Parijsch Culemborg
nis Ouderenhuisvesting ges
mst geschiedenis nu toekom
ing nu toekomst ouderenhu
nis toekomst ouderenhuisv Literatuurstudie Afstudeeropdracht Architectuur
Maurice Korenblik, Martijn Schutte
uisvesting geschiedenis
chiedenis nu toekomst
mst ouderenhuisvesting
uisvesting geschiedenis G. Goudkuil
L. van der Kooij J. van der Bij
Afstudeerbegeleider HAN begeleider HAN begeleider SBH Architecten + Adviseurs HAN HAN
Handtekening Handtekening Handtekening
d.d. d.d. d.d.
Instituut Built Environment
SBH architecten + adviseurs
Ruitenberglaan 26 6826 CC Arnhem Telefoon: (026) 365 82 60 Fax: (026) 264 50 66
Jansbinnensingel 1 6800 AL Arnhem Telefoon: (026) 377 9797 Email:
[email protected]
Naam student
Maurice Korenblik (441519)
Naam student
Martijn Schutte (429178)
Email Telefoon Email Telefoon
Onderwijsinstelling Studie Studiejaar Afstudeerrichting Afstudeeronderwerp Organisatie Betreft Onderwerp Datum Documentnaam Versie Status
[email protected] +31(0)6 30 01 19 56
[email protected] +31(0)6 38 50 04 30
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Bouwkunde 4e jaar Architectuur Vergrijzing en haar ouderenhuisvesting SBH architecten + adviseurs Literatuurstudie Ouderenhuisvesting Geschiedenis, Nu & Toekomst 07 juni 2011 LS001 DEF02 DEFINITIEF
Afstudeerbegeleider SBH
Dhr. G. Goudkuil
Projectbegeleider SBH
Dhr. B. Buurman
Email Telefoon
Email Telefoon
[email protected] +031(0)26 377 97 97
[email protected] +031(0)26 377 97 97
Begeleider HAN
Dhr. L. van der Kooij
Begeleider HAN
Dhr. J. van der Bij
Email Telefoon
Email Telefoon
[email protected] +031(0)26 365 83 83
[email protected] +031(0)26 365 81 40
Literatuurstudie_07 juni 2011
2
Voorwoord Voor u ligt een literatuurverslag met als onderwerp: De huisvesting van ouderen, met de daarbij behorende onderzoeken naar de geschiedenis, het hedendaagse woongedrag en de woonpreferenties van ouderen. Dit verslag is tot stand gekomen tijdens de afstudeerperiode in het 4e jaar van de opleiding Bouwkunde aan de Hogeschool van Arnhem & Nijmegen. Het onderzoek is gebaseerd op een actueel vraagstuk: hoe kan de groeiende vraag naar huisvesting van ouderen het best worden opgelost? De groeiende vraag naar huisvesting ontstaat doordat de vergrijzing die haar intrede doet. Wij zijn tot dit onderwerp gekomen naar aanleiding van de afstudeeropdracht. Het is de bedoeling dat de literatuurstudie een op zichzelf staand onderzoek is dat verwantschap mag hebben met onze afstudeeropdracht. De afstudeeropdracht is het ontwerpen van een samengestelde huisvesting voor zelfstandig wonende ouderen, dementerende ouderen en mensen met een niet aangeboren hersenafwijking. Dit wetende zijn wij op zoek gegaan naar een mogelijk onderzoeksonderwerp dat wij als achtergronddocumentatie kunnen gebruiken. Het verslag is op de volgende wijze opgebouwd: -
Geschiedenis_ontstaan van het probleem Geschiedenis_huisvesting van ouderen Toepassingen_op dit moment Oplossingen_in de toekomst Commentaar Conclusie
Het eindresultaat is mede tot stand gekomen door gebruikmaking van de kennis en ervaring van: B. Römgens_VenhoevenCS te Amsterdam J. Nillesen_Lectoraat Zorggericht Bouwen te Arnhem J. de Boer_Interzorg te Ferwert T. Boogaarts_Frankelandgroep te Schiedam M. Heeffer_Humanitas te Rotterdam (Nesselande) Wij willen deze personen vriendelijk bedanken voor de moeite en tijd die zij in ons afstudeerproject geïnvesteerd hebben. Maurice Korenblik Martijn Schutte
Literatuurstudie_07 juni 2011
3
Inhoudsopgave Samenvatting ............................................................................................................................. 6 Inleiding ..................................................................................................................................... 9 Achtergronden ............................................................................................................................... 10 Aanleiding ..................................................................................................................................... 10 Probleemstelling ............................................................................................................................ 10 Doelstelling .................................................................................................................................... 10 Onderzoeksgrenzen........................................................................................................................ 11 Onderzoeksmethoden..................................................................................................................... 11 Leeswijzer ..................................................................................................................................... 11 1.
Geschiedenis_ontstaan van het probleem ......................................................................... 12 1.1
Generatietypologie .............................................................................................................. 13
1.2
Generatietypologie uitgelicht in cijfers .................................................................................. 14
1.3
„Babyboomgeneratie‟ .......................................................................................................... 15 Economische groei ........................................................................................................ 15 Culturele revolutie ......................................................................................................... 15 Toekomstbeeld ............................................................................................................. 15
2.
Geschiedenis_huisvesting van ouderen ............................................................................. 16 2.1
Armenzorg wordt maatschappelijke zorg voor “alle ouderen” ................................................. 17
2.2
Erkenning voor de ouderen ................................................................................................. 18 Bejaardenwoningen ....................................................................................................... 20 Pensiontehuizen ............................................................................................................ 20 Verpleeghuizen ............................................................................................................. 20 Combinatie_Pensiontehuizen met „zelfstandige‟ bejaardenwoningen ................................. 20 Serviceflats ................................................................................................................... 20 Ouderenhuisvesting passend in de wijkgedachte ............................................................. 21
3.
2.3
Collectieve bouw in de jaren zestig ...................................................................................... 21
2.4
Verpleeghuizen ................................................................................................................... 23
2.5
Van zorgen naar „stedelijk‟ wonen ........................................................................................ 24
2.6
Crisis in de jaren tachtig ...................................................................................................... 25
2.7
Zorgmodellen ..................................................................................................................... 27
Toepassing_op dit moment ................................................................................................ 29 3.1
Huisvesting van nu ............................................................................................................. 30
3.2
Referentieprojecten ............................................................................................................ 31 Renovatie van de oudere woonvormtypen ...................................................................... 31 Herbestemming van kantoorpand naar wonen met zorg .................................................. 33 Kleinschalig zelfstandige woningbouwcombinatie voor ouderen ........................................ 36 Nieuwbouwcomplex wonen los van zorg ......................................................................... 39
4.
Oplossing_in de toekomst ................................................................................................. 42 4.1
Toekomst concept .............................................................................................................. 43
Literatuurstudie_07 juni 2011
4
5.
Commentaar....................................................................................................................... 45 5.1
Praktijk_zorg ...................................................................................................................... 46 Interzorg Ferwert .......................................................................................................... 46 Frankelandgroep Schiedam ............................................................................................ 47
5.2
Ontwerp_architectuur ......................................................................................................... 48 Venhoeven CS .............................................................................................................. 48 Lectoraat Zorggericht Bouwen ....................................................................................... 49
5.3
Concept_toekomst .............................................................................................................. 50 Humanitas .................................................................................................................... 50
6.
Conclusie ............................................................................................................................ 51 6.1
Samenvatting_overwegingen ............................................................................................... 52
6.2
Eindconclusie ..................................................................................................................... 55
Literatuurlijst ........................................................................................................................... 56 Voetnoot ....................................................................................................................................... 56 Boeken .......................................................................................................................................... 56 Overige documentatie .................................................................................................................... 56 Internet ......................................................................................................................................... 57 Bijlagen..................................................................................................................................... 58 Bijlage I: Praktijk_Interview Interzorg Ferwert ................................................................................ Bijlage II: Praktijk_Interview Frankelandgroep, Schiewaegh .............................................................. Bijlage III: Ontwerp_Interview Venhoeven C.S. .................................................................................. Bijlage IV: Ontwerp_Interview Lectoraat Zorggericht Bouwen ............................................................. Bijlage V: Concept_Interview Humanitas ..........................................................................................
Literatuurstudie_07 juni 2011
5
Samenvatting Het aantal 65-plussers in Nederland zal in aankomende 25 jaar stijgen tot 4,4 miljoen. Dit heeft gevolgen voor de ouderenhuisvesting in Nederland. Er zal een tekort ontstaan in de huisvesting voor ouderen. Het is interessant om met de kennis van de geschiedenis een beeld voor de toekomst te schetsen. Het ontwikkelen van specifieke woonvormen voor ouderen werd vanaf 1945 een speerpunt in het ouderenbeleid. Deze ontwikkeling was zelfs de maatstaaf voor een ideale verzorgingsstaat. Nergens anders in de wereld werden er zoveel specifieke voorzieningen voor ouderen gebouwd als in Nederland. De verschillende typen woonvormen onderscheidden zich vooral door het integratie van zorgvoorzieningen. Er was kritiek op het institutionele karakter van de ouderenzorg. Omdat er bezuinigd moest worden ontstond er een ontwikkeling die uiteindelijk zou zorgen tot het scheiden van wonen en zorg. De wijk werd steeds belangrijker en kreeg een nadrukkelijker kader waarbinnen een palet aan voorzieningen op elkaar werden afgestemd. In dit onderzoek wordt er teruggekeken naar het krachtveld waarin de ouderenzorg gestalte krijgt. Doormiddel van het historisch onderzoek en het gebruik maken van kennis van experts met de invalshoeken praktijk en ontwerp, wordt er in een conclusie geschreven hoe de afstudeerders denken over de huisvesting van ouderen in de toekomst.
Generatietypologie De vergrijzing zal in de komende periode zijn intreden doen in Nederland gezien het geboorteaantal tijdens de babyboom na de Tweede Wereldoorlog. Er zal een grote groep 65-plussers in Nederland ontstaan. Aan de babyboomgeneratie, ook wel protestgeneratie genoemd, gaan nog twee generaties vooraf. De vooroorlogse generatie en de stille generatie, deze wordt opgevolgd door de protest generatie, ook wel de babyboomgeneratie genoemd. „Babyboomers‟ zijn geboren tussen 1945 en 1955. Maar hoe is deze geboorte-explosie nou eigenlijk ontstaan? Het begon met de economische groei en de culturele evolutie. Doordat er meer mogelijk werd en het toekomstbeeld een stuk positiever werd, ontstond er een bepaalde zekerheid en durfde men een gezin op te bouwen.
Geschiedenis_huisvesting van ouderen In de loop der jaren zijn ouderen op veel verschillende manieren gehuisvest. Heel vroeger had dit te maken met of je arm of rijk was, (het klasse verschil) en of je een man of een vrouw was. Voor de dertiende eeuw was er geen onderscheid tussen ouderenhuisvesting en normale doorsnee woningbouw uit die tijd. Later kwam er onderscheid door verzuiling en geloof in Nederland. De erkenning van de ouderen was een belangrijk moment in de ontwikkeling van de zorgsector en haar huisvestingsvormen. Er werden algemene standaarden ingevoerd in de vorm van wetsbepalingen en er ontstonden door de instelling van de maatschappij en haar tijdsgeest verschillende woonvormen. Van bejaardenwoningen, pensiontehuizen, verpleegtehuizen en serviceflats tot institutionele, uit de grond gestampte bouwcomplexen van de wederopbouw in de jaren zestig. Deze collectieve bouw was nodig om de woningnood na de oorlog op te lossen. Ouderenhuisvesting werd steeds minder zorg en de nadruk werd steeds meer op wonen gelegd. De kwaliteit van het leven ging steeds meer gelden. Dit is te zien in de huisvestingsgeschiedenis.
Toepassing_op dit moment Nadat de geschiedenis is belicht wordt er kort stil gestaan bij een aantal toepassingen binnen de ouderenhuisvesting op dit moment. Hierin wordt renovatie als eerste behandeld. Het renoveren van oude zorggebouwen is noodzakelijk om de huisvesting te laten voldoen aan de huidige normen en eisen. Wanneer dit niet mogelijk is wordt er tegenwoordig al snel naar een andere duurzame oplossing gezocht. Het herbestemmen van een bestaand pand is hier een goed voorbeeld van. Leegstaande kantoorpanden worden omgebouwd voor haar nieuwe functie. Als er naast renoveren ook niet wordt gekozen voor herbestemming van een pand, dan is de keuze gemaakt om voor nieuwbouw te gaan. Dit kan in veel verschillende vormen, maar kleinschalig zelfstandig wonen is nu erg in trek. Er wordt veel naar kleinschaligheid gevraagd omdat de benadering en leefstijl erg overzichtelijk en persoonlijk blijft. Andere nieuwbouw is de gescheiden woonvorm waarbij wonen los van zorg wordt gekoppeld. Ouderen wonen geheel zelfstandig en schakelen pas hulp in wanneer dit nodig is. Dit zijn de moderne aanleunwoningen van vroeger. Vaak wat groter opgezet en in de buurt van een zorgverstrekker c.q. instelling.
Literatuurstudie_07 juni 2011
6
Toekomstbeeld Het blijft moeilijk om over de toekomst uitspraken te doen, maar het concept van een multifunctioneel hybride gebouw benadert toch wel sterk de nieuwe woonvorm die de toekomst heeft. Dit is de woonvorm die past bij de „moderne, jonge ouderen‟ die door de vergrijzing in de nabije toekomst onder de groep 65plussers valt. Het integreren van verschillende ondernemingen en diensten biedt de bewoner de mogelijkheid om zelf te kiezen. Het is mogelijk om gebruik te maken van verschillende faciliteiten waardoor er van de oude dag kan worden genoten zonder dat men de deur uit zou moeten. Belangrijk wordt de interactie tussen het multifunctioneel centrum en de wijk. Voor een optimaal gebruik is er interactie tussen beide nodig. Hierdoor ontstaat er ook geen isolement voor de ouderen. De diverse mogelijkheden geven een volledig pakket waar een bepaalde basis voor iedereen mogelijk is en waar arrangementen extra zijn in te kopen, zowel op gebied van zorg als op andere diensten. Voorbeelden van diensten die onder één dak gebundeld zouden kunnen worden zijn: een polikliniek, een apotheek, een bibliotheek, een buurtgemeentschap, een grand café, een kapper, een restaurant, etc.
Commentaar van experts In dit onderzoek is er gekozen om verschillende experts te benaderen. Om het onderzoek neutraal te houden is er gekozen om informatie en kennis van verschillende praktijkkanten te vergaren. Zo is de praktijkkant en de ontwerpende kant van de ouderenhuisvesting belicht. Er zijn gesprekken door heel Nederland met architecten en zorginstellingen gevoerd. In de resultaten waren opvallende overeenkomsten terug te vinden. Wanneer men het heeft over de ouderen, voorziet men twee problemen. De manier van het verstrekken van zorg en de huisvesting van de ouderen. De zorgsector wordt nu al veel belast, maar dit zal in de toekomst alleen nog maar toenemen. De maatschappij dient anders over zorg te gaan denken. Het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen dient gestimuleerd te worden en mantelzorg door familie en kennissen moet de zorgsector aanvullen en tevens ontzien. De huisvesting van de ouderen dient breed te worden opgelost. Er is geen specifieke woonvorm waar iedere oudere zich prettig bij voelt. Er zijn ouderen die zijn opgegroeid in de stad en er zijn ouderen die zijn opgegroeid op het platteland. Er is verschil in levensstandaard en in interesses. Er moet worden gekeken naar verschillende leefstijlen. De ouderen dienen onder een aantal categorieën te worden onderverdeeld. Zo kan één persoon zich goed voelen in een institutioneel concept en een ander is juist op zoek naar een kleinschalige woonvorm. De ouderen hechten veel waarde aan hun veilige betrouwbare omgeving. Het is dan ook belangrijk dat er voortaan wijken worden opgezet waarin de mogelijkheid wordt geboden om in verschillende levensfases gehuisvest te worden. Zo moet het mogelijk worden om van een zelfstandige situatie via een aanleunwoning met beperkte hulp langzaam richting een tehuis te verhuizen. Door domotica moet het mogelijk worden om ouderen middels technische oplossingen een veilige thuissituatie te geven. De levensbestendige woningen bieden meer comfort en dienen voor een makkelijke sociale controle van verpleegkundigen. Op deze manier kan mantelzorg ook langer blijven. Dit komt door het efficiënter inschakelen van een deskundige. Het sociale netwerk valt door deze combinatie ook niet weg.
Conclusie Er zijn in het verleden veel verschillende woonvormen ontstaan. Al deze woonvormen hangen samen met de tijdsgeest van dat moment. Dit is ook de reden waarom het zo moeilijk is om een uitspraak te doen over de toekomst. De tijdsgeest is nu anders dan over 25 jaar. Dit neemt nog niet weg dat er een mening kan worden gegeven. Er wordt een allesomvattende conclusie geschreven met daarin de mening van de afstudeerders over de oplossing van het ontlasten van de zorgsector en haar huisvesting. Er is niet één denkbare oplossing dat de vraagstelling kan beantwoorden. Er dient allereerst een omslag in het denkpatroon bij de ouderen te ontstaan. Men moet minder afhankelijk worden van de zorgsector en zal de zorg meer moeten zien als dienst wanneer het echt nodig is. De huisvesting dient op een grotere schaal te worden aangepakt. Hiermee wordt op wijkniveau bedoeld. Er zijn verschillende woonvormen denkbaar, omdat niet alle ouderen dezelfde woonwensen hebben. De oplossing op wijkniveau moet nieuwe mogelijkheden bieden voor ouderen om in hun eigen omgeving oud te kunnen worden. Wanneer die basis goed is kan er pas naar mogelijke woonvormen worden gekeken. Wij zien in de toekomst de zelfstandige ouderen in een bewust gekozen wijk wonen, waarbij zij instaat zijn middels levensloopbestendige woningen en nieuwe technieken lang zelfstandig te blijven wonen. Wanneer er hulp ingeschakeld moet worden kan dit eerst door het inschakelen van mantelzorg. Op het moment dat mantelzorg niet meer voldoende is kan er een professionele zorgverlener worden ingeschakeld. De
Literatuurstudie_07 juni 2011
7
huisvestingsvormen moeten niet direct ingeperkt worden. De ouderen dienen onder een aantal verschillende leefstijlgroepen ondergebracht te worden. Iedere leefstijl heeft haar eigen uitgangspunten en woonpreferenties. Hierdoor ontstaan er een aantal passende woonvormen. Ons lijkt het multifunctioneel centrum met huisvesting voor ouderen een goede oplossing voor de grootste groep ouderen, waarbij kleinschaligheid en persoonlijkheid binnen de organisatie als belangrijkste eigenschap moet worden gezien. Dit betekent nog niet dat andere woonvormen dan meteen afgeschreven zijn. De voordelen van een multifunctionele oplossing zijn dat er verschillende diensten kunnen worden verleend. Er zijn verschillende mogelijkheden voor activiteiten, zorg en andere zaken aanwezig onder één dak. Wanneer men hier geen behoefte aan heeft is de huisvesting alleen al voldoende. Maar de ouderen van de toekomst krijgen hierdoor zelf de keuzevrijheid waar ze al die jaren naar hebben gestreefd. En door de interactie tussen de verschillende diensten en andere partijen ontstaat er een diversiteit aan mogelijkheden. De huisvesting voor ouderen is geen suf, oud, grijs gebied meer, maar is iets levendigs waar je bij wil zijn, waar je je prettig voelt en waar veel mogelijk is. Door deze veelzijdigheid en het andere imago wordt dit ook veel meer onderdeel van de wijk. Of dit uiteindelijk ook het antwoord op het aan te pakken probleem van de huisvesting voor ouderen in Nederland zal zijn weet natuurlijk niemand. De toekomst zal het leren.
Literatuurstudie_07 juni 2011
8
Inleiding
bron: www.enen.nu/interessant/literatuur
In het hoofdstuk: “inleiding” van het onderzoek wordt eerst kort toegelicht hoe wij op het onderwerp „vergrijzing‟ zijn gekomen. Het hoofdstuk is onderverdeeld in Achtergronden, Aanleiding, Probleemstelling, Doelstelling, Onderzoeksgrenzen, Onderzoeksmethoden en Leeswijzer.
Literatuurstudie_07 juni 2011
9
Achtergronden De literatuurstudie is een onderzoek voorafgaand aan de afstudeeropdracht “Parijsch Culemborg”. Bij de afstudeeropdracht dient er een ontwerp gemaakt te worden voor huisvesting van (dementerende) ouderen. Voor de literatuurstudie is gekozen om een onderzoek te doen naar de huisvesting van ouderen. Het onderwerp/probleemstelling luidt als volgt: “Het ontwerpen van een architectonisch, bouwkundig verantwoorde huisvesting voor de groeiende groep ouderen, waarin zij zich veilig en thuis voelen, met een bewuste koppeling tussen onderzoek, ontwerp en technische uitwerking.” Er is gezocht naar een bureau dat gespecialiseerd is op het gebied van zorghuisvesting. SBH Architecten + Adviseurs had hierbij de voorkeur, daarom wordt de afstudeeropdracht ook bij dit bureau uitgevoerd. Vanuit het bureau is er een ontwerpopdracht, genaamd “Parijsch Culemborg”. Deze opdracht dient door de afstudeerders uitgevoerd te worden.
Aanleiding In de media en politiek is ouderenzorg de laatste jaren een actueel onderwerp. De 'Babyboomgeneratie‟ is in opkomst en zorgt ervoor dat de ouderenzorg zeer waarschijnlijk zal veranderen. Deze literatuurstudie wordt gebruikt om te onderzoeken hoe je ouderen het beste kunt huisvesten en hoe je het voor hen zo aantrekkelijk mogelijk kunt maken. Verder kijken we naar de geschiedenis van huisvesting met betrekking tot ouderen, hoe we de huisvesting kunnen verbeteren en in de toekomst de huisvesting van de grote groep kunnen oplossen. We nemen interviews af van personen uit de praktijk, zodat we onderbouwde meningen verkrijgen en deze mogelijk kunnen verwerken in onze afstudeeropdracht. Tot slot wordt gekeken naar referentieprojecten om eventuele toepasbare ideeën te kunnen gebruiken in het ontwerpproject “Parijsch Culemborg”. Uiteindelijk zal er worden afgesloten met een persoonlijke conclusie van de afstudeerders.
Probleemstelling Om aan het einde van de literatuurstudie tot een onderbouwde conclusie te komen zullen er een aantal vragen beantwoord moeten worden. Allereerst is er een hoofdvraag opgesteld die als volgt luidt: Hoe moet er worden omgegaan met de huisvesting van ouderen in de toekomst? Deze gestelde hoofdvraag is niet voldoende om een goede conclusie te schrijven, daarom zijn er een aantal deelvragen geformuleerd. Deze vragen zijn afgeleid van de hoofdvraag. Door het beantwoorden van de deelvragen is uiteindelijk ook de hoofdvraag te beantwoorden. De deelvragen in deze literatuurstudie luiden als volgt: Waarom moet er naar een verandering/verbetering in de ouderenhuisvesting worden gezocht? Hoe is de huisvesting van nu tot stand gekomen? Wat zijn de verschillende factoren bij het tot stand komen van verschillende typen woonvormen? Wat is nu de situatie in de ouderenzorg en hoe zou deze er in de toekomst uit zien? Welke meningen over ouderenhuisvesting worden er op dit moment door experts gegeven?
Doelstelling Een doelstelling dient ervoor te zorgen dat de literatuurstudie goed zal verlopen, aangezien dit de rode draad van het onderzoek zal zijn. Het zorgt er tevens voor dat de afstudeerders en bijbehorende partijen met dezelfde visie naar het literatuuronderzoek kijken en werken. De doelstelling voor de literatuurstudie luidt als volgt: “Het vormen van een mening over de toekomstmogelijkheden van de ouderenhuisvesting met haar verschillende woonvormen.” Om tot een juiste conclusie te komen dient er veel informatie verzameld te worden over dit onderwerp. Achter in de Literatuurlijst staat vermeld waar de informatie vandaan is gehaald.
Literatuurstudie_07 juni 2011
10
Onderzoeksgrenzen De afronding van deze Literatuurstudie dient binnen een tijdsbestek van ± 15 werkdagen (per afstudeerder) te zijn behaald. Om ervoor te zorgen dat dit werkelijk behaald kan worden zijn er een aantal onderzoekgrenzen vastgesteld. Dit houdt in dat bepaalde onderwerpen niet meegenomen worden in het onderzoek. De onderzoeksgrenzen luiden als volgt: - We beperken ons tot ouderenzorg vanaf 1945 (de Babyboomgeneratie) - We beperken ons tot 4 bouwmethodes: renovatie, herbestemming, kleinschalige woningbouw in de wijk en nieuwbouwcomplex - We doen geen financieel haalbaarheidsonderzoek
Onderzoeksmethoden Om een complete literatuurstudie te kunnen maken is het noodzakelijk om de informatie op de juiste locaties te zoeken. De informatie kan op verschillende manieren verkregen worden, namelijk door verschillende bronnen te raadplegen. Informatiebronnen die te gebruiken zijn: - Relevante onderzoeken op het internet - De mediatheek van de HAN (gemaakt door voorgaande afstudeerders) - Boeken en magazines m.b.t. ouderenhuisvesting (zie literatuurlijst) - Interviews met experts uit de praktijk - Interviews met ontwerpende experts
Leeswijzer Voorafgaand is er een samenvatting van de gehele literatuurstudie gegeven. Hierin komen alle onderdelen aan bod, waar verder in de studie dieper op in wordt gegaan. In hoofdstuk 1 & 2 wordt de geschiedenis van de ouderzorg besproken. Hierin komt het ontstaan van het probleem met betrekking tot de groei in de bevolking aan de orde en de geschiedenis van de ouderenhuisvesting zelf. Vervolgens gaan we in hoofdstuk 3 diep in op de verschillende toepassingen van ouderenhuisvesting die momenteel aan de orde zijn. Hier zal op de subvragen in worden gegaan en uiteindelijk antwoord verkregen worden op de hoofdvraag. In de hoofdstukken 4 & 5 wordt het commentaar van betrokkenen weergegeven en referentieprojecten besproken die in de praktijk zijn gebouwd en die samenhang hebben met dit onderzoek. De studie wordt afgesloten met een conclusie van de afstudeerders in hoofdstuk 6.
Literatuurstudie_07 juni 2011
11
1. Geschiedenis_ontstaan van het probleem
bron: www.zorgvisie.nl
Momenteel is ouderenzorg vanwege de vergrijzing een zeer actueel onderwerp. In onze moderne samenleving wordt de zorg voor ouderen gesubsidieerd door de overheid, maar in de toekomst zal dit te duur worden door de toename van deze vergrijzing. Maar hoe is deze vergrijzing nou daadwerkelijk ontstaan?
Literatuurstudie_07 juni 2011
12
1.1
Generatietypologie
De Utrechtse socioloog Henk Becker bedacht vijf generaties die in de twintigste eeuw tot stand zijn gekomen. Beginnend bij de vooroorlogse generatie, gevolgd door de stille, de protest, de verloren en de pragmatische generatie. Hieronder worden de generaties achtereenvolgens kort toegelicht. De vooroorlogse generatie, geboren tussen 1915 en 1930, maakten twee wereldoorlogen en de recessie van de jaren dertig mee, waardoor het zeer zware, moeilijke tijden voor deze generatie waren. Deze generatie heeft hard aan de wederopbouw van ons land gewerkt. Er was hoop op een betere maatschappij en dus een betere toekomst voor hen en het nageslacht. Er was pas op later termijn resultaat, dus men heeft weinig van de verbeteringen kunnen genieten. Daarbij kwam ook nog eens dat de technologie sterk in opkomst was, te denken aan de eerste auto‟s en telefoons in huis. Deze snelle ontwikkelingen hadden grote gevolgen op de manier van leven in deze tijd. Er kwamen grote verschillen in de bevolking tussen rijk en arm. De rijken konden vooral profiteren van de nieuwe ontwikkelingen en de armen konden hier alleen maar van dromen. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd de stille generatie geboren, in de periode tussen 1930 en 1945. Ze beleefden de jeugd tijdens de oorlog. Vooral de periode na de oorlog speelde een grote rol voor het karakter van deze generatie. In deze fase maakten men de wederopbouw van Nederland mee. Hierdoor was er veel werkgelegenheid voor deze beginnende volwassenen en gingen ze al vroeg aan het werk. Ook vrouwen werden in deze tijd steeds meer toegelaten op de arbeidsmarkt. Er ontstond het drie-fasenmodel; arbeid, gezinsfase en terug naar arbeid. Hierdoor was er geen tijd voor een opleiding, waardoor een meerderheid van deze generatie behoord bij de laagopgeleiden. Het tot stand komen van de stille generatie kwam doordat er mogelijkheden waren om in opstand te komen, maar dit werd zelden gedaan. Men was tevreden met het leven en er was voor iedereen werk genoeg. De protestgeneratie, ook wel „babyboomers‟ genoemd, zijn geboren in de periode tussen 1945 en 1960. Men groeide op in een tijd van de economische groei in een land zonder oorlog. In hun jeugd hadden ze te maken met een sterke verzuiling in de samenleving. Dit wil zeggen dat er een scheiding in de bevolking ontstond op onder andere religieus gebied, waardoor er grote culturele verschillen kwamen. De babyboomers kwamen in opstand tegen de traditionele waarden die het met zich meebracht. Doordat de vorige generatie veel werkte was het mogelijk voor deze generatie om langer te studeren. Men hechtte er dan ook veel waarde aan om een zo goed mogelijke carrière te kunnen maken. Door bovengenoemde feiten wordt deze generatie getypeerd als mondig, zelfstandig, beter opgeleid en carrièregericht. De volgende generatie wordt getypeerd als de verloren generatie, geboren in de periode tussen 1960 en 1975. Zij hebben veel last van de vorige generatie, wat zich kenmerkt in grote werkeloosheid dat ontstond in de jaren tachtig tijdens de economische recessie. Dit weerhield men er niet van dat men niet ging werken en studeren, integendeel! Ze worden getypeerd als een generatie met eigenschappen als praktisch, pragmatisch en nuchter. Men was creatief om toch hun kwaliteiten te kunnen verbeteren, wat een gelijke eigenschap was van de voorgaande generatie. De laatste generatie, pragmatische generatie, zijn de kinderen van de protestgeneratie die tussen 1975 en 1990 geboren zijn. Deze groep staat bekend als betrokken zijn, maar hecht ook veel waarde aan vrijheid, zelfontplooiing en authenticiteit. Belangrijk was „je eigen ding doen‟ en doen waar je goed in was. Men groeit op met commerciële televisie en internet die een steeds belangrijk wordende bron van informatie is. Een generatie die veel op de bovenstaande generatie lijkt is de grenzeloze generatie die na 1990 zijn geboren. Deze generatie is niet door Henk Becker beschreven, maar wel door de communicatiespecialisten Jeroen Boschma en Inez Groen. Zij typeren deze generatie ook wel als de Generatie Einstein, omdat ze zeer hechte familiebanden belangrijk vinden en kennis van onder andere leraren erg respecteren. Ze nemen de bestaande kennis goed over en hebben meer tijd voor nieuwe innovaties. Het beeld dat veel volwassenen hebben van de knip- en plakgeneratie moet eens afgelopen zijn volgens Boschma en Groen. De jongeren van nu gaan voor kwaliteit! Een andere veel genoemde term is de mediageneratie, omdat zij veel met digitale middelen communiceren als mobiele telefoons en op profielensites via het internet.
Literatuurstudie_07 juni 2011
13
bron: www.timerime.com
1.2
Generatietypologie uitgelicht in cijfers
bron: www.wikipedia.nl, obv www.cbs.nl
Door de generatietypologie van Henk Becker is het duidelijk dat er een sterke groei in de populatie van Nederland gaande is geweest. Wanneer er gekeken wordt naar een onderzoek1 van het CBS is dit ook erg goed te zien in cijfers. De bevolking groeide van 5,1 miljoen in 1900, tot 8,8 miljoen in 1940. Nadat de babyboom geweest is groeide de bevolking uit tot 14,1 miljoen in 1980 en momenteel in 2011 heeft Nederland ruim 16,5 miljoen inwoners. Er heeft een duidelijke „geboorte-explosie‟ plaatsgevonden vlak na de Tweede Wereldoorlog. De enorme groei in de bevolking had niet alleen met de hoogte geboortecijfer te maken, maar ook het sterftecijfer was drastisch veranderd door verbeterde medici na de jaren vijftig.
Literatuurstudie_07 juni 2011
14
1.3
„Babyboomgeneratie‟
In deze literatuurstudie richten wij ons vooral op de generatie uit de „babyboom‟ die tussen 1945 en 1955 geboren zijn. In de vorige paragraaf is al kort over deze generatie verteld, maar nu wordt er dieper op ingegaan. De reden hiervoor is dat er over ongeveer twintig jaar een enorme groep 65-plussers in Nederland zal zijn, waaronder de „babybomers‟ die ruim 25% van deze groep zal beslaan. Het is een goede zaak om hierop vooruit te lopen met betrekking tot de huisvesting van deze groep. In hoofdstuk 3 zal de geschiedenis van de huisvesting besproken worden.
Economische groei De „babyboom‟ heeft zijn uitwerking vooral in Amerika en West Europa. In de jaren zestig was er een zeer groeiende welvaart in opkomst vanuit Amerika. Deze groei spreidde zich ook in razend tempo over West Europa uit, en dus ook over Nederland. Na de Tweede Wereldoorlog was er voldoende werkgelegenheid door de wederopbouw. De vooroorlogse generatie werkte hier keihard aan. Hierdoor hadden gezinnen meer geld te besteden en konden hun kinderen, de babyboomers, studeren. Over het algemeen valt deze groep dan ook onder de hoogopgeleiden van ons land. Momenteel hoort Nederland ook bij de top 20 van de wereldeconomie, na Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Japan (willekeurige volgorde). Ons land is erg actief in de land- en tuinbouwindustrie en exporteren ook in grote hoeveelheden over de hele wereld. Door de „glastuinbouw‟ is Nederland verantwoordelijk voor bijna de helft van de Europese capaciteit.
Culturele revolutie Tijdens de groeiende welvaart, die in de vorige paragraaf beschreven is, kwamen veel groepen binnen deze generatie in opstand. Je kan dan denken aan jongeren op universiteiten, mensen binnen bedrijven, gezondheidszorg en overheidsinstellingen. Men wou invloed uitoefenen op de koers van een dergelijke organisatie. In de jaren zestig stond alles vast volgens traditionele waarden en normen. De protesten in deze periode worden ook wel de democratisering van Nederland genoemd. Er wordt onder andere geprotesteerd over discriminatie, milieu, man-vrouwrelaties, emancipatie etc. Dankzij de in opstand komende populatie is de samenleving sterk veranderd, wat ook wel de culturele revolutie genoemd wordt.
Toekomstbeeld De eerste babyboomers gaan nu met pensioen. De pensioengangers zullen in de toekomst sterk toenemen. Doordat ze ouder worden zullen ze langzamerhand ook in aanraking komen met de ouderenzorg. Zij hebben een heel andere visie op hoe men verzorgd wil worden in vergelijking met de vorige generaties die nu in zorginstanties zitten. De ouderen van nu leven in traditionele waarden en normen die vrijwel niet opkomen voor zichzelf. Daarentegen hebben de toekomstige ouderen een heel andere visie. Wat je nu al een beetje krijgt en straks alleen maar erger wordt is dat de „babyboomers‟ wederom in opstand gaan komen, evenals in de jaren zestig. Ze stellen hogere eisen en kijken kritischer naar het leven. Men houdt het liefst zelf de touwtjes in handen en wil dus zelf beslissingen nemen. Doordat ze met grote aantallen zijn, veel vermogen hebben en nog vitaal leven op hoge leeftijd zal dit opnieuw een verandering geven in de samenleving.
bron: www.cbs.nl
Bij het CBS zijn cijfers bekend over de verwachte 65-plus aantallen, en hieruit blijkt dat er een enorme verandering gaat plaatsvinden. Op dit moment zijn er ongeveer 2,5 miljoen 65-plussers in Nederland. Dit aantal zal in de komende vijfentwintig jaar sterk toenemen, waardoor er in 2035 ongeveer 4,4 miljoen zullen zijn. Een groot aantal van de groep valt onder de „babyboomgeneratie‟.
Literatuurstudie_07 juni 2011
15
2. Geschiedenis_huisvesting van ouderen
bron: architectuur van de ouderenhuisvesting
De geschiedenis van de ouderenzorg laat zich bijzonder ver traceren. Relevant zijn de omwentelingsmomenten en de fases die in de loop der jaren zich hebben vormgegeven in de geschiedenis van de huisvestiging van de ouderen zorg. In dit hoofdstuk wordt er per belangrijke fase in de ontwikkeling van de ouderenhuisvesting een onderbouwing gegeven. De tijdsgeest was erg bepalend voor de ouderenhuisvesting en de bijpassende typen, concepten en woonvormen. Er is dan ook bewust gekozen om de geschiedenis in periodes te verdelen.
Literatuurstudie_07 juni 2011
16
2.1
Armenzorg wordt maatschappelijke zorg voor “alle ouderen”
In tijden voor de dertiende eeuw woonden verreweg de meeste ouderen in woningen die zich niet van de reguliere woningbouw onderscheid. Vanaf de dertiende eeuw ontstonden er kleine gemeenschappen voor ouderen. Deze gemeenschappen werden opgericht door legaten van welgestelde burgers. De typische hofjes waren herkenbaar aan haar stedenbouwkundige setting. De hofjes ontstonden in de toen al drukke steden en werden in het stedenbouwkundig plan als kleine besloten complexen rond een open ruimte gesitueerd. De hofjes lagen vaak in de buurt van een kerk of kapel. Door hun kleinschaligheid zijn de hofjes nu nog steeds erg aantrekkelijk. In de late zeventiende eeuw veranderden de hofjes door de mercantilistische denkwijze naar zogenaamde werkhuizen. De opvatting was dat onproductieve burgers als een maatschappelijk probleem werden gezien. Deze groep, waar ook de ouderen onder vielen, werden geïnterneerd en zo mogelijk aan het werk gezet. De maatschappij ging van de renaissance tot ver in de twintigste eeuw op deze manier om met haar ouderen. Zelfs de eerste vorm van sociale regelgeving bracht geen grote veranderingen in de maatschappij teweeg. In 1913 werd de invaliditeit- en ouderdomswet ingevoerd. In deze wet werden familieleden verplicht een bijdrage te leveren aan de lage uitkering voor ouderen en invaliden om dit te compenseren. Tot in het begin van de twintigste eeuw waren er naast de hofjes nog geen specifieke ouderenwoonvormen ontwikkeld. Er heerste tot het begin van de twintigste eeuw een groot klasse verschil. Zo hoefden ouderen met voldoende inkomen zich geen zorgen te maken, terwijl de overgrote meerderheid van arme bejaarden waren aangewezen op de goedkopere en slechtere woningen. Dit vaak ook nog met steun van kerkelijke of particuliere liefdadigheid. Wanneer men meer geld ter beschikking had kon men zich inkopen in een proveniershuis. Vanaf het begin van de twintigste eeuw ontstonden er voor het eerst pensiontehuizen. Deze tehuizen dienden voor de oude dag als een specifieke woonvorm voor ouderen. Het institutionele concept van de pensiontehuizen bestaat uit een groot aantal speciaal voor ouderen ontworpen appartementen samengevoegd in een complex dat daarnaast gemeenschappelijke voorzieningen kent. Deze complexen kenmerkten zich door de centrale keuken en een eetzaal. De architectuur uit de begin twintigste eeuw had een harmonische uitstraling met karakter en waarheid als achterliggende theorie. Zo werden de gevels ontworpen op de achterliggende organen en bestemming van het gebouw. In deze periode verkeerde Nederland in een verdeling van “zuilen”. Dit typisch Nederlandse fenomeen werd zowel door de maatschappij als door de staat gedragen. Doordat de ouderenhuisvesting haar „eigen‟ zuilschalen had ontstonden er dus in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw verschillende vormen van bejaardenhuisvesting. De katholieke zuil begon met het ontwerpen van onderbroken identieke wooneenheden en camoufleerde de aaneengeregen blokken. De protestantse zuil richtte zich op het armlastige segment. Zij hadden de visie om het gehele economische spectrum van ouderenhuisvesting te voorzien. Naast de zuilenverdeling werden er ook tehuizen voor verschillende doelgroepen opgericht. In de grote steden bleef de institutionele woonvorm achter, maar hier werd meer aandacht besteed aan de bouw van grondgebonden kleine woonvormen die uit één laag bestonden. Met de komst van het nieuwe stelsel van de sociale zekerheid is er een evolutie in de ouderenzorg ontstaan. De verandering zorgde voor een omwenteling doordat de ouderenzorg voor ‟iedereen‟ werd. Er werd geen onderscheid meer gemaakt in welstand en achtergrond. De sociale zekerheid is ingevoerd naar aanleiding van de nasleep van de eerste wereldoorlog. Om crisis, loonverlaging en werkeloosheid te voorkomen heeft er als voorzorgsmaatregel en als antwoord tegen de nasleep van de tweede wereld oorlog een ingrijpende maatschappelijke reconstructie plaatsgevonden. Er werd middels deze verandering een poging gedaan om armoede en achterstand in Nederland te bestrijden. De ouderenzorg werd opgenomen in het stelsel van de sociale zekerheid en een uitkering zou moeten worden bekostigd uit de tijdens het werkzame leven betaalde premies. De overgangsperiode voor deze wetgeving werd door de overheid gedurende twintig jaar bekostigd, zodat het systeem kon worden opgestart. Omdat het ouder worden voor iedereen gold werd de volksverzekering niet alleen voor arbeiders ingevoerd, voor iedereen. In 1947 kwam er een inkomstenverzekering. Door de Noodwet Ouderdomsvoorzieningen in te voeren werd er een overgangsregeling ingezet dat moest leiden naar een stelsel met premiebetaling. De uitkeringen die werden geboden waren afgestemd op inkomsten die een bepaald maximum niet mocht overschrijden. Het uitkeringsbedrag werd afgestemd op het prijsniveau binnen een woonplaats, die in te delen was in een vijftal categorieën. Het premiestelsel is nooit ingevoerd, maar de Noodwet was wel een grote mijlpaal in het streven naar een sociale gerechtigheid. Door nu de relatie met armoede te hebben afgesplitst werd ouderenzorg voor alle ouderen toegankelijk. Hiervoor moest er een stap worden gezet om de levensomstandigheden, die op dat moment dramatisch waren, te verbeteren.
Literatuurstudie_07 juni 2011
17
2.2
Erkenning voor de ouderen
Dat ouderen een hogere leeftijd haalden omdat ze een betere, behaaglijke situatie kregen dan in het begin van de twintigste eeuw, wil nog niet zeggen dat de woonomstandigheden perfect waren. Er was een groot tekort aan tehuizen en een groot deel van de bejaarden woonde bij hun kinderen in een „gewone‟ woning. Deze woningnood was ontstaan door verwoesting in de Tweede Wereldoorlog en door het, gedurende 10 jaar, stilstaan van de sociale woningbouw. In 1950 had minder dan 30% een eigen kamer ter beschikking, rond de 15% had een tweepersoonskamer en iets meer dan 50% zaten met meer dan vijf personen op een zaal. Mannen en vrouwen werden gescheiden doormiddel van de aparte mannen- en vrouwenzalen. Partners die samen oud waren geworden stonden voor een moeilijke keuze, want in een tehuis konden ze niet samen verder. Het was duidelijk dat er voor de ouderenhuisvesting een oplossing moest worden gecreëerd. Wat men toen ter tijd aan zag komen was dat er een groei in het aantal ouderen zou ontstaan. Door een toename van de levensverwachting en het vervroegen van de leeftijd waarop men stopte met werken ontstond er een grotere groep ouderen waar rekening mee moest worden gehouden. De groei verleende de ouderenzorg meer urgentie om in ouderenzorg te gaan investeren. Er werd een concept van een huishoudelijke omgeving met voldoende verzorging opgezet, het pensiontehuis. Ouderen die hiervoor in aanmerking kwamen werden hiernaar overgeplaatst. Er werd geen selectie gemaakt op inkomen maar op daadwerkelijk noodzakelijke hulp. Het voordeel van het huisvesten van deze grote groep was dat er meer grotere woningen voor gezinnen vrij kwamen. Dit speelde in op de oplossing van de woningnood. Om een verbetering in de ouderenhuisvesting te maken was er afbakening van de doelgroep nodig. Armoede werd niet meer de toetsingsgraad, dus er moest worden gezocht naar andere gemeenschappelijke kenmerken. De doelstelling om geschikte gebouwtypen te definiëren kon pas tot stand komen wanneer de afbakening van de doelgroep zorgvuldig was opgezet. In de volksmond werden diegene die door ouderdom hulpbehoevend werd en diegene die de leeftijd gepasseerd was om te werken als de categorie „ouderen‟ gezien. Maar er moest naar een zorgvuldigere classificatie gezocht worden. Medische parameters waren nauwelijks mogelijk om te toetsen wanneer men binnen de ouderen doelgroep behoorde. De suggestie was namelijk dat ouderdom niet veel te maken had met leeftijd. Doordat ouderen het behaaglijker kregen werden ze hierdoor ouder en werd dit dus een onpeilbaar punt. Er werd gezocht naar typische ouderdomsverschijnselen die het afbakenen van de ouderen mogelijk maakte. Door het specificeren van bepaalde ziekten en aandoeningen die alleen bij ouderen zich manifesteerden werd dit als eerste natrekbaar ouderdomsverschijnsel gebruikt. Als tweede werd toegenomen gelijkmatigheid als referentie gebruikt. Men zag in dat bij ouderen er een trager levenstempo ontstond dan bij jongeren. Ook spelen er bij de af te bakenen groep een dalend prestatievermogen en psychische factoren een rol. Kennis van de gevolgen van de ouderdomsverschijnselen was een voorwaarde voor een doelgericht beleid. Er was een verdeling voor de huisvesting nodig omdat niet iedere oudere dezelfde woonwens heeft. De woningen moesten worden afgestemd op haar doelgroep en er ontstond dan ook een definitieve classificatie. De bejaarden werden al als groep gezien, maar er was behoefte naar verdere specificatie. Deze specificatie ging uit van het sekseonderscheid. Zo werd de ouderengroep onderverdeeld in gehuwde mannen, ongehuwde mannen, gehuwde vrouwen en ongehuwde vrouwen. De doelgroep was zo beter in te schatten. Achtergebleven mannen uit een echtpaar werden bijvoorbeeld opgenomen in een tehuis, omdat zij vaak als „hulpeloos geval‟ en als „niet voor zichzelf zorgend‟ werden gezien. Er werd vervolgens een splitsing gemaakt tussen incidentele hulp (90%) en dagelijks behoevende hulp (10%). De laatste groep bestond uit validen en mindervalide hulpbehoevenden. De jaren vijftig kenmerkt zich door het functionalistische denken. In 1949 werd er een onderzoek2 gedaan naar de huisvesting van bejaarden. Hieruit bleek dat de persoonlijke teloorgang moest worden voorkomen doormiddel van de huisvesting. Er moest een antwoord komen op de abominabele situatie. 75% van de ouderen in een inrichting kwamen ten laste van de gemeenschap. Dit schepte het beeld dat de ouderen nutteloos en overbodig waren. Hierbij werkt de psychische factor het meest, de ouderen voelden zich minderwaardig. Ze kregen het gevoel dat er geen toekomst voor hen was. Ook door de moderniseringsprocessen in de veranderende moderne maatschappij van de wederopbouw werd controle en administratie steeds belangrijker. De bureaucratie zorgde er voor dat ouderen vervreemden in hun eigen tijd. De ouderen werden door de werkende gemeenschap in een industrialistisch machinetijdperk uitgebannen en werden stelselmatig veroordeeld naar een onnuttig, parasiterend bestaan. Dit werkte het ideaal van gelijkheid en zelfstandigheid van ouderen tegen.
Literatuurstudie_07 juni 2011
18
In de jaren zestig ging men anders over woningbouw nadenken. Wonen werd niet meer als de eerste levensbehoefte gezien. Woningbouw werd de in steen gestolde sociale samenhang van de samenleving en bepaalt daardoor het functioneren er van. Het nieuwe uitgangspunt in de wederopbouw werd dan ook wonen om te ontplooien en ontwikkelen. Bij de sociale woningbouw ging het dan ook om sociale vraagstukken. Het architectonische vraagstuk kwam nauwelijks aan bod in deze periode. Punten als hygiëne in de zorg en sociale-, technische- en stedenbouwkundige probleemstellingen kwamen aan de orde. Bij architecten was de luxebouw een belangrijk punt in de portefeuille en pas vanaf de invoering van de woningwet is sociale woningbouw belangrijker geworden. Er werd in de begin jaren zestig een start gemaakt aan de oplossing van woningnood en de integratie van de ouderenhuisvesting binnen het stedenbouwkundige kader stond in het ontwerp centraal. Er moesten betaalbare woningen worden gecreëerd. Het karakteristiek van deze tijd was dat de ouderenhuisvesting niet mocht opgaan in de massa van de stad. Dit paste beter bij de kleinschaligheid van een dorp. Het was de nieuwe denkwijze dat als hoogtepunt in de emancipatie van de woningbouw gold. Het wonen was meer dan onderdak bieden, het moest bijdragen aan persoonlijkheid- en gemeenschapsvorming. Dit kwam doordat de politiek zich sociaal opstelde en er een groot gevoel van samenhorigheid ontstond. Het bouwen van woningen, wijken en woonbuurten kwam tot stand door deze sociale gedachte die de maatschappelijke reconstructie beheerste. Er ontstonden verschillende woningtypen op grond van gezinsgrootte en leefstandaard. Wijkontwerpen ontstonden uit grote modulen waar de verschillende types werden gecombineerd en sport, recreatie, winkels en medische voorzieningen werden toegevoegd. De nieuwe gedachte over woningbouw had ook invloed op de ouderenhuisvesting. In de Nederlandse architectuur en stedenbouw ontstond er de ambitie om volkshuisvesting in te zetten als sociale en economische reconstructie. Dit was meer dan het overwinnen van de woningnood, het ontwikkelen van functionele „gezonde‟ steden en de stadsuitbreiding. Nu de ouderen ontdekt waren moest er naar geschikte woningtypen worden gekeken. Juist om bij de ouderen de teloorgang van de eigen persoonlijkheid te voorkomen. Eind jaren zestig kwam deze ontwikkeling in de landelijke omgeving als eerste in opgang, omdat de agrarische gebieden zoals Friesland, Groningen en Zeeland achterliepen in de huisvesting van ouderen. De jongere generatie uit deze gebieden trokken namelijk naar de steden omdat de industrialisatie in de landbouw toenam en de ongeschoolde arbeid in de grote steden met industrieën opkwam. De ouderen konden ook niet meer op de steun van de jeugd rekenen en het risico op vereenzaming werd groter. Het wonen als sociale therapie, het onderbrengen van mensen in maatschappelijke context werd vanaf toen een steeds belangrijkere opvatting. Zo kwam ook de kwaliteit van gebouwen voor ouderen aan de orde. Er moesten woningtypen worden ontwikkeld die het aftakelen van ouderen tegenging. Het „wonen als middel om de persoonlijkheid van de bewoners te vormen‟ ging steeds meer spelen. Alleen zó was er een bijdrage aan een complete, harmonische samenleving. Specifieke huisvesting voor gespecificeerde categorieën ouderen zou bij faseverandering tot een constante verhuizing leiden. Wanneer er een gezinslid weg viel of wanneer men van zelfstandig wonen op incidentele zorg of op constante medische zorg overging betekende dit verhuizen naar een ander type woning. Dit was onderdeel van het functioneel denken in deze tijd. Het was blijkbaar een minder ingrijpende situatie dan nu, want het werd destijds geaccepteerd. Een oplossing zou zijn om de woningen die toen nog maar geschikt waren voor één type zó te ontwerpen dat het paste bij verschillende levensfases. Dit werd mogelijk door de invoering van de centrale verwarming en de elektrische verlichting. Hierdoor werd het mogelijk om niet één ruimte in de winterperiode bruikbaar te maken, maar de gehele woning. Alleen werd hier niet naar gestreefd, omdat dit tegen het principe van het functioneel denken inging. De consequentie was namelijk, bij het ontwerpen van woningen voor meerdere fases, dat de intensiteit van de zorg in de woning zou toenemen. De nadruk zou dan meer op „het zorgen‟ komen te liggen dan op „het wonen‟. Dit past niet in het oorspronkelijke concept van de eerste decennia na de oorlog. In de jaren vijftig, zestig en zeventig zijn een aantal typen voor ouderenhuisvesting ontwikkeld. Deze ouderenhuisvesting ontstaat uit een scherp gedefinieerde categorie als doelgroep met daarop precies gespitste woningtypen. Deze architectuur voor ouderen en zorg werd vastgehouden tot diep in de jaren zeventig. Onderstaand zijn de verschillede woontypen kort toegelicht.
Literatuurstudie_07 juni 2011
19
Bejaardenwoningen De bejaardenwoningen waren de eerste woningen die voor de zelfstandige ouderen werden gebouwd. Het betreft een type woning dat eigenlijk niet veel afwijkt van het gewone type woning, alleen was er sprake van een ontwerp dat gelijkvloers werd uitgevoerd. Ook werden de bejaardenwoningen uitgevoerd zonder drempels. Het uitgangspunt was dat de woningen werden opgenomen te midden van de overige woningbouw. Voordeel van dit principe was dat er contact met de jongere generatie werd behouden en „op den duur‟ gedwongen verhuizing uit de gemeenschap werd vermeden. De bejaardenwoningen werden vaak voor twee personen uitgevoerd. Overleed één van de twee dan werd er vaak gekozen om het huis vrij te maken voor een nieuw koppel.
Pensiontehuizen Pensiontehuizen waren samengestelde ouderenwoningen die voor alleenstaande ouderen zijn ontwikkeld. Deze groep werd aangevuld door een paar woningen voor echtparen. Dit woningtype typeert zich doordat de woningen gekoppeld zijn aan gemeenschappelijke voorzieningen. Eet-, recreatie- en conversatiezalen met centrale keuken en kantoren waren hier vaak standaard aanwezig. Tot de jaren zeventig werden vaak appartementen voor inwonend personeel bij de complexen ontworpen. In de begin jaren vijftig waren pensiontehuizen erg in trek bij comfortzoekers. Maar de eigenlijke doelgroep, de licht zorg behoevende ouderen, werden hierdoor verdrongen. Toen de pensiontehuizen werden gebouwd onder de woningwet is er een ontwerpwijziging ontstaan. De pensiontehuizen moesten maximale volume voor de woningen creëren, waardoor er werd ingeleverd op de gemeenschappelijke ruimten. De toilet- en de badgelegenheid werd tot de zeventiger jaren op de gang aangeboden, later werd dit niet meer aanvaardbaar. Deze voorzieningen kwamen in de eigen woning. Er ontstonden kleine en grote tehuizen, onderverdeeld in twee categorieën. De categorie 25 tot 30 bewoners en de categorie 100 tot 300 bewoners. De tussenliggende groep werd niet ontwikkeld omdat deze categorie te groot was voor het kleinschalige „familiegevoel‟ en te klein was om te kunnen profiteren van de voordelen van grootschaligheid. De grotere pensiontehuizen werden vaak in een ontwerpconcept van verschillede vleugels met kleine woningen om een gemeenschappelijke voorziening heen gebouwd. De woningwet gaf een maximum op van 75m2 per persoon voor wonen, slapen en verzorging. De verhouding van 1 staat tot 10 gold voor de hoeveelheid woningen voor echtparen ten opzichte van alleenstaand wonen.
Verpleeghuizen Verpleeghuizen werden als invalidenhuizen gezien en waren eigenlijk ziekenhuizen voor chronisch zieken. De huisvesting was voor een specifieke categorie, namelijk voor ouderen die te ziek waren om zelfstandig te kunnen wonen, maar niet zó ziek waren dat er complete zware zorg aan te pas moest komen. De opbouw was een klein behandel gedeelte met daaraan een beddenhuis gekoppeld. Vanaf de jaren zestig kwam er een toevlucht aan verpleeghuizen. Onder de goedkeuringsprocedure van de ziekenhuiscommissie werden er veel nieuwe verpleeghuizen gebouwd. De verpleeghuizen werden gezien als het voorportaal van de dood. Dit slechte imago ontstond doordat de opname vaak niet van tijdelijke aard was. Onterecht was het imago wel, want opname van een chronisch zieke kon ook uiteindelijk na behandeling weer worden omgezet naar terugkeer in de maatschappij.
Combinatie_Pensiontehuizen met „zelfstandige‟ bejaardenwoningen
Dit meest voorkomende type in die tijd bood een zelfstandig deel aan om te wonen met geïntegreerde voorzieningen. Voordeel van dit concept was dat de verzorging zich zo niet over de gehele wijk hoefde te manifesteren. De combinatie ontstond door de woningen te koppelen aan een gemeenschappelijke functie. Het voordeel aan deze combinatie is dat er een verzorgingsgedeelte beschikbaar werd zonder dat de nadruk op verzorging werd gelegd.
Serviceflats
De serviceflats waren tot midden jaren zeventig een compleet gevormde voorziening. Het concept stond bekend om haar veelzijdigheid. Zo was de serviceflat een bejaardenoord, verpleeghuis en zelfstandig bejaardenwoning ineen. Vanaf de jaren dertig werd de serviceflat geïntroduceerd in Nederland, gebaseerd op een concept dat uit Amerika. Het was toen nog een vooruitstrevende woonvorm voor de op comfort gestelde stedelingen die voort kwam uit particulier initiatief. Later werd het een uitstekende oude dag voorziening voor mensen die voldoende vermogen hadden opgebouwd. In de serviceflats konden de ouderen in een zekere luxe oud worden waarbij er meer ruimte werd geboden dan bij bejaardentehuizen. De voorzieningen werden deels gesubsidieerd door de overheid, maar het bestel was niet alleen verantwoordelijk voor de ouderenhuisvesting, de woningmarkt nam deze taak ook langzamerhand over. Op den duur bleek dat de serviceflats minder duur waren dan de pensiontehuizen. Met deze wetenschap werden de serviceflats ook langzamerhand in andere types voor minder draagkrachtige mensen opgezet.
Literatuurstudie_07 juni 2011
20
Ouderenhuisvesting passend in de wijkgedachte Vanaf de veertiger jaren werd er sterk nagedacht over de wederopbouw van Nederland, met de uitbreiding van haar steden. De wijkgedachte werd bepalend voor de ontwikkeling in het stedelijk plan. Zoals al eerder genoemd zag men in wonen meer dan alleen onderdak bieden. Het ging in deze tijd om wonen gericht op vormen van een persoonlijkheid. De wijk was het ideale niveau om conflicten binnen de samenleving op te lossen. Het bewees zich als integratiemiddel tussen de stad (het collectief) en de woning (het individu) om de gemeenschap op persoonlijk vlak te ontwikkelen. Ouderen kregen in de wijkgedachten een interessante rol. Hierdoor werd het direct terugtrekken van ouderen uit de maatschappij voorkomen. Er ontstond een situatie waarin ouderen zich geleidelijk terugtrokken uit de maatschappij en zich steeds meer gingen richten op de kinderen en kleinkinderen in de buurt. Te midden van de wijk tussen de woningen werden op de begane grond compacte woningen voor bejaarden gecreëerd, waardoor contact met jongeren en betrekking bij het „volle leven‟ mogelijk werd gemaakt. In de jaren veertig en vijftig stond er door onzekerheid en naoorlogse economische verhoudingen een rem op de verzorgingsstaat. Maar vanaf de jaren zestig werd uitbreiding van steden, dankzij de bevolkingsexplosie, doorgezet. Door wijken op te zetten met opzichzelfstaande modulen die dagelijkse levensvoorzieningen bevatten was het uitbreiden van steden beter te faseren, waardoor bij forse groei de wijken individueel konden worden opgebouwd. Ontstond er stagnatie in de groei van een stad dan stopte men gewoonweg met het bouwen van een nieuwe wijk. De gouden jaren braken aan voor de ouderenhuisvesting door de vele uitbreidingen van de steden.
2.3
Collectieve bouw in de jaren zestig
De bouw van ouderenhuisvesting nam in de jaren zestig enorm toe. Particuliere opdrachtgevers namen het voortouw in de huisvesting van ouderen. Doormiddel van het vastleggen van voorschiften en wenken kreeg de overheid grip op deze particuliere initiatieven. De overheid zorgde voor geld en organisatie in de vorm van subsidies wanneer de huisvesting aan deze eisen voldeed. In deze gouden jaren ontstond er een bouwexplosie. Er werd gestreefd naar een zo hoog mogelijke productie door de industrialisatie en het maken van zo rationeel mogelijke plattegronden. Nadeel van deze ontwikkeling was de versobering en het verkleinen van het aantal vierkante meters per woning. De nieuw tot stand gekomen bejaardenoorden werden gerealiseerd in de nieuwbouwwijken als de eerste „wolkenkrabbers‟ van Nederland. Door mechanisatie en schaalvergroting in de landbouw trokken steeds meer jongeren naar de steden. Hierdoor bleven de ouderen over in de landelijke omgeving, waardoor er daar ook meer bejaardenwoningen werden gebouwd. In de nieuwe „moderne tijd‟ met haar grote schaal ontstond de situatie dat ouderen vervreemden van de snel ontwikkelde maatschappij. De overheid probeerde dit probleem op te lossen door nieuwe wetsvoorstellen en regels voor bejaardenoorden op te stellen. In deze paragraaf wordt de relatie tussen de houding van de overheid, de bouwexplosie van de jaren zestig en de reactie hierop van de ouderen nader toegelicht. In het begin van de jaren zestig kwamen er steeds meer particuliere initiatieven voor het huisvesten van ouderen. Echter was het winstoogmerk van deze organisaties groter dan de sociale gedachte. Om de nadruk meer op het sociaal maatschappelijke te leggen ontstonden er allerlei verenigingen en stichtingen die zonder winstoogmerk huisvesting voor ouderen begonnen te realiseren. Doordat er veel kleine groepen zich met dit specifieke segment bezig gingen houden kwam er steeds meer vraag naar deskundigheid. Meerdere groepen herenigden zich dan ook en vormden een overkoepelende organisatie, waardoor er meer kennis in huis werd gehaald. Het steeds opnieuw uitvinden van het wiel was een onnodige verspilling en om deze reden werd in 1951 de NCHB opgericht. De Nederlandse Centrale van Huishouding van Bejaarden werkte aan een manier om wetenschappelijk de volkshuisvesting te onderbouwen. Er werden door de overkoepelende organisaties tal van lokale initiatieven opgestart. De exploitatie na de bouw werd overgedragen aan het plaatselijke bestuur en deze huurde de gebouwen voor een door de overheid vastgesteld bedrag. Er ontstonden steeds meer woningbouwcoöperaties die bouwde onder de voordelen van de woonwet. Wanneer men hiervoor in aanmerking wilde komen moest men als toegelaten erkend zijn. De overheid kreeg door de wet en regelgeving enorme invloed op de huisvesting van ouderen. Er werden eisen en maximum maten voor woningen opgesteld. Zo werd er bijvoorbeeld geen subsidie meer vergeven voor huisvesting met slaapzalen om de bouw van tweepersoons ouderenhuisvesting te bevorderen. De voorschiften en wenken voor de bouw van bejaardentehuizen werd in 1966 losgekoppeld van die van de reguliere sociale woningbouw. Het doel van deze actie was om met standaardisatie en prefabricage het woonniveau te bevorderlijken. Het concept „woon-units‟ ontstond met de daarbij behorende
Literatuurstudie_07 juni 2011
21
ontwerpregels. Zo werden bij appartementen maximum oppervlaktes gegeven: zitkamers maximaal 12 m2 en slaapkamers maximaal 6 m2. Wanneer een woon-unit geen zelfstandige douche ter beschikking had moest er per 12 eenheden, 1 gemeenschappelijke badruimte worden gecreëerd. Wanneer een wooneenheid geen eigen balkon had, moest er minimaal 5 m 2 balkon per verdieping aanwezig zijn. De tehuizen werden ook gelimiteerd in maximale oppervlakte. Er werd gerekend met de formule veertig keer het aantal bedden, om de maximale oppervlakte te berekenen. Door het maken van een programma voor de woningbouw werd de bouw georganiseerd. Dit moest er voor zorgen dat de bevolkingsexplosie werd verwerkt en de woningnood werd opgelost. De ouderenhuisvesting was hier een belangrijk onderdeel in, omdat deze sector er voor zorgt dat de doorstroom binnen de bestaande voorraad werd gestimuleerd. In 1958 kon elke plek in een pensiontehuis drie maal worden gevuld, om aan te geven wat de vraag ten opzichte van het aanbod was. Door serialiteit, standaardisatie en schaalvergroting werd het mogelijk om goedkoop te gaan bouwen. Hierdoor kon er snel ingespeeld worden op de vraag. Er ontstond door de standaardisatie een fabrieksmatige productie. Dit was ook een instrument tegen de werkloosheid, omdat deze productiewijze mogelijkheid gaf tot inzetten van ongeschoolde arbeid. In de jaren vijftig en zestig werd de standaardisatie een levensmotto. Dit gold ook voor de bejaardenoorden. Door de bouwexplosie en de industrialisatie was de werkeloosheid opgelost. Er moesten zelfs arbeidskrachten uit het buitenland worden gehaald om de industrieën draaiende te kunnen houden. In 1963 werd door de minster van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid het opgang brengen van grote productiestromen benadrukt. Belangrijk vooropstaande speerpunten als verkorten van de bouwtijd en verlagen van de bouwkosten werd het moderne bouwen. Door repetitie van onderdelen moest er op productie en bouwkosten worden bespaard. Om deze systemen om besparingen toe te kunnen passen waren er hoge investeringskosten gemaakt. Deze kosten konden alleen worden terugverdiend op het moment dat er veel geproduceerd werd. Dit resulteerde in veel, in uiterlijk gelijke gebouwen. De architectuur en stedenbouw manifesteerde zich in de jaren vijftig en zestig bijna gewelddadig. Door de industriële stempel van eenvormigheid en het lukraak neerzetten van „woonkazernes‟. Om wijken met alleen maar hetzelfde straatbeeld tegen te gaan werd er door een expertiseteam halverwege de jaren zestig een onderzoek3 verricht naar de mogelijkheid om in de productietoepassing toch te variëren. Doormiddel van een standaard maatsysteem om de standaard onderdelen te laten passen wordt het mogelijk om te combineren. Er ontstaat dan repetitie in onderdelen, maar geen repetitie in het uiterlijk. Er zijn toen drie standaard woningtypes ontwikkeld. De standaardisatie zorgde voor een snelle bouw van complete ouderenbuurten. De regie en de coördinatie vanuit de provincie verviel steeds meer en meer. De vraag naar planmatig bouwen ontschoot de relatie met de oorspronkelijke uitgangspunten van wonen. Steeds meer mensen gingen naar pensiontehuizen waardoor de diensten en het personeel steeds meer belast werden. Hierdoor werden algemene kosten steeds hoger, wat er uiteindelijk voor zorgde dat deze vorm van zorg alleen voor vermogende ouderen toegankelijk werd. Men was weer terug bij af, een oorspronkelijke armenvoorziening, het bejaardenoord, dreigde nu voor arme ouderen onbetaalbaar te worden. De situatie van begin vorige eeuw deed zich opnieuw voor. Om de pensiontehuizen betaalbaar te maken moest er dus vanuit een economische invalshoek naar dit probleem worden gekeken. Door op deze manier een oplossing te zoeken werden de belangen van de ouderen ondergeschikt. Door de lage grondprijzen aan de randen van de steden werd er in de nieuwbouwwijken gebouwd. De ouderen werden dus verplicht om uit hun vertrouwde woonomgeving te verhuizen. De voorzieningen waren allemaal klein opgezet waardoor de ouderen gedwongen werden persoonlijke spullen achter te laten. De pensiontehuizen werden compleet op zichzelf staande complexen. Hierdoor raakten de ouderen geïsoleerd en dus niet geïntegreerd in de werkende samenleving. Nederland suburbaniseerde erg snel doordat er complete wijken steeds verder uit het oude centrum werden gebouwd. In de nieuwe wijken, gedomineerd door eengezinswoningen en portiekflatjes, werd de hoogbouw van bejaardenhuisvesting steeds meer ter afwisseling gebruikt. De hoge gebouwen markeerden de stad en de suburbanisatie pikte steeds meer van het landschap in. Bij de wederopbouw werd in het ontwerp totaal niet meer naar monumentaliteit gestreefd. Ouderen werden door de enorme vraag bij elkaar gepropt in woontorens, het individu was totaal zoek. Later werd er door het ministerie van CRM gekeken naar een ander type woonvorm om het wegstoppen van deze snel groeiende bevolking te voorkomen. Het ministerie begon met de oplossing van het aan banden leggen van de kwaliteit in de ouderenzorg. Er werd een specificatie voor rustoorden opgesteld. Wanneer er meer dan vijf 65-plussers met geheel of gedeeltelijke verzorging werden gehuisvest dan werd deze instelling gezien als rustoord. Voor deze instellingen werden door de provincie verschillende richtlijnen opgesteld. Het uitgangspunt van deze richtlijnen moest er voor zorgen dat de bejaarden de vrijheid kregen om hun eigen leven in te kunnen delen. Onderdelen als hygiëne, veiligheid, personeel en indeling van het gebouw werden
Literatuurstudie_07 juni 2011
22
beschreven. Deze kwaliteitseisen werden vanaf 1954 ingevoerd. De eerste stap werd gezet door de gemeente Gelderland. Deze invoering was de definitieve kanteling van het wonen, dat nu zorg werd in de rustoorden. Door de toetsing van toelating strenger te maken werden valide ouderen vermeden. Door in de wijken gemeenschappelijk ondersteunende voorzieningen te treffen werd zelfstandig wonen meer gestimuleerd. In de vorm van een dienstcentrum werd de nadruk op wonen gelegd maar was zorg wel mogelijk. Het principe bleek niet aan te slaan omdat ouderen de stap richting het dienstcentrum, zelfstandig, niet durfden te maken. Om inloop te bevorderen werd er voor gekozen om de woonvormen aan het dienstcentrum te koppelen. Gemeenten beschouwden de bejaardencentra als uithangbord voor hun steden. Het gevoel van „kijk eens hoe goed wij bezig zijn‟ was in deze sociale periode sterk aanwezig. De zorg- en pensiontehuizen schoten als paddenstoelen uit de grond en de „keep-smiling‟-sfeer was alom aanwezig. Wat hiermee bedoeld wordt is dat men eigenlijk in deze periode helemaal niet zo geweldig bezig was, want het massale opstapelen van kleine kamertjes was zeker niet bevorderlijk voor de doelgroep. De tehuizen werden dan ook snel in zichzelf gekeerde vestigingen. Deze huisvestingsmanier kreeg al snel kritiek van haar eigen doelgroep. Oorspronkelijke uitgangspunten bleken er namelijk totaal niet meer toe te doen. Zo werden de typen helemaal niet meer toegespitst op de specifieke categorieën. Er belandden namelijk ook ouderen in de pensiontehuizen die nog prima zelfstandig konden wonen. Deze ouderen probeerden via een pensiontehuis opname in een zwaardere instelling, zoals verpleeghuis of zelfs ziekenhuis voor te zijn. In 1970 zat ongeveer dertig procent van de ouderen niet op de juiste plek. Dit was niet het enige kritiek, ook werd er niet meer naar de ouderen gekeken. Ambtenaren, maatschappelijk werkers en architecten bepaalden wat goed voor hen was. Het integreren van de ouderen in hun sociale omgeving kwam door de nieuwbouwwijken ook niet meer voor. Er ontstond een afkeer bij de ouderen om te verhuizen naar de „zo goed bedoelde‟ bejaardenwoningen en pensiontehuizen. Bijna negentig procent van de ouderen wilde graag thuis blijven wonen en tien procent hiervan gaf aan nog liever bij de kinderen in te trekken dan naar een bejaardenoord te moeten verhuizen. In 1970 werd bekend dat de welvaart zou teruglopen in Nederland. Dit was een gevolg van de groei van bejaarden en jongeren die een langere opleiding genoten. De kritiek en het einde van de economische groei gaven voldoende aanleiding om in te zien dat er maatregelen moesten worden genomen. De ouderenzorg en ouderenhuisvesting waren toe aan drastische herzieningen. Zorgbehoevende ouderen kregen zo weer de kans om betaalbaar te worden gehuisvest. Het bouwen van bejaardenwoningen werd vanuit de overheid gestimuleerd, om valide ouderen hier in te laten wonen. Het dienstcentrum kwam in deze herziening centraal te staan. De vanuit winstoogpunt particuliere initiatieven werden weer toegejuicht, omdat hier de rijkere ouderen gebruik van konden maken. Elke specifieke categorie binnen de ouderendoelgroep kreeg zo een plaats. De verpleeghuizen liepen hierin alleen nog achter. Deze maakten pas vanaf 1968 in Nederland hun opmars.
2.4
Verpleeghuizen
Het begrip „verpleeghuis‟ is een bijzonder begrip. In de jaren vijftig waren deze bestemd voor mensen die onmogelijk zelfstandig konden wonen. Zelfstandig wonen houdt in dat men zich zelfstandig kan aankleden, wassen, naar het toilet kan gaan en voor het eten kan zorgen. Wanneer dit zelfstandig niet meer kan komt men in aanmerking voor een verpleegtehuis. Veel voorkomende ziektes in de jaren vijftig waren hart- en vaatziekte, hersenletsel en ouderdomsziekten die ervoor zorgden dat bepaalde zelfstandigheden uitgeschakeld werden. Ook door geestelijke beperkingen konden functies wegvallen. Deze groep was ook in de verpleegtehuizen te vinden. Een kwart van deze groep is 65-plus. In 1966 kwam er een scheiding tussen de geestelijk beperkten en lichamelijk beperkten. Het blijkt dat er bij tehuizen geringe medische mogelijkheden van de medische staf waren, zwakke bezetting van verpleegsterscorpsen en een ondermaat in interesse. Door de scheiding kon de verpleging zich op één soort groep richten en hier aandacht aan schenken. Begin jaren tachtig werd er steeds meer geklaagd over het „leven‟ in een verpleegtehuis. Patiënten klaagden over dat ze zich niet konden ontplooien, geen initiatieven genomen konden worden en dus geen bijdrage aan de maatschappij konden leveren. Patiënten leefden in een kleine, gesloten wereld waarin ze eigenlijk alleen sliepen, aten en praatten met af en toe een bezoekje van familie. Kortom er zaten grote veranderingen aan te komen! Financieel gezien zaten er ook veel nadelen aan het bouwen van verpleegtehuizen. Er werden geen subsidies verkregen terwijl het in de voorgaande woonvormen wel het geval was. De volledige prijs voor een opname in verpleegtehuizen kwam voor rekening van de patiënt en pas in 1961 was er een soort ziekenfonds om de helft te vergoeden. Alleen zieken met een zeker inkomen konden gebruikmaken van
Literatuurstudie_07 juni 2011
23
het tehuis of er moest steun geboden worden door familie, vrienden, het armbestuur of kerken. Dit geheel was te weinig om de achterstand van verpleegtehuizen te kunnen bekostigen. In 1968 kwam dan ook de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Hierin werd door de bevolking geld apart gezet, zodat ieder chronisch zieke in aanmerking kan komen voor verpleging, ongeacht het inkomen. Doordat er op deze manier veel geld vrij was gekomen fungeerde de AWBZ als fundament om de achterstand in te halen. De ontwikkeling van dit type verpleeghuis is vrij nieuw. In 1950 waren er minder dan tien tehuizen met totaal slechts 1500 bedden. Al na dertig jaar, in de jaren tachtig, telde Nederland al ruim 300 tehuizen met een totaalcapaciteit van 47.000 bedden. Tussen 1969 en 1976, dus in zeven jaar, zijn er zo‟n 25.000 bedden toegevoegd aan dit totaal. De jaren er na, tot eind jaren tachtig, kwamen er nog eens 20.000 bedden bij. Maar hoe is dit nu tot stand gekomen en hoe hebben de tehuizen zich verbeterd? Tijdens de jaren vóór de „bouwexplosie‟ hebben ontwikkelaars van verpleeghuizen niet stil gezeten. Er werd gestreefd naar een modern ideaal waarin de verpleging centraal moest staan. Door architecten werd erop gewezen dat verpleeghuizen duidelijk geen ziekenhuizen waren. Een verpleeghuis was een gemeenschap van huisvesting voor ouderen waarbij een huiselijke sfeer moest heersen. Maar doordat de achterstand snel ingehaald wilde worden werd dit laatste veel vergeten en ontstonden er grote kritieken. Verpleeghuizen werden alsnog gezien als „beddenhuizen‟ met af en toe een behandelkamer in een apart deel van het complex. Daarbij werden de tehuizen veel buiten het centrum gebouwd om van de landelijke sferen te kunnen genieten. Maar hierdoor ontstond er voor de ouderen een isolement. Ze konden niet even snel een boodschap doen in het centrum, waardoor sociale contacten met de buitenwereld onmogelijk gemaakt werd. De verzorgingshuizen vielen dus terug in het beeld van voor de bouwexplosie! In de loop van de jaren zeventig kwamen er steeds meer alternatieven voor ziekenhuisvoorzieningen, waardoor er meer weerklank kwam tussen ziekenhuizen en verpleeghuizen. Door de studie van Van den Heuvel werd er opnieuw naar het karakter van verpleeghuizen gekeken. Hij pleitte voor systematische ruimte indelingen, de architectuur invloeden van het menselijk gedrag. Lange gangen moesten vermeden worden. In plaats van grote verblijven prefereerde men kleine en de locatie moest dichter bij het centrum liggen voor meer vertier. Het woord „verpleeghuis‟ werd vaak als iets verschrikkelijks gezien en men kwam rond deze tijd met de term „revalidatiecentrum‟. Dat er revalidatieafdelingen moesten komen was niet nieuw. Halverwege de nieuwbouwgolf werd dit als het belangrijkste gezien in de opgave, waardoor dit de architectuur ging bepalen. Bij revalidatie liggen mensen minder in bed en dienen er extra ruimtes te zijn voor behandelingen, maar ook verblijfruimtes om in normale omstandigheden te kunnen vertoeven. Door deze ontwikkelingen hoeven mensen niet alleen in hun bed te verblijven. Men heeft een woonvorm binnen de zorg gecreëerd. Verpleeghuizen moesten na de jaren tachtig voldoen aan streng opgestelde eisen. Patiënten konden hier een korte en lange tijd verblijven, in een sfeer van een normale woonomgeving. Hierdoor is het „revalidatiemodel‟ al na tien jaar vervangen door het „woonmodel‟.
2.5
Van zorgen naar „stedelijk‟ wonen
In voorgaande paragraaf is al aangetoond dat er in de jaren zeventig een omslag was in de architectuur, waarin met name de ouderenhuisvesting een belangrijke rol gespeeld heeft. De nadelen van het geïsoleerde wonen zou vermeden kunnen worden door de grote gebouwen als kleine steden op te vatten. De stedelijke structuren zouden gebruikt kunnen worden om de flexibiliteit van de gebouwen te optimaliseren. Deze visie werd overruled in de jaren zestig, zodat de karakteristieken van vooroorlogse methodes afgeremd kon worden. Hierin werd ongeordend, zelfs op zekere hoogte chaotisch, te werk gegaan door functies uit elkaar te halen en deze een eigen plek in de stad toe te wijzen. Hierdoor ontstond er een concentratie van bestemmingen als: de winkels in het winkelcentrum, sportvoorzieningen in het sportcentrum en culturele bezigheden in het cultuurcentrum. In deze tijd werd door ijverigheid in de wederopbouw niet gedacht aan de klassieke, traditionele stedelijke ruimtes. Op deze manier werd ook de ouderenhuisvesting gecategoriseerd. In de jaren zeventig leidde dit tot de herwaardering van de stedenbouw. Het gebied waar geleefd wordt hoort levendig te zijn met verscheidenheid van mensen, activiteiten en architectuur. Kennelijk waren de stedenbouwkundigen tijdens de wederopbouw na de oorlog te ijverig geweest dat ze de klassieke en traditionele ruimte indeling over het hoofd hadden gezien. Tijdens verschillende projecten midden jaren tachtig werd integratie van woonvormen en bevolkingsgroepen als speerpunt van een stedelijk plan gezien. Deze zouden in de jaren erna een duidelijk spoor in de architectuur achterlaten van opvallend veel verzorgingstehuizen. De gedachte was steeds dat de klassieke vormen terug moesten komen zodat er kleine gemeenschappen gecreëerd konden worden. Er diende een vloeide overgang te zijn naar de buitenwereld, waarbij plaatsing
Literatuurstudie_07 juni 2011
24
in de nabijheid van een winkelcentrum een bijdrage zou leveren. Het totaalbeeld van wonen zou zijn dat er aan straten, pleinen en tuinen geleefd werd. Deze straten en pleinen zouden door bezoekers van het winkelcentrum gebruikt kunnen worden als verkeersroute. Door de bedrijvigheid rondom het verzorgingscomplex, was het isolement van de ouderen opgelost en is er een kleine stad ontstaan! Dit pakte op ten duur anders uit dan gepland. Door de opkomst van de nieuwe wooncomplexen werden oude stadsdelen afgebroken, waardoor gezinnen min of meer verdreven werden. Concentraties van voorzieningen en woongelegenheid was het gevolg. Dit was een nadeel, zo na de bouwexplosie. Het bouwen van de grote complexen, niet zozeer verzorgingstehuizen, ging zo hard dat de voorzieningen zich steeds verder van de historische kernen bewogen. De verstedelijking ging zich steeds meer richten op de dorpen rondom de steden, de zogenoemde voorsteden. Dit stond erg in de belangstelling van gezinnen. Wie het konden veroorloven trokken in grotere, luxere woningen waardoor er een „verdunning‟ in de kern van de stad ontstond en er leegstaande appartementen overbleven. Ouderen hadden in die tijd weinig te kiezen en kwamen in deze grote appartementen te wonen, dichtbij de aantrekkelijke voorzieningen. Toch door het wegtrekken van veel gezinnen kwam het draagvlak van de voorzieningen ter discussie en moesten sommige winkels de deuren sluiten. Om toch de woningmarkt in binnenstedelijke gebieden opgang te houden werd in onder andere Den Haag een saneringsplan opgesteld zodat nog maar twintig procent van de te renoveren woningen bestemd mocht zijn voor bejaarden. Appartementen van soms wel 4 kamers kwamen leeg te staan waardoor de jonge gezinnen weer werden aangetrokken. De stadsvernieuwing die in haar kinderschoenen stond werd opgevat als een herontdekking van de historische kernen met multifunctionele, meer verdieping tellende stadsdelen die flexibiliteit, leefbaarheid en duurzaamheid bevatten, waardoor ze op allerlei manieren gebruikt konden worden. Het uiterlijk van de woningen moest klein en leefbaar zijn voor zowel ouderen als jonge gezinnen. De reden hiervoor is dat ze beide een voorkeur hebben om bij het centrum te wonen en door dit concept blijft er een menging van leeftijdsgroepen om levendigheid te behouden. Deze ontwikkelingen hadden het doel om het isolement van ouderen te verminderen, zodat hun levendigheid verbeterde. Maar wat is nu daadwerkelijk de mening van de ouderen zelf over dit principe? Doordat vanuit de Verenigde Staten het middel „enquête‟ over was gevlogen werd hier dankbaar gebruik van gemaakt. Hiermee werden meerdere ouderen ondervraagd uit verschillende tehuisvormen. Uit een onderzoek van de Nederlandse Centrale voor de Huisvesting van Bejaarden kwamen een aantal cijfers. Echter bleek dit middel niet altijd even betrouwbaar. De ouderen waren altijd meer tevreden dan de jongeren, omdat ze uit de stille generatie stamden. In dit karakter vertelde je zo min mogelijk uit angst om naar verzorgingstehuizen te moeten. Uit de onderzoeken konden wel conclusies getrokken worden die rechtvaardig leken, maar uiteindelijk werden ze weinig door ontwikkelaars gebruikt.
2.6
Crisis in de jaren tachtig
In de midden jaren tachtig kwam de economische motor stil te staan om ouderenzorg te kunnen laten groeien. Hierdoor was er weer de vraag hoe de ouderenhuisvesting gehandhaafd kon worden. Door het stagneren van zorggericht bouwen kwam de groei van steden, dorpen, landschap en de onderlinge relaties ook in gevaar. Er moest dus opnieuw naar de peiler in de ouderenzorg gekeken worden, waarbij de vraag opspeelde: hebben er nu daadwerkelijk zoveel mensen vierentwintig uur per dag zorg nodig? Wat bleek nou, voor het overgrote deel was zorg maar een bijzaak. Een kleine groep had maar echt verplegende zorg nodig en daartussen ontstond een systeem van „zorg op maat‟. Door deze redenering ontstond in de jaren tachtig het idee dat wonen gescheiden moest worden van de zorg, waardoor een scheiding in ministeries niet voorkomen kon worden. Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (VROM) moest voor het woongedeelte zorgen en Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur (WVC) moest het zorggedeelte onderhouden. Deze scheiding was ongetwijfeld de beslissende ontwikkeling voor de naoorlogse ouderenzorg, maar in de architectuur uitte dit zich op een negatieve manier. Het nieuwe „woonzorgcomplex‟ leidde ertoe dat de traditionele verzorgings- en verpleeghuizen in elkaar opgingen. De bouw in Nederland leek in de jaren zestig niet meer te stoppen, zelfs niet op de juiste manier waar men mee bezig was. Toch leek er eind jaren zeventig een stagnatie in de bouwsector te komen. Dit uitte zich in een diepe economische malaise, de crisis, begin jaren tachtig. Twee oorzaken waren er voor deze stagnatie: het wegvallen van de industrialisatie en de bevolkingsgroei. Beide hebben ervoor gezorgd dat de economie sterk in opbloei was gekomen. Het leek erop dat de industrie al een hoogtepunt rond 1970 bereikt had en de bevolking in 1980 bij lange na niet twintig miljoen was, (een voorspelling in de Tweede Nota uit 1966). De bevolkingstoename werd afgeremd door een lager geboortecijfer, maar de ouderen
Literatuurstudie_07 juni 2011
25
namen toe. Dit was een reden dat de term „vergrijzing‟ voor het eerst in de mond werd genomen wat later al getypeerd werd als een „bejaardenprobleem‟. Dit alles resulteerde in een tekort aan werknemers in de ouderenzorg, omdat jongeren door de gegroeide welvaart meer en langer gingen studeren en er dus minder gewerkt werd. Hierdoor had de Overheid geen andere keuze om zich terug te trekken uit de bouwmarkt en moest men afwachten hoe dit zich zou ontwikkelen. Men moest zich gaan richten op de sterke punten van de Nederlandse economie, met name luchthaven Schiphol en de Rotterdamse haven voor de export. Door de verbeterde economie kreeg het substitutiebeleid steeds meer vorm. Dit resulteerde in het weer op gang komen van de woningmarkt doordat de oudere bewoners naar de minst dure woonvormen werden doorgeschoven. Het zelfstandig wonen, al dan niet in bejaardenhuizen, werd hierdoor sterk benadrukt. Door deze verandering tijdens de crisis werd het begrip mantelzorg weer geïntroduceerd om de toetreding naar de verpleeghuizen te ontzien. Wanneer er professionele zorg nodig was, omdat men niet meer af kon met hulp van familie en buren werd er thuiszorg ingeschakeld en dit bestaat vandaag de dag nog steeds. Dit principe bleek ook echt zijn allure te krijgen. Hierin werden ouderen minder met de zorgsector geconfronteerd en raar genoeg gingen ze minder snel achteruit, omdat men meer voor zichzelf moest opkomen en vitaler bleef. Het streven werd om ouderen zoveel mogelijk in de reguliere woonvoorraad te laten wonen om ze zo optimaal mogelijk te laten exploiteren. Voor ouderen werden kleine appartementen ontworpen die door hen aantrekkelijk werden bevonden. Ze konden over het algemeen zelf het huishouden regelen. Hierdoor kwam er een verhuisbeweging en gezinnen kregen de kans naar de gewilde grote woningen te trekken. De Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV) kwam met een categorisering van de bestaande voorraad. Volgens hen kon de woningvoorraad in vieren gedeeld worden: zoals a) bewoonbaar door vitale ouderen; b) met geringe aanpassingen voor bewoners met lichte functiestoornissen; c) met zware aanpassingen voor bewoners met o.a. rolstoelgebruik en d) zelfs onbewoonbaar voor vitale ouderen. Deze categorieën werden getoetst op bereikbaarheid, bezoekbaarheid en bruikbaarheid door eventuele lichte of zware aanpassingen. Hieruit bleek de etagewoning bijzonder goed te functioneren als bejaardenwoningen. Alleen ontbraken er liften om de bovengelegen verdiepingen te kunnen betreden. De woningen zelf moesten vaak voorzien worden van alarmeringssystemen, handgrepen en relingen. Aan de aanpasbaarheid stelde de SEV vervolgens het seniorenlabel . Dit was een checklist waaraan de woonvoorzieningen (keuken, sanitair, installatie), de omgeving (veiligheid en rust) en de voorzieningen in de buurt zouden moeten voldoen. Door deze manier van omgang werden „twee vliegen in één klap gevangen‟. De woningvoorraad/woningoverschot werd optimaal benut en ouderen kregen een geschikte woonvoorziening. Tijdens het herinvullen van de woningvoorraad kwam het concept woongroepen van onze oosterburen overwaaien. Gemeenschappelijke aspecten die toegepast konden worden waren: „het zoeken naar veiligheid en geborgenheid; het zoeken naar manieren om vereenzaming tegen te gaan; het actief willen blijven; het op zoek zijn naar mogelijkheden om afhankelijkheid van institutionele vormen van huisvesting en zorg te voorkomen‟. De meeste woongroepen waren klein. Ze bestonden uit vijf tot vijftien huishoudens. Zij beschikten over gemeenschappelijke voorzieningen zoals huiskamer, (eet)keuken en hobbyruimtes. Er diende meer van deze woonvormen te worden gerealiseerd gezien het substitutiebeleid. Dit moest leiden tot een stijging van zeventig naar ruim negentig procent van het zelfstandig wonen en het specifieke wonen moest tien procent teruggedrongen worden naar tenminste zeven procent. Deze „grote operatie‟ had ingrijpende gevolgen voor de architectuur van wonen en zorg met betrekking tot ouderen. Vooral het functionalistisch paradigma speelde hierin een rol wat betekent dat de architectuur functiespecifiek dient te zijn. Het doel werd verwezenlijkt door multifunctionaliteit, kleinschaligheid en aansluiting op de historische stad met dus veel voorzieningen in de buurt. Dit werd echter door de verzorgende groep ontkracht. Zij wilden eerder groenvoorzieningen, weinig verkeer in de buurt en, in tegenstelling tot het over grote merendeel, minder multifunctionaliteit. Dit resulteerde in een scheiding van wonen en zorg: de WoZoCo. Voorheen waren er talloze ouderhuisvestingen gerealiseerd om het substitutiebeleid te ondersteunen. De vergrijzing maakte deel uit om de voorraad uit te breiden. Het hoofdthema bij „de WoZoCo‟ was dat er een relatie moest zijn tussen wonen en zorg. De uitbreiding van de valide bewoner leidde ertoe dat hier ook meer op gericht moest worden. Hierdoor kreeg het verzorgingstehuis een steeds belangrijker wordende functie. De ontwikkelde WoZoCo wees erop dat het verpleeghuis de belangrijkste functie was geworden in de ouderenzorg. Uiteindelijk hebben de ontwikkelingen ertoe geleid dat er verschillende modellen zijn ontstaan binnen de zorg.
Literatuurstudie_07 juni 2011
26
2.7
Zorgmodellen
Zorg werd een op zich zelfstaande functie waardoor het verpleeghuis meer het karakter van wonen kreeg. Het verpleeghuis bleek een dynamisch type dat veel mogelijkheden in zich had. Er kwam opeens een enorme belangstelling voor de zorgsector, maar de bouw in deze sector kwam pas echt op gang toen de AWBZ (de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten), voor een financieel fundament zorgde. Met deze ontwikkeling in de jaren negentig ontstond het streven naar het definiëren van een karakteristiek eigen functie. Zo werd er bijvoorbeeld gekeken naar specifiek eigen woonvormen voor dementerende ouderen. Er ontstond een beleid van kleinschalig wonen. Dit kon op wijkniveau maar ook op organisatieniveau binnen een grote instelling. Er werd kleinschaligheid toegepast in kleine woonbuurten met een kleine staf. Binnen grote instellingen werd kleinschaligheid toegepast door de organisatie te verdelen in afdelingen. Er ontstond een scheiding tussen woon- en werkgebouwen, een splitsing tussen twee aparte volumes. De architectuur werd de regisseur in de zorg, niet alleen in Nederland maar overal in de wereld. Er ontstonden verschillende zorgmodellen door de opkomst van de zorgsector. Het begon met het medisch model. Hierbij lag de nadruk op het behandelen en niet op het verblijf. Onder dit model vielen twee types: het ziekenhuis- en het revalidatiemodel. Verblijfsafdelingen waren het equivalent van verpleegafdelingen in reguliere ziekenhuizen. Dit model kenmerkte zich in haar collectieve karakter. Het verpleeghuis kende dan ook niet voor niets de uitgangspunten van een ziekenhuis. Aanwezig waren behandelkamers, een polikliniek en beddenhuizen. Er ontstond een nieuwe indeling uit dit concept, beperkte patiëntenkamers met een centrale zusterpost die de ouderen in het oog hielden. Er werd weinig aandacht geschonken aan „restruimten‟ waardoor zitkamers en slaapzalen geringe mogelijkheid tot privacy hadden. De geringe privacy, het niet kunnen inrichten van een eigen ruimte en de vaste tijden van eten, recreatie en bezoek gaven de ouderen geen vrijheid. Het woonmodel bracht hier verandering in. Men probeerde bewoners meer privacy te geven door de ouderen eigen slaapkamers te bieden. In 1974 werden er richtlijnen opgesteld voor het bepalen van de grootte van de verpleeghuizen. Er ontstonden kleine groepen, twee van vijftien of drie van tien. Deze stap die gemaakt werd leverde het leefgemeenschapmodel op. Inwonende hadden een eigen slaapkamer, maar de huiskamer moest door de bewoners gedeeld worden. De bewoners ondersteunde elkaar in hun onderlinge taakverdeling waar iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid had. Verplegen werd begeleid wonen. Het model benadrukte de kwaliteit van het menselijk leven. Het leven in een gemeenschap maakte een patiënt daarvan afhankelijk, dit gaf terugkeer in de maatschappij een kleine kans. De mensen die in deze vorm werden ondergebracht zijn patiënten die buiten het instituut niet normaal kunnen functioneren in de samenleving. De vaak in laagbouw gevestigde psychogeriatrische instellingen maakten vooral van dit model gebruik. Het was hierdoor mogelijk om een afgeschermde tuin als wandelcircuit te benutten. Somatische verpleeghuizen werden vaak in hoogbouw geplaatst, later in de jaren zeventig kwam hier verandering in. Er ontstond een steeds kleiner architectonisch verschil tussen psychogeriatrische en somatische instellingen. In de jaren tachtig werd het scheiden van beide groepen steeds minder gebruikelijk en de patiënten werden steeds meer als bewoners gezien. De verpleeghuizen gingen steeds meer op woningbouw lijken en het ontwerp veranderde meer naar architectuur met stedenbouwkundige uitgangspunten. De jaren tachtig stond voor collectief bouwen en er werd weinig naar het individu gekeken. Er was al helemaal geen mogelijkheid om de architectuur tot uitdrukking te brengen. Wonen was uniform, maar in de jaren negentig kwam hier verandering in. Door de verdwijning van de gestandaardiseerde volkshuisvesting en de verankering van de ziekenhuisbouw stopte de anonieme, collectieve sociale woningbouw. Het verpleeghuis bleef wel als afzonderlijk type bestaan. Er werden specifieke huisvestingseisen voor verpleeghuizen opgesteld. Zo werd bijvoorbeeld het huisvesten van dementerende ouderen een specifiek onderdeel. Bij deze ouderen staat genezing niet centraal. De achteruitgang kan niet worden gestopt. Wel kan er door het ingrijpen in de omgeving worden gezorgd voor een vertraging hiervan. Dit gaat samen met een bepaalde strategie. Het is mogelijk om een zorgfilosofie op te stellen gebaseerd op welzijnsfactoren en omgevingsfactoren. Het blijven testen op deze factoren geeft steeds meer inzicht op het resultaat. Omgevingsfactoren zijn te beïnvloeden doormiddel van de architectuur en de welzijnsfactoren zijn afhankelijk van een aantal onderzochte onderdelen. De literatuur tot nu toe toont aan dat de volgende onderdelen belangrijk zijn: autonomie en zelfredzaamheid, privacy en sociale controle, veiligheid en zekerheid, oriëntatie in tijd, locatie en persoon en als laatste de huishoudelijkheid. Zo is het uitgangspunt het leven in het HIER en NU een verzorgingstype voor dementerende ouderen. Het beter laten functioneren van ouderen in hun huidige situatie doormiddel van aanknopingspunten. Een ander uitgangspunt kan het leven in het VERLEDEN zijn. Zo kan er bijvoorbeeld middels een herinneringsmuseum met oude spullen van vroeger een gevoelige snaar worden geraakt.
Literatuurstudie_07 juni 2011
27
Uiteindelijk ging men naar een kleinschalige woonvorm. Het woningbouwcomponent van de zorg viel onder het regime van het College voor Ziekenhuisvoorzieningen. Zelfstandig wonen werd als tussengebied gezien. Dit deel van de zorg viel onder de reguliere woningbouw. Het verschil van dit tussengebied zit in de 24-uurszorg van tehuizen en de zorgopmaat bij zelfstandig wonende. Het idee om kleinschalig te gaan verzorgen is ontstaan toen begeleiders met kleine groepjes tijdens de vakantie in zomerhuisjes trokken. Dit beviel zo goed in een vertrouwde omgeving dat dit werd doorgezet en grootschaligheid veranderde in kleinschaligheid. Dit werd als eerste geprobeerd met de verstandelijk- en geestelijk gehandicapten. Uit een rapport4 van de Gezondheidsraad kwam de voorspelling dat er een toename van dementerende ouderen zou ontstaan. Door deze voorspelling is er een enorme groei in kleinschalige concepten ontwikkeld. Er werden voorbeelden uit Scandinavië gebruikt, omdat daar kleinschaligheid al een veel gebruikte huisvestingsvorm was. In Zweden werd er 70% van de ouderen kleinschalig gehuisvest terwijl dit nog maar 1% in Nederland het geval was. Het voordeel van deze manier van huisvesten ten opzichte van de collectieve wijze was dat dementerenden niet meer als patiënten werden gezien. Dementerende werden naar de kwaliteit van het leven, dementerende als bewoner. Door deze manier van benaderen is aangetoond dat de bewoners tevreden, vitaler en rustiger werden. Er was dus een enorme waardering voor de persoonsgerichte benadering. Zoals al eerder in deze paragraaf is aangegeven werd kleinschaligheid niet alleen op wijkniveau toegepast. De geleding van de patiëntenpopulatie in kleine groepen was het belangrijkste. Dit kon ook binnen een klassiek tehuis. De bouw van zorgtehuizen blijft doorgaan door de vergrijzing en de noodzaak om oudere gebouwen te vervangen. Door deze ontwikkeling ontstonden er verpleeghuizen met meerdere categorieën patiënten onder één dak. Er komt hierdoor vraag naar een nieuw hybride gebouwtype, de verpleeghuizen als woon en werkgebouw. Omdat er hier ook ouderen die nog geen zware zorg nodig hebben worden gehuisvest, werden er combinaties met woningbouwcorporaties gemaakt. De zorginstellingen kregen zo ook gedeeltes die niet als ziekenhuisvoorziening werden geëxploiteerd. Door dit allemaal te koppelen heerst er geen gevoel van „verzameling van hopeloze gevallen‟ bij de ouderen. In de jaren zeventig stonden verpleeghuizen voor een zeker stedelijk dynamiek. Nu staan ze voor eenvoud. De architectuur richt zich nu veel meer op duurzaamheid en een hoog afwerkniveau. De verpleegtehuizen zijn nu tot op zekere hoogte generieke, representatieve en publieke gebouwen. De hybride gebouwen zijn zeker niet makkelijk te ontwikkelen, omdat er verschillende partijen aan tafel zitten. Er moet rekening gehouden worden met zorgaanbieders, woningcorporaties, provincie, gemeente, het rijk, zorgkantoren en stakeholders. Het is verwonderlijk dat woningbouwcorporaties investeren in dit soort complexen, omdat de huuropbrengst van de afdelingen die door de AWBZ gedragen worden niet kostendekkend zijn.
„Belangrijk blijft voor de architectuur de communicatie tussen gebruiker en ontwerper. Doel is het ontwikkelen van een ontwerp waarbij bewoners en personeel in een goed afgestemde omgeving zich op hun gemak voelen.‟
Literatuurstudie_07 juni 2011
28
3. Toepassing_op dit moment
bron: www.mvrdv.nl
In dit hoofdstuk wordt behandeld wat voor toepassingen er op dit moment in de ouderenhuisvesting mogelijk zijn. Voorkeur en ontwikkeling in woonvormmogelijkheden binnen de ouderenhuisvesting en termen als WoZoCo en WoZoZo komen aan bod. Aan dit hoofdstuk zijn de vier meest voorkomende situaties van dit moment toegevoegd. Om een duidelijk beeld te krijgen wordt er door middel van een referentieproject per situatie een voorbeeld gegeven.
Literatuurstudie_07 juni 2011
29
3.1
Huisvesting van nu
In deze tijd is de architectuur van de ouderenhuisvesting een fascinerende ontwerpopgave. Voorheen werden ouderen als zorgenkind van de maatschappij gezien. Zoals al eerder gezegd werden de ouderen vreemdelingen van de moderne tijd. De ouderen van nu zijn wel meegegroeid en zijn wel instaat te functioneren in de moderne maatschappij. Men is uitstekend op de hoogte en weet zich prima te redden. Dit komt mede doordat het opleidingsniveau een stuk hoger ligt. De ouderen zijn tegenwoordig alles behalve een zorgenkind. De moderne ouderen zijn zelfstandig en geëmancipeerd. Deze doelgroep durft voor zichzelf op te komen. De hedendaagse ouderen zijn geen homogene categorie en kent dus veel verschillende doelgroepen. Het effect hiervan op de architectuur weerspiegelt zich in functie onderscheidende gebouwtypen. Door het mogelijk maken van zorg op maat zijn er twee verschillende zorgarrangementen hieruit af te leiden. Verzorgen in een tehuis en zorg thuis, vanuit het stedelijk weefsel middels een wijk zorgsteunpunt. De BNA kwam in 1983 met een regionaal model voor de gezondheidszorg. Het onderzoek5 van de STAGG (Stichting Architectenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg) leidde twee jaar later tot het ontwikkelen van de wijksteunpunten. Door privatisering worden de integratiekaders niet meer door de instellingen gedomineerd. Zorgaanbieders zijn niet langer beleidsuitvoerend, maar maatschappelijke ondernemers. Partijen zoals woningbouwcorporaties en verzekeraars spelen, naast de instellingen, in de hedendaagse huisvesting van ouderen een grote rol. Door het maatschappelijk ondernemen kreeg de huisvesting regionale en stedenbouwkundige kaders. Hieruit ontstonden de eerste WoonZorgZones. Deze buurt en wijkinrichting zorgden ervoor dat WoonZorgComplexen degradeerden naar de laatste redding voor hopeloze gevallen. Om deze negatieve wending te voorkomen werden de WoZoCo en de WoZoZo gecombineerd. De WoonZorgComplexen hadden een sleutelrol in de woonvriendelijke zones voor ouderen. De zones kenmerkten zich door betaalbare, geschikte en betrouwbare woningen in een wijkopbouw waarbij binnen een straal van vijfhonderd meter voorzieningen en diensten beschikbaar waren gesteld. Om de voorzieningen heen werden de specifieke wijken ingericht met veilige kruisingen, rustpunten, lage stoepen, etc. De voorkeur ging uit naar een cluster van woningen geïnspireerd uit de vroegere hofjes. Sociale veiligheid en inbraakbeveiliging werd ook erg belangrijk gevonden door de ouderen. De WoZoZo richtte zich op het zo toegankelijk mogelijk maken van de distributie van voorzieningen. Zorgfuncties werden naar functie en dus niet naar doelgroep of bewonerscategorie onderscheiden. De verschillende functiemogelijkheden binnen de zorg zijn kortdurend incidenteel, langdurend incidenteel, permanent, tijdelijk intensief, reactiverend, revaliderend, behandelend en zorg opvolgend. Door het bij elkaar brengen van wonen en zorg, konden bewoners zorg komen „halen‟, maar zorg kon ook thuis geboden worden. Het wonen werd in verband gebracht met beschutting en bescherming, privacy, communicatie en behoud van eigen identiteit. De architectuur van tegenwoordig probeert concepten te ontwikkelen die zo min mogelijk aan de oude bejaardenoorden doet herinneren. Grote complexen worden gecamoufleerd door ze in afzonderlijke delen te geleden. Deze kleinschaligheid was noodzakelijk om het substitutiebeleid consequent door te voeren. Er was een nieuwe interface nodig tussen beide voorheen verweven componenten. Het scheiden van wonen en zorg, een bruikbare leefomgeving voor senioren en de aanpasbare woningen maakten deel uit van het STAGG-model. In het rapport6 van de STAGG werd een zorgnood voorzien, dit kwam door het ontbreken van de uitbreiding van professionele netwerken van zorgverleners. Het stond iedereen vrij om zich met het zorgdomein te bemoeien doordat de overheid zich terugtrok, door de AWBZ te „ontvoogden‟ met het invoeren van een individueel zorgbudget. Door de rijke voedingbodems van bestaande structuren waarin voorzieningen haarfijn op elkaar aansloten werden kleinschalige projecten mogelijk. De WoZoZo kwamen in trek en de institutionele zorg bereikt zijn minimum. In de stedelijke vernieuwing worden tegenwoordig steeds meer WoonZorgZones gerealiseerd. Door een goed voorzieningsplan kan een naoorlogse wijk worden gerenoveerd of opnieuw worden opgebouwd. Probleemwijken worden hierdoor opgewaardeerd tot een prachtwijk. Door het aanpasbaar renoveren, het aanpasbaar bouwen, levensloopbestendig wonen en het inrichten van oudervriendelijke zones in vinex-wijken was het wonen als onderdeel van het ouderenbeleid voorgoed voorbij. Appartementencomplexen worden tegenwoordig vaak naast, maar apart van een zorginstelling geplaatst. Het zorgprogramma en wonen worden zo van elkaar losgekoppeld. De mogelijkheid blijft er wel om van de diensten van de zorginstelling gebruik te maken, waardoor er een hybride zorglandschap ontstaat. Er zijn kleinschalige concentraties (woongroepen) in het stedelijk gebied ontstaan doordat de doelgroep graag bij elkaar woont. Op dit moment zijn de multifunctionele wijksteunpunten erg in trek. Er worden haal- en brengdiensten gebundeld vanuit het bestaande aanbod. Dit soort concepten zijn echter alleen
Literatuurstudie_07 juni 2011
30
rendabel in een wijk of dorp met minimaal 10.000 inwoners. Gezondheidscentra en wooncomplexen zouden deze functie goed kunnen vervullen. Naast deze nieuwe woonvorm blijft het zelfstandig wonen van fundamenteel belang. Het hybride zorglandschap kan namelijk nooit alle vraag in de ouderenhuisvesting beantwoorden. Om deze reden blijft het renoveren en bouwen van oudere types zoals levensloopbestendige woningen doorgaan. De levensloopbestendige woningen zijn echter nooit helemaal doorgebroken. Dit kwam door de terugloop van de sociale woningbouw. Deze terugloop komt omdat het ouderenbeleid niet goed is nagestreefd. Er heerst namelijk nog steeds een sociale uitsluiting van de ouderen. De ouderen vallen namelijk, hoe je het ook wendt of keert, onder een groep die kampt met verlies van macht. De groep ontkomt er niet aan om fysieke en mentale hindernissen te moet doorstaan, er wordt met andere woorden niks meer verwacht van deze generatie.
3.2
Referentieprojecten
Renovatie van de oudere woonvormtypen
Bestaande gebouwen die na jarenlang gebruik niet meer aan de huidige eisen en normen voldoen worden vaak gerenoveerd. De gebouwen die op het moment worden gerenoveerd zijn gebouwen van gemiddeld dertig jaar of ouder. Deze gebouwen zijn in de jaren tachtig gebouwd en functioneren nu niet zoals men dat in de huidige zorgsector verwacht. Door aanpassingen op technisch en functioneel vlak is het mogelijk de bestaande gebouwen op te waarderen naar de huidige regelgeving. Veelvoorkomende renovatieaanpassingen zijn het verbeteren van de isolatiewaarden en het vervangen van de klimaatinstallaties. De plattegronden van de jaren tachtig staan bekend om de kleine kamers, deze worden tijdens renovatieprojecten dan ook vaak vergroot. Een renovatie wordt vaak gezien als een „nieuwe start‟. Zorginstellingen kunnen met een nieuw, fris imago verder door de moderne nieuwe uitstraling van het bestaande gebouw. Renoveren is op een bepaald moment noodzakelijk. Dit heeft met de levensduurverlenging van een gebouw te maken. Renovatie vindt plaats op een klein niveau, waardoor er vaak in fases wordt gewerkt. Dit maakt het mogelijk om tijdens de renovatieperiode gewoon in bedrijf te blijven. Hierdoor hoeven ouderen niet voor korte periode te verhuizen. Er zijn een hoop voordelen aan renoveren, zeker in financieel aspect. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, is renovatie sneller te doorlopen dan sloop-nieuwbouw omdat er minder en kortere procedures doorlopen moeten worden. Daarnaast is het mogelijk de bouwtijd te verkorten, waardoor deze kosten afnemen. Er worden steeds meer innovatieve bouwmethoden ontwikkeld voor de renovatiesector. Dankzij nauwkeurige (digitale) meetmethoden en verbetering van productietechnieken is, net als bij nieuwbouw, prefabricage in bestaande bouw steeds vaker mogelijk. Bij grootschalige renovatie, waar zorginstellingen vaak mee te maken krijgen, kan dit aanzienlijke besparing in tijd en kosten opleveren. Voorkeur ligt op industrieel te vervaardigen modules die op grote schaal en met beperkte overlast worden geïmplementeerd in de bestaande voorraad, waardoor grootschalige aanpak en fine-tuning bij renovatie mogelijk wordt. Opdrachtgever: Stichting Woonzorg Nederland Architect: NSL Architecten, Beverwijk Project: zorgcentrum Schoterhof, Haarlem Ontwerp_oplevering: 2003 Het 30 jaar oude Zorgcentrum voldeed niet meer aan de huidige eisen, zowel functioneel als technisch. Ook veranderde inzichten in de zorgsector hebben de eigenaar van het gebouw doen besluiten tot een ingrijpende renovatie. De entree is verplaatst naar de pleinzijde, om meer aansluiting met de wijk te krijgen. In de laagbouw is de oude patio overdekt met een glazen kap. Het verkregen “zorgplein” zal plaats bieden aan tal van faciliteiten waar ook bewoners uit de omliggende wijk gebruik van kunnen maken. Zo wordt deze wintertuin, compleet met planten, een ontmoetingsplaats voor ouderen in een prettig klimaat. Op de verdiepingen zijn twee oude kamers samengevoegd tot één nieuw zorgappartement, volledig rolstoeltoegankelijk. Een raam naar de corridor geeft de bewoners contact met de buitenwereld en met andere bewoners. Zo wordt de middengang verlevendigd en lichter. Eén verdieping is volledig uitgevoerd als een verpleegafdeling. Ook de gevel is grotendeels gesloopt en vernieuwd of wordt deels ingepakt. In het ontwerp is gezocht naar middelen om het verticale karakter te versterken en zo de “landmark-functie” in de wijk te benadrukken. Er is met de renovatie een beddenlift toegevoegd en de oude cannelures rond de bestaande lift zijn in het zicht gelaten. Het bonte geheel van (glazenwassers-)balkonnetjes is behouden door verschil in materiaal en kleurgebruik. Door deze ingrepen loopt de capaciteit terug van 280 naar 151 bewoners. Nieuwbouw van 43 aanleunwoningen compenseert dit ten dele. Er wordt door deze aanpassing een gedifferentieerd aanbod van ouderenhuisvesting gerealiseerd. Met alle nieuwe toepassingen en eisen van deze tijd.
Literatuurstudie_07 juni 2011
31
Impressie van Zorgcentrum Schoterhof te Haarlem bron: www.nsl.nl
Literatuurstudie_07 juni 2011
32
Herbestemming van kantoorpand naar wonen met zorg Het overwegen om een herbestemming te geven aan een gebouw is een goede keuze boven consolidatie, renovatie ten behoeve van hergebruik en slopen van het gebouw. In Nederland staat er een groot aantal vierkante meters kantoorpand leeg. Dan is het consolideren of renoveren om er weer een kantoorfunctie aan te geven geen reële optie, omdat er te weinig vraag naar is. Gezien de woningnood in ons land is herbestemmen een goede, toegevoegde waarde voor de maatschappij. Doordat het casco van het gebouw al aanwezig is, wordt er fors bespaard op de bouwtijd, en dus op de kosten. Is er sprake van een aansprekend architectonisch gebouw met daarbij eventuele historische waarde, dan draagt dit bij aan ons cultureel erfgoed. Gezien de duurzaamheid is herbestemmen ook zeer aantrekkelijk. Er hoeft minder sloopafval verwerkt te worden en bouwmaterialen krijgen door dit principe een langere levensduur. Het herbestemmen brengt ook wel wat negatieve zaken met zich mee. Wanneer er naar de financiële kant wordt gekeken, levert een kantoorpand simpelweg meer geld op. Hierin speelt de gemeente een belangrijke rol. Wanneer zij geen toekomst ziet in een nieuw bestemmingsplan voor een gebouw, dan houdt het al snel op. Ook geldschieters zijn moeilijk te vinden, omdat het wijzigen van een bestemmingsplan een zeer complex proces is. Er zijn doorgaans veel factoren bij het proces betrokken waardoor de impact vooraf niet goed in te schatten is voor het gebouw zelf maar ook op de omgeving. Om vast te kunnen stellen zijn er twee instrumenten ontwikkeld, namelijk de „leegstandsrisico-meter‟ en de „transformatiepotentiemeter‟. Beide zijn een quickscan om erachter te komen wat het beste is om met een leegstaand kantoorpand te doen. Bij de eerste meter wordt er gekeken of het lege kantoorpand potentie heeft weer als kantoor te fungeren. Er wordt naar verschillende factoren gekeken of het gebouw geschikt is voor hergebruik, zowel op gebouwniveau als op de omliggende voorzieningen. Geen enkel kenmerk uit de lijst is doorslaggevend, maar hoe meer ongunstige kenmerken, des te lager is de kans om hergebruik als kantoor. De „transformatiepotentiemeter‟ geeft aan of een leegstaand gebouw geschikt is om het te verbouwen naar woningen. Dit blijkt een juiste methode te zijn aangezien het goed beoordeeld is geweest door diverse afstudeerprojecten. Door het instrument in te vullen bleek het zelfs „te streng‟ te zijn, doordat gebouwen af vielen die in de praktijk succes getransformeerd waren naar woningen. Kritische punten bleken de financiële beoordelingen die vaak niet kloppen en de steeds grotere behoefte naar een instrument voor andere type leegstaande gebouwen – scholen, kerken, pakhuizen en bedrijfsgebouwen en andere nieuwe bestemmingen als winkels, verschillende soorten zorgvoorzieningen en bedrijfsruimte. Op grond van deze onderzoeken7 is er een nieuwe opzet gemaakt.
Literatuurstudie_07 juni 2011
33
Opdrachtgever: Vestia, Den Haag_zuid-west Architect: Alsemgeest & Westerwoudt Architecten BV, Rotterdam Project: huis Te Lande, Rijswijk Ontwerp_oplevering: 2007 Een goed voorbeeld is het project „huis Te Lande‟ in Rijswijk. De oorspronkelijke functie van het gebouw was een acht verdiepingen tellend kantoorpand. De relatief hoge toren viel op tussen de portiekwoningen door haar beton-glas uitstraling. Het Ministerie van VROM en de Huurcommissie hebben jarenlang van het pand gebruikt gemaakt, maar toen het leeg kwam te staan vonden omwonende het een kolossaal en groot gebouw. Het lege kantoorpand werd gezien als een serieuze opgave aangezien het niet meer in de belangstelling was om te verkopen/verhuren als kantoor. Dit lag zowel aan het gebouw zelf als aan de beperkte parkeervoorzieningen in de omgeving. Maar wie wil hierin gaan investeren zodat het pand weer zo optimaal mogelijk kan fungeren? Het lege pand kon dus niet meer verhuurd worden als kantoorpand wat een financieel probleem werd. Een leegstaand pand is niet goed voor de buurt waar het staat. De wijk krijgt een lagere marktwaarde waardoor woningen in de buurt moeilijk verkocht kunnen worden. Door het gebouw weer functioneel te laten worden, om de wijk te verbeteren, was het goed om er een andere functie aan te geven middels een herbestemming. Zorgaanbieder Stienmetz | de Compaan en wooncorporatie Vestia hebben zich gemeld als investeerder om zorg en woongelegenheid in Rijswijk te verbeteren. Cliënten geven vaak de voorkeur om midden in de samenleving gehuisvest te zijn, in plaats van aan de rand van de bebouwde kom. In deze kwestie gaat het om een groep meervoudig gehandicapten die zich in speciale rolstoelen voortbewegen. Zij dienen dagelijkse hulp te hebben met aangepaste, ruime woningen. Om de hulp georganiseerd te houden moeten woningen geclusterd worden met het liefst een gezamenlijke groepsruimte. Op deze manier hebben de gebruikers plek voor activiteiten, maar ook een eigen kamer om zich terug te kunnen trekken. Bij het realiseren van het plan is om economische redenen sloop en vervolgens nieuwbouw nooit aan de orde geweest. Na sloop zal de buurt en gemeente een acht verdiepingen tellende toren nooit meer accepteren. Hierdoor zal er aanzienlijk minder vierkante meters ontstaan en het project veel minder geld opleveren. Het herbestemmen was dus een zeer goede afweging, maar of het daadwerkelijk haalbaar zou zijn hangt van verschillende factoren af. Zo moeten er permanente zorgverleners aanwezig zijn en dat kan alleen als er voldoende cliënten bij elkaar wonen in een woongroep. De investeringen die Vestia moet doen om het gebouw na wens te laten fungeren, moesten gering zijn. Deze instantie heeft al vaker met de architect Nico Alsemgeest samengewerkt. Uit dit contact hebben ze samen ook deze opgave opgepakt. Bij het verkennen van het pand werden al snel goede eigenschappen vastgesteld. Het zit goed met de toegankelijkheid, vlakke vloeren, en draaicirkelmogelijkheden voor rolstoelen. De constructie is aanpasbaar, waardoor een nieuwe indeling mogelijk is. De verdiepingshoogte is voldoende hoog om leidingen en kanalen weg te kunnen werken. Bij de solide betonstructuur bleek na wat gepuzzel het programma, appartementen, ontmoetingsplekken en personeelsruimte, in het pand te passen. Hier en daar is na de oplevering in 2007, en later bij het gebruik, te zien dat bepaalde zaken uitbezuinigd zijn. De opdrachtgever was ertoe geneigd om in de studiefase al een aannemer in te schakelen om de bouwkosten te beperken. Door dit principe is de architectuur min of meer bepaald door beslissingen van de aannemer. Zo zijn lambriseringen uitbezuinigd, waardoor muren beschadigd zijn door de rolstoelgebruikers en is er maar één lift toegepast. Hierdoor is de verticale transport gering en is de looprouting die door de architect bedacht had verstoord. Daarentegen zijn de gevels van het gebouw wel goed in zijn uitstraling. De horizontale stroken beton onder de verdiepingshoge, aluminium ramen is typische toepassingen uit de jaren zestig dat mogelijk was bij kantoorgebouwen. Door de nieuwe functie was het nodig om de gevel beter te isoleren. Hierdoor is het uiterlijk van de gevel sterk onderhanden genomen door nieuwe, kleine ramen toe te passen in een strak ritme en de gevel te stuken. Hierdoor ontstond er een vrij gesloten gevel wat beter diende voor woningen. Om het gebouw meer contact met haar omgeving te laten krijgen zijn er Franse balkons toegevoegd, normale balkons zijn niet toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Voorbijgangers associëren het gebouw als een appartementencomplex en niet meer als een kantoor wat ook het uitgangspunt van de architect was!
Literatuurstudie_07 juni 2011
34
Impressie beelden van huis Te Lande te Rijswijk Bron: www.arch-lokaal.nl
Literatuurstudie_07 juni 2011
35
Kleinschalig zelfstandige woningbouwcombinatie voor ouderen In kleinschalige woonvormen voor zorgvragers wordt zorg verleend in een herkenbare, huiselijke omgeving die zo min mogelijk afwijkt van hun oorspronkelijke bestaan. De bewoners vormen samen een huishouden en kunnen zelf hun dagindeling bepalen. De kleine groep van zes tot acht personen krijgt zorg van een vast team medewerkers. Dit kleine aantal zorgt voor een overzichtelijk huishouden zowel voor de medewerkers als voor de bewoners zelf. Men doet verschillende activiteiten binnen de groep, waaronder koken, afwassen en stofzuigen. Hierdoor staat de hulpbehoevende in wezen nog midden in het leven en kan onderdeel zijn van de maatschappij. Kleinschalige woonvormen kunnen nog wel in verschillende settings worden verdeeld: namelijk a) zelfstandige woonvoorziening van „gewone‟ woonhuizen in een woonwijk waar bewoners worden geïntegreerd om zo deel te nemen aan het sociale leven. Ze maken bijvoorbeeld gebruik van de omliggende algemene voorziening. b) Verzorgingshuizen waar gedeeltes zijn ingericht als kleinschalige, zelfstandig woonvorm als aanleunwoningen. c) verpleeghuizen waar afdelingen zijn verkleind om een huiselijke omgeving de creëren. Het wonen in kleinschalige woonvormen heeft diverse voordelen, zoals: -
Veilig en vertrouwd gevoel van de bewoners Meer structuur in het leven Betere woonkwaliteit Meer privacy Meer inspraak Nauwere band met medebewoners en medewerkers Bewoners zijn vitaler, rustiger en eten beter in deze woonvorm
Om de voordelen die hierboven staan te kunnen behalen is kleinschalig wonen een zeer geschikte variant. Een hofje is vaak een verzameling van huisjes die rond een gemeenschappelijke tuin zijn gesitueerd. Vaak is zo‟n binnenterrein afgeschermd door een hek en is toegankelijk gemaakt door één of twee ingangen te maken. Zo wordt het terrein ontoegankelijk gemaakt voor onbevoegden en geeft dit een veilig gevoel aan de bewoners. Dit is ideaal voor ouderen! Veel van deze hofjes zijn in Noord- en Zuid Holland te vinden, in de steden als Amsterdam, Delft, Den Haag, Haarlem en Leiden. Vooral de Haarlemse hofjes zijn beroemd. De gemeente heeft een rondleiding uitgestippeld langs de eeuwenoude plekjes die uit de 13 e eeuw of daarna stammen. Hierna is één van de nieuwste hofjes beschreven als referentie, dat naast het oudste hofje van Nederland is gelegen!
Literatuurstudie_07 juni 2011
36
Opdrachtgever: Woonmaatschappij Haarlem & de Regenten van De Bakenesserkamer Architect: Döll Architecten, Rotterdam & kunstenaar Joost Swarte Project: Johannes Enschede Hof, Haarlem Ontwerp_oplevering: 1999-2007 Een goed voorbeeld van kleinschalig wonen zijn de hofjes in Haarlem. Dit is een stad dat vroeger veertig hofjes telde. Nu zijn er nog twintig te vinden in en net buiten het centrum. Hof „De Bakenesserkamer‟ is het oudste hofje van Nederland dat in 1395 werd gesticht en komt voort uit het nalatenschap van Dirk van Bakenesse. De hoofdingang bevindt zich aan de Wijde Appelaarssteeg en de andere in- en uitgang is aan de Bakenessergracht. Het hofje had in het begin van haar bestaan dertien huisjes. In 1610 werd het gerestaureerd met als belangrijkste verandering: van rieten daken naar dakpannen. Na 1663 waren er nog twaalf huisjes omdat er in één van de huisjes een regentenkamer werd gebouwd. De huisjes zijn altijd bedoeld geweest voor alleenstaande vrouwen en vanaf 1874 moest de minimale leeftijd vijftig jaar zijn. Ze konden hier prettig vertoeven en oud worden, maar de eis was wel dat men voor zichzelf moest kunnen zorgen en een onbesproken gedrag hebben. De laatste restauratie vond plaats in 1985 en het hofje bestaat nu ruim zeshonderd jaar. Doordat deze woonvorm zo goed werkt voor ouderen is er besloten om pal naast het oudste hofje, het nieuwste van Nederland te bouwen – genaamd Johannes Enschede Hof. Dit was mogelijk door het vertrek van de gelddrukkerij Johannes Enschede uit het centrum. Het was een enorme locatie waar al een rechtbank, een hotel, een ondergrondse parkeergarage en een toneelschuur zijn gerealiseerd. Naast het oude Hof De Bakenesserkamer was nog een kavel vrij om het hofje te kunnen plaatsen. Het ontwerp van Johannes Enschede Hof, dat door architect Henk Döll ontworpen is, bestaat uit een Uvormig gebouw, waarbij de binnentuin omsloten wordt voor recreatie van de bewoners. Aan de kant van het oude „Hof De Bakenesserkamer‟ heeft het slechts twee bouwlagen, zodat deze zo min mogelijk schaduw ondervindt van de nieuwbouw. De andere zijde, grenzend aan de Korte Begijnstraat, zijn drie bouwlagen gerealiseerd. In het lage gedeelte van het pand zijn vijf maisonnettes gesitueerd en in het hoge bouwdeel zijn vijf appartementen, tien bergingen en een wasruimte opgenomen. De woningen zijn bedoeld voor alleenstaande ouderen maar zijn groot genoeg voor tweepersoonshuishoudens. De buitengevels van het hofje zijn van baksteen en (op het oog lijkend) zijn hier willekeurig gevelopeningen in aangebracht. Aan de binnenkant, de kant van het hofje, is de gevel bekleed met hout zodat er een intieme, warme sfeer is gecreëerd. Het hofje van het nieuwe complex is negentig graden gedraaid ten opzichte van Hof De Bakenesserkamer. Zo behoudt het eeuwen oude hofje zijn eigen intieme sfeer. Om het ontwerp te verbijzonderen heeft Henk Döll kunstenaar Joost Swarte, bekend als graficus en striptekenaar, ingeschakeld waarmee hij al vaker heeft samengewerkt. Door verschillende kunstwerken en details in de gevels te verwerken, werd de beeldende kwaliteit versterkt. Denkend aan: „het smeedijzeren poorthek met een patroon van huisjes dat overwoekerd is door een slingerplant, het smeedijzeren balkonhek met diverse muziekinstrumenten die uitrusten in een muziekhemel, en het metershoge glas-inloodraam waar een schrijver een boom geen water maar inkt geeft en letters aan de boom groeien.‟ De drie elementen hebben het thema natuur en cultuur. „Natuur als het middelpunt van het hofje, natuur als de bron waaruit cultuur ontstaat en natuur die in staat is de cultuur te overwoekeren.‟
Literatuurstudie_07 juni 2011
37
Impressie van Johannes Enschede Hof te Haarlem bron: www.architectenweb.nl
Literatuurstudie_07 juni 2011
38
Nieuwbouwcomplex wonen los van zorg De nieuwste ontwikkeling in de ouderenhuisvesting is het van elkaar loskoppelen van wonen en zorg. De nieuwbouwcomplexen zijn te vergelijken met aanleunwoningen. Het zijn als ware aanleunwoningen in een nieuw jasje, want het gebouw manifesteert zich als een losstaand gebouw, maar is op een onopvallende manier verbonden met het verzorgingstehuis. Ouderen kunnen op grond van een bewuste keuze al in de buurt van een verzorgingstehuis gaan wonen wanneer ze nog zelfstandig zijn. Wanneer de ouderen in een levensfase komen dat zelfstandig wonen niet meer kan, kunnen ze gepaste zorg ontvangen. Een directe overstap naar een verpleeghuis wordt zo uitgesteld. Voordeel van deze manier van wonen is dat de nadruk ligt bij het wonen en niet bij de zorg. De appartementen zijn flexibel in gebruik, mocht er een marktkanteling ontstaan. Het imago van de nieuwbouwcomplexen is moderner, niet alleen omdat het een nieuw gebouw is, maar ook omdat het wordt gekoppeld aan verblijven en niet aan verzorgen. Het loskoppelen van wonen en zorg heeft wel financiële gevolgen voor zowel ouderen als zorginstellingen. Het ministerie onderzoekt namelijk de mogelijkheid om wonen en zorg te scheiden voor iedereen in de AWBZ. Cliënten die in een zorginstelling wonen, kunnen dan zelf de huisvesting betalen, eventueel met huurtoeslag. De zorg wordt uit de AWBZ betaald. Op basis van het onderzoek8 kan het volgende kabinet besluiten of cliënten in zorginstellingen het wonen zelf moeten gaan betalen. Het loskoppelen van wonen en zorg moet nieuwe arrangementen van wonen, zorg en welzijn opleveren. Voor cliënten moet het leiden tot meer keuzevrijheid en meer kwaliteit. Ook wordt de AWBZ ontzien, als wonen daaruit niet meer wordt betaald. Voor woningcorporaties en zorginstellingen levert huur in vergelijking met koop het voordeel op dat de huurwoning een label kan krijgen en hierdoor alleen toegewezen mag worden aan ouderen of gehandicapten. Het Bouwcollege heeft de aanbeveling gedaan om meer betaalbare huurwoningen te realiseren door een investeringstoeslag voor woningcorporaties toe te kennen. Ook zou gedacht kunnen worden om de boete voor woningcorporaties voor het teveel hebben van bewoners met huursubsidie in geval van zorgwoningen af te schaffen. Tevens is aan te raden om op nieuwbouwlocaties de huidige verhouding huur-koop te wijzigen, zodat er meer huurwoningen gerealiseerd worden.
Literatuurstudie_07 juni 2011
39
Opdrachtgever: Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam Architect: Arons en Gelauff Architecten, Amsterdam Project: de Plussenburgh, Rotterdam Ontwerp_oplevering: 2001-2006 De plussenburg is een ontwerp dat twee stedenbouwkundige architectonische opgaven voorziet. Het ontwerp zorgt voor stedelijke vernieuwing in de naoorlogse wijk en geeft daarnaast ook antwoord op de vraag naar huisvesting voor ouderen. Het ontwerp is een herwaardering van het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan. Er heerst door het ontwerp in de wijk geen monotonie en monochromie meer, waardoor er nieuwe oriëntatiepunten ontstaan in de openbare ruimten van de naoorlogse tuinsteden. Het nieuwe stedenbouwkundig plan vraagt om een opening naar de wijk. Door in samenhang met de bestaande bebouwing het ontwerp in een horizontale en verticale volume toe te passen ontstaat deze vrijheid. Het ontwerp biedt ruimte voor 104 woningen verdeeld over de toren met zeventien woonlagen en de laagbouw met zeven woonlagen. Er zijn 51 ondergrondse parkeerplaatsen gerealiseerd en een recreatieruimte c.q. ontmoetingsruimte van totaal 250 m2. Het wooncomplex is direct naast een bestaand zorgcentrum gerealiseerd. De ontmoetingsruimte bevindt zich onder het zwevende horizontale volume die op schuin geplaatste poten op tien meter hoogte zweeft. De recreatieruimte dat losstaat als paviljoen is te bereiken door een extra lift vanuit het appartementencomplex. Alle huurappartementen zijn ontworpen voor de huisvesting van 55-plussers. Hier ligt dan ook het ontwerp uitgangspunt aan ten grondslag. De 55-plussers van nu waren de hippies van de jaren zestig. In het ontwerp zijn aan de galerijzijde panelen toegepast waar in totaal 200 verschillende keuren zijn toegepast. Verder zijn de verspringende balkons ook opvallend in het ontwerp. De balkons zijn golvend gemaakt en door de getordeerde balustrades van staal wordt dit ritme versterkt. Breed en smal wisselt per verdieping. De diepte van de balkons is bewust gekozen. Om een kostbare wasinstallatie te vermeiden is er gekozen om de smalle gedeeltes van het balkon aan de minimale norm van een glazenwassers balkon te laten voldoen. De bredere gedeeltes bieden mogelijkheid om buiten te verblijven. Middels een fraai passtuk in de vorm van een prefab kruis wordt aan de kopscheiding van de balkons standaardisering toegepast. De woningen zijn ruim opgezet met een beukmaat van 9,80 meter. Hierdoor zijn appartementen van 80 m2 mogelijk. De plattegronden van de woningen zijn flexibel, functioneel en economisch ingericht. De keuken, berging en de badkamer grenzen aan de gangzijde. Slaap- en woonkamer grenzen aan de bijna tien meter brede balkonzijde. De slaapkamer en woonkamer wordt gescheiden door een schuifpui die in de tussenliggende muur verdwijnt. Door dit concept bestaat de mogelijkheid om van beide ruimten een doorlopende ruimte te maken. Doordat de woonkamer ruim is opgezet is de mogelijkheid voor een extra slaapkamer mogelijk. In scheidingswanden tussen twee appartementen zijn stroken wapeningsvrije zones gerealiseerd. Het biedt zo de mogelijkheid om eventueel, in de toekomst, twee beukmaten middels een sparing aan elkaar te koppelen. Middels een T-model is er ook van de derde tot de tiende verdieping een koppeling tussen beide volumes ontworpen. Door dit T-model zijn er in de zeven verdiepingen ruime corridors ontstaan. Minder validen met een rolstoel kunnen elkaar hierdoor makkelijk passeren. De wanden van de corridors hebben een onregelmatig reliëf doordat ze zijn gestort in een bekisting van bamboe. Dit reliëf geeft een goede relatie met het plein die het oude en het nieuwe met elkaar verbindt. Dit plein is opgezet met ongelijkmatige driehoeken, met daarin geplaatste rieten beplanting. Dit zorgt op haar beurt weer voor een luwe loopzone. Naast het plein is de toegang naar de ondergrondse parkeergarage gesitueerd. Het bijzondere van deze toegang is dat de hellingbaan als een slakkenhuis naar beneden loopt. De wanden zijn met een donkere baksteen en een witte voeg als autobandenprofiel opgemetseld. Dit gaat geleidelijk over in een witte wand dat is geperforeerd als emmentalerkaas.
Literatuurstudie_07 juni 2011
40
Impressie van de Plussenburg te Rotterdam bron: www.architectenweb.nl
Literatuurstudie_07 juni 2011
41
4. Oplossing_in de toekomst
bron: www.rolfreichardt.nl
In dit hoofdstuk worden verschillende scenario‟s besproken de uit diverse aspecten voortvloeien. Met name de financiële kaders spelen hierin een belangrijke rol. Hieronder is een concept te zien van Rolf Reichardt die de visie heeft dat een multidisciplinaire polikliniek de toekomst kan hebben gezien de besproken scenario‟s. De kliniek zelf zal het huisvestingsprobleem niet dien oplossen, wel zal er een koppeling tussen zorg en wonen mogelijk moeten blijven. Doormiddel van een multifunctioneel centrum inclusief de zorgdienst kan er worden ingespeeld op de vraag en het probleem.
Literatuurstudie_07 juni 2011
42
4.1
Toekomst concept
De ouderen zullen in de toekomst een enorme stempel op de maatschappij drukken. Een relatief groot deel van de ouderen zal zorg nodig hebben. De vraag is dan ook of wij, in de toekomst, de grijze golf naar ieders tevredenheid ook kunnen onderbrengen. Niet elke oudere kan op het moment de woning en woonomgeving krijgen die hij prefereert. Wanneer de huisvestingsvorm zoals wij die nu kennen te duur wordt door de enorme vraag die er straks ontstaat kan de vraag naar de oude verpleeghuizen terugkeren. De algemene criteria om de verdeling over de verschillende woon- en zorgmodaliteiten te kunnen vaststellen zijn moeilijk in te schatten. Om de situatie in te kunnen schatten moet men eerst weten wat de verschillende factoren zijn die dit kunnen beïnvloeden. Er is een studie gemaakt op twee assen. Op de ene as meer publiek of meer privaat, op de andere as meer of minder economische groei. Uit dit assenstelsel zijn vier scenario‟s af te leiden. De situatie van „samen delen‟ ontstaat wanneer er een groot publiek domein ontstaat en wanneer de economische groei stagneert. Wanneer de economie een groei doormaakt en de samenleving nog steeds uit een groot publiek domein bestaat ontstaat er „collectieve voorspoed‟. Op het moment dat er bij een kleine publieke sector economische stagnatie ontstaat, wordt er in de ouderenhuisvesting een situatie van „selectieve groei‟ gecreëerd. Bij het samenvallen van een sterke groei in een private economie ontstaat er een vruchtbare situatie met een „keuzerijk perspectief‟. Dit zijn verschillende prognoses die afhankelijk zijn van economie en beleid in Nederland. Het blijft toch enigszins gissen, omdat er geen duidelijke parameters te vinden zijn om de toekomstige zorgbehoefte te duiden. Om een zekerheid te installeren kan er worden aangenomen dat ouderen het meest gebaad zijn met levensloopbestendige woningen. Een eventuele mogelijkheid van zorg op maat „inkopen‟ biedt zo een compleet geheel. Dit betekent niet dat er nog een grote restgroep achterblijft die specifieke woonvorm nodig heeft. Verpleeghuizen zijn hierin een mogelijke woonvorm. De een specifieke woonvorm hangt ook weer af van een aantal factoren. Deze factoren hangen samen met de drie verschillende economische lagen in de ouderendoelgroep. Wanneer er van een collectieve oplossing in de ouderenzorg wordt uitgegaan dan ontstaan er de hieronder geschetste situaties per groep. De eerste groep zijn de ouderen die zijn aangewezen op collectieve middelen zoals gefinancierde voorzieningen. Deze alles behalve welvarende ouderen komen in de problemen wanneer de subsidies zullen afnemen en verschalen. Deze afname ontstaat doordat de overheid de subsidies niet meer kan bekostigen vanwege de enorme vraag door de vergrijzing. De overheid zal dus „minder gaan zorgen‟. De tweede groep zijn de zichzelf reddende ouderen die op tijd haar eigen voorzieningen treft. Deze groep komt niet ten laste van de collectieve kas. Wanneer men in de toekomst zorg op maat wil ontvangen, zal men automatisch beroep moeten doen op de gesubsidieerde woon- en zorgvoorzieningen. Als laatste komen de welgestelde senioren, deze groep kan zich zelf redden en is onafhankelijk van een collectieve oplossing. Een belangrijke vraag is dus hoe de maatschappij wordt ingericht in de toekomst. Deze fundamentele keuze is bepalend voor de toekomst van de ouderenzorg. De bovenstaande geschetste scenario‟s per economische ouderenlaag ontstaat bij een collectieve inrichting van de maatschappij. En het is dan nog maar de vraag of de zorg betaalbaar blijft. Het opbouwen van organisatorische en financiële kaders kan hierin een oplossing bieden. Het motto „zorgen voor later‟ moet dan worden nageleefd in de groep die nu nog voor subsidies in aanmerking komt. Deze groep dient in de toekomst voor zichzelf te kunnen zorgen. Hierdoor wordt de overheid niet overbelast en kan zij de ouderen die nu aangewezen zijn op collectieve middelen nog steeds zorg bieden. Dit private scenario biedt een palet aan voorzieningen en een mooie toekomst voor de architectuur van de ouderenzorg en haar huisvesting. Het idee van „voor zichzelf zorgen‟ in de toekomst komt niet alleen uit het financiële kader, maar ook uit een gezondheidsoogpunt. Door financiële beperkingen en personeelstekort is preventie en gedragsverandering noodzakelijk. Met deze oplossing wordt er meer nadruk gelegd op preventie, zelfdoen en zelfcontrole. Men moet zijn gedragen aanpassen, zodat er langer kan worden geleefd en er minder beroep moet worden gedaan op de gezondheidszorg. Het gaat om een grote verandering en een begin van een nieuwe tijd. De controlesamenleving die ontstaat zal langzaam de disciplinaire maatschappij verdringen. De ouderen van later krijgen een grotere verantwoordelijkheid over hun eigen leven. Het zou zelfs zover kunnen gaan dat mensen die zich niet inspannen voor het behalen van succes van de behandeling worden gestraft door het stopzetten of zelf moeten betalen van de behandelingen. Door in een wijk een wijksteunpunt te realiseren wordt het voor ouderen makkelijker om gebruik te maken van de zorg, wanneer dit nodig is. Hierdoor worden ziekenhuizen en zorgcentra ontlast. Dit wordt in de toekomst wel moeilijker realiseerbaar doordat de zorginstellingen vanaf 2012 zelf verantwoordelijk worden voor hun investeringen. De zorginstellingen zullen hierdoor op de marktwerking in moeten spelen. Het aanbod wordt dus afgestemd op de vraag, waardoor er voor de zorginstellingen risico‟s ontstaan. Een
Literatuurstudie_07 juni 2011
43
bron: www.ouderenhuisvesting.nl
nieuw gebouw wordt hierdoor ineens een „waagstuk‟, terwijl dit nu veel minder het geval is. Door deze marktwerking en de privatisering ontstaat er decentralisatie in plaats van concentratie. Hierdoor dienen patiënten bewust te worden van het grote diverse zorgaanbod. De patiënt moet zich kritischer opstellen. We mogen dan ook van een complete cultuuromslag spreken. Toch wordt hierop ingezet. Zorgverzekeraar Menzis laat bijvoorbeeld al weten dat zij vijftig gezondheidscentra in Nederland wil realiseren. Deze gezondheidscentra worden op wijkniveau gerealiseerd en zouden gecombineerd kunnen worden met een huisartsenpost, tandartspraktijk, psycholoog, apotheek en ga zo maar door. Het integreren van een polikliniek zou als dependance kunnen fungeren van een nabij gelegen ziekenhuis. Wanneer er dan ook nog commerciële functies aan het wijksteunpunt toegevoegd zouden worden ontstaat er een middelpunt in de wijk waar niet alleen ouderen maar ook reguliere bewoners naartoe getrokken worden. Het steunpunt krijgt zo een grote maatschappelijke relevantie, en vormt hierdoor een belangrijke bijdrage in het stedelijk weefsel.
Literatuurstudie_07 juni 2011
44
5. Commentaar Bij het opstellen van de vragen is er gekeken naar welke vragen een deel van het antwoord van de hoofdvraag konden vormen. Deze vragen dienen een persoonlijke mening van experts te geven. Om de opgestelde doelstelling te kunnen beantwoorden is er eerst gekeken naar de geschiedenis van de ouderenhuisvesting. Daarna is er gekeken hoe men nu met de leermomenten van vroeger omgaat en welke positieve effecten dit met zich mee brengt. Om potentiële antwoorden te kunnen toetsen wordt er gebruik gemaakt van de kennis van experts. Het commentaar van verschillende ervaren experts geeft een goed beeld van de verschillende mogelijkheden van benaderen van het probleem. Om een duidelijkheid te krijgen over hoe men denkt over de verschillende mogelijkheden, hebben wij een bewuste selectie gemaakt waar wij gerichte vragen aan voor leggen. De selectie is ontstaan uit twee hoofdgroepen, de praktijk en de ontwerper. De „praktijk‟ wordt vertegenwoordigd door twee zorginstellingen met ervaring in ouderenhuisvesting. Gekozen is voor twee instellingen met beide een verschillende woonvorm. De groep „ontwerper‟ wordt vertolkt door een Architect expert werkzaam met ouderenhuisvesting op een architectenbureau en een Architect expert die verbonden is met het Lectoraat Zorggericht Bouwen. Als laatste hebben we een interview met een zorginstelling die een concept ontwikkeld heeft voor de toekomst. Op deze manier zullen we vijf gesprekken hebben met totaal verschillende experts.
Lectoraat Zorggericht Bouwen
Literatuurstudie_07 juni 2011
45
5.1
Praktijk_zorg
Interzorg Ferwert In eerste instantie was het de bedoeling om het „Johannes Enschede Hof‟ te gaan bezoeken om te kijken hoe kleinschalige zorg wordt verleend. Na contact te hebben gehad blijkt er zeer beperkte zorg gegeven te worden en was het verstandig om naar een ander voorbeeld van kleinschaligheid te gaan zoeken. Door verder te zoeken naar voorbeelden in kleinschalige zorgmogelijkheden is hier uiteindelijk de Offingaburg te Hallum uit gekomen. Bij dit kleinschalige hofje worden zowel zelfstandige als dementerende ouderen gehuisvest. Dit in combinatie met een aantal gezinswoningen voor een goede mix. Voor de dementerende ouderen wordt zorg verleend door Interzorg uit Ferwert. Door contact te hebben opgenomen met deze instelling is er een afspraak voor een gesprek gemaakt. Er werd direct aangegeven dat het concept van dit hofje niet goed werkt. Dit komt voornamelijk door verschillende ontwerpfouten. Hierdoor is dit project extra interessant en is middels een interview naar verdere informatie gevraagd. Uit het interview kwam een duidelijk beeld hoe men in de praktijk tegen verschillende functionele punten aanloopt en is gevraagd hoe de organisatie dan denkt wat er anders zou moeten. Onderstaande visie werd gegeven door mevr. J. de Boer van Interzorg Ferwert. Het gehele interview is middels gerichte vragen uitgewerkt in bijlage I. In de buurt van ouderen dienen ook jongeren en kinderen aanwezig te zijn. Door interactie tussen beide groepen wordt vereenzaming tegengegaan. Bijlage I Door een tehuis bij een school, winkels of sportgelegenheid te vestigen is er voor een juiste locatie gekozen. Daarbij is het niet nodig om alleen maar hofjes te bouwen om de kleinschaligheid te bevorderen. Kleinschaligheid is zeker mogelijk binnen een groter complex door een huiselijke sfeer te creëren. Om dit te bereiken dient er in de oudere bewoners te worden ingeleefd. Dit is een punt waar de architect zich in moet verdiepen. Zo kunnen ontwerpfouten, zoals bij de Offingaburg, worden voorkomen. Bij het ontwerpen moet er flexibel gedacht worden, zodat bewoners niet binnen een verzorgingstehuis hoeven te verhuizen. Wanneer dementerenden worden overgeplaatst en van omgeving veranderen is de kans groot dat ze achteruit gaan omdat ze zich zeer onprettig voelen in een onbekende omgeving. Het stimuleren van de ouderen om zo vitaal mogelijk te blijven kan worden geholpen door verschillende prikkels. Wanneer hierop wordt ingespeeld door routing in het gebouw en buitenterrein, doormiddel van kleur en geur dan werkt dit als een soort medicijn.
„Ouderen moeten zo min mogelijk verhuisd worden. Oude bomen moet je niet verplanten, dat doe je met oude mensen ook niet‟!
Literatuurstudie_07 juni 2011
46
Frankelandgroep Schiedam Het tweede interview vond plaats in Schiedam, bij de zorginstantie Frankelandgroep. Deze organisatie heeft verschillende tehuizen op diverse locaties in Schiedam en Vlaardingen. De keuze is hierop gevallen door een ranglijst die de Volkskrant in 2009 heeft opgesteld. De lijst is gebaseerd vanuit twee uitgangspunten, namelijk het oordeel van de bewoners zelf en objectieve cijfers van de kwaliteit van de zorg. Dit zijn twee belangrijke zaken die goed voor elkaar moeten zijn! Er is uitgebreid naar de top 10 gekeken en Schiewaegh bleek het meest geschikt te zijn voor een interview. Zij huisvesten ouderen in verschillende gradaties onder één dak met diverse voorzieningen. Het is interessant hier de visie achter te zoeken van een zorginstantie. Door telefonisch contact te hebben opgenomen is er doorverwezen naar dhr. T. Boogaarts, afdelingshoofd van de facilitaire dienst. Onderstaande visie werd gegeven door dhr. T. Boogaarts van Frankelandgroep. Het gehele interview is middels gerichte vragen uitgewerkt in bijlage II. Er zal naar verschillende woonvormen gevraagd blijven worden. Er zullen wijken ontstaan met een menging van ouderen en gezinnen, zodat de ouderen zolang mogelijk in hun eigen, vertrouwde omgeving blijven wonen. Bijlage II Er zal meer mantelzorg verleend worden om dit daadwerkelijk mogelijk te kunnen maken. Wanneer er echt zorg nodig is van een expert is er in zo‟n wijk een verpleegunit waarop teruggevallen kan worden. Ook zal verzorging onder één dak aangeboden worden. Hier zullen verschillende gradaties zijn, van geen zorg tot 24 uur per dag. Op deze manier wordt er veel aangeboden en kunnen ouderen kiezen, wat ze graag willen! Maar zolang er maar bezuinigd blijft worden door de overheid kunnen sommige ideeën en ontwikkelingen als domotica niet verder onderzocht worden.
„De techniek gaat door, maar men moet het menselijke aspect binnen de zorg niet vergeten!‟ Tot slot hebben we nog een uitgebreide rondleiding gekregen van T. Boogaarts om een indruk te krijgen hoe er bij Schiewaegh gehuisvest wordt. Er is door ons nadrukkelijk gevraagd naar de dementerende ouderen, aangezien dit interessant kan zijn voor de hoofdopdracht.
Literatuurstudie_07 juni 2011
47
5.2
Ontwerp_architectuur
Venhoeven CS Het benaderen van een expert die in de ontwerpende wereld zit is erg interessant. Bas Römgens is werkzaam op het architectenbureau van Ton Venhoeven, genaamd Venhoeven C.S. Hij is expert binnen het bureau in „Health and Care concepts‟ en daarom een geschikte persoon om een dialoog mee aan te gaan om zijn commentaar en visie te kunnen gebruiken voor het vraagstuk in dit Literatuuronderzoek. Venhoeven C.S. heeft een aantal plannen op het gebied van de zorg gerealiseerd, waaronder het WG-terrein en U2 Geuzenveld in Amsterdam. De visie van het bureau is heel expliciet; „Onderlinge verschillen tussen gebouwen in een stad zijn net zo groot als de verschillen tussen mensen, dieren en dingen.‟ Dit valt ook erg goed te zien aan het werk wat ze bouwen. Het zijn bijzondere gebouwen met een bijzondere ruimtelijke ervaring. Door deze visie vonden wij het een meerwaarde voor dit onderzoek om met een van de medewerkers in contact te kunnen komen. Onderstaande visie werd gegeven door dhr. B. Römgens van Venhoeven CS. Het gehele interview is middels gerichte vragen uitgewerkt in bijlage III. Bij het ontwerpen voor ouderen moet niet alleen op de ouderen worden gelet. Er dient samenhang te zijn met haar omgeving om „vereenzaming‟ te Bijlage III voorkomen. Hierdoor wordt er een „gezonde stad‟ gecreëerd voor alle soorten mensen uit de bevolking. Er moet wel rekening worden gehouden met elke, groot of klein, specifieke groep, zodat iedereen naar haar/zijn wens kan wonen en het gevoel krijgt een steentje te kunnen bijdragen aan de maatschappij. Wanneer je op gebouwniveau kijkt moeten er met verschillende facetten rekening worden gehouden. Allereerst moeten bewoners zich veilig en thuis voelen, zodat ze in hun hoofd rustig zijn. Verder moeten er bepaalde „prikkels‟ bij de ouderen ontstaan om actief te blijven, vooral belangrijk bij dementerenden. Hierbij moet je denken aan „contact met de omgeving‟, „doorkijkjes‟ om nieuwsgierigheid op te wekken, „oude terugblikken van vroeger‟ die dementerenden kunnen herkennen. Bepaalde „kleuraccenten‟ zorgen voor rust bij ouderen evenals veel daglichttoetreding.
„Bij het huisvesten van ouderen is het belangrijk ze het gevoel te geven dat ze nuttig voor te samenleving kunnen zijn. Locatie, voorzieningen en sociale contacten zijn hier een belangrijk onderdeel in. Ook is het goed om ouderen actief te houden door bepaalde prikkels op te wekken.‟
Literatuurstudie_07 juni 2011
48
Lectoraat Zorggericht Bouwen Een expert met een ontwerpende achtergrond is een ideale informatiebron. Dhr. Jarno Nillesen is Architect en eigenaar van Wiegerinck Architecten te Arnhem en lector van het lectoraat Zorggericht Bouwen aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Met zijn kennis en ervaring in de zorgsector hechten wij veel waarde aan zijn commentaar en visie over het vraagstuk van dit literatuuronderzoek. De doelstelling van het Lectoraat Zorggericht Bouwen is het aanleveren van een gebruiksgerichte aanpak aan alle technici die opgeleid zijn via de HAN faculteit Techniek binnen een zorg en techniek gerelateerde context. Het Lectoraat speelt in op recente ontwikkelingen en sluit aan bij ontwikkelingen die zich in Nederland voordoen en die verreikende betekenis hebben voor de bouw van de infrastructuur in de gezondheidszorg. Onderstaande visie werd gegeven door dhr. J. Nillesen van het Lectoraat Zorggericht Bouwen. Het gehele interview is middels gerichte vragen uitgewerkt in bijlage IV. Belangrijk bij het maken van een ontwerp voor het huisvesten van ouderen is het verdiepen in de doelgroep. Met name het uitzoeken van de leefstijlen Bijlage IV van de verschillende personen die worden gehuisvest. Naast dit uitgangspunt is het belangrijk om een geschikte locatie te bepalen. In een stedelijke structuur of landelijke omgeving. Kleinschaligheid is de toekomst maar dit kan zowel op wijkniveau als op organisatieniveau middels verschillende afdelingen binnen één zorginstelling. Voorafgaand aan het ontwerp van een nieuw te bouwen gebouw voor de ouderenhuisvesting moet er gekeken worden naar de wijkopzet. Bij het ontwerp van een nieuwe wijk moet er een duidelijke visie ten grondslag liggen. Er dienen voldoende voorzieningen te worden gelokaliseerd en er dient een concept te worden uitgewerkt waarin verhuizen binnen eigen buurt mogelijk is. Hierdoor is het mogelijk dat bewoners, ongeacht in welke levensfase ze zitten, kunnen verhuizen binnen hun vertrouwde omgeving. Het laatste punt dat belangrijk wordt in de toekomst is het rekening houden met herbestemmen van de nieuw te bouwen gebouwen.
„Zorg blijft een individueel concept. Er bestaat dan ook geen allesomvattende toekomstvisie. Er moet naar de persoon zelf worden gekeken. Dit levert meerdere woonvorm mogelijkheden op die elk passend zijn bij een andere leefstijl.‟
Literatuurstudie_07 juni 2011
49
5.3
Concept_toekomst
Humanitas Een nieuwe ontwikkeling in de ouderenhuisvesting is het creëren van multifunctionele centra waar diverse voorzieningen en ouderenhuisvesting samen onder één dak worden ontworpen. Vragen als: „Is dit een goede ontwikkeling?‟, „Slaat dit concept aan in de praktijk?‟ en „Wat zijn belangrijke ontwerp aandachtspunten?‟ komen dan al snel op. Om op deze vragen antwoord te krijgen is er gezocht naar een project dat al in gebruik is. „De Kristal‟ is een recent gebouwd project in de deelgemeente Prins-Alexander te Rotterdam. Stichting Humanitas is de zorgverstrekker en corporatie in dit project. Dhr. Heefer is directeur bij Humanitas-Alexander en is van ontwerp tot gebruik aanwezig geweest bij het gehele project. Middels een gesprek is er naar de uitgangspunten van Stichting Humanitas gevraagd. Ook komt er een heldere visie uit zijn verhaal. Onderstaande visie werd gegeven door dhr. M. Heeffer van Stichting Humanitas. Het gehele interview is middels gerichte vragen uitgewerkt in bijlage V. Er moet niet aan één concept vastgehouden worden. Het nastreven van leefstijlgroepen is goed. Hierdoor vallen niet alle ouderen onder één categorie, maar er dient niet te veel gedifferentieerd te worden. Het maken Bijlage V van veel subgroepen zorgt voor een te specifieke aanpak. In de wijken dient een juiste mix van leeftijden te zijn. Deze natuurlijke mix zorgt voor aanvulling. Per leefstijl dient er goed naar het aanbod van activiteiten te worden gekeken. Er zullen in de toekomst dan ook meer dienstenpakketten ontstaan. Dit zijn arrangementen waar ouderen wel of niet voor kiezen. Er zullen twee problemen ontstaan die moeten worden opgelost. Het ene probleem is de huisvesting van de groep ouderen en het andere probleem is de zorg. In de huisvesting moet meer variatie komen in de verschillende woonvormen en hier zou dan op wijkniveau een goede mix in moeten ontstaan. Eigenlijk moeten de mensen met een gemiddelde leeftijd nu al in een wijk kunnen gaan wonen waar men oud kan worden. Dit wil zeggen dat ze nu zelfstandig wonen, later wanneer ze zorgbehoevend worden dit krijgen en in een zorgcomplex uiteindelijk van hun oude dag kunnen genieten. Het tweede probleem is de zorg. Het aanbieden van zorg wordt moeilijker doordat er een grotere markt ontstaat met een te klein aanbod aan zorg door bezuinigingen vanuit de overheid en het aantal werknemers in de zorgsector. Het drietraps systeem zou hier een oplossing voor zijn. Wij leven niet meer in een verzorgingsstaat meer maar een sociale samenleving. Dit betekend dat er meer vanuit het sociale netwerk moet worden ondernomen. De eerste stap is het bekijken van de situatie met het oog op 'wat kan men zelf nog'. Wanneer dit afneemt wordt in de tweede stap het sociale netwerk erbij betrokken. Het is dan de bedoeling dat door familie en vrienden de eerste zorg wordt opgevangen. De laatste stap is pas de stap waar de zorgverleners worden ingeschakeld. Hierdoor wordt de zorgsector deels ontzien.
Literatuurstudie_07 juni 2011
50
6. Conclusie In dit hoofdstuk komen de conclusies van de deelvragen aan de orde die gebaseerd zijn op de voorgaande hoofdstukken: Geschiedenis, nu, de toekomst en het commentaar van de experts. De conclusie is de gevormde mening van de afstudeerders, gevormd door alle gegevens en informatie die verkregen is. De antwoorden op de deelvragen vormen samen het antwoord op de hoofdvraag:
bron: www.heerenhage.nl
Hoe moet er worden omgegaan met de huisvesting van ouderen in de toekomst?
Literatuurstudie_07 juni 2011
51
6.1
Samenvatting_overwegingen
Waarom moet er naar een verandering/verbetering in de ouderenhuisvesting worden gezocht? In het begin van dit onderzoek zijn we gaan kijken hoe de sterk groeiende vergrijzing in Nederland tot stand is gekomen. Met name van de grote groep ouderen die er tussen nu en 25 jaar aan zit te komen wilden wij graag wat meer weten. Het onderzoeken is begonnen bij de generatietypologie van Henk Becker. Hij herkende een vijftal generaties, vanaf de twintigste eeuw, die hij heeft omschreven. De vooroorlogse en de stille generatie leefden in een Nederland die over het algemeen zeer zware en moeilijke tijden kenden. Mensen werkten hard en men zat midden in de technologische opkomst. Verschillen tussen rijk en arm werd steeds groter, waarbij de rijken profiteerden van de nieuwe ontwikkelingen. De stille generatie is opgegroeid voor of tijdens de Tweede Wereldoorlog. De groep moest hard werken aan de wederopbouw. Door dit harde werken is de opvolgende generatie in een sterke welvaart opgegroeid. De kinderen van de stille generatie kwamen erg snel en in zeer grote aantallen. Dit kwam omdat er weer een toekomst was voor de samenleving en echtparen graag een gezin wilden opbouwen. Hierdoor is er in de periode tussen 1945 en 1955 een „babyboom‟ ontstaan. De 65-plussers die er nu aan komen zijn de oud geworden babyboomers. Doordat zij in een sterke welvaart opgegroeid zijn en veel waarde hechtten aan hun carrière, hebben ze ook een eigen mening over de ouderenhuisvesting waar zij binnenkort mee te maken krijgen. Dit is onder andere een reden dat er een verandering zal plaatsvinden in de ouderenhuisvesting. De belangrijkste reden voor het veranderen en/of verbeteren is het grote aantal ouderen dat er aan zit te komen. Deze kunnen niet in de huidige woonvormen opgevangen worden, omdat de beroepsbevolking in de zorgsector steeds minder wordt en de groep ouderen steeds groter. Om een toekomstbeeld te kunnen vormen moet eerst de huisvesting uit het verleden bekend zijn. Er zijn woonconcepten ontstaan die met aanpassingen in de toekomst te gebruiken zijn. Ook bestaan er woonvormen die minder geslaagd zijn en niet zullen terugkeren.
Hoe is de huisvesting van nu tot stand gekomen? Bij het maken van deze Literatuurstudie zijn we de huisvesting gaan onderzoeken, met name hoe deze gevormd is tot wat het nu is. In dit onderzoek hebben we goed gekeken naar de ontwikkelingen vanaf de Tweede Wereldoorlog, toen er nog weinig naar de sociale woningbouw werd gekeken. Dit zorgde ervoor dat ouderen zich nutteloos voelden voor de maatschappij en hierdoor ongelukkig waren. Door een toename van de levensverwachting en er op eerdere leeftijd gestopt werd met werken ontstond er een sterk groeiende groep ouderen waar rekening mee moest worden gehouden. Vanaf de jaren vijftig is men sterk gaan nadenken over de ouderenhuisvesting, waardoor er veel woonvormvarianten zijn ontstaan. In de tijd van de wederopbouw werden mannen nog van vrouwen gescheiden. Er werd niet gekeken naar gezond of ziek, rijk of arm en of ouderen nog samen waren. Later in de jaren zestig werd er voor het eerst nagedacht over een classificatie in de ouderenzorg. Allereerst mocht er geen verschil zijn tussen rijk en arm, zodat iedereen verzekerd kon worden van goede zorg om oud te kunnen worden. Verder was er grote vraag naar een splitsing in de doelgroep bejaarden, want niet iedereen heeft dezelfde woon- en zorgwens. Er werd een deling gemaakt tussen incidentele hulp en dagelijkse hulp. Woningbouw moest socialer en functioneler worden met als uitgangspunt ontplooiing en ontwikkeling voor de ouderen. Er moesten betaalbare woningen komen die de woningnood moest gaan opgevangen. Daarentegen mochten de ouderen in het stedenbouwkundig kader niet de overhand krijgen, waardoor deze gedachte beter in het kleinschalige dorp paste. De eerste ontwikkelingen waren in Friesland, Groningen en Zeeland het beste te zien, omdat men daar achter lag op het gebied van ouderenhuisvesting. Dit kwam doordat jonge gezinnen naar stedelijke gebieden trokken door de groeiende werkgelegenheid. Ouderen, die zeer zorgbehoevend waren, bleven achter. Door het wegtrekken van de jeugd konden ouderen niet meer op de steun van deze groep rekenen en moest er naar andere woontypes gestreefd worden. Persoonlijkheid speelde voor de ouderen een steeds grotere rol om een complete samenleving te bereiken. Hierdoor zijn er verschillende visies voor woonvormen ontstaan wat, naar onze mening, consequenties heeft gehad in het verleden, maar ook zeer goede voorbeelden heeft opgeleverd voor de toekomst!
Literatuurstudie_07 juni 2011
52
Wat zijn de verschillende factoren bij het tot stand komen van verschillende typen woonvormen? Door voorgaande deelvraag behandeld te hebben kan er naar de verschillende typen woonvormen gekeken worden. Door de jaren heen zijn diverse woontypen voorbij gekomen met ieder haar voor- en nadelen. Deze worden nu elk kort beschreven met de mening van de afstudeerders. De bejaardenwoningen waren de eerste zelfstandige woningen voor ouderen, vaak voor twee personen. Deze bejaardenwoningen stonden midden in de wijk tussen woningen van jonge gezinnen. In de wijk waren diverse voorzieningen bereikbaar voor iedereen. Op deze manier werd er al in de jaren vijftig tijdens de wederopbouw nagedacht over het integreren van ouderen in de wijk. Deze vorm is te vergelijken met het multifunctionele centrum waar wij nu toekomst in zien. Een vergelijkbare woonvorm is het pensiontehuis die voor alleenstaande ouderen ontwikkeld werd en die later werd aangevuld met woningen voor echtparen. In de complexen waren diverse voorzieningen opgenomen, zoals eet- recreatieen conversatiezalen. Uiteindelijk waren de bewoners die er daadwerkelijk woonden niet de doelgroep. Er kwamen comfortzoekers op de tehuizen af in plaats van de licht zorgbehoevende ouderen. De gedachte die er toen was vinden wij een goede aanzet om daar nu een verbeterde variant op te ontwikkelen. In de jaren zestig was er een grote opkomst van verpleeghuizen. Deze werden gebruikt voor chronisch zieken waardoor ziekenhuizen ontlast werden van deze patiënten. Ouderen die te ziek waren om zelfstandig te kunnen wonen werden hierin opgenomen. Verpleeghuizen werden daarom gezien als een voorportaal van de dood. Wij snappen deze gedachte wel. Als je kijkt naar de gebouwde tehuizen in die tijd, roept dat toch de gedachte op dat men iets ernstigs mankeerde en men in de laatste levensfase was beland. In die tijd werd er nog niet naar een huiselijke sfeer gestreefd, dit is nu een uitgangspunt geworden! In de jaren zeventig werd er een combinatie van de hiervoor genoemde woonvormen geboden. Er werd meer op wijkniveau nagedacht, op een manier zodat er voldoende zorg geboden kan worden wanneer dat gevraagd werd. De nadruk begon steeds meer te liggen op het wonen in plaats van op de verzorging. Een nadeel, in onze ogen, is dat er veel personeel nodig was om aan alle wensen te kunnen voldoen. Dit kon toen, maar is nu bijna onmogelijk. Een belangrijk voordeel wat met deze situatie werd bereikt was dat de ouderen midden in de maatschappij stonden. Vereenzaming was hierdoor niet aan de orde. De serviceflats ontstonden midden jaren zeventig. Ze werden als een goed concept gezien door de veelzijdigheid die deze woonvorm te bieden had. Het was een uitstekende oudedagvoorziening waar mensen konden vertoeven in een zekere luxe. Tot de jaren tachtig was dit alleen besteed aan ouderen met een goed vermogen. Later bleek de serviceflat ook mogelijk voor ouderen die minder vermogend waren. De gebouwen die na de jaren tachtig gebouwd zijn hebben, naar onze mening, een goede mix van diverse uitgangspunten waarin iedereen zich thuis zou moeten kunnen voelen. Tijdens de wederopbouw in Nederland na de Tweede Wereldoorlog is er dus veel nagedacht over verschillende woonvormen. De ene vorm heeft een goede werking gehad en de andere minder. Maar voor ons is duidelijk dat ouderenhuisvesting in de wijk moet worden opgenomen, daar waar veel voorzieningen aanwezig zijn. Ouderen blijken zich prettig te voelen wanneer ze nog iets voor de maatschappij kunnen betekenen en geen sta-in-de-weg zijn. Nu en in de toekomst moeten ouderen gestimuleerd worden om zolang mogelijk zelfstandig te blijven leven, maar er moet wel gedacht worden aan de sociale controle!
Wat is nu de situatie in de ouderenhuisvesting en hoe zou deze er in de toekomst uit zien? De beste manier om te kijken hoe de ouderenzorg er op dit moment voor staat is om referenties te bekijken en deze te beoordelen. Door in de literatuurstudie te zoeken naar mogelijke toepassingen in de ouderenhuisvesting zijn wij bij oplossingen terechtgekomen, waarbij de kwaliteit van de zorg gewaarborgd blijft. Er zijn een viertal referenties in het onderzoek omschreven die allen een verschillende oorsprong hebben. Er is gekeken naar renovatie, herbestemming, kleinschalige zelfstandige woningbouw en nieuwbouw „wonen los van zorg‟. Renovatie en herbestemming is voor Nederland een interessante en efficiënte oplossing om de grote groep ouderen te kunnen blijven huisvesten. In ons land zijn veel verzorgingshuizen in de jaren tachtig gebouwd, die nu aan vervanging toe zijn, omdat zij niet meer aan de huidige eisen en normen voldoen. In sommige gevallen kunnen kosten bespaard worden door renovatie toe te passen. Het zorgcentrum Schoterhof te Haarlem een goed voorbeeld van. Maar met deze ingreep zal het tekort aan ouderenhuisvesting in Nederland niet opgelost worden. Door de vele leegstand van kantoorpanden in Nederland is herbestemmen de overweging waard. Je bespaart de bouwkosten, evenals bij renovatie, en er komen ouderenwoningen voor terug. In onze ogen is dit een ideale optie voor de vele leegstaande gebouwen in ons land. De reden waarom dit niet veel voorkomt is de flexibiliteit. Het herbestemmen is bij veel panden niet mogelijk, omdat er simpelweg geen rekening in het ontwerp is gehouden met een eventuele nieuwe functie. In het hoofdstuk toepassing_op dit moment is een herbestemming uitgelicht waarbij het wel mogelijk was. Een geslaagde herbestemming
Literatuurstudie_07 juni 2011
53
is huis Te Lande in Rijswijk. Hierbij is het casco van het kantoorpand blijven staan en is het geheel verbouwd naar een huisvestingsvorm. Wij vinden het belangrijk dat er tegenwoordig meer rekening met flexibiliteit in een ontwerp wordt gehouden. Er zijn verder nog twee andere referenties in de literatuurstudie beschreven. Eén daarvan is kleinschalige zelfstandige woningbouw voor ouderen. Aan deze kleinschaligheid zitten diverse voordelen, vooral de persoonlijke aanpak en het groepsgevoel dat mogelijk is, worden als erg prettig ervaren bij de ouderen. Wanneer dit concept in de toekomst stand wil houden, moet er een oplossing worden gevonden voor het ontlasten van de zorgverstrekker. Kleinschalig wonen kan zelfstandig, maar wanneer de ouderen hulpbehoevend raken vergt kleinschaligheid enorm veel diensturen. Kleinschalig geeft een veilig gevoel. Dit geldt ook voor het wonen los van zorg dat ook als referentievoorbeeld wordt geschetst. Ouderen, die nog zelfstandig kunnen wonen, kiezen er bewust voor om in de buurt van een zorginstelling te wonen. Het imago van oud en grijs valt hierdoor weg, omdat het los van elkaar staat, maar de ouderen zijn verzekerd van dienstverlening wanneer dit in de toekomst nodig wordt.
Welke meningen over ouderenhuisvesting worden er op dit moment door experts gegeven? Tijdens het maken van deze Literatuurstudie hebben we met diverse experts gesproken op het gebied van ouderenzorg. Er is vanuit twee standpunten gekeken naar dit onderwerp, namelijk vanuit de ontwerpende invalshoek en de praktijk invalshoek. Wij hebben ons tijdens de gesprekken bewust neutraal opgesteld, hierdoor was het mogelijk om de mening van de experts goed en duidelijk over te nemen. Nu kunnen wij in de eindconclusie de balans opmaken. We gebruiken overeenkomsten en tegenstrijdigheden van de experts om een eigen genuanceerde mening te geven over de ouderenhuisvesting in Nederland. Wat ons opvalt is dat de praktijk zich veel op het nu, en het functionele richt. De ontwerpers richtten zich in de gesprekken meer op het totaalbeeld en een eventuele aanpak voor de toekomst. Onderstaand zijn een aantal punten genoteerd. Het viel op dat de experts op deze punten dezelfde meningen deelden:
Er zal in de aankomende twintig jaar een verandering gaan plaatsvinden, hoe je het ook wend of keert. Omdat er meer ouderen moeten worden gehuisvest en omdat deze ouderen anders over hun eigen huisvesting denken dan vroeger. Er is geen woonvorm waar álle ouderen prettig in gehuisvest kunnen worden. Niet álle ouderen hebben dezelfde woonpreferenties. Het is verstandig om te zoeken naar bepaalde leefstijlen waar groepen ouderen bij zouden kunnen passen. Hierdoor ontstaat er een tastbaar publiek wat het zoeken naar geschikte woonvormen mogelijk maakt. Ouderen moeten langer zelfstandig blijven wonen. Dit kan door het realiseren van levensloopbestendige woningen. Ook zal er in de toekomst meer beroep moeten worden gedaan op mantelzorg. Familie en vrienden zullen meer ondersteuning moeten geven, waardoor de zorgsector wordt ontzien. Dit is alleen mogelijk wanneer men anders over de zorg en hulpverlening gaat denken. Domotica zal in de toekomst helpen om ouderen de mogelijkheid te geven langer zelfstandig te blijven wonen. Door verschillende technische toepassingen is sociale controle mogelijk. Het is belangrijk dat ouderen de domotica begrijpen en kunnen bedienen. Dit is het functionele, maar er moet ook naar het sociale gekeken worden. Het mag niet zo zijn dat ouderen vereenzamen omdat het sociale netwerk wordt vervangen door de domotica.
Literatuurstudie_07 juni 2011
54
6.2
Eindconclusie
In deze paragraaf wordt, aan de hand van de hierboven gegeven antwoorden op de deelvragen, de hoofdvraag beantwoord. De hoofdvraag luidt als volgt:
Hoe moet er worden omgegaan met de huisvesting van ouderen in de toekomst? Naar onze mening moet er onderscheid worden gemaakt in twee verschillende aspecten van het probleem, voordat er een oplossing kan worden gegeven. De ouderenhuisvesting krijgt namelijk een andere wending in de toekomst, omdat er meer ouderen zullen zijn door de vergrijzing. Maar een tweede aspect waarom er een verandering moet komen is het teruglopen van de beroepsbevolking in de zorgsector. Hoe er met de ouderenhuisvesting in Nederland om moet worden gegaan heeft dus met het verloop van deze twee elementen te maken. Ook hebben beide elementen met elkaar te maken, sterker nog, ze beïnvloeden elkaar. Het is moeilijk om een eindconclusie te schrijven over de toekomst, omdat niemand weet wat voor richting het op zal gaan. Toch doen wij een poging. Of wij gelijk hebben? De tijd zal het leren! Het aantal ouderen loopt drastisch op in de aankomende 25 jaar. Door de vergrijzing moeten er in de toekomst meer ouderen worden gehuisvest. Dit kan op de manieren zoals vroeger en nú worden gedaan. Wij zijn van mening dat de kans moet worden gegrepen om de huisvesting in Nederland nu aan te pakken. Voorop staat het welbevinden van de ouderen. Dit wil zeggen dat de ouderen zich veilig en thuis moeten voelen. Door het mogelijk maken van verschillende woonvormen kan iedere oudere zich thuis voelen. Er moet gekeken worden naar verschillende leefstijlen. Door de grote groep ouderen onder te verdelen in verschillende categorieën is het mogelijk om in de huisvesting op de persoonlijke vragen in te spelen. Wij zijn van mening dat voor al deze leefstijlen geldt dat men, ongeacht de levensfase, in hun eigen vertrouwde omgeving moeten kunnen blijven wonen. Dit vraagt om een aanpak op wijkniveau. Bij stedelijke vernieuwing en nieuwbouw dienen voortaan verschillende woningtypen te worden gerealiseerd. Zo kan iedereen een bewuste „wooncarrière‟ uitstippelen. De ouderen bepalen zelf waar ze zelfstandig gaan wonen. Hier bouwen ze een sociaal netwerk op met kennissen en vrienden. Op het moment dat de ouderen hulpbehoevend worden, kunnen ze in hun levensloopbestendige woning blijven wonen. Wanneer de hulp door mantelzorg niet meer mogelijk is en opname in een verzorgingstehuis noodzakelijk wordt, moet dit eveneens binnen de wijk mogelijk zijn. Hierdoor kan de oudere nog contacten onderhouden. Hij/zij raakt zo niet in een isolement, omdat hij of zij niet in een totaal andere setting belandt. Het is wenselijk om de ouderen in een tehuis op te vangen waarbij de organisatie een kleinschalige aanpak hanteert. De persoonlijke aanpak veroorzaakt geen institutioneel gevoel. Naar onze mening is het combineren van ouderenhuisvesting en een multifunctioneel centrum dé oplossing voor het huisvesten van de eigentijdse ouderen, die tegenwoordig zelf keuzes willen maken. Door verschillende diensten en activiteiten vrijblijvend aan te bieden hebben de ouderen zelf grip op hun leven. Dit is een belangrijk aspect. De ouderen moeten niet het gevoel krijgen dat ze weg worden gestopt. Ze zijn wel degelijk onderdeel van de maatschappij en kunnen nog steeds hun eigen leven bepalen. Door de verschillende mogelijkheden van een multifunctioneel centrum ontstaat er interactie tussen het centrum en de wijk. Door een bewuste keuze van diensten en organisaties binnen het centrum kan er worden gestuurd in de doelgroep. Wanneer men een jonger publiek wil trekken is het bijvoorbeeld goed om een jeugdbibliotheek of een jeugdhonk in het plan te betrekken. Mochten er gezondheidsproblemen ontstaan dan kunnen de bewoners, zonder in eerste instantie „de deur‟ uit te hoeven, bij een polikliniek terecht. De beroepsbevolking in de ouderenzorg neemt steeds meer af. Dit is een probleem, omdat er steeds meer ouderen in Nederland komen. Ouderen moeten zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen, hierdoor wordt de zorgsector ontlast. De denkwijze over ouderenzorg zal dan ook moeten worden bijgesteld. Men denkt nu vaak, wanneer ouderen in een tehuis worden overgeplaatst, dat de jongere generatie dan van de zorg af is. Het „oma zit in een tehuis en wordt geheel verzorgd‟ kan in de toekomst niet meer, omdat hier te weinig verplegend personeel voor zal zijn. Er zal een groot deel overgenomen moeten worden door mantelzorg. Ouderen blijven langer zelfstandig wonen en doordat ze in de toekomst in hun eigen omgeving blijven wonen zal de eerste zorg makkelijker door familie en vrienden worden overgenomen. De mantelzorg zal begeleid worden door technische toepassingen, domotica genoemd, waarbij professionele zorgverleners controle houden. Ouderen zullen in de toekomst dus langer zelfstandig blijven wonen, waarbij in een bepaalde levensfase mantelzorg nodig is. In een later stadium kunnen de ouderen binnen hun eigen omgeving overgeplaatst worden naar een zorginstelling. De nadruk blijft wonen, boven zorg. En het imago van de ouderenhuisvesting zal in de toekomst door de nieuwe woonvormen een stuk minder grijs zijn.
Literatuurstudie_07 juni 2011
55
Literatuurlijst Voetnoot 1 2 3 4 5 6 7 8
Bevolking, huishoudens en bevolkingsontwikkeling vanaf 1899, uitgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek Huisvesting van bejaarden (1949), uitgave van de Centrale Directie van het Ministerie van Wederopbouw SAR-methode, uitgave van Stichting Architecten Research Rapport Dementie (2002): „Op tijd bouwen voor de ouderen‟, uitgave van de Gezondheidsraad Rapport, samenvatting en verslag studiedag (1983): Regionaal Model Gezondheidszorg, uitgave van STAGG Rapport STAGG-scenario: Van verblijven naar wonen (2000), uitgave van STAGG Kansen en risico‟s bij herbestemming, uitgave Real Estate Magazine nr. 39 Scheiden van wonen en zorg 2008, uitgave van Research voor beleid in opdracht van het ministerie van VWS
Boeken Titel De architectuur van de ouderenhuisvesting: bouwen voor wonen en zorg Uitgever NAi Uitgevers Auteurs Noor Mens & Cor Wagenaar Plaats Rotterdam Jaar 2009 Titel Architectuur voor de gezondheidszorg in Nederland Uitgever NAi Uitgevers Auteurs Noor Mens & Cor Wagenaar Plaats Rotterdam Jaar 2010
Overige documentatie Titel Architectenweb magazine Uitgever Architectenweb Media B.V. Versie 1e jaargang_nummer 04 Datum september 2006 Titel Architectenweb magazine Uitgever Architectenweb Media B.V. Versie 1e jaargang_nummer 04 Datum september 2006 Titel de Architect Uitgever Sdu Uitgevers Versie 39e jaargang Datum maart 2008 Titel de Architect Uitgever Sdu Uitgevers Versie 41e jaargang Datum oktober 2010
Literatuurstudie_07 juni 2011
56
Internet Zoekterm Vergrijzing Nederland Omschrijving Grafiek „Babyboomgeneratie‟ en „aantal 65-plussers‟ URL http://www.cbs.nl Zoekterm Lectoraat Zorggericht Bouwen Omschrijving Informatie Lectoraat URL http://www.han.nl Zoekterm de Plussenburgh Omschrijving Afbeeldingen de Plussenburgh URL http://www.architectenweb.nl Zoekterm Johannes Enschede Hof Omschrijving Afbeeldingen Johannes Enschede Hof URL http://www.architectenweb.nl Zoekterm Inovatie Programma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) Hallum Omschrijving Informatie Hof van Hallum URL http://www.project.vrom.nl Zoekterm „kleinschalige woonvormen‟ en „hofje‟ Omschrijving Informatie kleinschalige, zelfstandige woningbouwcombinatie voor ouderen URL http://www.wikipedia.org Zoekterm Generatie Omschrijving Schema van de vijf generaties van Henk Becker URL http://timerime.com Zoekterm Ranglijst verpleeghuizen/verzorgingshuizen volkskrant Omschrijving jaarlijkse uitgave van beste tehuizen URL http://verpleeghuizen.volkskrant.nl Zoekterm AWBZ Omschrijving AWBZ-zorg URL http://www.ciz.nl Zoekterm BNA onderzoek Omschrijving STAGG onderzoeken URL http://www.STAGG.nl Zoekterm de Kristal Omschrijving Film van het ontwerp en gebruikers URL http://www.sor.nl Zoekterm Rolf Reichardt Omschrijving Ruimtelijk schema multidisciplinaire polikliniek URL http://www.dearchitect.nl
Literatuurstudie_07 juni 2011
57
Bijlagen Bijlage I:
Praktijk_Interview Interzorg Ferwert
Bijlage II:
Praktijk_Interview Frankelandgroep, Schiewaegh
Bijlage III:
Ontwerp_Interview Venhoeven C.S.
Bijlage IV:
Ontwerp_Interview Lectoraat Zorggericht Bouwen
Bijlage V:
Concept_Interview Humanitas
Literatuurstudie_07 juni 2011
58
Bijlage I
Praktijk Interview Interzorg Ferwert Locatie Interzorg Ferwert, Ferwert Aanwezig Maurice Korenblik, Martijn Schutte Expert Mevr. J. de Boer Datum Woensdag 16 februari 2011 Tijd 10:00 uur
Voor welke doelgroep in de ouderenzorg biedt deze organisatie huisvesting? (is hier bewust voor gekozen) De zorginstantie Interzorg Ferwert biedt op verschillende niveaus zorg aan. Ze hebben een eigen Woonzorgcentrum dat ongeveer 90 bewoners kan onderbrengen in verschillende afdelingen. Tevens bevat het een aantal aanleunwoningen waar ouderen zelfstandig wonen en wanneer zorg gevraagd wordt dit ook direct verleend kan worden. Thuiszorg wordt verleend zodat ouderen langer op zichzelf kunnen blijven wonen. Ook bieden ze dagverzorging aan voor zelfstandig wonende ouderen die in het buurthuis met activiteiten mee kunnen doen. In al deze vormen blijft de bewoner ‘eigen baas’ en wordt er alleen zorg geboden als dat ook echt nodig of gewenst is. (zie afbeelding voor schematisch overzicht) In de Offingaburg biedt Interzorg alleen zorg aan, verder is het tehuis geen eigendom van Interzorg. De doelgroep waar zorg aan verleend wordt zijn Psycho-geriatrische bewoners (PG-bewoners). Deze zijn onderverdeeld in twee groepen van zes, onder begeleiding van één verpleegster. In eerste instantie was het hofje bedoeld voor licht dementerende ouderen, maar er zijn toch zware dementerenden in gehuisvest. Dit is geen bewuste keuze geweest, maar min of meer ‘gedwongen’ door de hulpvragende gebruikers. Er was ruimtegebrek voor deze intensief hulpvragende groep en vervolgens is hen de Offingaburg toegewezen. De genoemde zorgtypes zijn een bewuste keuze van Interzorg. Elke oudere zit anders in elkaar en vraagt daardoor ook andere zorg. De ene persoon wil zo zelfstandig mogelijk wonen, de andere heeft 24 uur per dag zorg nodig. Op deze manier ‘kiest’ de oudere zelf haar/zijn zorg en kan zich hierbij zo goedmogelijk thuis voelen.
Wat is de doelstelling van de organisatie? (in leefomgeving en zorgaanbod, is hier bewust voor gekozen?) Het doel van de organisatie is om ‘wonen en zorg’ van elkaar te scheiden. Ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig alles kunnen blijven leven en het gevoel krijgen dat ze nog iets voor de maatschappij kunnen betekenen. Daarop speelt Interzorg in om op verschillende niveaus zorg aan te bieden. Op deze manier proberen ze iedere bewoner het na haar/zijn zin te laten krijgen. De PG-bewoners die nu in de Offingaburg gehuisvest zijn blijken hier niet thuis te horen. Ten eerste is er slechts één verpleegster per zes bewoners die erg veel zorg nodig hebben. Dit is voor het verplegend personeel te zwaar en in sommige gevallen onoverzichtelijk. Verder wordt er van de dementerenden verwacht om hun ‘zaakjes’ zelf te kunnen regelen, zoals betalingen, beschadigingen in de woning zelf oplossen, etc. Dit komt doordat wonen en zorg gescheiden zijn en dat voor de huisvesting de corporatie ingeschakeld moet worden. Het huisvesten van deze doelgroep blijkt dus helemaal niet haalbaar in dit wooncomplex. Daarbij missen de bewoners zelf ook een bepaalde privacy. Men moet douche en toilet delen met de zes groepsbewoners. Dat wordt als onprettig ervaren. Waardoor onderscheidt deze instelling zich van andere instellingen? Wat typeert deze organisatie? De organisatie biedt dus op verschillende niveaus zorg aan. Bewoners worden geïndiceerd door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg). Een klanten tevredenheidsonderzoek met het HKZ-certificaat is door de overheid verplicht. Interzorg scoort hier erg hoog op, wat niet direct met de huisvesting te maken heeft. De zorginstelling is gehuisvest in een relatief oud gebouw, uit de jaren zestig. De hoge score komt meer uit het zorgvlak, door het diverse aanbod van activiteiten. De mening van Interzorg is ook ‘afleiding is de beste zorg’! Doordat het een oud gebouw is, kan er niet altijd goed gescoord worden op het gebouw zelf, zoals te smalle gangen, kleine douches, oude klimaatinstallaties. Daarom is er een plan om een nieuw complex neer te zetten om de ouderen een nog betere plek te kunnen bieden. Waarom zijn er voor deze speerpunten gekozen? (is dit een bewuste keuze om op de vraag in te spelen?) Er is bewust gekozen om verschillende zorgvormen aan te bieden. Mensen uit Ferwert willen niet naar een stad of ander dorp verhuizen omdat men zorg nodig heeft. Ze zijn vaak gehecht aan hun omgeving omdat ze hier zijn opgegroeid. Vaak woont de familie ook in Ferwert. Het is daarom geen goed idee om bewust de familie te scheiden. Het is namelijk ook helemaal niet goed om dementerende ouderen te verhuizen, laat staan naar een totaal andere omgeving! Wanneer hier wel voor wordt gekozen blijkt uit ervaring dat deze ouderen snel komen te overlijden door stress en vereenzaming in een voor hen onherkenbare omgeving. Ook personeel merkt aan bewoners dat men zich onprettig voelen als ze uit een andere omging worden getrokken door zo’n gedwongen situatie. Het komt nog al eens voor dat er om een acute opname gevraagd wordt doordat ouderen te lang in een zelfstandige situatie blijven wonen. Wanneer ze op een gegeven moment ziek worden moet men plotseling naar een verpleeghuis overgeplaatst worden. Wanneer het tehuis vol zit kan dit voor ontevreden cliënten zorgen, omdat er intern verschoven moet worden met bewoners. Door aanleunwoningen en thuiszorg aan te bieden heeft Interzorg betere inzicht op de situatie en haar patiënten in de wijk. Verpleegkundigen zien mensen achteruit gaan en kunnen de ouderen waarschuwen, zodat zij zich op tijd kunnen inschrijven bij een zorgcentrum. Zo worden de acute opnames beperkt.
Wat zijn de diensten en services binnen deze organisatie? Bij het Woonzorgcentrum zijn diverse diensten en services betrokken. Dit om de bewoners het zo prettig mogelijk te maken. Het centrum beschikt over: één keer per week een kapper en beauty specialist, één keer per twee weken een opticien en gehoorexpert, een kleine supermarkt, een restaurant en een bijeenkomstzaal. Op deze manier is het voor de ouderen mogelijk gemaakt om bepaalde zaken nog zelfstandig te kunnen blijven doen, omdat dit inpandig aangeboden wordt. Offingaburg is in de buurt van het centrum van Hallum gebouwd. Hier is voor gekozen zodat op bepaalde zaken bezuinigd kon worden. Veel van de eerder genoemde functies behoeven zo niet in het complex te worden opgenomen. Wanneer mogelijk kan er onderbegeleiding boodschappen gedaan worden en zelfs is er een kerk in de buurt waar de ouderen heen kunnen. Wordt er binnen de organisatie gekeken naar de tevredenheid van de bewoners? Zo ja, wat komt hier uit naar voren en wat zijn de verbeterpunten? Eén keer per twee jaar wordt er een klanttevredenheidsonderzoek gedaan dat ook verplicht is gesteld door de overheid. Hiermee krijgt iedere instantie een HKZ-certificaat om aan te tonen hoe goed de instelling functioneert. Waar mogelijk is wordt er ingespeeld op de aangegeven klachten van de bewoners, met name op de zorgvraag. Het oude woonzorgcentrum blijkt aan vervangen/renovatie toe en hier is Interzorg dan ook met bezig door er eventueel een andere complex voor in de plaats te zetten. Over het geheel krijgt Interzorg een 8,0 als beoordeling, gaf mevrouw De Boer aan.
Zijn er door het bieden van zorg en huisvesting specifieke eisen in het ontwerp? Het Offingaburg heeft verschillende Architectuur prijzen gewonnen. Dit komt door het gerealiseerde ontwerp. Dit is in tegenstrijd met hoe de bewoners en verzorgers denken over de huisvesting. Want vanuit functioneel oogpunt is dit ontwerp niet geschikt volgens Interzorg. Dit is zelfs zo dramatisch dat vanaf april 2011 de ouderen uit het complex naar een andere locatie worden overgeplaatst. Dit heeft onder andere te maken met diverse ontwerpfouten van de architect: -
-
-
Problemen met de brandalarmering. Alle deuren gaan open waardoor ouderen mogelijk weg kunnen lopen Er zijn gezamenlijke toiletten en douches wat als onprettig ervaren wordt o Bij de douches is een hoge opstaande rand, waardoor er met de rollator moeilijk te komen is o De indeling van de douche is onpraktisch o Toiletruimte is te klein om hulp te kunnen geven en er is geen plek voor rollators Sensoren voor de verwarming zitten op verkeerde plekken, zodat de verwarming uit gaat wanneer de zon de ruimte in schijnt. Sommige bewoners hebben hierdoor een extra elektrische verwarming nodig Deuropeningen zijn te smal om er een bed door te verplaatsen. Hierdoor zijn zieke ouderen, die aan het bed zijn verbonden, gedwongen op hun kamer te blijven De lift is te klein voor een brancard en een lijkkist. (dit is wel de schokkendste fout, omdat de lijkkist rechtop in de lift geplaatst moet worden!)
De architect heeft duidelijk niet met eisen van de doelgroep rekening houden. De ontwerpfouten zijn waarschijnlijk ontstaan door communicatieproblemen. De architect heeft wel contact opgenomen met Interzorg, maar de contactpersoon ging voor de bouw weg bij de instantie en is daardoor niet meer bij de bouw betrokken geweest. Mevrouw De Boer moest hierna het contact overnemen, maar kon weinig inbrengen aangezien de bouw al gestart was. Ook bij de zorg die er verleend wordt worden er problemen geconstateerd. Omdat er maar een kleine groep is, is het financieel onrendabel voor Interzorg. Kortom: het project functioneert niet zoals men in eerste instantie had gehoopt. Nu moeten er door de wooncorporatie nieuwe bewoners gevonden worden die in groepenwoningen kunnen worden ondergebracht.
Wordt er in de praktijk gebruik gemaakt van de voorafgaand opgestelde eisen voor het ontwerp? Mevrouw De Boer vindt dat er door architecten te weinig naar de bewoners zelf wordt gekeken. In het geval van de Offingaburg is er wel naar gevraagd maar het is niet goed in het ontwerp verwerkt. De fouten die gemaakt zijn hadden voorkomen kunnen worden door een beter onderzoek te doen. De flexibiliteit van het gebouw is beperkt en gericht op bewoners die nog goed ter been zijn. Een punt wat wel goed is gedaan is het integreren van het gebouw in de wijk. Is de domotica in de praktijk goed afgestemd op de gebruiker? (biedt het een kans om langer zelfstandig te blijven wonen?) Ten eerste is de domotica een term wat toekomst heeft. Doordat er steeds minder mensen in de zorg gaan werken en de vergrijzing een grotere vraag zal genereren moet de zorg ontzien worden door elektronische hulpmiddelen. Middels videoconference is het mogelijk om beter toezicht te houden op de patiënten die nog zelfstandig kunnen wonen. Door dit te doen is er een controle op de bewoners en kan er op tijd worden ingegrepen wanneer dit nodig is. Kunnen de ouderen niet meer zelfstandig wonen, dan kan de zorginstelling de ouderen adviseren om naar een zorgcomplex te verhuizen. Hier is tenslotte betere hulp te verkrijgen. De domotica in Offingaburg functioneert niet goed doordat sommige hulpmiddelen verkeerd geplaatst zijn. Daardoor zijn ze door de bewoners niet goed te gebruiken. Een vereiste van domotica is dat het natuurlijk goed functioneert, maar net zo belangrijk is het dat de ouderen er mee om kunnen gaan. Hoe denkt u over het vergrijzingsprobleem dat binnenkort ontstaat in de maatschappij? (kijkend naar de zorgverlening en het huisvestingssysteem, hoe spelen jullie hier op in?) Door de bezuinigingen die er worden doorgevoerd door de overheid in de zorgsector moeten er aanpassingen gemaakt worden in het zorgsysteem. De overheid trekt zich steeds meer terug en zorginstellingen moeten zelf met oplossingen komen. Het zorgzwaartepakket zal onder andere gaan veranderen, waardoor mensen meer zelf gaan betalen. Hoe meer zorg je nodig hebt, des te meer je moet betalen. Er gaat een soort ‘zorgarrangement’ ontstaan, waar goede zorg centraal dient te staan voor zowel rijken als armen. Bij dit basispakket kan een aanvulling verkregen worden. Hiervoor moet er wel meer betaald worden. Ouderen dienen dus langer zelfstandig te blijven wonen en door onder andere domotica is dit mogelijk. Men houdt zoveel mogelijk zelf de touwtjes in handen. Dit is iets wat de vergrijzinggroep ook graag wil. Hierbij is het belangrijk om nieuwe zorggebouwen te integreren in de wijk. Bij het nieuwe zorgaanbod staat de ‘communicatie en controle’ centraal om de acute opname te beperken. Veel nieuw te bouwen zorginstellingen moeten zelf investeringen doen en krijgen steeds minder subsidies. Door in gebouwen commerciële functies te verwerken kunnen deze partijen mee financieren zodat er toch gebouwd kan worden. Wat is een geschikte oplossing voor het huisvesten van de grote vergrijzinggroep? Een geschikte oplossing is moeilijk aan te geven. Maar er dient altijd interactie te zijn tussen ouderen en jongeren zodat er prettig geleefd kan worden. Kleine hofjes zoals Offingaburg zal Interzorg afraden, omdat het niet rendabel is voor zorginstanties. Er kan beter kleinschalig gewoond worden in één dezelfde concept waar ook jongeren naartoe gaan.
Wat zijn de vóór en/of nadelen van het specifiek huisvesten van de ouderendoelgroep? (blijft dit überhaupt wel mogelijk gezien de afname van de beroepsbevolking in de zorg) Het specifieke huisvesten, wat ook bij de Offingaburg is gedaan, blijkt lastig te zijn. Wanneer er een ontwerp is gemaakt voor licht dementerenden kun je moeilijk zwaar dementeren mensen erin laten wonen. Er zijn hierin verschillende punten niet goed afgestemd op de doelgroep. Vooral dementerenden is een lastige doelgroep, aangezien er veel soorten en verschillende fases van een dementie bestaan. Bepaalde aspecten kunnen bijdragen aan een beter leven: -
Bepaalde prikkels moeten er ontwikkeld worden, aangezien dementerende veel aan het zoeken zijn; er is dan ook vaak een loopdrang De voorkeur gaat uit van één routing, zodat er geen doodlopende gangen zijn. Deze routing kan zowel gelden voor binnen als buiten. Kleur indicaties om herkenningspunten te creëren voor de ouderen Op de routing schilderijen uit het verleden ophangen zodat herinneringen uit het verleden worden opgeroepen Geur werkt erg positief. Bij Interzorg is de geur van pruttelkoffie bij een bepaalde activiteit een erg herkenbaar iets uit het verleden Materiaalgebruik dat stootvast en makkelijk schoon te maken is, is een goede toevoeging
Om de dementerenden een eigen invulling van de dag te geven dienen er dus ‘prikkels’ te worden gecreerd. Hoerdoor ontstaat er daadwerkelijk een actie om te ondernemen. Door een goed herkenbare omgeving te bieden blijft de bewoner rustiger. ‘Prikkels zijn het beste medicijn voor dementerende ouderen.’ De eigen kamer van de bewoners moet zelf in te richten zijn om bewoners het zo eigen mogelijk te maken/ Dit kan door een huiselijke sfeer te bieden. Zou de bouwsector kunnen worden ontzien door professionele thuiszorg? Thuiszorg wordt al relatief veel gegeven aan ouderen. Men blijft langer zelfstandig wonen en zorginstellingen hebben een beter toezicht op hoeveel ouderen er naar hun complex zal komen in de toekomst. Acute opnames worden beperkt. Tijdelijk verblijf wordt ook gestimuleerd om ouderen later weer naar hun oude vertrouwende eigen omgeving terug te plaatsen om de ouderen zo vitaal mogelijk te houden. Wat is de persoonlijke visie in geschikte woonvormmogelijkheden? (welke woonvorm heeft de meeste kans van slagen in de toekomst?) In de buurt van ouderen dienen ook jongeren en kinderen aanwezig te zijn. Door interactie tussen beide groepen wordt vereenzaming tegengegaan. Door een tehuis bij een school, winkels of sportgelegenheid te vestigen is er voor een juiste locatie gekozen. Daarbij is het niet nodig om alleen maar hofjes te bouwen om de kleinschaligheid te bevorderen. Kleinschaligheid is zeker mogelijk binnen een groter complex door een huiselijke sfeer te creëren. Om dit te bereiken dient er in de oudere bewoners te worden ingeleefd. Dit is een punt waar de architect zich in moet verdiepen. Zo kunnen ontwerpfouten, zoals bij de Offingaburg, worden voorkomen. Bij het ontwerpen moet er flexibel gedacht worden, zodat bewoners niet binnen een verzorgingstehuis hoeven te verhuizen. Wanneer dementerenden worden overgeplaatst en van omgeving veranderen is de kans groot dat ze achteruit gaan omdat ze zich zeer onprettig voelen in een onbekende omgeving. Het stimuleren van de ouderen om zo vitaal mogelijk te blijven kan worden geholpen door verschillende prikkels. Wanneer hierop wordt ingespeeld door routing in het gebouw en buitenterrein, doormiddel van kleur en geur dan werkt dit als een soort medicijn.
‘Ouderen moeten zo min mogelijk verhuisd worden. Oude bomen moet je niet verplanten, dat doe je met oude mensen ook niet’!
Bijlage II
Praktijk Interview Frankelandgroep, Schiewaegh Locatie Zorgcomplex Schiewaegh, Schiedam Aanwezig Maurice Korenblik, Martijn Schutte Expert Dhr. T. Boogaarts Datum Maandag 7 maart 2011 Tijd 13:00 uur
Voor welke doelgroep in de ouderenzorg biedt deze organisatie huisvesting? (is hier bewust voor gekozen) De zorginstantie Schiewaegh is 43 jaar geleden opgezet en is in die tijd als verzorgingshuis gestart. In 1993 heeft er een renovatie plaatst gevonden waarbij van drie kamers, twee kamers werden gemaakt. Dit was noodzakelijk om aan de nieuwe eisen te kunnen voldoen. Dit houdt in dat er appartementen van 27 m2 gerealiseerd konden worden met een woonkamer, slaapkamer en een natte cel. Dit was een grote omslag van verzorgingshuis naar verpleeghuis. Ook zijn er toen tweepersoonsappartementen van ongeveer 80 m 2 bijgebouwd. Verder is er op de negende verdieping een gesloten afdeling opgezet met 29 woningen. Op deze afdeling bevinden zich de dementerende, somatische patiënten die per tien bewoners gegroepeerd zijn. Ze zijn bewust hier in het gebouw gevestigd, zodat ze niet gemakkelijk weg kunnen lopen. De tien bewoners hebben een gezamenlijke woonkamer. Terugtrekken is mogelijk op hun eigen kamer, waarbij de privacy gewaarborgd blijft. Wat is de doelstelling van de organisatie? (in leefomgeving en zorgaanbod, is hier bewust voor gekozen?) Er zijn verschillende protocollen waaraan gehouden wordt om een goede score te kunnen behalen. De doelstelling van Schiewaegh is om een hoge score te behalen bij de bewoners door een behaaglijke woonomgeving te kunnen bieden. Er wordt geconcentreerd gewerkt door de medewerkers zodat bewoners zich prettig voelen bij de hulp. Men moet zich veilig voelen. Dit heeft betrekking op inbraaken brandpreventie. Alle gesprekken met families worden vastgelegd, zodat hier een persoonlijk dossier per bewoner ontstaat. Een persoonlijke aanpak zorgt ervoor dat de bewoner zich thuis kan voelen! In mei 2011 wordt er extra bijgebouwd om aan de diverse doelgroepen een ideale leefomgeving te kunnen bieden. Er worden 48 extra kamers gerealiseerd. Waardoor onderscheidt deze instelling zich van andere instellingen? Wat typeert deze organisatie? ‘Door de protocollen die er zijn scoort Schiewaegh zeer hoog.’ Dit wordt beoordeeld met het zogenoemde cq-index (Consumer Quality Index). Er wordt over een zeer breed gebied beoordeeld, van de eerste indruk van vreemden, tot ervaren personeel. Ook bewoners worden ondervraagd over de bedrijfszaken (hoe worden meldingen verwerkt) en medewerkers (werkt men ontspannen en betrokken). Schiewaegh doet nog iets bijzonders met het beleidsplan door zich zeer open te stellen voor inkomende zaken. Door korte communicatielijnen kunnen klachten zeer snel verholpen worden. Waarom zijn er voor deze speerpunten gekozen? (is dit een bewuste keuze om op de vraag in te spelen?) ‘Alles bij Schiewaegh gaat om het welzijn van de bewoner.’ Wanneer zij zich niet prettig voelen, is een organisatie niet goed bezig. Men woont in een verpleeghuis voor de rust en niet met allerlei onnodige zorgen. Verder richt Schiewaegh zich op een brede doelgroep en bieden ze dus veel verschillende woonvormen aan. Tegenwoordig willen ouderen steeds meer en worden steeds kieskeuriger. Hierop speelt Schiewaegh in door zelfstandig- en groepswonen aan te bieden.
Wat zijn de diensten en services binnen deze organisatie? Binnen de organisatie is er een services team die van alles regelt. Er is een apotheek, restaurant, technische dienst, huishoudelijke hulp en bibliotheek. Schiewaegh biedt het basispakket aan zodat iedereen hulp kan krijgen. Dit is ook vanuit de overheid verplicht gesteld. Het standaard pakket staat voor een paar uur per week zorg voor iedere bewoner. Wil men meer hulp en kom je hier niet via de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) voor in aanmerking, dan moet je als bewoner meer bijbetalen. Vanuit de overheid worden onredelijke eisen gesteld zoals dat iedere bewoner elke dag gedoucht moet worden of dat er gewandeld moet worden. Het motto van Schiewaegh is dat alles kan, maar er zal dan wel intern overlegd moeten worden. Doordat het wonen losgekoppeld is van de zorg betaalt iedereen als basis hetzelfde, waardoor er geen discussies ontstaan op financieel gebied. Wordt er binnen de organisatie gekeken naar de tevredenheid van de bewoners? Zo ja, wat komt hier uit naar voren en wat zijn de verbeterpunten?
bron: www.searchplace.web-log.nl
Elk jaar wordt er een enquête gehouden met behulp van het cq-index. Dit geeft aan hoe goed een organisatie fungeert en aan welke punten er gewerkt moet worden. Er wordt naar meningen van familieleden, bewoners en werknemers vragen gesteld op het gebied van zorg, veiligheid en wonen. Hieronder is een willekeurig voorbeeld te zien van een ingevulde score van een bewoner, waarin bepaalde onderwerpen aan bod komen.
Zijn er door het bieden van zorg en huisvesting specifieke eisen in het ontwerp? Om te -
beginnen gaat het uiteindelijk om dat bewoners zich prettig voelen. Daarbij gaat het om: Ruimte, voor rollators, tilliften Toegankelijkheid, breedte deuren en gangen en drempelloze verdiepingen Voldoende opslag ruimtes, voor onder andere scootmobiel en rollator Lamberisering tegen botsen Voorkomen van legeonella besmettingen, ouderen zijn hier zeer gevoelig voor Luchtbehandeling Praktische zaken als, holle plinten in de badkamer, verstelbare toiletten en alles van de vloer af zodat er makkelijk, snel en goed kan worden schoongemaakt.
Wordt er in de praktijk gebruik gemaakt van de voorafgaand opgestelde eisen voor het ontwerp? Wanneer een gebouw ingebruik is, worden bepaalde ontwerpzaken misbruikt, vooral de brede gangen. Hier wordt ruimte gebruikt voor opslag van rolators. Zorg dus tijdens het ontwerpen voor voldoende bergingen. Verder moet er een harde afwerkvloer komen die makkelijk schoon te maken is. Soms wordt tijdens een renovatie vloerbedekking aangebracht, dat na een tijd vies wordt doordat het moeilijk schoon te maken is. Vaak wordt de ruimte die een tillift nodig heeft onderschat en worden doucheruimtes te klein ontworpen. Dementerende ouderen zijn vaak erg onrustig en hebben drang om weg te lopen. Vandaar dat er in Schiewaegh gekozen is om deze groep op de negende verdieping te vestigen. Het is hierbij belangrijk dat er ‘ronde’ verkeersruimtes zijn om een wandelcircuit te creëren. Hierbij mogen geen deuren zijn waar men heen wil, behalve de uitgang. In de toekomst zullen uitgangen worden voorzien van vingerafdruk- of gezichtsherkenning.
Is de domotica in de praktijk goed afgestemd op de gebruiker? (biedt het een kans om langer zelfstandig te blijven wonen?) ‘De domotica is een zeer geschikt systeem voor de toekomst.’ Je ziet het al hier en daar toegepast worden. Je moet hierbij denken aan het ‘zusteroproep systeem’. Wanneer bewoners in een wijk hulp nodig hebben, drukt men op de knop en komt er binnen 10 minuten een verpleegkundige! Verder wordt de videoconference een interessant communicatiemiddel om met verpleegkundige op afstand te kunnen praten. Hierdoor is er een sociale controle en kost het weinig arbeidskracht voor een organisatie. Maar er moet wel opgelet worden dat het niet doorslaat. Zorg moet persoonlijk blijven. Bij het ontwerpen van nu moet al met de domotica rekening worden gehouden. Geef aan dat er loze leidingen moeten komen voor de toekomstige hulpmiddelen. Hierdoor hoef je niet de muren open te breken voor het apparatuur. Verder moet verlichting, deuren en ramen, zonweringen aangesloten kunnen worden zodat deze elektrisch open- en dicht kunnen.
Hoe denkt u over het vergrijzingsprobleem dat binnenkort ontstaat in de maatschappij? (kijkend naar de zorgverlening en het huisvestingssysteem, hoe spelen jullie hier op in?) De enorme groep ouderen die eraan zit te komen zal niet massaal naar tehuizen komen. Veelal zal de zorg moeten worden opgepakt door vrijwilligers, oftewel mantelzorg door familieleden en buren. Wat ook wordt voorspeld is dat ouderen met een aantal vrienden samen in één groep gaan wonen in een wijk en dan zelf een verpleegkundige ‘inhuren’. Hierdoor is 24 uur per dag zorg mogelijk en blijft men toch in hun vertrouwde omgeving wonen. Dit is alleen door de beter vermogende ouderen te betalen. Bij Schiewaegh zijn er verpleegkundige voor het wassen en verzorgen van de bewoners. Verder zijn er ‘gastvrouwen’ aanwezig die het eten en drinken verzorgen en activiteiten met de ouderen kunnen doen. Deze werknemers zijn eens stuk goedkoper en door deze verdeling wordt de tijd van de verpleegkundige veel efficiënter benut, waardoor er toch nog met een individuele aanpak gewerkt kan worden. Wat is een geschikte oplossing voor het huisvesten van de grote vergrijzinggroep? De verzorgingshuizen zullen langzaam verdwijnen. Er zal steeds meer en langer gekozen worden voor het zelfstandig wonen. Dit wordt ook steeds beter mogelijk door allerlei hulpmiddelen. Waar in de toekomst een slag in geslagen kan worden is het levensloopbestendige wonen. Hier dienen architecten en projectontwikkelaars ook op in te spelen. Hierbij worden ouderen subtiel gedwongen om langer voor zichzelf te zorgen. Na onderzoek blijkt dit een positieve manier. Wanneer men echt hulpbehoevend wordt zal men naar een geschikt verpleeghuis worden verwezen.
Wat zijn de vóór en/of nadelen van het specifiek huisvesten van de ouderendoelgroep? (blijft dit überhaupt wel mogelijk gezien de afname van de beroepsbevolking in de zorg) Een prettige leefomgeving komt opnieuw aanbod. Maar ook zeer belangrijk is een herkenbare omgeving. Een herkenbare omgeving is de plek waar je altijd gewoond hebt. Wanneer men hier wil blijven ontstaat er automatisch een situatie met thuiszorg. Een groot nadeel voor de zorgaanbieder is dat men veel tijd kwijt is aan reistijd, deze uren moeten ook betaald worden. Een goede vorm is het multifunctioneel gebouw. Hitten de verschillende partijen dicht bij elkaar en is er nauwelijks spraken van reistijd. De overheid houdt zich nog wat op de achtergrond betreft dit onderwerp. Dit houdt een echte ontwikkeling tegen. Zorginstellingen kunnen moeilijk zonder hulp zo’n nieuw concept op poten zetten. Dhr. Boogaarts is hier duidelijk niet mee eens. Je kunt namelijk ook kleinschaligheid bereiken in grote complexen, waardoor reistijden worden beperkt! Zou de bouwsector kunnen worden ontzien door professionele thuiszorg? De bouwsector zal zeker ontzien kunnen worden door grote woonvormen te ontwikkelen waarin meerdere functies zitten. Het multifunctioneel gebouw. Diensten zullen gedeeld worden, waardoor ook de kosten als gas, water, licht wat zeer aantrekkelijk wordt. Ook de eerder genoemde domotica en thuiszorg zal de bouwsector ontzien doordat men langer thuis kan blijven wonen. Wat is de persoonlijke visie in geschikte woonvormmogelijkheden? (welke woonvorm heeft de meeste kans van slagen in de toekomst?) Er zal blijvend naar verschillende woonvormen gevraagd worden. Er zullen wijken ontstaan met een menging van ouderen en jongeren, waarbij de ouderen zolang mogelijk in hun eigen, vertrouwde omgeving blijven wonen. Er zal meer mantelzorg verleend moeten worden om dit daadwerkelijk mogelijk te kunnen maken. Wanneer er echt zorg nodig is van een expert is er in zo’n wijk een verpleegunit waarop teruggevallen kan worden. Ook zal verzorging onder één dak aangeboden worden. Hier zullen verschillende gradaties in zijn, van géén zorg tot 24 uurszorg. Op deze manier zijn er veel mogelijkheden en worden ouderen voor een bewuste keuze gezet, wat ze graag willen! Maar zolang er bezuinigingen in de zorgsector worden doorgevoerd kunnen sommige ideeën en verbeteringen niet verder worden onderzocht en ontwikkeld.
‘De techniek gaat door, maar men moet het menselijke aspect binnen de zorg niet vergeten!’
Bijlage III
Ontwerper Interview Venhoeven C.S. Locatie Venhoeven C.S., Amsterdam Aanwezig Maurice Korenblik, Martijn Schutte Expert Dhr. B. Römgens Datum Maandag 14 februari 2011 Tijd 15:00 uur
Wat is naar uw mening de grootst gemaakte fout in de geschiedenis van de ouderenhuisvesting? (door eventuele onwetendheid of het niet anders kunnen van de overheid of samenleving) In het verleden is er gereageerd op de tijd waarin men leefde. Dit komt door dringende vraag na de oorlog naar huisvesting. Dit maakt dat de gebouwen veel op elkaar lijken. Maar wat is erbij nou écht fout gegaan? ‘Dit heeft te maken met twee factoren’: -
‘Er is geen verbondenheid tussen verschillende functies in een stad of dorp. Her en der zijn allerlei woonvormen te vinden, die weinig relatie met elkaar hebben.’ Hierbij moet er gedacht worden aan een groenstrook, een plek voor parkeren, een apart gebouw, dienend voor senioren, gezinnen, of voorzieningen, etc. Door onwetendheid en door snel te willen bouwen is er weinig aandacht besteed aan hoe een mens in de samenleving moet wonen, vooral kijkend naar senioren. Door dit principe van bouwen zijn ouderen geïsoleerd geraakt in bepaalde wijken.
Een extreem voorbeeld wat dhr. Römgens aangaf is Suncity in Californië. Dit is een hele stad waar door de jaren heen alleen maar senioren naartoe zijn getrokken. Hierdoor zien bewoners van deze stad alleen maar ouderen en zijn er geen activiteiten van spelende kinderen en bedrijvigheid. -
‘Met de flexibiliteit voor de indeelbaarheid van gebouwen is geen rekening gehouden.’ Dit komt doordat er te snel is gebouwd en niet gekeken werd naar de toekomst. Het financiële aspect was ook erg belangrijk, want na de oorlog was er weinig geld om luxe te kunnen bouwen. Kijkend naar de constructie zijn er in die tijd schijven gebruikt voor draagkracht in plaats van kolommen. Door de schijven is het nu bij een eventuele herbestemming lastig om een gebouw nieuw in te delen.
In Zwitserland, dat een neutraal land was in de Tweede Wereldoorlog, zie je een hele andere ontwikkeling. Er werd wel met kolommen gebouwd, waardoor meer flexibel kan worden omgegaan bij verbouwingen. Wat is kenmerkend in de huidige huisvesting van ouderen? Een kenmerk van de huidige ouderengroep en vooral de groep die er aan zit te komen is dat men ‘individualistisch is opgegroeid’. In de tijd waar men opgroeide kon je kiezen wat je wilde. Hierdoor had men de mogelijkheid om de toekomst uit te stippelen. Op dit moment wordt hier ook op ingespeeld zodat men ook kan kiezen welke vorm van huisvesting men binnen de zorg wenst. Daarom moet er met drie onderdelen altijd rekening worden gehouden tijdens een ontwerp: ‘mobiliteit, voorzieningen en sociale contacten’. Senioren willen overal nog heen kunnen, te voet en eventueel met het openbaar vervoer. Ze willen zelf hun boodschappen kunnen blijven doen en hebben aanspraak nodig om ‘vereenzaming’ te voorkomen. Een goed referentieproject waar de bovengenoemde drie facetten zijn toegepast is in Japan uitgevoerd. Op het station zijn voorzieningen gevestigd met een zorginstantie. Men kan snel naar de winkels en is het openbaar vervoer goed bereikbaar zodat ouderen zich makkelijk kunnen verplaatsen. Door deze plaatsing van de zorg is de ‘actieradius’ veel groter geworden van de ouderen.
Wat is een geschikte oplossing in de toekomst voor het huisvesten van de grote vergrijzingsgroep? De visie hoe er nu gehuisvest wordt is dat ouderen niet geïsoleerd mogen raken. Het mooiste zou zijn dat ze midden in de samenleving wonen en voorzien kunnen worden van hulp die ze nodig hebben. ‘Je merkt bij een revalidatiecentrum ook dat revalideren stimulerend werkt wanneer er mensen gezien worden. Dit geldt ook voor ouderen. Wanneer ze bijvoorbeeld kleinkinderen krijgen voelen ze zich weer 10 jaar jonger.’ Dhr. Römgens bedoeld hiermee dat ouderen niet alleen mensen van hun eigen leeftijd om zich heen moeten hebben. Door aanwezigheid en bedrijvigheid om zich heen, nemen ze eerder initiatief om een activiteit te ondernemen en het gevoel krijgen dat ze iets voor de maatschappij kunnen betekenen. Zo wordt het isolement van ouderen zo goed mogelijk voorkomen. Een woonvorm die steeds vaker voorkomt is dat families met kinderen hun huis gaan verbouwen, zodat opa en/of oma hierbij in kunnen trekken. Zij kunnen eventueel verzorgd worden wanneer nodig door de kinderen, maar leven volop in een omgeving met veel activiteiten om hen heen. Deze woonvorm wordt ook wel getypeerd als de ‘kangaroe-woning’. Dit ziet Römgens als zijn toekomstbeeld voor ouderenzorg. Door deze facetten creëer je een ‘Health city’ of ook wel een ‘Active city’ genoemd. Ouderen hebben steeds minder zorg nodig, omdat ze actiever in het leven staan. Ze worden geïntegreerd in de samenleving en willen zo lang mogelijk zelfstandig alles blijven doen. Hierdoor is het van toepassing om zoveel mogelijk voorzieningen op loopafstand van de senioren te vestigen. Dan ‘dwing’ je ze ook daadwerkelijk om zelf hun boodschap te laten doen. Wat zijn de specifieke eisen aan een verzorginstelling met betrekking tot het ontwerp? (die belangrijk zijn en vaak worden vergeten) Verzorgingshuizen werden, worden eigenlijk nog steeds, gezien als een ‘saai’ gebouw waar ouderen het liefst niet naar toe willen. Om het de ouderen zo plezierig mogelijk te maken is het goed om tijdens het ontwerpen van een nieuw verzorgingstehuis rekening te houden met de uitstraling. Het uiterlijk mag geen ‘verzorgingshuisuitstraling’ hebben. De indeling van de tehuizen moet op ‘levensloopbestendigheid’ ontworpen worden. Hierdoor hoeven ouderen, wanneer ze dan naar het verzorgingshuis verhuisd zijn, niet nog eens van kamer te wisselen. Bij bijvoorbeeld een ouderenwoning moet je denken aan rechte trappen om makkelijk trapliften te kunnen bevestigen. Nog een belangrijke eis tijdens het ontwerp is dat de plattegrond flexibel in te delen is. Wanneer de grote vergrijzingsgroep later minder wordt zal er een overschot aan verzorgingshuizen zijn. Het moet dan mogelijk zijn om een andere functie er aan te kunnen geven. Wat zijn de belangrijkste onderdelen in het ontwerp voor een zorginstelling? (wat betreft functieaanbod) Een belangrijke vraag die je als ontwerper moet stellen is: ‘wat wil je als mens hebben?’ Het is daarom goed om je in te leven in een oudere. Daarbij moet je nagaan hoe groot de ‘actieradius’ is. Hoe groter de radius des de groter het gebied kan zijn waar de voorzieningen zich bevinden. Deze dienen daarentegen wel goed bereikbaar te zijn met onder andere het Openbaar Vervoer. De locatie is dus erg belangrijk, vooral bij dementerende ouderen. Zij hebben ‘prikkels’ nodig waardoor ze vertier hebben en niet onrustig worden. Het zicht op een druk verkeerskruispunt, in de nabijheid van een school zijn goede locaties. Wanneer de dichtheid van het gebied hoog is, zal dit een geschikte plek zijn voor een zorghuisvesting om bijvoorbeeld ook ‘niet ouderen’ naar het complex te trekken door er voorzieningen bij te betrekken. Door de toename van de ouderen en afnemende beroepsbevolking is re-institutionalisering bijna onontkoombaar. Hoe kijkt u hiernaar gezien de geschiedenis? Het marktaandeel is hierin belangrijk, ‘wat biedt een organisatie aan?’ Wat er zal ontstaan is dat instanties samen moeten gaan werken zodat hun netwerk vergroot wordt. Thuiszorg zal uitgebreider worden door dat er verpleegkundigen met auto’s rond patrouilleren en tijdens alarm snel bij de patiënt kunnen zijn. De domomtica zal uitgebreid worden met extra elektronische bewaking. Hierdoor kunnen ouderen in hun ‘thuisomgeving’ blijven wonen en de verpleegkundigen worden minder belast.
Wat vindt u van kleinschalig huisvesten ten opzichte van het collectieve? (is dit nog wel mogelijk gezien de toename van de ouderengroep en de afname in beroepsbevolking) Het is zeker een optie om deze woonvorm te creëren, maar je dient meerdere vormen te hebben om ouderen te kunnen laten kiezen! ‘Wanneer je voor het kleinschalige gaat moet je het richten op wijkniveau’ waar een grote groep ouderen zelfstandig woont en een eigen plek heeft. Hierdoor is het makkelijker voor de zorginstantie om zorg te kunnen verlenen. Is doorontwikkelde gecombineerde zorg in een hybride gebouw de toekomst? (multifunctionele centra met niet alleen zorg, maar ook commerciële functies) Wanneer steden dichtbevolkt zijn is dit een mogelijke variant. Zoals eerder gezegd moeten er verschillende aanbiedingen in woonvormen blijven om ouderen de gelegenheid te geven om te laten kiezen. Om economische redenen is deze variant vaak niet haalbaar omdat wooncorporaties geen goed beeld hebben op kans van slagen. Vooral in deze economisch slechte tijden durven veel instanties het risico dus niet te nemen. Concepten bestaan er zeker van dit principe. Je moet zorgen dat het voor iedereen aantrekkelijk is, zodat elke doelgroep naar het complex gaat. De commerciële functies die in het gebouw zijn gevestigd mogen niet de uitstraling hebben dat de functies alleen bij de zorginstantie horen. Door een bibliotheek, sportzaal en winkels in een complex te verwerken zal dit veel generaties uit de bevolking aantrekken. Een goed voorbeeld waar het uitgevoerd wordt is in Finland. Het is een dunbevolkt land waar mensen erg gericht zijn op hun auto. Daar bestaan ziekenhuizen met allerlei extra functies, ook commerciële functies. Hierdoor gaan mensen zich rond het ziekenhuis settelen om gebruik te kunnen maken van deze voorzieningen. Wat vindt u van een hybride stedenbouwkundige structuur met wijksteunpunten (dienstencentra)? Dit zal een zeer goede aanvulling en verbetering zijn voor de buurt waarin het zich bevindt. Er moet wel onderzoek gedaan worden naar wat voor soort wijk het is met welk soort bewoners. Het is niet rendabel om een steunpunt te vestigen in ‘krimpgebieden’ waar mensen wegtrekken. Hierdoor wordt er te weinig gebruik gemaakt van de aanwezige functies in het gebouw. De grootte van een wijksteunpunt hangt samen met de wijkdichtheid. Hoe groter de dichtheid, des te groter het steunpunt. Een klein steunpunt wordt ook wel ‘zorgkiosk’ genoemd. Hierin zitten alle basisvoorzieningen gevestigd die een mens nodig heeft. Voor overige diensten worden ze gedwongen dit verder weg te zoeken. Wat zijn de vóór en/of nadelen van het specifiek huisvesten van de ouderendoelgroep? (toepassing van levensloopbestendige woningen) Het is goed om aandacht te geven aan de grote groep ouderen die eraan zit te komen. Maar er moet een balans zijn tussen de ‘functionaliteit en het lekker wonen’ om een wijk of gebouw zijn werking te laten doen. Om ouderen niet te veel te laten verhuizen moet er levensloopbestendig ontworpen worden. Er dient rekening te worden gehouden met aanpassingen die gemaakt kunnen worden als een bewoner in een rolstoel belandt. ‘Het voorbeeld weer van de rechte trap.’ Om specifiek te kunnen huisvesten is het goed om je ‘in te leven’ in een oudere vanuit het ‘ouderperspectief’. Je maakt een soort stripverhaal over de dagindeling van de desbetreffende persoon en je komt te weten welke activiteiten deze oudere graag doet. Er moet niet alleen gelet worden op WAT de persoon graag doet, maar ook HOE de persoon zich voortbeweegt. Je krijgt een soort Programma van Eisen van de bewoners, waardoor een ontwerp een verbeterde kwaliteit zal krijgen.
Kunt u uw allesomvattende visie geven over de ouderenhuisvesting in de toekomst? (instelling van de samenleving, woonvormen, oplossingen, concepten) Bij het ontwerpen voor ouderen moet niet alleen op de ouderen worden gelet. Er dient samenhang te zijn met haar omgeving om ‘vereenzaming’ te voorkomen. Hierdoor wordt er een ‘gezonde stad’ gecreëerd voor alle soorten mensen uit de bevolking. Er moet wel rekening worden gehouden met elke specifieke groep, zodat iedereen naar haar/zijn wens kan wonen en het gevoel krijgt een steentje te kunnen bijdragen aan de maatschappij. Wanneer je op gebouwniveau kijkt moeten er met verschillende facetten rekening worden gehouden. Allereerst moeten bewoners zich veilig en thuis voelen, zodat ze in hun hoofd rustig zijn. Verder moeten er bepaalde ‘prikkels’ bij de ouderen ontstaan om actief te blijven, vooral belangrijk bij dementerenden. Hierbij moet je denken aan ‘contact met de omgeving’, ‘doorkijkjes’ om nieuwsgierigheid op te wekken, ‘oude terugblikken van vroeger’ die dementerenden kunnen herkennen. Bepaalde ‘kleuraccenten’ zorgen voor rust bij ouderen evenals veel daglichttoetreding.
‘Bij het huisvesten van ouderen is het belangrijk ze het gevoel te geven dat ze nuttig voor te samenleving kunnen zijn. Locatie, voorzieningen en sociale contacten zijn hier een belangrijk onderdeel in. Ook is het goed om ouderen actief te houden door bepaalde prikkels op te wekken.’
Bijlage IV
Ontwerper Interview Lectoraat Zorggericht Bouwen Locatie Wiegerinck Architecten, Arnhem Aanwezig Maurice Korenblik, Martijn Schutte Expert Dhr. J. Nillesen Datum Dinsdag 15 februari 2011 Tijd 11:30 uur
Wat is naar uw mening de grootst gemaakte fout in de geschiedenis van de ouderenhuisvesting? (door eventuele onwetendheid of het niet anders kunnen van de overheid of samenleving) Wanneer men kijkt naar de verschillende keuzes die er zijn genomen in het verleden betreffende het huisvesten van ouderen dan is hier niet veel op aan te merken. De ideeën passen namelijk gewoonweg bij de bijbehorende tijdsgeest. Wel zijn er twee punten die opvallen: -
Vroeger werd er vanuit de zorg naar de ouderenhuisvesting gekeken. Het ziekenhuis was namelijk voor iedereen. De zorg kreeg zo een soort ziekenhuis sfeer. Dit betekent dat vroeger zowel verzorgd als gewoond werd in een ziekenhuis. In de wederopbouw van de jaren zestig en zeventig is er getracht een duidelijke splitsing tussen zorg en ziekenhuis te laten ontstaan. Dit kwam mede doordat dit gewoonweg te duur werd. Deze theorie was een goede zet, echter bleek dit in de praktijk toch moeilijk uitvoerbaar. De gedachte van zorg werd geassocieerd met een ziekenhuis en dit weerhield mensen ervan om naar een zorginstelling te gaan. De zorginstellingen kwamen niet meer af van het imago van ‘instituutjes’.
-
Met de wederopbouw rezen de massieve gebouwen als paddenstoelen uit de grond. Dit was het gevolg van de woningnood die door het stilstaan van woningbouw in de oorlog en de bijbehorende vernielingen was ontstaan. Door de drang van het snel huisvesten ontstond er vroeger een ‘hier en nu’ visie. Echter werd er niet nagedacht over de toekomst van deze gebouwen. Het gevolg was dat er gebouwen ontstonden zonder toekomst. Deze gebouwen worden nu vooral gesloopt.
Wat is kenmerkend in de huidige huisvesting van ouderen? Ouderen van tegenwoordig zijn bewuste ouderen. Men komt meer voor zichzelf op. Tegenwoordig maakt men veel meer keuzes. Men bepaalt zijn eigen carrière, vrije tijdsbesteding, vakantie, etc. De ouderen zijn nu dus veel individualistischer ingesteld dan vroeger. Deze verandering ten opzichte van vroeger vraagt om een andere benadering. Cultuur, achtergronden en financiële situatie bepalen uiteindelijk voor iedere oudere de passende woonvorm. Mensen van het platteland hebben hierdoor ook andere woonvormeisen dan mensen uit de stad. De jongere generatie trekt naar de stad en de ouderen blijven achter. Alleen maar ouderen trekt geen nieuwe bewoners. Dit werkt weer door op de markt waardoor ondernemingen ‘de tent’ moeten sluiten. Hierdoor treedt een oorzaak-gevolg systeem in werking, waardoor de dorpen op den duur leeg stromen. Deze symptomen dienen zich al in Noordoost Groningen en Limburg aan door de vergrijzing.
Wat is een geschikte oplossing in de toekomst voor het huisvesten van de grote vergrijzinggroep? Een specifieke oplossing is niet te geven, omdat wij te maken hebben met allemaal verschillende ouderen die niet allemaal hetzelfde behandeld kunnen worden. Om een passende oplossing te geven moet er naar het individu worden gekeken. Vroeger was het alleen zorg waar bij een ontwerp vanuit werd gegaan. Tegenwoordig is het welzijn van de ouderen een belangrijk uitgangspunt. Ook dient er te worden gekeken naar categorie en omgeving. Het sociale netwerk speelt een belangrijke rol in het welzijn van ouderen. Er moet dus worden gekeken wat voor leefstijlen en passende woonvormen er zijn.
Wat zijn de specifieke eisen aan een verzorginstelling met betrekking tot het ontwerp? (die belangrijk zijn en vaak worden vergeten) Er dient goed naar een aantal hoofdzaken gekeken te worden. Wanneer er op vraagstukken van bewoners een passen antwoord kan worden gegeven, geeft dit de juiste uitgangspunten voor het creëren van een geschikte huisvesting. -
-
-
Voor wie, (welke specifieke doelgroep) dient er te worden gehuisvest. Er zijn drie hoofdwoonvormen te onderscheiden. Thuiswonend, waarbij zorg wordt ingekocht. Beschermd wonen ook wel extramuraal en de verpleeghuis vorm, intramuraal. Waar, komt de persoon die wordt gehuisvest vandaan? Het platteland of uit de stad. Je spreekt over totaal verschillende mensen met een andere achtergrond. De plaats van de huisvesting speelt hierbij dan een grote rol. Specificatie, dit heeft te maken met de leefstijl van de te huisvesten persoon. Punten waar rekening mee dient te worden gehouden zijn de eigen wensen, financiële situatie en vrienden en familie in de buurt.
Wat zijn de belangrijkste onderdelen in het ontwerp voor een zorginstelling? (wat betreft functieaanbod) Het beantwoorden van deze vraag is alleen mogelijk wanneer er naar een specifieke doelgroep met een bijpassende leefstijl wordt gekeken. In dit antwoord wordt er uitgegaan van een ontwerp voor dementerende ouderen. Wanneer de bewoner hier zelf voor openstaat is een kleinschalige woonvorm aan te raden. Men heeft zo onderling wat afleiding en er is individuele zorg mogelijk. Bij dementerenden is een loopstructuur belangrijk, omdat de dementerende ouderen veel lopen omdat ze naar iets op zoek zijn maar het zelf ook niet helemaal kunnen plaatsen. Zowel binnen als buiten de woning dient hiervoor een loopcircuit te worden ontworpen. In dit circuit dienen heldere doelen te worden aangeboden. Dit kan in de vorm van verschillende belevingsplekken. De belevingsplekken zorgen voor prikkels. Deze zorgen er weer voor dat er duidelijke herkenningspunten zijn. De prikkels zijn nodig, omdat de dementerende ouderen anders niet zelf op het idee komen om ergens aan te denken. Flexibiliteit is ook erg prettig in een ontwerp. Het plaatsen van een badkamer per kamer is prettig. Mocht deze niet nodig zijn bij een bepaalde bewoner dan kan deze ruimte gewoon worden afgesloten. Een eventuele volgende bewoner die wel instaat is zichzelf te verzorgen kan dan wel van een eigen badkamer gebruik maken. Over het onderscheid tussen privé en openbare ruimten dient goed nagedacht te worden. De situatie wil namelijk wel eens voorkomen dat voor dementerende ouderen 'vreemde mensen' in hun privésetting voor een onveilig gevoel kan zorgen. Het brein van zwaar dementerenden zit zo in elkaar dat alleen diepe herinneringen uit de jeugd terug te halen zijn. Prikkels zoals licht, oriëntatie, kleur en geur komen binnen. Er dient goed te worden beseft dat sommige prikkels een goed en andere een minder goed effect op de bewoners kan hebben. Dit geldt voor de manier van benaderen, maar ook voor het ontwerp.
Door de toename van de ouderen en afnemende beroepsbevolking is re-institutionalisering bijna onontkoombaar. Hoe kijkt u hiernaar gezien de geschiedenis? Veiligheid is noodzakelijk. Ouderen dienen zich veilig te voelen. Er wordt dan gepraat over het welzijnsgevoel. Vroeger was dit in de wijken met de ouderenhuisvesting in instituutvorm vaak niet het geval. Men moet het gevoel hebben thuis te zijn, in welke woonvorm dan ook. Bij een bepaalde doelgroep hoeft institutionalisering dus helemaal geen probleem te zijn. De ouderen uit de stad passen bijvoorbeeld best in dit concept. Duidelijk moet zijn dat niet iedereen in een bepaald plaatje past en dat er dus veel meer mogelijkheden en variaties toepasbaar gemaakt moeten worden. Vroeger waren er maar twee vormen: zelfstandig thuis wonen of in een verpleeghuis ouder worden en sterven. Vandaag de dag zijn er veel meer mogelijkheden, bepalend door de leefstijl van de persoon zelf.
Wat vindt u van kleinschalig huisvesten ten opzichte van het collectieve? (is dit nog wel mogelijk gezien de toename van de ouderengroep en de afname in beroepsbevolking) De kleinschaligheid is ook een woonvorm dat bij een specifieke groep toepasbaar is. Kleinschalige groepen geven sociale veiligheid, en dit is erg belangrijk voor de ouderen. Wel is het belangrijk dat deze kleinschaligheid wordt toegepast in de buurt van voorzieningen. Een voorbeeld hiervan is het project ‘met de rollater naar het theater’. De vraag bij deze woonvorm is of het financieel haalbaar blijft in de toekomst. Waar tegenwoordig ook steeds meer voor wordt gekozen is het samen gaan wonen van een aantal vrienden. Dit is een stedelijke toepassing waarbij oudere echtparen samen in een comfortabele woonsituatie gaan wonen. Twee of drie onder één dak.
Is doorontwikkelde gecombineerde zorg in een hybridengebouw de toekomst? (multifunctionele centra met niet alleen zorg, maar ook commerciële functies) Een hybride gebouw is een mogelijke oplossing in de toekomst. Door de financiële ongunstige situatie op het moment komen dit soort projecten weliswaar minder gemakkelijk van de grond. Woningbouwcorporaties en andere ondernemers stappen minder makkelijk in, omdat het rendement van het project moeilijk in te schatten is. Het ontwerp moet er wel voor zorgen dat commerciële ruimten zoals restaurant, bibliotheek of winkels niet de zorguitstraling krijgen. Wanneer dit wel gebeurt zullen wijkbewoners hierdoor niet aangetrokken worden. Een eventuele loskoppeling van het hoofdgebouw is hierin misschien een oplossing, maar de diensten dienen wel toegankelijk te blijven voor de ouderen. Verschillende organisaties binnen één gebouw kunnen ook voor onrust zorgen. Er moet goed over de schaal binnen het gebouw na worden gedacht, want het moet geen ‘ouderenburcht’ worden. De ouderen moeten actief worden gehouden en niet ‘suf’ bij elkaar worden gestopt. Een onderzoek van de universiteit van Maastricht toont aan dat de indicatie van de medicatie losstaat van het welbevinden van ouderen. Maar in de praktijk zorgt het welbevinden wél voor een betere sfeer. Dit past bij het motto: ‘Gelukkige mensen klagen niet’.
Wat vindt u van een hybride stedenbouwkundige structuur met wijksteunpunten (dienstencentra)? Een wijksteunpunt is goed, maar het moet wel ‘benaderbaar’ blijven. Het ‘zorggevoel’ moet er niet aan gekoppeld worden, want de mensen in de wijk moeten ook worden aangetrokken. Het ontstaan van poliklinieken in de wijksteunpunten is in opkomst. Dit is alleen mogelijk bij een bepaalde bevolkingsdichtheid in de wijk. De poliklinieken die nu in wijksteunpunten worden opgericht zijn vaak ontstaan uit concurrentieoogpunt. Ziekenhuizen onderling proberen zo ‘landje te pikken’. Het wijkconcept kan zelfs nog verder doorgevoerd worden. Met het uitgangspunt dat ouderen het liefst in dezelfde wijk willen blijven wonen kan er een bepaalde wijkopzet worden gegenereerd. Er dienen wijken te worden opgezet met woningen voor zelfstandig wonende, semi-zelfstandig wonende en zorgbehoevende ouderen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid voor de ouderen om binnen de eigen wijk te verhuizen. De locatiekeuze voor dit wijkconcept is erg belangrijk. Ergens ver buiten het stadscentrum is geen optie.
Wat zijn de vóór en/of nadelen van het specifiek huisvesten van de ouderendoelgroep? (toepassing van levensloopbestendige woningen) Door het toepassen van levensloopbestendige woningen wordt het mogelijk om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Dit is een punt dat zeker moet worden nagestreefd. Vroeger werd er functioneel gedacht en keek men naar de huisvesting op dat moment. Nu moet er worden gelet op het eventueel kunnen hergebruiken van het ontwerp. De mogelijkheid tot herbestemmen hangt nauw samen met de locatiekeuze. Het betekent niet direct dat specifieke huisvormen niet mogelijk zijn bij levensbestendige woningen. Het idee ontstaat namelijk snel dat dit type woning erg algemeen is opgezet. Een ontwerp dat met kleine ingrepen mensen lang kan huisvesten in verschillende fasen van hun leven maakt een specifieke huisvorm met levensloopbestendigheid mogelijk.
Kunt u uw allesomvattende visie geven over de ouderenhuisvesting in de toekomst? (instelling van de samenleving, woonvormen, oplossingen, concepten) Belangrijk bij het maken van een ontwerp voor het huisvesten van ouderen is het verdiepen in de doelgroep. Met name het uitzoeken van de leefstijlen van de verschillende personen die worden gehuisvest. Naast dit uitgangspunt is het belangrijk om een geschikte locatie te bepalen. In een stedelijke structuur of landelijke omgeving. Kleinschaligheid is de toekomst maar dit kan zowel op wijkniveau als op organisatieniveau middels verschillende afdelingen binnen één zorginstelling. Voorafgaand aan het ontwerp van een nieuw te bouwen gebouw voor de ouderenhuisvesting moet er gekeken worden naar de wijkopzet. Bij het ontwerp van een nieuwe wijk moet er een duidelijke visie ten grondslag liggen. Er dienen voldoende voorzieningen te worden gelokaliseerd en er dient een concept te worden uitgewerkt waarin verhuizen binnen eigen buurt mogelijk is. Hierdoor is het mogelijk dat bewoners, ongeacht in welke levensfase ze zitten, kunnen verhuizen binnen hun vertrouwde omgeving. Het laatste punt dat belangrijk wordt in de toekomst is het rekening houden met herbestemmen van de nieuw te bouwen gebouwen.
‘Zorg blijft een individueel concept. Er bestaat dan ook geen allesomvattende toekomstvisie. Er moet naar de persoon zelf worden gekeken. Dit levert meerdere woonvorm mogelijkheden op die elk passend zijn bij een andere leefstijl.’
Bijlage V
Praktijk Interview Stichting Humanitas Locatie De Kristal Nesselande, Rotterdam Aanwezig Maurice Korenblik, Martijn Schutte Expert Dhr. M. Heeffer Datum Woensdag 02 maart 2011 Tijd 12:00 uur
Voor welke doelgroep in de ouderenzorg biedt deze organisatie huisvesting? (is hier bewust voor gekozen) Stichting Humanitas biedt zorg en diensten in de regio Rijnmond en richt zich op huisvesting, welzijn, verzorging, verpleging en medische behandelingen. Humanitas telt 32 vestigingen met ongeveer 6.000 cliënten en 2.500 medewerkers. De Kristal is een nieuw concept, opgezet als multifunctioneel centrum, in een nieuwe vinex wijk met recreatieve uitgangspunten. De Kristal biedt ruimte voor ontmoeting en activiteiten. Er zijn twee huisvestingsmogelijkheden, intramuraal en extramuraal. De intramurale zorg voor dementerende ouderen wordt verzorgd in de corridorwoningen en de zelfstandig wonende ouderen wonen in de galerijwoningen. Het sociale netwerk voor de ouderen is belangrijk en hierbij zijn veel vrijwilligers noodzakelijk. Door voor een goede mix in het pand te zorgen in de organisaties, activiteiten en verschillende soorten bewoners worden er veel vrijwilligers aangetrokken.
Wat is de doelstelling van de organisatie? (in leefomgeving en zorgaanbod, is hier bewust voor gekozen?) Stichting Humanitas streeft naar het levensgeluk bij haar cliënten. Dit welbevinden van de cliënten hangt af van een drietal punten die Humanitas naleeft, te weten: -
Het op een goede manier huisvesten van ouderen. Het bieden van diverse, uiteenlopende voorzieningen. Het bieden van goede zorg.
Stichting Humanitas gaat uit van een aantal basis uitgangspunten. De stichting streeft naar het zorgen voor een positieve grondhouding met de ouderen, het bieden van behoud van regie over eigen leven en het zo lang mogelijk bezig houden van de ouderen. Met deze drie doelstellingen verwacht de stichting dat ouderen optimaal van hun oude dag kunnen genieten. Het voorbeeld wordt gegeven dat een zorgcomplex geen misère eiland moet worden waar alleen maar ellende aanwezig is. Het moet juist leuk worden gemaakt waardoor de nadruk juist niet ligt bij wat men niet meer kan, maar bij wat men juist nog wel allemaal kan.
Waardoor onderscheidt deze instelling zich van andere instellingen? Wat typeert deze organisatie? Kenmerkend voor Humanitas is het streven naar kwaliteit van leven. Ieder mens, van jong tot oud, van gezond tot hulpbehoevend, van arm tot rijk, is hiernaar op zoek. Voor ieder individu kan kwaliteit van het leven weer iets anders betekenen. De zelfwerkzaamheid en zelfredzaamheid, 'use it, or lose it', is het dragend principe van de organisatie evenals de 'ja-cultuur' (alles moet kunnen en mogen). Wonen, welzijn en zorg zijn essentieel en onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een positieve, probleemoplossende, levenslustige en vriendelijke attitude is de basis van Humanitas. Elke cliënt moet met welke handicap ook, in een plezierige omgeving zo veel mogelijk de regie over eigen leven, lichaam, woning en financiën kunnen houden.
Waarom zijn er voor deze speerpunten gekozen? (is dit een bewuste keuze om op de vraag in te spelen?) Er is bewust gekozen voor het concept in de Kristal. Door verschillende organisaties onder één dak samen te voegen ontstaan er allerlei verschillende situaties die mogelijkheden bieden. Een oudere kan gezellig in het Grand Café een kop koffie drinken en vanaf zijn/haar tafeltje de kinderen van groep 4 in de bibliotheek zien zoeken naar leesboekjes. In het buurthuis wordt een kaartmiddag georganiseerd en mensen uit de wijk kunnen, nadat ze bij het gezondheidscentrum zijn geweest, hun recept ophalen bij de apotheek. Allemaal mogelijkheden die binnen één gebouw plaats kunnen vinden geeft het individu de mogelijkheid tot een betrekkelijk makkelijke manier van het invullen van zijn of haar eigen leven.
Wat zijn de diensten en services binnen deze organisatie? Stichting Humanitas verleend zorg vanuit verschillende uitvalswegen. Dit doet men vanuit panden (de huisvesting) en zorg in de wijk. De stichting heeft verzorgingshuizen, serviceflats en levensloopbestendige woningen. Het is dus zowel een corporatie als een zorgaanbieder. Men biedt de koppeling van zelfstandig wonen in een veilige woonomgeving.
Wordt er binnen de organisatie gekeken naar de tevredenheid van de bewoners? Zo ja, wat komt hier uit naar voren en wat zijn de verbeterpunten? Ja, er wordt gekeken naar de tevredenheid van de bewoner. Middels een klant tevredenheids onderzoek wordt er gekeken naar eventuele verbeterpunten. Ook worden er verbeterpunten uit het beleidsoverleg, beheersoverleg en overleg van de programmaraad gehaald. Punten als aanbod variatie, behoud van bepaalde organisaties of het juist aantrekken van andere organisaties komen hier ter discussie. Programma technisch is het altijd belangrijk voldoende opslag te creëren. Hier is altijd achteraf te kort aan. Ook dienen er in een concept als de Kristal verschillende woontypes te worden uitgewerkt. dit biedt een mix in financiële mogelijkheden (huur en koop) en een diversiteit in huisvesting. Bij de bewoners wordt de mogelijkheid tot zelf kiezen als erg prettig ervaren. Wanneer men geen gebruik van de diensten wil maken is dat prima. wil men dit wel, dan hoeft meneer of mevrouw hier de deur niet voor uit. Een kritiek punt is de uitleg van de visie naar de bewoners. de eerste bewoners die in de Kristal kwamen wonen dachten namelijk dat alle voorzieningen in de Kristal voor de ouderen waren. Maar de Kristal is een wijkvoorziening en richt zich dus niet specifiek op ouderen. De ouderen hebben dus geen standaard voorzieningenpakket, maar moeten dit zelf, apart van de huisvesting, bij Stichting Humanitas regelen. Deze situatie had duidelijker bekend gemaakt moeten worden naar de huidige bewoners.
Zijn er door het bieden van zorg en huisvesting specifieke eisen in het ontwerp?
Flexibiliteit, toegankelijkheid en veiligheid zijn drie termen die in de toekomst in het bouwproces erg belangrijk gaan worden bij ouderenhuisvesting. De flexibiliteit zorgt voor mogelijkheden bij de eventuele herbesteming van een gebouw. Er dient hierbij in de constructie (het casco) rekening mee te worden gehouden. Ook dient er fasegewijs aanpassingen mogelijk te zijn. Dit zorgt er voor dat ouderen niet vaak binnen het proces hoeven te verhuizen. Levensloopbestendigheid is hierin een pre. De toegankelijkheid is voor de doelgroep erg belangrijk. De locatie van de woonvoorziening dient op een plek te staan waar men gemakkelijk van de dagelijkse behoefte gebruik kan maken. Ook dienen de ouderen geen woonvorm aangewezen te krijgen, men moet zelf kunnen kiezen. Zo kiest men zelf voor bepaalde voorzieningen. Op een locatie van Stichting Humanitas zijn er appartementen om een plaza gecreëerd. De appartementen hebben een eigen ingang. Zo hoeft een bewoner niet in contact te komen met de aangeboden voorzieningen. Mocht men hier wel voor kiezen dan is dit direct mogelijk middels de centrale ontmoetingsplek.
Wordt er in de praktijk gebruik gemaakt van de voorafgaand opgestelde eisen voor het ontwerp? De vooraf opgestelde eisen zijn per organisatie binnen het concept meegenomen en op elkaar afgestemd. Voordelen van dit concept is dat er kan worden geprofiteerd van schaalvoordeel, financieel voordeel en de interactiveit tussen de verschillende organisaties. Het proces bij de Kristal is als volgt verlopen: -
-
Allereerst is er een casco gebouwd op initiatief van de Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR). In totaal was dit 5000 m2. De SOR heeft dit project daarna verkocht aan stichting Humanitas, die samen met andere organisaties het verder zijn gaan opbouwen. Met het casco als uitgangspunt heeft een "afbouwarchitect" alle eisen in het ontwerp meegenomen en zijn de verschillende programma's verdeeld. Doordat er veel verschillende organisaties in het gebouw een plaats moesten krijgen en iedere organisatie een eigen wensenpakket had, is er een projectgroep in het leven geroepen. Hierin werden alle organisaties betrokken en konden verschillende eisen op elkaar worden afgestemd.
Er zijn een aantal leerpunten uit het proces gekomen waar een volgende keer rekening mee dient te worden gehouden. Zo dient er eerder in het proces goed nagedacht te worden over beheer en samenwerking in de praktijk. Bij veel partijen in één gebouw, met veel overlap in activiteit en vierkante meters, zijn er duidelijke afspraken nodig. Ook dient de corporatie een nadrukkelijke rol te gaan spelen. De ontwerpvisie, voorafgaand aan het project, is niet zoals hij in de praktijk tot uiting komt. Dit komt voornamelijk doordat werknemers uit de praktijk een eigen visie hanteren en de algemene visie niet wordt doorgevoerd of bekend is. Andere factoren zoals bijvoorbeeld subsidies zorgen voor aanpassingen die de oorspronkelijke visie doen veranderden.
Is de domotica in de praktijk goed afgestemd op de gebruiker? (biedt het een kans om langer zelfstandig te blijven wonen?) Het gebruiken van domotica is geen doel op zich. Wel is het een toepassing die in veel gevallen als meerwaarde kan worden gezien. Het is belangrijk om de ouderen te leren om er mee om te gaan. Voordat ze de nieuwe technieken kunnen bedienen en gebruiken moet er gelegenheid zijn om er aan te wennen. Een voordeel is het veiligheidsaspect. Er is een directe benadering mogelijk wanneer er zich een probleem voor doet. Er dient wel goed te worden gekeken voor wie deze toepassing zinvol is. Het sociale aspect bij de ouderen is erg belangrijk en mag niet door domotica afnemen.
Hoe denkt u over het vergrijzingsprobleem dat binnenkort ontstaat in de maatschappij? (kijkend naar de zorgverlening en het huisvestingssysteem, hoe spelen jullie hier op in?) Er zullen twee problemen ontstaan die moeten worden opgelost. Het ene probleem is de huisvesting van de groep ouderen en het andere probleem is de zorg. In de huisvesting moet meer variatie komen in de verschillende woonvormen en hier zou dan op wijkniveau een goede mix in moeten ontstaan. Eigenlijk moeten de mensen met een gemiddelde leeftijd nu al in een wijk kunnen gaan wonen waar men oud kan worden. Dit wil zeggen dat ze nu zelfstandig wonen, later wanneer ze zorgbehoevend worden, deze zorg krijgen en in een zorgcomplex uiteindelijk van hun oude dag kunnen genieten. Het tweede probleem is de zorg. Het aanbieden van zorg wordt moeilijker doordat er een grotere markt ontstaat met een te klein aanbod aan zorg door bezuinigingen vanuit de overheid en het aantal werknemers in de zorgsector. Het drietraps systeem zou hier een oplossing voor zijn. Wij leven niet meer in een verzorgingsstaat, maar in een sociale samenleving. Dit betekent dat er meer vanuit het sociale netwerk moet worden ondernomen. De eerste stap is het bekijken van de situatie met het oog op 'wat kan men zelf nog'. Wanneer dit afneemt wordt in de tweede stap het sociale netwerk erbij betrokken. Het is dan de bedoeling dat door familie en vrienden de eerste zorg wordt opgevangen. De laatste stap is pas de stap waar de zorgverleners worden ingeschakeld, ook wel de kanteling genoemd. Hierdoor wordt de zorgsector deels ontzien.
Wat is een geschikte oplossing voor het huisvesten van de grote vergrijzinggroep? Zorgen dat er niet aan één concept wordt gewerkt, maar dat er meerdere varianten van verschillende woonvormen ontstaan. Ouderen moeten zelf de bewuste keuze maken om ergens te gaan wonen waar ze in de toekomst van voorzieningen gebruik kunnen maken. Een concept als een multifunctioneel centrum in combinatie met woningen is hier een goed voorbeeld van. Mensen kunnen zelfstandig wonen, maar wanneer men zorgbehoevend wordt kan dit makkelijk worden aangeboden. Dit zorgt voor een efficiëntere aanpak in omgang met zorg en hoeven de ouderen niet keer op keer van woning te switchen. Dit zorgt voor minder onnodige onrustgevende wijzigingen in het leven van de ouderen. Nieuwbouw is voor het opstarten van dit concept noodzakelijk. Bij andere woonvormen die ook een plaats moeten krijgen is renovatie en herbestemming van het bestaande gebouw een duurzame oplossing. Zo zal in de toekomst de grote groep ouderen met haar verschillende categorieën een juiste huisvesting vinden.
Wat zijn de vóór en/of nadelen van het specifiek huisvesten van de ouderendoelgroep? (blijft dit überhaupt wel mogelijk gezien de afname van de beroepsbevolking in de zorg) Door mensen langer zelfstandig te laten wonen ontstaat er binnen de familie het idee om te gaan verzorgen. Wanneer ouderen bij een zorginstelling worden ondergebracht valt het zorgen onder de organisatie en kost dit per saldo meer uren aan zorg. Wanneer de situatie van een oudere de mogelijkheid biedt dat familie verzorgd, dan wordt de zorg in Nederland al voor een groot deel ontzien. De instelling van familie zal dus moeten wijzigen. Er moet iets meer ‘zorgen voor je ouders’ terugkomen, net als vroeger!
Zou de bouwsector kunnen worden ontzien door professionele thuiszorg? De professionele thuiszorg wordt in geschetste situatie van de vorige vraag door de verzorgende familieleden ingevuld. Dit betekent dus dat voor een groot deel de beroepsbevolking in de zorg wordt ontzien en er hierdoor al een deel van het probleem kan worden opgelost. Daarentegen betekent dit nog niet dat er geen nieuwe ontwikkelingen in de bouwsector voor de ouderenhuisvesting moeten ontstaan. In de volgende vraag zal er antwoord worden gegeven op de vraag wat deze ontwikkeling dan precies zou moeten zijn.
Wat is de persoonlijke visie in geschikte woonvormmogelijkheden? (welke woonvorm heeft de meeste kans van slagen in de toekomst?) Er moet niet aan één concept vastgehouden worden. Het nastreven van leefstijlgroepen is goed. Hierdoor vallen niet alle ouderen onder één categorie, maar er dient niet te veel gedifferentieerd te worden. Het maken van veel subgroepen zorgt voor een te specifieke aanpak. In de wijken dient een juiste mix van leeftijden te zijn. Deze natuurlijke mix zorgt voor aanvulling. Per leefstijl dient er goed naar het aanbod van activiteiten te worden gekeken. Er zullen in de toekomst dan ook meer dienstenpakketten ontstaan. Dit zijn arrangementen waar ouderen wel of niet voor kiezen. Bij het ontwerpen van ouderenhuisvesting zijn de volgende begrippen, uit ervaring, erg belangrijk om bij stil te staan:
Gebruiksvriendelijkheid Ouderen moeten zich prettig en thuis voelen in welke huisvestingsvorm dan ook. Hierdoor is gebruiksvriendelijkheid erg belangrijk. Op het moment dat het ontwerp zo is doorontwikkeld dat alle programma’s in het gebouw goed op elkaar zijn afgestemd en dat medewerkers goed kunnen werken zorgt dit voor een prettige sfeer. De gebruiksvriendelijkheid is dan ook de praktische kant van de uitwerking van een ontwerp. Wanneer alles goed functioneert zullen de ouderen zich ook prettig voelen, omdat ze zonder moeilijkheden en drempels hun ding kunnen doen.
Toegankelijkheid De toegankelijkheid heeft sterk te maken met de locatie. De huisvesting en het ontwerp dienen op een strategische plek gesitueerd te worden. Er is een sterke voorkeur voor een relatie tussen ouderenhuisvesting en wijkvoorzieningen. Wanneer de ouderen een doel krijgen om er eens even lekker tussenuit te kunnen gaan, zullen de ouderen minder vastplakken en actiever blijven. Andersom geldt het ook dat mensen uit de wijk aangetrokken moeten worden naar de ouderenhuisvesting. Dit kan door het imago dat er is ontstaan van een ‘gebouw voor ouderen’ anders aan te pakken. Door verschillende voorzieningen en activiteiten binnenshuis te halen komen er ook andere mensen dan alleen de ouderen die er wonen over de vloer.
Daglichttoetreding Er dient rekening te worden gehouden met de relaties tussen licht en donker. De overgang tussen deze twee wil nog wel eens voor onrustige situaties zorgen, vooral bij de dementerende ouderen. Licht staat namelijk voor activiteit en donker staat voor de nacht en dus rust. Wanneer het begint te schemeren ontstaat er een grijs gebied waarin de ouderen zich onrustig voelen.
Onderhoudsvriendelijkheid Het gebouw dient onderhoudsvriendelijk te zijn. Dit is noodzakelijk voor een milieu- en financieel vriendelijke aanpak. Op het moment dat een gebouw veel onderhoud en beheerselementen nodig heeft, betekent dit een extra grote terugkerende post voor de organisatie. Wanneer dit door ontwerptechnische oplossingen kan worden aangepakt is dit een duurzame oplossing.
ouderenhuisvesting ge
geschiedenis nu toeko
nu toekomst ouderenh
toekomst ouderenhuis
enhuisvesting geschiedenis
geschiedenis nu toekomst
ekomst ouderenhuisvesting
enhuisvesting geschiedenis
Afstudeeropdracht Maurice Korenblik, Martijn Schutte juni 2011