Oud Milligenseweg V
(juli 2011) Nr. 1116
Oud Milligenseweg V
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding
5 5
Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE 2.1 Begrenzing plangebied 2.2 Geldende bestemmingen
5 5 5
Hoofdstuk 3
6
PLANBESCHRIJVING
Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER 4.1 Rijk 4.2 Provincie 4.3 Provincie 4.4 Gemeente
6 6 6 7 8
Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN 5.1 Archeologie 5.2 Bodem 5.3 Cultuurhistorie 5.4 Ecologie 5.5 Externe veiligheid 5.6 Geluid 5.7 Geur 5.8 Leidingen 5.9 Luchtkwaliteit 5.10 Milieuzonering 5.11 Natuur en landschap 5.12 Water
8 8 8 8 9 10 10 10 10 11 11 11 11
Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN 6.1 Juridische aspecten 6.2 Handhaving
12 12 14
Hoofdstuk 7
14
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID 8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro 8.2 Inspraak 8.3 Zienswijzen
14 15 15 15
Bijlage bij de toelichting Bijlage 1 Inrichtingstekening Bijlage 2 Natuurtoets Bijlage 3 Nota inspraak en overleg
17 19 23 75
Regels
85
Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
INLEIDENDE REGELS Begrippen Wijze van meten
86 86 87
Hoofdstuk 2 Artikel 3 Artikel 4
BESTEMMINGSREGELS Verkeer Waarde - Archeologie 1
89 89 89
Hoofdstuk 3 Artikel 5 Artikel 6
ALGEMENE REGELS Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels
91 91 91
2
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9
Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels
91 91 91
Hoofdstuk 4 Artikel 10 Artikel 11
OVERGANGS- EN SLOTREGELS Overgangsrecht Slotregel
92 92 92
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
3
Oud Milligenseweg V
4
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
Toelichting Hoofdstuk 1 1.1
INLEIDING
Aanleiding
In 2007 heeft Plaatselijk Belang Garderen de gemeente verzocht om de Oud Milligenseweg in te richten als 60 km/uur-zone en tussen de dorpskern en de recreatieve voorzieningen een voetgangersvoorziening aan te leggen. In maart 2010 is door de gemeente een conceptplan voor de verkeersmaatregelen op de Oud Milligenseweg gepresenteerd. Een onderdeel van deze verkeersmaatregelen betreft het aanleggen van een halfverhard wandelpad aan de westzijde van de Oud Milligenseweg buiten de bebouwde kom gedeeltelijk langs de rijbaan en gedeeltelijk achter de bomen langs.
Hoofdstuk 2 2.1
BESTAANDE SITUATIE
Begrenzing plangebied
Het plangebied ligt nabij de kern Garderen, ten westen van de Oud Milligenseweg. Het noorden van het plangebied ligt ongeveer ter plaatse van het perceel Oud Milligenseweg 41. De zuidelijke begrenzing wordt gevormd door de Apeldoornsestraat. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
2.2
Geldende bestemmingen
Het wandelpad ligt in het bestemmingsplan Buitengebied op de volgende bestemmingen: Weg, Bos met meervoudige doelstelling, Agrarisch gebied II, Woning, Verblijfsrecreatie, Zone ten behoeve van telecommunicatie en Zone ten behoeve van landgoed. De aanleg van het pad is niet binnen al deze bestemmingen toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
5
Oud Milligenseweg V
Hoofdstuk 3
PLANBESCHRIJVING
De Oud Milligenseweg loopt vanuit de kern Garderen door het buitengebied, naar de Apeldoornsestraat. Aan de Oud Milligenseweg zitten diverse recreatieve voorzieningen zoals een hotel en camping- en chaletparken. Omdat de Oud Milligenseweg geen voetpaden heeft, maken veel voetgangers vanuit het dorp en vanuit de recreatieve voorzieningen aan deze weg gebruik van de rijbaan of de bermen. Om het comfort voor de voetgangers te verhogen, wordt er langs de westzijde van de rijbaan door middel van halfverharding een wandelpad aangelegd. Door het wandelpad van de rijbaan te scheiden met grasbetonblokken en een aantal reflectorpaaltjes, wordt de mogelijkheid verkleind dat automobilisten het wandelpad gebruiken als uitwijkstrook bij tegemoetkomend verkeer of als parkeerstrook. De aanleg van een wandelpad draagt bij aan de verkeersveiligheid voor voetgangers en bevordert de mogelijkheden voor recreatie in dit gebied. Door de keuze voor halfverharding als materiaal voor het wandelpad, is het pad goed inpasbaar in de landelijke omgeving van dit gebied.
Hoofdstuk 4 4.1
BELEIDSKADER
Rijk
Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn: verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden; verbetering van de bereikbaarheid; een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking; behoud en versterking van de variatie tussen stad en land; borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten. Op rijksniveau worden met betrekking tot dit type ingrepen geen richtinggevende uitspraken gedaan.
4.2
Provincie
Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. EHS Door de vergroting van natuurgebieden, de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en de aanleg van ecologische verbindingszones ontstaat het beoogde samenhangende netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen. Hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur moet in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen. Door de aanleg van het wandelpad worden geen wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur aangetast. 6
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
Het ruimtelijk beleid voor groen om de kernen in het algemeen is gericht op het bieden van goede mogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie zoals wandelen en fietsen.
4.3
Provincie
Provinciale Ruimtelijke Verordening De Provinciale Ruimtelijke Verordening is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De Verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de Verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Streekplan Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan: Natuur algemeen Vergeleken met andere provincies in Nederland is de natuur in Gelderland zeer divers van karakter. Bescherming en kwaliteitsverbetering is niet alleen ecologisch van belang. De natuur is ook de basis voor recreatie en toerisme en als vestigingsfactor voor wonen en bedrijvigheid van belang. Het ruimtelijke beleid voor de natuur draagt bij aan behoud en ontwikkeling van natuur. Buiten de EHS komen verspreid natuurwaarden voor. De provincie vraagt de gemeenten om hiervoor een passende wijze regelingen in hun bestemmingsplannen op te (blijven) nemen. EHS Door de vergroting van natuurgebieden, de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en de aanleg van ecologische verbindingszones ontstaat het beoogde samenhangende netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen. Hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Bij bestemmingsplanwijzigingen die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur moet in hetzelfde bestemmingsplan voorzieningen worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen. Door de aanleg van het wandelpad worden geen wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS-natuur aangetast. Het ruimtelijk beleid voor groen om de kernen in het algemeen is gericht op het bieden van goede mogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie zoals wandelen en fietsen.
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
7
Oud Milligenseweg V
4.4
Gemeente
De gemeenteraad heeft op 20 januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld. De visie bevat de beleidsvoornemens van het gemeentebestuur omtrent de (ruimtelijke) ontwikkeling voor de periode 2009 2019. Eén van de uitgangspunten van de Structuurvisie is dat automobiliteit zo mogelijk wordt terug gedrongen door een gerichte locatiekeuze en het aanbieden van kwalitatief goede voorzieningen voor openbaar vervoer en langzaam verkeer. Ook voor versterking van de toeristisch-recreatieve functie zal aandacht worden besteed aan de mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel- en fietspaden.
Hoofdstuk 5 5.1
RANDVOORWAARDEN
Archeologie
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het gebied een hoge archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 centimeter. De grondverstorende werkzaamheden zullen echter niet dieper dan 30 centimeter zijn. Hierdoor is geen nader onderzoek noodzakelijk. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksidenst voor het Cultureel Erfgoed) verplicht.
5.2
Bodem
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd. In de bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Barneveld zijn verharde wegen ingedeeld in de klasse 'Industrie'. De resultaten van onderzoeken die grenzend aan het tracé zijn uitgevoerd geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodemkwaliteit ter plaatse de klasse 'Industrie' overschrijdt. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging.
5.3
Cultuurhistorie
Het gebied heeft specifieke cultuurhistorische waarde. Er is geen sprake van een rijks- of gemeentelijk monument of bijzondere stedenbouwkundige structuren. Wel is er sprake van bijzondere landschappelijke elementen en structuren. Bebouwde komgrens Garderen tot aan Oud Milligenseweg 36 De waarde op dit gedeelte betreft de openheid en deze blijft door de aanleg van het wandelpad onaangetast. Vanaf Oud Milligenseweg 36 tot de Garderense Engweg De aanwezige beukenhagen parallel aan de Oud Milligenseweg zijn zeer waardevol vanuit het oogpunt van cultuurhistorie. De aanwezige exotische hagen zijn minder waardevol. Door de aanwezige hagen is de wegberm te smal om het pad te kunnen aanleggen. Maar terugsnoei en verplant is waarschijnlijk voldoende om het pad te kunnen realiseren en het karakteristieke beeld te handhaven. Vanaf de Garderense Engweg tot waar het wandelpadtracé de houtopstand inbuigt De berm is voldoende breed om zonder aantasting van de aanwezige waarden het voetpad aan te leggen. Wandelpad door houtopstand tot net iets voorbij Oud Milligenseweg 54 Door hoogteverschillen en een smalle berm is het niet mogelijk het pad in de wegberm te realiseren. 8
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V Wanneer gekozen zou worden voor een tracé strak langs de weg, vindt een behoorlijke aantasting/verwijdering van reliëf en houtopstanden plaats. Daarom is een alternatief tracé opgesteld. Dit heeft minder grote gevolgen omdat slechts enkele bomen verwijderd moeten worden. Met betrekking tot de aspecten natuur en landschap is de keuze van het tracé zoals voorgesteld aanvaardbaar. Net iets voorbij Oud Milligenseweg 54 tot de grens Talmahoeve-recreatiewoningen Voor dit deel van het totale tracé is de wegberm voldoende breed om het voetpad te realiseren zonder dat daardoor de aspecten natuur en landschap worden aangetast. Vanaf de grens Talmahoeve-recreatiewoningen tot Oud Milligenseweg 70 Op dit deel is de wegberm vrij smal door een in het verleden aanlegde grondwal met daarop beplanting (Rhododendron). De aanleg van het voetpad zal tot gevolg hebben dat de grondwal in de lengterichting deels dient te worden verwijderd. Dit heeft geen noemenswaardige gevolgen voor de aspecten natuur en landschap. Vanaf Oud Milligenseweg 70 tot de Oude Nijkerkerweg Voor dit deel van het totale tracé is de wegberm voldoende breed om het voetpad te realiseren zonder dat daardoor de aspecten natuur en landschap worden aangetast. Vanaf de Oude Nijkerkerweg tot de kruising met de Apeldoornsestraat In dit deel van de berm staat een aantal zeer zware waardevolle bomen. Om de bomen te handhaven is het tracé vanaf de weg achter de bomen in het aanwezige weitje gelegd. Dit heeft nauwelijks gevolgen voor de aspecten natuur en landschap.
5.4
Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren. Tauw heeft onderzoek gedaan naar de consequenties van natuurwetgeving voor de aanleg van een halfverhard wandelpad langs de Oud Mililgenseweg (Tauw, Natuur- en voortoets wandelpad Oud Milligenseweg Garderen, 27 mei 2011). Er is gekeken naar de Natuurbeschermingswet 1988, Flora- en faunawet en toetsing Ecologische Hoofdstructuur. In de volgende paragrafen worden de verschillende onderdelen toegelicht. 5.4.1
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt in het Natura 2000-gebied de Veluwe. Dit gebied is door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op 8 januari 2007 gepubliceerd. De terinzagelegging duurde van 9 januari 2007 tot en met 19 februari 2007. Het is nog niet bekend wanneer het gebied definitief aangewezen wordt. De toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1988 betreft een Voortoets. Nabij de planlocatie bevindt zich een klein bosperceel dat geclassificeerd zou kunnen worden als habitattype H9120 Beuken-eikenbossen met hulst. Mits dit perceel bij de voorgenomen werkzaamheden wordt ontzien, vindt geen verstoring van kwalificerende habitattypen plaats. Andere kwalificerende habitattypen komen op de planlocatie namelijk niet voor. Daarnaast is op de planlocatie geen geschikt habitat aanwezig voor de kwalificerende habitaten/of vogelrichtlijnsoorten. Gezien de relatief kleinschalige en lokale aard van de voorgenomen werkzaamheden zijn effectenop de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe met zekerheid uit te sluiten. 5.4.2
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. "Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
9
Oud Milligenseweg V
Toetsing van de beoogde ingreep aan door de Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden laat zien dat er geen soorten of soortgroepen zijn waarvoor een negatief effect verwacht wordt. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door beschermde soorten is daarom niet nodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is evenmin nodig. Vanuit de Flora- en faunawet gelden daarom, met uitzondering van de zorgplicht, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is daarom reëel. 5.4.3
Ecologische Hoofdstructuur
Bij ruimtelijke ontwikkelingen of ingrepen in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is sprake van planologische bescherming via ruimtelijke procedures in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Er is getoetst of door de voorgenomen ontwikkeling de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS worden aangetast. De Oud Milligenseweg en directe omgeving is geclassificeerd als 'N16.01 Droog bos met productie'. Gezien de relatief kleinschalige en lokale aard van de voorgenomen werkzaamheden treden er geen significante effecten op dit natuurtype op.
5.5
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen. Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied enkele risicobronnen zijn gelegen. In het Besluit Externe veiligheid inrichting (Bevi) worden milieukwaliteitseisen gesteld ter bescherming van mensen in (beperkt) kwetsbare objecten. Infrastructurele voorzieningen, zoals een wandelpad, zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het voorliggende plan.
5.6
Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldt een onderzoeksplicht bij een verandering op of aan de weg waarbij de geluidsbelasting op gevoelige bestemmingen met 2 dB of meer toeneemt. Er wordt dan gesproken over een reconstructie volgens de Wet geluidhinder. In dit bestemmingsplan gaat het om het verbreden van de bestemming 'Verkeer', zodat een wandelpad gerealiseerd kan worden. Er wordt geen sterke toename van het verkeer verwacht, waardoor een akoestisch onderzoek niet nodig is.
5.7
Geur
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Wandelpaden zijn geen hindergevoelige functies die belemmerend werken voor de uitoefening van de agrarische bedrijvigheid. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.8
Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. In het plangebied valt een zone ten behoeve van de telecommunicatie. Het betreft een radarverstoringsgebied, waarbij beperkingen gelden voor de bouwhoogte. Dit is echter niet relevant voor het wandelpad.
10
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
5.9
Luchtkwaliteit
In het kader van het Besluit Luchtkwaliteit is het van belang te kijken of de nieuwe ontwikkeling in relatie tot de vorige functie leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Een belangrijk gegeven daarbij is de verkeersaantrekkende werking van een functie, omdat met name autoverkeer en specifiek voertuigen met een dieselmotor kunnen bijdragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Het aanleggen van een wandelpad naast een bestaande weg zal niet leiden tot het aantrekken van meer auto- en/of vrachtverkeer en dus ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
5.10
Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat milieugevoelige functies, zoals woningen, geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. Een wandelpad is geen hindergevoelige functie die belemmerend werkt voor de uitoefening van bedrijvigheid.
5.11
Natuur en landschap
Ten behoeve van de aanleg van het wandelpad worden enkele bomen gekapt. Deze bomen kunnen vergunningvrij verwijderd worden. De bomen zijn onderdeel van een grotere houtopstand en door middel van een 'dunning' kunnen ze uit de houtopstand worden verwijderd zonder dat dit waarneembaar is en grote gevolgen heeft. Daarnaast betreft het dunne bomen met een omtrek van de stam van minder dan 70 cm gemeten op 1,30 meter boven de grond. Hierop is de APV niet van toepassing, zodat de bomen vergunningvrij verwijderd kunnen worden.
5.12
Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf. Het Waterschap Vallei & Eem hecht aan een adequate afvoer van regenwater. Het wandelpad bestaat uit een halfverharding, met daarnaast grasbetontegels, waardoor infiltratie van regenwater in de bodem mogelijk is. Het wegprofiel van de Oud Milligenseweg heeft een tonrond profiel. Hierdoor is de afvoer van regenwater richting de grasbetontegels gegarandeerd.
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
11
Oud Milligenseweg V
Hoofdstuk 6 6.1
JURIDISCHE ASPECTEN
Juridische aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod. Bevoegdheid Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen. Inleidende regels Begrippen In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld. Bestemmingsregels Bestemming 'Verkeer' De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen. Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1' In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. In deze gebieden mogen geen bouwwerken worden opgericht met een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m of meer: in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²); 12
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²); in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²); in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde. Tenzij een rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden zijn vastgesteld. Algemene regels Anti-dubbeltelbepaling Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene afwijkingsregels Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond. Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg. Algemene procedureregels Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging. Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan. Algemene wijzigingsregels In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Overgangs- en slotregels Overgangsregels Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Slotregel Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
13
Oud Milligenseweg V
6.2
Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn: de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving; handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren; niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving. Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom. In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving). Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol. Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door: de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels; het afwijkingenbeleid. In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Hoofdstuk 7
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
De aanleg van het fietspad maakt deel uit van de herwaardering van de Oud Milligenseweg. De aanlegkosten zijn geraamd op € 250.000,- exclusief BTW. Het krediet van € 250.000,- is in 2009 al toegekend (bij besluit nr. 431499 / besluitenlijst 41/16 van 5 oktober 2009) en daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende zeker.
Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
14
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
8.1
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het kader hiervan is het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden: - Provincie Gelderland - VROM-Inspectie Zie bijlage Bijlage 3 Nota inspraak en overleg.
8.2
Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Het voorontwerpbestemmingsplan is ter inzage gelegd. Gedurende deze periode had een ieder de mogelijkheid om een reactie over het plan naar voren te brengen. Zie bijlage 3 Nota inspraak en overleg.
8.3
Zienswijzen
p.m.
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
15
Oud Milligenseweg V
16
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
Bijlage bij de toelichting
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
17
Oud Milligenseweg V
18
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
Bijlage 1 Inrichtingstekening
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
19
Oud Milligenseweg V
20
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
Bijlage 2 Natuurtoets
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
23
Oud Milligenseweg V
24
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Natuur- en Voortoets wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
27 mei 2011
Natuur- en Voortoets wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
Verantwoording Titel Opdrachtgever Projectleider Auteur(s) Projectnummer Aantal pagina's Datum Handtekening
Natuur- en Voortoets wandelpad Oud Milligenseweg Garderen Gemeente Barneveld Herman Bouman Bart Hoorens, Herman Bouman 4781299 32 (exclusief bijlagen) 27 mei 2011 Ontbreekt in verband met digitale versie. Dit rapport is aantoonbaar vrijgegeven.
Colofon Tauw bv afdeling Water Australiëlaan 5 Postbus 3015 3502 GA Utrecht Telefoon +31 30 28 24 82 4 Fax +31 30 28 89 48 4
Dit document is eigendom van de opdrachtgever en mag door hem worden gebruikt voor het doel waarvoor het is vervaardigd met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendom. De auteursrechten van dit document blijven berusten bij Tauw. Kwaliteit en verbetering van product en proces hebben bij Tauw hoge prioriteit. Tauw hanteert daartoe een managementsysteem dat is gecertificeerd dan wel geaccrediteerd volgens: -
NEN-EN-ISO 9001
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
5\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
6\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 5 1
Inleiding.......................................................................................................................... 9
1.1 1.2 1.3
Inleiding ........................................................................................................................... 9 Natuurwetgeving ............................................................................................................. 9 Methode ........................................................................................................................ 10
2 2.1 2.2 2.3
Locatie, ontwikkeling en aanwezige soorten............................................................ 13 Situatie en beoogde ontwikkeling .................................................................................. 13 Soortverspreiding .......................................................................................................... 15 Samenvatting aanwezige tabel 2/3 en Natuurbeschermingswetsoorten....................... 17
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Toetsing Flora- en faunawet....................................................................................... 19 Inleiding ......................................................................................................................... 19 Overzicht effecten ......................................................................................................... 19 Toetsing aanwezige soorten ......................................................................................... 20 Conclusies toetsing Flora- en faunawet ........................................................................ 21
4 4.1
Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 ................................................................... 23 Werkwijze ...................................................................................................................... 23
4.2 4.3 4.3.1 4.3.2
Natura 2000-gebied De Veluwe .................................................................................... 23 Toetsing effecten ........................................................................................................... 25 Habitattypen .................................................................................................................. 25 Habitatrichtlijnsoorten .................................................................................................... 25
4.3.3
Vogelrichtlijnsoorten ...................................................................................................... 26
5
Toetsing Ecologische Hoofdstructuur ...................................................................... 27
5.1 5.2 5.3
Werkwijze ...................................................................................................................... 27 EHS Provincie Gelderland............................................................................................. 27 Toetsing van effecten en conclusie toetsing EHS ......................................................... 28
6 6.1 6.2 6.3 6.4
Conclusies en aanbevelingen .................................................................................... 29 Flora en faunawet.......................................................................................................... 29 Natuurbeschermingswet 1998....................................................................................... 29 Ecologische Hoofdstructuur .......................................................................................... 29 Planning en geldigheid .................................................................................................. 29
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
7\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
7 7.1
Bronnen........................................................................................................................ 31 Literatuur ....................................................................................................................... 31
7.2
Internet .......................................................................................................................... 32
Bijlage(n) 1. Overzichtskaart 2. Toelichting natuurwetgeving 3. Instandhoudingdoelen Natura 2000
8\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
1 Inleiding De gemeente Barneveld is voornemens een halfverhard wandelpad aan te leggen langs de Oud Milligenseweg te Garderen. Dit hoofdstuk bevat achtergrondinformatie over de relevante natuurwetgeving die bij dit project relevant is, en de wijze van toetsing hieraan.
1.1
Inleiding
Bij alle ruimtelijke ingrepen en plannen dient onderbouwd te worden of het voornemen ‘redelijkerwijs uitvoerbaar’ is. Een inschatting van eventuele belemmeringen op het gebied van natuurbescherming is hier onderdeel van. Al tijdens de planvorming dient daarom inzichtelijk gemaakt te worden of er (mogelijk) sprake is van effecten op beschermde natuurwaarden, of er voldoende mogelijkheden zijn om eventuele effecten te mitigeren of compenseren, en of hiervoor een ontheffing- of vergunningsplicht geldt. In opdracht van de gemeente Barneveld heeft Tauw onderzoek gedaan naar de consequenties van natuurwetgeving voor de aanleg van een halfverhard wandelpad langs de Oud Milligenseweg. De omvang en aspecten van de beoogde ingrepen zijn nader beschreven in hoofdstuk 2. In deze rapportage wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: Welke natuurwetgeving is van belang In hoeverre is de beoogde ontwikkeling (mogelijk) strijdig met deze wetgeving Welke consequenties zijn daar aan verbonden Wat betekent dit voor de verdere planvorming en uitvoering?
1.2
Natuurwetgeving
De huidige natuurwetgeving kan worden onderverdeeld in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro). De NB-wet beschermt Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de NB-wet noodzakelijk. In de Wro is de planologische bescherming van gebieden aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur vastgelegd.
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
9\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
Toetsing hieraan vindt primair plaats bij ruimtelijke procedures en andere vergunningaanvragen. Een uitgebreide beschrijving met betrekking tot natuurwetgeving is opgenomen in bijlage 2. De planlocatie ligt binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied ‘Veluwe’. Omdat effecten op dit gebied niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, is niet alleen de Flora- en faunawet (bescherming van dier- en plantensoorten) maar ook de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing. Om deze effecten in kaart te brengen voeren we een zogenaamde ‘Voortoets’ uit. Tevens maakt de planlocatie deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Toetsing aan de EHS dient onderdeel te zijn van ruimtelijke ordenings- en planprocedures. De toetsing aan de EHS omvat het bepalen van mogelijke aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, of eventueel areaalverlies. Deze toetsing geeft een ecologisch-inhoudelijke indruk van het optreden van eventuele effecten op de EHS. Samengevat is de volgende (natuur)wetgeving van toepassing voor de beoogde ontwikkeling: Flora- en faunawet Natuurbeschermingswet 1998 Toetsing Ecologische Hoofdstructuur
1.3
Methode
De mogelijke aanwezigheid van beschermde planten- en/of diersoorten is in eerste instantie bepaald aan de hand van de volgende gegevens. Een oriënterend veldbezoek op 13 april 2011 Regionale en landelijke verspreidingsatlassen en –data Het oriënterende veldbezoek betreft geen volledige inventarisatie, maar is erop gericht te controleren in hoeverre soorten daadwerkelijk in het plangebied kunnen voorkomen of in hoeverre de locatie voldoet aan de eisen die deze soorten aan hun leefomgeving stellen. Tijdens het oriënterend veldbezoek is extra aandacht besteed aan de aanwezige bomen vlak langs de Oud Milligenseweg, aangezien er als gevolg van het voornemen mogelijk een (zeer) klein aantal bomen gekapt zal worden. Bij ecologische veldwerkzaamheden is een volledige garantie ten aanzien van de aanwezige soorten soms niet te geven. Door de inzet van ter zake deskundige ecologen wordt onze onderzoekskwaliteit zoveel mogelijk gewaarborgd. Mede in dit kader is Tauw aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus, een samenwerkingsverband van adviesbureaus die ecologisch advieswerk geven en ecologisch onderzoek verrichten, opgericht met als doel de kwaliteit van ecologische advisering te verbeteren. Op basis van het oriënterende veldbezoek, habitateisen van soorten en deskundigenoordeel is een selectie gemaakt
10\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
van de soorten die daadwerkelijk in of nabij de planlocatie verwacht worden en/of aantoonbaar aanwezig zijn op basis van inventarisaties. De beoogde ontwikkeling is vervolgens getoetst op deze selectie van soorten. Ten aanzien van vigerend beleid, soortspecifieke informatie en andere gegevens is gebruik gemaakt van verschillende bronnen. Een totaaloverzicht van deze bronnen is opgenomen in hoofdstuk 7.
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
11\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
12\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
2 Locatie, ontwikkeling en aanwezige soorten In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige staat en gebruik van de planlocatie en de verwachte beschermde soorten op basis van verspreidingsgegevens, oriënterend veldbezoek en deskundigenoordeel.
2.1
Situatie en beoogde ontwikkeling
Om (globale) locaties aan te duiden wordt in de ecologie veel gebruik gemaakt van een raster van kilometerhokken, zogenaamde RD-coördinaten. Verspreidingsgegevens van dier- en plantensoorten worden veelal per kilometerhok gedocumenteerd. Het plangebied ligt in de volgende kilometerhokken 177-471, 177-470 en 178-470. De onderstaande figuur 2.1 geeft de ligging van het plangebied en kilometerhokken weer.
Figuur 2.1 Ligging plangebied (globaal begrensd).
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
13\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
De Oud Milligenseweg verbindt de zuidkant van de bebouwde kom van Garderen met de Apeldoornsestraat (N344). Over het grootste deel van de lengte van de weg is deze omzoomd door opgaande begroeiing van voornamelijk Zomereik, met hier en daar andere boomsoorten als bijvoorbeeld Beuk (figuur 2.2). Ten westen van de weg bevinden zich bossen en (op enige afstand) enkele heideterreinen; ten oosten voornamelijk halfopen landbouwgebied. Tevens bevinden zich langs de Oud Milligenseweg een hotel en diverse bungalowparken. Beoogde ontwikkeling De gemeente is van plan om langs de bestaande weg een halfverhard wandelpad van ongeveer 1,50 meter breed aan te leggen. Het wandelpad ligt deels tegen de weg aan en loopt deels achter de bomen langs. De verharding bestaat uit gralux of vergelijkbaar materiaal dat in een ondiep cunet van circa 10 centimeter wordt aangebracht. Met uitzondering van twee bomen worden er geen bomen gekapt. Opslag en struiken op de route van het wandelpad worden verwijderd. In het onderstaand figuur is het wandelpad schematische weergegeven.
14\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
2.2
Soortverspreiding
In de Flora- en faunawet wordt onderscheid gemaakt in drie tabellen beschermde soorten: tabel 1-soorten (niet bedreigd), tabel 2-soorten (beschermd) en tabel 3-soorten (strikt beschermd). Voor tabel 1-soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen en bestendig beheer, onderhoud of gebruik. Deze soorten worden in dit rapport niet specifiek benoemd. In deze paragraaf zijn de aanwezige door de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingwet beschermde soorten geselecteerd. Op basis van verschillende literatuurbronnen is nader bekeken welke beschermde soorten in of in de omgeving van het plangebied voorkomen. Op basis van habitateisen, het oriënterend veldbezoek en deskundigenoordeel is een selectie gemaakt van de soorten die daadwerkelijk in of nabij de planlocatie verwacht worden. Flora Tijdens het oriënterend veldbezoek is gebleken dat de opgaande begroeiing langs de Oud Milligenseweg voornamelijk bestaat uit Zomereik, met hier en daar andere boomsoorten als bijvoorbeeld Beuk, Linde en Douglasspar (figuur 2.2). De begroeiing van de berm en de ondergroei bestaat uit algemene soorten, zoals Braam, Hondsdraf, Gele dovenetel, Brandnetel, Ridderzuring, Dolle kervel, Salomonszegel en verschillende grassoorten (figuur 2.3). Op basis van de samenstelling van de waargenomen vegetatie worden (strikt) beschermde plantensoorten niet verwacht op de planlocatie. Bij de aanleg van een halfverhard wandelpad langs de Oud Milligenseweg zal een gering oppervlak begroeiing verdwijnen. Tevens zullen twee bomen (een zieke Zomereik en een Douglasspar) worden gekapt. Hiermee worden geen bijzondere en/of beschermde vaatplanten aangetast. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is daarmee niet noodzakelijk. Grondgebonden zoogdieren Op basis van verspreidingsgegevens komen de Eekhoorn, Boommarter en de Das in het plangebied voor. Het plangebied ligt op de rand van een bos [www.zoogdieratlas.nl]. De Eekhoorn en de Boommarter zijn typische bosbewoners die weinig aan de rand van een bos langs een drukke weg voorkomen. Effecten op het leefgebied van de Eekhoorn of Boommarter worden uitgesloten. Tijdens het veldbezoek zijn geen bomen met nesten voor de Eekhoorn of Boommarter aantroffen. De Das kan wel op de rand van het bos richting het agrarische gebied worden aangetroffen. De ingreep is in relatie tot het leefgebied van de Das zeer klein, waardoor effecten worden uitgesloten. Daarnaast zijn voldoende alternatieven voorhanden die meer geschikt zijn als leefgebied dan de wegberm waarin het wandelpad wordt aangelegd.
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
15\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
Figuur 2.2 Ondergroei langs de Oud Milligenseweg. Links met Gele dovenetel en Klimop. Rechts op de voorgrond Salomonszegel in een bosperceel dat geclassificeerd zou kunnen worden als habitattype H9120 Beuken-eikenbossen met Hulst.
Vleermuizen Hoewel vleermuizen zoogdieren zijn, worden deze vanwege hun afwijkende eigenschappen als afzonderlijke groep behandeld. In het plangebied worden volgens de verspreidingsgegevens de volgende vleermuissoorten verwacht: Watervleermuis, Meervleermuis, Baardvleermuis, Franjestaart, Rosse vleermuis, Laatvlieger, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en de Gewone grootoorvleermuis [www.zoogdieratlas.nl]. Een deel van deze soorten is gebouwbewonend en foerageren in of nabij een bos. De boombewonende soorten hebben niet alleen een verblijfplaats in het bos maar hebben vaak de voorkeur van een bos (met water) om te foerageren.
16\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
Vogels De soortgroep vogels heeft in de Flora- en faunawet een bijzondere status: Alle broedende vogels, hun broedplaatsen en de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Tevens zijn rust- en verblijfplaatsen en de functionele omgeving van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd. Een overzicht is opgenomen in de bijlagen. De volgende categorie 1 tot en met 4 vogelsoorten kunnen mogelijk voorkomen in het plangebied. Boomvalk, Buizerd, Havik, Huismus, Kerkuil, Ransuil, Roek, Sperwer, Steenuil, Wespendief1, [LNV, 2009]. Onderdeel van de voorgenomen werkzaamheden is het kappen van twee bomen. Van de bovengenoemde soorten broeden Kerkuil en Huismus niet in bomen. Broeden/of vaste verblijfplaatsen worden door het voornemen dan ook met zekerheid niet aangetast. De bomen naast de weg zijn in theorie wel geschikt als broedlocatie voor de overige bovengenoemde soorten. Tijdens het oriënterend veldbezoek is echter vatgesteld dat in de praktijk één van deze bomen (jonge, zieke Zomereik) ongeschikt is als broedlocatie voor deze vogelsoorten. In de andere boom (een Douglasspar) zijn tijdens het veldbezoek geen nesten en/of geschikte broedholtes aangetroffen. Effecten op vaste verblijfplaatsen van categorie 1 tot en met 4 vogelsoorten kunnen daarmee met zekerheid worden uitgesloten. Een vergelijkbare reden geldt voor de categorie 5 vogelsoorten die voor kunnen komen in het plangebied. Het aangrenzende bos kent betere broedlocaties voor deze soorten dan de bomen langs een drukke weg. Effecten op deze categorie vogels zijn verwaarloosbaar. Een omgevingscheck op categorie 5 vogelsoorten wordt daardoor niet nodig geacht. Amfibieën en vissen Vanwege het ontbreken van oppervlakte water worden effecten op amfibieën en vissen uitgesloten. Reptielen Er zijn geen geschikte biotopen voor reptielen waargenomen. Negatieve effecten op reptielen worden uitgesloten. Ongewervelden Er zijn tijdens het veldbezoek geen geschikte biotopen voor beschermde (tabel 2/3) ongewervelden aangetroffen. Negatieve effecten op ongewervelden worden daarom uitgesloten.
2.3
Samenvatting aanwezige tabel 2/3 en Natuurbeschermingswetsoorten
Op basis van de verspreidingsgegevens uit de beschikbare literatuurbronnen en het oriënterende veldbezoek zijn in de onderstaande tabel 2.1 de soorten weergegeven, waarvan verwacht wordt 1
Natura 2000 soort
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
17\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
dat deze in of in de nabije omgeving van het plangebied voor kunnen komen. In de tabel zijn de kwalificerende soorten van het Natura 2000-gebied, en zwaarder beschermde soorten opgenomen (Flora- en faunawet tabel 2 en 3). De licht beschermde soorten (tabel 1) waarvoor veelal een vrijstelling geldt zijn niet genoemd. Rode Lijstsoorten zonder beschermde status zijn evenmin opgenomen. Tabel 2.1 Beschermde soorten (tabel 2/3 of kwalificerend voor Natura 2000-gebied) die op basis van verspreidingsgegevens, veldbezoek en deskundigenoordeel in of in de nabije omgeving van het plangebied verwacht worden.
Soortgroep
Verwachte soorten (tabel 2/3)
Zoogdieren
Das (tabel 3)
Vleermuizen
Watervleermuis, meervleermuis, baardvleermuis, franjestaart, rosse vleermuis, laatvlieger, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis (tabel 3) Meervleermuis (habitatrichtlijn)
Vogels (algemeen)
18\32
Algemene broedvogels
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
3 Toetsing Flora- en faunawet In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vragen: In welke mate worden door de Flora- en faunawet beschermde soorten planten of dieren door de beoogde activiteiten beïnvloed en zijn hiervoor een mitigerende maatregelen en/of ontheffing noodzakelijk?
3.1
Inleiding
De bescherming van inheemse dier- en plantensoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. De wet maakt onderscheid in drie categorieën beschermde soorten namelijk: Tabel 1-soorten: De meest algemene, niet bedreigde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig gebruik of beheer en onderhoud Tabel 2-soorten: Beschermde soorten. Hiervoor geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig gebruik of beheer en onderhoud mits wordt gehandeld volgens een geaccordeerde en door de initiatiefnemer onderschreven gedragscode Tabel 3-soorten: Strikt beschermde soorten waaronder de Habitatrichtlijnsoorten en een selectie van bedreigde soorten In de Flora- en faunawet is tevens een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Een nadere beschrijving van de Flora- en faunawet is opgenomen in bijlage 2.
3.2
Overzicht effecten
De beoogde (ruimtelijke) ingreep heeft een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten. Hierbij is onderscheid te maken tussen tijdelijke en permanente invloeden die effecten kunnen veroorzaken. Dit zijn: Tijdelijke invloeden: Geluid bij grondwerken Licht tijdens de aanlegfase Verhoogde aanwezigheid en beweging van mensen Permanente invloeden: Kap van twee bomen Verwijderen van struweel
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
19\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
3.3
Toetsing aanwezige soorten
In het vorige hoofdstuk is beschreven in hoeverre dier- en plantensoorten daadwerkelijk in het plangebied kunnen voorkomen en/of in hoeverre het voldoet aan de eisen die deze soorten aan hun leefomgeving stellen. In deze paragraaf is getoetst of het beoogde voornemen een effect kan hebben op de verwachte aanwezige beschermde soort(en). De andere soortgroepen worden in dit hoofdstuk dan ook verder buiten beschouwing gelaten. Zowel de Flora- en faunawet als de Natuurbeschermingswet 1998 gaan uit van het voorzorgsbeginsel en stellen dat effecten met zekerheid moeten kunnen worden uitgesloten. Wanneer effecten mogelijk zijn, en wanneer op basis van het oriënterend veldbezoek of actuele verspreidingsgegevens niet met zekerheid vast te stellen is of een soort aanwezig is, kan daarom nader onderzoek noodzakelijk zijn. Zoogdieren Er zijn geen verblijfplaatsen van de Das in de directe omgeving aangetroffen. Een foeragerende Das kan worden verstoord door de werkzaamheden. Hierbij geldt dat er voldoende mogelijkheden zijn voor de Das om te kunnen uitwijken. Vleermuizen In de te kappen bomen bevinden zich geen verblijfplaatsen van vleermuizen. Mogelijk worden de bomen gebruikt als onderdeel van een vliegroute en/of om te foerageren. In de bomenrij staan echter genoeg bomen om voldoende te kunnen blijven functioneren als vliegroute of om te foerageren. Het kappen van de twee bomen of eventueel verwijdering van opslag heeft daarom geen negatief effect op het leefgebied van vleermuizen. Tijdens de aanlegfase moet bouwverlichting spaarzaam worden toegepast. De boomkronen dienen te allen tijde onverlicht te blijven om geen negatieve effecten op het leefgebied van vleermuizen te veroorzaken. Wanneer de werkzaamheden overdag worden uitgevoerd treden dergelijke effecten niet op. Vogels Alle broedende vogels, hun broedplaatsen en de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. De werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Voor het broedseizoen wordt de periode van ongeveer 15 maart tot 15 juni aangehouden.
20\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
3.4
Conclusies toetsing Flora- en faunawet
Toetsing van de beoogde ingreep aan door de Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden laat zien dat er geen soorten of soortgroepen zijn waarvoor een negatief effect verwacht wordt. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door beschermde soorten is daarom niet nodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is evenmin nodig. Vanuit de Flora- en faunawet gelden daarom, met uitzondering van de zorgplicht, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is daarom reëel.
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
21\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
22\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
4 Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag: In welke mate vindt aantasting plaats van de instandhoudingdoelen behorend bij Natura 2000-gebieden zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (‘Voortoets’)?
4.1
Werkwijze
Natura 2000-gebieden (bestaande uit Vogel- of Habitatrichtlijngebieden) en Beschermde natuurmonumenten worden beschermd door de Natuurbeschermingswet 1998. Effecten op deze gebieden kunnen optreden door ontwikkelingen nabij of (deels) binnen de grenzen ervan. Daarnaast is het mogelijk dat gebieden, die een belangrijke relatie hebben een met beschermd gebied, beïnvloed worden en zo indirect een effect op het beschermde gebied wordt veroorzaakt. In bijlage 1 is te zien dat het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied De Veluwe. Een negatief effect op kwalificerende habitattypen of soorten van het Natura 2000-gebied kan daardoor niet op voorhand worden uitgesloten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag of het optreden van negatieve effecten al dan niet met zekerheid kan worden uitgesloten (een zogenaamde Voortoets). Hiertoe is in kaart gebracht voor welke habitattypen of soorten het Natura 2000-gebied een bijzondere waarde heeft en wat de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied zijn. Op basis van de bij Tauw aanwezige expertise en beschikbare literatuur wordt een uitspraak gedaan of het optreden van significant negatieve effecten al dan niet met zekerheid kan worden uitgesloten. Is er zeker geen sprake van negatieve effecten op de instandhoudingdoelen van het Natura 2000-gebied, dan is geen vergunning noodzakelijk. Wanneer uit de Voortoets blijkt dat er sprake is van negatieve effecten en deze mogelijk significant negatief zijn, dan is een zogenaamde ‘Passende beoordeling’ noodzakelijk, gevolgd door een vergunningprocedure. Een nadere beschrijving van de Natuurbeschermingswet 1998 is opgenomen in bijlage 2.
4.2
Natura 2000-gebied De Veluwe
Gebiedsbeschrijving De Veluwe loopt vanuit het noorden vanaf Hattem tot aan de lijn Arnhem-Wageningen. De oostwest begrenzing wordt gevormd door plaatsen zoals Harderwijk, Apeldoorn en Ede. Met een oppervlakte van ongeveer 90.000 hectare groot is dit een van de grootste Natura 2000-gebieden
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
23\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
die Nederland rijk is. Het deelgebied Kootwijkerzand behoort tot één van de grootste actieve zandverstuivingen van Europa. Het merendeel van de Veluwe bestaat uit droge bossen (verschillende typen) die wordt afgewisseld met droge - en natte heide, vennen, beken en sprengen. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar het doelendocument in de bijlage. Kwalificerende habitattypen en soorten en instandhoudingdoelen Het Natura 2000-gebied Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege de aanwezigheid van de onderstaande kwalificerende habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en vogelrichtlijnsoorten. De gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van deze kwalificerende habitattypen en soorten zijn beschreven in instandhoudingdoelen en zijn opgenomen in bijlage 3. Kwalificerende habitattypen H2310 Stuifzandheiden met struikhei H2320 Binnenlandse kraaiheidebegroeiingen H2330 Zandverstuivingen H3130 Zwakgebufferde vennen H3160 Zure vennen H3260 Beken en rivieren met waterplanten H4010 Vochtige heiden H4030 Droge heiden H5130 Jeneverbesstruwelen H6230 *Heischrale graslanden H6410 Blauwgraslanden H7110 *Actief hoogveen H7150 Pioniersvegetatie met snavelbiezen H9120 Beuken-eikenbossen met hulst H9160 Eiken-haagbeukenbossen H9190 Oude eikenbossen H91E0 * Vochtige alluviale bossen Kwalificerende habitatrichtlijnsoorten H1042 Gevlekte witsnuitlibel H1083 Vliegend hert H1096 Beekprik H1163 Rivierdonderpad H1166 Kamsalamander H1318 Meervleermuis
24\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
H1831 Drijvende waterweegbree Kwalificerende vogelrichtlijnsoorten A072 Wespendief A224 Nachtzwaluw A229 IJsvogel A233 Draaihals A236 Zwarte specht A246 Boomleeuwerik A255 Duinpieper A276 Roodborsttapuit A277 Tapuit A338 Grauwe klauwier
4.3
Toetsing effecten
Uitgangspunt bij de effectbeoordeling is dat de aanleg van het wandelpad geen toename oplevert van de hoeveelheid recreanten die nu door de wegberm lopen. Het wandelpad wordt aangelegd vanwege verkeersveiligheid. 4.3.1
Habitattypen
Met uitzondering van het habitattype ‘H9120 Beuken-eikenbossen met hulst’ zijn geen van de habitattypen voor de Veluwe aanwezig in of grenzen aan het plangebied. Fysieke aantasting van deze habitattypen is met zekerheid uitgesloten. De wegberm is zeer ongeschikt voor het realiseren van uitbreidingsdoelen van habitattypen. Door de aanleg van het wandelpad worden deze uitbreidingsdoelen niet geschaad. In het uiterste zuidoosten van de planlocatie, tegenover de aansluiting van de Oude Nijkerkerweg bevindt zich een relatief klein bosperceel dat geclassificeerd zou kunnen worden als habitattype H9120 Beuken-eikenbossen met hulst (Figuur 2.3). Dit perceel wordt door de voorgenomen werkzaamheden niet direct aangetast. Op de planlocatie komen verder geen van de kwalificerende habitattypen voor. Gezien de relatief kleinschalige en lokale aard van de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten op kwalificerende habitattypen met zekerheid uit te sluiten. 4.3.2 Habitatrichtlijnsoorten Met uitzondering van de Meervleermuis komen geen van de aangewezen habitatsoorten voor in of nabij het plangebied. De aanwezigheid van de Meervleermuis kan niet volledig worden uitgesloten. Echter effecten op de Meervleermuis zijn uitgesloten omdat de soort - of het leefgebied - niet wordt aangetast door de aanleg van het wandelpad. De aanleg van het wandelpad kan door bouwverlichting en nachtwerk een tijdelijke verstoring opleveren. Bij normale werktijden (7:00-16:00) en geen extra verlichting op de boomkronen is er geen effect.
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
25\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
4.3.3
Vogelrichtlijnsoorten
In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen Vogelrichtlijnsoorten aangetroffen. Het biotoop in het plangebied en de directe omgeving is, met uitzondering van de Zwarte specht, voor alle vogelrichtlijnsoorten van de Veluwe ongeschikt als leefgebied. Na het veldbezoek en het inspecteren van de bomen en het biotoop wordt de aanwezigheid van de Zwarte specht uitgesloten. De aanleg van het wandelpad veroorzaakt geen effecten op de instandhoudingsdoelstelling voor deze vogelrichtlijnsoort.
26\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
5 Toetsing Ecologische Hoofdstructuur In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag: In welke mate worden de wezenlijke waarden en kenmerken van de provinciale ecologische hoofdstructuur aangetast door de beoogde activiteiten?
5.1
Werkwijze
Bij ruimtelijke ontwikkelingen of ingrepen in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is sprake van planologische bescherming via ruimtelijke procedures in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het stelsel van de Wro gaat ervan uit dat plannen van een hogere overheid doorwerken naar lagere overheden. Overheden zijn gehouden aan bescherming van de EHS vanuit de provinciale Verordening Ruimte en/of landelijke Nota Ruimte; voor (particuliere) initiatiefnemers van (ruimtelijke) ingrepen in de EHS is het gemeentelijk bestemmingsplan het bindende ruimtelijk plan. Bij een ruimtelijke ingreep in de EHS is het bepalen van effecten op de EHS noodzakelijk. Wanneer er geen ruimtelijke procedure van toepassing is, maar wel effecten op de EHS denkbaar zijn, is het raadzaam en in sommige gevallen noodzakelijk ook een toetsing aan de EHS-doelen uit te voeren. Zie bijlage 2 voor een nadere beschrijving van toetsing aan de EHS. De toetsing aan de EHS omvat het bepalen van mogelijke aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS en/of areaalverlies. Deze toetsing geeft een ecologisch-inhoudelijke indruk van het optreden van eventuele effecten op de EHS.
5.2
EHS Provincie Gelderland
Initiatiefnemers van ingrepen binnen de EHS zullen de effecten van de ingreep op kernkwaliteiten en omgevingscondities moeten onderzoeken. De kernkwaliteiten en omgevingscondities die gelden binnen de EHS zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur”. De kernkwaliteiten van een bepaald gebied zijn gelijk aan de door Gedeputeerde Staten geformuleerde natuurdoelstellingen voor dat gebied. Dit houdt in dat niet alleen de aanwezige natuurwaarden worden beschermd, maar ook de door Gedeputeerde Staten nagestreefde natuurwaarden. Omgevingscondities zijn de omstandigheden waaraan voldaan moet worden om de kernkwaliteiten te bewerkstelligen. Een ruimtelijke ingreep wordt als een significante aantasting van kernkwaliteiten en omgevingscondities beschouwd, wanneer deze kan leiden tot de volgende effecten: Een vermindering van areaal en kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarische
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
27\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
natuur. Onder landschapselementen verstaan wij o.a. heggen, houtwallen, bosjes, poelen en solitaire bomen
Een vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden in de overige delen van de EHS
Een vermindering van de kwaliteit van het leefgebied van alle soorten waarvoor conform de
Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is en als zodanig worden genoemd in de AMvB Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en Faunawet Een vermindering van het areaal van de grote natuurlijke eenheden (aaneengeslotenheid) Een belemmering voor het verloop van natuurlijke processen in de grote eenheden Een en verstoring van de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van de HEN-wateren Een verandering van de grond- en oppervlaktewateromstandigheden (kwaliteit en kwantiteit) die de voor de natuurdoeltypen gewenste grond- en oppervlaktewatersituatie (verder) aantasten Een verhoging van de niet gebiedseigen geluidsbelasting in stiltebeleidsgebieden en stiltegebieden (in geval de norm van 40 Db wordt overschreden) [Bron: Provinciale Staten Gelderland, 2010]
5.3
Toetsing van effecten en conclusie toetsing EHS
De Oud Milligenseweg en directe omgeving is geclassificeerd als ‘N16.01 Droog bos met productie’ [Atlas Groen Gelderland op: http://geodata2.prvgld.nl/apps/groengelderland]. Door de aanleg van het wandelpad langs de Oud Milligenseweg treedt geen areaalverlies op van dit type natuur. Ten eerste wordt het wandelpad voor een groot deel aangelegd in de bestaande wegberm. Voor het overige deel slingert het pad tussen de bomen door. Het bos blijft dus in de huidige staat behouden, maar dan met een wandelpad tussen de bomen door. In het kader van de voorgenomen ingreep worden (slechts) twee bomen gekapt, te weten: Een zieke Zomereik Een Douglasspar (een niet-inheemse naaldboomsoort). Het kappen van deze twee bomen leidt niet tot een vermindering van de kwaliteit van het bestaande bos, of één van de andere in de voorgaande paragraaf genoemde effecten die kunnen leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. De wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS worden door de voorgenomen ingreep niet significant aangetast.
28\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
6 Conclusies en aanbevelingen Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van negatieve effecten in het kader van de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de EHS. Nadere toetsingen of vergunning- of ontheffingaanvragen zijn dan ook niet nodig.
6.1
Flora en faunawet
Toetsing van de beoogde ingreep aan door de Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden laat zien dat er geen soorten of soortgroepen zijn waarvoor een negatief effect verwacht wordt. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door beschermde soorten is daarom niet nodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is evenmin nodig. Vanuit de Flora- en faunawet gelden daarom met uitzondering van de zorgplicht, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is daarom reëel.
6.2
Natuurbeschermingswet 1998
De toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 betreft een Voortoets. Nabij de planlocatie bevindt zich een relatief klein bosperceel dat geclassificeerd zou kunnen worden als habitattype H9120 Beuken-eikenbossen met hulst. Mits dit perceel bij de voorgenomen werkzaamheden wordt ontzien, vindt geen verstoring van kwalificerende habitattypen plaats. Andere kwalificerende habitattypen komen op de planlocatie namelijk niet voor. Daarnaast is op de planlocatie geen geschikt habitat aanwezig voor de kwalificerende habitat- en/of vogelrichtlijnsoorten. Gezien de relatief kleinschalige en lokale aard van de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Veluwe met zekerheid uit te sluiten.
6.3
Ecologische Hoofdstructuur
Er is getoetst of door de voorgenomen ontwikkeling de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS worden aangetast. De Oud Milligenseweg en directe omgeving is geclassificeerd als ‘N16.01 Droog bos met productie’. Gezien de relatief kleinschalige en lokale aard van de voorgenomen werkzaamheden treden er geen significante effecten op dit natuurtype op.
6.4
Planning en geldigheid
Afhankelijk van de tijd tussen dit onderliggende onderzoek en van de sloop van gebouwen en verwijderen van bomen en struiken, kan een actualiserend of aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten. Met name bij het in ongebruikt raken van grond en/of bebouwing is de kans op (nieuw)vestiging van beschermde soorten aanwezig. De conclusies van dit onderzoek zijn daarom hooguit enkele jaren geldig.
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
29\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
30\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
7 Bronnen 7.1
Literatuur
[Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay., I. Wynhoff en De Vlinderstichting, 2006] De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea). Nederlandse Fauna deel 7, Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. [Broekhuizen S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen, 1992] Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. [Creemers, R.C.M. en J.J.C.W. van Delft (RAVON), 2009] De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. KNNV Uitgeverij, Utrecht, 2009, ISBN 978-9050-113007. [Dijkstra, K.D. B., V.J. Kalkman, R. Ketelaar & M.J.T. van der Weide, 2002] De Nederlandse Libellen (Odonata), Nederlandse fauna 4. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. [EIS-Nederland, De Vlinderstichting en de Nederlandse vereniging voor Libellenstudie, 2007] Waarnemingenverslag 2007. Dagvlinders, libellen en sprinkhanen. Uitgegeven door EISNederland, De Vlinderstichting en de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie.
[Herder J.E., A. van Diepenbeek & R.C.M. Creemers R, 2009] Verspreidingsonderzoek reptielen en amfibieën 2008. Stichting RAVON, Nijmegen. Rapport 2009-03 [Limpens H., K. Mostert & W. Bongers, 1997] Atlas van de Nederlandse vleermuizen, Onderzoek naar verspreiding en ecologie. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. [LNV, Dienst Regelingen, 2009] Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen. Inclusief Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen, en Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten. Kenmerk ffw2009.corr.046. 25 augustus 2009.
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg Garderen
31\32
Kenmerk R001-4781299BXH-kmi-V01-NL
[Ministerie van LNV, VROM en de provincies, 2007] Spelregels EHS, Spelregels voor ruimtelijke ontwikkelingen in de EHS. Een gezamenlijke uitwerking van rijk en provincies. Ministeries van LNV en VROM en de provincies. [Provinciale Staten Gelderland, 2010] Ruimtelijke Verordening Gelderland, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van 15 december 2010, nr. PS2010-780.
7.2
Internet
Atlas Groen Gelderland. http://geodata2.prvgld.nl/apps/groengelderland Geraadpleegd op 23-5-2011
32\32
Natuur- en Voortoets Wandelpad Oud Milligenseweg
Bijlage
1
Overzichtskaart
Bijlage
2
Toelichting natuurwetgeving
Flora- en faunawet De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in Nederland voorkomende wilde dier- en plantensoorten. Uitgangspunt van de wet is dat aantasting van de beschermde soorten moet worden voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is, kan een ontheffing worden verleend door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I, voorheen LNV). De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Flora- en faunawet. Niet elke soort is even zwaar beschermd, er wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën namelijk: Tabel 1: Algemene en niet bedreigde soorten Tabel 2: Schaarse soorten Tabel 3: Meest zeldzame en bedreigde soorten Naast deze drie groepen zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode. Daarnaast zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen én de functionele omgeving jaarrond beschermd (zie Vogels). De Flora- en faunawet bevat artikelen met bijbehorende verbodsbepalingen. Deze zijn weergegeven in onderstaand overzicht. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EL&I. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Artikel 2: Artikel 8: Artikel 9: Artikel 10: Artikel 11: Artikel 12: Artikel 13:
Zorgplicht ten aanzien van alle plant- en diersoorten, al dan niet beschermd Verbod: plukken, uitsteken, beschadigen of verwijderen van beschermde planten Verbod: opsporen, vangen, bemachtigen, doden, verwonden van beschermde dieren Verbod: opzettelijk verontrusten van beschermde dieren Verbod: wegnemen, verstoren, aantasten van verblijf- en voortplantingsplaatsen Verbod: zoeken, rapen, beschadigen, vernielen of uit nesten nemen van eieren Verbod: bezit van beschermde planten, dieren, eieren of producten hiervan
Bij bepaalde activiteiten en alleen voor soorten vermeld in tabel 1 geldt een vrijstellingsregeling. Voor de tabel 2- en 3-soorten is bij bepaalde activiteiten (zie onderstaand schema) ook geen ontheffing nodig wanneer deze worden uitgevoerd op basis van een door de Minister van EL&I goedgekeurde en door de initiatiefnemer geaccordeerde gedragscode. Wanneer niet volgens een gedragscode gewerkt wordt en wanneer tabel 2- of 3-soorten worden aangetast, dan moeten mitigerende maatregelen genomen worden ter voorkoming van een overtreding van de verbodsbepalingen. Het verdient de aanbeveling een dergelijk mitigatieplan vooraf te laten goedkeuren door het Ministerie van EL&I (in de vorm van een afwijzing van de ontheffingsaanvraag). Wanneer ook het treffen van mitigerende maatregelen niet mogelijk is, dient een ontheffing te worden aangevraagd. Onderstaand is een stroomschema opgenomen met de bepalingen wanneer een mitigatieplan of ontheffing nodig is.
Stroomschema Flora- en faunawet [LNV, 2009].
Zoals weergegeven in het stroomschema, moet wanneer het treffen van mitigerende maatregelen niet mogelijk is, een ontheffing worden aangevraagd. Het verkrijgen van een ontheffing is aan strikte voorwaarden gebonden. De exacte voorwaarden verschillen afhankelijk van de beschermde status van de soort waarvoor ontheffing wordt aangevraagd. Tabel 1-soorten (algemene en niet bedreigde soorten) Begin 2005 is een Algemene Maatregel van Bestuur in het kader van de Flora- en faunawet in werking getreden. Hierin is geregeld dat een aantal algemene soorten, vanaf toen de tabel 1soorten genoemd, bij bepaalde activiteiten verstoord mag worden zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Het gaat daarbij om ‘Beheer en onderhoud’, ‘Bestendig gebruik’ en ‘Ruimtelijke ontwikkeling’. Activiteiten, die binnen deze categorieën vallen, kunnen onder voorwaarden zonder ontheffing worden uitgevoerd, óók als dit schadelijke effecten heeft voor deze soorten. De zorgplicht is voor deze soorten echter onverminderd van toepassing.
Tabel 2-soorten (schaarse soorten) Voor de tabel 2-soorten kan een mitigatieplan worden opgesteld (en goedgekeurd door het Ministerie van EL&I in de vorm van een afwijzing van een ontheffingsaanvraag) waarmee een overtreding van de verbodsbepalingen voorkomen wordt. Is dit niet mogelijk, dan kan alleen een ontheffing worden verleend indien de activiteit een ‘redelijk doel’ dient en er geen afbreuk wordt gedaan aan de ‘gunstige staat van instandhouding’ van de soort (effecten op regionaal populatieniveau). Indien de gunstige staat van instandhouding van de soort wel in het geding komt, dienen altijd mitigerende en/of compenserende maatregelen te worden getroffen. Voor initiatiefnemers die beschikken over een door het Ministerie van EL&I geaccordeerde gedragscode die aangeeft op welke wijze rekening wordt gehouden met beschermde soorten geldt voor de tabel 2-soorten eveneens een vrijstelling. Tabel 3-soorten (zeldzame en bedreigde soorten) Voor de tabel 3-soorten kan door het Ministerie van EL&I eveneens een mitigatieplan worden goedgekeurd (in de vorm van een afwijzing van een ontheffingsaanvraag) waarmee een overtreding van de verbodsbepalingen voorkomen wordt. Is dit niet mogelijk, dan kan alleen een ontheffing worden verleend indien aan specifieke criteria wordt voldaan. Deze criteria zijn afhankelijk van de status van de betreffende tabel 3-soort2 Voor tabel 3-soorten afkomstig uit bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, kan ontheffing aangevraagd worden indien er geen alternatief beschikbaar is, en op grond van wettelijke belangen uit deze AMvB. Dit zijn: a) Bepalingen inzake vrij verkeer en markt van het Verdrag tot oprichting van de EG b) Bescherming van flora en fauna c) Veiligheid van het luchtverkeer d) Volksgezondheid of openbare veiligheid e) Dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten f) Voorkomen van ernstige schade aan eigendom anders dan gewas, vee, bos en wateren g) Belangrijke overlast veroorzaakt door een beschermde inheemse diersoort h) Uitvoering van bestendig beheer en onderhoud in landbouw en bosbouw i) Bestendig gebruik j) Uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor tabel 3-soorten uit de bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt dat voor ruimtelijke ingrepen alleen ontheffing verleend wordt indien er geen alternatief beschikbaar is en op grond van een wettelijk belang uit de Habitatrichtlijn. Dit zijn: a) Bescherming van wilde flora en fauna en instandhouding van de natuurlijke habitats b) Ter voorkoming van ernstige schade aan onder andere gewassen, veehouderijen, bossen en wateren
2
De tabel 3-soorten kunnen verdeeld worden in twee categorieën; hetzij Bijlage 1-soorten van de bijlagen van het (AMvB) Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, of Bijlage IV-soorten van de bijlagen van de Europese Habitatrichtlijn. De aanwijzing van de eerste categorie is nationaal bepaald. Voor de tweede categorie gelden Europese verplichtingen om beschermingsmaatregelen te nemen.
c)
In het belang van de volksgezondheid of openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten
d) e)
Ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie van soorten Onder strikt gecontroleerde omstandigheden vangen, plukken of in bezit hebben van soorten
Vogels Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. De basis hiervoor vormt de Europese Vogelrichtlijn, waarin ondermeer de bescherming gereguleerd is van alle inheemse en geregeld voorkomende trekvogels, zodat deze 'kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten'. Voor deze vogels is de Flora- en faunawet van kracht. De Flora- en faunawet geeft aan dat álle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd zijn tijdens de broedperiode. Ontheffingen voor verstoring tijdens de broedperiode worden niet verleend. Daarnaast zijn rust- en verblijfplaatsen van een aantal in Nederland kwetsbare vogelsoorten jaarrond beschermd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in vijf categorieën, waarbij de nesten van categorie 1 tot en met 4 jaarrond beschermd zijn en categorie 5 alléén tijdens de broedperiode. Hierbij geldt echter dat wanneer ‘zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden’ dat rechtvaardigen, ook de nesten van categorie 5 soorten jaarrond beschermd kunnen zijn. Voor deze soorten is daarom vaak ook inzicht nodig in de rusten verblijfplaatsen in het plangebied en de omgeving. De onderscheiden categorieën zijn: 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, ook buiten het broedseizoen gebruikt worden als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: Steenuil) 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast of afhankelijk van bebouwing of biotoop zijn. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Roek, Gierzwaluw en Huismus) 3. Nesten van vogels, zijnde géén koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast of afhankelijk van bebouwing zijn. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: Ooievaar, Kerkuil en Slechtvalk) 4. Nesten van vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: Boomvalk, Buizerd en Ransuil) 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen (voorbeeld: Boerenzwaluw, Groene specht en Torenvalk) Het bevoegd gezag hanteert voor categorie 1 tot en met 4 de volgende soorten: Boomvalk, Buizerd, Gierzwaluw, Grote gele kwikstaart, Havik, Huismus, Kerkuil, Oehoe, Ooievaar, Ransuil, Roek, Slechtvalk, Sperwer, Steenuil, Wespendief en Zwarte wouw. De vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele leefomgeving van deze soorten zijn daardoor jaarrond beschermd. De rust- en verblijfplaatsen van de soorten van categorie 5 kunnen echter óók jaarrond beschermd zijn wanneer zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Voor deze soorten is daarom ook inzicht nodig in de aanwezige rust- en verblijfplaatsen.
Voor categorie 5 hanteert het bevoegd gezag de volgende soorten: Blauwe reiger, Boerenzwaluw, Bonte vliegenvanger, Boomklever, Boomkruiper, Bosuil, Brilduiker, Draaihals, Eidereend, Ekster, Gekraagde roodstaart, Glanskop, Grauwe vliegenvanger, Groene specht, Grote bonte specht, Hop, Huiszwaluw, IJsvogel, Kleine bonte specht, Kleine vliegenvanger, Koolmees, Kortsnavelboomkruiper, Oeverzwaluw, Pimpelmees, Raaf, Ruigpootuil, Spreeuw, Tapuit, Torenvalk, Zeearend, Zwarte kraai, Zwarte mees, Zwarte roodstaart en Zwarte specht. Voor het verstoren van broedende vogels tijdens de broedperiode wordt geen ontheffing verleend. Voor het aantasten van vogels en/of de jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen geldt een zware toets, vergelijkbaar met die van tabel 3-soorten. Een ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief beschikbaar is en aan specifieke wettelijke criteria wordt voldaan, voortkomend uit de Europese Vogelrichtlijn. Deze criteria zijn: a) Volksgezondheid of openbare veiligheid Veiligheid van het luchtverkeer Ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren Bescherming van flora en fauna b) In verband met onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie van soorten c) Onder strikt gecontroleerde omstandigheden vangen, plukken of in bezit hebben van soorten In het geval van vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels bestaat de mogelijkheid om mitigerende maatregelen te nemen, en daarmee een overtreding van de verbodsbepalingen te voorkomen. Hierbij is altijd een zogenaamde omgevingscheck nodig om inzicht te krijgen in de lokale omstandigheden. Het verdient de aanbeveling een dergelijk mitigatieplan vooraf te laten goedkeuren door het Ministerie van EL&I, in de vorm van een afwijzing van een ontheffingsaanvraag. Zorgplicht In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen; artikel 2, lid 1. De tekst daarvan is als volgt: “Eenieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. artikel 2, lid 2: De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterweg te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken”. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is. Over de Rode Lijst De Rode Lijsten hebben geen wettelijke status. Soorten die op de Rode Lijst zijn geplaatst, zijn alleen beschermd als ze ook in de Flora- en faunawet als beschermde soort zijn opgenomen. Soorten kunnen op de Rode Lijst worden opgenomen wanneer zij zeldzaam zijn of wanneer de trend negatief is.
Voor soorten van de Rode Lijst is niet per definitie een ontheffing vereist. Deze lijst heeft een signalerende functie en dient als een instrument ten behoeve van beleidsontwikkeling. Het zeldzamer worden van een bepaalde soort en het daarmee in een andere categorie terechtkomen, kan wel tot gevolg hebben dat een soort door de minister onder het beschermingsregime van de Flora- en faunawet wordt gebracht. Voorts geldt dat voor beschermde Rode Lijstsoorten de gunstige staat van instandhouding eerder in het geding kan zijn, waardoor eerder compenserende maatregelen kunnen worden geëist. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 van 25 mei 1998 (in werking getreden op 1 oktober 2005) behelst de bescherming van natuur en landschap. De gebiedsbescherming staat centraal in deze wet: er zijn verschillenden gebieden aangewezen die vanwege hun specifieke belang voor flora en/of fauna van grootbelang zijn. De schaal en beschermde waarden van de gebieden varieert, evenals het Bevoegd Gezag (Provincie, dan wel EL&I). De Natuurbeschermingswet 1998 omvat: Natura 2000-gebieden (Speciale beschermingszones Vogel- en Habitatrichtlijn) Beschermde natuurmonumenten (incl. de Beschermde- / Staatsnatuurmonumenten) Natura 2000-gebieden De bescherming van Natura 2000-gebieden volgens de Natuurbeschermingswet 1998 is vergelijkbaar met de bescherming volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door de Minister van EL&I. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen, niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een ‘voortoets’. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Op dit moment worden voor alle Natura 2000-gebieden beheerplannen opgesteld die duidelijk maken welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden. Beschermde natuurmonumenten In de Natuurbeschermingswet 1998 vallen de Beschermde natuurmonumenten en Staatsnatuurmonumenten beide onder één noemer: Beschermde natuurmonumenten. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen Beschermde natuurmonumenten die binnen en buiten Natura 2000-gebieden liggen: Het beschermingsregime van de gebieden die binnen Natura 2000gebieden liggen en die al onder de oude wet zijn aangewezen, is vervallen. Natuurwaarden en natuurschoon waarvoor deze gebieden waren aangewezen, worden opgenomen in de doelstellingen voor instandhouding van het betreffende Natura 2000-gebied. Voor Beschermde natuurmonumenten geldt dat handelingen in of rondom deze gebieden die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis of de dieren en planten in dat gebied, zijn verboden, tenzij de minister van EL&I of de provincie een vergunning heeft verleend.
Wetlands De Wetlands hebben een functie voor vogels. De begrenzingen van Wetlands in Nederland komt overeen met de begrenzing van Vogelrichtlijngebieden. Wanneer sprake is van effecten op Vogelrichtlijngebieden dan geldt de uitkomst hiervan ook voor de Wetlands. De aanwijzing is formeel geregeld in de aanwijzingsbesluiten in het kader van de Vogelrichtlijn. Deze vervallen met de definitieve aanwijzing van de Natura 2000-gebieden, waarin de (geactualiseerde) doelen voor vogels zijn overgenomen. Wijze van toetsing Natuurbeschermingswet 1998 Bij ruimtelijke ontwikkelingen of activiteiten moet altijd inzichtelijk worden gemaakt of (significant) negatieve effecten optreden. Deze effectbepaling wordt gedaan in een zogenaamde ‘Voortoets’. De Voortoets heeft drie mogelijke uitkomsten: 1. Er is met zekerheid geen sprake van negatieve effecten: er is geen vergunning noodzakelijk. 2. Er kan niet worden uitgesloten dat negatieve effecten optreden, maar deze effecten zijn niet significant negatief, hetgeen betekent dat de instandhoudingsdoelen niet worden geschaad. Er is een zogenaamde ‘Verslechterings- en Verstoringstoets’ noodzakelijk waarin inzichtelijk wordt gemaakt of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Wanneer de effecten voor het Bevoegd Gezag aanvaardbaar zijn, dan wordt een vergunning verleend met daarin mogelijk bepaalde voorschriften of beperkingen. 3. Er is sprake van negatieve effecten én deze zijn mogelijk significant negatief: één of meer van de instandhoudingdoelstellingen worden mogelijk geschaad. Er is een zogenaamde ‘Passende Beoordeling’ noodzakelijk, gevolgd door een vergunningprocedure. De ‘Passende Beoordeling’ kent vervolgens ook drie mogelijke uitkomsten: 3.1. Bij nadere beschouwing blijkt er toch geen sprake te zijn van negatieve effecten (een enigszins theoretische optie). Er dient desondanks een vergunning te worden aangevraagd, die mogelijk voorschriften en/of beperkingen zal bevatten. 3.2. Er is wel sprake van een negatief effect, maar de omvang van dit effect blijkt bij nadere beschouwing niet significant negatief te zijn, waarbij ook rekening is met cumulatieve effecten van andere ontwikkelingen. In principe is een ‘Verslechterings- en Verstoringstoets’ nodig, hoewel de bouwstenen al grotendeels of geheel zullen zijn verzameld tijdens deze fase van de Passende Beoordeling. Een vergunning dient te worden aangevraagd, die mogelijk voorschriften en/of beperkingen zal bevatten. 3.3. Er zijn significant negatieve effecten, of dit kan niet worden uitgesloten. Er zal gekeken moeten worden naar de belangen en argumenten om de ontwikkeling op de beoogde wijze en locatie uit te voeren. Deze criteria worden de ‘ADC-criteria’ genoemd (Alternatieven, Dwingende redenen voor groot openbaar belang, en Compensatie). Wanneer niet aan deze ADC-criteria kan worden voldaan wordt geen vergunning verleend. Wanneer er wel aan kan worden voldaan kan uiteindelijk door de provincie een vergunning worden verleend met mogelijk voorschriften en/of beperkingen. De ADC-criteria zijn: Zijn er alternatieven (voor de locatie en/of voor de ontwikkeling zelf) mogelijk en overwogen die mogelijk tot minder schade aan beschermde natuurwaarden leiden? Is er sprake van een zogenaamde ‘dwingende reden van groot openbaar belang?’ Er worden verschillende wettelijke belangen onderscheiden. Wanneer sprake is van
mogelijke effecten op door de EU als ‘prioritair’ aangemerkte soorten of habitats, is het aantal mogelijke redenen veel kleiner.
Op welke manier wordt getracht de schade zo klein mogelijk te laten zijn (mitigatie) of te compenseren? Zulke maatregelen dienen overigens te worden getroffen vóórdat de ontwikkeling kan worden gerealiseerd.
Onderstaand stroomschema geeft het vervolgtraject weer vanaf het moment van het gereedkomen van de Voortoets (eerste blok ‘Oriëntatie/vooroverleg’).
Stroomschema Natuurbeschermingswet 1998 [LNV, Over beheerplannen en vergunningen].
Bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de basis voor de vaststelling van het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het stelsel van de Wro gaat ervan uit dat plannen van een hogere overheid doorwerken naar lagere overheden. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is verankerd in de Nota Ruimte (structuurvisie op rijksniveau) en Verordening Ruimte (provinciaal niveau) inclusief omgevingsplannen. De begrenzingen en indelingen bij de begrenzingen en bijbehorende doelen en/of doelsoorten verschillen per provincie, maar zijn altijd geheel of gedeeltelijk vastgelegd in provinciale omgevingsplannen en – verordeningen. Deze zijn bindend voor het vaststellende bestuursorgaan: gemeenten dienen de bescherming vast te leggen in hun bestemmingsplannen. Het ruimtelijke beleid voor de EHS is altijd gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke waarden en kenmerken’ van de EHS, waarbij tevens rekening wordt gehouden met andere gebiedsbelangen. Binnen de EHS is conform de Nota Ruimte het ’nee, tenzij’-regime van toepassing. Plannen, projecten of handelingen worden volgens dit regime beoordeeld. Als wezenlijke kenmerken en waarden definieert de Verordening Ruimte de actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Het gaat daarbij om de bij het gebied behorende natuurdoelen en –kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde. Bij toetsing van de ingreep aan de EHS zijn de ‘Spelregels EHS’, een gezamenlijke uitwerking van Rijk en provincies, van toepassing. Hierin wordt onder meer de eis gesteld dat voor ingrepen binnen de EHS aangetoond moet worden dat, bij aantasting van wezenlijke kenmerken of waarden, er geen reële locatiealternatieven zijn én er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Wanneer een ontwikkeling gepaard gaat met een ruimtelijke procedure is een onderzoek naar de mogelijke effecten op de EHS noodzakelijk. Wanneer er geen ruimtelijke procedure van toepassing is, maar wel mogelijke effecten op de EHS denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen alsnog noodzakelijk) toch een toetsing aan de doelen van de EHS uit te voeren en in overleg te treden met het bevoegd gezag, de gemeente. In onderstaand stroomschema zijn deze en aanvullende stappen en benodigde onderbouwingen weergegeven [Ministerie van LNV, Spelregels EHS, 2007].
Stroomschema EHS [LNV, Spelregels EHS, 2007]. 1
Het gaat hier om het effect van de ingreep zelf en niet om een netto of reeds gesaldeerd effect. Indien de ingreep plaats vindt in een Natura 2000-gebied gelden aanvullende regels.
2
Een andere mogelijkheid in de EHS is herbegrenzing om ecologische redenen. Deze mogelijkheid is echter niet weergegeven in dit schema omdat er geen ruimtelijke ingreep aan ten grondslag ligt.
Bijlage
3
Instandhoudingdoelen Natura 2000
Oud Milligenseweg V
Bijlage 3 Nota inspraak en overleg
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
75
Oud Milligenseweg V
76
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
Regels
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
85
Oud Milligenseweg V
Hoofdstuk 1 Artikel 1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1
Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.2
Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.3
Archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis; 1.4
Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.5
Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd; 1.6
Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak; 1.7
Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1116-0002) met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen); 1.8
Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.9
Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning; 1.10
Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.11
Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.12
Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.13
Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft; 1.14
Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;
86
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
1.15
Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 1.16
Ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die onder het maaiveld is gelegen; 1.17
Peil
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein; 1.18
Plan
het bestemmingsplan 'Oud Milligenseweg V' van de gemeente Barneveld; 1.19
Uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven; 1.20
Verbeelding
De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven. 1.21
Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan; 1.22
Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 2.2
De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 2.3
De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 2.4
De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 2.5
De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2.6
De hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine; "Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
87
Oud Milligenseweg V
2.7
De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel; 2.8
De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk
onder de begane grondvloer, tussen de harten van de ondergrondse buitenste muren; 2.9
De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld; 2.10
Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren. 2.11
Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven: a. voor lengten in meters (m); b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²); c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³); d. voor verhoudingen in procenten (%).
88
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
BESTEMMINGSREGELS
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen, straten en paden; b. voet- en rijwielpaden; c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen; d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen; e. bermen; met de daarbij behorende: f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen. 3.2
Bouwregels
1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. 2. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4 m bedragen; b. de bouwhoogte van palen, masten en verwijsborden mag niet meer dan 9 m bedragen; c. de bouwhoogte van een geluidsscherm mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is weergegeven; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen. 3.3
Nadere eisen
1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. de verkeersveiligheid; b. de sociale veiligheid; en c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. 2. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.1 van toepassing. 3.4
Afwijken van de bouwregels
1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van 10 m; 2. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: a. het straat- en bebouwingsbeeld; b. de verkeersveiligheid.
Artikel 4 4.1
Waarde - Archeologie 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(-en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.
4.2
Bouwregels
1. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 10.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt. 2. Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat op deze gronden, in afwijking van hetgeen in overige bestemmingen en in het eerste lid is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd: "Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
89
Oud Milligenseweg V a. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' meer dan 1.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt; b. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde' meer dan 250 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt; c. voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk bij 'specifieke vorm van waarde archeologie 1 - historische kern' meer dan 100 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt; d. voor zover de ondergrondse bouwdiepte bij 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 vastgestelde archeologische waarde' meer dan 0,3 m bedraagt. 3. In afwijking van artikel 4.1 en 4.2 mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming (en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien: a. Een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld; b. Indien uit het in het eerste lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het afwijken van de bouwregels zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken op voorwaarde dat: technische maatregelen worden getroffen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; en/of opgravingen worden verricht; en/of een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, begeleidt. 4.3
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigingen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn of de aanwijzing als beschermd rijksmonument op grond van de Monumentenwet 1988 is ingetrokken.
90
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
Oud Milligenseweg V
Hoofdstuk 3 Artikel 5
ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6
Algemene bouwregels
Het bouwen van een ondergronds bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke ruimte vormt is uitsluitend toegestaan onder de begane grondvloer van gebouwen.
Artikel 7
Algemene afwijkingsregels
1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan: a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn; b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen , mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.
Artikel 8 8.1
Algemene wijzigingsregels
Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad: 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot; 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 9 9.1
Algemene procedureregels
Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure: 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage; 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg; 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn; 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)
91
Oud Milligenseweg V
Hoofdstuk 4 Artikel 10 10.1
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 10.2
Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Oud Milligenseweg V' van de gemeente Barneveld. Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld d.d. tot vaststelling. Mij bekend, de griffier.
92
"Oud Milligenseweg V"(ontwerp)