. In Parijs werd in 1822 het eerste Diorama geopend (aan de Boulevard St Martin), een uitvinding van Louis Jacques Daguerre. Eerder had de Amerikaanse ondernemer William Thayer aan de Boulevard Montmartre twee panorama's laten bouwen naar model van Barker's panorama in Londen (1799). De toegang tot de panorama's ontwikkelde zich tot de nog steeds bestaande Passage des Panoramas. De beide cilindrische gebouwen werden in 1831 afgebroken. Net als in Edinburg en in Londen toonde het eerste panorama van Parijs een gezicht op de eigen stad: een stadsgezicht vanaf het dak van de Palais de Tuileries. Aan het einde van de 19de eeuw ontstonden allerlei spectaculaire varianten. Op de wereldtentoonstelling van 1900 (Parijs) was een soort panorama te zien waarbij de bezoekers zich in een treinwagon van de Trans‐Siberische spoorweg bevonden. Op enige afstond van het raam schoven enkele schermen voorbij die de illusie gaven van het voorbij glijdende Russische landschap. Het doek, met onder andere ook gezichten op de steden Moskou, Omsk, Irkoutsk, e.d., was 220 meter lang en was zodanig opgerold dat na 45 minuten het begin weer bereikt is. Een andere variant was het Mareorama. De bezoeker bevond zich op een schip. Het bijzondere was dat dit schip door middel van hydraulische pompen een slingerende en stampende beweging maakte. Twee doeken (ieder 750 meter lang en 13 meter hoog) gaven aan bak‐ en stuurboord het beeld van een zeereis langs de Middellandse‐ Zeekust. Een derde variant die in Parijs te zien was werd Cineorama genoemd. De bezoekers bevonden zich in een gondel onder een enorme luchtballon. Men keek uit over een landschap dat in dit geval niet geschilderd was maar gefilmd. Om de illusie te geven van een opstijgende ballon bevonden zich onder de gondel tien projectoren.
Om een juiste projectie mogelijk te maken, werden de tien films opgenomen met een identieke stellage met tien camera’s. Dit 500 kilo wegende gevaarte werd in mei 1890 met een luchtballon opgelaten in de Jardin des Tuileries. Op het internet is momenteel het virtuele panorama populair. Met behulp van Quick Time Virtual Reality techniek worden fotografische panorama‐opnames getoond. Voorbeelden: de panorama’s betreffende Egypte van de Guardians site, de Alcatraz panorama’s, en Huguenot Street. Nederland In Amsterdam werden achtereenvolgens vijf panorama’s geopend: Jooden Houtmarkt (1803‐ 1810), Botermarkt (1805‐1808), Leidseplein (1816‐ 1818), Plantage Middenlaan (1880‐1926) en Vondelpark (1883‐1886).
Pantheon Een Pantheon is een gebouw, of een ruimte in een gebouw, met een verzameling van (meestal speciaal vervaardigde) afbeeldingen van (meestal overleden) persoonlijkheden die zich op een bepaald gebied verdienstelijk hebben gemaakt. Het doel van de verzameling is niet om een historisch overzicht te geven (zoals bij een historische portrettengalerij of een vooroudergalerij), maar om eer te betonen aan de betrokken personen en om hun daden in herinnering te houden. Erebegraafplaats In 1520 werd de schilder Rafael begraven in het Pantheon, het beroemde als christelijke kerk gewijde Romeinse bouwwerk te Rome. In 1674 werd een borstbeeld boven zijn graf geplaatst. Allengs werd het mode bij andere kunstenaars om zich ook in het Pantheon te laten begraven, dicht bij de zo vereerde meester. In de loop van de 18de eeuw werden in het Pantheon ook borstbeelden geplaatst van kunstenaars die elders begraven lagen. In 1809 stelde de beeldhouwer Antonio Canova voor het Pantheon niet langer als kerk te gebruiken, maar het om te vormen tot een galerij van beroemde persoonlijkheden. In plaat daarvan echter werden alle borstbeelden overgebracht naar enkele ruimtes in een van de paleizen op het
Capitool. Als ‘Protomothek’ werden deze ruimtes op 27 april 1820 voor het publiek geopend. Inmiddels werd in Parijs de Saint Geneviève‐kerk omgedoopt tot Pantheon en, anders dan het Romeinse voorbeeld, wel in gebruik genomen als begraafplaats voor beroemde persoonlijkheden. De Fransen volgden het voorbeeld van de Engelsen. In Westminster Abbey (Londen) ontstond een Poets' Corner rond het graf van Geoffrey Chaucer (1556). Naast graven vindt men er ook monumenten voor personen die elders begraven zijn. Hoewel zowel de Duitse nationaal‐socialisten als de Russische communisten een van hoger hand geregisseerde heldenverering kenden, is het idee van een Pantheon door geen van beide partijen opgepakt. Wel kende het Russische Sovjet‐rijk een duidelijke hiërarchie ten aanzien van de plek waar overleden partijleiders en andere helden van de Sovjet Unie begraven werden. Zo ontstond een soort Pantheon rond het mausoleum van Lenin op het Rode Plein. Het duizendjarige rijk van de Duitse nationaal‐socialisten duurde te kort om het uitvoeren van een Pantheon actueel te doen zijn. Ruhmeshalle Het Franse voorbeeld inspireerde de latere Beierse koning Ludwig I. Hoewel hij gezien de politieke situatie van rond 1800 gedwongen was met het leger van Napoleon mee te trekken, was hij Duits nationalist. Zo gauw als dat mogelijk was, nam hij het initiatief tot het oprichten van een eretempel voor beroemde Duitsers en kort daarna een voor beroemde mannen uit Beieren. Reeds in 1806 ontwikkelde Ludwig I de eerste ideeën. In 1814 werd een prijsvraag uitgeschreven voor een passend gebouw. Uiteindelijk werd in 1830 de grondsteen gelegd voor een eretempel naar plan van de hofarchitect Leo von Klenze. Bij Donaustauf (in de buurt van Regensburg) werd op een ongeveer 100 meter hoge berg een Dorische tempel gebouwd, naar model van het Parthenon (Athene). De naam van deze eretempel stond in 1806 al vast: Walhalla, de mythische hemel van de Germanen. Drie dagen na zijn troonsbestijging (1825) wees koning Ludwig I de plek aan waar een Ruhmeshalle moest komen voor Beierse grootheden. Opnieuw werd een prijsvraag
uitgeschreven, die opnieuw (na enig gemanipuleer) gewonnen werd door Von Klenze. Er was nogal wat strijd over de bouwstijl. De koning wilde in ieder geval niet opnieuw een Dorische tempel. Een Pantheon‐achtig gebouw of een neogotische kerkbouw konden hem ook niet bekoren. Zo werd het opnieuw een classicistisch gebouw: een porticus in (opnieuw) Dorische stijl. In 1853 was het bouwwerk klaar. Een Pantheon als ‘Ruhmeshalle’ in plaats van begraafplaats vinden we o.a. ook in Lissabon. In de jaren 60 werd daar de 17de eeuwse Igreja de Santa Engrácia afgebouwd om te dienen als Panteão Nacional. Hoewel reeds in 1916 werd besloten om de nooit afgebouwde kerk te gebruiken als Pantheon, was het pas president Salazar die het plan realiseerde. In de ruimte staan zes lege sarcofagen (gewijd aan o.a. Vasco da Gama en Hendrik de Zeevaarder) en zes symbolische grafzerken (voor drie presidenten en drie schrijvers). In verschillende 19de en vroeg 20ste eeuwse musea is een aparte ruimte ingericht waarin belangrijke persoonlijkheden geëerd worden door standbeelden, borstbeelden of naamsvermelding. Voorbeelden zijn het Nationaal Museum te Praag en het Deutsche Museum te München. Bij andere musea heeft de gevel deze functie gekregen. Voorbeeld is het Rijksmuseum te Amsterdam. Prins Hendrik (Hendrik de Zeevaarder), derde zoon van koning Willem II en Anna Paulowna, liet in het park van Paleis Soestdijk een ‘tempel des roems’ bouwen, gewijd aan de geschiedenis van marine en koopvaardij, met portretten van zeehelden. http://www.gordion.nl/media/terug_naar_soestdij k.pdf
Hall of Fame (Oklahoma City), Texas Rangers Hall of Fame (Waco), Michigan Women Hall of Fame (Lansing), Delaware Business Leaders Hall of Fame. Er zijn vooral veel Halls of Fame betreffende sport: Basketball Hall of Fame (Springfield), Ring Boxing Hall of Fame (New York), Tennis Hall of Fame (Newport), National Racing Hall of Fame (Saratoga), Swimming Hall of Fame (Fort Lauerdale), enz. Danilov schat dat er in de Verenigde Staten tussen 250 en 300 Halls of Fame zijn, twee derde daarvan is gewijd aan sport. De oudste Hall of Fame in de Verenigde Staten is de National Statuary Hall in het Capitool te Washington. Het is een koepelzaal met standbeelden (95, twee per staat), vergelijkbaar met het Pantheon in het Nationaal Museum te Praag. Het werd gesticht door het Congres in 1864. In 1900 werd een Hall of Fame for Great Americans gesticht door de universiteit van New York. Deze Hall of Fame bestaat uit een colonnade met ongeveer 100 bronzen borstbeelden. Vanaf de jaren 30 ontstonden er geleidelijk meer Halls of Fame. Zie verder: Bowker, ''The Big Book of Halls of Fame in the United States and Canada'' (1977). Pierre Chevalier, ''Le Panthéon'' (Paris 1977). Victor Danilov, ''Hall of Fame Museums: a reference guide'' (Westport 1997). Manfred Fischer, ''Ruhmeshalle und Bavaria'' (München 19972). Valérie‐Noëlle Jouffre, ''The Panthéon'' (Paris 1994).
Hall of Fame
Paramuseum
Het idee Pantheon is verder ontwikkeld in de Verenigde Staten. Men spreekt daar van Hall of Fame. Het is een fenomeen dat de laatste jaren een stormachtige ontwikkeling heeft gekend. Het gaat daarbij om zeer gespecialiseerde instellingen, soms meer soms minder ‘museum‐achtig’. Voorbeelden zijn: Country Music Hall of Fame (Nashville), Rock and Roll Hall of Fame (Cleveland), Polka Museum and Hall of Fame (Chicago), Cowboy
Een paramuseum is een instelling die sterk verwant is met een museum, maar niet geheel voldoet aan de definitie. Elke poging om te komen tot een wetenschappelijke indeling in categorieën wordt doorkruist door twee tendensen. In de eerste plaats is er in verschillende landen sprake van normering (USA: accreditation; UK: registration).
Centraal worden criteria vastgesteld waaraan instellingen moeten voldoen om erkend te worden als museum. In de tweede plaats is er een neiging bij verschillende musea om uit marketing‐ overwegingen de naam te veranderen. Het Museum voor het Onderwijs werd Museon, het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie werd Naturalis. Andere modieuze museumnamen zijn: Industrion (Kerkrade), Environ (Enschede), Autotron (Rosmalen), Velorama (Nijmegen), Energetica (Amsterdam), Ecomare (Texel). Internationaal vinden we: Discovery Centre, Discovery Factory, Imaginarium, Exploratorium, Wonder Workshop, Please Touch Gallery. Het kan dus voorkomen dat een instelling die zich museum noemt dat niet is, terwijl een instelling die zich geen museum noemt dat strikt genomen wel is. Varianten op basis van de parameter erfgoed De ICOM definitie spreekt over ‘materiële getuigenissen van de mens en zijn omgeving’. Het verwerven, behouden, enz. van niet‐materiële getuigenissen behoort kennelijk niet tot de competentie van musea. Toch kunnen we onze museologische modellen ook goed toepassen op (verzamelingen van) niet‐materiële zaken, zoals muziek, dans en het vertellen van verhalen. Institutionele verzamelingen van materieel vastgelegde niet‐materiële zaken duidt men soms aan met de uitgang ‐theek (fonotheek, discotheek) of ‐archief (geluidsarchief). In de praktijk blijkt er geen eenduidigheid betreffende de reikwijdte van het begrip ‘materiële getuigenissen’. Bepaalde categorieën ‘materiële getuigenissen’ kennen hun eigen tradities ten aanzien van beheer & behoud en communicatie en hun eigen institutionele vormgeving daarvan: levende planten en dieren (planten‐ en dierentuinen), boeken (bibliotheken), archieven (archieven), monumenten en landschappen. Impliciet gaat het bij ‘materiële getuigenissen’ om originele voorwerpen. Behalve ten aanzien van boeken bestaat er enige ambivalentie betreffende (verzamelingen van) kopieën. Destijds is er door de Nederlandse Museumvereniging lang gesproken over een mogelijk lidmaatschap van Madurodam. Madurodam (en vergelijkbare instellingen, zoals Miniatuur Walcheren, Brabants Museum Oud
Oosterhout, en Limburg in Miniatuur) zijn in feite verzamelingen van kopieën (in miniatuur). Meer geaccepteerde verzamelingen van kopieën zijn (gips)afgietselverzamelingen, zoals het Musée National des Monuments Français (Parijs), Museum für Abgüsse klassischer Bildwerke (München), Abgusssammlung antiker Plastik (Berlijn). Een bijzondere variant vormen de verzamelingen van vervalsingen, zoals het Musée de la Contrefaçon (Parijs) en het nieuwe, in 1998 geopende, Museum voor Valse Kunst (Vledder). Een andere groep van kopieënverzamelingen wordt gevormd door de wassenbeeldenmusea (‐ kabinetten). Een nieuw fenomeen zijn de zogenaamde ‘virtuele musea’. Tenslotte gaat het bij musea impliciet over verzamelingen. Kan een instelling die één object beheert ook een museum genoemd worden? Maar wat is ‘één object’? Een panorama is één schilderij, maar moet een authentiek ingerichte woning beschouwd worden als een verzameling of als ‘één object’? Varianten op basis van de parameter functies In de ICOM definitie is sprake van ‘verwerft, behoudt, wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hierover informeert’. In de Reinwardt‐benadering gaat het om de drie‐ eenheid beheer & behoud, onderzoek en communicatie. Naast de musea in engere zin waarbij geprobeerd wordt min of meer invulling te geven aan alle drie de functies, zijn er instellingen die bewust kiezen voor één (of twee) functie(s). Aan de ene kant zijn er wetenschappelijke instellingen die verzamelen en beheren in relatie tot onderzoek (bijvoorbeeld het Rijksherbarium te Leiden) en daarbij de publiekskant achter wegen laten. Aan de andere kant zijn er instellingen waar men kiest voor de communicatieve kant ten koste van het beheer van verzamelingen. Dit is de belangrijkste groep van paramusea: instellingen met museale presentaties zonder een eigen verzameling. Voorbeelden zijn: bezoekerscentra, culturele centra, tentoonstellingscentra (zoals de KunstHal te Rotterdam en de Nieuwe Kerk te Amsterdam), ‘science centres’ (zoals newMetropolis), ‘heritage centres’, e.d.
Bij musea wordt impliciet uitgegaan van een bepaalde vorm van beheer & behoud, namelijk ‘ex situ’ (= los van waar het object is ontstaan en functioneel was) en ‘in fondo’ (= in de samenhang van een verzameling). Of behoud ‘in situ’ ook museaal genoemd kan worden is niet duidelijk. Monumentenzorg en natuur‐ en landschapszorg hebben hun eigen tradities en hun eigen infrastructuur. Fenomenen als ‘site museum’ en ‘ecomuseum’ geven aan dat hier sprake is van enige overlap. Bij musea staat de functie beheer & behoud in dienst van onderzoek en communicatie. Er is ook sprake van een institutionalisering van de functie beheer & behoud ten dienste van andere ‘belangen’. Er zijn instellingen die verzamelingen aanleggen ten behoeve van uitleen (kunstuitleen, artotheek). De meeste van deze instellingen zijn opgezet met een ideëel doel, maar er zijn ook commerciële uitleenbedrijven. De ICOM definitie geeft aan wat het doel is: ‘studie, educatie en genoegen’. Met name de balans tussen educatie en genoegen geeft aanleiding tot het onderscheiden van verschillende typen van instellingen. Bij musea in engere zin valt de nadruk op studie en educatie. In de recreatieve sfeer zijn andere instellingen ontstaan die gebruik maken van museale middelen. Een voorbeeld vormen de themaparken. Varianten op basis van de parameter instituut De ICOM‐definitie stelt aanvullende ‘eisen’ aan de instelling: permanentie, toegankelijk voor het publiek, en niet gericht op het maken van winst. Wat betreft permanentie gaat het enerzijds om het permanente karakter van de collectie en haar presentatie, en anderzijds om het permanente karakter van de instelling. Bij tentoonstellingscentra is er geen collectie en geen permanente presentatie. Een voorbeeld van niet‐ permanente instellingen zijn de wereldtentoonstellingen. Het ‘non‐profit’ of ‘not‐for‐profit’ karakter van musea wordt algemeen beschouwd als van beslissend belang. ‘For‐profit’ instellingen komen, ongeacht de kwaliteit van collectiebeheer en het educatieve karakter van de presentatie niet in
aanmerking voor lidmaatschap van de NMV noch van ICOM. Voorbeelden van commerciële musea in Amsterdam zijn: het Sexmuseum, het Erotisch Museum, het Tattoo Museum en het Hash‐ en Marihuanamuseum. Varianten op basis van de parameter samenleving Hoewel de ICOM definitie spreekt van ‘de samenleving’, blijkt toespitsing op één bepaalde doelgroep niet van doorslaggevende betekenis. Als er al een discussie is of kindermusea al of niet als musea beschouwd kunnen worden, heeft dat meer te maken met de invulling van de functies (wel of geen collectie) dan met de toespitsing op één doelgroep.
Participatie Deelname van het publiek aan activiteiten van een erfgoedinstelling. Het begrip valt grotendeels samen met cultuurparticipatie. Participatie is, naast toegankelijkheid en representatie, een van de drie basiscomponenten van “social inclusion”. Zie ook participatief verzamelen. “Ik zie participatie vooral in termen van conversatie. Ik ben uitermate geinteresseerd in het leereffect van een gesprek. Het opvallende van een gesprek tussen twee mensen, zelfs als het specialisten zijn, is dat als er een derde partij meeluistert de dialoog zich opent en er ruimte ontstaat voor de derde partij om een opinie en ideeën in te brengen, zelfs bij het luisteren naar een podcast. Een dergelijk driehoeksmodel schept ruimte om te leren. Hierop doorgaand: ik denk dat iets leren alleen mogelijk is als de gegevens opnieuw worden gecommuniceerd. Onderzoek hiernaar heeft aangetoond dat je mensen kunt informeren zoveel je wilt, maar pas als de informatie ook hernomen wordt in een eigen geformuleerd argument, dan pas is er iets geleerd” Nancy Proctor in een interview met Annet Dekker. Zie verder: Annet Dekker, 'De toeschouwer bepaalt. Nancy Proctor over het mobiele museum', Metropolis M 31, 2010, (6): 65‐67.
Participatief verzamelen Participatief verzamelen is een vorm van institutioneel verzamelen waarbij de “source community” participeert in het besluitvormingsproces welke voorwerpen in de museale collectie worden opgenomen. Volkenkundige musea beseffen al geruime tijd dat een Nederlandse antropoloog moeilijk kan volhouden dat zijn/haar beeld van een gemeenschap ver buiten Europa “beter” is dan het beeld wat de gemeenschap van zichzelf heeft. De kans is groot dat de beelden niet overeenkomen en welk beeld is dan “beter”? Het is duidelijk dat “beter” geen bruikbare term is. Tijdens een congres over de toekomst van het Tropenmuseum (Amsterdam) in december 2008 werd door een van de aanwezigen opgemerkt dat het museum geen beeld geeft van samenlevingen buiten Europa, maar wel een beeld geeft hoe wij Nederlanders naar andere samenlevingen kijken en hebben gekeken. Het Tropenmuseum realiseert zich dat zelf overigens ook getuige de in 2003 geopende (semi)permanente presentatie “Oostwaarts. Kunst, cultuur en kolonialisme”. Ook bij historische musea stelt men zich steeds nadrukkelijker de vraag: welk beeld van de samenleving wordt in de collectie vastgelegd? In Nederland lopen de historische musea in de grote steden voorop in het nadenken over het probleem van de representatie. In andere landen (in Europa bijvoorbeeld Frankrijk, Portugal en Italië) speelt de discussie vooral binnen kleinere gemeenschappen. Zowel op het platteland als in grote steden worden nieuwe vormen van museaal werken geïntroduceerd, zoals ecomusea en buurtmusea. Een inspirerend Nederlands voorbeeld van nieuw museaal werken is het door Jacqueline Heerema in 2003 gestarte project Museum Oostwijk te Vlaardingen. Professionals van bestaande stedelijke historische musea zijn steeds meer bereid een stapje terug te doen door de bevolking zelf een rol te laten spelen in het selectieproces. Net als in ecomusea en buurtmusea wordt geëxperimenteerd met verschillende vormen van “zelf‐documentatie”. Een voorbeeld is de in 2003 (toevallig opnieuw dit
jaar) door het Amsterdam Museum opgezette website Het Geheugen van Oost, een virtuele verzameling van voorwerpen en verhalen die door de bewoners van Amsterdam Oost zelf bijeengebracht worden. Het Stadsmuseum Zoetermeer is een van de bestaande musea die bereid zijn het eigen functioneren als professionele organisatie ter discussie te stellen. In het project “De Wonderkamer van Zoetermeer” gaat het museum daarbij echter een stap verder dan de meeste musea. Het is de stap van “participatief verzamelen” naar “co‐curatorship”. Middels de tentoonstelling Give&Take (2008) nodigde het Stadsmuseum Zoetermeer inwoners van de stad uit voorwerpen aan het museum te schenken rond het thema “Thuis in Zoetermeer”. De objecten werden tentoongesteld met het verhaal van de schenker, dat de keuze van het object verklaarde. Het museum voerde geen redactie door de voorwerpen op een bepaalde manier te ordenen en van toelichting te voorzien. Het museum stelde daarmee zijn autoriteit ter discussie. Het gaf aan dat de bewoners de eigenlijke experts zijn; dat het hun verhalen zijn die als puzzelstukjes gezamenlijk “het” verhaal van Zoetermeer vormen, fragmentair, onaf, maar authentiek. Het Instituut Collectie Nederland hanteerde voor deze vorm van verzamelen de term “participatief verzamelen”. Het zag dit als vorm van “cultuurparticipatie”: “Door zelf bezig te zijn met cultuur dragen mensen bij aan de culturele kwaliteit van de maatschappij. En omgekeerd geeft die maatschappij een plaats aan de culturele identiteit van haar burgers”. Vormen van participatief verzamelen Tijdens de 2011 annual conference van het ICOM International Committee for Collecting (COMCOL) werd het participatief verzamelen uitgebreid besproken. De door Nina Simon beschreven vormen van participatie bleken ook toepasbaar voor het verzamelen. Simon onderscheidt vier vormen van participatie. Vertaald naar verzamelen komt dat op het volgende neer: * Contributory. Het museum nodigt belangstellenden uit voorwerpen te schenken. De staf van het museum besluit tot opname in de collectie zonder inspraak van de schenker.
* Collaborative. Het museum betrekt een “community” bij een verzamelproject. De “community” speelt een belangrijke rol bij de implementatie van het project, maar uiteindelijk beslist de staf van het museum. * Co‐creative. In dit geval participeert de “community” ook in de besluitvorming, of is daarin zelfs leidend. * Hosted. Deze door Simon onderscheiden vorm van participatie is ten aanzien van het verzamelen wellicht te relateren aan vormen van bruikleen. In zijn bijdrage aan het COMCOL congres noemde Markus Walz (Leipzig) vijf vormen van participatie: * Social collecting. De “community” besluit zelf over wat zij wil bewaren. * Co‐working. De staf van het museum en leden van de “community” maken samen een keuze op basis van gelijkwaardigheid. * De “community” doet voorstellen voor verwerving, maar de staf van het museum maakt een keuze. * De staf van het museum doet voorstellen en de “community” maakt daaruit een keuze. * De staf van het museum doet voorstellen en bespreekt deze met een panel van vertegenwoordigers van de “community”. Zie verder: Peter van Mensch, ‘De tijgers van Zoetermeer’, in: André Koch &Jouetta van der Ploeg red., 4289 Wisselwerking. De Wonderkamer van Zoetermeer. Verslag van een geslaagd museaal experiment (Stadsmuseum Zoetermeer, Zoetermeer 2009), pp. 32‐34. Nina Simon, The Participatory Museum (Museum 2.0, Santa Cruz CA 2010). ICOM International Committee for Collecting http://www.comcol‐icom.org * Participative strategies in collecting the present http://www.comcol‐icom.org/annual‐conference‐ 2011 Stadsmuseum Zoetermeer http://www.stadsmuseumzoetermeer.nl * Give &Take http://www.stadsmuseumzoetermeer.nl/GiveandT ake.htm
* De Wonderkamer van Zoetermeer http://www.stadsmuseumzoetermeer.nl/WonderK amerVanZoetermeer.html Het Geheugen van Oost http://www.geheugenvanoost.nl Museum Oostwijk, Vlaardingen http://www.museumoostwijk.nl
Particuliere verzameling Verzameling in het bezit van een particulier als alternatief voor verzamelingen in het bezit van een publiekrechtelijk orgaan. In het laatste geval kan het gaan om een museumverzameling of een niet‐ museale institutionele verzameling. Overigens kan natuurlijk sprake zijn van een particulier museum.
Passieve conservering Vorm van conserveren waarbij de omgeving van een voorwerp zodanig in de hand wordt gehouden dat het natuurlijke verval van het voorwerp niet wordt versneld en zo mogelijk wordt vertraagd. Tegenwoordig wordt meestal de voorkeur gegeven aan de term preventieve conservering. De alternatieve vorm van conservering is die waarbij het voorwerp zelf wordt behandeld (actieve conservering).
Passieve verzameling Een passieve verzameling is een universitaire verzameling waarvan het onderzoek is afgesloten. De verzameling is eventueel nog actueel als referentiecollectie, maar leidt een slapend bestaan. Dit in tegenstelling tot een actieve verzameling die nog voor onderzoek wordt gebruikt of die nog een rol speelt in het onderwijs. In de regel zal een passieve verzameling sneller worden opgenomen in een (universitair) museum dan een actieve verzameling. De overdracht van een dergelijke verzameling van universitair onderzoeksinstituut naar (universitair) museum kan tot gevolg hebben dat er geselecteerd wordt waarmee de integriteit van de verzameling als referentiecollectie onder druk komt te staan.
Patina
Herbestemmen
Door interne factoren, door externe factoren en door de interactie tussen beiden zijn er aan het oppervlak van objecten verouderingsprocessen zichtbaar ( patina ). In het algemeen zien een oud object er ook oud uit. Bij restauratie is het de vraag of het verouderingsproces ‐ en dus het patina ‐ geaccepteerd moet worden of dat er naar gestreefd moet worden een oudere verschijningsvorm zichtbaar te maken, bij voorkeur een verschijningsvorm die dicht ligt bij die welke door de maker bedoeld is.
Zie verder:
Bij patina gaat het vaak om verschijnselen die door conservatoren en restauratoren als ontsierend beschouwd worden. Als deze verschijnselen geen cultuurhistorische waarde hebben, is de neiging groot om ze bij restauratie te verwijderen. Uit onderzoek van textielrestaurator Caterina Florio (Toronto) blijkt echter dat het publiek zich niet stoort aan “minor stains, rips or other imperfections” in textiele objecten (The Art Newspaper July/August 2011).
Permanente presentatie Zie: vaste opstelling
Piëteitsspanning
Olaf Tempelman, 'Te koop: kerkbanken en kazuifels', De Volkskrant 24‐01‐2012.
Plaats van herinnering Afgeleid van het concept ''lieu de mémoire'' van de Franse historicus Pierre Nora. Nora gebruikt dit begrip ruimer dan alleen alleen verwijzend naar een fysieke plek. Lieu in dit verband is meer overdrachtelijk bedoeld (bijvoorbeeld ook de Marseillaise is een ''lieu de mémoire''). In de vierdelige Nederlandse reeks ''Plaatsen van herinnering'' (2005‐2007), in het gelijknamige web‐ project van het Nationaal Historisch Museum http://plaatsen.innl.nl en in de site Plaatsen van betekenis http://www.plaatsenvanbetekenis.nl wordt het begrip letterlijk genomen. Het gaat om plaatsen waar iets te zien is en waar men naar toe kan gaan, plekken waar collectieve herinneringen aan verbonden zijn. In twee Duitse projecten (''Deutsche Erinnerungsorte'' en ''Erinnerungsorte der DDR'') wordt het begrip Plaats van herinnering (Erinnerungsort) gebruikt conform de oorspronkelijke bedoeling van Nora. Plaats van verbeelding
In geval van hergebruik of herbestemming kan sprake zijn van een spanning tussen de oude functie van het object en de nieuwe. In geval van kerken kan er een piëteitsspanning optreden wanneer de nieuwe functie conflicteert met de religieuze functie van het gebouw. Kerkbesturen geven daarom soms de voorkeur aan afbraak boven herbestemming. Een conflict tussen functies kan ook gelden bij het herbestemmen van religieuze voorwerpen. “Religieuze voorwerpen zijn vaak gewijde voorwerpen. 'Avondmaalstellen uit protestantse kerken kun je nog op de markt aanbieden', zegt De Beyer, 'kelken uit de katholieke eucharistie niet. In de katholieke kerk is de symboliek van voorwerpen zwaar. Je kunt een kelk waarin het bloed van Christus heeft gezeten niet verkopen als drinkbeker” (Tempelman 2012).
Stijn Reijnders introduceerde het begrip plaatsen van verbeelding (places of imagination) voor plekken die verbonden zijn met een (volks)verhaal, maar vooral ook voor plekken die de verbeelding stimuleren omdat zij een rol spelen in romans en films (Reijnders 2010; Reijnders 2011). Theo Meder brengt dit in verband met place branding, de toeristische vermarkting van narratief erfgoed (Meder 2010). Moderne verhalen spelen hier net zo goed een rol als oude verhalen. Reijnders laat bijvoorbeeld zien hoe de TV‐serie Inspector Morse verbonden is met en gebruikt wordt voor de branding van Oxford. Rafke Engels gaat in op het effect van de Harry Potter films op het toerisme in Engeland (Engels 2008).
Zie ook:
Places of imagination houden verband met wat wel wordt aangeduid als mediatoerisme (Reijnders 2011).
Psychogeografie Artists have long been fascinated by the urban (or rural) fabric of personal lieux de mémoire or the absence of it (the “amniotic fluid” of the Surrealists). Francesco Careri (2002) has described in detail how actual and virtual structures in the city played a role in Dada, Futurism, Surrealism, Situationism and Land Art. Situationist Guy Debord created in 1957 his “Guide Psychogéographique de Paris”, a map showing the city as filtered by subjective experience, “measuring” on oneself and in comparison with others the affections and passions that take form by visiting places and listening to one’s own inner impulses (Careri 2002: 102). New technologies, such as television, prompted Lucio Fontana in 1952 to initiate the ''Manifesto del Movimento Spaziale per la televisione'': For the first time throughout the world, we Spatialists are using television to transmit our new forms of art based on the concepts of space, to be understood from two points of view: the first concerns spaces that were once considered mysterious but that are now known and explored, and that we therefore use as plastic material. The second concerns the still unknown spaces of the cosmos – spaces to which we address ourselves as data of intuition and mystery, the typical data of art as divination. For us, television is a means that we have been waiting for to give completeness to our concepts. We are happy that this Spatial manifestation of ours is being transmitted from Italy – a manifestation destined to renew the fields of art. It is true that art is eternal, but it has always been tied down to matter, whereas we want it to be freed from matter. Through space, we want it to be able to last a millennium even for a transmission of only a minute. Our artistic expressions multiply the lines of the horizon to the infinite and in infinite dimensions. They are a form of research for an aesthetic in which a painting is no longer painted, a sculpture no longer sculpted, and in which the written page leaves behind its typographical form. We Spatialists feel ourselves to be the artists of today, since the conquests of technology are now at the service of the art we profess.
The Situationist’s interest in psychogeography and the Spatialist’s adoption of new technologies return in a series of contemporary projects in which artists explore the conscious and unconscious layers of urban geographies. Thanks to new locative media and a rising interest in social issues among many artists, psychogeographic works are exploding around the world. (Van Mensch 2005) Zie verder: Rafke Engels, 'Op zoek naar Harry Potter', Levend Erfgoed 5, 2008, (2): 21‐25. Deutsche Erinnerungsorte (Verlag C.H. Beck, München 2001). Drie delen Willem Frijhoff, De mist van de geschiedenis (Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2011) Theo Meder, 'Volkscultuur en identiteit. Het volksverhaal als icoon van de lokale gemeenschap', Levend Erfgoed 7, 2010, (2): 14‐21. Léontine Meijer‐van Mensch & Peter van Mensch, 'Plaatsen van het gebeuren. Digitale ontsluiting van betekenis en herinnering', MM Nieuws 2010 (6): 6‐ 7. http://www.mmnieuws.nl/articles/details.aspx?ID =1803 Peter van Mensch, 'Annotating the environment. Heritage and new technologies', Nordisk Museologi 2005 (2): 14‐27. Plaatsen van herinnering (Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2005‐2007) Vier delen Stijn Reijnders, 'Places of the imagination: an ethnography of the TV detective tour', Cultural Geographies 17, 2010, (1): 37‐52. Stijn Reijnders, Plaatsen van verbeelding. media, toerisme en fancultuur (Uitgeverij Veerhuis, Alphen a/d Maas 2011). Martin Sabrow red., Erinnerungsorte der DDR (Verlag C.H. Beck, München 2009) H.L. Wesseling, Plaatsen van herinnering. Een historisch succesverhaal (Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2005)
Plaatsen van herinnering http://plaatsen.innl.nl Plaatsen van betekenis http://www.plaatsenvanbetekenis.nl publicaties Stijn Reijnders (plaatsen van verbeelding) http://www.eshcc.eur.nl/english/personal/reijnder s/
Plaats van verbeelding Stijn Reijnders introduceerde het begrip plaatsen van verbeelding (“ places of imagination” ) voor plekken die verbonden zijn met een (volks)verhaal, maar vooral ook voor plekken die de verbeelding stimuleren omdat zij een rol spelen in romans en films (Reijnders 2010; Reijnders 2011). Theo Meder brengt dit in verband met “ place branding” , de toeristische vermarkting van narratief erfgoed (Meder 2010). Moderne verhalen spelen hier net zo goed een rol als oude verhalen. Reijnders laat bijvoorbeeld zien hoe de TV‐serie Inspector Morse verbonden is met en gebruikt wordt voor de branding van Oxford. Rafke Engels gaat in op het effect van de Harry Potter films op het toerisme in Engeland (Engels 2008). “Places of imagination” houden verband met wat wel wordt aangeduid als mediatoerisme (Reijnders 2011). De bekendheid van de TV‐serie Inspector Morse wordt door de gemeente Oxford uitgebuit, net als de gemeente Ystad (Zweden) profijt heeft van de internationale populariteit van de TV‐serie Wallander. In beide gevallen speelt het verhaal zich in genoemde steden af. De bekende Nederlandse TV‐serie Swiebertje (1955‐1975) speelde zich in een niet nader genoemde gemeente af. De serie werd voor een deel opgenomen in Oudewater. Daar staat sinds 2003 een bronzen standbeeld van acteur Joop Doderer als Swiebertje. Een ondernemer in het Oost‐Groningse Wedde heeft het initiatief genomen om (met Europese subsidie) een museum en een reeks wandelpaden rond het thema Swiebertje te ontwikkelen, zonder dat er sprake is van enige relatie tussen het dorp (in de gemeente Bellingwedde), de boeken en de TV‐ serie. In 2010 werd Wedde uitgeroepen tot “ Swiebertjesdorp” . Zie verder:
Rafke Engels, 'Op zoek naar Harry Potter', Levend Erfgoed 5, 2008, (2): 21‐25. Stijn Reijnders, 'Places of the imagination: an ethnography of the TV detective tour', Cultural Geographies 17, 2010, (1): 37‐52. Stijn Reijnders, Plaatsen van verbeelding. media, toerisme en fancultuur (Uitgeverij Veerhuis, Alphen a/d Maas 2011).
Plantentuin Verzameling van levende planten. In tegenstelling tot een herbarium waar geconserveerde planten worden bewaard. De Stichting Nationale Plantencollectie (SNP) onderscheidt in haar Beleidsnota 2007‐2011 drie hoofdfunctie van plantentuinen: ‐ (wetenschappelijk) onderzoek en (wetenschappelijk) onderwijs ‐ de museale functie ‐ behoud van biologische diversiteit Met name met het oog op de eerste en laatste hoofdfunctie onderscheidt de stichting twee vormen van specialisatie: ‐ breedtespecialisatie (alfa‐diversiteit, soortendiversiteit), gericht op een representatief overzicht van de in dit klimaat te kweken soorten van een bepaalde taxonomische groep (familie, genus) ‐ dieptespecialisatie (genetische diversiteit), gericht op het bijeenbrengen van planten van zoveel mogelijk herkomsten waardoor een zo compleet mogelijk overzicht wordt gegeven van de genetische variatie binnen een soort. Zie verder: Beleidsnota SNP http://www.botanischetuinen.nl/media/public/file /Beleidsnota%202007‐2011.pdf
Pleinmuseum Pleinmuseum is een initiatief en concept van ontwerper René van Engelenburg. Hij stelt een nieuw concept voor: een open, flexibel museum dat laagdrempelig is en vanzelfsprekend deel
uitmaakt van de stedelijke omgeving. Pleinmuseum is een imposant architectonisch object van vijftien meter lang en zes meter hoog, opgebouwd uit frames van stalen buizen die zijn bespannen met wit projectiedoek. Overdag blijft het paviljoen gesloten en staat de vorm symbool voor het klassieke, traditionele museummodel van de 'witte kubus'. Na zonsondergang opent het paviljoen zich hydraulisch, waardoor een dynamische, architectonische installatie vrijkomt die de ruimte royaal omarmt. De witte muren worden projectievlakken die telkens ‐als de huid van een kameleon‐ een ander uiterlijk aannemen. Zo wordt Pleinmuseum een eigentijds podium voor visuele communicatie; een platform waar kunstenaars en ontwerpers kunnen communiceren met een breed publiek binnen de context van de openbare ruimte. In ''NRC Handelsblad'' werd het pleinmuseum getypeerd als ‘reismuseum’. Het initiatief schaart zich in de reeks van mobiele expositieruimtes die in de loop van de 20ste eeuw zijn ontwikkeld als een vorm van collectiemobiliteit. Zie verder: Elda Dorren, 'Een reismuseum voor ‘morrelende kunst’', ''NRC‐Handelsblad'' 25 juni 2005. Pleinmuseum http://www.pleinmuseum.nl
Preparateur De in Nederland gebruikelijke equivalent voor taxidermist. Preparateurs houden zich ‐ beroepsmatig of uit liefhebberij ‐ bezig met het conserveren van dode dieren. In Nederland zijn de preparateurs verenigd in de Nederlandse Vereniging van Preparateurs. “De oprichting van de NVP in 1980 hangt direct samen met de dreiging dat het prepareren door de overheid verboden zou worden. In de Tweede Kamer werd gediscussieerd over de ‘zin’ van het prepareren van dieren, waarbij enkele partijen zich op het standpunt stelden dat het hebben van een opgezet dier weinig zinvol was. Tevens zou door het prepareren de vraag naar dode dieren gestimuleerd worden. Dit zou weer leiden tot een toename in de illegale bemachtiging van dieren door bijvoorbeeld schieten, vergiftigen en het gebruik van klemmen. Door de regering was voorzien in een wetsvoorstel
om het prepareren te beëindigen door het invoeren van een zogenaamd uitsterfsysteem. Hierbij zouden bestaande vergunningen gehandhaafd blijven, maar bij stoppen van de prepareeractiviteiten zou de dan vervallende B‐1 prepareervergunning niet meer opnieuw vergeven worden. Om het belang van de preparateurs goed naar voren te kunnen brengen werd de Nederlandse Vereniging van Preparateurs, de N.V.P., opgericht. Initiatiefnemers hiertoe waren de heren Jac. Bouten, P. Staffeleu en P. van den Brand” http://www.prepareren.nl/vereniging.php?sel=hist orie.
“Presentation more specifically denotes the carefully planned communication of interpretive content through the arrangement of interpretive information, physical access, and interpretive infrastructure at a cultural heritage site. It can be conveyed through a variety of technical means, including, yet not requiring, such elements as informational panels, museum‐type displays, formalized walking tours, lectures and guided tours, and multimedia applications and websites” (The ICOMOS Charter for the interpretation and presentation of cultural heritage sites, 2008) http://www.international.icomos.org/charters/inte rpretation_e.pdf
Paramuseale instelling (paramuseum) gericht op het tentoonstellen van (hedendaagse) beeldende kunst. Presentatie‐instellingen worden gezien als “vrijhavens voor experiment en vernieuwing en ontwikkelplekken voor talent. Zij stellen presentaties samen die een beeld geven van de actuele ontwikkelingen in de beeldende kunst”. http://www.cultuursubsidie.nl/downloads%20OC W/Artikel%209j%20%20Presentatie‐ instelling%20Beeldende%20Kunsten.pdf Willers en Urlus verwijzen ook naar beurzen (zoals HISWA en AutoRAI) als presentatie‐instelling.
Zie:
Typologie
Zie verder:
Taxidermist
Roland Arpin (1992: 53) geeft de volgende typologie van museale presentaties/ tentoonstellingen:
Gerben Willers en Ariadne Urlus, De massa is de nieuwe elite http://www.tubelight.nl/articles/1064/de‐massa‐ de‐nieuwe‐elite
Zie verder: Nederlandse Vereniging http://www.prepareren.nl/
van
Preparateurs
Prepareren “Onder prepareren wordt verstaan het behouden, conserveren van dode natuurlijke objecten. Vaak gaat het om het opzetten van vogels en zoogdieren. Er zijn echter meer vormen van prepareren dan opzetten, zo kan bijvoorbeeld ook het skelet van een dier geprepareerd worden, of alleen de schedel. Ook het maken van een vloeistofpreparaat hoort bij het prepareren” (http://www.prepareren.nl/informatie.php?sel=no ne). Zie ook:
‐ According to the type of theme and the effects sought ‐ Knowledge‐oriented exhibition ‐ Reflection‐oriented exhibition ‐ Discovery‐oriented exhibition ‐ According to presentation system ‐ Permanent exhibition ‐ Temporary exhibition ‐ Travelling exhibition ‐ According to treatment of the material ‐ Evaluation exhibition ‐ Essay exhibition ‐ Experimental exhibition ‐ According to means of production ‐ Exhibition produced by the museum ‐ Exhibition brought in from elsewhere ‐ Co‐produced exhibition
Opzetten Taxidermie
Zie ook:
Presentatie
Tentoonstelling Expositie
Synoniem met tentoonstelling en expositie. Het is niet eenduidig wanneer welke term wordt gebruikt voor het in beeld brengen van een verhaal. Presentatie is een algemenere term, terwijl tentoonstelling en expositie meer specifiek worden gebruikt voor een ruimtelijke verbeelding.
Presentatie‐instelling
Presentatiepotentieel De waarde van een object kan mede schuilen in de mogelijkheden die het biedt om de betekenis over te brengen of om een verhaal (bijvoorbeeld een bijzondere culturele biografie) te vertellen. In het Deltaplan Cultuurbehoud is dat aangeduid met presentatiewaarde of attractiewaarde. Waardestellend kader mobiel erfgoed http://www.mobiel‐erfgoed.nl/Blz_wsk.htm
Presentatievorm Manier van tentoonstellen. In een beschrijving van de tentoonstelling “ Out of Storage” (Timmerfabriek, Maastricht) wordt toegelicht dat de tentoonstellingsmakers drie presentatievormen hebben uitgeprobeerd (Kammer 2011):
Roland Arpin, Musée de la Civilisation. Concept and practices (Musée de la Civilisation, Quebec 1992).
‐ als in een depot (informeel) ‐ als in De Pont, Tilburg (licht en open) ‐ als in het oude Stedelijk Museum, Amsterdam (statig met gewijde stilte)
Zie verder:
Zie verder :
Claudia Kammer, 'Warhol in een timmerfabriek', NRC Weekend 23 juli 2011
oude
te beschermen. (ontleend aan de website van Restauratoren Nederland http://www.conserveer.nl/index.php?id=14)
Presentatiewaarde In de Handreiking Roerend Religieus Erfgoed (2011) wordt de volgende omschrijving gegeven van presentatiewaarde: “Als een (groep) voorwerp(en) religieuze tradities en gebruiken op een aansprekende manier laat zien, heeft het presentatiewaarde. Een voorwerp kan een bepaalde sfeer oproepen, een bepaald mysterie uitdrukken, of juist imposant zijn vanwege ouderdom, materiaalgebruik, afmeting, gebruik of vormgeving. Dit kan een voorwerp aantrekkelijk maken voor publiek, waardoor het geschikt is voor presentatie of educatie. De presentatiewaarde is belangrijk voor voorwerpen die een museale bestemming krijgen. Daarbij is door het toenemende cultuurtoerisme de presentatiewaarde ook steeds belangrijker voor voorwerpen die in kerken worden bewaard. De daarnaast vaak voorwerpen kunnen aanknopingspunten bieden voor het geloofsgesprek, wat aansluit bij de missionaire taak van de kerk” (p. 39). Zie verder: Handreiking Roerend Religieus Erfgoed (2011) http://www.handreikingroerendreligieuserfgoed.nl /assets/Uploads/LR‐2011_04_26‐HRRE‐ Handreiking.pdf
Preventieve conservering is het geheel van maatregelen en handelingen dat erop gericht is een zo optimaal mogelijke omgeving te scheppen voor het bewaren en tentoonstellen van voorwerpen, met het doel verval zoveel mogelijk te verhinderen of te vertragen. (Ethische code voor musea 2006) “ The best therapy is preventive maintenance” Principles for the Analysis, Conservation and Structural Restoration of Architectural Heritage (ICOMOS 2003) art. 3.2. http://www.international.icomos.org/charters/stru ctures_e.htm
Privéverzameling Verzameling in het bezit van een particulier als alternatief voor verzamelingen in het bezit van een publiekrechtelijk orgaan. In het laatste geval kan het gaan om een museumverzameling of een niet‐ museale institutionele verzameling. Overigens kan natuurlijk sprake zijn van een particulier museum.
Publieksarcheologie De nieuwe term publieksarcheologie komt overeen met de oudere term archeo‐educatie. Het betreft activiteiten in de sfeer van educatie en voorlichtging op het gebied van archeologie.
Publieksbereik De meest eenvoudige benadering van het meten van 'publieksbereik' is het tellen van het aantal bezoekers. De Raad voor Cultuur plaatst publieksbereik in een bredere context dan alleen het aantal betaalde bezoeken. Het gaat ook om de breedte, het bereik van verschillende groepen die zich kunnen onderscheiden naar achtergrond, interesse, leeftijd, levensfase, opleiding, etc. De mate waarin een aanbod tegelijkertijd diverse groepen weet aan te spreken en te bereiken, de diversiteit, is een wezenlijk aspect van publieksbereik (Advies Bezuiniging Cultuur 2013‐ 2016. Noodgedwongen keuzen http://www.cultuur.nl/Upload/Docs/RvC_advies3. pdf).
In het Engels wordt de collecting/collection gebruikt.
term
popular
Zie verder:
Preserveren
Sharon Macdonald, 'Collecting practices', in: Sharon Macdonald red., A Companion to Museum Studies (Blackwell, Londen 2006) 81‐97.
De term preserveren (naar het Engelse “preservation”) is een in Nederland weinig gebruikte term voor preventieve conservering.
Paul Martin, Popular collecting and the Everyday Self: The Reinvention of Museums? (Leicester University Press, Leicester 1999).
Preventieve conservering
Provinciaal depot
Preventieve conservering bestaat uit indirecte actie om verval te vertragen en schade te voorkomen door optimale voorwaarden te scheppen voor het behoud van het cultureel erfgoed, voor zover dat overeenkomt met het sociale nut ervan. Preventieve conservering omvat ook juiste hantering, vervoer, opslag en tentoonstelling. Het kan ook het maken van facsimile's met zich meebrengen, om het origineel
Depot ingericht ten behoeve van de opslag van archeologische vondsten. De inrichting van zulke depots op provinciaal niveau wordt verlangd door de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2006).