Operationeel Programma INTERREG V France-Wallonie-Vlaanderen
Definitieve versie - Rapport nr. nr.8 r.8
Inhoudsopgave 1 Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie 1.1 Strategie van het programma en de bijdrage ervan tot de strategie van de Unie met het oog op slimme, duurzame en inclusieve groei 1.2 Verantwoording van de financiële toewijzing
6 19
2 Beschrijving van de prioritaire assen 2.1 Beschrijving van de prioritaire assen (exclusief Technische Bijstand) 2.2 Beschrijving van de prioritaire assen voor de technische bijstand
23 24 57
3 Het financieringsplan van het samenwerkingsprogramma 3.1 Financiële toewijzing uit het EFRO (in EUR) 3.2 Totale financiële toewijzing uit het EFRO en nationale medefinanciering (in EUR) 3.3 Uitsplitsing per prioritaire as en thematische doelstelling
64 65 65 66
4 Geïntegreerde aanpak voor de territoriale ontwikkeling 4.1 Voor de grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s: de aanpak toelichten voor het gebruik van de lokale ontwikkelingsinstrumenten door de gemeenschappen en de principes om te bepalen in welke zones deze toegepast zullen worden 4.2 De principes om de stedelijke zones te bepalen waar geïntegreerde acties van duurzame stedelijke ontwikkeling uitgevoerd moeten worden en het aandeel van de EFRO-steun voor deze acties 4.3 De aanpak voor het gebruik van de geïntegreerde territoriale investeringen (GTI) verschillend van de gevallen onder 4.2 en de indicatieve financiële toewijzing ervan voor elke prioritaire as 4.4 Wanneer de lidstaten en regio’s deelnemen aan macroregionale strategieën en strategieën in de maritieme regio’s : aanstippen welke bijdrage ze voor de interventies met het oog op deze strategieën overwegen , onder voorbehoud van de noden van de programmazones, zoals bepaald door de betrokken lidstaten en desgevallend rekening houdend met projecten van strategisch belang in de respectieve strategieën
67
68
5 Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma 5.1 Identificatie van de bevoegde autoriteiten en diensten 5.2 Betrokkenheid van de partners
70 71 77
6 Coördinatie
80
7 Verlichting van de administratieve last voor de begunstigden 7.1 Nieuw volledig geïntegreerd en geïnformatiseerd beheerssysteem 7.2 Invoering van een nieuw concept van voorprojecten 7.3 Gebruik van forfaits voor indirecte kosten
82 83 83 84
8 Horizontale principes 8.1 Duurzame ontwikkeling 8.2 Gelijke kansen en niet-discriminatie 8.3 Gelijkheid mannen-vrouwen
85 86 87 88
Definitieve versie - Rapport nr. 8
5
68
68 68
2
9 Afzonderlijke elementen die als bijlagen in de gedrukte versie van het document voorgesteld worden 89 9.1 Lijst met de voornaamste projecten waarvan de uitvoering gepland is tijdens de programmeringsperiode 90 9.2 Prestatiekader voor het samenwerkingsprogramma 90 9.3 Lijst met de relevante partners die bij de voorbereiding van het samenwerkingsprogramma betrokken zijn 91 9.4 Uitvoeringsvoorwaarden van het programma die dankzij een bijdrage van de IPA en het ENB het financieel beheer, de programmering, opvolging, evaluatie en controle van de deelname van derde landen aan de transnationale en interregionale programma’s regelen. 92 10 Socio-economische context van de samenwerkingszone 10.1 Kaart van de samenwerkingszone en de gebieden 10.2 Economische dynamieken 10.3 Onderwijs en innovatie 10.4 Dynamieken op ruimtelijk en milieuvlak 10.5 Socio-demografische dynamieken 10.6 Overzicht sterktes, zwaktes, opportuniteiten en bedreigingen van de samenwerkingszone
93 94 96 118 142 169 194
11 Bijlagen 11.2 Lijst met de interviews en gesprekspartners 11.3 Bibliografie
201 202 223
Definitieve versie - Rapport nr. 8
3
Opmerking vooraf: Dit rapport is opgesteld overeenkomstig de architectuur zoals vastgelegd in de uitvoeringsverordening (EU) Nr 288/2014 van de Commissie van 25 februari 2014.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
4
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
1 Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
Definitieve versie - Rapport nr. 8
5
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
1.1 Strategie van het programma en de bijdrage ervan tot de strategie van de Unie met het oog op slimme, duurzame en inclusieve groei 1.1.1
De strategische oriëntaties van de grensoverschrijdende samenwerking
Het operationeel programma INTERREG France– France–WallonieWallonie-Vlaanderen 20142014-2020 wil de grensoverschrijdende samenwerking samenwerking een kwalitatieve sprong voorwaarts doen maken zodat deze een grotere bijdrage levert aan de ontwikkeling van het groeipotentieel van de grensstreek en en aan de economische, sociale en territoriale cohesie van de grensoverschrijdende gebieden die er deel deel van uitmaken. In dit perspectief, hebben de partners van het programma hun wil bevestigd om de Europa Europa 2020 stragegie uit te voeren en hun samenwerkingsinspanningen te concentreren op verschillende gensoverschrijdende en gemeenschappelijke ontwikkelingsdoel ontwikkelingsdoelstellingen sdoelstellingen ► het versterken van inspanningen in onderzoek en ontwikkeling in de samenwerkingszone, en in fine van het innovatiepotentieel van de ondernemingen in de sectoren die als strategisch voor de economische ontwikkeling en de werkgelegenheidscreatie worden beschouwd,en/of voor dewelke sterke complementariteiten bestaan langs weerszijden van de grens; ► het verspreiden van de ondernersgeest en het ondersteunen van de opstart van nieuwe ondernemingen ► De begeleiding van KMO’s in hun ontwikkeling, hun innovatieactiviteit en hun internationale expansie in het bijzonder die aan de andere kant van de grens binnen de samenwerkingszone; ► De bescherming van natuurlijk en menselijk kapitaal vooral tegen grensoverschrijdende natuurlijke en technologische risico’s; ► De valorisering van het culturele, historische en natuurlijke patrimonium; ► Het versterken van de territoriale cohesie en van de werkgelegenheidsgroei op het niveau van de grensoverschrijdende leef- en werkzones; ► De ontwikkeling van een grensoverchrijdend opleidingsaanbod. Volgende principes liggen ten grondslag aan het programma: ► De acties toespitsen op de sectoren en gebieden die over een sterk potentieel beschikken om de economische ontwikkeling, de jobcreatie en de cohesie van de gebieden te versnellen, en waarvoor de grensoverschrijdende samenwerking een grote meerwaarde betekent; ► De synergieën tussen de regionale strategieën voor economische en sociale ontwikkeling bestendigen en uitbreiden met het oog op meer efficiëntie en op termijn een grotere impact; ► De grensoverschrijdende ervaringen en de gemeenschappelijke identiteit van de grensregio’s versterken, door een geïntegreerde aanpak (meerdere sectoren, meerdere actoren, meerdere projecten) aan te moedigen bij de uitvoering van gezamenlijke projecten. Dezefundamentele Dezefundamentele principes zijn gebaseerd op de vaststelling dat het INTERREGINTERREG-programma steunt op een lange traditie van grensoverschrijdende samenwerking die echter ongelijk verdeeld is naargelang van de gebieden gebieden ► De grensstreek tussen Nord-Pas de Calais in Frankrijk en de Belgische provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Henegouwen wordt sinds lang gekenmerkt door intense grensoverschrijdende uitwisselingen, of het nu gaat om handelsstromen of personenverkeer (werknemers, studenten, consumenten, toeristen). Door deze lokale en intense grensoverschrijdende ervaringen bestaat er een sterke traditie van grensoverschrijdende samenwerking tussen de institutionele, economische en sociale actoren van deze gebieden. Ondanks het reële en langdurige karakter van de integratie van deze grensgebieden is er nog veel ruimte om ze verder te verdiepen. Toch gaat de grensoverschrijdende integratie in stijgende lijn onder het dubbele effect van enerzijds de uitbreiding van het grootstedelijk gebied Rijsel-Kortrijk-Doornik dat zich uitstrekt tot ver buiten de administratieve grenzen van deze regio , en anderzijds initiatieven om de grensoverschrijdende samenwerking te institutionaliseren zoals de Eurometropool Lille-Kortrijk-Tournai en de EGTS West-Vlaanderen/Flandre-Dunkerque-Côte d’opale. ► Voor andere gebieden die nochtans ook in de grensstreek liggen, zijn er nog veel onbenutte mogelijkheden, hoewel deze leefgebieden vaak geconfronteerd worden met gemeenschappelijke economische en sociale uitdagingen en qua landschap en cultuur opmerkelijke gelijkenissen vertonen, zoals de Grande Thiérache of de Frans-Belgische Ardennen. Het handels- en personenverkeer over de grens heen blijft er beperkt, ook al vonden er opmerkelijke projecten van grensoverschrijdende samenwerking plaats (met name op het vlak van cultuur, toerisme, opleiding en gezondheid) onder impuls van het INTERREGprogramma of bilaterale initiatieven tussen de Franse regio’s en de Waalse provincies. ► Tot slot heeft de grensoverschrijdende samenwerking betrekking op de gebieden van de zone die niet meteen aan de grens liggen, waar institutionele, economische en culturele actoren met regionale uitstraling actief zijn (metropool Gent, de stadspolen Charleroi, Namen, Amiens, Reims, Saint-Quentin, Charleroi, Soissons), die nauw betrokken zijn bij de Frans-Waals-Vlaamse samenwerkingsnetwerken. Als antwoord op de ambitie om de grensoverschijdende samenwerking te versterken versterken rond de ggrrensoverchrijdende uitdagingen die hetmees hetmeest meest beantwoorden aan de Europa 20202020-strategie voor een intelligente, duurzame en inclusieve groei, hebben de partners ervoor gekozen het operationele programma INTERREG 20142014-2020 op te bouwen rond volgende vier prioritaire assen : ► PRIORITAIRE AS 1 – Verbeteren en ondersteunen van de grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van onderzoek en innovatie
Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie” (Thematische doelstelling 1 van de EU ““Versterking innovatie”) Definitieve versie - Rapport nr. 8
6
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie (Thematische doelstelling 3 van de EU
► PRIORITAIRE AS 2 – Versterken van het grensoverschrijdende concurrentievermogen van de kmo’s
“Versterking van het concurrentievermogen van het mkb mkb”) ”) ► PRIORITAIRE AS 3 – beschermen en valoriseren van het milieu door een geïntegreerd beheer van grensoverschrijdende hulpbronnen
(Thematische 6 van de EU en “Bescherming van milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen”) (Thematische doelstelling 9 van de EU ETS--investeringsprioriteit “Bevordering van de werkgelegenheid en de “Stimulering van sociale inclusie en bestrijding van armoede” en ETS grensoverschrijdende mobiliteit – Integratie Integratie van de grensoverschrijdende arbeidsmarkten, met inbegrip van mobiliteit, informatie en adviesdiensten over gemeenschappelijke plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven evenals gemeenschappelijke opleiding” opleiding”)
► PRIORITAIRE AS 4 – Bevorderen van de cohesie en de gemeenschappelijke gemeenschappelijke identiteit in de grensregio’s
Daarnaast, Daarnaast, hebben de partners de nodige aandacht willen besteden aan de transversale uitdagingen op gebied van opleiding en vorming . De ontwikkeling van een geïntegreerd, grensoverschrijdend werkaanbod een wederzijdse toegankelijkheid van de cursussen en een toenemende mobiliteit van de arbeidskrachten, zijn immers cruciale randvoorwaarden voor de realisatie van de meeste investeringsprioriteiten van de Unie binnen de samenwerkingszone. Deze aandacht voor de transversale uitdaging rond opleiding en vorming is des te meer gerechtvaardigd gezien de indicatoren m.b.t. opleiding en vorming in grote delen van de samenwerkingszone ongunstiger zijn dan de nationale gemiddeldes.
Hoogst behaalde diploma bij de bevolking van 25 tot 64 jaar (2011) 100% 29,8%
21,7%
25,4%
20,0% 34,6%
31,6%
35,1%
36,7%
41,3%
37,8%
28,7%
27,1%
27,2%
26,1%
31,0%
33,2%
38,3%
36,9%
30,7%
29,9%
75%
50%
44,9% 41,8%
40,8%
25% 28,4%
33,4%
33,8%
41,1%
37,8%
38,9%
36,1%
0%
Hoger onderwijs
Hoger secundair onderwijs
Lager secundair onderwijs
Bron : EUROSTAT, 2012. De specifieke aandacht voor dit thema weerspiegelt zich op het niveau van de acties m.b.t. de verschillende inversteringsprioriteiten en assen die door departners van het programma werden weerhouden: ► Tegemoet komen aan de geïdentificieerde noden inzake wetenschappelijke en technische competenties om de grensoverschrijdende samenwerking in onderzoek en ontwikkeling te steunen. (prioritaire as 1) ► Zorgen dat de vaardigheden van de werknemers beter aansluiten bij de noden van de ondernemingens in de strategische grensoverchrijdende sectoren. (prioritaire as 2) ► Ondersteunen van de professionalisering van de actoren in de sector van de duurzame ontwikkeling, toerisme en cultuur met het oog op de bescherming en de valorisering van het grensoverschrijdende natuurlijk en cultureel patrimonium. (prioritaire as 3) ► Steunen van acties die de talenkennis bevorderen en gezamenlijke opleidingsinitiatieven promoten, met het oog op de versterking van de arbeidsmobiliteit, een vlottere inschakeling op de arbeidsmarkt en een versterkte sociale cohesie binnen de samenwerkingszone .( prioritaire as 4)
1.1.2
Bijdrage aan de Europa 2020-strategie
Het operationeel programma sluit aan bij de 2020-strategie van de Europese Unie, die gericht is op slimme, duurzame en inclusieve groei en op een versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie. De keuze van de prioritaire samenwerkingsassen, investeringsprioriteiten en specifieke doelstellingen in het programma is er dan ook op gericht bij te dragen tot de verwezenlijking van de Europese doelstellingen, zoals die op regionaal niveau zijn ingevuld, en, dankzij de grensoverschrijdende samenwerking, de inspanningen van gebieden die aan het programma meewerken aan te zwengelen. PRIORITAIRE AS 1 – Verbeteren en ondersteunen van de grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van onderzoek en innovatie (Thematische doelstelling 1 van de EU “Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie”) De grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van onderzoek en innovatie is een van de voornaamste assen van het toekomstige programma 2014-2020. De R&D- en innovatie-indicatoren van de samenwerkingszone liggen ver achter op de nationale gemiddelden en op de Europese doelstelling om het aandeel van het bbp dat aan onderzoek en ontwikkeling besteed wordt tegen 2020 op te trekken tot 3 %.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
7
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
Brut o binnenlandse R&D uit gaven in 2009 (in % van het BBP)
4,00%
Doelstelling Europa-2020 strategie
3,00% 2,27% 2,03%
2,09%
2,00% 1,30%
1,24% 1,00%
0,82%
1,29%
1,01%
0,80%
0,30% 0,00%
Bron : Eurostat, 2013
Deze achterstand op de doelstellingen van de Europese Unie staan in contrast met de aanwezigheid van dichte netwerken van vooraanstaande institutionele, socio-economische, universitaire en wetenschappelijke actoren in alle gebieden van de zone, die zich resoluut inzetten om beleidslijnen op het vlak van onderzoek en innovatie te ontwikkelen en projecten op te zetten. Deze beleidslijnen werden in de zes voorbije jaren vooral vertaald in: ► de organisatie van het hoger onderwijs en van het onderzoek rond grote polen of regionale netwerken; ► een steeds uitgebreider netwerk van actoren die zich bezighouden met technologische valorisatie (science parks, competitiviteitspolen, bedrijvenclusters); ► initiatieven om de ontwikkeling van digitale sectoren en de creatieve economie te steunen;
In deze context wil het operationeel programma enerzijds de dynamiek van deze regionale R&D- en innovatienetwerken op het niveau van de samenwerkingszone versnellen, en anderzijds het innovatiepotentieel van de samenwerkingszone versterken door zich toe te spitsen op de ontwikkeling van een beperkt aantal grensoverschrijdende sectoren met een sterk potentieel: ► Dankzij de uitwerking van regionale innovatiestrategieën voor een slimme specialisatie was het immers mogelijk belangrijke, opkomende economische sectoren met een sterk potentieel op het vlak van innovatie en economische valorisatie te identificeren. De grensoverschrijdende samenwerking lijkt des te relevanter aangezien de meeste regionale sectoren waarvan men meent dat ze strategisch zijn en een sterk innovatiepotentieel vertonen, aan weerszijden van de grens aanwezig zijn:
o
nieuwe materialen (textiel, polymeer, biologische materialen, nanomaterialen);
o
de voedingsmiddelnijverheid, de valorisatie van agrarische hulpbronnen en de groene chemie1;
o
ecologische en schone technologieën2 en hernieuwbare energie;
o
ICT, digitale en creatieve economie;
o
de sector van de gezondheidszorg en van de ouderenzorg en farmacie;
o
individueel en collectief transport (auto, openbaar vervoer, luchtvaart) en de logistieke sector;
► Naast deze als strategisch beoordeelde sectoren bestaan er aan weerszijden van de grens sterk complementaire sectoren (competenties, expertisecentra). Ze bieden mogelijkheden op het vlak van technologische, sociale, culturele en ecologische innovatie:
o
de groene sectoren (houtsector, ecologisch bouwen, afvalsector, sectoren die betrokken zijn bij de vermindering van de luchtverontreiniging);
o
persoonsgebonden dienstverlening en ondernemerschap in de sociale economie;
o
toerisme en cultuur.
1
Groene chemie, ook duurzame chemie of ecologische chemie genoemd, verwijst naar het gebruik van nieuwe milieuvriendelijker scheikundige technieken die het gebruik van milieuschadelijke stoffen sterk verminderen of tot nul herleiden.
2
De schone technologie of “Clean-Tech” verwijst naar de ontwikkeling van alle technologiên die een ecologische meerwaarde kunnen hebben en die zich inschrijven in een industriële innovatie context. De clean-tech sector omvat de eco-industiën bestrijding van vervuiling van het water, lucht, grond, afval, lawaai), activiteiten rondenergie ( besparing van energie, hernieuwbare energie, technologieën verbonden met het energieverbruik in gebouwen of in het transport evenals de adviesactiviteiten omtrent de energie en het milieu ( advies, diagnose, certificatie, milieuherstel, eco-innovatie, ecomarketing. Definitieve versie - Rapport nr. 8
8
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie De geselecteerde investeringsprioriteiten en specifieke doelstellingen sluiten niet alleen aan bij deze dynamieken voor de structurering en afbakening van het onderzoeks- en innovatiebeleid (zowel technologische als niet-technologische innovatie), maar vertalen ook de wil van de partnerinstanties van het programma om een antwoord te bieden op de gemeenschappelijke uitdagingen van België en Frankrijk, die vastgelegd werden door de Europese Commissie in de position paper: Standpunt van de diensten van de Commissie over de uitwerking van een partnerschapsovereenkomst en programma’s voor de periode 20142014-2020 BELGIË FRANKRIJK ► De privé-investeringen in R&I verhogen ► De innovatie en het concurrentievermogen van de ondernemingen stimuleren, vooral bij de kmo’s ► De sociale innovatie aanmoedigen
► Een economische omgeving bevorderen die meer competitief is en innovatie aanmoedigt ► Investeringen in R&D en innovatie verhogen, in de eerste plaats in de privésector
Meerwaarde van de grensoverschrijdende samenwerking ► Gemeenschappelijke uitdagingen voor de ontwikkeling en uitstraling van de zone die coördinatie rechtvaardigen ► Grotere efficiëntie van de gemeenschappelijke acties doordat de projecten een kritische omvang bereiken ► Sterke complementariteiten in de strategische sectoren aan weerszijden van de grens
Bronnen: ex ante evaluatie, rapport over de externe coherentie van de strategie van het PO INTERREG, juni 2013
PRIORITAIRE AS 2 – Versterken van het grensoverschrijdende concurrentievermogen van de kmo’s
(Thematische doelstelling 3 van de EU
“Versterking van het concurrentievermogen van het mkb mkb””) Op het vlak van economische dynamiek en grensoverschrijdende samenwerking bestaan er in de samenwerkingszone schrille contrasten. De samenstelling, de performantie en de uitdagingen van het economische weefsel blijkt heterogeen in de samenwerkingszone: ► gebieden die over belangrijke, innovatieve sectoren beschikken met een sterke internationale concurrentiepositie (bepaalde industriële gebieden die geslaagd zijn in hun reconversie, aantrekkelijke landelijke en landbouwgebieden en stedelijke polen); ► de gebieden die hun ontwikkeling toespitsten op lokale en residentiële activiteiten (kuststreek behalve industriële gebieden, voorstedelijke en landelijke gebieden); ► de gebieden die nieuwe groeistimuli en economische diversificatie nodig hebben (gebieden in reconversie en ingesloten landelijke gebieden). De economische prestaties op lange termijn van een groot aantal Franse departementen en Waalse arrondissementen blijven overigens onder de nationale gemiddelden.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
9
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie Gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP/ hoofd over de periode 19952010 EU-27 : 3,46% Frankrijk
Frankrijk
1,49% 1,74% 1,95% 2,01% 2,18% 2,50% 2,83%
Aisne Oise Ardennes Marne Somme Pas-de-Calais Nord
Wallonië
2,65% 2,83%
Virton Arlon Charleroi Philippeville Soignies Mons Dinant Ath Marche-en-Fa... Thuin Neufchâteau Mouscron Bastogne Namur Tournai
Vlaanderen
België
Roeselare Oostende Veurne Kortrijk Diksmuide Gent Tielt Brugge Ieper Oudenaarde
1,18% 1,40% 2,17% 2,39% 2,41% 2,46% 2,65% 2,78% 2,81% 2,86% 3,13% 3,34% 3,39% 3,44% 3,45% 2,49% 2,81% 2,87% 2,97% 2,98% 2,98% 3,06% 3,06% 3,48% 3,50%
0,00%
1,00%
2,00%
3,00%
4,00%
Vergelijkende evolutie van het gemiddelde BBP/hoofd over de periode 1995-2010 34000 België Frankrijk
EU-27 24000 Samenwerkingsgebied
14000 1995
1996 1997
1998
1999
2000
2001 2002
2003 2004
2005
2006
2007
2008 2009
2010
Bron : Eurostat, 2013. De verklaring voor deze economische prestaties ligt in een aantal structurele belemmeringen van het concurrentievermogen van de regionale economische weefsels van de zone, waarvan het gemeenschappelijke karakter grensoverschrijdende samenwerkingsacties rechtvaardigt: ► een weinig innovatief weefsel van kmo's, die zich om historische redenen hebben toegespitst op activiteiten met lage of middelmatige toegevoegde waarde en weinig internationaal gericht zijn; ► de kwetsbaarheid van bepaalde grensoverschrijdende gebieden waarvan het economische weefsel sterk gekoppeld blijft aan belangrijke sectoren die sterk geraakt zijn door de economische crisis (bv. auto-industrie) of die erop achteruit zijn gegaan (bv. staalindustrie);
Definitieve versie - Rapport nr. 8
10
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie ► een economie van de nabijheidsdiensten (toerisme, diensten aan personen, sociale en solidaire economie) die nog in ontwikkeling is, hoewel de behoeften aanzienlijk zijn; ► een onevenwicht tussen de behoeften op de arbeidsmarkt enerzijds en de scholingsgraad van de werkzoekenden anderzijds; ► de beperkte kennis van de markten en economische opportuniteiten aan de andere kant van de grens; ► Een dynamiek van oprichting van ondernemingen en voortbestaan binnen de zone die gekenmerkt wordt door een sterke heterogeniteit van de gebieden: de provincies Oost- en West-Vlaanderen, Luxemburg en Henegouwen kennen de hoogste oprichtingsgraad tussen 2010 en 2011 (resp. +11 %, +10,5 % en +13 %) in vergelijking met een zwak gemiddelde aan Franse zijde (+2,65 %). De overlevingsgraad van de bedrijven die 5 jaar geleden werden opgericht, bedraagt 71 % in Vlaanderen, tegenover 65 % in Wallonië. In 2009 bedroeg de overlevingsgraad op 3 jaar aan Franse zijde 71 % in Champagne-Ardenne, 61 % in Picardie en 63 % in Nord-Pas de Calais. Met het oog op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie op het vlak van ontwikkeling van innovatievermogen en jobcreatie, is het concurrentievermogen van de sectoren en de kmo’s van kapitaal belang om de reconversie van het economische weefsel rond de innovatieve sectoren te begeleiden en de ontwikkeling van werkgelegenheidsbevorderende economische activiteiten in alle gebieden te ondersteunen. Deze regionale uitdagingen sluiten overigens aan bij de uitdagingen die op nationaal niveau vastgelegd werden in het kader van de Europa 2020-strategie: Standpunt van de diensten van de Commissie over de uitwerking van een partnerschapsovereenkomst en programma’s voor de periode 20142014-2020 BELGIË FRANKRIJK ► Het ondernemerschap en de toegang tot ► Grensoverschrijdende ontwikkeling van de financiering bevorderen kmo’s ► De toegang tot geavanceerde diensten verbeteren voor de ondernemingen
► ICT ontwikkelen (diensten en toepassingen)
► De innovatie en het concurrentievermogen bij bedrijven (voornamelijk kmo’s) aanmoedigen
► Het concurrentievermogen en de innovatie in de privé-sector verbeteren ► De toegang tot financiering en geavanceerde diensten verbeteren voor de kmo’s
Meerwaarde van de grensoverschrijdende samenwerking ► Gemeenschappelijke uitdagingen voor de ontwikkeling en uitstraling van de zone die coördinatie rechtvaardigen ► Gelijkaardige of complementaire strategische sectoren aan weerszijden van de grens waarvan de ontwikkeling versneld kan worden ► Grotere efficiëntie van de gemeenschappelijke acties doordat een kritische omvang bereikt wordt: noodzaak om de begeleidingsinstrumenten van de kmo’s gemeenschappelijk in te zetten en de initiatieven te coördineren
Bronnen: ex ante evaluatie, rapport over de externe coherentie van de strategie van het PO INTERREG, juni 2013 Om in te spelen op deze gemeenschappelijke uitdagingen en de heterogeniteit van de gebieden, wil de grensoverschrijdende samenwerking samenwerking de ontwikkeling van het ondernemerschap en het concurrentievermogen van de kmo's voor 20142014-2020 ondersteunen via drie complementaire complementaire logica’s: ► De ontwikkeling van de ondernemingsgeest en de begeleiding van de opstart van ondernemingen ► De begeleiding van de kmo’s op het vlak van innovatie en internationalisering , aansluitend bij de ondersteunende acties voor de grensoverschrijdende sectoren met sterk innovatiepotentieel en de sterk complementaire sectoren; ► De begeleiding van de kmo’s die actief zijn in de grensoverschrijdende economische en arbeidsregio’s, in een optiek van verspreiding van goede praktijken, met name op het vlak van energietransitie, milieubeleid, rationeel gebruik van hulpbronnen en ICT-gebruik. Daarnaast kadert dit OP ook in de uitvoering van het Europese initiatief ter bevordering van het sociale ondernemerschap. Dat initiatief wil het sociale ondernemerschap ontwikkelen door de sociale ondernemingen in de gebieden beter zichtbaar te maken en een economisch klimaat te scheppen dat gunstiger staat tegenover de oprichting en het voortbestaan van die ondernemingen, alsook tegenover de sociale innovatie. PRIORITAIRE AS 3 – beschermen en valoriseren van het milieu door een geïntegreerd beheer van grensoverschrijdende hulpbronnen (Thematische hulpbronnen”) nen”) (Thematische doelstelling 6 van de EU “Bescherming van milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbron De samenwerkingszone wordt geconfronteerd met omvangrijke grensoverschrijdende uitdagingen, vooral op het vlak van duurzame ontwikkeling: ► De gebieden van de zone kennen dezelfde aanzienlijke problemen met vervuiling, vervuiling die grotendeels te maken hebben met de aanwezigheid van zware industriële activiteiten (bodem-, water- en luchtverontreiniging). Deze vervuilingsproblemen zijn vandaag nog verder toegenomen door belangrijke evoluties die gemeenschappelijk zijn voor alle gebieden van de zone: intensieve landbouw, verstedelijking en grotere afstanden van het woon-werkverkeer waardoor de wagen meer wordt gebruikt; ► De milieudiagnose van de zone maakt trouwens melding van belangrijke noden: noden o Noden inzake preventie van natuurlijke risico’s: overstromingen, onderwaterzetting van de polders en kusterosie. Zo veroorzaakte de klimaatopwarming een stijging van het zeeniveau van de Noordzee met 1,7 mm per jaar in de loop van de XXste eeuw. Ook wordt nagenoeg 30 % van de Opaalkust bedreigd door overstroming; o
Noden inzake planning van beheerscapaciteit van grensoverschrijdende crisissen die te maken hebben met industriële risico’s: de samenwerkingszone omvat 267 Seveso-inrichtingen;
o
Noden inzake het vrijwaren van de biodiversiteit en de continuïteit van een aantal grensoverschrijdende ecologische gebieden tegenover de antropogenedruk op een groot aantal natuurlijke omgevingen van het gebied, en hun neiging tot fragmentatie
► Noden inzake het aanpakken van industriële brownfields Door deze vervuilingsproblematiek ontstaat de noodzaak om de natuurlijke hulpbronnen van de gebieden gezamenlijk te beheren, wegens hun grensoverschrijdende karakter (rivieren, grondwater), wegens de fysieke continuïteit van natuurgebieden en ecologische corridors (o.a. trames vertes et bleues) aan weerszijden van de grens en negatieve gevolgendie kunnen wegen op de aangrenzende grensoverschrijdende gebieden (natuurrisico's);
Definitieve versie - Rapport nr. 8
11
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie ► Bepaalde grensoverschrijdende gebieden hebben een opmerkelijke continuïteit op het vlak van natuur en landschappen. landschappen Dit rechtvaardigt een geïntegreerde ruimtelijke planning gericht op een duurzame ontwikkeling van die gebieden (kustgebieden, rurale gebieden in Vlaanderen, stedelijke en voorstedelijke gebieden en de Eurometropool, Het Parc naturel transfrontalier du Hainaut of het Grensoverschrijdende natuurpark van Henegouwen, Grande Thiérache, Ardennen). ► Tot slot hebben deze grensoverschrijdende gebieden ontegensprekelijk een gemeenschappelijk cultureel patrimonium, zowel historisch (Herdenking van de Grote Oorlog bijvoorbeeld), architecturaal (bijvoorbeeld industrieel patrimonium) als gastronomisch.
Die uitdagingen omvatten overigens belangrijke grensoverschrijdende economische uitdagingen. De meeste gebieden in de zone hebben de hulpbronnen en het natuur- en landschapspatrimonium gevaloriseerd van belangrijke lokale economische sectoren in ontwikkeling: ► de strategische grensoverschrijdende sectoren, zoals de groene chemie en biotechnologie; ► de lokale sectoren die aan beide kanten van de grens sterk complementair zijn (houtsector, ecologisch bouwen, ecotoerisme) en veel ontwikkelingspotentieel vertonen voor bepaalde kwetsbare rurale gebieden. Om het hoofd te bieden aan deze uitdagingen wil het operationeel programma INTERREG meerdere antwoorden bieden: ► De steun aan groene grensoverschrijdende sectoren en de verspreiding van de ecologische technologieën en goede praktijken in het economische weefsel beoogt om, via de assen 1 en 2, regionale inspanningen te stimuleren en lokale oplossingen te ontwikkelen voor problemen als bodemverontreiniging, renovatie van gebouwen met het oog op energiebesparing, landbouw en milieuvriendelijke industrietakken, of de circulaire economie (cradle to cradle); ► Naast deze acties gaat de prioriteit via de specifieke prioritaire as 3 uit naar het behoud, de bescherming en de economische en culturele valorisatie van de grensoverschrijdende hulpbronnen, en wel volgens twee oriëntaties:
o
o
Het behoud en de bescherming van de grensoverschrijdende hulpbronnen, in de ruime zin van het woord, inclusief de gecoordineerde acties inzake milieubescherming en de bestaande vormen van geintegreerd milieubeheer, de preventie en het beheer van de natuurlijke en technologische risico’s die een grensoverschrijdende impact kunnen hebben op het voortbestaan van de hulpbronnen; De valorisatie van de grensoverschrijdende natuurlijke, landschaps- en culturele rijkdommen om de duurzame economische ontwikkeling van de grensgebieden te ondersteunen.
Via deze ruime visie van het beheer van de grensoverschrijdende hulpbronnen willen deze oriëntaties aansluiten bij de verschillende initiatieven van de Europese Unie tegen 2020, in de eerste plaats de EU-strategie ten voordele van de biodiversiteit met als doelstelling het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van de ecosystemen tegen 2020 een halt toe te roepen, en het vlaggenschipinitiatief “efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa”. Dit laatste initiatief streeft ernaar het beleid ter ondersteuning van de omschakeling naar een economie die efficiënt omspringt met hulpbronnen en een lage CO2-uitstoot heeft, vorm te geven door: ► de economische prestaties te bevorderen en tegelijkertijd minder hulpbronnen te gebruiken; ► nieuwe mogelijkheden voor economische groei te zoeken en te creëren; ► de groene innovatie kracht bij te zetten om bij te dragen tot het concurrentievermogen van de EU; ► de klimaatverandering te bestrijden en de bedreigingen voor de ecosystemen en de menselijke gezondheid in te dijken; ► een waterbeleid te voeren dat prioriteit verleent aan besparingsmaatregelen en rationeler gebruik, zodat het water in voldoende hoeveelheden beschikbaar is, van goede kwaliteit is en efficiënt en energiezuinig gebruikt wordt. In dit opzicht draagt het OP bij tot de doelstellingen die bepaald werden in de EU 2020-strategie en de invulling ervan door de lidstaten: Standpunt van de diensten van de Commissie over de uitwerking van een partnerschapsovereenkomst en programma’s voor de periode 20142014-2020 BELGIË FRANKRIJK ► De uitstoot van broeikasgassen ► Gezamenlijke productie en beheer van de verminderen, de energie-efficiëntie van de energievoorziening economie verbeteren en het aandeel van ► Bescherming van het ecologisch erfgoed hernieuwbare energiebronnen verhogen (inclusief het duurzaam beheer van de visbestanden) ► Gezamenlijk beheer van afval en watervoorziening en preventie van natuurlijke risico’s ► De energie-efficiëntie verhogen (met name in de productieve sectoren, inclusief landbouw, transport en gebouwen) ► Het aandeel van de energie die opgewekt wordt door hernieuwbare bronnen verhogen
Meerwaarde van de grensoverschrijdende samenwerking ► Gemeenschappelijke hulpbronnen en sterke externe effecten aan beide kanten van de grens (positief: economische valorisatie; negatief: vervuiling) die coördinatie rechtvaardigen ► Grotere efficiëntie van de gemeenschappelijke acties doordat een kritische omvang bereikt wordt ► Bestaan van goede praktijken aan beide kanten van de grens ► Gemeenschappelijke uitdagingen op het vlak van milieu en gezondheid voor de hele zone die coördinatie rechtvaardigen
► De preventie en het beheer van de risico’s en de milieubescherming verbeteren
Bronnen: Ex ante evaluatie, rapport over de externe coherentie van de strategie van het PO INTERREG, juni 2013
Definitieve versie - Rapport nr. 8
12
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
PRIORITAIRE AS 4 – Bevorderen van de cohesie en de gemeenschappelijke identiteit in de grensregio’s (Thematische doelstelling 9 van de EU “Stimulering van sociale inclusie en bestrijding van armoede”)
(ETS--investeringsprioriteit: bevordering van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit) (ETS
De gebieden van de samenwerkingszone worden geconfronteerd met structureel zorgwekkende werkgelegenheidsindicatoren die beduidend lager zijn dan de nationale normen en de doelstellingen van de EU 2020-strategie, en die wegens de economische crisis sedert het begin van het vorige programma nog werden benadrukt.
Werkloosheidsgraad in 2007 2007 en 2011
Werkzaamheidsgraad in 2011 werkzaamheids graad (%) 75% 7 3,2%
80%
Werkloosheidsg raad (%)
Doelstelling FRANKRIJK Europa- 20 20 Doelstelling BELGIË Europa-20 20
70% 60%
West-Vlaanderen
50%
Henegouwen
-5,9%
10,0 8,0
30%
Champagne Ardennes
4,0
20%
Picardie
2,0
Nord-Pas-de-Calais
0,0
-7,8%
-8,8% -20,8%
6,0
Namen
10%
+10,3% +27,4%
12,0
Luxemburg
40%
-8,6%
14,0
Oost-Vlaanderen
+6,7%
2007 2011
0% Van 15 tot 64 Van 15 tot 24 Van 55 tot 64 jaar jaar jaar
Bron : Eurostat 2011 Bron : Eurostat 2011
De samenwerkingszone is gekenmerkt door een lage werkzaamheidsgraad tegenover het Europees gemiddelde, met gemiddeld minder dan 7 werkende personnen op 10 tussen de 15 en 64 jaar. Deze situatie vertaalt zich in een relatief hoge werkloosheid in de meeste gebieden van de samenwerkingszone. De situatie van jonge werklozen en langdurig werklozen is ook zorgwekkend met bijvoorbeeld 30,8% van de jongeren onder 25 jaar die werkloos zijn in Henegouwen, 31% in Nord-Pas-de-Calais en 26,7% in Champagne-Ardenne.
Werkloosheidsgraad Werkloosheidsgraad 2011
Langdurige werkloosheidsgraad
Werkloosheidsgraad 1515-24 jarigen (2011)
EU 27
9,60%
4,14%
21,40%
Oost--Vlaanderen Oost
3,80%
1,34%
11,40%
West--Vlaanderen West
3,20%
0,90%
11,40%
Hainaut
11,70%
6,42%
30,80%
Luxembourg
6,20%
2,73%
18,60%
Namur
8,00%
4,13%
22,00%
Champagne--Ardenne Champagne
10,70%
4,41%
26,70%
Picardie
9,40%
4,60%
23,60%
Nord--Pas de Calais Nord
12,90%
6,58%
31,00%
Bron : Eurostat 2011
Op het niveau van de samenwerkingszone blijven er grote onevenwichten m.b.t. de aansluiting tussen arbeidsvraag en arbeidsaanbod. Enerzijds zijn er gebieden met hoge werkloosheidsgraden en anderzijds zijn er ook gebieden met grote tekorten aan geschikte arbeidskrachten waar het erg moeilijk is om te rekruteren, met name voor bepaalde knelpuntberoepen in de metallurgie, de bouw, de agrovoedingssector en de sector van de gezondheidszorg. Deze nood aan arbeidskrachten die ook tot uiting komt in de grensoverschrijdende BMO-enquêtes Nord-pas-deCalais/België, verklaart o.a. ook de grensoverschrijdende aanwervingen: 18.360 aanwervingen werden uitgevoerd in de grenschrijdende zone in 2012.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
13
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie In de geschetste context waarbij er aan de ene kant een niet ingevulde vraag naar geschoolde arbeidskrachten bestaat en aan de andere kant een overschot aan geschoolde krachten, lijkt deze arbeidsmobiliteit echter nog aan de lage kant. Ook de integratie van de grensoverschrijdende arbeidsmarkten blijkt relatief beperkt te zijn, met een laag niveau aan kennis en informatie over de werk- en opleidingsmogelijkheden aan de andere kant van de grens. Bovendien hebben bepaalde landelijke grensgebieden te kampen met een uitgesproken sociaal isolement, ook al bevinden ze zich geografisch in het centrum van de samenwerkingszone, en ervaren ze om historische redenen moeilijkheden op het vlak van gezondheidszorg en sociale aangelegenheden. Deze situatie wordt nog versterktdoor de economische crisis, waardoor de minst mobiele bevolkingsgroepen en de bevolking in de landelijke gebieden die het verst van de economische gebieden wonen steeds kwetsbaarder worden. In die context sluiten sociale inclusie en armoedebestrijding aan bij de ruimere problemen van territoriale inclusie op het niveau van de samenwerkingszone, wat een meer uitgesproken grensoverschrijdende samenwerking op dat vlak rechtvaardigt. Dankzij de grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van sociale zaken en gezondheidszorg zijn er interessante en geslaagde initiatieven ontstaan. Die initiatieven zouden gebaat zijn bij een uitbreiding naar de andere gebieden in de samenwerkingszone die te maken krijgen met identieke gezondheidsproblemen. De samenwerking op het vlak van sociale en territoriale inclusie biedt niet alleen aanzienlijke uitdagingen voor armoedebestrijding, maar ook mogelijkheden om: ► de grensoverschrijdende identiteit en ervaringen te promoten door de invoering van een geïntegreerd aanbod van publieke en sociale diensten in de geïsoleerde gebieden, waarvoor het grenseffect groot blijft in het dagelijkse leven van de inwoners; ► de lokale ontwikkeling van stedelijke en landelijke gebieden in moeilijkheden te ondersteunen, door lokale economische activiteiten en diensten (sociale economie, diensten aan personen, toerisme) te promoten en die dynamischer zouden worden door een meer doorgedreven grensoverschrijdende samenwerking (grotere markt, ontwikkeling van een territoriaal merk en toeristische producten). Vanuit de wetenschap dat armoedebestrijding en de sociale inclusie van alle burgers via een betere toegang tot de sociale en gezondheidsdiensten verloopt en via een inclusieve lokale ontwikkeling van de stedelijke en landelijke grensgebieden in moeilijkheden, werkt het operationeel programma mee aan de regionale en nationale inspanningen om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te bereiken, namelijk het aantal mensen dat zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevindt of dreigt daarin terecht te komen met minstens 20 miljoen te verminderen. Het OP neemt meer bepaald deel aan de uitvoering van het Europese platform voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, wetende dat de hindernissen waarmee de personen in een situatie van armoede of sociale uitsluiting geconfronteerd worden voornamelijk van territoriale aard zijn en de interventie van het EFRO en acties van territoriale samenwerking rechtvaardigen;
In dit opzicht draagt het OP bij tot de doelstellingen die bepaald werden in de EU 2020-strategie en de invulling ervan door de lidstaten: Standpunt van de diensten van de Commissie over de uitwerking van een partnerschapsovereenkomst en programma’s voor de periode 20142014-2020 BELGIË FRANKRIJK ► De hinderpalen voor de mobiliteit van ► Verhogen van de participatie van oudere werknemers wegwerken werknemers op de arbeidsmarkt ► Het onevenwicht en het gebrek aan competenties verhelpen door doelgerichte investeringen in onderwijs en scholing/stages het leven lang, samen met een versterkte interregionale samenwerking
► Verbeteren van de inzetbaarheid van jongeren, met nadruk op diegenen die een hogere werkloosheidskans hebben, door het vergroten van het opleidingsaanbod.
► De kwetsbare groepen actief opnemen in de maatschappij
► De kwetsbare groepen actief opnemen in de maatschappij
► De deur naar werkgelegenheid openhouden voor mensen die in een situatie van armoede en uitsluiting dreigen terecht te komen
Meerwaarde van de grensoverschrijdende samenwerking ► Grensoverschrijdende samenwerking is nodig om een vlottere werking van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt(en) mogelijk te maken.
► Gemeenschappelijke uitdagingen op sociaal en gezondheidsvlak en met betrekking tot de toegang tot openbare diensten ► Grotere efficiëntie van de gemeenschappelijke acties doordat een kritische omvang bereikt wordt ► Creatie van een gemeenschappelijke grensoverschrijdende identiteit
Bronnen: Ex ante evaluatie, rapport over de externe coherentie van de strategie van het PO INTERREG, juni 2013
1.1.3
Types projecten ondersteund door het Operationeel Programma
Conform de richtlijnen van het programma 2014-2020 met betrekking tot de efficiëntie en de ondersteuning van de geïntegreerde aanpak inzake implementatie van de gezamelijke projecten, hebben de Partnerautoriteiten nieuwe werkingsprincipes met betrekking tot het mechanisme voor de indiening, de behandeling en de uitvoering van de projecten gevalideerd. Om de strategische begeleiding van het programma te verbeteren en de behandeling van de ingediende projecten beter te beheersen, zal het behandelingsmechanisme gebaseerd zijn op een fundamenteel concept, de voorprojecten. voorprojecten Dit zal een verplichte fase zijn vóór de indiening van een project of projectportefeuille en het mogelijk maken de administratieve procedures voor de indiening van een project te verlichten.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
14
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie Daarnaast hebben de programma-autoriteiten eveneens de types projecten gevalideerd die in aanmerking komen voor financiering in het kader van het programma, namelijk: ►projectportefeuilles (bottum-up of top-down aanpak); ►projecten van het “klassieke” type (bottom-up aanpak); ►microprojecten (bottom-up aanpak).
1.1.3.1
Het mechanisme van de voorprojecten
Het concept van het voorproject heeft drie doelstellingen, die overigens zowel van toepassing zouden zijn op de ‘klassieke’ projecten als op de projectportefeuilles: ► het behandelingsproces vlotter laten verlopen; ► de begeleiding en de strategische beheersing versterken met het oog op de doelstellingen die zijn vastgelegd in het operationele programma; de afstemming van het voorproject op de strategie van het programma; ► een betere sturing van de strategische programmering.
1.1.3.2
De projectportefeuilles (bottom-up of top-down aanpak)
Dit nieuwe concept steunt op de gemeenschappelijke wil van de partners om de INTERREG-projecten naar een hoger niveau te tillen, via de ontwikkeling van een geïntegreerde visie van het gebied en de impuls die uitgaat van gemeenschappelijke overheidsacties in domeinen waarvan de behandeling, als kritische samenwerkingsmassa en/of transversale bekommernis, het hele gebied of dynamische polen moet omvatten. Een projectportefeuille wordt als volgt gedefinieerd: “Plannen bestaande uit een cluster klassieke samenwerkingsprojecten die betrekking hebben op verschillende domeinen en thema’s, maar een gemeenschappelijke doelstelling hebben, namelijk de economische en sociale ontwikkeling van een specifiek grensoverschrijdend gebied of van de hele samenwerkingszone.” De “projectportefeuilles” steunen op de principes integratie en structurering, transversaliteit en heterogeniteit: ► Integratie en structurering van het samenwerkingsgebied: van de projectlogica overgaan naar de logica van structurerende en geïntegreerde overheidsacties, die ontzuild zijn (thematiek) en geterritorialiseerd (gebied). ► Transversaliteit van de acties: synergieën creëren tussen thematieken die bijdragen tot de verwezenlijking van een gemeenschappelijke doelstelling met betrekking tot de ontwikkeling en integratie van het samenwerkingsgebied. ► Heterogeniteit van het samenwerkingsgebied: rekening houden met de specifieke noden, kenmerken en uitdagingen van bepaalde grensoverschrijdende subgebieden en de niches en specialiteiten benutten die eigen zijn aan elk van deze subgebieden in een optiek van slimme specialisatie. De “projectportefeuilles” streven 4 doelstellingen na: ► de impact van de interventie van het programma maximaliseren, optimaliseren en duurzaam maken; ► de aanzet geven tot een echte top-down samenstelling van de projecten; ► de effecten van de acties van de projecten gemeenschappelijk maken en vermeerderen, en daarbij redundanties en overlappingen vermijden en ruimte voor overleg mogelijk maken; ► synergieën tussen de projecten creëren.
1.1.3.3
De projecten van het “klassieke" type (bottom-up aanpak)
Parallel met de uitvoering van de projectportefeuille, past het programma ook een klassieke bottom-up aanpak toe. Deze methode steunt op de voorafgaandelijke indiening van een voorproject.
1.1.3.4
De microprojecten
Als gevolg van de uitvoering van een fonds voor microprojecten gedurende INTERREG IV hebben de Partners hun goedkeuring gegeven aan het principe van de uitvoering van microprojecten. De algemene doestelling die via de microprojecten beoogd wordt, is het identificeren, begeleiden en via een integrale financiering ondersteunen van kleine grensoverschrijdende pilotacties die uitgaan van organisaties zonder ervaring. De uitvoering van microprojecten beoogt meer specifiek de volgende doelstellingen: ► Versterken van het verenigingsleven via grensoverschrijdende, kleine initiatieven
Definitieve versie - Rapport nr. 8
15
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie ► Nieuwe samenwerkingen ondersteunen en het verwerven van ervaring inzake grensoverschrijdende samenwerking mogelijk maken ► Versterken van de gemeenschappelijke identiteit, van het grensoverschrijdend burgerschap en van de betrokkenheid bij de grensoverschrijdende regio ► De contacten intensiveren, dankzij uitwisselingen en door een grotere mobiliteit van de bevolking ► De grensoverschrijdende sociale activiteiten stimuleren
Definitieve versie - Rapport nr. 8
16
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
1.1.4
Rechtvaardiging van de strategie ten aanzien van de uitdagingen van de samenwerkingszone
PRIORITAIRE ASSEN VAN HET OP
THEMATISCHE DOELSTELLINGEN VAN DE EU
1
VERBETEREN EN ONDERSTEUNEN VAN DE GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING OP HET VLAK VAN ONDERZOEK EN INNOVATIE
INVESTERINGSPRIORITEITEN INVESTERINGSPRIORITEITEN WAARNAAR DE VOORKEUR UITGAAT
1.b
Thematische doelstelling 1 Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Bevorderen van de investeringen in R&D en uitbouwen van verbanden en synergieën tussen ondernemingen, onderzoekscentra en opleidingscentra
UITDAGINGEN BEPAALD AAN DE HAND VAN DE SOCIOSOCIO-ECONOMISCHE DIAGNOSE
► De toepassing van regionale strategieën voor slimme specialisatie ondersteunen, door voor meer samenwerking en technologische uitwisseling te zorgen tussen universiteiten, onderzoekscentra, expertisecentra en ondernemingen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de sectoren die tot de strategische activiteitsgebieden behoren (grensoverschrijdende strategische sectoren en groene sectoren) ► Het gezamenlijk gebruik van R&D-infrastructuur bevorderen, met name in de strategische sectoren met een economische specialisatie ► Voor meer samenwerking zorgen tussen de ondernemingen, onderzoekscentra, expertisecentra en institutionele actoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de strategische sectoren met een sterk potentieel voor de zone De grensoverschrijdende grensoverschrijdende R&IR&I-projecten ondersteunen, ook in domeinen die verder gaan dan louter technologische innovatie ► Voor meer samenwerking zorgen tussen de ondernemingen, onderzoekscentra, expertisecentra en institutionele actoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de strategische sectoren met een sterk potentieel voor de zone ► Steunen van grensoverschrijdende mobiliteit en opleidingstrajecten voor studenten, werknemers,…
3.a
2
VERSTERKEN VAN HET GRENSOVERSCHRIJDENDE CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE KMO’S
Thematische doelstelling 3 Versterking van het concurrentievermogen van het mkb
Definitieve versie - Rapport nr. 8
3.d
Bevorderen van de ondernemerszin, in het bijzonder door de economische exploitatie van nieuwe ideeën te stimuleren en de opzet van nieuwe bedrijven specifiek via bedrijvencentra
Versterken van het groeipotentieel van KMO’s op de regionale, nationale en internationale markten evenals hun innovatievermogen
wetenschappers, onderzoekers,
► De ondernemerszin versterken ► Voor meer samenwerking zorgen tussen de ondernemingen, onderzoekscentra, expertisecentra en institutionele actoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de strategische sectoren met een sterk potentieel voor de zone ► De ondernemingen in hun opbouw begeleiden om zo hun voortbestaan te garanderen ► De governance binnen de grensoverschrijdende arbeidsmarktzones verbeteren om zo te komen tot een betere samenwerking tussen de grensoverschrijdende opleidingsinstellingen en beter tegemoet te komen aan de behoeften van werknemers en werkgevers.
► De begeleiding versterken van de kmo’s en micromicro-ondernemingen die actief zijn in de grensoverschrijdende economische regio’s, regio’s bij de verspreiding van ICT, hun opleidingsacties en inspanningen voor duurzame ontwikkeling, en op internationaal niveau
17
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
6.c
3
6.d
5.b 9.a BEVORDEREN VAN DE COHESIE EN DE GEMEENSCHAPPELIJKE IDENTITEIT IN DE GRENSREGIO'S
Thematische doelstelling 9 Stimulering van sociale inclusie en bestrijding van armoede Investeringsprioriteit ETS: ETS: bevordering van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit
Definitieve versie - Rapport nr. 8
► Bestaan van een gemeenschappelijk cultureel (Grote Oorlog, industrieel patrimonium), gastronomisch, landschappelijk en natuurlijk patrimonium dat moet worden gevaloriseerd ► Tegemoet komen aan de vraag naat professionalisering van de actoren in het domein van duurzame ontwikkeling, toerisme en cultuur door het aanbieden van grensoverschrijdende opleidingstrajecten.
BESCHERMEN EN VALORISEREN VAN HET MILIEU DOOR EEN GEINTEGREERD BEHEER VAN GRENSOVERSCHRIJDENDE HULPBRONNEN
Thematische doelstelling 6: De aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie en -beheer bevorderen
4
Het natuurlijke en culturele erfgoed behouden, beschermen, promoten en ontwikkelen
9.b ETS
De biodiversiteit beschermen en herstellen, bodems beschermen en herstellen en diensten met betrekking tot ecosystemen promoten, waaronder NATURA 2000 en groene infrastructuur
► De grensoverschrijdende hulpbronnen duurzaam en geïntegreerd beheren (water, biodiversiteit, landschappen, groen-blauwe netwerken)
Investeringen promoten om het hoofd te bieden aan specifieke risico's, de capaciteit tot herstel na rampen waarborgen en systemen ontwikkelen voor rampenbeheersing
► De grensoverschrijdende samenwerking versterken op het vlak van het beheer van technologische risico’s, overstromingen en onderwaterzetting
Investeren in sociale en gezondheidsgerelateerde infrastructuur die bijdraagt tot de lokale ontwikkeling, die ongelijkheden op het vlak van gezondheidszorg afbouwt en die sociale inclusie bevordert
► De netwerken en de zoektocht naar complementariteiten op het vlak van gezondheidsdiensten en maatschappelijke integratie versterken
De achtergestelde stedelijke en rurale gemeenschappen helpen bij hun fysieke en economische heropleving
Integratie van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt, met inbegrip van de mobiliteit, de informatie en de adviesdiensten over gemeenschappelijke lokale initiatieven m.b.t. werkgelegenheid en gezamenlijke opleidingen
► De acties ondersteunen die gericht zijn op het behoud en de valorisatie van het gemeenschappelijk cultureel en natuurlijk erfgoed ► De uitwisseling van goede praktijken verhogen in de strijd tegen uitsluiting en voor beroepsinschakeling en maatschappelijke integratie, in het bijzonder in de achtergestelde stedelijke en landelijke grensgebieden ► De integratie van de grensoverschrijdende arbeidsregio’s bevorderen en de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers, studenten, stagiairs en werkzoekenden. ► Ondersteunen van acties die zich tot doel stellen om de talenkennis binnen de samenwerkingszone te verbeteren. ► Opzetten van grensoverschrijdende opleidingsprogramma’s voor knelpuntberoepen en voor kennis en vaardigheden die aansluiten bij nieuwe economische tendenzen (groene economie, technologie, medico-sociaal),
18
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
1.2 Verantwoording van de financiële toewijzing De financiële toewijzing van de Europese Unie bedraagt 169,9 miljoen euro voor de periode 2014-2020, waarbij de door het operationeel programma INTERREG V FWVL gesteunde acties en investeringen voor 60% worden medegefinancierd op een totale begroting van 283,2 miljoen euro. De toekenning van de financiële middelen aan de investeringsprioriteiten weerspiegelt de grote lijnen die door de partnerautoriteiten van de programmering zijn vastgesteld en waarbij de focus van de EU-steun op economische ontwikkeling en innovatie is gelegd: ► De prioriteiten op het gebied van de steun aan onderzoek en innovatie (Krachtlijn 1) en het concurrentievermogen van de kmo’s (Krachtlijn 2) maken aldus meer dan 50% van de EU-steun uit, met respectievelijk 50 miljoen euro (32% van de EFRO-steun) en 34 miljoen euro (21% van de EFRO-steun); Ook uit de financiële toewijzing aan de prioriteiten op het gebied van de bescherming en de valorisatie van het natuurlijke en culturele erfgoed en het milieu en de grensoverschrijdende territoriale samenhang blijkt dat de partnerautoriteiten de focus van de programmering op een beperkter aantal grensoverschrijdende uitdagingen willen leggen: ► Aan prioritaire krachtlijn 3 ‘Beschermen en valoriseren van het milieu door een geïntegreerd beheer van grensoverschrijdende hulpbronnen’ zal 42 miljoen euro worden toegekend, oftewel 26,7% van de EU-steun; ► Prioritaire krachtlijn 4 ‘Bevorderen van de cohesie en de gemeenschappelijke identiteit in de grensregio’s’ maakt 20% (32 miljoen euro) van het EFRO uit. Voorts zal aan de prioriteit ‘werkgelegenheid en grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers’ een EFRO-bedrag van meer dan 10 miljoen euro worden toegekend.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
19
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie Overzicht van de investeringsstrategie van het samenwerkingsprogramma
Prioritaire as
EFROEFRO-steun (in EUR)
Aandeel (%) van de totale steun van de Unie voor her samenwerkingspr ogramma – EFRO
Prioritaire as 1 Verbeteren en ondersteunen van de grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van onderzoek en innovatie
50 993 114 €
100%
Thematische doelstelling
Thematische doelstelling van de EU (1) : Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Investeringsprioriteiten
► IP 1.b : Bevorderen van de investeringen in R&D en uitbouwen van verbanden en synergieën tussen ondernemingen, onderzoekscentra en opleidingscentra
► IP 3.a : Bevorderen van de ondernemerszin, in het bijzonder door de economische exploitatie van nieuwe ideeën te stimuleren en de opzet van nieuwe bedrijven specifiek via bedrijvencentra
Prioritaire as 2 Versterken van het grensoverschrijdende concurrentievermoge n van de kmo’s
33 995 409 €
100%
Thematische doelstelling van de EU (3) (3) : Versterking van het concurrentievermog en van het mkb
Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteiten
Resultaatindicatoren die overeenkomen met de specifieke doelstelling
► Specifieke doelstelling 1 : Versterken van de innovatiecapaciteit van de zone door de samenwerkingen tussen de openbare sector, de ondernemingen en de onderzoeks /opleidings /vormingscentra te verduurzamen/uit te breiden
► Percentage grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden, die 2 jaar na afloop van het project nog actief zijn
► Specifieke doelstelling 2 : Bevorderen van de verdeling van innovatie en best practices naar private en openbare stakeholders in de grensoverschrijdende regio toe
► Vergroten van het aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op de opleiding ► Percentage ondersteunde bedrijven die een nieuw product of process voor het bedrijf ontwikkeld hebben
► Specifieke doelstelling 1 : De ondernemingszin gezamenlijk ontwikkelen en versterken
► Percentage begunstigden die een bedrijf opgericht hebben
► Specifieke doelstelling 2 : De startende en jonge ondernemingen gezamenlijk stimuleren en begeleiden
► Aantal banen die gecreëerd worden in de bedrijven die door het programma ondersteund worden
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit ► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
► IP 3.d : Versterken van het groeipotentieel van KMO’s op de regionale, nationale en internationale markten evenals hun innovatievermogen
► Specifieke doelstelling 1 : Grensoverschrijdende voorzieningen creëren, opwaarderen en gemeenschappelijk maken voor de begeleiding van KMO's op het vlak van innovatie ► Specifieke doelstelling 2: Grensoverschrijdende voorzieningen creëren, opwaarderen en gemeenschappelijk maken voor de begeleiding van KMO's rond toegang tot de regionale, nationale en internationale markten
Definitieve versie - Rapport nr. 8
► Vergroten van het aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit
► Percentage ondersteunde bedrijven die een nieuw product of process voor het bedrijf ontwikkeld hebben ► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding ► Percentage ondernemingen die door het programma ondersteund worden en waarvan de omzet gelijk gebleven of gestegen is ► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit ► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
20
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
Prioritaire as 3 Beschermen en valoriseren van het milieu door een geïntegreerd beheer van grensoverschrijdende hulpbronnen
42 494 261 €
100%
► Specifieke doelstelling 1 : Innovatief en duurzaam opwaarderen van het cultureel, historisch en industrieel erfgoed en het natuur- en landschapspatrimonium in het grensgebied op toeristisch, economisch en ruimtelijk vlak
► Stijging van de bezoeken als gevolg van de producten/het aanbod dat door het programma ondersteund wordt
► IP 6.d : De biodiversiteit beschermen en herstellen, bodems beschermen en herstellen en diensten met betrekking tot ecosystemen promoten, waaronder NATURA 2000 en groene infrastructuur
► Specifieke doelstelling 2 : Ontwikkelen en implementeren van innoverende methodes voor een geïntegreerd en duurzaam beheer van landschappen, natuurlijke rijkdommen en ecosystemen
► Creëren van middelen voor het geïntegreerd beheer van de natuurlijke rijkdommen en van het gebied
► Specifieke doelstelling 3 : Beheren van de natuurlijke, technologische en industriële risico’s alsook van de noodsituaties
► Toename van de bevolking die beschermingsmaatregelen geniet tegen natuurlijke, industriële en technologische risico's en grensoverschrijdende noodsituaties in verband met deze risico’s
► IP 9.a : Investeren in sociale en gezondheidsgerelateerde infrastructuur die bijdraagt tot de lokale ontwikkeling, die ongelijkheden op het vlak van gezondheidszorg afbouwt en die sociale inclusie bevordert
► Specifieke doelstelling 1 : Versterken en bestendigen van de netwerking en van het dienstenaanbod voor de bevolking op sociaal en gezondheidsvlak
► Het aantal personen die toegang hebben gekregen tot een gezondheids- en sociale dienst aan beide kanten van de grens verhogen
► IP 9.b : De achtergestelde stedelijke en rurale gemeenschappen helpen bij hun fysieke en economische heropleving
► Specifieke doelstelling 2 : Ontwikkelen van grensoverschrijdende dienstverlening aan de bevolking en bevorderen van hun toegankelijkheid
► Toename van het aantal mensen dat grensoverschrijdende diensten geniet (huisvesting, mobiliteit,…) die door het programma werden gecreëerd of ondersteund
► IP CTE : Bevorderen van de grensoverschrijdende tewerkstelling en mobiliteit
► Specifieke doelstelling 3 : Bevorderen van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en integreren van de arbeidsmarkt
► Vergroten van het aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit
► IP 5.b : Investeringen promoten om het hoofd te bieden aan specifieke risico's, de capaciteit tot herstel na rampen waarborgen en systemen ontwikkelen voor rampenbeheersing
Prioritaire as 4 Bevorderen van de cohesie en de gemeenschappelijke identiteit in de grensregio’s
Thematische doelstelling van de EU (6) (6) : Het milieu beschermen en het efficiënt gebruik van de hulpbronnen bevorderen
► IP 6.c : Het natuurlijke en culturele erfgoed behouden, beschermen, promoten en ontwikkelen
32 295 639 €
Definitieve versie - Rapport nr. 8
100%
Thematische doelstelling van de EU (9) (9) : Bevorderen van sociale inclusie en armoede bestrijden
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
► Vergroten van het aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op de opleiding
21
Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de Europa 2020-strategie
► Specifieke doelstelling 1 : Zorgen voor een doeltreffend strategisch, administratief en financieel beheer van het programma Prioritaire as 5 10 198 623 €
100%
Niet relevant
Niet relevant
Technische Bijstand
► Specifieke doelstelling 2 : Zorgen voor een controle op de uitgaven waarbij de communautaire verplichtingen worden nageleefd ► Specifieke doelstelling 3 : Vereenvoudigen van de informatie van de operatoren, de evaluatie, de follow-up en de begeleiding van de projecten
TOTAA TOTAAL
169 977 045 €
Definitieve versie - Rapport nr. 8
100%
Niet relevant
Niet relevant
Niet relevant
► Vermindering van het aantal uitgevoerde bottom-up projecten ► Opzetten en uitvoeren van projectenportefeuilles ► Toename van het aantal uitgevoerde microprojecten ► Toename van het percentage bij de Europese Commissie gecertificeerde uitgaven waarover een controle ter plaatse van de uitgaven werd uitgevoerd ► Toename van het percentage gesensibiliseerde operatoren ten opzichte van de programmaperiode 2007-2013 Niet relevant
22
Beschrijving van de prioritaire assen
2 Beschrijving van de prioritaire assen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
23
Beschrijving van de prioritaire assen
2.1 Beschrijving van de prioritaire assen (exclusief Technische Bijstand) 2.1.1
Prioritaire as 1 - Verbeteren en ondersteunen van de grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van onderzoek en innovatie
2.1.1.1
Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
As n°1 ► Verbeteren en ondersteunen van de grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van onderzoek en innovatie
Titel van de prioritaire as
De gehele prioritaire as wordt uitsluitend met behulp van financieringsinstrumenten uitgevoerd De gehele prioritaire as wordt uitsluitend uitgevoerd met financieringsinstrumenten die op het niveau van de Unie zijn opgezet De gehele prioritaire as wordt door vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling uitgevoerd
2.1.1.2
Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één thematische doelstelling betreft
Niet relevant.
2.1.1.3
Fonds en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie ► EFRO
Fonds Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)
2.1.1.4
► Grondslag voor de berekening van de communautaire bijdrage : totale uitgaven
Investeringsprioriteit
Investeringsprioriteit
N°
► Bevorderen van de investeringen in R&D en uitbouwen van verbanden en synergieën tussen ondernemingen, onderzoekscentra en opleidingscentra
1.b
2.1.1.5
Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten
INVESTERINGS PRIORITEIT
Specifieke doelstelling N°1
Bevorderen van de investeringen in R&D en uitbouwen van verbanden en synergieën tussen ondernemingen, onderzoekscentra en opleidingscentra
N°1.b
► Versterken van de innovatiecapaciteit van de zone door de samenwerkingen tussen de openbare sector, de ondernemingen en de onderzoeks-/opleidings-/vormingscentra te verduurzamen/uit te breiden ► Een versterking van het innovatievermogen van de strategische sectoren (grensoverschrijdende strategische sectoren met sterk innovatiepotentieel en groene sectoren) en sterk complementaire sectoren via een toename van de transfer van onderzoeksresultaten naar de bedrijfswereld binnen de samenwerkingszone.
Verwachte resultaten N°1
Definitieve versie - Rapport nr. 8
o
Via deze doelstelling wil het OP INTERREG bijdragen tot de verhoging van de R&I-inspanningen in de samenwerkingszone en het economische weefsel innovatiever maken, meer bepaald door het innovatieproces te ondersteunen en tegelijkertijd een structurerend en duurzaam kader te ontwikkelen voor wetenschappelijke en technologische samenwerking aan beide kanten van de grens
o
Op een meer operationeel niveau streeft het OP enerzijds naar een toename van de gemeenschappelijke R&Iprojecten en -netwerken in het kader van grensoverschrijdende samenwerking; anderzijds wil het de R&I-uitrusting en -infrastructuur beter toegankelijk maken voor de economische en institutionele actoren van de andere gebiedsdelen.
o
Het OP streeft tevens naar een toename van de grensoverschrijdende mobiliteit van onderzoekers, wetenschappers, studenten en werknemers, en het vergrotenen van het daarvoor voorziene opleidingsaanbod. Het streeft ook naar het verbeteren van de samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen in innovatieve sectoren, de sector van de groene economie en in de sectoren die strategisch zijn voor de samenwerkingszone of waar binnen de samenwerkingszone sterke complementariteiten bestaan.
24
Beschrijving van de prioritaire assen
Specifieke doelstelling N°2
► Bevorderen van de verdeling van innovatie en best practices naar private en openbare stakeholders in de grensoverschrijdende regio toe ► Een omgeving die bevorderlijk is voor de verspreiding technologische en niet-technologische innovatie
Verwachte resultaten N°2
o
Het OP wil innovatieve projecten stimuleren die werkgelegenheid creëren en economische en sociale welvaart teweegbrengen, door de territoriale, institutionele, economische, universitaire actoren en de actoren uit de sociale en solidaire economie te mobiliseren en samen te brengen in netwerken of in grensoverschrijdende incubatoren die zich toeleggen op de verspreiding van sociale en ecologische innovaties
PROGRAMMASPECIFIEKE RESULTAATINDICATOREN
IP Nr.
DOEL FREQUENTIE GEGEVENS VAN DE WAARDE BRON (2023 RAPPORTAGE (2023) PRIORITAIRE AS 1 – VERBETEREN EN ONDERSTEUNEN VAN DE GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING OP HET VLAK VAN ONDERZOEK EN INNOVATIE
1.b SD 1
1.b SD 2 (1)
RESULTAATINDICATOREN
EENHEID
REFERENTIE WAARDE
JAAR
► Percentage grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden, die 2 jaar na afloop van het project nog actief zijn
%
0 (1)
2014
50 %
Operatoren
Jaarlijks
► Vergroten van het aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit
%
50
2013
500 %
Operatoren
Jaarlijks
► Vergroten van het aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op de opleiding
%
1.100
2013
10 %
Operatoren
Jaarlijks
2014
20 %
Operatoren
Jaarlijks
► Percentage ondersteunde bedrijven die % 0 (1) een nieuw product of process voor het bedrijf ontwikkeld hebben De berekening gebeurt naarmate de projecten goedgekeurd worden
2.1.1.6 2.1.1.6.1
In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregelen Een bescrijving van het soort en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden
Bevorderen van de investeringen in R&D en uitbouwen van verbanden en synergieën tussen ondernemingen, onderzoekscentra en N°1.b opleidingscentra SD 1 : Versterken van de innovatiecapaciteit van de zone door de samenwerkingen tussen de openbare sector, de ondernemingen en de onderzoeks /opleidings/opleidings-/vormingscentra te verduurzamen/uit te breiden IP
► Grensoverschrijdende expertisecentra uitbouwen (onderzoekscentra/bedrijven/hoger onderwijs,...) door te steunen op de competentiepolen en de clusters ► De coördinatie bevorderen tussen de stakeholders van de onderzoekswereld (tussen disciplines en instellingen) door hen een aanbod te laten uitbouwen voor meer contacten tussen de wereld van het onderzoek en die van de innovatieve bedrijven - uitbouwen van een spin-offeffect gericht op de clusters, gebaseerd op de kennis en de knowhow van de kenniscentra enerzijds en van het bestaande industriële weefsel anderzijds ► De samenwerking gericht op de markt tussen de onderzoeks-/bedrijvencentra aanmoedigen, door innovatietrajecten en/of nieuwe producten-dienstentoepassingen te ontwikkelen ► Het grensoverschrijdende netwerk tussen van stakeholders en infrastructuur uitbouwen waardoor de menselijke, intellectuele en materiële middelen gedeeld kunnen worden ► Ondersteunen van de grensoverschrijdende mobiliteit en de opleiding van onderzoekers, wetenschappers, studenten, werknemers… ► Ontwikkelen van vormingsacties, samenwerkingsacties tussen onderwijs-/vormingsinstellingen binnen de innovatieve sectoren, de groene sectoren, de strategische sectoren en de sectoren met sterke complementariteit SD 2 : Bevorderen regio io toe Bevorderen van de verdeling van innovatie en best practices naar private en openbare stakeholders in de grensoverschrijdende reg ► Stimuleren en opwaarderen van de innovatiecultuur om zo de concurrentiekracht te ondersteunen van de stakeholders uit de grensstreek door hen aan te moedigen om technologische innovatie op te nemen binnen de openbare, private sectoren, de onderzoekscentra en de onderwijs-/vormingsinstellingen ► Bevorderen van het gebruik van nieuwe technologieën bijvoorbeeld door demonstratieprojecten, specifiek in de innovatieve sectoren, de ecologische sectoren, de strategische sectoren en de sectoren met sterke complementariteit ► Ondersteunen van toegepast onderzoek en transsectoriële innovatie ► Grensoverschrijdend ondersteunen, bevorderen en opwaarderen van de grensoverschrijdende initiatieven op het vlak van sociale of milieugerelateerde
Definitieve versie - Rapport nr. 8
25
Beschrijving van de prioritaire assen
innovatie bij de openbare sectoren, de private sectoren, de onderzoekscentra en de onderwijs-/vormingsinstellingen
Doelpubliek (niet-limitatieve lijst): ► Onderzoeks- en innovatiecentra ► Universiteiten, Hoger onderwijsinstellingen en andere opleidingscentra ► Ondernemingen en ondernemers ► Concurrentiepolen (pöles de compétitivité), clusters en innovatienetwerken ► Wetenschappers, doctoraatsstudenten en studenten
2.1.1.6.2
Leidende beginselen voor het selecteren van concrete acties
Beslissingsproces Het beslissingsproces richt zich op twee punten: ► zorgen voor een betere strategische sturing van het Programma; ► het evaluatie- en beoordelingsproces differentiëren en specialiseren in functie van de tussenkomende partijen en hun rol. Over het algemeen valt het beslissingsproces uiteen in 4 verschillende fasen: 1.
tijdens de indiening van de dossiers analyseert het GTS de ontvankelijkheid van de vraag;
2.
de Beheersautoriteit, het GTS en het Technisch Team evalueren de conformiteit van de dossiers. De evaluatie wordt besloten met een “programmaadvies”;
3.
tijdens de uitwerking van het programma-advies starten de Partnerautoriteiten met een beoordeling van de inhoud en van de basis van de dossiers. Deze beoordeling wordt ook uitgewerkt voor de elementen “duurzame ontwikkeling” en “gelijkheid van kansen”. De beoordeling wordt gecoördineerd door de Nationale Leidende Autoriteiten die instaan voor een consolidatie van de standpunten per gebiedsdeel;
4.
in fine worden de dossiers bestudeerd door de Stuurgroep die een gemotiveerde beslissing neemt.
Het volledige bovenvermelde proces voor de dossiers wordt doorlopen op basis van het type van de ingediende projecten.
1.
Project/Projectenportefeuille
1.1.
Het voorproject
Het voorproject vormt de onvermijdelijke voorbereidende fase van de selectie van een project/projectenportefeuille. Het zal verplicht zijn een voorproject in te dienen en de goedkeuring van de Stuurgroep te verkrijgen vooraleer een project/projectenportefeuille ingediend kan worden. Het/de ingediende project/projectenportefeuille dat/die niet het groene licht gekregen heeft voor het voorproject, zal in het geautomatiseerde beheerssysteem geen toegang krijgen tot de projectfiche/projectenportefeuillefiche.
1.1.1. Indiening In de praktijk wordt er bij elke oproep tot voorprojecten een deadline vastgesteld voor het indienen van de voorprojecten. De fiche van het voorproject wordt ingediend en doorgestuurd na analyse van de ontvankelijkheid, via het geautomatiseerde systeem.
1.1.2. Evaluatie De Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, brengen een programma-advies uit. Ze zullen de voorprojectfiche evalueren op basis van een formulier goedgekeurd door de Programma-autoriteiten. De criteria die gebruikt worden bij de evaluatie van het Programma zijn als volgt: 1. 2. 3. 4. 5.
Bijdrage van het project aan de doelstellingen en resultaten van het Programma. Relevantie van het samenwerkingsverband. Grensoverschrijdende meerwaarde Geografische zone. Kwaliteit van het budget.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
26
Beschrijving van de prioritaire assen
1.1.3. Beoordeling Tegelijkertijd is de voorprojectfiche beschikbaar en zo ook gesignaleerd naar elk gebiedsdeel toe om beoordeeld te worden. Bij elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van de beoordeling en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt. Dit standpunt per gebiedsdeel neemt de vorm aan van een groen of een rood licht, eventueel vergezeld van aanbevelingen.
1.1.4. Beslissing De gemotiveerde beslissing wordt genomen door de Stuurgroep, op basis van het standpunt van elk gebiedsdeel en het programma-advies. Elk voorproject zal na evaluatie de beoordeling ‘Groen Licht’ of ‘Rood Licht’ door de Stuurgroep krijgen. Het rode licht betekent dat het voorproject geweigerd is en geeft aan dat er geen project/projectenportefeuille ingediend kan worden. De projectpartner kan geen project indienen maar hij kan een aangepast voorproject indienen bij de volgende oproep voor voorprojecten. Het groene licht betekent dat het voorproject aanvaard is. Eventueel worden verbeteringen/aanpassingen aanbevolen. De projectpartner kan een project/projectenportefeuille indienen. Als hij het groene licht krijgt, verkrijgt de projectpartner toegang tot de database en kan hij de nodige informatie vinden voor de uitwerking van het project/de projectenportefeuille dat/die hij wil indienen. Bij rood licht krijgt hij geen toegang tot de database. De toekenning van het groene licht aan een voorproject betekent niet automatisch dat het project/de projectenportefeuille aanvaard zal worden.
1.2.
De projecten/projectenportefeuilles (bottom(bottom-up of toptop-down benadering)
1.2.1. Indiening Er moet enkel rekening gehouden worden met de indiening van een project/projectenportefeuille indien er vooraf een voorproject werd ingediend. Een project/projectenportefeuille kan enkel ingediend worden als het voorproject door de Stuurgroep goedgekeurd werd en via het geautomatiseerde beheerssysteem van het Programma ingediend is.
1.2.2. Evaluatie De Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, brengen een programma-advies uit. Ze zullen de project/projectenportefeuillefiche en de projecten waaruit het bestaat evalueren op basis van een evaluatiefiche goedgekeurd door de Programmapartners met de volgende criteria: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
afstemming met het goedgekeurde voorproject en opvolging van de aanbevelingen van de Stuurgroep. bijdrage van het project/de projectenportefeuille aan de doelstellingen en resultaten van het Programma; intrinsieke samenhang van het project/de projectenportefeuille; grensoverschrijdende meerwaarde van het project/de projectenportefeuille relevantie van de voorgestelde communicatieacties overeenstemming van het voorgestelde budget met de verwachte acties en resultaten; financiële mogelijkheden van de projectpartners om het project uit te werken ; structurering van het partnerschap / de samenwerking (voor de projectenportefeuilles); financiële en organisatorische mogelijkheden van de projectleider om de coördinatie van het project/de projectenportefeuille uit te voeren en te garanderen.
1.2.3. Beoordeling Tegelijkertijd worden de project/projectenportefeuillefiche en de projecten waaruit dit bestaat gesignaleerd naar elk van de gebiedsdelen toe ter beoordeling van de relevantie en stellingname. Naast deze evaluatie worden het project/de projectenportefeuille en de projecten waaruit dit bestaat verstuurd naar de bevoegde milieu-autoriteiten en de diensten voor gelijkheid van kansen. Voor elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van de beoordeling en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt. Dit standpunt focust op het project/de projectenportefeuille (overkoepelende fiche) en het geheel van de projecten waaruit de projectenportefeuille bestaat. Dit omvat trouwens de evaluatie van de bevoegde milieu-autoriteiten en diensten voor gelijkheid van kansen.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
27
Beschrijving van de prioritaire assen
1.2.4. Beslissing De gemotiveerde beslissing ligt bij de Stuurgroep van het Programma, die de inzet van de vereiste medefinancieringen zal controleren.
2.
De microprojecten
2.1. Indiening De microprojecten zijn onderdeel van een specifieke oproep en worden rechtstreeks in het geautomatiseerde beheerssysteem van het Programma ingediend zonder dat ze eerst als tussenstap een goed te keuren voorproject moeten indienen. Een microproject kan in om het even welke prioritaire as en specifieke doelstelling van het operationele programma ingediend worden.
2.2. Evaluatie De evaluatie van de microprojecten gebeurt via de uitwerking van een programma-advies dat uitgebracht wordt door de Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team op basis van de volgende criteria: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
bijdrage van het microproject aan de doelstellingen en resultaten van het Programma; grensoverschrijdende meerwaarde van het microproject gerichtheid op de bevolking ; financiële en administratieve capaciteit van de projectleider; relevantie van de voorgestelde communicatieacties afstemming tussen het budget, de acties en de resultaten; samenhangende en evenwichtige verdeling tussen de partners;
2.3. Beoordeling De fiche van het microproject wordt tegelijkertijd als beschikbaar gesignaleerd ter stellingname door elk gebiedsdeel. Bij elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van het gebiedsdeel en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt.
2.4. Beslissing De eindbeslissing om een microproject goed te keuren of te verwerpen, wordt genomen door het Selectiecomité aangesteld door de Stuurgroep.
Zware investeringen Wat de zware investeringen betreft, is de werkgroep het eens dat dit soort investeringen geen prioriteit is voor het INTERREG-programma. Deze investeringen worden gedefinieerd als zijnde bouw-, inrichtings-, renovatie- of herstelwerken aan gebouwen, complexen, sites, wegen, enz. Toch kunnen deze zware investeringen ten uitzonderlijke titel in aanmerking genomen worden onder vier voorwaarden: ► het is absoluut noodzakelijk om de link te maken tussen de geplande investeringen en de andere beoogde acties, om aan te tonen dat deze investeringen bepalend zijn voor de uitwerking van andere acties, en om de grensoverschrijdende meerwaarde te bepalen waartoe ze rechtstreeks en onrechtstreeks aanleiding kunnen geven via de acties; ► men moet ook aantonen dat deze investeringen wel als grensoverschrijdend moeten gezien worden aangezien ze zich langs weerszijden van de grens bevinden, nl. dat na afloop van het project deze investeringen een positief en betekenisvol effect zullen blijven hebben in het andere deelgebied; ► de geplande investeringen moeten heel precies beschreven en bepaald worden en gedetailleerd ingeschat worden door een opdrachtgever (architect, raadgevend ingenieur, deskundige,…); ► de projectpartner, bouwheer van deze investeringen, moet de eigendom van het bezwaarde perceel kunnen staven of een gebruiksbewijs hebben dat hem de toelating geeft om deze investeringen uitvoeren. De EFRO-bijdrage zou, zoals bij de andere uitgavencategorieën, 50% bedragen met een maximum van 500.000 € EFRO per projectpartner.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
28
Beschrijving van de prioritaire assen
2.1.1.6.3
Gepland gebruik van financieringsinstrumenten
Het programma is niet betrokken.
2.1.1.6.4
Gepland gebruik van grote projecten
Het programma is niet betrokken.
2.1.1.6.5
Output indicatoren Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren
IP Nr.
FREQUENTIE VAN DE RAPPORTAGE PRIORITAIRE AS 1 – VERBETEREN EN ONDERSTEUNEN VAN DE GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING OP HET VLAK VAN ONDERZOEK EN INNOVATIE
1.b SD 1
OUTPUTINDICATOREN
EENHEID
DOELWAARDE (2023 (2023)
Aantal
30
Aantal
50
► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt om producten of processen te lanceren die nieuw voor de onderneming zijn (CI 29)
Aantal
25
► Aantal grensoverschrijdende begeleidingsacties tot bevordering van de mobiliteit en de tewerkstelling van de doelgroepen
Aantal
50
Aantal
100
► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt om producten of processen te lanceren die nieuw voor de onderneming zijn (CI 29)
Aantal
100
► Aantal ondernemingen dat deelneemt grensoverschrijdende onderzoeksprojecten (CI 41)
aan
Aantal
50
► Aantal onderzoeksinstellingen dat deelneemt grensoverschrijdende onderzoeksprojecten (CI 42)
aan
Aantal
25
► Aantal ondernemingen dat deelneemt grensoverschrijdende onderzoeksprojecten (CI 41)
aan
► Aantal onderzoeksinstellingen dat deelneemt grensoverschrijdende onderzoeksprojecten (CI 42)
aan
► Aantal gemeenschappelijke opleidingen
1.b SD 2
2.1.1.7
GEGEVENSBRON
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Prestatiekader Prestatiekader van de prioritaire as
Prioritaire as
Soort indicator
IP N°
Indicator of belangrijkse uitvoeringsstap
Eenheid
Mijlpaal voor 2018
Doel waarde 2023
OutputindicaOutputindicatoren
1.b OS 1
► Aantal onderzoeksinstellingen dat deelneemt aan grensoverschrijdende onderzoeksprojecten (CI 42)
Aantal
10
50
OutputindicaOutputindicatoren
1.b OS 2
► Aantal onderzoeksinstellingen dat deelneemt aan grensoverschrijdende onderzoeksprojecten (CI 42)
Aantal
7
25
As 1
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Gegevens bron Operatoren
Operatoren
Relevantie Het aantal betrokken onderzoekstea ms toont de impact van het programma op Onderzoek & Innovatie aan
29
Beschrijving van de prioritaire assen
2.1.1.8
Categorieën steunverlening Tabel 1: Dimensie 1: Domein van bijstandsverlening
Prioritaire as
As 1 – IP 1b
Code
Bedrag €
► 58 : Infrastructuur voor onderzoek en innovatie (met overheidssteun)
► 2 549 656 €
► 60 : Onderzoek en innovatie in openbare onderzoekscentra en kenniscentra, met inbegrip van netwerkvorming
► 15 297 934 €
► 62 : Technologieoverdracht en samenwerking tussen universiteiten en bedrijven die voornamelijk ten goede komen aan kmo's
► 15 297 934 €
► 64 : Onderzoeks- en innovatieprocessen in kmo's (met inbegrip van voucherprogramma's, processen, design, diensten en sociale innovatie)
► 10 198 623 €
► 65 : Infrastructuur voor onderzoek en innovatie, overdracht van technologie en samenwerking in ondernemingen die zich toeleggen op de koolstofarme economie en op weerbaarheid tegen de klimaatverandering
► 5 099 311 €
► 108 : Modernisering van de arbeidsmarktinstellingen zoals openbare en particuliere diensten voor arbeidsvoorziening en het beter inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt, waaronder door acties ter vergroting van de transnationale arbeidsmobiliteit alsmede door mobiliteitsregelingen en betere samenwerking tussen instellingen en relevante belanghebbenden
► 2 549 656 €
Tabel 2: Dimensie 2: Financieringsvorm Financieringsvorm Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 1
► 01 : Niet terugbetaalbare hulp
► 50.993.114 €
Tabel 3: Dimensie 3: Zone Zone Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 1
► Grensoverschrijdende samenwerkingszone
► 50.993.114 €
Definitieve versie - Rapport nr. 8
30
Beschrijving van de prioritaire assen
2.1.2 Prioritaire as 2 - Versterken van het grensoverschrijdende concurrentievermogen van de kmo’s 2.1.2.1
Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
As n°2
Titel van de prioritaire as
► Versterken van het grensoverschrijdende concurrentievermogen van de kmo’s
De gehele prioritaire as wordt uitsluitend met behulp van financieringsinstrumenten uitgevoerd De gehele prioritaire as wordt uitsluitend uitgevoerd met financieringsinstrumenten die op het niveau van de Unie zijn opgezet De gehele prioritaire as wordt door vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling uitgevoerd
2.1.2.2
Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één thematische doelstelling betreft
Niet relevant.
2.1.2.3
Fonds en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie ► EFRO
Fonds Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)
2.1.2.4
► Grondslag voor de berekening van de communautaire bijdrage : totale uitgaven
Investeringsprioriteit
Investeringsprioriteit
N°
► Bevorderen van de ondernemerszin, in het bijzonder door de economische exploitatie van nieuwe ideeën te stimuleren en de opzet van nieuwe bedrijven specifiek via bedrijvencentra
3.a
► Versterken van het groeipotentieel van KMO’s op de regionale, nationale en internationale markten evenals hun innovatievermogen
3.d
2.1.2.5
Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten
INVESTERINGS PRIORITEIT
Specifieke doelstelling N°1
Bevorderen van de ondernemerszin, in het bijzonder door de economische exploitatie exploitatie van nieuwe ideeën te stimuleren en de opzet van nieuwe bedrijven specifiek via bedrijvencentra
N°3.a
► De ondernemingszin gezamenlijk ontwikkelen en versterken ► Een positieve bijsturing van de attractie van bepaalde groepen voor ondernemerschap en de weconomische exploitatie van innovaties en nieuwe ideeën
o Verwachte resultaten N°1
Specifieke doelstelling N°2 Verwachte resultaten N°2
Via deze doelstelling wil het OP INTERREG promotie- en sensibiliseringsinitiatieven voor verantwoord ondernemen ondersteunen en verspreiden, vooral bij de volgende doelgroepen: langdurig werklozen, immigranten, vrouwen, universitairen en jongeren. Deze initiatieven die gefinancierd worden door en het label dragen van “FranceWallonie-Flandre” kunnen op het niveau van de samenwerkingszone of op het niveau van de grensoverschrijdende arbeidsregio's georganiseerd worden Ze kunnen bovendien voordeel halen uit de goede praktijken die terzake in bepaalde gebieden bestaan
► De startende en jonge ondernemingen gezamenlijk stimuleren en begeleiden ► Verhogen van het aantal opgerichte ondernemingen en hun overlevingsgraad in de samenwerkingszone door het opzetten van grensoverschrijdende acties voor de begeleiding van ondernemingen.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
31
Beschrijving van de prioritaire assen
INVESTERINGS PRIORITEIT
Specifieke doelstelling N°1
Versterken van het groeipotentieel van KMO’s op de regionale, nationale en internationale markten evenals hun innovatievermogen
N°3.d
► Grensoverschrijdende voorzieningen creëren, opwaarderen en gemeenschappelijk maken voor de begeleiding van KMO's op het vlak van innovatie ► Een toename van het innovatieve van de KMO’s om de concurrentiepositie van de grensoverschrijdende strategische of complementaire sectoren te versterken
o
Het OP INTERREG wil de creatie en het gemeenschappelijk gebruik van begeleidende diensten voor ondernemingen in als strategisch bepaalde sectoren ondersteunen voor de hele samenwerkingszone:
Verwachte resultaten N°1 o
En in sectoren waarbij er aan weerszijden van de grens economische complementariteiten bestaan:
o
Specifieke doelstelling N°2
nieuwe materialen (textiel, polymeer, biologische materialen, nanomaterialen);de voedingsmiddelennijverheid, de valorisatie van agrarische hulpbronnen en de groene chemie; ecologische en schone technologieën, hernieuwbare energie; ICT, de digitale en creatieve economie; de sector van de gezondheidszorg en de autonomie van personen en farmacie; individueel en openbaar transport (auto, openbaar vervoer, luchtvaart) en de logistieke sector.
de groene sectoren (houtsector, ecologisch bouwen, afvalsectoren, sectoren die betrokken zijn bij de vermindering van de luchtverontreiniging) persoonsgebonden dienstverlening en ondernemerschap in de sociale economie, toerisme en cultuur.
Daarenboven wil het OP de dienstverlening aan ondernemers en jonge ondernemingen verbeteren door het proactief beheer van de grensoverschrijdende arbeidsmarktzones te bevorderen en door grensoverschrijdende opleidingstrajecten te ondersteunen in innovatieve, beloftevolle domeinen.
► Grensoverschrijdende voorzieningen creëren, opwaarderen en gemeenschappelijk maken voor de begeleiding van KMO's rond toegang tot de regionale, nationale en internationale markten. ► Een toename van het internationale karakter van de KMO’s om de concurrentiepositie van de grensoverschrijdende strategische of complementaire sectoren te versterken
Verwachte resultaten N°2
o
Het OP wil de bestaande toegang tot begeleidende diensten voor kmo's bij lokale, regionale en internationale expansie verruimen en aanzetten tot de creatie of het gemeenschappelijk gebruik van nieuwe diensten (sensibilisering, in contact brengen met de clusters, acties om de kmo’s van de zone samen te brengen in netwerken).
PROGRAMMASPECIFIEKE RESULTAATINDICATOREN EENHEID
IP Nr.
3.a SD 1
3.a SD 2
DOEL GEGEVENS BRON WAARDE (2023 (2023) PRIORITAIRE AS 2 – VERSTERKEN VAN HET CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE GRENSOVERSCHRIJDENDE SECTOREN
RESULTAATINDICATOREN
REFERENTIE WAARDE
JAAR
FREQUENTIE VAN DE RAPPORTAGE
► Percentage begunstigden die een bedrijf opgericht hebben
%
0 (1)
2014
10 %
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
Aantal
0 (2)
2014
100
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal banen die gecreëerd worden in de bedrijven die door het programma ondersteund worden
Aantal
0 (1)
2014
200
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit
Aantal
0 (2)
2014
500
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
Aantal
0 (2)
2014
250
► Operatoren
► Jaarlijks
Definitieve versie - Rapport nr. 8
32
Beschrijving van de prioritaire assen
3.d SD 1
3.d SD 2
► Percentage ondersteunde bedrijven die een nieuw product of process voor het bedrijf ontwikkeld hebben
%
0 (3)
2014
20 %
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
Aantal
0 (2)
2014
500
► Operatoren
► Jaarlijks
► Percentage ondernemingen die door het programma ondersteund worden en waarvan de omzet gelijk gebleven of gestegen is
%
0 (1)
2014
75%
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit
Aantal
0 (2)
2014
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
Aantal
0 (2)
2014
► Operatoren
► Jaarlijks
500
500
(1) Aangezien dit een nieuwe soort actie is, kunnen er geen gegevens van INTERREG IV gebruikt worden (2) Geen bruikbare gegevens van INTERREG IV (3) De berekening gebeurt naarmate de projecten goedgekeurd worden
2.1.2.6 2.1.2.6.1
IP
In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregelen Een bescrijving van het soort en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden
Bevorderen van de ondernemerszin, in het bijzonder door de economische exploitatie van nieuwe ideeën te stimuleren en de opzet opzet van nieuwe bedrijven specifiek via bedrijvencentra
N°3.a
SD 1 ► Grensoverschrijdend structureren van de toegang tot financiering voor de startende en jonge bedrijven en de ondernemer grensoverschrijdend begeleiden in zijn zoektocht naar financiering (advies, hulp,...) ► Ondersteunen van grensoverschrijdende acties rond ondernemerschap op het niveau van het samenwerkingsgebied of de grensoverschrijdende tewerkstellingszones door de netwerking te bevorderen (bedrijvencentra,...) ► Adviseren en begeleiden van jonge en startende bedrijven om hun marktpotentieel langs de andere kant van de grens te ontwikkelen via o.a. de opwaardering en de opzet van gemeenschappelijke grensoverschrijdende instrumenten ► Bevorderen van een proactief beheer van de grensoverschrijdende tewerkstellingszones om zo de behoeften van nieuwe werkgevers op het vlak van opleiding te bepalen, te anticiperen en te beantwoorden. ► Uitwerken van grensoverschrijdende opleidingsinstrumenten die kunnen inspelen op de verwachtingen van jonge bedrijven SD 2 ► Grensoverschrijdend structureren van de toegang tot financiering voor de startende en jonge bedrijven en de ondernemer grensoverschrijdend begeleiden in zijn zoektocht naar financiering (advies, hulp,...) ► Adviseren en begeleiden van jonge en startende bedrijven om hun marktpotentieel langs de andere kant van de grens te ontwikkelen via o.a. de opwaardering en de opzet van gemeenschappelijke grensoverschrijdende instrumenten ► Opwaarderen van het potentieel en versterken van de interventie- en innovatiecapaciteit en de toegang tot financiering van de bedrijven actief op sociaal en solidair vlak ► Bevorderen van een proactief beheer van de grensoverschrijdende tewerkstellingszones om zo de behoeften van nieuwe werkgevers op het vlak van opleiding te bepalen, te anticiperen en te beantwoorden. ► Uitwerken van grensoverschrijdende opleidingsinstrumenten die kunnen inspelen op de verwachtingen van jonge bedrijven ► Ondersteunen van opleidingsacties in innovatieve domeinen en domeinen met een sterk groeipotentiee ► Ondersteunen van acties ter versterking van de beheerscapaciteit van de ondernemers en de stakeholders binnen de sociale en solidaire economie (vorming, professionalisering van de sector, ...) Doelpubliek (niet-limitatieve lijst) : ► Studenten, doctoraatsstudenten, wetenschappers (onderzoekers en assistenten) ► Werkzoekenden, vooral vrouwen ► ZKO en KMO ► Startende ondernemingen en jonge ondermingen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
33
Beschrijving van de prioritaire assen
► Ondernemers (bedrijfsleiders, ambachtslieden, handelaars, zelfstandigen)
IP
Versterken van het groeipotentieel van KMO’s op de regionale, nationale en internationale markten evenals hun innovatievermogen innovatievermogen
N°3.d
SD 1 ► Opzetten van relais en steunpunten in de grensstreken voor de bedrijven om initiatieven te ondersteunen gericht op de verspreiding van innovatie, ICT, duurzaam ondernemen,... bij de KMO's ► Ondersteunen van grensoverschrijdende acties gericht op de integratie van duurzaam ondernemen bij de uitbouw/aanpassing van de bedrijve ► Begeleiden van ondernemers in hun uitwerking van nieuwe technieken en nieuwe processen en nieuwe ondernemingsvormen ► Ondersteunen van opleidingsacties in innovatieve domeinen en domeinen met een sterk groeipotentieel ► Ondersteunen van acties ter versterking van de beheerscapaciteit van de ondernemers en de stakeholders binnen de sociale en solidaire economie (vorming, professionalisering van de sector, ...) SD 2 ► Adviseren en begeleiden van het bedrijf bij de uitbouw van haar "markt" potentieel langs de andere kant van de grens en op internationaal vlak, via o.a. de opwaardering en de opzet van gemeenschappelijke, grensoverschrijdende instrumenten ► Bepalen en ondersteunen van grensoverschrijdende acties op het vlak van overdracht en overname van bedrijven ► Bevorderen van de netwerking tussen bedrijven door de opzet van grensoverschrijdende sectoren ► Grensoverschrijdend structureren van de toegang tot financiering voor bedrijven in ontwikkeling en begeleiden van het bedrijf bij haar zoektocht naar financiering (advies, hulp,...) ► Bevorderen van een proactief beheer van de grensoverschrijdende tewerkstellingszones om zo de behoeften van de werkgevers op het vlak van opleiding te bepalen en te beantwoorden aan de verwachtingen van de werkgevers en de werknemers ► Uitwerken van grensoverschrijdende opleidingsinstrumenten die kunnen inspelen op de verwachtingen van de bedrijven Doelpubliek (niet-limitatieve lijst):
De doelgroep bestaat met name uit sectoren met een sterk potentieel, uit belangrijke, opkomende economische sectoren met een sterk potentieel op het vlak van innovatie en economische valorisatie (nieuwe materialen, voedingsmiddelnijverheid, ecologische en schone technologieën, ICT, digitale en creatieve economie, gezondheids- en ouderenzorg, individueel en collectief transport, logistiek, ...) evenals uit sterk complementaire sectoren die mogelijkheden bieden op het vlak van technologische, sociale, culturele en ecologische innovatie (houtsector en ecologisch bouwen, persoonsgebonden dienstverlening en sociaal ondernemerschap, toerisme en cultuur). ► ZKO, KMO en ambachtelijke ondernemingen ► Startende ondernemingen en jonge ondermingen ► Ondernemers (bedrijfsleiders, ambachtslieden, handelaars, zelfstandigen)
2.1.2.6.2
Leidende beginselen voor het selecteren van concrete acties
Beslissingsproces Het beslissingsproces richt zich op twee punten: ► zorgen voor een betere strategische sturing van het Programma; ► het evaluatie- en beoordelingsproces differentiëren en specialiseren in functie van de tussenkomende partijen en hun rol. Over het algemeen valt het beslissingsproces uiteen in 4 verschillende fasen: 1.
tijdens de indiening van de dossiers analyseert het GTS de ontvankelijkheid van de vraag;
2.
de Beheersautoriteit, het GTS en het Technisch Team evalueren de conformiteit van de dossiers. De evaluatie wordt besloten met een “programmaadvies”;
3.
tijdens de uitwerking van het programma-advies starten de Partnerautoriteiten met een beoordeling van de inhoud en van de basis van de dossiers. Deze beoordeling wordt ook uitgewerkt voor de elementen “duurzame ontwikkeling” en “gelijkheid van kansen”. De beoordeling wordt gecoördineerd door de Nationale Leidende Autoriteiten die instaan voor een consolidatie van de standpunten per gebiedsdeel;
4.
in fine worden de dossiers bestudeerd door de Stuurgroep die een gemotiveerde beslissing neemt.
Het volledige bovenvermelde proces voor de dossiers wordt doorlopen op basis van het type van de ingediende projecten.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
34
Beschrijving van de prioritaire assen
1.
Project/Projectenportefeuille
1.1.
Het voorproject
Het voorproject vormt de onvermijdelijke voorbereidende fase van de selectie van een project/projectenportefeuille. Het zal verplicht zijn een voorproject in te dienen en de goedkeuring van de Stuurgroep te verkrijgen vooraleer een project/projectenportefeuille ingediend kan worden. Het/de ingediende project/projectenportefeuille dat/die niet het groene licht gekregen heeft voor het voorproject, zal in het geautomatiseerde beheerssysteem geen toegang krijgen tot de projectfiche/projectenportefeuillefiche.
1.1.1. Indiening In de praktijk wordt er bij elke oproep tot voorprojecten een deadline vastgesteld voor het indienen van de voorprojecten. De fiche van het voorproject wordt ingediend en doorgestuurd na analyse van de ontvankelijkheid, via het geautomatiseerde systeem.
1.1.2. Evaluatie De Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, brengen een programma-advies uit. Ze zullen de voorprojectfiche evalueren op basis van een formulier goedgekeurd door de Programma-autoriteiten. De criteria die gebruikt worden bij de evaluatie van het Programma zijn als volgt: 1. 2. 3. 4. 5.
Bijdrage van het project aan de doelstellingen en resultaten van het Programma. Relevantie van het samenwerkingsverband. Grensoverschrijdende meerwaarde Geografische zone. Kwaliteit van het budget.
1.1.3. Beoordeling Tegelijkertijd is de voorprojectfiche beschikbaar en zo ook gesignaleerd naar elk gebiedsdeel toe om beoordeeld te worden. Bij elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van de beoordeling en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt. Dit standpunt per gebiedsdeel neemt de vorm aan van een groen of een rood licht, eventueel vergezeld van aanbevelingen.
1.1.4. Beslissing De gemotiveerde beslissing wordt genomen door de Stuurgroep, op basis van het standpunt van elk gebiedsdeel en het programma-advies. Elk voorproject zal na evaluatie de beoordeling ‘Groen Licht’ of ‘Rood Licht’ door de Stuurgroep krijgen. Het rode licht betekent dat het voorproject geweigerd is en geeft aan dat er geen project/projectenportefeuille ingediend kan worden. De projectpartner kan geen project indienen maar hij kan een aangepast voorproject indienen bij de volgende oproep voor voorprojecten. Het groene licht betekent dat het voorproject aanvaard is. Eventueel worden verbeteringen/aanpassingen aanbevolen. De projectpartner kan een project/projectenportefeuille indienen. Als hij het groene licht krijgt, verkrijgt de projectpartner toegang tot de database en kan hij de nodige informatie vinden voor de uitwerking van het project/de projectenportefeuille dat/die hij wil indienen. Bij rood licht krijgt hij geen toegang tot de database. De toekenning van het groene licht aan een voorproject betekent niet automatisch dat het project/de projectenportefeuille aanvaard zal worden.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
35
Beschrijving van de prioritaire assen
1.2.
De projecten/projectenportefeuilles (bottom(bottom-up of toptop-down benadering)
1.2.1. Indiening Er moet enkel rekening gehouden worden met de indiening van een project/projectenportefeuille indien er vooraf een voorproject werd ingediend. Een project/projectenportefeuille kan enkel ingediend worden als het voorproject door de Stuurgroep goedgekeurd werd en via het geautomatiseerde beheerssysteem van het Programma ingediend is.
1.2.2. Evaluatie De Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, brengen een programma-advies uit. Ze zullen de project/projectenportefeuillefiche en de projecten waaruit het bestaat evalueren op basis van een evaluatiefiche goedgekeurd door de Programmapartners met de volgende criteria: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
afstemming met het goedgekeurde voorproject en opvolging van de aanbevelingen van de Stuurgroep. bijdrage van het project/de projectenportefeuille aan de doelstellingen en resultaten van het Programma; intrinsieke samenhang van het project/de projectenportefeuille; grensoverschrijdende meerwaarde van het project/de projectenportefeuille relevantie van de voorgestelde communicatieacties overeenstemming van het voorgestelde budget met de verwachte acties en resultaten; financiële mogelijkheden van de projectpartners om het project uit te werken ; structurering van het partnerschap / de samenwerking (voor de projectenportefeuilles); financiële en organisatorische mogelijkheden van de projectleider om de coördinatie van het project/de projectenportefeuille uit te voeren en te garanderen.
1.2.3. Beoordeling Tegelijkertijd worden de project/projectenportefeuillefiche en de projecten waaruit dit bestaat gesignaleerd naar elk van de gebiedsdelen toe ter beoordeling van de relevantie en stellingname. Naast deze evaluatie worden het project/de projectenportefeuille en de projecten waaruit dit bestaat verstuurd naar de bevoegde milieu-autoriteiten en de diensten voor gelijkheid van kansen. Voor elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van de beoordeling en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt. Dit standpunt focust op het project/de projectenportefeuille (overkoepelende fiche) en het geheel van de projecten waaruit de projectenportefeuille bestaat. Dit omvat trouwens de evaluatie van de bevoegde milieu-autoriteiten en diensten voor gelijkheid van kansen.
1.2.4. Beslissing De gemotiveerde beslissing ligt bij de Stuurgroep van het Programma, die de inzet van de vereiste medefinancieringen zal controleren.
2.
De microprojecten
2.1. Indiening De microprojecten zijn onderdeel van een specifieke oproep en worden rechtstreeks in het geautomatiseerde beheerssysteem van het Programma ingediend zonder dat ze eerst als tussenstap een goed te keuren voorproject moeten indienen. Een microproject kan in om het even welke prioritaire as en specifieke doelstelling van het operationele programma ingediend worden.
2.2. Evaluatie De evaluatie van de microprojecten gebeurt via de uitwerking van een programma-advies dat uitgebracht wordt door de Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team op basis van de volgende criteria: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
bijdrage van het microproject aan de doelstellingen en resultaten van het Programma; grensoverschrijdende meerwaarde van het microproject gerichtheid op de bevolking ; financiële en administratieve capaciteit van de projectleider; relevantie van de voorgestelde communicatieacties afstemming tussen het budget, de acties en de resultaten; samenhangende en evenwichtige verdeling tussen de partners;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
36
Beschrijving van de prioritaire assen
2.3. Beoordeling De fiche van het microproject wordt tegelijkertijd als beschikbaar gesignaleerd ter stellingname door elk gebiedsdeel. Bij elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van het gebiedsdeel en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt.
2.4. Beslissing De eindbeslissing om een microproject goed te keuren of te verwerpen, wordt genomen door het Selectiecomité aangesteld door de Stuurgroep.
Zware investeringen Wat de zware investeringen betreft, is de werkgroep het eens dat dit soort investeringen geen prioriteit is voor het INTERREG-programma. Deze investeringen worden gedefinieerd als zijnde bouw-, inrichtings-, renovatie- of herstelwerken aan gebouwen, complexen, sites, wegen, enz. Toch kunnen deze zware investeringen ten uitzonderlijke titel in aanmerking genomen worden onder vier voorwaarden: ► het is absoluut noodzakelijk om de link te maken tussen de geplande investeringen en de andere beoogde acties, om aan te tonen dat deze investeringen bepalend zijn voor de uitwerking van andere acties, en om de grensoverschrijdende meerwaarde te bepalen waartoe ze rechtstreeks en onrechtstreeks aanleiding kunnen geven via de acties; ► men moet ook aantonen dat deze investeringen wel als grensoverschrijdend moeten gezien worden aangezien ze zich langs weerszijden van de grens bevinden, nl. dat na afloop van het project deze investeringen een positief en betekenisvol effect zullen blijven hebben in het andere deelgebied; ► de geplande investeringen moeten heel precies beschreven en bepaald worden en gedetailleerd ingeschat worden door een opdrachtgever (architect, raadgevend ingenieur, deskundige,…); ► de projectpartner, bouwheer van deze investeringen, moet de eigendom van het bezwaarde perceel kunnen staven of een gebruiksbewijs hebben dat hem de toelating geeft om deze investeringen uitvoeren. De EFRO-bijdrage zou, zoals bij de andere uitgavencategorieën, 50% bedragen met een maximum van 500.000 € EFRO per projectpartner.
2.1.2.6.3
Gepland gebruik van financieringsinstrumenten
Het programma is niet betrokken.
2.1.2.6.4
Gepland gebruik van grote projecten
Het programma is niet betrokken.
2.1.2.6.5
Output indicatoren Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren
IP Nr.
OUTPUTINDICATOREN
EENHEID
DOELWAARDE (2023 (2023)
GEGEVENSBRON
FREQUENTIE VAN DE RAPPORTAGE
PRIORITAIRE AS 2 – VERSTERKEN VAN HET CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE GRENSOVERSCHRIJDENDE SECTOREN
3.a SD 1
3.a SD 2
► Aantal mensen bereikt door de acties die begeleiding bieden bij het ondernemen en die dankzij het programma worden uitgevoerd
Aantal
500
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal gemeenschappelijke opleidingen
Aantal
50
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt (CI 1)
Aantal
200
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal grensoverschrijdende begeleidingsacties tot bevordering van de mobiliteit en de tewerkstelling van de doelgroepen
Aantal
10
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal gemeenschappelijke opleidingen
Aantal
50
► Operatoren
► Jaarlijks
Definitieve versie - Rapport nr. 8
37
Beschrijving van de prioritaire assen
IP Nr.
3.d SD 1
OUTPUTINDICATOREN
DOELWAARDE (2023 (2023)
► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt met het oog op producten of processen die nieuw voor de onderneming zijn (CI 29)
Aantal
150
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal gemeenschappelijke opleidingen
Aantal
50
► Operatoren
► Jaarlijks
Aantal
1.000
► Operatoren
► Jaarlijks
Aantal
10
► Operatoren
► Jaarlijks
Aantal
50
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt (CI 1) 3.d SD 2
FREQUENTIE VAN DE RAPPORTAGE
EENHEID
► Aantal grensoverschrijdende begeleidingsacties tot bevordering van de mobiliteit en de tewerkstelling van de doelgroepen ► Aantal gemeenschappelijke opleidingen
2.1.2.7
GEGEVENSBRON
Prestatiekader Prestatiekader van de prioritaire as
Prioritaire as
As 2
2.1.2.8
Soort indicator
IP N°
Indicator of belangrijkse uitvoeringsstap
Eenheid
Mijlpaal voor 2018
Doel waarde 2023
Gegevens bron
OutputindicaOutputindicatoren
3.a OS 2
► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt (CI 1)
Aantal
50
200
Operatoren
OutputindicaOutputindicatoren
3.d OS 2
► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt (CI 1)
Aantal
200
1.000
Operatoren
Relevantie De acties die door het programma ondersteund worden, zullen bijdragen tot een toename van het concurrentievermog en van de begunstigde KMO’s
Categorieën steunverlening Tabel 4: Dimensie 1: Domein van bijstandsverlening
Prioritaire as
As 2 – IP 3a
As 2 – IP 3d
Code
Bedrag €
► 63 : Clusterondersteuning en bedrijvennetwerken die voornamelijk ten goede komen aan kmo's
► 3 059 587 €
► 67 : Zakelijke ontwikkeling van kmo's, ondersteuning van ondernemerschap en incubatie (met inbegrip van ondersteuning van voor spin-offs en spin-outs)
► 9.178.760 €
► 104 : Werk als zelfstandige, ondernemerschap en oprichting van een eigen bedrijf, met inbegrip van innovatieve micro-, kleine en middelgrote ondernemingen
► 3 059 587 €
► 66 : Geavanceerde ondersteunende diensten voor kmo’s en groepen van kmo’s (met inbegrip van beheer, marketing en design)
► 14 957 980 €
► 105 : Gelijkheid van vrouwen en mannen op alle gebieden, waaronder toegang tot arbeid, carrièrekansen, het combineren van werk en privéleven en het bevorderen van gelijke beloning voor gelijk werk
► 3 739 495 €
Tabel 5: Dimensie 2: Financieringsvorm Financieringsvorm Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 2
► 01 : Niet terugbetaalbare hulp
► 33.995.409 €
Tabel 6: Dimensie 3: Zone Zone Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 2
► Grensoverschrijdende samenwerkingszone
► 33.995.409 €
Definitieve versie - Rapport nr. 8
38
Beschrijving van de prioritaire assen
2.1.3 2.1.3.1
Prioritaire as 3 - Beschermen en valoriseren van het milieu door een geïntegreerd beheer van grensoverschrijdende hulpbronnen Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
As n°3
Titel van de prioritaire as
► Beschermen en valoriseren van het milieu door een geïntegreerd beheer van grensoverschrijdende hulpbronnen
De gehele prioritaire as wordt uitsluitend met behulp van financieringsinstrumenten uitgevoerd De gehele prioritaire as wordt uitsluitend uitgevoerd met financieringsinstrumenten die op het niveau van de Unie zijn opgezet De gehele prioritaire as wordt door vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling uitgevoerd
2.1.3.2
Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één thematische doelstelling betreft
Verantwoording van de opname vanprioriteit 5d in as 3 “Beschermen en valoriseren van het milieu door een geïntegreerd beheer van grensoverschrijdende grensoverschrijdende hulpbronnen”. Om zo goed mogelijk in te spelen op de verschillende uitdadingen voor de grensoverschrijdende zone inzake milieuzorg en valorisatie van het patrimonium, hebben de partners de keuze gemaakt om in eenzelfde as de thematische doelstellingen 5.“De aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie en -beheer bevorderen” en 6. “Bescherming van milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen” op te nemen. ”. Deze keuze wordt verantwoord vanuit de ambitie om een globale visie te ontwikkelen rond het behoud van natuurlijke hulpbronnen met een grensoverschrijdend karakter (water, biodiversiteit, grond, natuurgebieden),rond hun duurzaamheid en de mate waarin zij bestand zijn tegen antropogene druk. (gedegradeerde bodems, natuurlijke omgeving)en tegen bepaalde ontwikkelingen en risico’s (klimaatveranderingen, beheer van natuurlijke en industriële risico’s). Deze globale visie vertaalt zich vervolgens in: ► de ambitie om de grensoverschrijdende acties en de vormen van geïntegreerd beheer geïnitieerd door de vorige INTERREG programma’s, te bestendigen en te verbreden. ► de bereidheid om de interregionale samenwerking uit te breiden tot het domein van de preventie en het beheer van grensoverschrijdende risico’s, om zo te zorgen dat deze risico’s en hun nefaste consequenties langs beide zijden van de grens zich minder voordoen (vb. overstromingsrisico's), en dat hun impact op het milieu en de biodiversiteit door het gezamenlijk beheer wordt ingeperkt (vb. door gezamenlijke oefeningen in crisisbeheer).
2.1.3.3
Fonds en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie ► EFRO
Fonds Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)
2.1.3.4
► Grondslag voor de berekening van de communautaire bijdrage : totale uitgaven
Investeringsprioriteit N°
Investeringsprioriteit Investeringsprioriteit 1 Investeringsprioriteit 2
Investeringsprioriteit 3
Definitieve versie - Rapport nr. 8
► Het natuurlijke en culturele erfgoed behouden, beschermen, promoten en ontwikkelen
6.c
► De biodiversiteit beschermen en herstellen, bodems beschermen en herstellen en diensten met betrekking tot ecosystemen promoten, waaronder NATURA 2000 en groene infrastructuur
6.d
► Investeringen promoten om het hoofd te bieden aan specifieke risico's, de capaciteit tot herstel na rampen waarborgen en systemen ontwikkelen voor rampenbeheersing
5.b
39
Beschrijving van de prioritaire assen
2.1.3.5
Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten
INVESTERINGS PRIORITEIT
Het natuurlijke en culturele erfgoed behouden, beschermen, promoten en ontwikkelen
Specifieke doelstelling
► Innovatief en duurzaam opwaarderen van het cultureel, historisch en industrieel erfgoed en het natuur- en landschapspatrimonium in het grensgebied op toeristisch, economisch en ruimtelijk vlak
N°6.c
► Opgewaardeerde grensoverschrijdende culturele, industriële, natuurlijke en landschappelijke patrimonia met een opmerkelijk en typisch karakter in de kust- en plattelandsgebieden, dankzij ontwikkelingsprojecten voor duurzame economische sectoren zoals :
Verwachte resultaten
o
houtsector en ecologisch bouwen;
o
visserijhulpmiddelen en -praktijken die bijdragen tot de grensoverschrijdende regionale identiteit voor de sector van de duurzame visvangst en aquacultuur;
o
teelten en productietypes die bijdragen tot de grensoverschrijdende regionale identiteit voor de sectoren van de duurzame landbouw.
► Een sterkere toeristische aantrekkingskracht van de gebieden in de samenwerkingszone, door de grensoverschrijdende culturele identiteiten en de opwaarderingsacties van die gebieden meer in de verf te zetten
o
Het OP heeft tot doelhet grensoverschrijdende culturele erfgoed toeristisch beter te valoriserendoor marketing- en promotieacties te ontwikkelen voor de grensgebieden als geografisch aaneensluitende culturele en toeristische bestemming en door de ontwikkeling te ondersteunen van grensoverschrijdende toeristische aanbiedingen en producten
► Verspreiding van innovatieve praktijken in het beheer van cultureel, industrieel, natuurlijk en lanschappelijk patrimonium o.a. door het ondersteunen van vernieuwende pilootprojecten bijvoorbeeld op het vlak van publiek-private samenwerking. ► Verdere professionalisering van de actoren in de sectoren duurzame ontwikkeling, toerisme en cultuur
INVESTERINGS PRIORITEIT
Specifieke doelstelling
De biodiversiteit beschermen en herstellen, bodems beschermen en herstellen en diensten met betrekking tot ecosystemen promoten, waaronder NATURA 2000 en groene infrastructuur
N°6.d
► Ontwikkelen en implementeren van innoverende methodes voor een geïntegreerd en duurzaam beheer van landschappen, natuurlijke rijkdommen en ecosystemen ► Behoud van de ecologische continuïteit van de natuurgebieden en behoud van de grensoverschrijdende ecosystemen
o
Het OP van INTERREG is bedoeld om bij te dragen aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en van de ecosystemen, door ondersteuning te bieden voor initiatieven om gemeenschappelijke beheersinstrumenten in het leven te roepen (grensoverschrijdende parken, grensoverschrijdende handvesten,…) en aan initiatieven om de inwoners en de relevante economische actoren te informeren en bewuster te maken.
o
Het OP wil ook bijdragen tot een beter waterbeheer, door de toegankelijkheid tot drinkbaar water voor iedereen te verbeteren,door een efficienter watergebruik in de landbouw en bij de ondernemingen te promoten en door initiatieven voor een geïntegreerd waterbeheer te ondersteunen
Verwachte resultaten
INVESTERINGS PRIORITEIT
Specifieke doelstelling
Investeringen promoten om het hoofd te bieden aan specifieke risico's, de capaciteit tot herstel na rampen waarborgen en systemen ontwikkelen voor rampenbeheersing
N°5.b
► Beheren van de natuurlijke, technologische en industriële risico’s alsook van de noodsituaties ► Vermindering van natuurlijke risico’s, zoals het risico op overstroming en watersnood met invloed op de aansluitende grensoverschrijdende gebieden (afwatering van de polders bijvoorbeeld) via ondersteuning van preventieacties en acties om de beheerscapaciteiten uit te breiden
o Verwachte resultaten
Dat kan door een betere samenwerking bij het beheer van overstromingen van waterlopen in het binnenland en van overstromingen vanuit de zee in de kuststreek. Deze doelstelling beoogt ook de ontwikkeling van de grensoverschrijdende hulp- en noodplannen en -diensten, zoals de verbetering van de waterafvoer.
► Ontwikkeling van gemeenschappelijke samenwerkingsacties, met name op het vlak van veiligheid van de bevolking, om de industriële,natuurlijke, technologische risico's met een grensoverschrijdende impact (of die een grensoverschrijdende actie noodzakelijk maken) te beheren.
o
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Het programma is bedoeld om de grensoverschrijdende samenwerking te versterken op het vlak van beheer van industriële en technologische risico's, door de uitvoering van gezamenlijke planningen en oefeningen inzake crisisbeheersing.
40
Beschrijving van de prioritaire assen
PROGRAMMASPECIFIEKE RESULTAATINDICATOREN EENHEID
REFERENTIE WAARDE
JAAR
%
0 (1)
2014
10%
► Operatoren
► Jaarlijks
Aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de opleiding
Aantal
0 (2)
2014
200
► Operatoren
► Jaarlijks
6.d
► Creëren van middelen voor het geïntegreerd beheer van de natuurlijke rijkdommen en van het gebied
Aantal
1
2014
5
► Operatoren
► Jaarlijks
5.b
► Toename van de bevolking die beschermingsmaatregelen geniet tegen natuurlijke, industriële en technologische risico's en grensoverschrijdende noodsituaties in verband met deze risico’s
%
2.040.000
2014
50 %
► Operatoren
► Jaarlijks
IP Nr.
DOEL GEGEVENS FREQUENTIE BRON VAN DE WAARDE (2023 RAPPORTAGE (2023) PRIORITAIRE AS 3 – BESCHERMEN EN VALORISEREN VAN HET MILIEU DOOR EEN GEINTEGREERD BEHEER VAN GRENSOVERSCHRIJDENDE HULPBRONNEN RESULTAATINDICATOREN
► Stijging van de bezoeken als gevolg van de producten/het aanbod dat door het programma ondersteund wordt 6.c
(1) (2)
De berekening gebeurt naarmate de projecten goedgekeurd worden Geen bruikbare gegevens van INTERREG IV
2.1.3.6
In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregelen
2.1.3.6.1
IP
Een bescrijving van het soort en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden
Het natuurlijke en culturele erfgoed behouden, beschermen, promoten en ontwikkelen
N°6.c
► Coördineren van innovatieve acties rond toeristisch onthaal en uitwerking van instrumenten bestemd voor toeristen met het oog op duurzaam toerisme, o.a. op het vlak van riviertoerisme, fietstoerisme, gastronomisch toerisme, ervaringsgericht toerisme, herdenkingstoerisme en jongerentoerisme ► Ondersteunen van innovatieve marketing- en promotieacties van de grensstreken als toeristische en culturele bestemming ► Ondersteunen van pilootprojecten rond nieuwe modellen van publiek-private samenwerking op het vlak van het behoud van het culturele, industriële, natuurlijke en landschappelijke erfgoed ► Ontwikkelen van innovatieve projecten voor de bescherming en bevordering van het culturele, industriële en landschappelijke erfgoed ► Versterken van de capaciteiten voor de uitwerking van innovatieve en duurzame strategieën voor het beheer van het culturele, industriële, natuurlijke en landschappelijke erfgoed ► Opwaarderen en ontwikkelen van innovatieve culturele acties die zorgen voor een internationale uitstraling van het samenwerkingsgebied. ► Toepassen van de grensoverschrijdende acties gericht op het ondersteuren van de professionaliseringsopleidingen van de stakeholders actief op het vlak van het beheer van duurzame ontwikkeling, toerisme en cultuur Doelpubliek (niet-limitatieve lijst): ► Publieke instellingen voor het beheer van het culturele en het natuurlijke patrimonium ► Actoren uit de bedrijfswereld, de overheidssector en het verenigingsleven actief in duurzame ontwikkeling, toerisme en cultuur. ► Toeristen en de inwoners van de samenwerkingszone ► Lokale besturen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
41
Beschrijving van de prioritaire assen
De biodiversiteit beschermen en herstellen, bodems beschermen en herstellen en diensten met betrekking tot ecosystemen promoten, N°6.d waaronder NATURA 2000 en groene infrastructuur ► Ondersteunen van de instrumenten voor een geïntegreerd beheer van water (riviercontracten, grensoverschrijdend rivierenplan,...) en natuurreservaten (aanleg van grensoverschrijdende natuurreservaten, bescherming van ecologische corridors en beheer van beschermde zones,...) IP
► Ondersteunen van acties die drinkwater voor iedereen beschikbaar maken, ten gunste van de bevolking in het grensoverschrijdende gebied ► Sensibiliseren van de bevolking en de plaatselijke stakeholders rond het gerationaliseerde en participatieve beheer van natuurlijke rijkdommen door best practices te delen ► Uitwerken van acties die zich richten op een efficiënt waterbeheer in de landbouw- en de bedrijvensector ► Ondersteunen van de grensoverschrijdende geïntegreerde acties bij het beheer van de landschappen, de ecosystemen, het beheer van de kustzone, de bescherming van de gronden en de biodiversiteit ► Ondersteunen van de investeringen die zorgen voor de uitbouw van innovatieve technologieën voor afvalverwerking, waterzuivering, bodembescherming, vermindering van de luchtvervuiling,… Doelpubliek (niet-limitatieve lijst): ► De bevolking en gebruikers van deze gebieden ► De economische actoren ► De milieuorganisaties ► De lokale actoren in de bescherming en het beheer van natuurgebieden ► De lokale besturen
Investeringen promoten om het hoofd te bieden aan specifieke risico's, de capaciteit tot herstel na rampen waarborgen en systemen ontwikkelen voor rampenbeheersing ► Ondersteunen van de acties in de strijd tegen het overstromingsrisico en de klimaatsverandering IP
N°5.b
► Informeren en sensibiliseren van het publiek over de natuurlijke (o.a. de overstromingen) en industriële (vervuiling,...) risico's. ► Ontwikkelen en versterken van de coördinatie bij de spelers op het vlak van grensoverschrijdende veiligheid (rampoefeningen, gemeenschappelijke opleidingen, grensoverschrijdend urgentieplan,...) ► Bevorderen van grensoverschrijdende maatregelen voor de preventie van industriële en technologische risico's ten gunste van de bevolking ► Doelpubliek (niet-limitatieve lijst): ► De bevolking wonend in risicogebieden (natuurlijke of industriële) ► De milieuorganisaties ► De actoren in de civiele veiligheid (politie en brandweerdiensten, civiele bescherming, gezondheidsdiensten, enz.). ► De lokale besturen
2.1.3.6.2
Leidende beginselen voor het selecteren van concrete acties
Beslissingsproces Het beslissingsproces richt zich op twee punten: ► zorgen voor een betere strategische sturing van het Programma; ► het evaluatie- en beoordelingsproces differentiëren en specialiseren in functie van de tussenkomende partijen en hun rol. Over het algemeen valt het beslissingsproces uiteen in 4 verschillende fasen: 1.
tijdens de indiening van de dossiers analyseert het GTS de ontvankelijkheid van de vraag;
2.
de Beheersautoriteit, het GTS en het Technisch Team evalueren de conformiteit van de dossiers. De evaluatie wordt besloten met een “programmaadvies”;
3.
tijdens de uitwerking van het programma-advies starten de Partnerautoriteiten met een beoordeling van de inhoud en van de basis van de dossiers. Deze beoordeling wordt ook uitgewerkt voor de elementen “duurzame ontwikkeling” en “gelijkheid van kansen”. De beoordeling wordt gecoördineerd door de Nationale Leidende Autoriteiten die instaan voor een consolidatie van de standpunten per gebiedsdeel;
4.
in fine worden de dossiers bestudeerd door de Stuurgroep die een gemotiveerde beslissing neemt.
Het volledige bovenvermelde proces voor de dossiers wordt doorlopen op basis van het type van de ingediende projecten.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
42
Beschrijving van de prioritaire assen
1.
Project/Projectenportefeuille
1.1.
Het voorproject
Het voorproject vormt de onvermijdelijke voorbereidende fase van de selectie van een project/projectenportefeuille. Het zal verplicht zijn een voorproject in te dienen en de goedkeuring van de Stuurgroep te verkrijgen vooraleer een project/projectenportefeuille ingediend kan worden. Het/de ingediende project/projectenportefeuille dat/die niet het groene licht gekregen heeft voor het voorproject, zal in het geautomatiseerde beheerssysteem geen toegang krijgen tot de projectfiche/projectenportefeuillefiche.
1.1.1. Indiening In de praktijk wordt er bij elke oproep tot voorprojecten een deadline vastgesteld voor het indienen van de voorprojecten. De fiche van het voorproject wordt ingediend en doorgestuurd na analyse van de ontvankelijkheid, via het geautomatiseerde systeem.
1.1.2. Evaluatie De Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, brengen een programma-advies uit. Ze zullen de voorprojectfiche evalueren op basis van een formulier goedgekeurd door de Programma-autoriteiten. De criteria die gebruikt worden bij de evaluatie van het Programma zijn als volgt: 1. 2. 3. 4. 5.
Bijdrage van het project aan de doelstellingen en resultaten van het Programma. Relevantie van het samenwerkingsverband. Grensoverschrijdende meerwaarde Geografische zone. Kwaliteit van het budget.
1.1.3. Beoordeling Tegelijkertijd is de voorprojectfiche beschikbaar en zo ook gesignaleerd naar elk gebiedsdeel toe om beoordeeld te worden. Bij elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van de beoordeling en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt. Dit standpunt per gebiedsdeel neemt de vorm aan van een groen of een rood licht, eventueel vergezeld van aanbevelingen.
1.1.4. Beslissing De gemotiveerde beslissing wordt genomen door de Stuurgroep, op basis van het standpunt van elk gebiedsdeel en het programma-advies. Elk voorproject zal na evaluatie de beoordeling ‘Groen Licht’ of ‘Rood Licht’ door de Stuurgroep krijgen. Het rode licht betekent dat het voorproject geweigerd is en geeft aan dat er geen project/projectenportefeuille ingediend kan worden. De projectpartner kan geen project indienen maar hij kan een aangepast voorproject indienen bij de volgende oproep voor voorprojecten. Het groene licht betekent dat het voorproject aanvaard is. Eventueel worden verbeteringen/aanpassingen aanbevolen. De projectpartner kan een project/projectenportefeuille indienen. Als hij het groene licht krijgt, verkrijgt de projectpartner toegang tot de database en kan hij de nodige informatie vinden voor de uitwerking van het project/de projectenportefeuille dat/die hij wil indienen. Bij rood licht krijgt hij geen toegang tot de database. De toekenning van het groene licht aan een voorproject betekent niet automatisch dat het project/de projectenportefeuille aanvaard zal worden.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
43
Beschrijving van de prioritaire assen
1.2.
De projecten/projectenportefeuilles (bottom(bottom-up of toptop-down benadering)
1.2.1. Indiening Er moet enkel rekening gehouden worden met de indiening van een project/projectenportefeuille indien er vooraf een voorproject werd ingediend. Een project/projectenportefeuille kan enkel ingediend worden als het voorproject door de Stuurgroep goedgekeurd werd en via het geautomatiseerde beheerssysteem van het Programma ingediend is.
1.2.2. Evaluatie De Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, brengen een programma-advies uit. Ze zullen de project/projectenportefeuillefiche en de projecten waaruit het bestaat evalueren op basis van een evaluatiefiche goedgekeurd door de Programmapartners met de volgende criteria: 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
afstemming met het goedgekeurde voorproject en opvolging van de aanbevelingen van de Stuurgroep. bijdrage van het project/de projectenportefeuille aan de doelstellingen en resultaten van het Programma; intrinsieke samenhang van het project/de projectenportefeuille; grensoverschrijdende meerwaarde van het project/de projectenportefeuille relevantie van de voorgestelde communicatieacties overeenstemming van het voorgestelde budget met de verwachte acties en resultaten; financiële mogelijkheden van de projectpartners om het project uit te werken ; structurering van het partnerschap / de samenwerking (voor de projectenportefeuilles); financiële en organisatorische mogelijkheden van de projectleider om de coördinatie van het project/de projectenportefeuille uit te voeren en te garanderen.
1.2.3. Beoordeling Tegelijkertijd worden de project/projectenportefeuillefiche en de projecten waaruit dit bestaat gesignaleerd naar elk van de gebiedsdelen toe ter beoordeling van de relevantie en stellingname. Naast deze evaluatie worden het project/de projectenportefeuille en de projecten waaruit dit bestaat verstuurd naar de bevoegde milieu-autoriteiten en de diensten voor gelijkheid van kansen. Voor elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van de beoordeling en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt. Dit standpunt focust op het project/de projectenportefeuille (overkoepelende fiche) en het geheel van de projecten waaruit de projectenportefeuille bestaat. Dit omvat trouwens de evaluatie van de bevoegde milieu-autoriteiten en diensten voor gelijkheid van kansen.
1.2.4. Beslissing De gemotiveerde beslissing ligt bij de Stuurgroep van het Programma, die de inzet van de vereiste medefinancieringen zal controleren.
2.
De microprojecten
2.1. Indiening De microprojecten zijn onderdeel van een specifieke oproep en worden rechtstreeks in het geautomatiseerde beheerssysteem van het Programma ingediend zonder dat ze eerst als tussenstap een goed te keuren voorproject moeten indienen. Een microproject kan in om het even welke prioritaire as en specifieke doelstelling van het operationele programma ingediend worden.
2.2. Evaluatie De evaluatie van de microprojecten gebeurt via de uitwerking van een programma-advies dat uitgebracht wordt door de Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team op basis van de volgende criteria: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
bijdrage van het microproject aan de doelstellingen en resultaten van het Programma; grensoverschrijdende meerwaarde van het microproject gerichtheid op de bevolking ; financiële en administratieve capaciteit van de projectleider; relevantie van de voorgestelde communicatieacties afstemming tussen het budget, de acties en de resultaten; samenhangende en evenwichtige verdeling tussen de partners;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
44
Beschrijving van de prioritaire assen
2.3. Beoordeling De fiche van het microproject wordt tegelijkertijd als beschikbaar gesignaleerd ter stellingname door elk gebiedsdeel. Bij elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van het gebiedsdeel en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt.
2.4. Beslissing De eindbeslissing om een microproject goed te keuren of te verwerpen, wordt genomen door het Selectiecomité aangesteld door de Stuurgroep.
Zware investeringen Wat de zware investeringen betreft, is de werkgroep het eens dat dit soort investeringen geen prioriteit is voor het INTERREG-programma. Deze investeringen worden gedefinieerd als zijnde bouw-, inrichtings-, renovatie- of herstelwerken aan gebouwen, complexen, sites, wegen, enz. Toch kunnen deze zware investeringen ten uitzonderlijke titel in aanmerking genomen worden onder vier voorwaarden: ► het is absoluut noodzakelijk om de link te maken tussen de geplande investeringen en de andere beoogde acties, om aan te tonen dat deze investeringen bepalend zijn voor de uitwerking van andere acties, en om de grensoverschrijdende meerwaarde te bepalen waartoe ze rechtstreeks en onrechtstreeks aanleiding kunnen geven via de acties; ► men moet ook aantonen dat deze investeringen wel als grensoverschrijdend moeten gezien worden aangezien ze zich langs weerszijden van de grens bevinden, nl. dat na afloop van het project deze investeringen een positief en betekenisvol effect zullen blijven hebben in het andere deelgebied; ► de geplande investeringen moeten heel precies beschreven en bepaald worden en gedetailleerd ingeschat worden door een opdrachtgever (architect, raadgevend ingenieur, deskundige,…); ► de projectpartner, bouwheer van deze investeringen, moet de eigendom van het bezwaarde perceel kunnen staven of een gebruiksbewijs hebben dat hem de toelating geeft om deze investeringen uitvoeren. De EFRO-bijdrage zou, zoals bij de andere uitgavencategorieën, 50% bedragen met een maximum van 500.000 € EFRO per projectpartner.
2.1.3.6.3
Gepland gebruik van financieringsinstrumenten
Het programma is niet betrokken.
2.1.3.6.4
Gepland gebruik van grote projecten
Het programma is niet betrokken.
2.1.3.6.5
Output indicatoren Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren
IP Nr.
FREQUENTIE VAN DE RAPPORTAGE PRIORITAIRE AS 3 – BESCHERMEN EN VALORISEREN VAN HET MILIEU DOOR EEN GEINTEGREERD BEHEER VAN GRENSOVERSCHRIJDENDE HULPBRONNEN OUTPUTINDICATOREN
EENHEID
DOELWAARDE (2023 (2023)
Aantal
100
► Operatoren
► Jaarlijks
Aantal
20
► Operatoren
► Jaarlijks
GEGEVENSBRON
► Aantal grensoverschrijdende innoverende en duurzame valorisatieproducten en -acties van het - culturele, - historische, - industriële, 6.c
- natuurlijke en - landschappelijke erfgoed in de samenwerkingszone ► Aantal gemeenschappelijke opleidingen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
45
Beschrijving van de prioritaire assen
► Aantal acties rond duurzame ontwikkeling via: - een geïntegreerd beheer van natuurlijke hulpbronnen - het behoud van natuurlijke hulpbronnen - de sensibilisering van het publiek
6.d
Aantal
225
► Operatoren
► Jaarlijks
Aantal
10
► Operatoren
► Jaarlijks
- de uitbouw van innovatieve technologieën 5.b
► Aantal voorzieningen voor gecoördineerd beheer van de natuurlijke risico’s (overstroming, enz.), de industriële risico’s en noodsituaties
2.1.3.7
Prestatiekader Prestatiekader van de prioritaire as
Prioritaire as
Soort indicator
IP N°
Indicator of belangrijkse uitvoeringsstap
Eenheid
Mijlpaal voor 2018
Doel waarde 2023
Gegevens bron
Aantal
10
100
Operatoren
Aantal
45
225
Operatoren
Relevantie
► Aantal grensoverschrijdende innoverende en duurzame valorisatieproducten en -acties van het - culturele, Outputindicatoren
6.c
- historische, - industriële, - natuurlijke en - landschappelijke erfgoed in de samenwerkingszone
As 3
► Aantal acties rond duurzame ontwikkeling via: - een geïntegreerd beheer van natuurlijke hulpbronnen Outputindicatoren
6.d
- het behoud van natuurlijke hulpbronnen - de sensibilisering van het publiek
Maakt het mogelijk de rechtstreekse impact van het programma te meten en verstrekt verfijnde gegevens dankzij de subcategorieën
- de uitbouw van innovatieve technologieën
2.1.3.8
Categorieën steunverlening Tabel 7: Dimensie 1: Domein van bijstandsverlening
Prioritaire as
As 3 – IP 5b
As 3 – IP 6c
Code
Bedrag €
► 87 : Maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering en preventie en beheer van aan het klimaat gerelateerde natuurlijke risico’s, bv. erosie, branden, overstromingen, stormen en droogte, met inbegrip van bewustmaking, burgerbescherming en rampenbestrijdingssystemen en -infrastructuren
► 5 099 311 €
► 88 : Risicopreventie en -beheer van niet aan het klimaat gerelateerde natuurlijke risico’s (d.w.z. aardbevingen) en de risico’s in verband met menselijke activiteiten (bv. technologische ongevallen), met inbegrip van bewustmaking, burgerbescherming en rampenbestrijdingssystemen en -infrastructuren
► 5 099 311 €
► 91 : Ontwikkeling en bevordering van het toeristisch potentieel in natuurgebieden
► 3 739 495 €
► 92 : Bescherming, ontwikkeling en bevordering van openbare toeristische voorzieningen
► 3 739 495 €
► 93 : Ontwikkeling en bevordering van openbare toeristische diensten
► 3 739 495 €
► 94 : Bescherming, ontwikkeling en bevordering van het openbare culturele en historische erfgoed
► 3 739 495 €
► 95 : Ontwikkeling en bevordering van diensten op het gebied van cultuur en erfgoed
► 3 739 495 €
Definitieve versie - Rapport nr. 8
46
Beschrijving van de prioritaire assen
As 3 – IP 6d
► 20 : Drinkwatervoorziening (winning, behandeling, opslag en distributieinfrastructuur)
► 1 359 816 €
► 21 : Waterbeheer en drinkwaterbehoud (met inbegrip van stroomgebiedbeheer, watervoorziening, specifieke maatregelen voor de aanpassing aan klimaatverandering, districts- en consumentenmeters, heffingssystemen en lekkagevermindering)
► 1 359 816 €
► 22 : Behandeling van afvalwater
► 1 359 816 €
► 85 : Bescherming en verbetering van de biodiversiteit, natuurbescherming en groene infrastructuur
► 6 799 083 €
► 86 : Bescherming, herstel en duurzaam gebruik van Natura 2000-gebieden
► 2 719 633 €
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm Financieringsvorm Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 3
► 01 : Niet terugbetaalbare hulp
► 44.494.261 €
Tabel 9: Dimensie 3: Zone Zone Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 3
► Grensoverschrijdende samenwerkingszone
► 44.494.261 €
Definitieve versie - Rapport nr. 8
47
Beschrijving van de prioritaire assen
2.1.4 Prioritaire as 4 - Bevorderen van de cohesie en de gemeenschappelijke identiteit in de grensregio’s 2.1.4.1
Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
As n°4
Titel van de prioritaire as
► Bevorderen van de cohesie en de gemeenschappelijke identiteit in de grensregio’s
De gehele prioritaire as wordt uitsluitend met behulp van financieringsinstrumenten uitgevoerd De gehele prioritaire as wordt uitsluitend uitgevoerd met financieringsinstrumenten die op het niveau van de Unie zijn opgezet De gehele prioritaire as wordt door vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling uitgevoerd
2.1.4.2
Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één thematische doelstelling betreft
Niet relevant.
2.1.4.3
Fonds en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie ► EFRO
Fonds Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)
2.1.4.4
► Grondslag voor de berekening van de communautaire bijdrage : totale uitgaven
Investeringsprioriteit N°
Investeringsprioriteit ► Investeren in sociale en gezondheidsgerelateerde infrastructuur die bijdraagt tot de lokale ontwikkeling, die ongelijkheden op het vlak van gezondheidszorg afbouwt en die sociale inclusie bevordert
9.a
► De achtergestelde stedelijke en rurale gemeenschappen helpen bij hun fysieke en economische heropleving
9.b
► Bevorderen van de grensoverschrijdende tewerkstelling en mobiliteit. Integreren van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt, met inbegrip van mobiliteit, informatie en advies rond gemeenschappelijke lokale initiatieven op het vlak van tewerkstelling en vorming
NC
2.1.4.5
Specifieke doelstellingen in overeenstemming met de investeringsprioriteit en de verwachte resultaten
INVESTERINGS PRIORITEIT
Specifieke doelstelling
Investeren in sociale en gezondheidsgerelateerde infrastructuur die bijdraagt tot de lokale ontwikkeling, die ongelijkheden op het vlak van gezondheidszorg gezondheidszorg afbouwt en die sociale inclusie bevordert
N°9.a
► Versterken en bestendigen van de netwerking en van het dienstenaanbod voor de bevolking op sociaal en gezondheidsvlak ► Ontwikkeling van het grensoverschrijdende aanbod van diensten voor gezondheidszorg en sociale inclusie en een gemakkelijkere toegang voor de bevolking aan beide kanten van de grens ► Deze doelstelling is bedoeld om de bestaande initiatieven door te trekken, o.a. door:
o
de synergieën uit te breiden tussen bestaande instellingen en voorzieningen op het vlak van sociale zaken en gezondheidszorg aan beide kanten van de grens;
o
de coördinatie van de zorgvoorzieningen aan beide kanten van de grens te verbeteren en zelfs te komen tot een grensoverschrijdende planning van sociale diensten en gezondheidsdiensten;
o
de grensoverschrijdende toegang tot publieke diensten te bevorderen;
o
de bevolking beter te informeren over het aanbod en de mogelijkheden van grensoverschrijdende sociale voorzieningen en gezondheidszorg.
Verwachte resultaten
► Binnen de samenwerkingszone kan de samenwerking ook betrekking hebben op medisch-sociale aangelegenheden en de toenemende problemen die bepaalde achtergestelde stedelijke en rurale gebieden ondervinden (telegeneeskunde, de medische wachtdienst in rurale gebieden, de strijd tegen ongeletterdheid, de promotie van gezondheid als hulpbron voor mensen, de promotie van gelijke kansen).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
48
Beschrijving van de prioritaire assen
INVESTERINGS PRIORITEIT
De achtergestelde stedelijke en rurale gemeenschappen helpen bij hun fysieke en economische heropleving
Specifieke doelstelling
N°9.b
► Ontwikkelen van grensoverschrijdende dienstverlening aan de bevolking en bevorderen van de toegankelijkheid ervan
► Deze doelstelling wil de geïntegreerde projecten steunen die gericht zijn op de heropleving van en de sociale integratie in Verwachte resultaten
de grensoverschrijdende stads- en stadsrandzonesvia:. o De verbetering van de toegang voor de bevolking van deze zones tot innoverende grensoverschrijdende diensten, bijvoorbeeld in de de sectoren van de e-inclusie, de mobiliteit en de diensten aan personen. o De sociale reïntegratie van de meest kwetsbare personen in die gebieden
Bevorderen van de grensoverschrijdende tewerkstelling en mobiliteit. Integreren van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt, met inbegrip van mobiliteit, informatie en advies rond gemeenschappelijke lokale initiatieven op het vlak van tewerkstelling en vorming
INVESTERINGS PRIORITEIT
Specifieke doelstelling
► Bevorderen van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en integreren van de arbeidsmarkten ► Deze doelstelling beoogt de werkgelegenheid in de stedelijke en landelijke gebieden van de samenwerkingszone te bevorderen om de levensstandaard en de inzetbaarheid van deze bevolkingsgroepen te verbeteren. In die zin wil dit OP bijdragen aan:
Verwachte resultaten
o o o
het verhogen van de arbeidsmobiliteit van werknemers- en wekzoekende in het grensoverschrijdend gebied het verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op de grensoverschrijdende arbeidsmarkt.. het bevorderen van de tweetaligheid, één van de belangrijkste hindernissen voor arbeidsmobiliteit in de zone, door opleidingen voor de werknemers en werkzoekenden.
PROGRAMMASPECIFIEKE RESULTAATINDICATOREN EENHEID
REFERENTIE WAARDE
JAAR
DOEL GEGEVENS BRON WAARDE (2023 (2023) PRIORITAIRE AS 4 – BEVORDEREN VAN DE COHESIE COHESIE EN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPPELIJKE IDENTITEIT IDENTITEIT IN DE GRENSREGIO’S
9.a
► Het aantal personen die toegang hebben gekregen tot een gezondheids- en sociale dienst aan beide kanten van de grens verhogen
%
55.000
2014
20 %
9.b
Toename van het aantal mensen dat grensoverschrijdende diensten geniet (huisvesting, mobiliteit,…) die door het programma werden gecreëerd of ondersteund
%
0 (1)
2014
5%
Vergroten van het aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op het stimuleren van de werkgelegenheid en de grensoverschrijdende mobiliteit
%
200.000
2014
20 %
Vergroten van het aantal mensen die voordeel ondervinden van de acties gericht op de opleiding
%
55.000
2014
10 %
IP Nr.
RESULTAATINDICATOREN
TransTransversale
FREQUENTIE VAN DE RAPPORTAGE
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
Operatoren
Jaarlijks
(1) De berekening gebeurt naarmate de projecten goedgekeurd worden
2.1.4.6 2.1.4.6.1
In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregelen Een bescrijving van het soort en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden
Investeren in sociale en gezondheidsgerelateerde infrastructuur die bijdraagt tot de lokale ontwikkeling, die ongelijkheden op op het vlak N°9.a van gezondheidszorg afbouwt en die sociale inclusie bevordert ► Ondersteunen van coördinatie- en netwerkingsacties bij de diensten voor zorgverstrekking en welzijn in de grensoverschrijdende woongebieden, o.a. door te zorgen voor een betere coördinatie van de diensten en het delen van de infrastructuur IP
► Ondersteunen van de mobiliteit van patiënten en zorgverstrekkers in de grensoverschrijdende woongebieden en zorgen voor de efficiënte medische opname op het platteland of in de stadsrand
Definitieve versie - Rapport nr. 8
49
Beschrijving van de prioritaire assen
► Bevorderen van de grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van verslavingspreventie, gezondheidspromotie, innovatie in de zorgsector en de uitbouw van diensten gericht op de persoon. ► Uitbouwen en uitwerken van innovatieve concepten en methodologieën op het vlak van welzijnszorg Doelpubliek (niet-limitatieve lijst): ► Actoren uit de gezondheidszorg, de socio-medische sector en de sector van de sociale integratie ► De bevolking van de grensoverschrijdende aaneengesloten woongebieden ► Mensen die leven in armoede of in een sociale noodsitiuatie
IP
De achtergestelde stedelijke en rurale gemeenschappen helpen bij hun fysieke en economische heropleving
N°9.b
► Geïntegreerde projecten uitbouwen die gericht zijn op de heropleving en de herintegratie in stads- en stadsrandszones (methodologisch concept, sociale inclusie, duurzame wijk,...). ► De mobiliteit van personen bevorderen door de plaatselijke grensoverschrijdende verbindingen te verbeteren en te harmoniseren en door alternatieve manieren van vervoer te bedenken (carpooling,...) ► Pilootprojecten ondersteunen op het vlak van e-medicine, e-vorming en onderwijs waardoor de mensen vlotter toegang krijgen tot deze diensten ► Geïntegreerde grensoverschrijdende acties uitwerken die erop gericht zijn om jongeren te integreren (preventie van voortijdig schoolverlaten, acties gericht op een geslaagde schoolloopbaan door innovatieve benaderingen, toegang tot huisvesting, mobiliteit en tewerkstelling,...). ► Optimaliseren van de toegang tot de bestaande diensten en infrastructuur langs weerszijden van de grens en verbeteren van het aanbod door de opzet of het delen van diensten gericht op de persoon. Doelpubliek (niet-limitatieve lijst):: ► Actoren en instellingen die grensoverschrijdende diensten bieden voor bijstand aan personen ► De bevolking van de aaneengesloten grensoverschrijdende woongebieden ► Vroegtijdige schoolverlaters
Bevorderen van de grensoverschrijdende tewerkstelling en mobiliteit. Integreren van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt, met inbegrip van mobiliteit, informatie en advies rond gemeenschappelijke lokale initiatieven op het vlak van tewerkstelling en vorming ► Een geïntegreerd aanbod uitwerken op het vlak van grensoverschrijdende begeleiding die erop gericht is om de mobiliteit bij de werknemers, de leerlingen, de studenten en de werkzoekenden te laten toenemen. IP
► Acties ondersteunen die zich richten op talenonderwijs ► Uitwerken van grensoverschrijdende opleidingsprogramma's voor knelpuntberoepen en opleidingen aangepast aan de nieuwste economische trends (sectoren gericht op de groene, wetenschappelijke, technologische, medisch-sociale economie,...). ► Ondersteunen van de grensoverschrijdende terbeschikkingstelling van informatie over vacatures via tewerkstellingsloketten, samenwerking tussen verschillende arbeidsbemiddelingsdiensten,… ► Bevorderen van de integratie van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt, met inbegrip van mobiliteit, informatie en advies rond gemeenschappelijke, lokale initiatieven gericht op tewerkstelling en vorming Doelpubliek (niet-limitatieve lijst):: ► Werknemers, studenten en werkzoekenden in grensoverschrijdende woongebieden ► Opleiders en opleidingscentra ► Ondernemingen ► Openbare instellingen voor arbeidsbemiddeling
2.1.4.6.2
Leidende beginselen voor het selecteren van concrete acties
Beslissingsproces Het beslissingsproces richt zich op twee punten: ► zorgen voor een betere strategische sturing van het Programma; ► het evaluatie- en beoordelingsproces differentiëren en specialiseren in functie van de tussenkomende partijen en hun rol. Over het algemeen valt het beslissingsproces uiteen in 4 verschillende fasen: 1.
tijdens de indiening van de dossiers analyseert het GTS de ontvankelijkheid van de vraag;
2.
de Beheersautoriteit, het GTS en het Technisch Team evalueren de conformiteit van de dossiers. De evaluatie wordt besloten met een “programmaadvies”;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
50
Beschrijving van de prioritaire assen
3.
tijdens de uitwerking van het programma-advies starten de Partnerautoriteiten met een beoordeling van de inhoud en van de basis van de dossiers. Deze beoordeling wordt ook uitgewerkt voor de elementen “duurzame ontwikkeling” en “gelijkheid van kansen”. De beoordeling wordt gecoördineerd door de Nationale Leidende Autoriteiten die instaan voor een consolidatie van de standpunten per gebiedsdeel;
4.
in fine worden de dossiers bestudeerd door de Stuurgroep die een gemotiveerde beslissing neemt.
Het volledige bovenvermelde proces voor de dossiers wordt doorlopen op basis van het type van de ingediende projecten.
1.
Project/Projectenportefeuille
1.1.
Het voorproject
Het voorproject vormt de onvermijdelijke voorbereidende fase van de selectie van een project/projectenportefeuille. Het zal verplicht zijn een voorproject in te dienen en de goedkeuring van de Stuurgroep te verkrijgen vooraleer een project/projectenportefeuille ingediend kan worden. Het/de ingediende project/projectenportefeuille dat/die niet het groene licht gekregen heeft voor het voorproject, zal in het geautomatiseerde beheerssysteem geen toegang krijgen tot de projectfiche/projectenportefeuillefiche.
1.1.1. Indiening In de praktijk wordt er bij elke oproep tot voorprojecten een deadline vastgesteld voor het indienen van de voorprojecten. De fiche van het voorproject wordt ingediend en doorgestuurd na analyse van de ontvankelijkheid, via het geautomatiseerde systeem.
1.1.2. Evaluatie De Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, brengen een programma-advies uit. Ze zullen de voorprojectfiche evalueren op basis van een formulier goedgekeurd door de Programma-autoriteiten. De criteria die gebruikt worden bij de evaluatie van het Programma zijn als volgt: 1. 2. 3. 4. 5.
Bijdrage van het project aan de doelstellingen en resultaten van het Programma. Relevantie van het samenwerkingsverband. Grensoverschrijdende meerwaarde Geografische zone. Kwaliteit van het budget.
1.1.3. Beoordeling Tegelijkertijd is de voorprojectfiche beschikbaar en zo ook gesignaleerd naar elk gebiedsdeel toe om beoordeeld te worden. Bij elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van de beoordeling en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt. Dit standpunt per gebiedsdeel neemt de vorm aan van een groen of een rood licht, eventueel vergezeld van aanbevelingen.
1.1.4. Beslissing De gemotiveerde beslissing wordt genomen door de Stuurgroep, op basis van het standpunt van elk gebiedsdeel en het programma-advies. Elk voorproject zal na evaluatie de beoordeling ‘Groen Licht’ of ‘Rood Licht’ door de Stuurgroep krijgen. Het rode licht betekent dat het voorproject geweigerd is en geeft aan dat er geen project/projectenportefeuille ingediend kan worden. De projectpartner kan geen project indienen maar hij kan een aangepast voorproject indienen bij de volgende oproep voor voorprojecten. Het groene licht betekent dat het voorproject aanvaard is. Eventueel worden verbeteringen/aanpassingen aanbevolen. De projectpartner kan een project/projectenportefeuille indienen. Als hij het groene licht krijgt, verkrijgt de projectpartner toegang tot de database en kan hij de nodige informatie vinden voor de uitwerking van het project/de projectenportefeuille dat/die hij wil indienen. Bij rood licht krijgt hij geen toegang tot de database. De toekenning van het groene licht aan een voorproject betekent niet automatisch dat het project/de projectenportefeuille aanvaard zal worden.
1.2.
De projecten/projectenportefeuilles (bottom(bottom-up of toptop-down benadering)
1.2.1. Indiening Er moet enkel rekening gehouden worden met de indiening van een project/projectenportefeuille indien er vooraf een voorproject werd ingediend.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
51
Beschrijving van de prioritaire assen
Een project/projectenportefeuille kan enkel ingediend worden als het voorproject door de Stuurgroep goedgekeurd werd en via het geautomatiseerde beheerssysteem van het Programma ingediend is.
1.2.2. Evaluatie De Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, brengen een programma-advies uit. Ze zullen de project/projectenportefeuillefiche en de projecten waaruit het bestaat evalueren op basis van een evaluatiefiche goedgekeurd door de Programmapartners met de volgende criteria: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
afstemming met het goedgekeurde voorproject en opvolging van de aanbevelingen van de Stuurgroep. bijdrage van het project/de projectenportefeuille aan de doelstellingen en resultaten van het Programma; intrinsieke samenhang van het project/de projectenportefeuille; grensoverschrijdende meerwaarde van het project/de projectenportefeuille relevantie van de voorgestelde communicatieacties overeenstemming van het voorgestelde budget met de verwachte acties en resultaten; financiële mogelijkheden van de projectpartners om het project uit te werken ; structurering van het partnerschap / de samenwerking (voor de projectenportefeuilles); financiële en organisatorische mogelijkheden van de projectleider om de coördinatie van het project/de projectenportefeuille uit te voeren en te garanderen.
1.2.3. Beoordeling Tegelijkertijd worden de project/projectenportefeuillefiche en de projecten waaruit dit bestaat gesignaleerd naar elk van de gebiedsdelen toe ter beoordeling van de relevantie en stellingname. Naast deze evaluatie worden het project/de projectenportefeuille en de projecten waaruit dit bestaat verstuurd naar de bevoegde milieu-autoriteiten en de diensten voor gelijkheid van kansen. Voor elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van de beoordeling en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt. Dit standpunt focust op het project/de projectenportefeuille (overkoepelende fiche) en het geheel van de projecten waaruit de projectenportefeuille bestaat. Dit omvat trouwens de evaluatie van de bevoegde milieu-autoriteiten en diensten voor gelijkheid van kansen.
1.2.4. Beslissing De gemotiveerde beslissing ligt bij de Stuurgroep van het Programma, die de inzet van de vereiste medefinancieringen zal controleren.
2.
De microprojecten
2.1. Indiening De microprojecten zijn onderdeel van een specifieke oproep en worden rechtstreeks in het geautomatiseerde beheerssysteem van het Programma ingediend zonder dat ze eerst als tussenstap een goed te keuren voorproject moeten indienen. Een microproject kan in om het even welke prioritaire as en specifieke doelstelling van het operationele programma ingediend worden.
2.2. Evaluatie De evaluatie van de microprojecten gebeurt via de uitwerking van een programma-advies dat uitgebracht wordt door de Beheersautoriteit en de Technische Bijstand, namelijk het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team op basis van de volgende criteria: ► bijdrage van het microproject aan de doelstellingen en resultaten van het Programma; ► grensoverschrijdende meerwaarde van het microproject ► gerichtheid op de bevolking ; ► financiële en administratieve capaciteit van de projectleider; ► relevantie van de voorgestelde communicatieacties ► afstemming tussen het budget, de acties en de resultaten; ► samenhangende en evenwichtige verdeling tussen de partners;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
52
Beschrijving van de prioritaire assen
2.3. Beoordeling De fiche van het microproject wordt tegelijkertijd als beschikbaar gesignaleerd ter stellingname door elk gebiedsdeel. Bij elk gebiedsdeel verzorgt de Nationale leidende autoriteit de coördinatie van het gebiedsdeel en brengt hij een gemotiveerd en overlegd standpunt uit voor het gebiedsdeel dat hij vertegenwoordigt.
2.4. Beslissing De eindbeslissing om een microproject goed te keuren of te verwerpen, wordt genomen door het Selectiecomité aangesteld door de Stuurgroep.
Zware investeringen Wat de zware investeringen betreft, is de werkgroep het eens dat dit soort investeringen geen prioriteit is voor het INTERREG-programma. Deze investeringen worden gedefinieerd als zijnde bouw-, inrichtings-, renovatie- of herstelwerken aan gebouwen, complexen, sites, wegen, enz. Toch kunnen deze zware investeringen ten uitzonderlijke titel in aanmerking genomen worden onder vier voorwaarden: ► het is absoluut noodzakelijk om de link te maken tussen de geplande investeringen en de andere beoogde acties, om aan te tonen dat deze investeringen bepalend zijn voor de uitwerking van andere acties, en om de grensoverschrijdende meerwaarde te bepalen waartoe ze rechtstreeks en onrechtstreeks aanleiding kunnen geven via de acties; ► men moet ook aantonen dat deze investeringen wel als grensoverschrijdend moeten gezien worden aangezien ze zich langs weerszijden van de grens bevinden, nl. dat na afloop van het project deze investeringen een positief en betekenisvol effect zullen blijven hebben in het andere deelgebied; ► de geplande investeringen moeten heel precies beschreven en bepaald worden en gedetailleerd ingeschat worden door een opdrachtgever (architect, raadgevend ingenieur, deskundige,…); ► de projectpartner, bouwheer van deze investeringen, moet de eigendom van het bezwaarde perceel kunnen staven of een gebruiksbewijs hebben dat hem de toelating geeft om deze investeringen uitvoeren. De EFRO-bijdrage zou, zoals bij de andere uitgavencategorieën, 50% bedragen met een maximum van 500.000 € EFRO per projectpartner.
2.1.4.6.3
Gepland gebruik van financieringsinstrumenten
Het programma is niet betrokken.
2.1.4.6.4
Gepland gebruik van grote projecten
Het programma is niet betrokken.
2.1.4.6.5
Output indicatoren Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren
IP Nr.
9.a
9.b
TransTransversaal
OUTPUTINDICATOREN
EENHEID
DOELWAARDE (2023 (2023)
GEGEVENSBRON
PRIORITAIRE AS 4 – BEVORDEREN VAN DE COHESIE COHESIE EN DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPPELIJKE IDENTITEIT IN DE GRENSREGIO’S GRENSREGIO’S ► Aantal voorzieningen die werken rond de toegankelijkheid tot een gezondheids- en sociale dienst aan beide kanten ► Operatoren Aantal 10 van de grens
FREQUENTIE VAN DE RAPPORTAGE
► Jaarlijks
► Aantal grensoverschrijdende acties die dankzij de steun van het programma zorgen voor meer toegankelijke diensten voor de burgers
Aantal
50
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal grensoverschrijdende begeleidingsacties tot bevordering van de mobiliteit en de tewerkstelling van de doelgroepen
Aantal
50
► Operatoren
► Jaarlijks
► Aantal gemeenschappelijke opleidingen
Aantal
400
► Operatoren
► Jaarlijks
Definitieve versie - Rapport nr. 8
53
Beschrijving van de prioritaire assen
2.1.4.7
Prestatiekader Prestatiekader van de prioritaire as
Prioritaire as
Soort indicator
Outputindicatoren
Indicator of belangrijkse uitvoeringsstap
9.a
► Aantal voorzieningen die werken rond de toegankelijkheid tot een gezondheids- en sociale dienst aan beide kanten van de grens
Aantal
3
10
Operatoren
9.b
► Aantal grensoverschrijdende acties die dankzij de steun van het programma zorgen voor meer toegankelijke diensten voor de burgers
Aantal
15
50
Operatoren
As 4 Outputindicatoren
2.1.4.8
Eenheid
Mijlpaal voor 2018
Doel waarde 2023
IP N°
Gegevens bron
Relevantie Er wordt hier naar gestreefd om het blijvend aspect van de impact van het programma te meten door het aantal voorzieningen of acties te tellen die ontwikkeld worden in dienst van de bevolking
Categorieën steunverlening Tabel 10: 10: Dimensie 1: Domein van bijstandsverlening
Prioritaire as
As 4 – IP 9a
As 4 – IP 9b
As 4 – IP CTE
Code
Bedrag €
► 53 : Gezondheidsinfrastructuur
► 1 657 276 €
► 55 : Overige sociale infrastructuur die bijdraagt aan regionale en lokale ontwikkeling
► 1 657 276 €
► 112 : Verbetering van de toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten, waaronder gezondheidszorg en sociale diensten van algemeen belang
► 7 733 955 €
► 44 : Intelligente vervoerssystemen (met inbegrip van de invoering van vraagbeheer, tolregelingen, ITtoezicht, -controle en -informatiesystemen)
► 1 053 858 €
► 80 : E-inclusie, e-toegankelijkheid, diensten en toepassingen voor e-leren en e-onderwijs, digitale geletterdheid
► 1 053 858 €
► 81 : ICT-oplossingen om de uitdaging in verband met actief en gezond ouder worden aan te pakken en diensten en toepassingen op het gebied van e-gezondheidszorg (met inbegrip van e-zorg en „ambient assisted living”)
► 1 053 858 €
► 97 : Vanuit de gemeenschap geleide initiatieven voor lokale ontwikkeling in stedelijke en rurale gebieden
► 1 053 858 €
► 109 : Actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid
► 2 107 715 €
► 113 : Bevordering van sociaal ondernemerschap en beroepsintegratie in sociale ondernemingen en de sociale en solidaire economie teneinde de toegang tot arbeid te vergemakkelijken
► 2 107 715 €
► 114 : Vanuit de gemeenschap geleide strategieën voor lokale ontwikkeling
► 2 107 715 €
► 102 : Toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt af staan, mede door middel van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit
► 2 141 711 €
► 103 : Duurzame integratie op de arbeidsmarkt van jongeren, met name jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, met inbegrip van jongeren die gevaar lopen sociaal buitengesloten te raken en jongeren uit gemarginaliseerde gemeenschappen, inclusief door de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie
► 2 141 711 €
► 116 : Verbetering van de kwaliteit, de doelmatigheid en de toegang tot het hoger en daarmee gelijkwaardig onderwijs met het oog op de verhoging van de participatieniveaus en de leerprestaties, met name voor achterstandsgroepen
► 2 141 711 €
► 117 : Verbetering van gelijke toegang tot een leven lang leren voor alle leeftijdscategorieën in formele, niet-formele en informele settings, vergroting van de kennis, vaardigheden en competenties van de beroepsbevolking en bevordering van flexibele leertrajecten, onder meer door loopbaanbegeleiding en erkenning van verworven competenties
► 2 141 711 €
► 118 : Verbetering van de arbeidsmarktrelevantie van de onderwijs- en opleidingsstelsels, vergemakkelijking van de aansluiting tussen onderwijs en werk en versterking van beroepsonderwijs- en beroepsopleidingssystemen en de kwaliteit ervan, onder meer door mechanismen voor het anticiperen op vaardigheden, aanpassing van leerplannen en invoering en ontwikkeling van stelsels van leren op de werkplek, waaronder stelsels voor duaal leren en regelingen voor leerlingschap
► 2 141 711 €
Definitieve versie - Rapport nr. 8
54
Beschrijving van de prioritaire assen
Tabel 11: 11: Dimensie 2: Financieringsvorm Financieringsvorm Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 4
► 01 Niet terugbetaalbare hulp
► 32.295.639 €
Tabel 12: 12: Dimensie 3: Zone Zone Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 4
► Grensoverschrijdende samenwerkingszone
► 32.295.639 €
2.1.5 Een samenvatting van het geplande gebruik van de technische bijstand, indien nodig met inbegrip van de acties die erop gericht zijn het administratieve vermogen te versterken van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer en de controle van de programma’s en de begunstigden en, indien nodig, van de acties voor de verbetering van het administratieve vermogen van de betrokken partners om deel te nemen aan de uitvoering van de programma’s (per prioritaire as) De technische bijstand van het Programma wordt gecoördineerd door de Beheersautoriteit en is samengesteld uit een Gemeenschappelijk Secretariaat en een technisch team verdeeld over het grondgebied van het Programma in vijf steunpunten.
2.1.5.1
Het Gemeenschappelijk Secretariaat
Het Gemeenschappelijk Secretariaat is door haar samenstelling representatief voor de drie gebiedsdelen van het Programma en voert haar taken uit met naleving van de tweetaligheid van het Programma.
Taken Het Gemeenschappelijk Secretariaat staat onder het gezag van de Beheersautoriteit en heeft als taak de operationele uitvoering van het Programma te verzorgen in de werkterreinen van de Beheersautoriteit. In dit kader staat het Gemeenschappelijk Secretariaat de Beheersautoriteit bij in de uitvoering van die taken (bepaald in artikel 125 van Verordening (EU) 1303/2013) betreffende: 1. 2. 3. 4. 5.
het beheer van het operationele programma; de selectie van de concrete acties; het financiële beheer en de contràle van het operationele programma; de uitvoering van de procedures voor de verificatie van de verzoeken tot terugbetaling door de begunstigden; de follow-up van de controles ter plaatse.
Naast de bovengenoemde taken voert het Gemeenschappelijk Secretariaat ook de volgende taken uit: ► in ontvangst nemen van de ingediende voorprojecten, de projecten, de projectenportefeuilles en de microprojecten, microprojecten ontvangst ervan bevestigen en de ontvankelijkheid van het dossier controleren vooraleer ter evaluatie door te sturen; ► ze geeft, in overleg met de Beheersautoriteit en het Technisch Team, het conformiteitsadvies van het Programma. Dit gemotiveerde advies heeft zal uitgebracht worden over de voorprojecten, de projecten, de projectenportefeuilles en de microprojecten die ontvankelijk zijn verklaard op basis van de respectievelijke uitgangspunten die door de Partnerautoriteiten vastgesteld en goedgekeurd werden; ► op basis van de vastleggingsdossiers die door het Technisch Team bezorgd worden, de overeenkomsten betreffende de vastlegging van de Europese bijdrage opstellen en de administratieve followfollow-up van de goedgekeurde projecten/projectenportefeuilles/microprojecten verzorgen; ► de followfollow-up van de programmering verzorgen, verzorgen, in samenspraak met de Beheersautoriteit en het Technisch Team; ► in samenwerking met het Technisch Team een systeem opzetten voor de verzameling van de gegevens over de voortgang van het Programma; dit is noodzakelijk voor het beheer van het operationele programma; ► actualiseren van het ITIT-beheersysteem van de gegevens en verifiëren van de gegevens die noodzakelijk zijn voor de follow-up van de projecten/projectenportefeuilles, in samenwerking met het Technisch Team;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
55
Beschrijving van de prioritaire assen
► consolideren van de fysieke voortgang van het jaarlijkse uitvoeringsverslag en het einduitvoeringsverslag in samenwerking met het Technisch Team en in samenwerking met de Certificeringsautoriteit het financiële gedeelte opstellen van deze verslagen; verslagen; dit moet aan het Comité van Toezicht verstuurd worden. ► deelnemen aan de uitvoering van het in itinere evaluatieproces van het Programma, zoals vastgesteld door de Beheersautoriteit; ► verzorgen van het secretariaat van het Comité van Toezicht; ► verzorgen van het secretariaat van de Stuurgroepen; ► uitvoeren van een verificatie van de conformiteit van de dossiers inzake de betaling van het Europese aandeel, vooraleer ze door de Beheersautoriteit aan de Certificeringsautoriteit verstuurd worden; ► uitvoeren van de follow-up van de financiële correcties en van de uitvoering van de aanbevelingen die voortvloeien uit de eerstelijns- of tweedelijnscontroles ter plaatse en bijhouden van een scorebord van de uitgevoerde controles ter plaatse; ► onder de leiding van de Beheersautoriteit en in samenwerking met het Technisch Team en de Partnerautoriteiten meewerken aan het bepalen van een communicatiestrategie en een jaarlijks communicatieplan van het Programma, die aan het Comité van Toezicht voorgelegd moeten worden; ► verzorgen van het secretariaat van de diverse werkgroepen die op initiatief van de Beheersautoriteit of het Comité van Toezicht van het Programma ingesteld zijn.
Ingezette middelen Om de taken van het Gemeenschappelijk Secretariaat van de Beheersautoriteit uit te voeren, en in aansluiting op de vorige programmeringen, zal het team representatief zijn voor de drie gebiedsdelen die bij het Programma betrokken zijn: de beleidsmedewerkers van het team zijn elk uit één van de drie ‘gebiedsdelen’ van het Programma afkomstig.
2.1.5.2
Het Technisch Team
Taken Het Technisch Team is verdeeld over het grondgebied van het Programma in vijf plaatselijke steunpunten. Het Technisch Team heeft de volgende taken: ► ervoor zorgen dat de potentiële projectpartners bewust gemaakt en geadviseerd worden over de steunmogelijkheden die het operationele programma INTERREG V biedt; ► in een langetermijnperspectief de nieuwe acties op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking vaststellen; ► het geeft, geeft in overleg met de Beheersautoriteit en het Gemeenschappelijk Secretariaat, het conformiteitsadvies van het Programma. Programma Dit gemotiveerde advies zal uitgebracht worden over de voorprojecten, de projecten, de projectenportefeuilles en de microprojecten die ontvankelijk zijn verklaard op basis van de respectievelijke uitgangspunten die door de Partnerautoriteiten vastgesteld en goedgekeurd werden. ► bijwonen van de grensoverschrijdende bijeenkomsten van de besluitvormende Comités of tussen Partnerautoriteiten; ► deelnemen aan de werkgroepen opgezet op initiatief van de Beheersautoriteit of van het Comité van Toezicht ; ► als plaatselijke interface optreden tussen alle betrokken partijen van het programma, de potentiële en eindbegunstigden; ► de nodige financiële gegevens verifiëren voor het opstellen van het dossier betreffende de vastlegging van het EFRO-aandeel; ► uitvoeren van de followfollow-up van de goedgekeurde projecten/projectenportefeuilles/microprojecten, in coördinatie met de Beheersautoriteit, de Partnerautoriteiten, via de begeleidingscomités; ► zich vergewissen van het verzamelen van en van de samenhang bij de geconsolideerde indicatoren per projectleider en die in het activiteitenrapport voorgesteld worden; ► meewerken aan de vaststelling en de uitvoering van de communicatiestrategie van het Programma en van een jaarlijks communicatieplan; ► meewerken aan de uitvoering van het in itinere evaluatieproces evaluatieproces van het Programma;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
56
Beschrijving van de prioritaire assen
2.2 Beschrijving van de prioritaire assen voor de technische bijstand 2.2.1
Axe prioritaire 5 – Assistance technique
Indicateur de l’axe prioritaire
Axe n°5
Intitulé de l’axe prioritaire
► Assistance technique
2.2.2 Beschrijving Het INTERREG V-Programma France-Wallonie-Vlaanderen 2014-2020 is een ambitieus programma. Het beheer van een dergelijk programma, in zijn diverse aspecten, is bijzonder complex. Omdat het vijf verschillende regio’s bestrijkt, moeten verschillende institutionele spelers een bijdrage leveren aan de uitvoering ervan. De communicatie en informatie van de projectpartners zijn van groot belang voor het in kaart brengen van goede ideeën en het vinden van goede projectpromotoren. De selectie, de opstart en de follow-up van de operaties moeten op een doeltreffende en transparante manier verlopen. Het is noodzakelijk dat deze selectie zo goed mogelijk verloopt, dat de taak van de projectdragers wordt verlicht en een snellere (her)oriëntatie mogelijk wordt. Hiertoe heeft het programma de begrippen ‘voor-projecten’ en ‘projectenportefeuilles’ in het leven geroepen en uitgevoerd in het kader van een volledig en geïntegreerd beheer, gerealiseerd via het geautomatiseerde beheersysteem. Naar aanleiding van de conclusie van het INTERREG IV-Programma dat de uitvoering van de programmering in termen van kosten, vereenvoudiging en doeltreffendheid verbeterd moet worden door alle informatiestromen over de projectcontrole te informatiseren, hebben de Beheersautoriteit en de Partners namelijk een nieuw geautomatiseerd beheersysteem ontwikkeld. In dit systeem is dan ook alles geïntegreerd, van de indieningsfase tot de afsluitingsfase en het bevat de instructie, de financiële follow-up, de follow-up van de activiteitenverslagen en de resultaten en de follow-up van de eerste- of tweedelijnscontroles ter plaatse voor de gehele programmering. Door de invoering van het ‘voor-project’ kunnen de projectpartners een vereenvoudigd projectvoorstel indienen zonder dat zij meteen hun budget en acties gedetailleerd en uitgebreid hoeven te beschrijven. En dankzij de ‘projectenportefeuilles’ kunnen de acties van het programma beter gestructureerd worden vanuit een bredere samenwerkingszone (territoriale portefeuille, portefeuille voor meerdere thema’s) of via een relevante portefeuille (thematische portefeuille). Bovendien is de mogelijkheid om micro-projecten in te dienen vernieuwd, met name in het kader van het toegankelijker maken van de Europese territoriale samenwerking voor meer lokale acties. Door al deze maatregelen, verenigd in één gemeenschappelijke instructie (programma-advies), kan de kwaliteitssprong gemaakt worden die door de INTERREG Vprogrammering France-Wallonie-Vlaanderen verwacht wordt. Tegelijkertijd moet het beheersysteem flexibel genoeg zijn om aanpassingen bij de acties van de verschillende projectpartners door te voeren en de projecten aldus succesvol uitgevoerd kunnen worden. Deze activiteiten moeten worden vastgelegd in rapportagesystemen waarin ruimte is voor alle relevante technische- en beheersinformatie: dit geeft het belang aan van het op te zetten systeem voor de technische bijstand. Tijdens de uitvoering van het INTERREG IV-Programma is altijd benadrukt dat het beheer en de follow-up van het programma kwalitatief goed moeten zijn en dat een hoog niveau van professionaliteit noodzakelijk is. Animatie en begeleiding ter plaatse door het Technisch Team tijdens de uitwerking, maar ook tijdens de uitvoering van het project, is daar een belangrijk onderdeel van. Maar ook de aanwezigheid van geïntegreerde en uniforme beheersystemen, met een gemeenschappelijke Beheersautoriteit, een Auditautoriteit, een Certificeringsautoriteit en een Gemeenschappelijk Secretariaat, droegen bij aan een goed beheer van het programma. Bij de tussentijdse evaluatie zijn niettemin enkele verbeterpunten vastgesteld, met name: ► Niet meer de thematische benadering als belangrijkste uitgangspunt gebruiken, maar verbanden leggen tussen de thema’s; ► Noodzaak om de top-down en bottom-up benaderingen doeltreffend te combineren terwijl de programmering een meer strategische sturing krijgt; ► De (gemeenschappelijke) doelstellingen helder definiëren en daarbij ruimte laten aan de specifieke kenmerken van de gebieden (strategische sturing en doeltreffend follow-up systeem); ► Een territoriale (meer lokale) aanpak doeltreffend combineren met een strategische benadering; ► De samenwerking met de andere (Europese en regionale) programma’s vergroten; ► Een aangepast institutioneel kader om zaken sneller te kunnen realiseren (meer interactie tussen de instellingen); ► Het follow-up systeem verbeteren en vereenvoudigen (aangepast indicatorenkader); ► De toegevoegde waarde van de micro-projecten zo goed mogelijk benutten. Vanuit dit oogpunt worden de middelen van de technische bijstand ingezet voor de verbetering van het strategische en operationele beheer van het programma, dat rond drie specifieke doelstellingen gestructureerd is: ► Zorgen voor een doeltreffend strategisch, administratief en financieel beheer van het programma; ► Zorgen voor een controle op de uitgaven waarbij de communautaire verplichtingen worden nageleefd; ► Vereenvoudigen van de informatie van de operatoren, de evaluatie, de follow-up en de begeleiding van de projecten.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
57
Beschrijving van de prioritaire assen
2.2.3 Fonds en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie Fonds
► EFRO
Berekeningsgrondslag
► Totale subsidieerbare uitgaven
2.2.4 Specifieke doelstellingen en verwachte resultaten AS N°5
Specifieke doelstelling N°1
Technische bijstand ► Zorgen voor een doeltreffend strategisch, administratief en financieel beheer van het programma ► De Beheersautoriteit van het programma zet de taken die haar onder INTERREG IV zijn toegewezen voort en beoogt voor INTERREG V de strategische sturing van het programma te versterken. In dit kader zijn nieuwe uitvoeringssystemen door de Beheersautoriteit opgezet en door de Programmapartners goedgekeurd (systeem van voor-projecten, projectenportefeuilles, ...). Zo zal de Beheersautoriteit voor INTERREG V deelnemen aan het selectiesysteem van de operaties en sturing geven aan de instructie van de voor-projecten, projecten, projectenportefeuilles en microprojecten, zodat een uniek programma-advies gegeven kan worden dat als basis dient voor de besluitvorming door de Stuurgroep. ► Om het administratief en financieel beheer van het programma op een gecoördineerde en geïntegreerde wijze uit te voeren, hebben de Partnerautoriteiten tegelijkertijd besloten om de rol van het Gemeenschappelijk Secretariaat van de Beheersautoriteit, die al voor de programmaperiode 2007-2013 is vastgesteld, te versterken. Het Gemeenschappelijk Secretariaat heeft als belangrijkste taak om het operationeel beheer van het programma in de interventiegebieden van de Beheersautoriteit te verzorgen. ► De financiering van de structuur is in de vorm van een vzw gegoten en wordt gerealiseerd door medefinanciering van alle partners en door het EFRO. Het Gemeenschappelijk Secretariaat beschikt over een geïntegreerd team van medewerkers die gedetacheerd zijn vanuit de drie gebiedsdelen van het Operationeel programma en is ondergebracht bij de Beheersautoriteit.
Verwachte resultaten N°1
► Vanuit de follow-up van INTERREG IV heeft de Certificeringsautoriteit van de vorige programmaperiode bovendien nieuwe functies gekregen en zal deze de betalingen van de projectleiders gaan uitvoeren. ► Tot slot zal de Auditautoriteit van de vorige programmaperiode vanuit de follow-up van INTERREG IV gaan zorgen voor de follow-up van de systeemaudits en conformiteitsadviezen verstrekken in het kader van zijn jaarverslagen. Het budget voor deze taak komt integraal voor rekening van Wallonië. ► De Auditautoriteit wordt bij zijn taken bijgestaan door een representatieve groep auditoren vanuit de drie gebiedsdelen die bij het beheer van het programma betrokken zijn en die als taak hebben om de tweedelijnscontroles ter plaatse uit te voeren (projectaudits). ► Verwachte resultaten:
o o o
o
Specifieke doelstellingg N°2 doelstellin
Verbeteren van de strategische follow-up van het programma; Verbeteren van het proces van selectie van de projecten/projectenportefeuilles door het invoeren van de verplichting een voor-project in te dienen; Verbeteren van de follow-up van de projecten op het financiële vlak (versoepeling van het proces van controle van de uitgaven) en op het vlak van fysieke realisaties (uitvoering van een follow-up aanpak vanuit het streven naar resultaten); Vereenvoudigen van de fysieke en financiële follow-up van de projecten via een geïntegreerde elektronische tool voor het beheer van het programma.
► Zorgen voor een controle op de uitgaven waarbij de communautaire verplichtingen worden nageleefd ► Overeenkomstig reglement 1299/2013 artikel 23, paragraaf 4, is de certificerings- en controletaak van de ‘verrichte diensten’ door de Beheersautoriteit gedelegeerd aan de leidende Partnerautoriteiten in hun gebiedsdeel, namelijk de Conseil Régional Nord-Pas de Calais voor Frankrijk, Wallonië en de Fédération Wallonie-Bruxelles voor Wallonië en de Provincie West-Vlaanderen voor Vlaanderen. ► In elk gebiedsdeel zijn dan ook diverse cellen voor controle van de uitgaven opgericht voor de certificering en de eerstelijnscontroles van de uitgaven van de projectpartners op hun grondgebied, evenals voor controles ter plaatse die steekproefsgewijs zullen worden uitgevoerd volgens een gemeenschappelijke methode, zijnde:
Verwachte resultaten N°2
► Twee cellen in het Waalse gebiedsdeel, waarvan de ene belast is met de controles op stukken en ter plaatse van de projectpartners die afhankelijk zijn van de overheden van de Service Public de Wallonie, en de andere met de controles op stukken van de projectpartners die afhankelijk zijn van de Fédération Wallonie-Bruxelles, waarvan de overheden zich richten op de controles ter plaatse; ► Een cel in het Vlaamse gebiedsdeel belast met controles op stukken en ter plaatse van de Vlaamse projectpartners; ► In het Franse gebiedsdeel worden de controles op stukken en ter plaatse gedecentraliseerd door middel van beperkt aantal gecertificeerde controleurs, die door de Conseil Régional du Nord-Pas de Calais aangesteld en begeleid worden.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
58
Beschrijving van de prioritaire assen
► Tegelijk met deze eerstelijnscontrole van de uitgaven zijn in elk van de gebiedsdelen auditoren aangesteld door de leidende nationale Autoriteiten. Deze auditoren hebben de opdracht de tweedelijnscontroles uit te voeren, ter plaatse (projectaudits), volgens de methode die door de Auditautoriteit van het Programma is bepaald.. ► Verwachte resultaten:
o o o o
Specifieke doelstelling N°3
Zorgen voor een doeltreffende controle van de uitgaven van de projectpartners overeenkomstig de verordeningen van de Europese Unie inzake subsidieerbare uitgaven; Controleren of de regelgeving inzake communicatie over de steun van de Europese Unie voor de projectpartners die de acties uitvoeren, wordt nageleefd; Eerstelijnscontroles ter plaatse en projectaudits uitvoeren om ervoor te zorgen dat de Europese fondsen goed worden gebruikt; Aanbevelingen opstellen zodat de financiële follow-up van de projectpartners beter verloopt..
► Vereenvoudigen van de informatie van de operatoren, de evaluatie, de follow-up en de begeleiding van de projecten ► Bij de grensoverschrijdende samenwerking was altijd een Technisch Team noodzakelijk dat zich richt op de animatie van het programma en de bijstand aan de eindbegunstigden, met name om hen te ondersteunen bij administratieve, juridische en taalproblemen etc., die inherent zijn aan de grensoverschrijdende samenwerking. ► Het Technisch Team dat voor het INTERREG III- en IV-programma is opgericht, heeft een grote bijdrage geleverd aan het succes van de programma’s door de samenwerking tussen de betrokken regio’s te activeren. Daarbij heeft het geprobeerd de procedurele verschillen te verkleinen of de projectpartners te helpen bij het uitvoeren van hun projecten. ► In dit kader zullen de taken van het Technisch Team voor de periode 2014-2020, als sluitstuk van de grensoverschrijdende samenwerking, nog meer gericht zijn op de evaluatie van projecten en de follow-up van de goedgekeurde projecten.
Verwachte resultaten N°3
► Het Technisch Team zal namelijk samen met de Beheersautoreit en het Gemeenschappelijk Secretariaat zorgen voor de evaluatie van de ingediende voor-projecten, projecten, projectenportefeuilles en micro-projecten, met als doel een uniek programma-advies af te geven dat als basis dient voor de besluiten van de Stuurgroepen, de beslissingsinstantie met betrekking tot de selectie van de te financieren operaties. ► Tegelijkertijd zijn de taken van het Technisch Team opnieuw gericht op de follow-up van de projecten met het oog op de analyse van gemobiliseerde middelen/uitgevoerde acties/verkregen resultaten. ► Gezien de uitgestrektheid van het gebied dat door het programma wordt bestreken, blijft het Technisch Team georganiseerd via meerdere steunpunten (Wallonië, Vlaanderen, Nord-Pas de Calais, Picardie en Champagne-Ardenne), zodat de gehele zone geografisch gedekt is en de combinatie van een bottom-up aanpak en een top-down aanpak wordt bevorderd. ► Verwachte resultaten:
o o o o
Definitieve versie - Rapport nr. 8
De potentiële projectpartners informeren over de mogelijkheden die het programma biedt; De strategische sturing van het programma verbeteren; De projectpartners begeleiden in hun proces van uitvoering van de projecten vanuit een streven naar resultaten; Zorgen voor de follow-up van concrete realisaties van acties in het veld via de grensoverschrijdende begeleidingscomités en de zesmaandelijkse activiteitenverslagen.
59
Beschrijving van de prioritaire assen
2.2.5 Resultaatindicatoren SD Nr.
RESULTAATINDICATOREN
EENHEID
REFERENTIEWAARDE
JAAR
DOELWAARDE (2023 (2023)
GEGEVENSBRON
FREQUENTIE VAN DE RAPPORTAGE
PRIORITAIRE AS 5 – Technische bijstand ► Vermindering van het aantal uitgevoerde bottom-up projecten
%
197
2014
-20 %
► Gemeenschappelijk Secretariaat
► Jaarlijks
Aantal
0
2014
10
► Gemeenschappelijk Secretariaat
► Jaarlijks
SD 1 ► Opzetten en uitvoeren van projectenportefeuilles
SD 2
► Toename van het percentage bij de Europese Commissie gecertificeerde uitgaven waarover een controle ter plaatse van de uitgaven werd uitgevoerd
%
47 %
2014
50 %
► Gemeenschappelijk Secretariaat
► Jaarlijks
SD 3
► Toename van het percentage gesensibiliseerde operatoren ten opzichte van de programmaperiode 20072013
%
592
2014
10 %
► Gemeenschappelijk Secretariaat
► Jaarlijks
Definitieve versie - Rapport nr. 8
60
Beschrijving van de prioritaire assen
2.2.6 Te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen 2.2.6.1
Beschrijving van te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen
AS N°5
Technische bijstand
Specifieke doelstelling 1 ► Uitvoeren van een communicatiestrategie en een jaarlijks communicatieplan; ► Uitvoeren van projectoproepen op grensoverschrijdende basis; ► Opzetten van een unieke grensoverschrijdende evaluatie van het type ‘programma’; ► Uitvoeren van de financiële en administratieve follow-up van de ingediende en goedgekeurde projecten; ► Follow-up van de gerealiseerde controles op stukken en ter plaatse. Specifieke doelstelling 2 ► Controles op stukken, geldend voor alle facturen die uit hoofde van de INTERREG-financiering worden ingediend; ► Uitvoeren van steekproefsgewijze controles ter plaatse op de uitgaven; ► Uitvoeren van tweedelijnscontroles (projectaudits) op basis van een steekproef volgens de methode van de Auditautoriteit Specifieke doelstelling 3 ► Ontwikkeling van communicatie-acties voor projectpartners over de mogelijkheden van het programma, gericht op de begunstigden en de bevolking; ► Zorgen voor een grensoverschrijdende ‘programma’-evaluatie van de ingediende projecten (voor-projecten, projecten, projectenportefeuilles, micro-projecten); ► Zorgen voor een regelmatige follow-up van de voortgang van de projecten via de oprichting van grensoverschrijdende begeleidingscomités; ► De Stuurgroep informeren over de voortgang van de projecten en van de eventuele moeilijkheden bij de uitvoering
Doelpubliek (niet(niet-limitatieve lijst): ► De eindbegunstigden; ► De Franse, Waalse en Vlaamse partnerautoriteiten van het programma; ► De eerstelijnscontroleurs voor controles op stukken en ter plaatse; ► De Franse, Waalse en Vlaamse overheden; ► De tweedelijnscontroleurs (auditoren); ► Pers en media ► De potentiële projectpartners; ► De bevolking.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
61
Beschrijving van de prioritaire assen
2.2.6.2
Output indicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen
IP Nr.
OUTPUTINDICATOREN
EENHEID
DOELWAARDE (2023 (2023)
GEGEVENSBRON
PRIORITAIRE AS 5 – Technische bijstand SD 1
► Aantal goedgekeurde projecten, projectenportefeuilles en micro-projecten.
Aantal
SD 2
► Aantal gerealiseerde eerste- of tweedelijnscontroles ter plaatse.
Aantal
► Aantal potentieel gesensibiliseerde projectpartners;
Aantal
► Aantal ingediende voor-projecten, microprojecten.
Aantal
SD 3
Definitieve versie - Rapport nr. 8
160 / 10 / 75
► Gemeenschappelijk Secretariaat
500
► Gemeenschappelijk Secretariaat
650
► Gemeenschappelijk Secretariaat
500
► Gemeenschappelijk Secretariaat
62
Beschrijving van de prioritaire assen
2.2.7
Categorieën steunverlening Dimensie 1: Domein van bijstandsverlening
Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 5 – SD 1
► 121 : Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie
► 9 433 727 €
As 5 – SD 2
► 122 : Evaluatie en studies
► 101 986 €
As 5 – SD 3
► 123 : Informatie en communicatie
► 662 910 €
Dimensie 2: Financieringsvorm Financieringsvorm Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 5
► 01 : Niet terugbetaalbare hulp
► 10 198 623 €
Dimensie 3: Zone Zone Prioritaire as
Code
Bedrag €
As 5
► Grensoverschrijdende samenwerkingszone
► 10 198 623 €
Definitieve versie - Rapport nr. 8
63
Het financieringsplan van het samenwerkingsprogramma
3 Het financieringsplan van het samenwerkingsprogramma
Definitieve versie - Rapport nr. 8
64
Het financieringsplan van het samenwerkingsprogramma
3.1 Financiële toewijzing uit het EFRO (in EUR) Fonds
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Total
EFRO
8.430.991 €
12.310.390 €
17.580.017 €
31.942.788 €
32.581.642 €
33.233.276 €
33.897.941 €
169.977.045,00 €
3.2 Totale financiële toewijzing uit het EFRO en nationale medefinanciering (in EUR) Berekeningsbasis voor de EUEU-steun
EUEU-steun (a)
EFRO
totale subsidieerbare uitgaven
50 993 114 €
EFRO
totale subsidieerbare uitgaven
Prioritaire as 3
EFRO
Prioritaire as 4
Prioritaire As
Fonds
Nationale medefinanmedefinanciering (b) = (c) + (d)
Indicatieve opsplitsing van de nationale medefinanciering
Totale financiefinancie-ring € (f) = (a) + (b)
Medefinancier ingsingspercentage (f) = (a)/€ (a)/€
Ter informatie Bijdragen van derde landen
Bijdrage EBI ?
Nationale openbare financiering (c)
Nationale privéfinanciering (d)
33 995 409 €
25 496 557 €
8 498 852 €
84 988 523 €
60%
/
/
33 995 409 €
22 663 607 €
16 997 705 €
5 665 902 €
56 659 016 €
60%
/
/
totale subsidieerbare uitgaven
42 494 261 €
28 329 507 €
24 788 319 €
3 541 188 €
70 823 768 €
60%
/
/
EFRO
totale subsidieerbare uitgaven
32 295 639 €
21 530 425 €
18 839 122 €
2 691 303 €
53 826 064 €
60%
/
/
Prioritaire as 5
EFRO
totale subsidieerbare uitgaven
10 198 623 €
6 799 082 €
6 799 082 €
0€
16 997 705 €
60%
/
/
Total
EFRO
totale subsidieerbare uitgaven
169 977 045 €
113 318 030 €
92 920 785 €
20 397 245 €
283 295 075 €
60%
/
/
Prioritaire as 1 Prioritaire as 2
Definitieve versie - Rapport nr. 8
65
Het financieringsplan van het samenwerkingsprogramma
3.3 Uitsplitsing per prioritaire as en thematische doelstelling Prioritaire assen
Fonds
Thematische doelstellingen
EUEU-steun
Nationale medefinanciering
Totale financiering
Prioritaire as 1
EFRO
Thematische doelstelling 1
50 993 114 €
33 995 409 €
84 988 523 €
Prioritaire as 2
EFRO
Thematische doelstelling 3
33 995 409 €
22 663 607 €
56 659 016 €
EFRO
Thematische doelstelling 5
10 198 623 €
6 799 082 €
16 997 705 €
EFRO
Thematische doelstelling 6
32 295 639 €
21 530 425 €
53 826 064 €
Prioritaire as 4
EFRO
Thematische doelstelling 9
32 295 639 €
21 530 425 €
53 826 064 €
Prioritaire as 5
EFRO
Niet relevant
10 198 623 €
6 799 082 €
16 997 705 €
Totaal
EFRO
Niet relevant
169 977 045 €
113 318 030 €
283 295 075 €
Prioritaire as 3
Indicatief bedrag van de te gebruiken steun voor de doelstellingen met betrekking tot klimaatverandering Prioritaire assen
Indicatief bedrag van de te gebruiken steun voor de doelstellingen met betrekking tot klimaatverandering
Aandeel in de totale enveloppe voor het samenwerkingsprogramma (%)
Prioritaire As 3 (Thematische doelstelling 5)
10 198 623 €
6%
Totaal
10 198 623 €
6%
Definitieve versie - Rapport nr. 8
66
Geïntegreerde aanpak voor de territoriale ontwikkeling
4 Geïntegreerde aanpak voor de territoriale ontwikkeling
Definitieve versie - Rapport nr. 8
67
Geïntegreerde aanpak voor de territoriale ontwikkeling
4.1 Voor de grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s: de aanpak toelichten voor het gebruik van de lokale ontwikkelingsinstrumenten door de gemeenschappen en de principes om te bepalen in welke zones deze toegepast zullen worden Het programma houdt geen verband met lokale ontwikkelingsinstrumenten.
4.2 De principes om de stedelijke zones te bepalen waar geïntegreerde acties van duurzame stedelijke ontwikkeling uitgevoerd moeten worden en het aandeel van de EFRO-steun voor deze acties Tabel 13: 13: Het indicatieve indicatieve bedrag van de EFROEFRO-steun voor de geïntegreerde acties van duurzame stedelijke ontwikkeling Fonds
Het indicatief bedrag van de EFROEFRO-steun voor de geïntegreerde acties van duurzame stedelijke ontwikkeling (EUR)
FEDER
Het programma houdt hiermee geen verband.
4.3 De aanpak voor het gebruik van de geïntegreerde territoriale investeringen (GTI) verschillend van de gevallen onder 4.2 en de indicatieve financiële toewijzing ervan voor elke prioritaire as Het programma houdt geen verband met geïntegreerde territotiale investeringen.
Tabel 14: 14: Het indicatieve financieringsaandeel financieringsaandeel voor de GTI verschillend van die vermeld onder punt 4.2 (gecumuleerd bedrag) Prioriteit
Indicatief financieringsaandeel (EU(EU-steun) (EUR)
Prioritaire as 1
Prioritaire as 2
Prioritaire as 3
Prioritaire as 4
4.4 Wanneer de lidstaten en regio’s deelnemen aan macroregionale strategieën en strategieën in de maritieme regio’s : aanstippen welke Definitieve versie - Rapport nr. 8
68
Geïntegreerde aanpak voor de territoriale ontwikkeling
bijdrage ze voor de interventies met het oog op deze strategieën overwegen , onder voorbehoud van de noden van de programmazones, zoals bepaald door de betrokken lidstaten en desgevallend rekening houdend met projecten van strategisch belang in de respectieve strategieën 4.4.1 De bijdrage van het samenwerkingsprogramma voor de geplande interventies in het kader van de macroregionale strategieën en de strategieën in maritieme regio’s, desgevallend rekening houdend met projecten van strategisch belang in de respectieve strategieën Het programma is niet betrokken.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
69
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma
5 Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma
Definitieve versie - Rapport nr. 8
70
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma
5.1 Identificatie van de bevoegde autoriteiten en diensten 5.1.1
Identificatie van de bevoegde autoriteiten en diensten Figuur 3: tabel: identificatie en contactgegevens van de bevoegde autoriteiten en diensten
Autoriteit / dienst
Naam van de autoriteit / dienst
Beheersautoriteit
Wallonië (Wallonie-Bruxelles International)
Certificatieautoriteit
Provincie Oost-Vlaanderen
Auditautoriteit
Inspection générale des finances - Cellule Audit de l’Inspection des finances pour les fonds européens
Verantwoordelijke van de autoriteit / dienst Mevrouw Pascale DELCOMMINETTE Wnd. Algemeen Bestuurder Saincteletteplaats 2 B-1080 BRUSSEL Tel.: +32(0)2/421.82.11 – Fax: +32(0)2/421.83.42 E-mail:
[email protected] Mevrouw Marie-Paule BOONE Gouvernementstraat 1 B - 9000 GENT Tel.: + 32 (0)9/267.87.10 – Fax: + 32 (0)9/267.86.98 E-mail:
[email protected] De heer Gerard QUINET, Mevrouw Geneviève DEMARCHE, Inspecteurs des finances Avenue Prince de Liège, 133 (3e étage) B - 5100 Jambes (Namur) Tél. : + 32(0) 81.25.46.32 Mail :
[email protected]
De dienst waaraan de Commissie de betalingen zal verrichten is: de Beheersautoriteit de Certificatieautoriteit Autoriteit / dienst
Naam van de autoriteit / dienst Frans gebiedsdeel
Conseil Régional du Nord-Pas de Calais
Verantwoordelijke van de autoriteit / dienst Mevrouw Anne WETZEL Directrice Siège de Région 151, Avenue du Président Hoover F – 59555 LILLE CEDEX Tel.: +33-(0)3.3.28.82.70.51 E-mail:
[email protected]
Waals gebiedsdeel Aangestelde dienst(en) om de controletaken te verrichten
SPW-Département de la Coordination des Fonds structurels-Direction du Contrôle de premier niveau
Fédération Wallonie-Bruxelles - Service général de la modernisation et de la stratégie
De heer Luc HOUGARDY Directeur Place Joséphine Charlotte, 2 B - 5100 JAMBES Tel.: +32-(0)81.32.13.38 E-mail:
[email protected] Mevrouw Ingrid GOUDEMANT Leopold II-laan 44 B - 1080 BRUSSEL E-mail :
[email protected] Tel.: +32-(0)2.413.29.56
Vlaams gebiedsdeel Provincie West-Vlaanderen – Eerstelijnscontrole – Dienst Griffie
Autoriteit / dienst Aangestelde dienst(en) om de audittaken te verrichten
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Naam van de autoriteit / dienst Frans gebiedsdeel Conseil Régional du Nord-Pas de Calais – Direction du contrôle des fonds européens
Mevrouw Sandra DEMEESTER Koning Leopold III-laan 41 B - 8200 SINT-ANDRIES Tel.: +32-(0) 50.40.35.88 E-mail:
[email protected]
Verantwoordelijke van de autoriteit / dienst De heer Touhami GHERISSI - Directeur Boulevard Hoover, 151 F - 59555 LILLE CEDEX Tel.: +33(0)3.28.82.78.01 – Fax: +33 (0)3.28.82.61.95 E-mail:
[email protected] 71
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma Waals gebiedsdeel Service Public de Wallonie – Secrétariat Général - Département de l'Audit - Direction de l'audit des fonds européens - DAFE Vlaams gebiedsdeel Vlaamse overheid Agentschap Ondernemen - Afdeling Inspectie en Ondersteuning
De heer Eric STAPELLE Avenue Prince de Liège, 133 B - 5100 JAMBES
De heer Erik DE GENDT Ellipsgebouw Koning Albert II-laan 35 bus 12 B - 1030 BRUSSEL
5.1.2 Procedure voor de werking van het Gemeenschappelijk Secretariaat De technische bijstand van het Programma wordt gecoördineerd door de Beheersautoriteit en is samengesteld uit een gemeenschappelijk secretariaatGemeenschappelijk Secretariaat en een technisch team verdeeld over het grondgebied van het Programma dat op het terrein in vijf steunpunten gedecentraliseerd is. Het Gemeenschappelijk Secretariaat valt onder de Beheersautoriteit en heeft als opdracht om het operationele beheer van het programma te verzorgen binnen de bevoegdheden van de Beheersautoriteit. In dit kader staat het Gemeenschappelijk Secretariaat, in nauwe samenwerking met de Beheersautoriteit, in voor de volgende taken: ► de uitvoering van het operationele programma; ► de selectie van de concrete acties; ► het financiële beheer en de controle van het operationele programma; ► de uitvoering van de procedures om de terugbetalingsaanvragen van de begunstigden te controleren; ► de opvolging van de controles ter plaatse. Meer informatie over het Gemeenschappelijke Secretariaat staat in paragraaf 2.1.5 van het OP.
5.1.3 5.1.3.1
Beknopte beschrijving van de beheers- en controlemodaliteiten De beheersautoriteit
Wallonië, dat door de Programmapartners als Beheers-autoriteit is aangesteld, vervult zijn opdracht tot de eindafsluiting van het operationele programma door de Europese Commissie. Het doet dit in het kader van een beheer dat op zes grote principes gebaseerd is: ► inachtneming van de specifieke territoriale en institutionele kenmerken, gelet op de complexiteit van het betrokken grensgebied, de sociaal-economische heterogeniteit ervan en de talrijke institutionele spelers; ► partnerschap, partnerschap wat een consensuele werkwijze inhoudt; ► continuïteit en innovatie, innovatie gebaseerd op de kapitalisatie van de verworvenheden van de vorige programmaperiodes; ► de uitvoering van een evaluatiestrategie gericht op een ‘resultaatgerichte’ aanpak; aanpak ► inachtneming van de financiële financiële en juridische controlenormen die toegepast worden door de Franse en Belgische autoriteiten; dit houdt een trapsgewijze verantwoordelijkheidsoverdracht in (meer bepaald op het vlak van de financiële controle en de certificering van de uitgaven): in fine zal de conformiteitsen opportuniteitscontrole altijd onder de verantwoordelijkheid vallen van de Lidstaat waar de eindbegunstigde gevestigd is (aangezien het niet mogelijk is zich te baseren op een ‘grensoverschrijdend administratief recht); ► administratieve vereenvoudiging, vereenvoudiging met name met het oog op kortere termijnen voor de administratieve behandeling en voor de uitbetaling van de dossiers, door gebruik te maken van forfaits (indirecte kosten en personeelskosten) en door de volledige integratie van het beheersysteem in een geautomatiseerde IT-applicatie;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
72
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma
Taken Op basis van de Verordening (EU) nr. 1303/2013, overeenkomstig artikel 125, neemt de Beheersautoriteit de volgende taken op zich : 1.
De Beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het operationele programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd.
2.
Ten aanzien van het beheer van het operationele programma moet de Beheersautoriteit:
3.
4.
a)
de werkzaamheden van het in artikel 47 bedoelde Comité van Toezicht organiseren en ondersteunen en dat Comité alle informatie verstrekken die het nodig heeft om zijn taken te verrichten, in het bijzonder gegevens over de vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma, financiële gegevens en gegevens over indicatoren en mijlpalen;
b)
de in artikel 50 bedoelde jaarverslagen en eindverslagen over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring door het Comité van Toezicht, bij de Commissie indienen;
c)
aan de intermediaire instanties en begunstigden informatie ter beschikking stellen die van belang is voor de uitvoering van hun taken, respectievelijk voor de uitvoering van concrete acties;
d)
een systeem opzetten voor de vastlegging en opslag in gecomputeriseerde vorm van de voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit vereiste gegevens over elke concrete actie, in voorkomend geval met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers aan concrete acties, overeenkomstig artikel 122 § 3 van de verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en van de Raad;
e)
waarborgen dat de onder d) bedoelde gegevens worden verzameld en in het systeem bedoeld onder d) worden opgeslagen en bewaard.
Ten aanzien van de selectie van concrete acties moet de Beheersautoriteit: a)
passende selectieprocedures en -criteria opstellen en na goedkeuring toepassen, die: ervoor zorgen dat concrete acties bijdragen tot het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen en resultaten van de desbetreffende prioriteit; niet-discriminerend en transparant zijn; rekening houden met de algemene beginselen in de artikelen 7 en 8.
b)
waarborgen dat een geselecteerde concrete actie binnen het toepassingsgebied van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling valt en kan worden toegewezen aan een categorie steunverlening die in de prioriteiten van het operationele programma is vastgesteld;
c)
waarborgen dat de begunstigde een document ontvangt waarin de voorwaarden voor steun voor elke concrete actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke eisen betreffende de producten of diensten die in het kader van de concrete actie moeten worden geleverd, het financieringsplan en de uitvoeringstermijn;
d)
zich er vóór goedkeuring van de concrete actie, via een verklaring van de begunstigde, van vergewissen dat de begunstigde voldoende administratieve, financiële en operationele capaciteit heeft om aan de in punt c) bedoelde voorwaarden te voldoen;
e)
zich er, als de concrete actie is begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de Beheersautoriteit, van vergewissen dat voldaan is aan het toepasselijke recht dat relevant is voor de concrete actie;
f)
waarborgen dat voor steun uit het EFRO geselecteerde concrete acties geen activiteiten omvatten die deel hebben uitgemaakt van een concrete actie ten aanzien waarvan een terugvorderingsprocedure overeenkomstig artikel 71 heeft of zou moeten hebben gelopen na verplaatsing van een productieactiviteit buiten het programmagebied;
g)
bepalen aan welke categorieën steunverlening de uitgave van een concrete actie moet worden toegewezen.
Ten aanzien van het financiële beheer en de controle van het operationele programma moet de Beheersautoriteit: a)
verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de door de begunstigden gedeclareerde uitgaven zijn betaald en voldoen aan het toepasselijke recht, aan het operationele programma en aan de voorwaarden voor de steun voor de concrete actie;
b)
ervoor zorgen dat de begunstigden die betrokken zijn bij de uitvoering van concrete acties die op basis van werkelijk gemaakte subsidiabele kosten worden terugbetaald, hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle transacties die op een concrete actie betrekking hebben;
c)
doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen nemen op basis van de vastgestelde risico's;
d)
toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 72, onder g);
e)
de in artikel 59, lid 5, onder a) en b), van het Financieel Reglement bedoelde beheersverklaring en jaarlijkse samenvatting opstellen.
In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea, onder a), kan de ETS-verordening specifieke voorschriften inzake verificaties van toepassing op samenwerkingsprogramma's bevatten. 5.
De verificaties op grond van lid 4, eerste alinea, onder a), omvatten de volgende procedures: a)
administratieve verificaties voor elk verzoek tot terugbetaling van begunstigden;
b)
verificaties ter plaatse van concrete acties.
De frequentie en de dekking van de verificaties ter plaatse moeten evenredig zijn aan het bedrag aan overheidssteun dat voor een concrete actie is verleend en aan het risico dat door deze verificaties en door audits door de Auditautoriteit voor het beheers- en controlesysteem als geheel wordt vastgesteld. 6.
Verificaties ter plaatse van individuele concrete acties krachtens lid 5, eerste alinea, onder b), kunnen steekproefsgewijs worden uitgevoerd.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
73
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma 7.
Als de Beheersautoriteit tevens begunstigde van het operationele programma is, moeten de regelingen voor de in lid 4, eerste alinea, onder a), bedoelde verificaties een behoorlijke scheiding van functies garanderen.
Naast de taken die aan de Beheersautoriteit toevertrouwd worden op basis van de Verordening (EU) nr. 1303/2013, zal de Beheersautoriteit van het INTERREG V-Programma France-Wallonie-Vlaanderen het volgende doen: ► ze neemt deel aan de Stuurgroep met een raadgevende stem; ► ze is verantwoordelijk voor de coördinatie van de strategische sturing van het programma; ► ze coördineert de taken van de Auditautoriteit en de Certificeringsautoriteit, evenals de relaties tussen de partners via de passende instanties; ► ze is het contactpunt van de Europese Commissie; ► in overleg met de partners stelt ze een communicatiestrategie communicatiestrategie en een jaarlijks communicatieplan op; ► in overleg met de partners stelt ze het in itinere evaluatieproces van het Programma op; ► ze voert de beslissingen of wijzigingen uit betreffende het operationele programma die vooraf goedgekeurd werden door het Comité van Toezicht ; ► ze geeft, geeft in overleg met het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team, het conformiteitsadvies van het Programma. Programma Dit gemotiveerde advies zal uitgebracht worden over de voorprojecten, de projecten, de projectenportefeuilles en de microprojecten die ontvankelijk zijn verklaard op basis van de respectievelijke uitgangspunten die door de Partnerautoriteiten vastgesteld en goedgekeurd zijn; ► ze verzorgt de followfollow-up van de programmering in overleg met het Gemeenschappelijk Secretariaat en het Technisch Team; ► Ze verifieert de conformiteit van de dossiers betreffende de betaling van het Europese aandeel, voor ze naar de Certificeringsautoriteit verstuurd worden; ► ze verzorgt de followfollow-up van de financiële correcties en de uitvoering van van de aanbevelingen die het gevolg zijn van de eerste- of tweedelijnscontroles ter plaatse en ze houdt een scorebord bij van de uitgevoerde controles ter plaatse, in samenwerking met het Gemeenschappelijk Secretariaat.; Als er vanuit de Fondsen een bijdrage toegekend wordt aan een grote onderneming, dan zal de Beheersautoriteit er zelf op toezien dat de financiële bijdrage van de Fondsen niet resulteert in een substantieel jobverlies in bestaande locaties binnen de Europese Unie.
5.1.3.2
Auditautoriteit
Taken Taken De taken van de Auditautoriteit die in het operationele programma is aangewezen, worden bepaald door de Verordening (EU) nr. 1303/2013, artikel 127: 1.
De Auditautoriteit waarborgt dat er audits worden uitgevoerd op de behoorlijke werking van het beheers- en controlesysteem van het operationele programma alsook op een passende steekproef van concrete acties op basis van de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven. De gedeclareerde uitgaven worden onderworpen aan een audit, op basis van een representatieve steekproef en bij wijze van algemene regel van statistische steekproefmethodes. Er kan op basis van het professionele oordeel van de Auditautoriteit in naar behoren gemotiveerde gevallen een niet-statistische steekproefmethode worden gebruikt overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen; dit kan in elk geval als het aantal concrete acties in een boekjaar te klein is om er een statistische methode op toe te passen. In dergelijke gevallen moet de steekproef omvangrijk genoeg zijn om de Auditautoriteit in staat te stellen een geldig auditoordeel uit te brengen overeenkomstig artikel 59, lid 5, tweede alinea, van het Financieel Reglement.De niet-statistische steekproefmethode bestrijkt minimaal 5 % van de concrete acties waarvoor gedurende het boekjaar uitgaven gedeclareerd zijn bij de Commissie, alsmede 10 % van de uitgaven die gedurende het boekjaar bij de Commissie zijn gedeclareerd.
2.
Als audits worden uitgevoerd door een andere instantie dan de Auditautoriteit, waarborgt de Auditautoriteit dat die instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft.
3.
De Auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.
4.
De Auditautoriteit stelt binnen acht maanden na de vaststelling van een operationeel programma een auditstrategie op voor het uitvoeren van audits. In de auditstrategie worden de auditmethodologie, de steekproefmethode voor audits van concrete acties en de planning van audits voor het lopende en de twee volgende boekjaren vastgesteld. De auditstrategie wordt van 2016 tot en met 2024jaarlijks bijgewerkt. Wanneer een gemeenschappelijk beheers- en controlesysteem op verscheidene operationele programma's van toepassing is, mag één auditstrategie voor de betrokken operationele programma's worden opgesteld. Op verzoek verstrekt de Auditautoriteit de auditstrategie aan de Commissie.
5.
De Auditautoriteit stelt het volgende op: a)
een auditoordeel overeenkomstig artikel 59, lid 5, tweede alinea, van het Financieel Reglement;
c)
een controleverslag met de belangrijkste bevindingen van de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde audits, inclusief bevindingen met betrekking tot geconstateerde tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen, en de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
74
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma Zoals bepaald in artikel 25 van de Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking” wordt de Auditautoriteit bijgestaan door een groep van auditoren (GVA) bestaande uit een vertegenwoordiger per gebiedsdeel voor het Franse, het Waalse en het Vlaamse gebiedsdeel van het Programma, die verantwoordelijk is voor de audits uitgevoerd in het gebied.. Elke vertegenwoordiger heeft als taak om de feitelijke elementen te bezorgen betreffende de uitgaven aangegaan in zijn/haar gebiedsdeel die vereist worden door de Auditautoriteit met het oog op de evaluatie. De groep van auditoren wordt gevormd binnen de drie maand vanaf de beslissing die het samenwerkingsprogramma goedkeurt. De groep maakt een huishoudelijk reglement op en wordt voorgezeten door de Auditautoriteit van het programma. Het Gemeenschappelijk Secretariaat verzorgt het secretariaat en de logistiek van de bijeenkomsten van de auditoren en van de werkzaamheden die ermee gepaard gaan. De ‘systeemaudits’, die tot doel hebben de doeltreffende werking van het beheer- en controlesysteem van het operationele programma te verifiëren, worden via een aanbestedingsprocedure uitbesteed aan een dienstverlener. Bij de follow-up van de werkzaamheden van de particuliere auditor zal rekening gehouden worden met de internationale auditnormen (meer bepaald SAI 600 en 620). Gedurende de programmaperiode zullen meerdere audits gerealiseerd worden. De steekproefcontroles worden door de auditoren in elk gebiedsdeel van het Programma uitgevoerd op basis van een steekproef volgens de auditstrategie. De groep van auditoren moet het eens zijn over de steekproefparameters. De Auditautoriteit stelt elk jaar een jaarlijks controleverslag op op basis van: de resultaten van de systeemaudits en de werkingscontroles.
5.1.3.3
Certificeringsautoriteit
Taken De Certificeringsautoriteit voert de taken uit die vastgelegd zijn door de Verordening (EU) nr. 1303/2013, artikel 126: De Certificeringsautoriteit van een operationeel programma heeft met name tot taak: a)
betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te dienen en te certificeren dat deze aanvragen op betrouwbare boekhoudsystemen gebaseerd zijn, door controleerbare ondersteunende documenten worden gestaafd en aan verificaties door de Beheersautoriteit zijn onderworpen;
b)
de in artikel 59, lid 5, onder a), van het Financieel Reglement bedoelde rekeningen op te stellen;
c)
te certificeren dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn en dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht en zijn gedaan voor concrete acties die zijn geselecteerd aan de hand van de voor het operationele programma geldende criteria voor financiering, die in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht.
d)
te waarborgen dat er een systeem is waarin de boekhoudkundige gegevens voor elke concrete actie in gecomputeriseerde vorm worden opgeslagen en bewaard en dat alle gegevens ondersteunt die nodig zijn voor de opstelling van betalingsaanvragen en rekeningen, met inbegrip van gegevens over te innen bedragen, geïnde bedragen en bedragen die zijn geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie of operationeel programma;
e)
er, met het oog op de opstelling en indiening van betalingsaanvragen, op toe te zien dat zij van de Beheersautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de uitgaven;
f)
bij de opstelling en indiening van betalingsaanvragen rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder verantwoordelijkheid van de Auditautoriteit zijn verricht;
g)
boekhoudkundige gegevens in gecomputeriseerde vorm bij te houden over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven en de overheidsbijdrage die hiervoor aan de begunstigden is betaald;
h)
een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationele programma teruggestort in de begroting van de Unie door ze in mindering te brengen op de daarop volgende uitgavenstaat.
Naast de taken die haar door de Verordening (EU) nr. 1303/2013 toegekend worden, voert de Certificeringsautoriteit die in het operationele programma aangewezen wordt ook de volgende taken uit: ► op basis van de beslissingen die genomen worden door de Stuurgroep en na goedkeuring door de Beheersautoriteit betaalt ze aan de projectleiders de communautaire bijdrage uit die hun verschuldigd is op basis van de periodieke financiële staten van voortgang die door de Beheersautoriteit gecertificeerd zijn; ► ze ontvangt de betalingen van de Commissie en zorgt voor een doeltreffend beheer ervan, ‘als een goede huisvader’; ► ze stelt een driemaandelijks verslag van de inkomsten en uitgaven op voor de Beheersautoriteit; laatstgenoemde verspreidt dit verslag bij de diverse partnerautoriteiten; ► op verzoek van de Beheersautoriteit neemt ze deel aan alle nuttige bijeenkomsten, en meer bepaald aan de bijeenkomsten van het Comité van Toezicht, om de financiële staat van voortgang van het Programma te presenteren.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
75
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma
5.1.3.4
Eerstelijnscontroleurs (ELC) van de uitgaven
Taken De eerstelijnscontroleurs van de uitgaven vallen onder het gezag van de nationale leidende partnerautoriteiten en hebben als taak de uitgaven die door de projectpartners voor de realisatie van hun microproject/project/projectenportefeuille ingediend worden, te verifiëren en de certificeren. Met dat doel voeren de eerstelijnscontroleurs de volgende taken uit: ► de schuldvorderingen van de projectpartners in ontvangst nemen; nemen ► de controle van de regelmatigheid van de ingediende uitgaven uitvoeren ten opzichte van de geldende communautaire, nationale en Programmaregels; ► de followfollow-up van alle wijzigingen van het budget en het financieringsplan uitvoeren en in de schuldvorderingen die door de projectpartners worden ingediend alle nodige financiële correcties aanbrengen die vastgesteld worden in het kader van een controle ter plaatse (eerstelijns- of tweedelijnscontrole, controle door de Certificeringsautoriteit,…); ► opstellen van de goedgekeurde uitgavenstaten en deze versturen naar de projectpartners en naar de projectleider; ► de eerstelijnscontroles ter plaatse uitvoeren; ► De leidende Autoriteit en de Beheersautoriteit op de hoogte brengen van mogelijke gevallen van onregelmatigheid.
5.1.4 Verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de deelnemende lidstaten in geval van financiële correcties opgelegd door de Beheersautoriteit of de Commissie 5.1.4.1
Financiële correcties
Om na vaststelling van een onregelmatigheid de nodige financiële correcties te waarborgen, wordt de volgende procedure ingevoerd: ► Indien het project nog niet is afgelopen en er nog schuldvorderingen moeten worden ingediend, wordt het onterecht betaalde EFRO-aandeel gerecupereerd op de volgende schuldvorderingen. ► Indien het project in de afsluitingsfase verkeert en het saldodossier ingediend moet worden, wordt het onterecht betaalde EFRO-aandeel gerecupereerd bij de verwerking van het saldodossier en de betaling van de laatste EFRO-schijf. ► Indien het bedrag van de gevalideerde uitgaven na de vaststelling van een onregelmatigheid niet volstaat om het onterecht betaalde EFROEFRO-aandeel te compenseren, compenseren zal de Beheersautoriteit een procedure voor de recuperatie van het EFRO-bedrag instellen bij de betrokken operator.
5.1.4.2
Terugbetaling van de hulp
► Indien de Europese autoriteiten kunnen eisen dat er een procedure wordt ingesteld voor de recuperatie van de hulp, bijvoorbeeld bij niet-gebruik van de hulp voor de geplande doeleinden en onder de vooropgestelde bijzondere voorwaarden, of wanneer een van de eindbegunstigden afziet van zijn engagement, zullen de Beheersautoriteit en de projectleiders, in samenspraak met de partners, een minnelijke schikking zoeken voor elk mogelijk geschil bij de interpretatie en uitvoering van dit akkoord. Ze kunnen hierbij zoveel als nodig een beroep doen op experten, gesprekspartners of arbiters om alle mogelijkheden tot minnelijke schikking te benutten. ► Indien deze inspanningen niet slagen, zal men zich wenden tot de lidstaat van de eindbegunstigde, die de mogelijke financiële gevolgen zal dragen van de eindbegunstigden die op zijn nationaal grondgebied gevestigd zijn.
5.1.4.3
Verantwoordelijkheid van de lidstaten
► Als een procedure tot terugvordering van de onterecht uitbetaalde middelen bij een eindbegunstigde gestart moet worden, zullen de partners, en in het bijzonder de Beheersautoriteit, de Certificeringsautoriteit evenals Vlaanderen en de Franse en Waalse leidende Autoriteiten, de middelen en procedures inzetten die voor de terugvordering nodig zijn, totdat alle verhaalmiddelen via minnelijke schikking of dwangmaatregel uitgeput zijn. ► Als de leidende begunstigde er niet in slaagt terugbetaling van andere begunstigden te verkrijgen of als de Beheersautoriteit er niet in slaagt terugbetaling van de leidende of de enige begunstigde te verkrijgen, betaalt de Lidstaat of het derde land op wiens grondgebied de betrokken begunstigde gevestigd is, onverschuldigd aan die begunstigde betaalde bedragen terug aan de Beheersautoriteit. De Beheersautoriteit is verantwoordelijk voor de terugbetaling van de desbetreffende bedragen aan de algemene begroting van de Unie.
5.1.5
Gebruik van de euro
In het kader van deze programmering gebeuren alle uitgaven in euro.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
76
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma
5.2 Betrokkenheid van de partners 5.2.1 Rol van de betrokken partners in de voorbereiding en implementatie van het samenwerkingsprogramma 5.2.1.1
Partnerautoriteiten
Al naargelang hun regionale of nationale regelgeving, hebben de Partnerautoriteiten de volgende taken: ► lid zijn van de Comités van Toezicht en van de Stuurgroepen van het Programma; ► de Leidende Partnerautoriteiten aanwijzen en per gebiedsdeel de modaliteiten Partnerautoriteiten;
bepalen voor de overdracht van het mandaat aan de Leidende
► een gemotiveerd, gedetailleerd en gezamenlijk advies uitbrengen per gebiedsdeel over de opportuniteit om de voorprojecten, projecten, projectenportefeuilles en microprojecten uit te voeren; ► zich ertoe verbinden om, bij een duidelijk belangenconflict, belangenconflict de deontologische regels reglementen;
na te leven die bepaald zijn in de huishoudelijke
► meewerken aan de vaststelling en de uitvoering van de communicatietools en de distributie ervan verzorgen; ► verzorgen van de promotie en publiciteit van het Programma; Programma ► in een langetermijnperspectief de nieuwe acties op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking vaststellen en erover waken om de bestaande samenwerkingen te laten voortbestaan; voortbestaan; ► erover waken of haar nationale medefinancieringen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het project, en de projectenportefeuille, vastgelegd zijn en ze zo nodig vastleggen; ► de uitvoering van het project, de projectenportefeuille en de microprojecten in het vertegenwoordiger af te vaardigen naar de bijeenkomsten van het Begeleidingscomité;
5.2.1.2
veld opvolgen, met meer bepaald de mogelijkheid een
Partnerautoriteiten
Naast de bovengenoemde taken, voeren de leidende Partnerautoriteiten bovendien de volgende taken uit: ► verzorgen van de coördinatie van de diverse partners van het betrokken gebiedsdeel; ► de standpunten van het gebiedsdeel weergeven binnen het Programma ► vertegenwoordigen van de Partnerautoriteiten van hun gebiedsdeel volgens het mandaat dat hen werd toevertrouwd ; ► nagaan of de communautaire en nationale verplichtingen op het gebied van milieunormen, overheidsopdrachten, informatie en publiciteit en gelijke kansen voor mannen en vrouwen nageleefd worden bij de uitvoering van, de projecten, de projectenportefeuilles en de microprojecten; ► controleren van de regelmatigheid en subsidieerbaarheid van alle uitgaven die door de eindbegunstigden gedaan worden uit hoofde van de nationale en communautaire financiering; ► verifiëren van de aldus gecontroleerde uitgaven; ► de Beheersautoriteit informeren over de mogelijke onregelmatige gevallen, de follow-up ervan uitvoeren en ze zo nodig aan de Europese Commissie meedelen; ► controleren van de regelmatigheid en subsidieerbaarheid van een steekproef van de uitgaven die door de eindbegunstigden gedaan worden uit hoofde van de nationale en communautaire financiering, door het uitvoeren van eerstelijnscontroles ter plaatse; ► aanwijzen van de dienst dienst en van de persoon die zijn gebiedsdeel moet vertegenwoordigen in de Groep van Auditoren van het Programma ; ► coördineren van de uitvoering en de followfollow-up van de tweedelijnscontroles ter plaatse ; ► de vastgestelde OLAFOLAF-gevallen opvolgen en meedelen aan de Commissie volgens de procedures die door elk gebiedsdeel zijn vastgesteld ; ► verzorgen van de followfollow-up van de uitvoering van de aanbevelingen betreffende de systeem- of projectaudits
Definitieve versie - Rapport nr. 8
77
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma
5.2.2 De Beslissingsorganen van het Programma 5.2.2.1
Het Comité van Toezicht
Het Comité van Toezicht van het INTERREG V-Programma France-Wallonie-Vlaanderen bestaat uit de Partnerautoriteiten van het Programma en de naar behoren gemachtigde waarnemers, en er wordt gewaakt over de naleving van het non-discriminatieprincipe. Het Comité van Toezicht zal uiterlijk binnen drie maanden na de goedkeuring van het operationele programma door de Commissie een eerste keer bijeenkomen. Vervolgens zal het Comité van Toezicht minimaal één keer per jaar bijeenkomen, afwisselend in elk gebiedsdeel van de zone gedekt door het Programma. Een vertegenwoordiger van de Commissie neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het Comité van Toezicht deel. Het Comité van Toezicht zal tijdens zijn eerste bijeenkomst zijn werkingsregels en zijn huishoudelijk reglement vaststellen.
Taken Het Comité van Toezicht gaat na of de uitvoering van de steun doeltreffend en op een kwaliteitsvolle wijze gebeurt, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1303/2013. Daartoe voert het Comité van Toezicht de volgende taken uit, overeenkomstig artikel 49 van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 : 1.
Het Comité van Toezicht vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert de uitvoering van het programma en de vooruitgang die geboekt is met de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Daarbij kijkt het naar de financiële gegevens, de gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren, met inbegrip van veranderingen in de waarde van de resultaatindicatoren en de vooruitgang ten opzichte van de gekwantificeerde streefwaarden, de in het in artikel 21, lid 1, bedoelde prestatiekader vastgestelde mijlpalen, en in voorkomend geval het resultaat van kwantitatieve analyses.
2.
Het Comité van Toezicht doet onderzoek naar alle vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma, met inbegrip van de conclusies van de evaluaties van de prestaties.
3.
Het Comité van Toezicht wordt geraadpleegd en brengt, indien het dit geschikt acht, advies uit over door de Beheersautoriteit voorgestelde wijzigingen van het programma.
4.
Het Comité van Toezicht kan ten behoeve van de Beheersautoriteit opmerkingen maken over de uitvoering en evaluatie van het programma, met inbegrip van maatregelen om de administratieve last voor de begunstigden te verminderen. Het Comité van Toezicht houdt toezicht op de maatregelen die naar aanleiding van zijn opmerkingen worden genomen.
Voor de selectie van de projecten en de dagelijkse uitvoering van het operationele programma steunt het Comité van Toezicht op een Stuurgroep waarvan de rol, taken en samenstelling beschreven worden in punt infra.
Samenstelling Het Comité van Toezicht bestaat uit de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de volgende partners:
Europese Commissie; Prefecturen van Nord-Pas de Calais, van Picardie en van Champagne-Ardenne, Regio’s Nord – Pas de Calais, Picardie en Champagne-Ardenne, Conseils généraux van Nord, Pas-de-Calais, Aisne, Ardennes, Oise, Somme en Marne;
Wallonië; Federatie Wallonië-Brussel België;
Vlaams Gewest; Provincie West-Vlaanderen;
Provincie Oost-Vlaanderen;
Beheersautoriteit.
Daarnaast nemen ook de volgende personen deel aan het Comité van Toezicht, als waarnemers:
een vertegenwoordiger van de Certificeringsautoriteit;
een vertegenwoordiger van de Economische en Sociale Raden van de Regio’s Nord-Pas de Calais, Picardie en Champagne-Ardenne;
een vertegenwoordiger van de Economische en Sociale Raad van Wallonië; een vertegenwoordiger van de diensten bevoegd voor milieu en gelijke kansen binnen de leidende Autoriteiten;
een vertegenwoordiger van de Auditautoriteit; de vertegenwoordigers van het Gemeenschappelijk Secretariaat;
de vertegenwoordigers van het Technisch Team.
Kan bijkomend worden uitgenodigd om deel te nemen aan het Comité van Toezicht als waarnemer:
een vertegenwoordiger van de Economische en Sociale Raad van het Vlaams Gewest.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
78
Modaliteiten voor de uitvoering van het samenwerkingsprogramma
Werkingsregels Tijdens de eerste vergadering stelt het Comité van Toezicht de werkingsregels op door middel van een huishoudelijk reglement.
5.2.2.2
De Stuurgroep
De Stuurgroep van het INTERREG V-Programma France-Wallonie-Vlaanderen bestaat uit de Partnerautoriteiten van het Programma en er wordt gewaakt over de naleving van het non-discriminatieprincipe. De Stuurgroep zal uiterlijk zes maanden na de goedkeuring van het operationele programma door de Commissie voor het eerst bijeenkomen, en vervolgens afwisselend in elk gebiedsdeel van de zone gedekt door het Programma en dit minstens één keer per jaar.
Taken De Stuurgroep heeft de volgende taken: ► bespreken en evalueren van de voorprojecten, projecten en projectenp projectenportefeuilles ortefeuilles die voor financiering worden voorgesteld, op basis van de gezamenlijke adviezen van de Partnerautoriteiten en de technische bijstand; ► selecteren van de voorprojecten, projecten en projectenportefeuilles die voor financiering door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voorgesteld worden; ► realiseren van de gecoördineerde followfollow-up van de uitvoering van de projecten/projectenportefeuilles/microprojecten, projecten/projectenportefeuilles/microprojecten, zowel op operationeel als op financieel vlak;
Samenstellling De Stuurgroep is samengesteld uit naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de volgende partners:
de Prefecturen van Nord-Pas de Calais,van Picardie en van Champagne-Ardenne ;
de Regio’s Nord-Pas de Calais, Picardie en Champagne-Ardenne;
de Conseils généraux van Nord, Pas de Calais, Aisne, Ardennes, Oise, Somme en Marne; Wallonië;
de Federatie Wallonië-Brussel; het Vlaamse Gewest;
de Provincie West-Vlaanderen; de Provincie Oost-Vlaanderen.
Daarnaast nemen aan de Stuurgroep deel, in de hoedanigheid van waarnemers:
de Beheersautoriteit en het Gemeenschappelijk Secretariaat;
een vertegenwoordiger van de Beheersautoriteiten van de programma’s ‘Investeren voor groei en werkgelegenheid’ van elke betrokken regio; een vertegenwoordiger van de Europese Commissie;
de vertegenwoordigers van het Technisch Team.
Kan bijkomend worden uitgenodigd om deel te nemen aan het Comité van Toezicht als waarnemer:
een vertegenwoordiger van de nationale of regionale diensten bevoegd voor milieu en gelijke kansen binnen de partnerautoriteiten.
Werkingsregels Tijdens de eerste vergadering stelt de Stuurgroep de werkingsregels op door middel van een huishoudelijk reglement.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
79
Coördinatie
6 Coördinatie
Definitieve versie - Rapport nr. 8
80
Coördinatie
De coordinatie tussen de investeringen van het programma INTERREG V Frankrijk- Walonië- Vlaanderen en de interventies via de regionale fondsen EFRO, ELFPO en EFMZV wordt tijdens het hele programma verzekerd door toepassing van de volgende principes: ► De strategie van het OP werd ontwikkeld met oog voor de coherentie met de strategieën van de regionale OP’s.De doelstellingen en de acties die door de partners van het programma werden vastgelegd hebben als doel om de regionale ontwikkelingsstrategieën ondersteunen, en tegelijk een oplossing te bieden voor grensoverschrijdende uitdagingen, of te inversteren in sectoren waar de grensoverschrijdende samenwerking een reeële toegevoerde waarde heeft t.o.v. de europese fondsen . ► De beheersautoriteiten van de regionale programma’s zullen betrokken worden in de Comité Van Toezicht en de Stuurgroep van het OP INTERREG en zullen zich in elke fase van het programma kunnen vergewissen van de goede afstemming tussen de Interreg-steun en de investeringen via de andere regionale fondsen ; ► Naast deze formele afstemmingsmechanismen verbinden de partners er zich toe, om vanaf het tweede jaar van de programmatieperiode tenminste één keer per jaar, de potentiële complementariteiten tussend de regionale fondsen en het OP INTERREG en de werkwijzen of thema’s die aanleiding zouden kunnen geven tot een synergie met de regionale fondsen te onderzoeken. Dit zou gedaan kunnen worden voor : o Elke specifieke doelstelling van het OP INTERREG o
De economische sectoren diedoor het OP INTERREG als prioritair worden beschouwd
o
De grensoverschrijdende woon- en werkgebieden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
81
Verlichting van de administratieve last voor de begunstigden
7 Verlichting van de administratieve last voor de begunstigden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
82
Verlichting van de administratieve last voor de begunstigden De vereenvoudiging is een belangrijk element voor het operationele programma INTERREG France–Wallonie-Vlaanderen 2014-2020. De programmering 20072010 werd nog steeds gekenmerkt door een zware administratieve last, wat vele actoren ontmoedigde om zich te verenigen en samen projecten op te zetten. Om deze administratieve last te verlichten, zal de programmering 2014-2020 op de volgende elementen berusten: ► de ontwikkeling van een nieuw volledig geïntegreerd en geïnformatiseerd beheerssysteem ► de invoering van een nieuw concept van voorprojecten. ► Gebruik van forfaits voor indirecte kosten
7.1 Nieuw volledig geïntegreerd en geïnformatiseerd beheerssysteem Uit de tussentijdse evaluatie van het INTERREG IV-programma is gebleken dat de uitvoering van het programma op het vlak van kosten, vereenvoudiging en efficiëntie verbeterd kon worden via de informatisering van alle informatie- en opvolgingsstromen van de projecten. De informatisering van de procedures zou dan ook op drie niveaus gebeuren: administratieve opvolging (indiening van de projecten), operationele opvolging (rapportering van de activiteiten en wijzigingen van de projecten) en financiële opvolging (schuldvorderingen, eerste- en tweedelijnscontrole, betaling van de nationale bijdragen, en onregelmatigheden). Naar aanleiding van deze vaststelling en voor de uitvoering van het INTERREG V-programma hebben de Beheersautoriteit en de partners beslist een nieuw volledig geïntegreerd beheerssysteem te ontwikkelen. Dit zal ter beschikking gesteld worden van alle betrokken partijen en van alle operatoren vanaf de eerste projectoproep voor INTERREG V. Zo zal de volledige opvolging van een voorproject, project of projectportefeuille via het geïnformatiseerd beheerssysteem verlopen, gaande van de indieningsfase tot de afsluitingsfase, via de behandeling, de financiële opvolging, de opvolging van de activiteiten- en resultatenrapporten en de opvolging van de eerste- of tweedelijnscontrole ter plaatse. Het systeem wordt per module ontwikkeld, met een testfase voor elke module, en de volledige ingebruikname is gepland voor eind juli 2014. De modules zullen ingezet worden overeenkomstig de levensfasen van een programma. De architectuur van het INTERREG V-informaticasysteem wordt zo opgevat dat de volgende bewerkingen mogelijk zijn: ► de invoer en raadpleging van de informatie vanaf een boomstructuur die toegepast wordt op het operationele programma (per prioritaire as, investeringsprioriteit, project, gebiedsdeel, leidende operator, operator, medefinancierder), wat de staat van feitelijke en financiële voortgang (behandeling afgesproken bedragen, vastleggingen, uitgaven, ...) betreft ; ► voor elk project de mogelijkheid om alle gedetailleerde gegevens (code, naam, locatie, beschrijving, operatoren, financiële staat, documenten, activiteitenrapport, indicatoren, enz.) in te voeren; ► voor elke operator de mogelijkheid om de gegevens over de schuldvorderingen in te voeren, bewijsstukken voor de betrokken schuldvordering voor te leggen en de validatiecertificaten van de uitgaven voor elke schuldvordering weer te geven; ► voor elk project en voor elk van de volgende niveaus (operator, medefinancierder, budgetposten) de mogelijkheid om alle wijzigingen in te voeren die tijdens de uitvoering van het project gevraagd of aangebracht werden en door de juiste instantie gevalideerd werden; ► informatie opzoeken via het opstellen van opzoekroosters die (met name) identificatiegegevens en financiële gegevens kruisen; ► cijfergegevens exporteren naar een spreadsheet om gekruiste gegevens te verkrijgen; ► rapporten, technische fiches, tabellen, ... afdrukken; ► informatie op een precieze datum consolideren door in de databank een versie aan te maken die gekoppeld is aan de betrokken datum, wat het mogelijk maakt de gegevens te archiveren die gediend hebben voor de certificatie van de uitgaven die aan de Europese Commissie werden doorgegeven; ► de raadpleging van de databank voor de geconsolideerde versie van een bepaalde datum (vroegere toestanden); ► een gerichte en geparametreerde raadpleging van de informatie volgens het profiel en de toegangsrechten van de gebruiker (mogelijkheid voor de systeembeheerder om de toegang tot bepaalde meer vertrouwelijke informatie te blokkeren). De ontwikkeling van een geïntegreerd beheerssysteem zou alle betrokken partijen bij het programma in staat moeten stellen hun administratieve last te verlichten, aangezien een deel van hun activiteiten geïnformatiseerd worden.
7.2 Invoering van een nieuw concept van voorprojecten In de tussentijdse evaluatie van het INTERREG IV-programma wordt ook gesuggereerd om het concept van voorprojecten te overwegen. Dit voorstel vertrekt van de vaststelling dat de behandelings- en beslissingstermijnen voor een groot aantal kandidaturen erg lang zijn. Om te vermijden dat de partners en de
Definitieve versie - Rapport nr. 8
83
Verlichting van de administratieve last voor de begunstigden autoriteiten nutteloos tijd en personeel investeren, werd als oplossing voorgesteld om de indiening van een samenvattende projectfiche mogelijk te maken. Aan de hand hiervan zou snel nagegaan kunnen worden of het partnership, de doelstellingen, de acties en het budget beantwoorden aan de strategie van het OP. Daarna zou dan aan het partnership gevraagd kunnen worden om de voorstellen grondiger uit te werken of te heroriënteren. Tijdens zijn vergadering van 25 juni 2013 heeft het Comité van Toezicht van het programma de werkingsprincipes met betrekking tot het mechanisme voor de indiening, de behandeling en de uitvoering van de projecten gevalideerd. Om de strategische begeleiding van het programma te verbeteren en de behandeling van de ingediende projecten beter te beheersen, zal het behandelingsmechanisme gebaseerd zijn op een fundamenteel concept, de voorprojecten. voorprojecten Dit zal een verplichte fase zijn vóór de indiening van een project of projectportefeuille en het mogelijk maken de administratieve procedures voor de indiening van een project te verlichten. Het concept van de voorprojecten en de doelstellingen en praktische modaliteiten ervan worden toegelicht in punt 5.3.3 Procedure voor de behandeling en selectie van de projecten in dit rapport.
7.3 Gebruik van forfaits voor indirecte kosten Met het oog op administratieve vereenvoudiging hebben de partners van het OP ervoor gekozen om aan de voor de uitvoerders van projecten een forfaitaire kost van 12,5% te hanteren voor de indirecte kosten, berekend op basis van de personeelskosten. Tevens hebben de partners ervoor gekozen om een beroep te doen op de door de Commissie geboden mogelijkheid tot flexibiliteit om de personeelskosten te berekenen op basis van uurtarieven voor medewerkers die in deeltijd werken.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
84
Horizontale principes
8 Horizontale principes
Definitieve versie - Rapport nr. 8
85
Horizontale principes
8.1 Duurzame ontwikkeling Het programma wil bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van de samenwerkingszone. Hieronder verstaan we een economische en sociale ontwikkeling die houdbaar is vanuit milieuoogpunt en de ontwikkeling van de toekomstige generaties niet hypothekeert. De duurzame ontwikkeling streeft vijf doelen na: ► de strijd tegen klimaatverandering en de bescherming van de atmosfeer; ► het behoud van de biodiversiteit, het beheer van het milieu en de hulpbronnen; ► ontwikkelingsdynamieken volgens verantwoorde productie- en consumptiemethoden; ► de ontplooiing van alle mensen door toegang tot een goede levenskwaliteit; ► sociale cohesie en solidariteit tussen grondgebieden en tussen generaties.
Voor de periode 2014-2020 zal op de volgende manieren rekening gehouden worden met al deze doelen inzake duurzame ontwikkeling: ► Meerdere specifieke doelstellingen, zoals deze vermeld in de assen 3 “Het milieu beschermen en valoriseren door een geïntegreerd beheer van de grensoverschrijdende hulpbronnen (in de ruime zin van het woord)” en 4 “De cohesie en de gemeenschappelijke identiteit in de grensregio’s bevorderen”, dragen rechtstreeks bij tot de verbetering van de bescherming, het behoud en de valorisatie van het milieu en de natuurlijke en culturele hulpbronnen, het behoud van de biodiversiteit en de solidariteit tussen de gebieden. ► Bepaalde specifieke doelstellingen dragen onrechtstreeks bij tot deze doelen, doelen doordat ze omstandigheden creëren die bevorderlijk zijn voor de inspanningen van de regionale actoren op het vlak van bestrijding van de klimaatverandering, bescherming van de atmosfeer en behoud van de biodiversiteit. We verwijzen in het bijzonder naar de doelstellingen steun aan R&D-projecten, steun aan de groene sectoren en verspreiding van de groene technologieën in het economische weefsel. ► De impact van elk voorgelegd project op het vlak van duurzame ontwikkeling zal geëvalueerd worden op basis van een referentiekader waarin de drie volgende doelen beoordeeld worden: DOELEN INZAKE DUURZAME ONTWIKKELING
ANALYSE VAN DE BIJDRAGE TOT HET DOEL +
=
-
?
Draagt het project globaal genomen bij tot de volgende elementen? (de voorbeelden worden indicatief gegeven en moeten niet apart geëvalueerd worden)
1.
Klimaatverandering en bescherming van de atmosfeer ► ► ► ► ► ►
2.
Behoud van de biodiversiteit, beheer van het milieu en de hulpbronnen ► ► ► ► ► ►
3.
Het energieverbruik en de vraag naar energie onder controle houden Hernieuwbare energie stimuleren De stadsuitbreiding beperken omdat die autoverkeer in de hand werkt Rekening houden met de impact op de atmosfeer De broeikasgassen verminderen die verband houden met bebouwing (woningen, kantoren) De andere andere luchtverontreinigers verminderen
Het gebruik van ruimte door de verstedelijkte zone en de infrastructuur onder controle houden Behoud van de diversiteit van de natuurlijke habitats en de landschappen Verbetering van het ecologisch stramien Strijd tegen milieuvervuiling Rationeel beheer van de natuurlijke hulpbronnen Valorisatie van het erfgoed zodat iedereen toegang heeft tot een kwaliteitsvolle omgeving
Verantwoorde productie- en consumptiemethoden ► ► ► ►
Verbetering van de ecologische en sociale kwaliteit van de productieprocessen Vermindering van de afvalstoffen aan de bron Gebruik van ecolabels en milieucertificering Ontwikkeling van een verantwoord aankoopbeleid
Definitieve versie - Rapport nr. 8
86
Horizontale principes ► Tot slot zal de Beheersautoriteit toezicht uitoefenen op de milieueffecten van het programma, door milieueffectindicatoren op te volgen en door de tussentijdse beoordeling van de milieueffecten van het programma op te nemen in het evaluatieplan, rekening houdend met de evolutie van de contextindicatoren van de samenwerkingszone: MILIEUEFFECTINDICATOREN ► Aantal acties waarin de bescherming van de biodiversiteit opgenomen is ► Aantal grensoverschrijdende acties op het vlak van beheer van natuurgebieden ► Landbouwoppervlakte waarop duurzame landbouwpraktijken plaatsvinden, wat de vervuiling beperkt (bodem, water en producten) ► Aantal geïntegreerde acties die gericht zijn op de vermindering van het energieverbruik, en betrokken doelgroep (ondernemingen en bewoners) ► Aantal geïntegreerde acties voor de beperking van het verbruik en/of de vervuiling van water, en betrokken doelgroepen (ondernemingen, bewoners) ► Aantal acties die rekening houden met het behoud van het landschap ► Aantal educatieve acties en acties die sensibiliseren voor het milieu, en populatie waarop deze acties betrekking hebben ► Aantal acties om risico’s te voorkomen en populaties te beschermen, en doelgroep waarop deze acties betrekking hebben / bedreigde doelgroep
8.2 Gelijke kansen en niet-discriminatie Het programma wil het principe van gelijke kansen en niet-discriminatie toepassen, door van de doelstelling toegankelijkheid een van de voornaamste principes en doelstellingen van zijn actieterrein te maken, en door de maatschappelijke integratie en beroepsinschakeling van gediscrimineerde of kwetsbare groepen te verbeteren. ► Het programma draagt in de eerste plaats bij tot de verbetering van de algemene toegang tot een aantal openbare diensten en beleidsstrategieën, beleidsstrategieën, en dit over de hele zone maar ook in de meest achtergestelde gebieden stedelijke en landelijke gebieden. Het gaat in het bijzonder om de acties ter bevordering van:
o
de toegang tot opleidingen;
o
de toegang tot begeleidende diensten op het vlak van ondernemerschap (prioritaire as 2);
o
de toegang tot gemeenschappelijke werkgelegenheidsdiensten en -acties (prioritaire as 4);
o
de toegang tot grensoverschrijdende diensten en infrastructuren voor gezondheid en gezondheidszorg (prioritaire as 4);
o
de toegang tot sensibiliseringsacties op gezondheids- en maatschappelijk vlak voor de meest kwetsbare doelgroepen (prioritaire as 4).
o
Elk ingediend project zal geëvalueerd moeten worden op zijn impact inzake gelijke kansen en non-discrimitatie, op basis van een gemeenschappelijke checklist waarin volgende finaliteiten zullen geëvalueerd worden: Impact inzake GELIJKE KANSEN EN Non Nonon-DISCRIMINATIE
ANALYSE VAN DE BIJDRAGE TOT HET DOEL
+ = Zal het project voor een verbetering zorgen in de levensomstandigheden, en de sociale en professionele integratie van de volgende groepen ?
?
► Gehandicapten ► Personen met een verslavingsachtergrond van eender welke aard ► Migranten ► Roma ► Vroegtijdige schoolverlaters ► De Beheersautoriteit zal de acties van het programma die rechtstreeks bijdragen tot gelijke kansen en de bestrijding van discriminatie opvolgen: REALISATIEREALISATIE-INDICATOREN – GELIJKE KANSEN / DISCRIMINATIE ► Aantal gerealiseerde acties voor gediscrimineerde / kwetsbare groepen ► Aantal acties voor opleiding / beroepsinschakeling die gevoerd worden in de achtergestelde grensgebieden (ingesloten landelijke gebieden, achtergestelde stedelijke gebieden)
Definitieve versie - Rapport nr. 8
DOELWAARDE 2022 ► 50 tot 75
GEGEVENSBRON ► Projectpartners
► 250 tot 300
87
Horizontale principes
8.3 Gelijkheid mannen-vrouwen Om rekening te houden met de gelijkheid tussen mannen en vrouwen wordt een dubbele aanpak gevolgd: ► een gerichte aanpak, aanpak, waarbij het programma acties ondersteunt die specifiek op vrouwen gericht zijn om de feitelijke ongelijkheid waarvan deze het het slachtoffer slachtoffer zijn te verhelpen: verhelpen opleidingen, beroepsinschakelingsacties, sensibiliseringsacties op gezondheidsvlak (verslavingen bijvoorbeeld), begeleiding bij ondernemerschap; ► een transversale aanpak opdat het element gelijkheid tussen mannen en vrouwen systematisch opgenomen wordt in alle acties die het programma steunt steunt. Het komt er hierbij op aan ervoor te zorgen dat er wel degelijk rekening wordt gehouden met de respectieve noden van mannen en vrouwen bij de lancering en uitvoering van de acties: ANALYSE VAN DE MATE WAARIN ER REKENING MEE WORDT GEHOUDEN + = ?
UITDAGINGEN VAN DE BEVORDERING VAN DE GELIJKHEID MANNENMANNEN-VROUWEN
Houdt het project globaal genomen rekening met de volgende elementen? (de vragen worden indicatief gegeven en moeten niet apart geëvalueerd worden)
1.
Toegang tot en deelname aan de arbeidsmarkt op alle niveaus ► Respecteert het project het gemengde karakter van de werkgelegenheid op het vlak van kwalificatie (plaatsen en functies)?
2.
Deelname van vrouwen aan de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen
► Maakt het project het mogelijk om de plaats van de vrouwen in de plaatselijke economische ontwikkeling te valoriseren (vrouwelijke bedrijfsleiders, enz.) ► Moedigt het project vrouwen aan om hun ondernemingsvermogen te ontwikkelen (loopbaanontwikkeling)?
3.
Beroepsopleiding (competenties en kwalificatie) ► Ziet het project toe op de gelijke toegang van mannen en vrouwen tot beroepsopleidingsacties? ► Ondersteunt het project mannen die willen evolueren naar een typisch vrouwelijk beroep en omgekeerd? ► Moedigt het project de kwalificatie van vrouwen aan in sectoren met weinig mogelijkheden tot professionele evolutie?
Daarnaast zal de doelstelling van bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen voortgezet worden bij de uitvoering van het programma via: ► een opdeling naar geslacht van de volgende realisatieindicatoren realisatieindicatoren: indicatoren: DOELWAARDE 2022
REALISATIEREALISATIE-INDICATOREN – GELIJKHEID MANNENMANNEN-VROUWEN
GEGEVENSBRON
►
► Projectpartners
► Aantal vrouwelijke begunstigden van deacties ter begeleiding van het zoeken naar een job over de grens
►
► Projectpartners
► Aantal vrouwelijke begunstigden van acties inzake opleiding en vorming
►
► Projectpartners
► Aantal vrouwelijke begunstigden van de begeleidingsacties inzake ondernemerschap.
► de maximale deelname van de diensten van de bevoegde partnerautoriteiten van het programma aan het beleid om de gelijkheid mannen-vrouwen te bevorderen, in de comitologie-instanties van het programma, en de uitwerking van adviezen bij de behandeling van de voorprojecten en projecten.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
88
Afzonderlijke elementen die als bijlagen in de gedrukte versie van het document voorgesteld worden
9 Afzonderlijke elementen die als bijlagen in de gedrukte versie van het document voorgesteld worden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
89
Afzonderlijke elementen die als bijlagen in de gedrukte versie van het document voorgesteld worden
9.1 Lijst met de voornaamste projecten waarvan de uitvoering gepland is tijdens de programmeringsperiode Het programma is niet betrokken.
9.2 Prestatiekader voor het samenwerkingsprogramma Prioritaire as
Uitvoeringsfase, financiering, resultaatresultaat- of realisatierealisatie-indicator ► Aantal onderzoeksinstellingen dat deelneemt aan grensoverschrijdende onderzoeksprojecten
Meeteenheid, indien van toepassing Aantal
Tussentijdse doelwaarde voor 2018
Einddoelwaarde (2023) (2023)
20
50
10
25
70
200
300
1.000
30
100
70
225
5
20
20
50
As 1 ► Aantal onderzoeksinstellingen dat deelneemt aan grensoverschrijdende onderzoeksprojecten
► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Aantal
Aantal
As 2 ► Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Aantal
► Aantal grensoverschrijdende innoverende valorisatie-acties van het - culturele, - industriële, - natuurlijke en
Aantal
- landschappelijke patrimonium in de samenwerkingszone As 3
► Aantal acties rond duurzame ontwikkeling via: - een geïntegreerd beheer van natuurlijke hulpbronnen - het behoud van natuurlijke hulpbronnen
Aantal
- de sensibilisering van het publiek - de uitbouw van innovatieve technologieën ► Aantal voorzieningen die werken rond de toegankelijkheid tot een gezondheids- en sociale dienst aan beide kanten van de grens As 4
► Aantal grensoverschrijdende acties die door het programma worden gesteund om de toegankelijkheid van de grensoverschrijdende persoonsgebonden dienstverlening te stimuleren
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Aantal
Aantal
90
Afzonderlijke elementen die als bijlagen in de gedrukte versie van het document voorgesteld worden
9.3 Lijst met de relevante partners die bij de voorbereiding van het samenwerkingsprogramma betrokken zijn Bij de uitwerking van het samenwerkingsprogramma is veel aandacht besteed aan overleg tussen de partnerautoriteiten van het programma en aan raadpleging van de verschillende lokale Franse, Waalse en Vlaamse belanghebbende partijen. De voorbereiding van het programma verliep in twee fasen: Een eerste fase, tussen februari en april 2013, waarin een sociaal-economische diagnose van het samenwerkingsgebied werd gesteld. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd op basis van een brede raadpleging van de lokale belanghebbende partijen via: ► Ongeveer vijftig gesprekken met de vertegenwoordigers van de onderstaande overheden voor elk van de drie gebiedsdelen: VLAAMSE GEBIEDSDEEL Provincie West-Vlaanderen Provincie Oost-Vlaanderen Agentschap Ondernemen Vlaanderen – Entiteit Europa Economie Vlaamse Overheid, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie WAALSE GEBIEDSDEEL Cabinet du Ministre-Président Rudy Demotte Agence de Stimulation Economique, AS-E Agence de Stimulation Technologique (AS-T) Service Public Wallon de l'Emploi et de la Formation (FOREM) DG05 – Pouvoirs locaux, action sociale et santé DGO4 - Direction générale opérationnelle de l'Aménagement du territoire, du Logement, du Patrimoine et de l'Energie DG06: Direction Générale opérationnelle de l'économie, de l'emploi et de la recherche DG06: Direction Générale opérationnelle de l'économie, de l'emploi et de la recherche Département de la Compétitivité et de l’Innovation DG03: Direction générale Agriculture, Ressources naturelles et Environnement Département des Politiques européennes et des Accords internationaux Direction des Programmes européens FRANSE GEBIEDSDEEL Conseil régional du Nord Pas-de-Calais Préfecture de région Nord-Pas de Calais Conseil Général du Nord Conseil Général du Pas-de-Calais Conseil régional de Picardie Préfecture de région Picardie Conseil Général de l'Aisne Conseil régional de Champagne-Ardenne Préfecture de région Champagne-Ardenne Conseil Général des Ardennes GIP Centre d'analyses régional des mutations de l'économie et de l'emploi (CARMEE) Insee Picardie Université de Reims
► Een reeks workshops over de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen van het gebied, waaraan in totaal ongeveer vijftig institutionele, economische en sociale spelers uit de drie gebiedsdelen deelnamen. Een tweede fase, van mei 2013 tot augustus 2014, waarin de samenwerkingsstrategie en de strategie voor het operationeel programma 2014-2020 werden uitgewerkt. De partnerautoriteiten van het operationeel programma waren gedurende de hele voorbereiding van deze werkzaamheden betrokken via een reeks van comités van toezicht, seminaries/werkgroepen over de strategie, de procedures en de indicatoren. Tegelijkertijd zijn in het kader van de strategische milieueffectrapportage tussen februari en mei 2014 alle milieu-autoriteiten voor advies geraadpleegd en is er van 28 mei tot 27 augustus
Definitieve versie - Rapport nr. 8
91
Afzonderlijke elementen die als bijlagen in de gedrukte versie van het document voorgesteld worden 2014 een openbare raadpleging georganiseerd. Bovendien werden de aanbevelingen van de ex-ante evaluator in het operationele programma al naargelang het opstellen van het operationele programma opgenomen.
9.4 Uitvoeringsvoorwaarden van het programma die dankzij een bijdrage van de IPA en het ENB het financieel beheer, de programmering, opvolging, evaluatie en controle van de deelname van derde landen aan de transnationale en interregionale programma’s regelen. Het programma is niet betrokken.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
92
Socio-economische context van de samenwerkingszone
10 Socio-economische context van de samenwerkingszone
Definitieve versie - Rapport nr. 8
93
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
METHODOLOGISCHE NOOT In dit document staat de sociaal-economische diagnose van de samenwerkingszone France-Wallonie-Vlaanderen beschreven. Daarmee willen we de evoluties die zich tijdens de vorige programmaperiode 2007-2013 binnen de verschillende gebieden hebben afgespeeld onder de aandacht brengen en onderling vergelijken. De gegevens en data die in deze diagnose zijn gebruikt, zijn gekozen op basis hun beschikbaarheid en vergelijkbaarheid voor alle gebieden. Naargelang de beschikbaarheid van gegevens, hebben we de voorkeur gegeven aan verschillende niveaus: de arrondissementen; de provincies en departementen (Henegouwen, Namen, Luxemburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Ardennes, Marne, Aisne, Oise, Somme, Nord en Pas-de-Calais); de regio's (Wallonië, Vlaanderen, Nord-Pas-de-Calais, Champagne-Ardenne en Picardie), terwijl bepaalde regionale gebieden buiten de samenwerkingszone vallen. Indien de gegevens niet beschikbaar (of niet vergelijkbaar) waren voor het laagste niveau, hebben we het daaropvolgende niveau geanalyseerd. Daarnaast is er zoveel als mogelijk geprobeerd om met de meest recente data te werken, tenzij deze data niet vergelijkbaar zijn over de verschillende regio’s (dan zijn oudere data gebruikt).
10.1 Kaart van de samenwerkingszone en de gebieden Dankzij de socio-economische diagnose en de analyse op het vlak van economie, kennis, milieu en sociodemografie, kunnen we een typologie van infraregionale gebieden onderscheiden die aanzienlijke problemen en uitdagingen gemeen hebben op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking.
De verschillende gebieden in de samenwerkingszone naargelang hun typologie
De kaart werd samengesteld aan de hand van bevindingen uit de diagnose, alsook van interviews op strategisch vlak en op het terrein. Zo kunnen we de volgende types gebieden bepalen: ► De stedelijke polen met:
o
De stedelijke polen van de zone, die zich niet noodzakelijk in grensgebied bevinden, maar dankzij de aanwezigheid van regionale en nationale actoren actief zijn in samenwerkingsverbanden op economisch, universitair en innovatievlak op het niveau van de zone;
o
De stedelijke gebieden in de grensstreek die actief zijn in een lokale samenwerking, aangezien dit overeenstemt met grensoverschrijdende arbeidsregio’s en leefgebieden. We onderscheiden twee gebieden van dat type die de kenmerken vertonen van grensoverschrijdende agglomeraties (stedelijke continuïteit, belangrijke grensstromen op het vlak van handelsverkeer, werk, vrijetijdsbesteding en consumptie), die een steeds sterkere interconnectiviteit bezitten en grote uitdagingen bieden inzake samenwerking op institutioneel, economisch en sociaal vlak en inzake vervoer en geconcerteerde ruimtelijke van het gebied:
De Eurometropool Lille-Tourcoing-Roubaix-Kortrijk-Tournai;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
94
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
De agglomeratie Dunkerque-Oostende die minder groot is dan de perimeter van de Europese groepering voor territoriale samenwerking Flandre-Dunkerque-Côte d’Opale.
► De kustgebieden, die gedeeltelijk overlappen met de Europese groepering voor territoriale samenwerking Flandre-Dunkerque-Côte d’Opale, en gemeenschappelijke uitdagingen hebben inzake economische ontwikkeling, milieubescherming en risicobeheer; ► De industriële gebieden die geconfronteerd worden met zware problemen op het vlak van industriële reconversie (milieu-, economische en sociale aspecten), en vooral voorkomen in het mijngebied Lens-Maubeuge-Charleroi-Namur; ► De aantrekkelijke peri-urbane en landelijke gebieden, met een sterke economische en bevolkingsdynamiek (residentiële bevolking en toeristen), maar die geconfronteerd worden met gelijkaardige uitdagingen, hoofdzakelijk inzake ruimtelijke ordening, bescherming en valorisatie van het milieu ► De ingesloten peri-urbane en rurale gebieden, die betrokken zijn bij een nog bescheiden grensoverschrijdende samenwerking - zelfs al gaat het om grensgebieden -, zich in het hart van de samenwerkingszone bevinden (Grande Thiérarche, Ardenne) en geconfronteerd worden met gemeenschappelijke uitdagingen inzake economische en sociale ontwikkeling.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
95
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.2 Economische dynamieken Dit hoofdstuk analyseert de economische dynamieken binnen de samenwerkingszone. Deze dynamieken zijn transversaal voor alle regio’s binnen die zone en gelden specifiek voor bepaalde infraregionale gebieden. Met het oog op de strategie van de Europese Unie behandelen deze analyses de volgende thema’s: ► Doelstelling 1 (gedeeltelijk ): Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie ► Doelstelling 3: Verbetering van het concurrentievermogen van kmo’s en van de landbouw- en visserijsector
10.2.1 De economische prestaties en de creatie van welvaart in de samenwerkingszone 10.2.1.1
Gebied met dynamische welvaartscreatie binnen de Europese Unie in de periode 2005-2009, sinds 2008 beïnvloed door de economische crisis
In 2009 bedraagt het bruto binnenlands product (bbp) van de samenwerkingszone 2,2 % van het bbp van de EU-273. Dit onderstreept het economische gewicht van dit deel van het grondgebied voor de Europese Unie, en voor Frankrijk en België in het bijzonder. bijzonder. De productie in de samenwerkingszone is sinds 2005 met 11,5 % toegenomen tegen lopende prijzen4. Dit is minder dan de evolutie in geheel Frankrijk en België (respectievelijk 12,8 % en 17,2 %) maar meer dan het gemiddelde ritme van de EU-27 (11 %). In termen van het BBP per hoofd van de bevolking is de evolutie van de zone erg vergelijkbaar met die van de rest van de EU-27 in de periode 2005-2010 (zie grafiek), de EU-27 had een snelle groei van het BBP per hoofd van de bevolking tussen 2005-2007, maar ook een scherpe daling tussen 2008 en 2010. Het gemiddelde bbp per inwoner (24.090 euro) van de zone lag in 2010 iets hoger dan het Europese gemiddelde (EU-27), dat 24.500 euro per inwoner bedraagt, maar blijft onder het gemiddelde voor België (32.700 euro) en Frankrijk (29.900 euro). Door de economische crisis is de economische dynamiek in de Europese Unie sinds 2008 zichtbaar teruggevallen, met een daling van het bbp met 2 % tussen 2008 en 2010. Voor de samenwerkingszone wordt eveneens een achteruitgang vastgesteld vastgesteld, maar in mindere mate en op gedifferentieerde wijze (-1,2 % gemiddeld over de gebieden van de zone). Het bbp per tewerkgestelde, dat het mogelijk maakt om bij benadering de arbeidsproductiviteit te bepalen, wordt in 2009 op 64.437 euro geraamd voor de regio’s en provincies van de samenwerkingszone. De zone blijft in 2009 onder het Belgische en Franse gemiddelde, maar vertoont een dynamische evolutie (+8,3 % tussen 2005 en 2009). Deze goede positie kan mogelijk verklaard worden door de economische specialisatie in performante activiteiten in de verschillende gebieden zoals in dynamische industriële sectoren (farmacie, nieuwe materialen (textiel en metallurgie), kunststofindustrie, (agro)voedingsindustrie) en daarnaast de beperkte aanwezigheid van tertiaire activiteiten met een lagere productiviteit. Gezien het hogere groeiritme van het bbp per inwoner in vergelijking tot het EU-27-gemiddelde, en het relatief goed standhouden tegen de crisis sinds 2008 (het groeiritme in de samenwerkingszone bleef relatief hoger ten opzichte van het nationale groeiritme in Frankrijk of België), is de samenwerkingszone duidelijk een dynamisch economisch gebied dat een belangrijke plaats innneemt in de Europese Unie. Toch zijn er binnen de zone verschillen in de economische toestand en ontwikkelingen te onderscheiden.
10.2.1.2
Creatie van welvaart dicht bij het Europese gemiddelde, maar gedifferentieerd verdeeld over de samenwerkingszone
De samenwerkingszone wordt gekenmerkt door een grote heterogeniteit tussen de gebieden waaruit ze bestaat, zowel binnen als tussen de Belgische en Franse gebieden: ► In 2010 varieerde het bbp per inwoner bijvoorbeeld van 59 % (Thuin) tot 154 % (Gent) van het Europese gemiddelde (EU-27).
o o
Bepaalde gebieden in Wallonië (Philippeville, Dinant, Virton, Thuin, Bergen, Soignies en Ath) en de departementen Aisne, Ardennes en Pas-deCalais blijven meer dan 10 % onder het Europese gemiddelde (EU-27). De andere gebieden bevinden zich dicht bij het Europese gemiddelde of liggen er beduidend boven.
► Tussen 1995 en 2010 bedroeg de gemiddelde groei 2,65 % voor de samenwerkingszone tegenover 3,46 % voor de EU-27. Slechts enkele Belgische arrondissementen (Oudernaarde, Moeskroen, Doornik, Bastogne, Ieper) vertonen een groeipercentage dat hoger ligt dan het EU-gemiddelde.
3
Het gemiddeld bbp / inwoner van de EU-15 is niet beschikbaar op de Eurostat-webite. Het bruto binnenlands product van de samenwerkingszone wordt berekend door de bbp’s van de Belgische arrondissementen en van de Franse regio’s in de samenwerkingszone samen te voegen (beschikbaar granulariteitsniveau).
4
Definitieve versie - Rapport nr. 8
96
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Bepaalde gebieden combineren overigens een laag gemiddelde op het vlak van bbp per inwoner met een zwakke groei (Virton, Soignies, Dinant, Aisne). In de Waalse en Vlaamse gebiedsdelen leunt het gemiddelde bbp per inwoner in 2009 dicht aan bij het Europese gemiddelde (105%) en bij het gemiddelde van de Franse departementen (96%), maar dit deel van het gebied vertoont wel de grootste groeidynamiek van de zone en blijkt ook beter bestand tegen de gevolgen van de recente crisis dan de Franse departementen (respectievelijk -2,3% en -3,8%).
Gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP / hoofd
Bron : Eurostat, 1995-2010
Definitieve versie - Rapport nr. 8
97
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Evolution comparée du PIB/hab moyen de periode 1995 Vergelijkende evolutie van het gemiddelde BBP / hoofd over over de periode 1995-2010 sur la période 1995 - 2010 34 000 Belgique België
France Frankrijk Union européenne (27 pays) EU-27 24 000 Zone de coopération Samenwerkingsgebied
14 000 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
1995-2010 Vergelijkende evolutieEvolution van het gemiddelde / hoofd over de periode 1995-2009 comparée duBBP PIB/hab moyen - Frankrijk sur la période 1995-2010 - France 34 000 Marne
France Nord Somme
24 000
ArdennesOise Aisne
Pas-de-Calais
14 000 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Vergelijkendeevolutie evolutievan vanhet hetgemiddelde gemiddeldeBBP BBP/ hoofd / hoofd over periode 1995-2009 Vergelijkende over dede periode 1995 – 2010 België België 34 000
België West Vlaanderen
Oost Vlaanderen Namen
24 000 Luxemburg
Henegouwen
14 000 1995 1996
1997 1998 1999
2000 2001
2002 2003 2004
2005 2006
2007 2008 2009 2010
Bron : Eurostat, 1995-2010
Definitieve versie - Rapport nr. 8
98
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
BBP per inwoner in euro (2010) (2010) Frankrijk Nord Aisne Ardennes Pas-de-Calais Somme Oise Marne
België
% EU27 EU27 gemiddelde
23200
95%
25900
106%
20200
84%
20400
84%
20400
84%
23700
99%
23000
95%
28800
118%
24680
101%
Gent
37 600
154%
Oudenaarde
27 800
114%
Brugge
32 700
133%
Diksmuide
21 900
89%
Ieper
26 400
108%
Kortrijk
33 200
136%
Oostende
24 700
101%
Roeselare
33 700
138%
Tielt
33 000
135%
Veurne
29 500
121%
Aat
17 800
73%
Charleroi
24 000
98%
Bergen
20 300
83%
Moeskroen
24 700
101%
Soignies
19 000
78%
Thuin
14 500
59%
Doornik
25 600
104%
Aarlen
22 900
94%
Bastenaken
22 600
92%
Marche-en-Famenne
24 700
66%
Neufchâteau
23 500
75%
Virton
16 100
66%
Dinant
18 500
75%
Namen
26 900
110%
Philippeville
15 400
63%
Bron : Eurostat, 2010
Definitieve versie - Rapport nr. 8
99
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.2.1.3
Een samenwerkingszone bestaande uit vier types economische ontwikkelingsgebieden
De verschillen in bbp per inwoner die binnen de zone vastgesteld worden, wijzen op lokaal vlak op een specifieke economische en demografische ontwikkeling die de grenzen tussen de Franse regio’s en Belgische provincies overstijgt, en complexer is dan de traditionele tegenstellingen tussen stedelijk en landelijk gebied of tussen kust en hinterland. Er tekenen zich vier types zones af, die een indeling in categorieën van samenwerkingsgebieden op economisch vlak5 mogelijk maken: ► De dynamische stedelijke polen op weg naar metropolisatie, metropolisatie, bijvoorbeeld rond Gent en het metropoolgebied Rijsel enerzijds, en de dynamische, maar kleinere stedelijke polen anderzijds.
o
o
In de metropolen Lille en Gent is er een concentratie van industriële en tertiaire economische activiteiten, nationale en Europese onderzoeks- en opleidingscentra en culturele activiteiten op regionale schaal. Deze metropolen onderscheiden zich door hun sterke economische competitiviteit en aantrekkelijkheid (voor inwoners, studenten, toeristen, werknemers). Ze beschikken bovendien over performante transportinfrastructuur en communicatienetwerken, waardoor ze geografisch gezien een steeds sterkere invloed uitoefenen op de voorstedelijke gebieden en de kleinere naburige stadspolen. In dat opzicht is de economische werking van de metropool Rijsel vandaag duidelijk grensoverschrijdend rond de driehoek Rijsel-Doornik-Kortrijk die 2 miljoen mensen telt. In de periode 2007-2013 is de invloedssfeer uitgebreid: de economische metropoolvorming omvat vandaag een perimeter van 3,8 miljoen mensen (grootstedelijk gebied Rijsel) en strekt zich uit over de stedelijke en voorstedelijke gebieden van de westelijke mijnregio, de gebieden in reconversie en de stedelijke gebieden van de mijnregio tot Pas-de-Calais (Lens, Douai, Arras) en de Samber (Maubeuge/Bergen); Dit geheel omvat eveneens stedelijke polen zoals Charleroi, Namen, Kortrijk, Brugge, Amiens of Reims, die een concentratie vertonen aan centra voor hoger onderwijs, openbare en culturele infrastructuur en economische en politieke beslissingscentra die stedelijk toerisme aantrekken. Elk van deze gebieden valt op door zijn specifieke dynamiek, en ontwikkelt zich in nauwe samenhang met nabije aantrekkelijke plaatsen zoals Brussel (Charleroi) of Île de France (Amiens, Reims).
► De kustzones vormen het tweede dynamische geheel van de zone. Vanuit economisch standpunt zijn dit grote toeristische trekpleisters met een groter aantal overnachtingen door niet-inwoners en een belangrijker vastgoedmarkt dan in de andere gebieden van de zone. Deze gebieden zijn rijk aan overnachtingsinfrastructuur, die georganiseerd wordt volgens de plaatselijke troeven en bevorderd wordt door de ontwikkeling van het kusttoerisme. Deze economische aantrekkelijkheid wordt in de hand gewerkt door de aanwezigheid van grote havens die de kuststreek structureren (Brugge-Zeebrugge, Oostende, Gent (meer in binnenland gelegen zeehaven), Boulogne-sur-Mer, Duinkerke, Calais), en die een belangrijke troef vormen voor de ontwikkeling van de logistieke functie in de samenwerkingszone en de inclusie van de gebieden van het achterland. Zo hebben heel wat industriële ondernemingen de haven van Gent als locatie voor hun distributie- en/of productieplatform gekozen in de autosector (Honda, Volvo), de metaalnijverheid (Arcelor-Mittal), de textielsector (Hanes) en de elektriciteit (windmolenpark van Electrabel). De haven van Brugge-Zeebrugge heeft een moderne infrastructuur ontwikkeld die geschikt is voor roroschepen en containerschepen. Dit is een belangrijke Europese speler in het transport van nieuwe wagens. Het is tevens een van de voornaamste Europese terminals voor gas en voor de import van vloeibaar aardgas. Hieruit blijkt dat de kuststreek een complex dynamisch geheel vormt. Er spelen economische belangen, van zowel stedelijke, toeristische als ecologische aard, die soms een bedreiging vormen voor kwetsbare risicogebieden. Voor bepaalde problematieken waarmee deze gebieden kampen, biedt een grensoverschrijdende aanpak een passende oplossing. ► De samenwerkingszone omvat eveneens stedelijke en industriële gebieden in reconversie die geconfronteerd worden met reële uitdagingen wanneer het erop aankomt een territoriale strategie te bepalen voor economische ontwikkeling en aantrekkingskracht. Deze gebieden waren historisch sterk gespecialiseerd in de mijnbouw, textiel- en staalindustrie, die sterk te lijden heeft gehad van desindustrialisering. Dit type zone bevindt zich hoofdzakelijk in Belgisch en Frans Henegouwen, de streek van de Samber, de Denderstreek, Duinkerke en het departement van Nord of Pas-de-Calais (Lens) of sommige Ardense zones. Sommige Vlaamse gebieden worden ook getroffen door problemen van reconversie en verlaten industrieterreinen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de bredere regio rond de Leievallei, Kortrijk en Gent. Inzake reconversie stippen we voorts nog de linnen- en textielindustrie aan in West- en OostVlaanderen. Alleen de modernste staalfabrieken blijven voortbestaan, zoals in het havenindustriegebied van Duinkerke. Kenmerkend voor deze gebieden is hun hogere werkloosheidsgraad, eerder laaggeschoolde bevolking, dalende demografie. ► Deze gebieden kampen met tegengestelde reconversiebewegingen : verarming van gebieden die bestaan uit kleine, voorheen industriële stadspolen zoals rond de Samber en in de ‘Grande Thiérache’, structurele uitbreiding van de tertiaire sector in stedelijke polen zoals in Lens dankzij toeristische ontwikkeling (erkenning van het mijnpatrimonium door de UNESCO, culturele voorzieningen), herindustrialisering door diversificatie van activiteiten rond nieuwe functies zoals biotechnologie (Bergen), vrije software (Soissons) en het beheer van bestaande logistieke infrastructuren en communicatie (Valenciennes). Men constateert een toenemende onderlinge economische afhankelijkheid van deze gebieden met regionale grootstedelijke systemen (Valenciennes, Douai en Lens ten opzichte van het metropoolgebied Rijsel, Charleroi ten opzichte van Brussel). ► Tot slot omvat de samenwerkingszone ook landelijke en peri-urbane gebieden in mutatie, weinig dichtbevolkt. We onderscheiden twee types zones:
o
o
5
De aantrekkelijke landelijke en peri-urbane zones zoals de sterk gespecialiseerde landbouwzones (Marne, Oise) en de peri-urbane zones die onder invloed staan van een metropool en beïnvloed worden door het lokale woon-werkverkeer. Deze zones maken gebruik van hun overvloedige ruimte door een economische specialisatie in de primaire sector (landbouw, bosbouw). De diversificatie van de activiteiten, de endogene ontwikkeling en de opvang van nieuwe bevolkingen vormen essentiële problemen voor dit type zone. De ingesloten landelijke en peri-urbane zones. Dit type bevindt zich in bepaalde gevallen in het centrum van de zone en aan weerszijden van de grens, bijvoorbeeld in de Franse departementen Aisne en Ardennes, de streek van Grande Thiérache, de Belgische arrondissementen Dinant, Neufchâteau of Virton. Daardoor hebben ze soms te kampen met een gebrek aan infrastructuur (moeilijke bereikbaarheid met het vliegtuig en via het spoor, gebrek aan multimodale platformen en uitgeruste activiteitenzones, enz.) en aan een lokaal dienstenaanbod. Het toeristische patrimonium, telewerken, het aantrekken van residentiële verblijven en de sociale economie kunnen opportuniteiten betekenen voor dit type gebieden.
Typologie uit de analyses van Ernst & Young, die steunen op de regionale strategische diagnoses en interviews op het terrein.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
100
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.2.2 De economische specialisatie van de zone 10.2.2.1
Ondanks haar heterogene karakter kenmerkt de economische zone zich door het grote belang van de verwerkende nijverheid, de landbouw en de niet-marktdiensten.
Sleutelgegevens van de samenwerkingszone (Bron (Bron:: Eurostat, 2009 ; Insee, 2009) ► De landbouw vertegenwoordigt:
o o
2 % van de bruto toegevoegde waarde6 van de regio’s en provincies van de samenwerkingszone in 2009. 3 % van de totale werkgelegenheid, tegenover 1,5 % in België en 2,9 % in Frankrijk in 2009.
► De industrie vertegenwoordigt:
o o
17,6 % van de bruto toegevoegde waarde van de regio’s en provincies van de samenwerkingszone in 2009. 15,3 % van de totale werkgelegenheid, tegenover 13,7 % in België en 14,7 % in Frankrijk in 2009.
► De bouwsector vertegenwoordigt:
o o
7,1 % van de bruto toegevoegde waarde van de regio’s en provincies van de samenwerkingszone in 2009. 6,9 % van de totale werkgelegenheid, tegenover 6,1 % in België en 7 % in Frankrijk in 2009.
► De marktdiensten vertegenwoordigen:
o o
47,6 % van de bruto toegevoegde waarde van de regio’s en provincies van de samenwerkingszone in 2009. 41,6 % van de totale werkgelegenheid, tegenover 49,4 % in België en 45,4 % in Frankrijk in 2009.
► De niet-marktdiensten7 dragen bij tot:
o o
25,8 % van de bruto toegevoegde waarde van de regio’s en provincies van de samenwerkingszone in 2009. 33 % van de totale werkgelegenheid, tegenover 29,3 % in België en 29,7 % in Frankrijk in 2009.
In het algemeen onderscheiden de Belgische gebiedsdelen zich van de Franse gebiedsdelen door een lagere toegevoegde waarde in de landbouw en de nietmarktdiensten, ten gunste van een relatief grotere activiteit in de industrie, de bouw en de marktdiensten (respectievelijk 2 %, 1 % en 0,8 % hoger dan de verdeling van de bruto toegevoegde waarde voor de Franse gebiedsdelen).
6
De bruto toegevoegde waarde wordt gedefinieerd als het verschil tussen de eindwaarde van de productie en de waarde van de goederen aangewend tijdens het productieproces. Men spreekt van ‘bruto’ TW indien de investeringsafschrijvingen niet afgetrokken worden. 7 Onder niet-marktdiensten verstaat men diensten die gratis verstrekt worden of aan economisch verwaarloosbare prijzen (openbare administratie, sociale economie). Definitieve versie - Rapport nr. 8
101
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
BTW verdeling per sector in de samenwerkingszone in 2009 Totale BTW in marktprijzen (M€)
Landbouw, bosbouw en visserij
Industrie (exl. bouw)
Bouw
Marktdiensten
Nietmarktdiensten
België
105 645,7
1,2%
18,5%
7,6%
48,0%
24,7%
Oost-Vlaanderen
36 386,2
0,8%
20,7%
8,5%
48,3%
21,7%
West-Vlaanderen
30 623,9
1,7%
20,1%
8,4%
48,7%
21,1%
Henegouwen
24 095,5
0,8%
16,6%
5,7%
47,4%
29,5%
Luxemburg
5 123,4
2,3%
13,7%
8,4%
44,6%
31,0%
Namen
9 416,7
1,3%
12,6%
5,8%
47,2%
33,2%
Frankrijk
155 579,8
2,9%
16,6%
6,6%
47,2%
26,8%
Champagne-Ardenne
30 240,3
8,7%
17,5%
6,4%
42,5%
24,9%
Picardie
38 602,0
2,7%
18,0%
6,6%
47,3%
25,4%
Nord-Pas de Calais
86 737,5
1,0%
15,6%
6,6%
48,8%
28,1%
Bron : Eurostat, 2009 *waarvan wetenschappelijke en technische activiteiten; administratieve en ondersteunende diensten, kunst, evenementen en recreatieve activiteiten, andere
diensten, huishoudelijke activiteiten, financiële en verzekeringsactiviteiten, infromatie en communicatie, immobiliën. * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
Verdeling van de werkgelegenheid in de samenwerkingszone samenwerkingszone in 2009 Totaal aantal werkenden (in duizenden)
Landbouw, bosbouw en visserij
Industrie (ongerekend bouw)
Bouw
Marktdiensten
Nietmarktdiensten
België
1 735,2
2,6%
14,1%
7,5%
43,1%
32,7%
Oost-Vlaanderen
555,6
1,9%
16,5%
7,7%
44,9%
29,0%
West-Vlaanderen
503,0
2,9%
19,5%
7,0%
44,0%
26,5%
Henegouwen
425,8
1,4%
14,3%
6,7%
42,7%
34,8%
Luxemburg
90,3
4,5%
10,9%
9,1%
40,2%
35,3%
Namen
160,5
2,2%
9,5%
6,7%
43,7%
37,9%
Frankrijk
2 731,8
3,5%
16,6%
6,4%
40,2%
33,4%
Champagne-Ardenne
535,2
5,6%
17,0%
6,4%
38,5%
32,5%
Picardie
679,7
3,2%
17,6%
6,6%
39,0%
33,6%
Nord-Pas de Calais
1 516,9
1,6%
15,1%
6,3%
43,0%
34,0%
België
4 454,3
1,5%
13,7%
6,1%
49,4%
29,3%
Frankrijk
26 757,2
2,9%
14,7%
7,0%
45,7%
29,7%
Bron : Eurostat, 2009 * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
De gebieden van de samenwerkingszone zijn sterk heterogeen ondanks bepaalde punten van overeenkomst: ► De Vlaamse provincies onderscheiden zich door het grote belang van de industriële activiteiten, buiten de bouwsector, met voor West-Vlaanderen een proportioneel groter aandeel van deze sector in de werkgelegenheid (19,5 %); ► Nord-Pas de Calais en de provincie Henegouwen vertonen een vrij gelijkaardig profiel, met een gemiddeld belang van hun industriële sector en hun marktdienstensector, wat vooral wijst op de structurele uitbreiding van de tertiaire sector in deze regionale economieën. De provincies Luxemburg, Champagne-Ardenne en Picardie kenmerken zich door een sterke landbouwsector (respectievelijk 4,5 %, 5,6 % en 3,2 % van de regionale werkgelegenheid);
Definitieve versie - Rapport nr. 8
102
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► Champagne-Ardenne en Picardie onderscheiden zich door de zwakke positie van hun marktdienstensector, zowel wat hun aandeel in de toegevoegde waarde als in de regionale werkgelegenheid betreft, in vergelijking met de gemiddelden van de samenwerkingszone en de nationale gemiddelden.
Overzicht van de economische specialisaties per regio Secundaire sector Primaire sector
Vlaanderen
Wallonië
Champagne-Ardenne
Granen, varken, zuivel, rundvlees, tuinbouw, hout Granen, zuivel rundvlees en hout Wijnbouw, alfalfa, gerst en hennep Koolzaad en suikerbieten Hout
2e secteur 1
3e secteur 1
Chemische industrie (voornamelijk in Antwerpen - buiten de zone)
Agro-voedingsindustrie
Metaalverwerkende nijverheid
Logistiek, hotel en restaurant
Farmaceutische industrie
Rubber- en plastieknijverheid
Metaalverwerkende nijverheid (gieterij)
Logistiek, horeca
Agro-voedingsindustrie
Metaalverwerkende nijverheid
Autoindustrie
Picardie
Suikerbieten, granen, groenten voor verwerking, aardappelen
Agro-voedingsindustrie
Nord-Pas de Calais
Granen, melk, aardappelen, groenten en visvangst
Agro-voedingsindustrie
1 In functie van de
10.2.2.2
Tertiaire sector (verkoop)
1er secteur 1
Productie van elektrische apparatuur, computers,machines Productie van transportmateriaal (auto, trein)
Logistiek, handel
Plastiek-verwerking
Logistiek, horeca
Ijzer- en staalindustrie
Distributie, logistiek, financiële activiteiten en verzekeringen
specialisatie-indexen en de toegevoegde waarden in 2009 (Bron : ICN – IWEPS, INSEE, 2011)
Belangrijke sectoren in verandering
Het economische weefsel van de samenwerkingszone wordt historisch bepaald door het belang van de industrie en de landbouw, wat zich vertaalt in een specialisatie van de subregionale gebieden in sectoren die vandaag volop in verandering zijn
De landbouwsector, de agroagro-voedingsindustrie, aquacultuur en de visserijsector: sterke ontwikkelingsassen In bepaalde regio’s is het belang van de landbouw aanzienlijk gebleven, zoals in Ardennes, Somme, de provincie Luxemburg of West-Vlaanderen. De gediversifieerde en productieve landbouw heeft bepaalde lokale specialiteiten sterk weten te valoriseren (wijnen in Champagne-Ardenne, suikerbieten in Picardie en Champagne-Ardenne, tuinbouw rond Gent, varkenshouderij en tuinbouw in West-Vlaanderen, melkveehouderij in de Vlaamse Ardennen, rundveehouderij rond Brugge, in Oost-Vlaanderen en in Wallonië met het Belgische Witblauw ras, hout in de zone Namen – Henegouwen - ChampagneArdenne, etc). Deze landbouwrijkdom zorgde voor de vestiging van een sterke agro-voedingsindustrie, met de aanwezigheid van grote groepen met internationale uitstraling over de hele samenwerkingszone (Bonduelle, Saint-Louis Sucre, Roquette, Lesaffre International, Téréos, Mc Cain, maar ook in diverse deelsectoren zoals de aardappel- en groentenverwerkende sector (diepvriesgroenten), vooral in de streek rond Roeselare en vlees in West-Vlaanderen), enerzijds in de landbouwgebieden zelf en anderzijds in de havengebieden van de zone (bijvoorbeeld Duinkerke voor het branden van koffie). In West- en Oost-Vlaanderen is de aanwezigheid van de landbouwveilingen (bv. REO-veiling in Roeselare) en enkele proefcentra (zoals Inagro, PCG en PCS) van belang. De sectoren van de zeevisserij en de aquacultuur passen zich meer en meer aan aan die nieuwe productiecontext (dure olie, sterke lokale blootstelling aan intracommunautaire concurrentie,…). De zeevisserij- en aquacultuursector bestaat haast uitsluitend uit micro-ondernemingen en kmo’s. Deze worden weinig op de hoogte gebracht van de uitdagingen op het vlak van concurrentie en innovatie. Op basis van deze troeven worden de landbouw- en agro-voedingssectoren voor hun ontwikkeling geconfronteerd met drie grote uitdagingen: ► De overschakeling naar een groene landbouwsector, met name door de ontwikkeling van korte ketens voor bevoorrading-productie-distributie, het gebruik van meer milieuvriendelijke en zuinige productiemethodes of de ontwikkeling van biolandbouw. Deze laatste vertegenwoordigde in 2011 6,9 % van de Waalse oppervlakte cultuurgrond8 (OCG), tegenover 1% of minder voor de andere regio’s van de samenwerkingszone; ► Het behoud van het concurrentievermogen van de sectoren, met name door zich te richten op de productie van voedingsmiddelen met hoge toegevoegde waarde. Zo is West-Vlaanderen de belangrijkste Europese producent van diepvriesgroenten; ► Het gebruik van agrarische hulpbronnen in andere economische domeinen (energie, groene chemie/bio-economie, farmaceutica, transport). In dit opzicht beschikt de samenwerkingszone over echte troeven en grensoverschrijdende mogelijkheden met een dynamiek van innovatie en structurering van het
8
De oppervlakte cultuurgrond (OCG) betreft een statistisch instrument om het gebied te meten dat wordt aangewend voor landbouwproductie. Het omvat het akkerland, grasland en meerjarige gewassen.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
103
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone economische weefsel in deze domeinen, aan Franse kant met de mondiale concurrentiecluster Picardie/Champagne-Ardenne “Industries et Agroressources”, het Franse Instituut des Matériaux Agrosourcés –IFMAS- de Villeneuve d’Ascq dans le Nord-Pas de Calais of het expertisecentrum voor CO²-vrije energie PIVERT, aan Waalse kant met de concurrentiecluster WAGRALIM in Gembloux en aan Vlaamse kant met BioBase Europe, het Science Park “Flanders’ FOOD”, “Fabriek voor de Toekomst” voor voeding, expertisecentrum voeding van KATHO en het project Thought 4 Food in West-Vlaanderen. ► De aquacultuur- en visvangstsector kunnen een beroep doen op technologische vernieuwingen (innovaties van de transformatie- en verpakkingsprocessen, product- en voedingsinnovatie), vooral rond de Aquimer sector en de innovatieplatform van Bouvelles Vagues en Nord-Pas de Calais , diversificatie van activiteiten en hun aanwezigheid op de markt in de vorm van ‘niches’, waardoor ze beperkt zijn blootgesteld aan economische onzekerheid (visvangst naar aquacultuur, aquacultuur naar markten met sterk groeipotentieel of met grote toegevoegde waarde: op specifieke soorten, algenkweek, etc.).
De belangrijkste industriële sectoren: tussen kwetsbaarheid en opleving Hoewel relatief veel vormen van industriële activiteit aanwezig zijn , kent de regio historisch een aantal sterke industriële specialisaties in de agrovoedingsindustrie, maar ook in de autoauto-industrie, industrie de metaalnijverheid en de textielsector. textielsector Bepaalde gebieden tot slot kenmerken zich door vaak sterk lokale nicheactiviteiten (glassector rond de vallei van de Bresle in het zuidwesten, Picardie, het spoor in de regio rond Valenciennes, luchtvaart in Picardie en Charleroi). Wallonië kent overigens een sterke specialisatie in de farmaceutische sector (met bedrijven zoals UCB en Glaxo) en Vlaanderen en WestHenegouwen in de technische textielsector (bijvoorbeeld het bedrijf Sioen voor beschermende kledij en voor gecoate weefsels of Wollux dat vlaggen produceert, …). In bepaalde sectoren vinden momenteel diepgaande veranderingen plaats, zoals in de auto- of metaalindustrie. Die sectoren zien zich op structureel vlak geconfronteerd met de toenemende internationale concurrentie, en op conjunctureel vlak met de vertraging van de Europese en internationale vraag. In Wallonië heeft de metaalnijverheid daardoor tussen 2005 en 2009 het aantal arbeidskrachten met ongeveer 15 % zien afnemen, terwijl de sector van rubberen kunststofproductie of de chemiesector iets minder dan 10 % van zijn werknemers verloor. In bepaalde gebieden krijgen de traditionele sectoren bovendien met extra grote problemen te kampen doordat ze gespecialiseerd zijn in de productie van halfafgewerkte producten , en sterk afhankelijk zijn van grote opdrachtgevers die vaak buiten de regionale gebieden gevestigd zijn (auto-onderdelen en –uitrusting in Champagne-Ardenne, metaalnijverheid en chemie in Vlaanderen). In de traditionele industriële sectoren van de samenwerkingszone vinden er momenteel drie wezenlijke veranderingen plaats: ► Een dynamiek van (technologische) innovatie in sectoren die historisch gericht zijn op activiteiten met een lage techologische intensiteit (agrovoedingsindustrie, textiel- en metaalnijverheid in bepaalde zones); ► Een dynamiek van zoeken naar nieuwe groeimogelijkheden, in het bijzonder door een sterkere oriëntatie op buitenlandse groeimarkten. ► Een dynamiek van ontwikkeling in nieuwe nichesectoren (groene chemie in Picardie; Champagne-Ardenne en Nord-Pas de Calais, auto-uitrusting in Wallonië en Nord-Pas de Calais (de firma AW Europe fabriceert navigatiesystemen en Valéo LED verlichting voor de automobiel industrie), technisch textiel, smart plastics en “blue energy” in West- en Oost-Vlaanderen, bio-based economie in Gent. In West-Vlaanderen ontstonden dankzij de reconversie van de textielsector, de hout-, de meubel- en de vlassector sterke kmo’s die soms zelfs uitgroeien tot wereldspelers (bv. Unilin, Quickstep, etc.) Bovendien vullen bepaalde historische sectoren aan weerszijden van de grens elkaar echt aan. Dit zien we bijvoorbeeld in de metaalnijverheid waar de Franse en Waalse industrie gespecialiseerd is in de gieterij, terwijl de Vlaamse industrie overgestapt is naar de fabricage van metaalproducten, maar er is ook een link mogelijk tussen de bio-technologie in Oost-Vlaanderen, de agro-voedingsindustrie in West-Vlaanderen en de landbouw en agro-voedingsindustrie in Frankrijk, of tussen de farmaceutische sector in Wallonië en de gezondheidszorg in andere delen van het gebied.
De belangrijkste dienstensectoren: uitgesproken specialisatie van de gebieden De economieën van de samenwerkingszone kennen momenteel een uitbreiding van de tertiaire sector, al is de tertiaire sector nog steeds minder uitgebouwd dan in Frankrijk dan in België. Parallel met het ontstaan van nieuwe tertiaire sectoren zien we in bepaalde subregionale gebieden meerdere historische specialisaties: ► De activiteiten op het vlak van transporttransport-logistiek blijven economisch belangrijk, in het bijzonder voor goederentransport, en worden bevorderd door de centrale ligging van de samenwerkingszone in Europa, een dicht netwerk aan transportinfrastructuur en transnationale assen, het bestaan van grote havens en de exportgerichtheid van de regio’s in de samenwerkingszone. Zo is Nord-Pas de Calais de eerste regio van Frankrijk wat het aantal transportbedrijven betreft (40 op 100 km2 in 2005). Wallonië geniet van de concurrentiecluster Logistics in Wallonia. Deze ontving in 2013 het Europese ‘Bronze’ label als erkenning voor zijn innovatiedynamiek. De logistieke sector in West-Vlaanderen steunt op de aanwezigheid van de luchthaven van Wevelgem en van belangrijke platformen, zoals bijvoorbeeld het internationaal transportcentrum LAR (Lauwe, Aalbeke, Rekkem). ► De handel en distributie zijn voor bepaalde gebieden gebaseerd op de historische verankering van grote groepen, bijvoorbeeld het departement Nord met de groepen Auchan, La Redoute en 3 Suisses. ► Het toerisme is in bepaalde gebieden van de zone een goed verankerde economische sector: kusttoerisme, erfgoedtoerisme in de steden, groen- en watertoerisme in de Belgische Ardennen, plattelandstoerisme in de Westhoek. De toeristische aantrekkingskracht van de zone is sterk toegenomen met de opkomst van nieuwe producten die verband houden met cultuurtoerisme (Louvre-Lens), historisch toerisme (erkenning van het mijnbekken als UNESCOwerelderfgoed) en herdenkingstoerisme (sites van de Eerste Wereldoorlog). De voorbije tien jaar evolueerde de toeristische activiteit echter naar een nieuw evenwicht tussen de gebieden in de samenwerkingszone, met een toename van de toeristische intensiteit in de Franse regio’s (+43,3% in Picardie tussen 2007 en 2011) en een relatieve daling van het aandeel van de Waalse provincies die in het verleden de overhand hadden. De toeristische intensiteit blijft dynamisch aan Vlaamse kant en het aantal overnachtingen is toegenomen van 29% tot 31% van alle overnachtingen in de zone (cf. onderstaande tabel).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
104
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Regionale intensiteit van toerisme (Jaarlijks aantal nachten per 1.000 inwoners voor hotels en campings) Aandeel in het samenwerkingsgebied 2011
Evolutie 20072007-2011
2002
2007
2011
Vlaanderen Oost-Vlaanderen
1 191
+12,0%
3%
4%
5%
West-Vlaanderen
6 803
+1,2%
26%
25%
26%
Wallonië Henegouwen Luxemburg Namen
654
+10,3%
1%
2%
3%
7 761
-17,9%
38%
36%
30%
2 259
-11,2% Frankrijk
11%
10%
9%
Champagne-Ardenne
2 746
+9,9%
8%
9%
11%
Picardie
2 599
+43,3%
6%
7%
10%
Nord-Pas de Calais
1 782
+5,3%
6%
6%
7%
Samenwerkingsgebied
25 795
-2,2%
-
-
-
Bron: Eurostat, 2012. * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
Definitieve versie - Rapport nr. 8
105
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.2.2.3
Toekomstsectoren in ontwikkeling, maar waarvan de grensoverschrijdende structureringsgraad verschilt
Naast de traditionele sectoren zien we in de samenwerkingszone nieuwe sectoren opkomen die passen in de regionale strategieën voor economische specialisatie en innovatie, en die binnen de gebieden gebaseerd zijn op de traditionele sectoren, hun knowhow, hun netwerken en hun troeven.
Toekomstsectoren volgens volgens hun graad van grensoverschrijdende grensoverschrijdende structuur en potentieel voor grensoverschrijdende ontwikkeling Het belang van de sectoren in de samenwerkingszone Ontwikkelen van agrarische sector en groene chemie
Hoog
Biotechnologie Houtsector
Gemiddeld Toerisme
Gezondheidszorg, Farmacie Luchtvaart, transport ICT
NTIC
Eco-constructie Dienstverlening aan personen en bedrijven
Laag
Laag
Matig
Hoog
De uitstraling op de regionale economieën Groot potentieel voor innovatie
Potentieel van grensoverschrijdende ontwikkeling
Bron : Nomenclatuur van de sectoren die Ernst & Young voorstelde en die gevalideerd werden tijdens de workshops ‘Economie’ en ‘Innovatie’ op 21 maart 2013. Hiërarchisering van de huidige grensoverschrijdende structureringsniveaus en van het grensoverschrijdende ontwikkelingspotentieel door Ernst & Young, op basis van interviews op het terrein en van ervaringen uit vorige Interreg-programma’s ► De zone is bijzonder goed geplaatst om sectoren te ontwikkelen die inspelen op de uitdagingen inzake duurzame ontwikkeling en groene economie:
o
De houtsector kan voordeel halen uit de aanwezigheid van grote bossen en goed verankerde vaardigheden in bepaalde gebieden (Belgische Ardennen, Champagne-Ardenne) om nieuwe “groene” afzetmogelijkheden te ontwikkelen: productie van hout voor energieopwekking, valorisatie van hout als bouwmateriaal;
o
De (agro)voedingsnijverheid en de landbouwgrondstoffenindustrie (groene chemie/bio-economie, energie, biobrandstoffen) ontwikkelen zich in de gehele samenwerkingszone rond enkele grote innovatiepolen, rond enkele grote (agro)voedingsbedrijven, maar ook via een weefsel van dynamische en innovatieve kmo’s.
o
De biotechbiotech-sector, die steunt op een sterke historische aanwezigheid in en rond de Universiteit van Gent (VIB, Bio Base Plant) op de competitiviteitspool BIOWIN, het competentiecentrum voor de biochips Eppendorf Array Technologies (Wallonie), en l'Institut d'Électronique, de Microélectronique et Nanotechnologiques et l'Institut de Recherche sur la Régulation Cellulaire (Nord-Pas de Calais) en op de aanwezigheid van belangrijke actoren in het domein van de chemie, de agro-voedingsindustrie in West-Vlaanderen en de farmaceutica. De school Paris-Tech (onderzoek in biotechnologie) in Reims draagt ook bij aan deze dynamiek. participe également à cette dynamique.
► De zone beschikt ook over grote troeven om nieuwe sectoren te ontwikkelen op het vlak van gezondheid en verzorging (“Care”), in het bijzonder in de farmaceutische nijverheid. Zo groeit deze laatste bedrijfstak sterk in Wallonië, waarbij het aandeel in de regionale verwerkende nijverheid gestegen is van 11 % in 2000 naar 20 % in 2009 (met bepaalde groeiende Waalse bedrijven zoals Bone Therapeutics bijvoorbeeld en grote internationale bedrijven). Hiermee werd “Care” in 2009 de eerste subsector in termen van toegevoegde industriële waarde; ► De transportsectoren van de zone zijn door hun diversiteit en de aanwezigheid van grote innoverende actoren bijzonder goed geplaatst om te profiteren van de stijgende wereldwijde vraag, zowel collectief (luchtvaart, stadsvervoer, spoor, binnenvaart) als individueel (auto’s), en zich aan te passen aan de nieuwe eisen in verband met minder vervuilend transport. In de tertiaire sector ontstaan er ook nieuwe sectoren onder het dubbele effect van een daadkrachtig lokaal overheidsbeleid en de ontwikkeling van de social profit sector. In het bijzonder: ► De digitale sector en de creatieve economie halen in bepaalde stedelijke polen voordeel uit de actieve ontwikkeling van innovatieve startende bedrijven in heel uiteenlopende domeinen: rond de vrije software in Soissons, digitale videospelen (gaming) in Roubaix en Kortrijk (Howest), de Pôle Ubiquitaire in Rijsel, of rond I-MINDS, sociale media en 3D-printing in Vlaanderen, design in Kortrijk, het kaderprogramma Creative Wallonia dat beoogt creativiteit en
Definitieve versie - Rapport nr. 8
106
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone innovatie tot een hoeksteen van het Waalse project te maken, de Google-projecten in Henegouwen, en het Microsoft Innovation Centre in Bergen, de Ecampus van de Eurometropool, enz. ► De sector van de persoonsgebonden dienstverlening is in volle expansie, en biedt grote ontwikkelingsmogelijkheden in de zone (hoge geboortecijfers, vergrijzing van de bevolking, groeiend fenomeen van peri-urbanisering, toename van het aantal afhankelijke personen). In Nord-Pas de Calais wordt de toename van het aantal gezinnen dat hiervan gebruikmaakt op +9 % geraamd tussen 2010 en 2020. Dit vertaalt zich overigens in grote kansen voor de sociale economie, vooral in de gebieden die met de grootste sociale problemen te kampen hebben. De sociale economie telde in 2009 meer dan 230.000 werknemers en 14.000 sterk groeiende instellingen in Nord-Pas de Calais (+3,2 % tussen 2008 en 2009) (bron: Observatoire transfrontalier de l’économie sociale et solidaire, 2010).
10.2.3 De concurrentiekracht van de zone 10.2.3.1
Een zone met gemeenschappelijke attractiviteitsfactoren
De samenwerkingszone beschikt, net als geheel België en Frankrijk, over heel wat troeven inzake economische attractiviteit. Tussen 2009 en 2012 presteerden zowel België als Frankrijk relatief goed op internationale concurrentiekracht-barometers. In 2012 neemt Frankrijk de 9de plaats ter wereld in volgens het klassement van de UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development). Wat de impact van de directe buitenlandse investeringen (DBI)9 en van de buitenlandse dochterondernemingen in de economie betreft (toegevoegde waarde, werkgelegenheid, lonen, fiscale inkomsten, export, uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling en kapitaalvorming), komt het land ook op de 9de plaats. België is over deze periode van de 17de naar de 4de positie wereldwijd geëvolueerd, en neemt met betrekking tot de impact van de DBI en van de buitenlandse dochterondernemingen in de economie een gelijkaardige positie in. In lijn met de positie van Frankrijk en België op wereldniveau beschikt de samenwerkingszone overeen aantal elementen van economische aantrekkingskracht: ► Het aantal buitenlandse investeringsprojecten bewijst in de eerste plaats dat de samenwerkingszone volop participeert in de dynamische ontwikkeling van België en Frankrijk. Tussen 2007 en 2011 werden er 450 DBI-projecten opgetekend in de regio's en provincies die deel uitmaken van de samenwerkingszone (Bron: Ernst & Young, European Investment Monitor 2012) ► In België trekken Wallonië en Vlaanderen (respectievelijk 25,5 % en 48,4 %) momenteel meer DBI-projecten aan dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De sectoren waarin wordt geïnvesteerd zijn vooral de verkoop en marketing (eerste betrokken activiteitssector), de industrie en de logistiek.
o
o
Zo vertoont Wallonië een bijzonder grote dynamiek in de logistiek en de distributie, in de chemie en de farmaceutische industrie, dankzij troeven als de luchthaven van Charleroi (creatie van 3.000 rechtstreekse banen, en waarschijnlijk een groot aantal onrechtstreekse banen) en het nieuwe industriepark Aéropole in de buurt van Charleroi (voor startende en hoogtechnologische ondernemingen). In België zijn de provincies Henegouwen en Oost-Vlaanderen in het algemeen de meest dynamische gebieden op het vlak van DBI.
9
De directe buitenlandse investeringen (DBI) betreffen de internationale bewegingen van kapitaal dat werden gerealiseerd binnen de samenwerkingszone met als doel een dochteronderneming op de richten, te ontwikkelen of te handhaven en/of de controle (of een aanzienlijke invloed) uit te oefenen op het beheer van een onderneming.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
107
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Aantal DBI (2007(2007-2011) Europese Unie
3906
Frankrijk
2694
Nord-Pas de Calais
141
Champagne Ardenne
46
Picardie
60
België
775
West-Vlaanderen
36
Oost-Vlaanderen
69
Henegouwen
80
Namen
11
Luxemburg
7
Bron: Ernst & Young database, European Investment Monitor 2012 ► De Franse activiteitssectoren waarop de DBI een impact hebben zijn de bedrijfsdiensten, software en industriële uitrusting. In 2011 was Frankrijk overigens de tweede belangrijkste investeerder in België (17 DBI), na de Verenigde Staten (38 DBI). ► De attractiviteit van de zone vertaalt zich eveneens in de aanzienlijke ontwikkeling van het toerisme in de verschillende types gebieden: kusttoerisme, het inzetten op de “kunststeden” in Vlaanderen en aandacht voor erfgoed (huidige invoering van het label “Ardennen”), groen toerisme in landelijke gebieden, herdenkingstoerisme, enz. Deze ontwikkeling van het toerisme in de samenwerkingszone is even belangrijk voor de binnenlandse als voor de buitenlandse bevolking. ► De toeristische stromen wijzen op een sterk ontwikkelingspotentieel in de samenwerkingszone dat zich evenwel geografisch onevenwichtig zou kunnen verdelen tussen kust en binnenland en tussen de Franse en Belgische gebiedsdelen.
o
o
Zo telt de horecasector meer werknemers in België dan in alle aangrenzende Franse departementen samen. In België nemen steden uit de samenwerkingszone zoals Gent evenzeer een belangrijke plaats in. Het is echter in de arrondissementen aan de Belgische kust dat deze sector het grootste aandeel in de werkgelegenheid vertegenwoordigt (bv. Brugge, Oostende). Aan Franse kant ligt de werkgelegenheid in de toeristische sector heel wat lager dan in België, en is deze geconcentreerd in de metropool Rijsel en de kuststreek. De toeristische sector biedt dus nog veel potentieel in de landelijke gebieden, met name in het geografische hart van de zone, het departement Ardennes (groen, cultureel en herdenkingstoerisme).
► De attractiviteit van de verschillende gebieden in de samenwerkingszone kan ook gemeten worden aan de grensoverschrijdende stromen en bevolkingsbewegingen in de zone. In dit verband blijkt uit het onderzoek van de langetermijnevolutie dat het grenssaldo niet in evenwicht is, en eerder in het voordeel van de Belgische gebiedsdelen van de samenwerkingszone uitdraait. De ondernemingen in de Belgische grensstreek werven frequenter aan dan in de regio Nord-Pas de Calais, vooral de gebieden die niet rechtstreeks aan België grenzen. Deze stromen houden echter meer verband met bepaalde sectoren (met name de verwerkende nijverheid).
o
o
De situatie in de Vlaamse zone is divers , maar vertoont positieve saldi, vooral voor het zuiden van het gebied. De grensarrondissementen Moeskroen en Kortrijk zijn voorbeelden van de gebieden die gekenmerkt worden door een netto-uitstroom van de bevolking. In de Franse zones Picardie en Champagne-Ardenne is er een grote bevolkingsuitstroom naar andere regio’s, of naar België. De gebieden van de zone worden ook gekenmerkt door gedifferentieerde gedifferentieerde studentenstromen. studentenstromen In 2008 bedroeg het aandeel van de Franse studenten in de Belgische universiteiten 7,5 %. De openstelling van het Belgische onderwijssysteem is gunstig voor de Franse studenten en gaat ten koste van Frankrijk, met name voor bepaalde specifieke opleidingen (algemene geneeskunde, kinesitherapie, enz.). De studentendynamiek tussen de gebieden van de samenwerkingszone sluit perfect aan bij de demografische dynamiek, en is ongunstig voor bepaalde landelijke gebieden en gunstig voor de meer dynamische stedelijke polen.
De samenwerkingszone beschikt dus over tal van attractiviteitsfactoren. Het is dus van essentieel belang dat er rekening wordt gehouden met de specifieke eigen dynamiek en evolutie van de verschillende gebieden van de zone, en dat de link gelegd wordt met de situatie inzake logistieke infrastructuur (cf. infra).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
108
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.2.3.2
Een dynamisch economisch weefsel dat een aantal verschillen in concurrentievermogen binnen de zone blootlegt
Uit de analyse van het economische weefsel en de ondernemingen van de samenwerkingszone blijkt dat het concurrentievermogen geleidelijk aan een nieuwe dynamiek kent. De mogelijkheden zijn echter niet in elk gebied dezelfde. ► Op basis van de analyse van het economische weefsel van de zone kunnen 2 subgehelen onderscheiden worden:
o
o
De dichtbevolkte en dynamische gebieden zoals Vlaanderen en de Eurometropool: in deze gebieden, waarin meer dan de helft van de werknemers van de zone geconcentreerd is, zijn de grote ondernemingen erg belangrijk, maar is er ook een groot aantal micro-ondernemingen. Rekening houdend met de bevolkingsdichtheid en de mogelijkheden in deze zones is de ondernemersdynamiek belangrijk.
Aan Franse zijde stelt men een hogere dichtheid vast van bedrijven in het noorden van de zone. De regio Nord-Pas de Calais beschikt immers over een rijk en dicht economisch weefsel dat nieuwe bedrijven aantrok in de samenwerkingszone, meerbepaald tussen 2008 en 2009 (+16% bedrijven in de regio – Bron: Insee 2010). Sinds 2009 zien we wel de effecten van de crisis in dit gebied. Ten opzichte van de bevolkingsdichtheid is de concentratie aan bedrijven er sindsdien eerder beperkt. Deze situatie komt enerzijds doordat veel mensen in loondienst werken, anderzijds doordat de gevestigde instellingen er eerder grote bedrijven zijn. Nord-Pas de Calais distantieert zich bijvoorbeeld omdat de meerderheid van de bedrijven er meer dan 100 werknemers telden in 2010 (Bron: Insee 2010).
In België is de verdeling van het aantal ondernemingen als volgt : 60% in Vlaanderen, 30% in Wallonie en 10% in Brussel. Dit komt grosso modo overeen met de verdeling van de bevolking in België (bron: FOD Economie, eind 2011). De KMO’s en microondernemingen met tussen de 1 en de 50 werknemers, zijn relatief beter vertegenwoordigd in Vlaanderen (63%) ten opzichte van 26% in Wallonië en 11% in Brussel (source: Unizo, 2009).
Minder dichtbevolkte gebieden zoals Champagne-Ardenne, Picardie en Wallonië, waar het aandeel van de micro-ondernemingen groter is dan dat van de grote ondernemingen. In deze zones is er in bepaalde domeinen een grote afhankelijkheid van buitenlandse werkgevers (in 2011 is 19 % van de werkgelegenheid in Picardie afkomstig van buitenlandse groepen), wat de noodzaak van de bevordering van het ondernemerschap onderstreept. De oprichting van bedrijven blijft echter beperkt.
In Wallonië zijn er minder ondernemingen geconcentreerd in de provincies Namen en Luxemburg dan in de provincie Henegouwen (maar Namen en Luxemburg zijn ook minder dicht bevolkt). Het belang van micro-ondernemingen is meer uitgesproken in ChampagneArdenne (23% van de werknemers binnen instellingen in 2012) en in Picardie (20%) dan in Nord-Pas de Calais.
De groei van het aantal ondernemingen is duidelijk lager in Picardie en in Champagne-Ardenne dan in Nord-Pas de Calais. Het groeiritme daalt echter meer in Nord-Pas de Calais dan in Champagne-Ardenne of in Picardie sinds 2009.
Verdeling van werknemers naar bedrijfsgrootte in de Franse regio's (2010)
Frankrijk
Aantal Totaal aantal loontrekkenden in 2010
22 181 035
ChampagneArdenne 434 741
Nord-Pas de Calais
Picardie
1 320 304
569 267
Bron : Insee, 2010 ► Wat de oprichting van ondernemingen betreft, zijn de gebieden van de samenwerkingszone er sinds 2008 allemaal op vooruitgegaan, behalve de provincie Namen waar het aantal ondernemingen tussen 2009 en 2010 gedaald is.
o
Bij de beoordeling van de oprichtingen/sluitingen moet er rekening worden gehouden met de ondernemingsdichtheid van elk gebied: de Vlaamse gebieden en Nord-Pas de Calais hebben een hoge ondernemings- en bevolkingsdichtheid en zijn dus niet te vergelijken met de peri-urbane of landelijke zones.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
109
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Binnen de zone verloopt de oprichting van ondernemingen sterk heterogeen: zo doet de groei die tussen 2008 en 2009 vastgesteld werd, zich vooral voor in de provincies Henegouwen en Oost-Vlaanderen en in Nord-Pas de Calais. De Belgische gebiedsdelen lijken daarbij beter bestand tegen de crisis in 2009-2010, terwijl de Franse regio’s door een lagere groei worden getroffen. Uit het percentage faillissementen blijkt bovendien duidelijk dat de overlevingskansen aanzienlijk hoger liggen aan Vlaamse kant dan aan Waalse of Franse kant. Zo bedraagt het overlevingspercentage van de ondernemingen die 5 jaar geleden werden opgericht in 2011 71,3 % in Vlaanderen tegenover 64,7 % in Wallonië. Het overlevingspercentage op 3 jaar bedraagt in 2009 71,2 % in Champagne-Ardenne, 63,3 % in Nord-Pas de Calais en 60,6 % in Picardie.
o
o
Aantal bedrijven in 2010
Evolutie 08-09
Evolutie 09-10
Overlevingskans sinds 2006
ND
553 491
9,34%
11,51%
3 369 566
8,62%
1,72%
ND
Belgische gebied Oost-Vlaanderen
220 253 77 197
12,81% 15,91%
9,65%
5 jaar in 2011
11,07%
West-Vlaanderen
70 882
7,38%
10,51%
Henegouwen
46 146
16,25%
9,71%
Luxemburg Namen Franse gebied Champagne-Ardenne
9 401 16 627 250 526 49 732
8,05% 14,59% 12,52% 8,98%
12,90% -2,63% 2,65% 1,53%
64,7% in Wallonië
60,6% 63,3%
België Frankrijk
Picardie
62 832
8,55%
2,98%
Nord-Pas de Calais
137 962
15,98%
2,91%
71,3% in Vlaanderen
3 jaar in 2009 71,2%
Bron : Insee, 2009-2010 *de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken ► Als we kijken in welke sectoren er ondernemingen worden opgericht, duiken er ook regio-specifieke elementen op.:
o o
Zo worden er in het Waalse Gewest meer ondernemingen opgericht in de dienstensectoren (bouw, kleinhandel, horeca); In de 3 Franse regio’s zien we ook een specialisatie in de bouwsector (gemiddeld 20,9 % van de opgerichte ondernemingen), de handel, het transport en diverse diensten (gemiddeld 20,01 % van de opgerichte ondernemingen) tegenover 11,5 % en 10,4 % in de industrie en de managed services.
De verandering van het economische weefsel in de samenwerkingszone is dus aan de gang. De ingezette evoluties moeten voortgezet en uitgediept worden, met name door te investeren in domeinen met een hogere technologische intensiteit die het concurrentievermogen van de kmo’s-micro-ondernemingen kunnen versterken, meer bepaald de domeinen innovatie en technologieoverdracht.
10.2.3.3
De dynamiek rond grensoverschrijdende innovatieve sectoren kan worden versterkt
Zowel in België als Frankrijk wordt de samenwerkingszone gekenmerkt door een krachtige evolutie op het vlak van innovatie, netwerkopbouw en onderzoek en ontwikkeling om het economisch weefsel te versterken. ► In het Franse deel van de samenwerkingszone zijn zo acht competitiviteitspolen met kwaliteitslabel ontwikkeld: I-Trans, Industrie & landbouwgrondstoffen, Aquimer (de cluster van de visserijproducten), TEAM² (milieutechnologieën toegepast op stoffen en materialen), UP-TEX (geavanceerde textielmaterialen), MAUD (materialen voor huishoudelijk gebruik), Picom (handelsindustrie) en Nutrition Santé Longévité.
o
Twee van deze clusters zijn internationaal ingesteld: I-Trans, gevestigd in Nord-Pas de Calais en in Picardie, is gespecialiseerd in de domeinen duurzaam vervoer over land en logistiek; de cluster Industrie & landbouwgrondstoffen is gespecialiseerd in de ontwikkeling van plantaardige chemie en industriële biotechnologieën (Champagne-Ardenne en Picardie).
o
De pool Materalia (gevestigd in Charleville-Mézières) kan eveneens vermeld worden als één van de knooppunten op vlak van competitiviteit van materialen. Deze pool spitst zich toe op innovatie van materialen en methodes. In samenwerking met de Waalse pool MecaTech betreft dit de eerste grensoverschrijdende cluster op het gebied van materialen.
► In België richt het innovatiebeleid zich ook op geavanceerde sectoren.
o
Vlaanderen steunt 4 strategische onderzoeksonderzoeks- en expertisecentra om dit type sectoren te stimuleren: IMEC (nano-elektronica en nanotechnologie), VIB (biotechnologieën), VITO (energie, milieu- en materiaaltechnologieën, bodemonderzoek) en I-MINDS (ICT en bandbreedte). Vlaanderen steunt ook het Vlaams Kenniscentrum Water (VLAKWA) en I-Cleantech Vlaanderen dat zich op de cleantechsector richt. Daarnaast focust de provincie WestVlaanderen – die ook al de hoofdzetel van het VLAKWA telt – zich op drie belangrijke clusters: de agro en voedingscluster, de ‘materials en plastics cluster’ (PlasticVision, Flanders inShape) en de ‘Blue-energy cluster’. De provincie Oost-Vlaanderen focust eerder op logistiek, innovatief textiel en biotechnologie.
o
Wallonië beschikt over 6 competitiviteitspolen: in het kader van het ‘Plan Marshall 2.Vert’ werd het clusterbeleid voor de competitiviteitspolen in 2005 geïntroduceerd in Wallonië. Dit beleid beoogt de regio te positioneren als een competitief industrieel gebied op wereldvlak. In dit opzicht vormt het clusterbeleid een toekomstgerichte industriële benadering die belangrijke middelen verzamelt in die economische zones die groei en werkgelegenheid scheppen. De 6 Waalse competitiviteitspolen betreffen: GreenWin (groene chemie en duurzame materialen); BioWin (biotechnologieën en gezondheid); WagrALIM (agro-industrie); MecaTech (werktuigbouwkunde); Logistics in Wallonia (transport/logistiek); Skywin Wallonie (luchtvaart en ruimtevaart). De eerste 4 competitiviteitspolen zijn rechtstreeks in de samenwerkingszone gevestigd. De competitiviteitspolen vormen tegenwoordig een prioriteit binnen het Waals economisch beleid. In 2012 was het aantal aangesloten ondernemingen verdrievoudigd. Het totaal bedroeg toen 550 leden, waarvan bijna 80% kmo’s.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
110
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone o
Mogelijke uitbreiding van initiatieven die een systematische grensoverschrijdende samenwerking nastreven tussen de expertisecentra van de samenwerkingszone (zoals het TANDEM project dat zich richt op de centra in West-Vlaanderen en Nord-Pas de Calais die actief zijn in 5 vooraf bepaalde domeinen). De mogelijke uitbreidingen kunnen van geografische of thematische aard zijn (en willen zo meer sectoren beslaan).
► In de samenwerkingszone worden de banden tussen de productieve wereld en de kenniswereld binnen elk gebied overigens versterkt door de industriële netwerken en het bestaan van talrijke spin-offs van universiteiten en de onderzoekswereld:
o
Zo zien we in België initiatieven op het vlak van bouwondernemingen (Cap 2020, Eco-Construction), duurzame energie (TWEED in Wallonië en ‘Green Bridge Incubator and Science Park’ in West-Vlaanderen), hergebruik van vast afval van allerlei aard (Val+), geluidstechnologieën, digitale toepassingen en beeldtechnologie (TWIST), kunststoffenverwerking (Plastiwin), fotonica en ICT (Infopôle).
o
In Frankrijk zijn in de regio Nord-Pas de Calais 7 lokale productienetwerken gegroepeerd (Textile-confection, Dentelle Calais, Faience de Desvres, Mecartois, France et Broderie, Clubtex, Texile Maison,…) en 11 expertisecentra op het vlak van de digitale creativiteit / beeldtechnologie, agrovoedingsindustrie, de autosector, logistiek, toerisme, de houtsector, mechanica en industriële uitrusting …
o
Dankzij deze dynamiek van R&D en innovatie bestaan er concrete complementariteiten en ontwikkelingen tussen de Belgische en Franse gebieden, met name voor de polen gezondheid en innovatief textiel (momenteel vindt een denkoefening plaats over een Frans-Vlaamse grensoverschrijdende competitiviteitspool), voor de polen nieuwe materialen en composietmaterialen (bijvoorbeeld het Frans-Waalse project Polychanvre), voor logistiek en agro-voedingsindustrie. Om het onderzoek optimaal te benutten, werken Franse en Belgische netwerken samen om hun ervaringen en dienstenaanbod uit te wisselen. Deze uitwisselingen tussen competitiviteitspolen en ‘centres of excellence’ van de samenwerkingszone worden overigens gepromoot door interuniversitaire partnerschappen op te richten, zoals de ontwikkeling van gezamenlijke masters, zowel met Vlaanderen als met Wallonië, en het bijeenbrengen van onderzoeksinstellingen. Deze complementariteiten worden ook in de kijker gezet en benut, zoals gebeurd is met de Frans-Waalse deelname aan de wereldtentoonstelling van Shanghai 2010. Ze dragen in sterke mate bij tot de attractiviteit van de samenwerkingszone en staan borg voor een sterke innovatiedynamiek en een uitbreiding van het assortiment met een hogere toegevoegde waarde als resultaat.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
111
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.2.4 De sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen voor de zone m.b.t. de economische thematieken van de Europese Unie (met uitzondering van onderzoek en innovatie)
Dankzij de analyse van de economische dynamieken konden de sterktes en zwaktes van de samenwerkingszone op dit gebied worden aangetoond, evenals de kansen en bedreigingen waarmee deze gebieden te maken krijgen voor de periode 2014-2020. Deze analyses werden per thematische doelstelling van de EU voorgesteld, en brachten een aantal uitdagingen aan het licht op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking voor de volgende programma’s.
10.2.4.1
Thematiek nr. 3: Verbetering van het concurrentievermogen van kmo’s
STERKTES ► Een sectorale specialisatie, die duidelijk de sporen draagt van de vroegere dominantie van de industrie, en op weg is naar diversificatie, dankzij een constant evolutie in de richting van de dienstensector ► Een sterke internationale gerichtheid en een sterke aantrekkingskracht van de samenwerkingszone voor directe buitenlandse investeringen, toerisme en studenten ► Aanwezigheid van grote, innovatieve internationale groepen die de stuwende kracht vormen op het economische weefsel ► Sterke competitieve sectoren die mee zijn met de veranderingen in hun sector ► Aanwezigheid van nieuwe sectoren met een groot innovatie- en ontwikkelingspotentieel ► Een sterke dynamiek inzake oprichting van nieuwe bedrijven (ook al hebben deze nog een groot verbeteringspotentieel (in vergelijking met het gewicht van de demografische regio's)
ZWAKTES ► Weinig innovatief Waals en Frans economisch weefsel dat zich toespitst op activiteiten met lage en middelhoge toegevoegde waarde ► Een behoorlijke economische dynamiek die echter zwaar is getroffen door de crisis en waarvan de impact heterogeen is naar gelang van de gebieden ► Een sterke afhankelijkheid van het economische weefsel en van bepaalde grote multinationale ondernemingen ► Meeste bedrijven nog steeds te veel gericht op de nabije markten en te weinig op de internationele markt ► Een nog te beperkte verspreiding van ICT in het economisch weefsel, als gevolg van een gebrek aan tijd en middelen bij micro-ondernemingen en kmo’s om zich bezig te houden met de mogelijkheden van de nieuwste digitale ontwikkelingen ► Een zich nog ontwikkelende lokale economie (toerisme, diensten aan personen, de sociale economie’ ESS) die nog zwak staat in bepaalde gebieden met nochtans aanzienlijke behoeften (Grande Thiérache, Ardenne) ► Laag overlevingspercentage van bedrijven ► Toegang tot openbare aanbestedingen aan beide zijden van de grens beperkt door het gebrek aan harmonisatie en zichtbaarheid van de elektronische platformen voor openbare aanbesteding ► Een gebrek aan een herkenbaar ‘merk’ voor het grensoverschrijdend gebied, wat de globale attractiviteit van de samenwerkingszone vermindert.
► Een jonge bevolking in Frankrijk en Wallonië…
► ... maar sommige gebieden hebben moeite om een jonge beroepsbevolking aan te trekken
► Aanzienlijke en evenwichtige grensoverschrijdende stromen van Franse werknemers in België en Belgische consumenten in ► Grote verschillen in de scholingsgraad tussen het Franse Frankrijk gebied met zorgwekkende opleidingsindicatoren en de Belgische provincies
► Een aanzienlijk belang voor de landbouw, die vrij gediversifieerd is en zijn duidelijke specialisatiedomeinen heeft.
► Toenemende economische metropolisering van de samenwerkingszone ten nadele van bepaalde plattelandsgebieden en voorsteden
► Belangrijke landbouw- en andere natuurlijke grondstoffen, die men volop tracht te valoriseren.
► Moeilijke bereikbaarheid van bepaalde grensoverschrijdende gebieden, die de economische mobiliteit en de ontwikkeling van economische en grensoverschrijdende arbeidsregio’s bemoeilijken (Grande Thiérache, Frans-Belgische Ardennen)
Definitieve versie - Rapport nr. 8
112
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
► Een leefomgeving en een natuur- en landschapspatrimonium dat specifiek en aantrekkelijk is voor werkende jongeren, gepensioneerden en toeristen
► Gedifferentieerde toeristische dynamiek tussen de grensgebieden, die nog toeneemt door de onderlinge concurrentie
► Een samenwerkingszone in het centrum van Europa, die toegankelijk is met de grote pan-Europese vervoersassen ► Een doorgaans dicht en kwaliteitsvol transportnetwerk dat de gebieden verbindt
► Onderzoeks- en opleidingscentra met internationale uitstraling ► Een degelijk niveau van R&D-uitgaven voornamelijk gedragen door de privé-sector, met uitzondering van Nord-Pas de Calais
► Een globaal genomen zwak innovatievermogen van het economische weefsel, met uitzondering van Vlaanderen ► Een mismatch tussen de behoeften van bedrijven op de arbeidsmarkt en de kwalificaties van werkzoekenden
► Doorgedreven innovatie die zich toelegt op lokale economische specialisaties ► Innovatief kmo-weefsel in Vlaanderen gedreven door een voluntaristische dynamiek van samenwerking tussen universiteiten, onderzoekscentra en bedrijven (spin-offs van universiteiten of hoge scholen, wetenschapsparken)
► Heel aantrekkelijke metropolen (Eurometropool, Agglomeratie Gent) en dynamische regionale stadspolen (Charleroi, Brugge, Amiens, Reims, Valenciennes) onder impuls van lokale specialisaties
Territoriale bijzonderheden
► Ingesloten landelijke en voorstedelijke grensgebieden, in het centrum van de samenwerkingszone die niet profiteren van de regionale industriële dynamiek, te kampen hebben met verslechterende sociale toestand die het gebied ook minder aantrekkelijk maken voor nieuwe residentiële bewoners.
► Aantrekkelijke kustzones (toeristische aantrekkelijkheid) met een doorgedreven industriële specialisatie rond grote kusthavens. ► Landelijke en voorstedelijke zones die geïntegreerd zijn in de regionale dynamiek, dankzij gespecialiseerde landbouwactiviteiten en een aantrekkelijk leefmilieu
Definitieve versie - Rapport nr. 8
113
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
KANSEN ► Goed gepositioneerde opkomende sectoren met sterk innovatie- en ontwikkelingspotentieel (eco-technologieën, voedingsnijverheid en landbouwgrondstoffen, nieuwe materialen, gezondheid en farma, vervoer, digitale toepassingen en creatieve economie) ► Aanzienlijk ontwikkelingspotentieel in de grensoverschrijdende gebieden in de sector van de lokale economie (diensten aan personen, sociale economie, toerisme) ► Complementaire grensoverschrijdende sectoren die mogelijkheden bieden (houtindustrie, groene chemie/bioeconomie, metaalindustrie, luchtvaart)
BEDREIGINGEN ► Economisch weefsel waarin soms te weinig aandacht is voor upgrading van het productaanbod, innovatieverspreiding en opleiding van bedrijfsleiders en werknemers ► Een economische dynamiek die steeds meer is toegespitst op de grootstedelijke centra in de omgeving van de samenwerkingszone(Ile-de-France, Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
► De kwetsbaarheid van sommige gebieden waarvan de economische structuur nauw is verwant aan (ex-) structurele bedrijfstakken:
► Interessante ervaringen m.b.t. grensoverschrijdende ► De automobielsector en zijn netwerk van kleine en middelgrote governance en kennisuitwisseling in de belangrijkste ondernemingen die meestal maar één klant hebben en/of één bedrijfssectoren van de samenwerkingszone (voorbeeldproject enkel product.produceren CIS2T) ► De neergang van de staalindustrie met belangrijke sociaaleconomische consequenties in de getroffen gebieden ► Een nieuwe fiscale behandeling van grensarbeieders (2012) die de arbeidspendel tussen Frankrijk en België op termijn zou kunnen beïnvloeden
► Ontwikkelingskansen voor bepaalde ingesloten grensoverschrijdende gebieden door een betere valorisatie van hun natuurlijk patrimonium (groen toerisme)
► Steeds duidelijker functioneel onderscheid in de subregionale gebieden tussen productieve en residentiële zones
► Complementaire netwerken voor onderzoek, innovatie en aanvullende opleidingen aan beide kanten van de grens in de sectoren met een aanzienlijk groeipotentieel
► Weinig investeringen door micro-ondernemingen en kmo's in ICT en de overgang naar een groene economie
► Mogelijkheden tot versterking van de innovatie door ‘smart specialization’-strategieën gericht op sectoren met een hoog economisch en innovatief potentieel (materialen, intelligent textiel, schone technologie, gezondheid, sociale innovatie, verbeteren van de zelfredzaamheid van ouderen en gehandicapten, ICT)
► Aanwezigheid van hoogopgeleide mensen waarvan de vaardigheden niet in overeenstemming zijn met de vraag of de behoeften ► Nog te beperkte interactie tussen bedrijfsleven, onderzoekscentra en universiteiten
► Risico dat de grensoverschrijdende ingesloten gebieden verder achterop raken tegenover de meer dynamische gebieden Territoriale bijzonderheden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
► Gebrek aan gemeenschappelijke aansturing van de economische netwerken en de grensoverschrijdende arbeidsmarktzones
114
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.2.5 De voornaamste economische uitdagingen voor de grensoverschrijdende samenwerking
Dankzij deze sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen konden een aantal uitdagingen worden geïdentificeerd op het vlak van economische ontwikkeling. Het zijn deze uitdagingen waar de grensoverschrijdende samenwerking voor staat in de periode 2014-2020. Deze uitdagingen werden tijdens de workshops op 21 maart jl. voorgesteld, besproken en gehiërarchiseerd samen met de stakeholders van de verschillende gebieden. Na afloop werden de voornaamste uitdagingen voor de grensoverschrijdende samenwerking vastgelegd. Vervolgens werden ze voor elk type infraregionaal gebied aan weerszijden van de grens voorgesteld, waarbij sommige gebieden gemeenschappelijke uitdagingen bleken te hebben.
Grensoverschrijdende uitdagingen die uit de diagnose en de interviews met de partnerautoriteiten partnerautoriteiten naar voor komen en die gevalideerd zijn op de workshop van 21/03/2013 Subthema 1: De competitiviteit versterken van de grensoverschrijdende economie ► De innovatie-inspanningen van de ondernemingen versterken door een geharmoniseerde en vereenvoudigde steunregeling (platforms) en gemeenschappelijke R&D projecten. ► De internationalisering van de kmo’s bevorderen door de ondersteuning van marketingacties voor het samenwerkingsgebied, een convergentie van financieringsinstrumenten en een concrete begeleiding op het terrein. ► De bedrijven beter begeleiden in het aanspreken van de mogelijkheden van de grensoverschrijdende arbeidsmarktzone (sensibiliseren en ondersteunen van het management van groeiende kmo’s, best practices uitwisselen , ondersteuning van de verspreiding van nieuwe informatie en communicatie technologien). Subthema 2: Governance, grensoverschrijdende economische samenwerking en steun aan sectoren sectoren die strategisch zijn, een sterk potentieel bieden en/of een hoge grensoverschrijdende complementariteit hebben ► Versterking van de governance van grensoverschrijdende arbeidsmarktzones en van de economische speerpuntsectoren die zijn geïdentificeerd door de ‘smart specialization’-strategieën en/of een hoge grensoverschrijdende complementariteit hebben:
o o o o o o o
Nieuwe materialen (textiel, polymeer, biobased materialen, nanomaterialen, bezinksel), met name voor de industriële gebieden in reconversie (waaronder de industriële kust); (Agro)voedingsnijverheid (waaronder landbouwgrondstoffen), en groene chemie/bio-economie (samenbrengen van experimenten, ..) voor de aantrekkelijke peri-urbane en kustgebieden en voor de ingesloten landelijke en peri-urbane gebieden; Gezondheid (verhoging van de zelfredzaamheid van mensen, …); Milieutechnologieën, eco-bouw, bio-economie en cleantech voor grensoverschrijdende agglomeraties, metropolen en stedelijke polen; Individueel en collectief transport en logistiek, met name voor de industriële grondgebieden in reconversie (waaronder de industriële kust); ICT, digitale en creatieve economie, met name voor de grensoverschrijdende agglomeraties, de metropolen en stedelijke polen; Sociale Innovatie, met name voor de aantrekkelijke peri-urbane en kustgebieden en voor de ingesloten landelijke en peri-urbane gebieden.
► Netwerkvorming tussen bedrijven aanmoedigen uit die strategische sectoren door de oprichting van grensoverschrijdende platformen (overzicht van bedrijven in een bepaalde sector, leveranciers, platforms voor openbare aanbestedingen, onderzoeksinstellingen en -projecten, opleidingen, gezamenlijke buitenlandse promotieactiviteiten , bedrijvenclusters, aankoopcentrales). ► Versterking van de match tussen de kwalificaties van de arbeidskrachten en de behoeften van het bedrijfsleven door het versterken van de competentiepools in belangrijke grensoverschrijdende sectoren.
Prioritisering van de grensoverschrijdende uitdagingen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
115
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Opmerking: De uitdagingen zijn geprioriseerd volgens: volgens: ► de mate van grensoverschrijdende integratie, in functie van de intensiteit van de bestaande samenwerking (aantal, kwaliteit van de samenwerkingsprojecten en aantal actieve regionale spelers) ► hun potentiële effect op de ontwikkeling van het gebied ten aanzien van de thematische doelstellingen van de EU ► de kritische massa ten aanzien van de interventies die nodig zijn voor een effectieve implementatie door de OP (financiering, aantal actieve spelers, schaal van de gebieden) De volgende analyses worden weergegeven door de types van gebieden te clusteren die gemeenschappelijke grensoverschrijdende uitdagingen uitdagingen hebben. De economische uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking voor de grensoverschrijdende agglomeraties, metropolen en stedelijke gebieden
Mate van grensoverschrijdende integratie Hoog
Link leggen tussen de innovatiepolen en de industrie
Ondersteunen van de netwerkvorming van bedrijven in strategische sectoren
Gemiddeld
Ondersteunen van ICTInternationaverspreding lisering van KMO's bevorderen
Laag
Laag
Mate van grensoverschrijdende integratie
Matig
Ondersteunen van strategische sectoren met sterke grensoverschrijdende complementariteit (eco-technologie, gezondheidszorg, vervoer, ICT, zakelijke dienstverlening)
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
De economische uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking voor de industriële gebieden in reconversie in de grensgebieden (waaronder industriële kustgebieden)
Hoog
Ondersteunen van de industriële sectoren in groei (transport, materialen, textiel, etc.)
Gemiddeld
Zoeken naar Ondersteunen van groeistimuli/ nieuwe digitale Internationa- groeifactoren in toepassingen lisering van bepaalde sectoren KMO's (eco-bouw, diensten bevorderen aan personen)
Laag
Laag
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Matig
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
116
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Mate van grensoverschrijdende integratie
De economische uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking voor de kustgebieden, aantrekkelijke substedelijke en landelijke gebieden en geisoleerde gebieden
Hoog De locale en sociale economie blijven ondersteunen Valorisatie van natuurlijke en culturele troeven (houtindustrie, toerisme, eco-bouw)
Gemiddeld Mobiliteit van werknemers Ondersteunen van bevorderen strategische sectoren met grensoverschrijdende Gebruiken van nieuwe digitale complementariteit toepassingen voor de (agrarische sector, ontwikkeling van lokale houtindustrie, eco-bouw, industrieën toerisme, hernieuwbare energie)
Laag
Laag
Matig
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
Bron: Analyses van Ernst & Young, op basis van de strategische interviews, de socio socio--economische diagnose en de workshops van 21 maart 2013
Definitieve versie - Rapport nr. 8
117
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.3 Onderwijs en innovatie Dit hoofdstuk analyseert de economische dynamieken binnen de samenwerkingszone. Deze dynamieken zijn transversaal voor alle regio’s binnen die zone en gelden specifiek voor bepaalde infraregionale gebieden. Met het oog op de strategie van de Europese Unie behandelen deze analyses de volgende thematische doelstellinggen: ► Doelstelling 1: 1: Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie ► Doelstelling 2: De toegang tot ICT, het gebruik en de kwaliteit ervan verbeteren ► Doelstelling 3: Verbetering van het concurrentievermogen van kmo’s en van de landbouw- en visserijsector
10.3.1 Onderwijs, opleiding en hoger onderwijs 10.3.1.1
Belangrijke verschillen in scholingsgraad van de beroepsbevolking ondanks een uitgebreid en kwaliteitsvol opleidingsaanbod
De opleidingsniveaus van de beroepsbevolking lopen sterk uiteen: enerzijds zijn er de Franse gebiedsdelen die een historische achterstand op het vlak van opleiding kennen die zorgwekkend blijft, en anderzijds de Vlaamse en Waalse gebiedsdelen. Alleen de Belgische provincie Henegouwen komt in de buurt van de Franse regio’s. Sinds de jaren 2000 is er in de Franse regio’s wel een constant proces aan de gang om de achterstand van de Franse opleidingsstandaarden t.o.v. de Belgische weg te werken. ► In 2011 had minder dan een derde van de beroepsbevolking van de Franse regio’s een diploma van het niveau hoger onderwijs, tegenover 35,1 % voor Oost-Vlaanderen en 33,2 % voor de provincie Namen. Afgezien van Oost-Vlaanderen bleven alle Belgische provincies van de samenwerkingszone echter onder het nationale gemiddelde (34,6%), in navolging van de Franse regio’s (nationaal gemiddelde op 29,8%); ► Het aandeel van de beroepsbevolking zonder kwalificerend diploma (niveau hoger secundair onderwijs in België, baccalaureaat in Frankrijk) is vooral onrustwekkend voor de Franse gebiedsdelen en voor de provincie Henegouwen, die de nationale gemiddelden met meer dan +20 % overschrijden (+37 % voor Picardie ten opzichte van Europees Frankrijk);
Hoogst behaalde diploma bij de bevolking van 25 tot 64 jaar (2011) 100% 29,8%
21,7%
25,4%
20,0% 34,6%
31,6%
35,1%
36,7%
41,3%
37,8%
28,7%
27,1%
27,2%
26,1%
31,0%
33,2%
38,3%
36,9%
30,7%
29,9%
75%
50%
44,9% 41,8%
40,8%
25% 28,4%
33,4%
33,8%
41,1%
38,9%
37,8%
36,1%
0%
Hoger onderwijs
Hoger secundair onderwijs
Lager secundair onderwijs
Bron : EUROSTAT, 2012. * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken ► De cijfers in verband met het “vroegtijdig schoolverlaten” bij jongeren tussen 18 en 24 jaar(schoolbanken verlaten zonder diploma secundair onderwijs op zak), weerspiegelen de Franse achterstand op de goede Belgische prestaties. Dit neemt niet weg dat het opleidingsniveau in de Franse regio’s voortdurend stijgt sinds de jaren 2000, toen daadwerkelijk een procesvan lange adem ingezet werd om de achterstand met de Belgische gebieden in te halen. De Belgische gebieden worden sinds 2009 geconfronteerd met een toename van het aandeel vroegtijdige jonge schoolverlaters in de provincies Namen, Luxemburg, Oost- en West-Vlaanderen
Aandeel vroegtijdige schoolverlaters zonder secundair diploma, bij de 18 tot 24 jarigen (in%)
Definitieve versie - Rapport nr. 8
118
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Bron INSEE 2012/ STATBEL, 2013 * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
► De gegevens die aan Franse kant beschikbaar zijn, wijzen op heel genuanceerde situaties tussen de infraregionale gebieden en met name tussen de in aanmerking komende zones en de aangrenzende zones van PO INTERREG IV FWVL: Aandeel schoolverlaters tussen 18 en 24 jaar zonder diploma secundair onderwijs (in %)
CHAMPAGNECHAMPAGNE-ARDENNE Ardennes (in aanmerking komende zones) Marne (aangrenzende zones) PICARDIE Aisne (in aanmerking komende zones) Somme (aangrenzende zones) Oise (aangrenzende zones) NORDNORD-PAS DE CALAIS Nord (in aanmerking komende zones) Pas-de-Calais (aangrenzende zones)
2000
2009
29,9% 25,3%
25,2% 21,1%
30,4% 30,6% 29,2%
25,6% 25,6% 25,1%
27,4% 26,0%
24,3% 21,9%
Bron : INSEE, 2012 *de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken De gebieden van de samenwerkingszone beschikken over het algemeen over een goed onderwijs- en opleidingsnetwerk, in het bijzonder voor de professionele richtingen (bron : interviews met de stakeholders), maar de toegang ertoe blijft een probleem voor de meest achtergestelde bevolkingsgroepen of de groepen die het het moeilijkst hebben om hun kansen op werk te verhogen: Op het vlak van basisopleiding: ► Het aanbod aan basisonderwijs en beroepsopleiding blijkt goed gespreid te zijn over het geheel van de gebieden, dankzij het bijzonder dichte netwerk van stedelijke en peri-urbane centra met een industrieel verleden. ► De gebieden van de zone worden gekenmerkt door het historische en nog steeds belangrijke aandeel van de korte beroepsopleidingstrajecten in vergelijking met de nationale gemiddelden. In dit verband vermelden we vooral Nord-Pas de Calais, waar 45 % van de leerlingen voor het beroepsonderwijs kiest tegenover 37,5 % op nationaal niveau; de jongeren met een technologisch of beroepsgericht baccalaureaat, of met een BTS (brevet de technicien supérieur) of IUT-diploma (Institut Universitaire de Technologie), vertegenwoordigen er bijna 18 % van de inschrijvingen in het hoger onderwijs. Deze tendens wordt aan Franse kant nog geaccentueerd door de recente ontwikkeling van het aanbod van alternerende opleidingen om met name het vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan, al bevinden de drie regio’s zich in het midden van het klassement in vergelijking met de andere grootstedelijke regio’s (dit type leerlingen vertegenwoordigt in 2010 4,9 % van de 16 tot 25-jarigen in Champagne-Ardenne, 5 % van de 16 tot 25-jarigen in Picardie en 3,9 % in Nord-Pas de Calais, tegenover een grootstedelijk gemiddelde van 5,0 %, wat respectievelijk overeenstemt met de 15de, 13de en 22ste positie in het nationale klassement). Aan Waalse kant vertegenwoordigt de provincie Henegouwen alleen al – met 3.666 leerlingen in CEFA’s (Centres d'Education et de Formation en Alternance) – 47 % van het Waalse leerlingenbestand.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
119
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► De beroepsopleidingstrajecten van de regio leiden overigens tot een aanzienlijke grensoverschrijdende mobiliteit bij de leerlingen, al verloopt deze onevenwichtig tussen beide landen. De Franse leerlingen in CEFA’s in het Waalse Gewest vertegenwoordigen in 2010 55 % van de buitenlandse leerlingen die afkomstig zijn uit de EU (minder dan 1 % voor de leerlingen uit Luxemburg of Nederland); drie vierden van hen (312 op 400) studeren in de provincie Henegouwen. De beroepsbasisopleidingen in Frankrijk lijken daarentegen minder toegankelijk voor Belgische leerlingen. Op het vlak van voortgezette opleiding: ► De toegang van volwassenen van 25 tot 64 jaar tot een opleiding gedurende hun hele leven vertoont een meer wissselend beeld, afhankelijk van de gebiedsdelen: Voor de Vlaamse provincies ligt de participatiegraad van volwassenen aan opleiding en vorming het hoogst. Sinds 2007 zien we hier – onder invloed van de crisis – evenwel een lichte daling tot onder het Belgische gemiddelde van 7,1 % in 2011; Aan Waalse kant bevinden de drie provincies zich historisch gezien ver onder het Belgische gemiddelde, ook al kennen de provincies Luxemburg en Namen sinds 2007 een gevoelige toename van het aantal volwassenen in opleiding, onder meer als gevolg van het plan voor de ontwikkeling van de competenties van het Waalse Gewest; De drie Franse regio’s bevinden zich op gemiddelde niveaus, die vanuit historisch oogpunt aansluiten bij de nationale prestaties, ook al vinden in Picardie minder volwassenen de weg naar een opleiding dan in de andere regio’s. Sinds 2007 tekent zich in de drie regio’s een dalende tendens af onder invloed van de economische crisis.
o o
o
► Ondanks de grote inspanningen van de overheid, die tussen 2007 en 2013 concrete vorm aannemen met de oprichting van een groot aantal opleidingsinstellingen, blijft de voortgezette beroepsopleiding nog altijd moeilijk toegankelijk voor inwoners van de landelijke en peri-urbane gebieden, bij gebrek aan voldoende begeleiding (transport, onderdak ter plaatse, kinderopvang, enz.).
Aandeel van 2525-64 jarigen dat dat participeert in volwasseneneducatie en -onderwijs (%) 9% 8% 7%
5,5%
6%
5,6%
5,5%
5%
6,2%
7,7% 7,4% 7,1% 6,9% 6,7% 5,5% 4,8%
4,2%
3,7% 3,5%
4% 3%
2,8%
2,6%
2,7%
5,2%
3,3%
2,6%
2% 1% 0%
2000
2007
2011
Bron : EUROSTAT, 2012 * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
10.3.1.2
De zone beschikt over een uitgebreid, zij het ongelijk verspreid, aanbod aan hogere opleidingen. Dat aanbod draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de gebieden en aan de onmiskenbare Europese en nationale uitstraling ervan
Wat de vraag naar en het aanbod aan hoger onderwijs betreft, onderscheidt de samenwerkingszone zich door de aanwezigheid van universiteitspolen met in totaal bijna 410.000 studenten, waarvan ongeveer 160.000 aan Belgische kant en 250.000 aan Franse kant. Dit stemt respectievelijk overeen met 34 % en 10 % van de nationale studentenpopulatie. ► Het aandeel van de verschillende gebieden in de nationale studentenpopulatie bevestigt het belang van de universiteitspolen, zoals in Nord-Pas de Calais (Rijsel en in mindere mate Lens, Arras en Valenciennes) en in Oost-Vlaanderen (Gent, in opmars). ► In de Franse regio’s ligt het aandeel van de studenten hoger onderwijs in de populatie van 20 tot 24 jaar hoger dan in de Belgische provincies, met uitzondering van Namen (59 %) en vooral Oost-Vlaanderen (92 %). Uit dit laatste cijfer komt het gewicht van de Gentse universiteitspool naar voren. Afgezien van deze laatste opmerkelijke uitzondering ligt in alle gebieden van de samenwerkingszone het aandeel studenten in de populatie van 20 tot 24 jaar lager dan de respectieve nationale gemiddelden.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
120
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Aandeel studenten t.o.v. de totale nationale populatie studenten in het hoger onderwijs: bachelor, master en doctoraat (in %)
20%
BELGIË = 100%
FRANKRIJK = 100%
18%
16,8% 14,8%
16% 14% 12%
9,1%
10% 8%
4,4% 4,7%
6% 4% 2%
7,9%
7,0% 6,5%
3,9% 4,0%
1,8% 1,8% 1,9% 1,9%
1,0% 0,9%
0%
2002
2007
2010
Aandeel studenten (20(20-24j) in het hoger onderwijs t.o.v. het totaal aantal 20 tot 24 jarigen in de regio (in %)
100%
92%
90% 80%
67%
70% 60% 50%
51%
55% 41%
40%
47% 32%
48% 51%
57%
64% 52%
59%
43% 43%
36% 23%
30%
31%
24% 22%
20% 10% 0%
2002
2007
2010
Bron : EUROSTAT, 2012 * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken Het landschap van het hoger onderwijs in de samenwerkingszone vertoont een ongelijke verdeling in ddee regionale gebieden en is als volgt gestructureerd: ► Drie universiteit universiteiten met Europese en zelfs internationale uitstraling groeperen iets meer dan een derde van de studentenbevolking van de samenwerkingszone: de zone van de metropool Rijsel (115.000 studenten, en dus de derde onderwijspool van Frankrijk, na Parijs en Lyon), Gent (voornaamste universiteitsstad in België met 50.000 studenten op ongeveer 230.000 inwoners) en de KU Leuven campus Kortrijk. In deze polen zijn multidisciplinaire universiteiten geconcentreerd met een voldoende grote kritische massa om internationaal zichtbaar te zijn, evenals instellingen voor hoger onderwijs waarvan sommige nationale erkenning genieten (bijvoorbeeld het EDHEC in Rijsel). De aantrekkingskracht van deze universiteiten, die onderwijs- en onderzoeksactiviteiten combineren, wordt overigens nog versterkt door:
o
De creatie door universiteiten, hogescholen en onderzoekcentra in Nord-Pas de Calais du Pôle de Recherche et d’Enseignement Supérieur –PRESLille-Nord de France en in de « PRES Lille Nord Europe » op initiatief van de zes publieke universiteiten van Nord-Pas de Calais (Lille I Sciences et Technologies, Lille II Droit et Santé, Lille III Sciences humaines et sociales, Université d’Artois, Université du Littoral-Côte d’Opale, Université de Valenciennes et du Hainaut-Cambrésis;)
o
de associatie van de hogescholen van WestWest-Vlaanderen met de universiteit van Gent: Arteveldehogeschool (Gent); Hogeschool Gent (Gent, Aalst, Melle) en Hogeschool West-Vlaanderen (Brugge, Kortrijk). de associatie van de hogescholen en de universiteit van West- en Oost-Vlaanderen met de Universiteit van Leuven: Katholieke Hogeschool Zuid West-Vlaanderen (KATHO) campus Torhout, Roeselare, Kortrijk en Tielt, Katholieke Hogeschool Brugge Oostende (KHBO), campus Brugge en Oostendeen KU Leuven campus Kortrijk. Voor Oost-Vlaanderen zijn dat de campussen Sint-Lucas (Luca) en de campussen van KAHO Sint-Lieven in Gent.
o
► Vier universiteitspolen universiteitspolen met regionale uitstraling en die overeenstemmen met regionale of provinciehoofdsteden: provinciehoofdsteden Reims, Amiens, Namen en Bergen. Deze polen omvatten universiteiten en gespecialiseerde onderwijsinstellingen (hogescholen, technische instituten) en combineren de onderwijs- en Definitieve versie - Rapport nr. 8
121
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone onderzoeksfuncties. Ze onderscheiden zich met succes door bepaalde expertisesectoren, waarvan de kwaliteit op nationaal en zelfs Europees niveau erkend wordt, en die gebaseerd zijn op de specialisaties van het lokale economische weefsel. Deze polen oefenen binnen hun regionaal gebied een belangrijke aantrekkingskracht uit. . Deze instellingen hebben een minder grote kritische massa dan de polen van Gent of Rijsel en vinden meer aansluiting bij de interregionale en grensoverschrijdende dynamiek, met name:
o o
de oprichting van een gemeenschappelijk PRES voor de universiteiten van Reims Champagne-Ardenne en Jules Verne Picardie; de samenwerking tussen de universiteiten van Reims Champagne-Ardenne en van Bergen.
► Afgezien van deze aantrekkingspolen wordt de samenwerkingszone gekenmerkt door een vrij dicht netwerk van gespecialiseerde onderwijsinstellingen, die aansluiten bij de historische specialiteiten van het industriële en landbouwweefsel. Bepaalde middelgrote steden beschikken evenwel over erkende instellingen, zoals de technische universiteiten van Compiègne en Troyes of de paramedische of pedagogische hogescholen van Doornik. Deze instellingen rekruteren hoofdzakelijk in de nabijgelegen gebieden en hebben aantrekkelijke studieprogramma’s ontwikkeld voor studenten uit de grensstreek (hogescholen van Doornik, IUT van Charleville-Mézières). beroepsopleidingen, n, in het bijzonder voor de Het hoger onderwijs in de samenwerkingszone wordt gekenmerkt door het belang van de korte technologische en beroepsopleidinge Franse en Waalse gebiedsdelen: ► De korte opleidingen die tot een diploma leiden, vertegenwoordigen 16,4 % van het totale studentenbestand in Nord-Pas de Calais, 21,3 % in Picardie en 22% in Champagne-Ardenne, in vergelijking met een nationaal gemiddelde van 15,3 %; ► In de Waalse gebieden ligt dit aandeel bij gebrek aan grote universiteitinstellingen nog hoger, namelijk 67 % van het studentenbestand in de provincie Henegouwen, 54 % in de provincie Namen en 84 % in de provincie Luxemburg. HOGER ONDERWIJS REGIONALE/PROVINCIALE FICHES FRANKRIJK
Afdelingen van nationale instellingen
CHAMPAGNECHAMPAGNE-ARDENNE - 39 162 studenten in 2011 (daling sinds 2005 : -1,1%) - waarvan 2 324 studenten ingenieurswetenschappen - REIMS CHAMPAGNECHAMPAGNE-ARDENNE (URCA) - 5 locale vestigingen (Reims, Charleville-Mézières, Châlons-en-Champagne, Chaumont en Troyes) - 3 IUT (Reims, Troyes et Charleville-Mézières) - 1 Université de technologie de Troyes - 1 Institut de formation technique supérieur (Charleville-Mézières) - 4 écoles d’ingénieur (waarvan les antennes d’Arts et Métiers Paris Tech et de Centrale Paris Tech) - Sciences, Sciences, Sciences de l’ingénieur et Santé
Des dynamiques de coopération tournées vers la Picardie et la Wallonie
- URCA met de Université Picardie Jules Verne - URCA met de Université de Mons (grensoverschrijdende samenwerking in onderwijs en onderzoek)
5 hoger onderwijs sites 1 regionale multidisciplinaire universiteit Een dicht netwerk van technische instituten en ingenieursopleidingen
30 hogere onderwijs sites 1 regionale multidisciplinaire universiteit Des établissements techniques et formations d’ingénieurs reconnus
Erkende excellentiecentra (ook Europees) Samenwerkingsverbanden met ChampagneChampagneArdenne et l’Ilel’Ile-dede-France
25 hoger onderwijs sites 1 Europees ingebed onderzoeksonderzoeks- en hoger onderwijs instelling Instellingen met technische en ingenieursopleidingen ingenieursopleidingen Internationale erkenning Reeds lang bestaande samenwerkingsdynamieken met België
PICARDIE - 42.471 studenten in 20102010-2011(stijging sinds 2005 : +3,2%) - waarvan 4 921studenten ingenieurswetenschappen - PICARDIE JULES VERNE (UPJV) - 6 lokaal (Amiens, Saint-Quentin, Laon, Soissons, Creil, Beauvais) - 3 IUT (Aisne, Amiens et Beauvais) - 1 Université de technologie de Compiègne - 1 Institut supérieur des sciences et techniques - 3 écoles d’ingénieurs - Sciences exactes, Chimie et Sciences de l’ingénieur (56% van de masters in de exacte wetenschappen kregen een A+) - 1 erasmus mundus master« matériaux pour le stockage et la conversion de l’énergie » (PUJV) - met de ‘Université Reims Champagne-Ardenne’ - met de universiteiten van de Ile de France - partnershap tussen de Université de Reims en de Université de Mons NORDNORD-PAS DE CALAIS - 156 587 studenten in 2010-2011 (daling sinds 2005 : -0,4%) - waarvan 9 149 studenten ingenieurswetenschappen - 1 PRES « Université Lille Nord de France » (6 publieke universiteiten et 2 hogescholen) - 1 universitaire en polytechnische federatie in Rijsel (Institut catholique, Edhec, ESA IESEG etc.) - 9 ingenieursscholen - Economische afdelingen van de ‘Université Lille’ 1 in het klassement van CHE 2009 - Medisch onderzoek, ICT, chemisch materiaal, ruimtewetenschappen en wiskunde - Reeds lang bestaande samenwerking van de Université Lille 1, 2 en 3 met de Universiteit van Gent en de Université de Mons - Versterkte samenwerking tussen de Université de Valenciennes en de Université de Mons
WALLONIË 5 hoger onderwijs sites Een multidisciplinaire universitair centrum in
Definitieve versie - Rapport nr. 8
HENEGOUWEN - 35 179 studenten in 2010 (stabiel sinds 2005) - waarvan 5 719 in universiteiten et 7 166 in hogescholen 2 universiteiten :
122
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone HOGER ONDERWIJS REGIONALE/PROVINCIALE FICHES - UNIVERSITE DE MONS (UMONS) - FACULTES UNIVERSITAIRES CATHOLIQUES DE MONS (PUCAM) 7 hogescholen op 3 lokaties : Charleroi, Bergen, Kortrijk Een belangrijk 2 opleidingen van het korte type in Economie, paramedisch en pedagogie belangrijk netwerk van hogescholen hogescholen in de regio 7 van de 9 opleidingen van het lange type betreffen paramedische en technische opleidingen Opleidingen gelieerd aan de faculteit polytechniek van Bergen (Sciences de l’ingénieur, génie civil, Erkende ingenieursdiploma’s op nationaal niveau sciences des matériaux) Samenwerkingsverbanden met Nord- UMONS met de Université CHAMPAGNE-ARDENNE Nord-Pas de Calais en Champagne- UMONS met de Universités Lille 1 en 2, en de Université Valenciennes Hainaut Cambrési Champagne-Ardenne LUXEMBURG - 3 968 studenten en 2010 (stijging sinds 2005 : +1,7%) 3 hoger onderwijs sites - waarvan 1 106 in hogescholen 2 hogescholen in Arlon, Neufchâteau et Virton Gespecialiseerd in onderwijs van het korte type voor economie, pedagogie en technische wetenschappen Samenwerkingsverbanden Projecten met Champagne-Ardenne NAMEN - 17 907 studenten studenten in 2010 (stijging (stijging sinds 2005 : +13,7%) 2 hoger onderwijs sites - waarvan 6 080 in universiteiten en 4 045 in hogescholen Eén universiteit gespecialiseerd in de 1 universiteit : menswetenschappen en sociale wetenschappen -FACULTES FACULTES UNIVERSITAIRES NOTREDAME DE LA PAIX 3 hogescholen rond Namen en Dinant Gespecialiseerd in onderwijs van het korte type: economie, pedagogie, technische wetenchappen Regionaal ingebed onderwijs Menswetenschappen, biomedische wetenschappen en farmacie Samenwerkingsverbanden Uitwisselingsprojecten rond diensten en voorzieningen met Champagne-Ardenne VLAANDEREN 90.000 studenten in 2010 Verschillende hoger - waarvan 74 708 studenten in Oosthoger onderwijssites Oost-Vlaanderen (stijging sinds 2005 : +28,4%) - waarvan 17 907 studenten in WestWest-Vlaanderen (stijging sinds 2005 : +16,1%) - UNIVERSITEIT GENT (UGENT) 136e op de THE– THE–QS World University Rankings in 2009 - 3e Een europees en internationaal ingebedde grootste universiteit in België universitaire pool - KU Leuven Campus Kortrijk « ASSOCIATIE UNIVERSITEIT GENT» - Arteveldehogeschool (Gent) - Hogeschool Gent (Gent, Aalst, Melle) - Hogeschool WestWest-Vlaanderen (Brugge, Kortrijk) Bergen
Twee belangrijke associaties
« ASSOCIATIE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN» - Katholieke Hogeschool Zuid West-Vlaanderen (KATHO) (Kortijk, Roeselare, Tielt, Torhout) - Katholieke Hogeschool Brugge Oostende (KHBO) (Brugge, Oostende) - Campussen Sint-Lucas (Luca) en de campussen van KAHO Sint-Lieven
Eén universiteit in Kortrijk die die geassocieerd is met de universiteit van Leuven (buiten de zone)
Katholieke Universiteit Leuven campus Kortrijk (KULAK)
10.3.2 Kennisontwikkeling en valorisatie van het onderzoek 10.3.2.1
De middelen besteed aan onderzoek in de samenwerkingszone zijn relatief beperkt in vergelijking met het economisch potentieel van de zone
Het heterogene karakter van de gebieden inzake onderzoeksinspanningen sluit aan bij de verschillende profielen van de zone op economisch vlak en op het vlak van hoger onderwijs.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
123
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Intramurale R&D uitgaven (in % van het BBP)
Bron : Eurostat, 2012. * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken ► De onderzoeksinspanningen van de samenwerkingszone, gemeten aan het aandeel van de R&DR&D-uitgaven uitgaven in het bbp, is sinds 2004 positief geëvolueerd overeenkomstig de nationale evolutie, maar staat nog niet helemaal in verhouding tot het economisch potentieel van de gebieden:
o
o
o
Hoewel het gemiddeld aandeel van de R&D-uitgaven hoger ligt in Frankrijk dan in België, leveren de Belgische provincies grotere R&D-inspanningen dan de Franse regio’s: Champagne-Ardenne en Nord-Pas de Calais nemen respectievelijk de 20ste en 21ste plaats in op 22 in het klassement van de Franse regio’s; Oost-Vlaanderen onderscheidt zich door hoge R&D-inspanningen, namelijk 2,09 % van het bbp in 2009, wat meer is dan het Belgisch gemiddelde. Daar staat tegenover dat de provincie Luxemburg en de regio’s Champagne-Ardenne en Nord-Pas de Calais heel zwakke R&D-inspanningen voorleggen, wat het weinig innoverende karakter van het economische weefsel weerspiegelt; De R&D-inspanningen van de samenwerkingszone blijven niettemin ver beneden het gemiddelde van de EU van 15 lidstaten10.
Verdeling van de intramurale intramurale R&DR&D-uitgaven - BELGIË (in %)
10
Op vlak van onderzoeksinspanning vormt het gemiddelde van de EU-15 een homogener geheel. Dit maakt een beter aangepaste vergelijking mogelijk dan bij de EU-27. Definitieve versie - Rapport nr. 8
124
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Verdeling van de intramurale R&DR&D-uitgaven - FRANKRIJK (in %)
Bron : Eurostat, 2012 * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
► De verdeling van de R&DR&D-inspanningen tussen de ondernemingen en de overheidssector weerspiegelt het heterogene karakter van de zone, dat aansluit bij de economische profielen van de gebieden:
o o
De R&D-uitgaven van de ondernemingen liggen hoger in België dan in Frankrijk. We stellen toch een toename van de overheidssteun vast tussen 2004 en 2009 voor het Vlaamse Gewest. Dit is het gevolg van een daadkrachtig investeringsbeleid van de overheid in onderzoek en innovatie; Aan Franse kant zijn de onderzoeksinspanningen in Champagne-Ardenne en Picardie in verhouding veel meer toe te schrijven aan de ondernemingen dan aan de overheidssector, waardoor deze regio’s respectievelijk de 3de en 4de plaats innemen in het klassement van de Franse regio’s in 2011. Deze resultaten weerspiegelen vooral de zwakke overheidsinvesteringen terzake en de geringe aanwezigheid van grote openbare onderzoekslaboratoria op hun grondgebied. Nord-Pas de Calais onderscheidt zich dan weer door een groter aandeel van de overheidsinspanningen, maar sinds 2004 tekent zich stilaan een nieuw evenwicht af.
► Uit het aantal R&DR&D-werknemers blijkt het groot potentieel van de samenwerkingszone (meer dan 35.000 voltijdse equivalenten in 2009), het overwicht overwicht van OostOost-Vlaanderen, van NordNord-Pas de Calais, Calais, maar ook van Picardie, Picardie, drie regio’s die samen goed zijn voor twee derde van het aantal werknemers. ► De evolutie van het aantal R&DR&D-werknemers wijst overigens op een fenomeen van metropolisering van de onderzoeksbanen op het grondgebied van de samenwerkingszone, en bevestigt de attractiviteit beschikken: in de provincies Oost-Vlaanderen, attractiviteit van de gebieden die over belangrijke universiteitscentra beschikken Henegouwen en Namen, evenals in de regio Nord-Pas de Calais groeit het werknemersbestand sterk aan tussen 2004/2006 en 2009. R&DR&D-werknemers en onderzoekers (VTE)
2004
2006
2009
Evolutie
Onderzoekers aandeel (2009)
VLAANDEREN -
8 177
9 497
+16%
65%
-
3 396
3 302
-3%
55%
Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen WALLONIË -
2 356
3 043
+29%
64%
-
250
191
-24%
59%
-
1 376
1 767
+28%
68%
Henegouwen Luxemburg Namen FRANKRIJK 2 832
-
2 814
-1%
56%
6 235
-
5 303
-15%
53%
7 678
-
9 764
+27%
56%
Champagne-Ardenne Picardie Nord-Pas de Calais
Definitieve versie - Rapport nr. 8
125
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Bron : Eurostat, 2012, * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken Aandeel van het R&DR&D-personeel en onderzoekers in de beroepsbevolking (VTE(VTE- in%)
Bron Bron : Eurostat, 2012, * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
► De samenwerkingszone beschikt over een groot wetenschappelijk en technologisch potentieel, al lijkt dit globaal genomen onder te doen voor het economisch belang van de zone:
o
o
o
De Vlaamse provincies nemen samen een aanzienlijke wetenschappelijke output voor hun rekening, rekening in een Vlaamse regio die sterk groeit ten opzichte van het nationale gemiddelde (+7,85 % tegenover +4,25 % voor de Franse gemeenschap). Ze zijn ook verantwoordelijk voor de grootste technologische output, output, en voeren onder meer een actief beleid om spinspin-offs te ontwikkelen i.s.m. onderzoekscentra en commerciële sectoren. sectoren Vooral Oost-Vlaanderen onderscheidt zich als de voornaamste zone voor de aflevering van octrooien (gemiddeld 195,3 aanvragen ingediend tussen 2006 et 2008), wat het belang van het onderzoek aan de Universiteit Gent bevestigt (gemiddeld 5,76 wetenschappelijke publicaties per hoogleraar in 2010 tegenover gemiddeld 5,02 voor de Vlaamse universiteiten – Bron: website van de Universiteit Gent). Zo is het arrondissement Gent het enige arrondissement dat voorkomt in de top 100 van Europese gebieden voor het aantal fondsen dat ingezameld werd in het kader van het 7de Europese kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (3de plaats van de Belgische arrondissementen, na het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Leuven, goed voor 10 % van de Belgische fondsen, waarvan de helft alleen al door de Universiteit Gent werd ingezameld). Daarnaast vertoont ook de provincie West-Vlaanderen, als vierde in rij, een aanzienlijk aantal ingediende patentaanvragen. Aan het andere uiteinde vertonen de Waalse provincies wetenschappelijke en technologische prestaties die onder de nationale, Vlaamse, maar ook gemeenschapsprestaties blijven. De provincie Henegouwen onderscheidt zich echter van de twee andere provincies door een veel hoger gemiddeld aantal aanvragen voor octrooien tussen 2006 en 2009 (104,7 tegenover 30,2 voor de provincie Luxemburg en 27,2 voor de provincie Namen), maar blijft onder de prestaties van Vlaanderen en van de Franse regio’s Picardie en Nord-Pas de Calais. De Franse regio’s leveren alle drie minder goede wetenschappelijke prestaties dan Frankrijk in zijn totaliteit. Picardie en NordNord-Pas de Calais zorgen echter voor een heel aanzienlijke technologische output. Dit weerspiegelt het innovatieve karakter van het economische weefsel in deze gebieden, waarvan het wetenschappelijke dynamisme er nochtans op achteruitgaat.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
126
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Gemiddeld aantal ingediende patentaanvragen (2006-2008)
Bron : Eurostat, 2012, * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
10.3.2.2
Erkende topinstellingen met een sterke nationale en Europese uitstraling
Het wetenschappelijk onderzoek in de samenwerkingszone is heel divers en kenmerkt zich door enkele expertisedomeinen met nationale en Europese uitstraling: ► Aan Vlaamse kant
o
OostOost-Vlaanderen: vormt het voornaamste gebied van wetenschappelijke en technologische productie in de samenwerkingszone. Deze provincie onderscheidt zich dankzij toponderzoekscentra met Europese en internationale uitstraling op het gebied van biotechnologie (Ghent Bio-Economy, Bio-Energy Valley en Flanders Institute for Biotechnology; de UGent staat trouwens op de 10de plaats in de wereldranglijst, dankzij de impact van de publicaties in de landbouw- en milieuwetenschappen – Bron: HEEACT World University Rankings), eco-innovatie en groene energie (Ghent BioEnergy Valley), nanotechnologie (Centrum voor nano- en biofotonica), breedbandtechnologie (Iminds)en medisch onderzoek (Instituut voor neurowetenschappen), innovatief textiel (TIO3 in Ronse) Daarnaast vinden we rond Gent ook het Instituut voor Landbouw en Visserij Onderzoek (ILVO).
o
WestWest-Vlaanderen: Vlaanderen De provincie telt enkele satellietcampussen (diverse locaties) van de UGent en het Greenbridge incubator and science park van Oostende, Greenbridge wil een innovatief en ondernemend klimaat creëren in de regio Oostende. In de incubatorfaciliteiten begeleiden ze specifiek hightech start-ups en/of spin-offs bij de uitbouw van hun onderneming. De rest van het wetenschapspark is open voor meer ervaren bedrijven in veelbelovende technologiedomeinen. Greenbridge is omring door het energiekennisplatform Power-Link en The Energy Box als demonstratieproject voor duurzame energietechnologieën. Daarnaast beschikt de campus Kortrijk van de KULeuven (KULAK) over een interdisciplinair onderzoekscentrum dat actief is in vakgebieden gaande van economie tot wiskunde en neurowetenschappen. Andere erkende instellingen zijn het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) in Oostende (West-Vlaanderen), dat fungeert als coördinatie- en informatieplatform voor zeewetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen en Inagro, een kennispartner in land- en tuinbouw.
► Aan Waalse kant
o
o
Provincie Henegouwen: het onderzoek wordt gekenmerkt gekenmerkt door twee sterke pijlers: pijlers informatie- en communicatietechnologie (topprogramma NUMEDIART, onder impuls van de Université de Mons (Bergen), in samenwerking met de technopool MULTITEL, die is gespecialiseerd in beeldverwerking) en ingenieurs- en materiaalwetenschappen (topprogramma OPTI2MAT, onder impuls van de Université de Mons, de voormalige Faculté polytechnique de Mons en het onderzoekscentrum MATERIA NOVA). Overigens bestaan er ook meer gebiedsgebonden specialisaties buiten de universiteitspool van Bergen op het vlak van biowetenschap in Edingen (Qualitis Science Park met Agrofood Valley) en op het vlak van luchtvaart in Charleroi met het Aéropole Science Park dat banden heeft met de Université Libre de Bruxelles (ULB). Provincie Namen: de onderzoekslijnen in deze provincie hebben minder uitstraling, uitstraling maar zijn belangrijk op het gebied van biotechnologie en medisch onderzoek onder impuls van de Facultés Notre Dame de la Paix de Namur (universiteit van Namen, topprogramma NANOTOXICO).
► Aan Franse kant
o
Nord-Pas de Calais: het onderzoeksysteem heeft een hoge academische specialisatie in wiskunde en mediche onderzoeken. Het is tevens erkend in de nanotechnologische sector, de catalyse en de fotonica, sectors met een hoge potentieel. Deze sectors scoorden zeer goed in het toekomstig investeringsprogramma met het succes van 3 laboratoriums , 2 uitrustingen in Biologie en gezondheid, een laboratium voor wiskundige interfaces, een laboratorium in fysica van het atmosfeer, 3 uitrustingen in de nanotechnologie en fotonica en 2 onderzoeksintituten (Railenium voor de onderzoeksinfrastructuren, ifmas in de agro-middelen). De territorium heeft ook een investering in fysica, humane en sociale wetenschappen voornamelijk gevestigd in Lille Metropole, en op meer territorieel vlak in Valenciennes .
Definitieve versie - Rapport nr. 8
127
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone o
o
Picardie: de bijzonder vruchtbare resultaten van de “Programmes d'Investissements d'Avenir” (2de plaats in het klassement van de begunstigde regio's, met 17 aanvaarde projecten) hebben verscheidene welbepaalde wetenschappelijke expertisedomeinen versterkt, die echter vooral een nationaal uitstralingspotentieel hebben: hebben ingenieurswetenschappen (energieopslag met het Laboratoire LRCS d’Amiens met internationale uitstraling, werktuigbouwkunde), groene chemie (waaronder eco-energie met de bioraffinage uit planten) en medische en chirurgische wetenschappen (met speerpuntonderzoek in reconstructieve mond-, kaak- en aangezichtschirurgie). Deze regio kent eveneens een sterke specialisatie op het vlak van de agro-voedingsindustrie met de vestiging van de INRA in Amiens. ChampagneChampagne-Ardenne: het regionale onderzoek kenmerkt zich door een sterke specialisatie in chemie (4de plaats in de nationale rangschikking volgens impactfactor), de agro-voedingssector met grote, internationale onderzoeksprojecten (FUTUROL-biobrandstof, AII OSIRIS-project, BIODEMO-platform) en ingenieurswetenschappen (6de plaats in de nationale rangschikking volgens impactfactor) met een grote vooruitgang inzake werktuigbouwkunde (Centre d’enseignement et de recherche Arts & métiers Paris Tech) en materiaalwetenschappen (CRIT van Charleville-Mézière).
10.3.3 Innovatiecapaciteit van het economische weefsel en innovatieverspreiding 10.3.3.1
Het economische weefsel van de samenwerkingszone kent een aantal opmerkelijke technologische sectoren, echte "locomotieven" voor de rest van de gebieden
Het economische weefsel in de samenwerkingszone kenmerkt zich door een middelhoog niveau van technologie-intensiteit en kennis, dat lager ligt dan de nationale prestaties. Picardie vormt daarop een significante uitzondering. Het onderscheidt zich namelijk door een aanzienlijk aandeel van de hoog- en middelhoogtechnologische verwerkende industrie binnen de regionale werkgelegenheid (6,5 % in 2011 tegenover een Frans gemiddelde van 4,8 %). Verder weerspiegelt de samenwerkingszone de nationale tendensen: tussen 2008 en 2011 nam het aandeel van de hoogtechnologische verwerkende industrie af, terwijl dat van de hoogtechnologische diensten toenam. Specifieker: ► De provincies OostOost-Vlaanderen, WestWest-Vlaanderen en Henegouwen Henegouwen kenmerken zich door hun aandeel hoogtechnologische activiteiten ten opzichte van het nationale gemiddelde. In de provincie Oost-Vlaanderen is het aandeel van de hoogtechnologische verwerkende industrie tussen 2008 en 2011 sterk afgenomen. Het lag zelfs onder het Belgische gemiddelde (respectievelijk 4,9 % tegenover 5,2 %), maar die achterstand is intussen ingehaald, in navolging van Henegouwen. ► De regio's NordNord-Pas de Calais en ChampagneChampagne-Ardenne en de provincies Luxemburg (tenminste wat de diensten betreft) betreft) en Namen daarentegen bevestigen hun positionering binnen de laaglaag- en middelhoogtechnologische activiteiten. activiteiten ► De provincie Namen en de regio Picardie onderscheiden zich: Namen door een aanzienlijk aandeel hoogtechnologische diensten in vergelijking met de rest van de zone, van dezelfde ordegrootte als West-Vlaanderen; Picardie door een groot aandeel van de hoog- en middelhoogtechnologische verwerkende industrie..
Definitieve versie - Rapport nr. 8
128
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ►
Aandeel van high en medium-tech industrie in totale werkgelegenheid (in %)
Aandeel van hoogtechnologische diensten in totale werkgelegenheid (in%)
Bron : Eurostat, 2012, * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken Het innovatievermogen van het economische weefsel in de samenwerkingszone heeft te kampen met verscheidene structurele moeilijkheden die te maken hebben met de erfenis uit het verleden: een economie die gericht was op industrie en landbouw. We kunnen drie types regionaal economisch weefsel onderscheiden: ► De provincies OostOost- en WestWest-Vlaanderen staan gerangschikt bij de Europese "innovatieleiders" (Bron: EU, Europees innovatiescorebord, 2012) en onderscheiden zich door een dynamisch economisch weefsel, dat een belangrijke rol speelt in onderzoek en innovatie (13 % boven het EU-27-gemiddelde in 2009). De meest innovatieve sectoren in 2011 waren: farma, plastic, informatie- en communicatietechnologie (17 % van het private R&D) en transport (12 % van het private R&D). ► De Waalse provincies steunen op een economisch weefsel dat is verdeeld tussen enerzijds een veelheid aan kleine bedrijven die in vergelijking met de Vlaamse kmo's weinig innovatief zijn op het vlak van producten en procedés, en anderzijds een klein aantal grote ondernemingen ondernemingen waarvan het aandeel in de regionale economieën economieën blijft stijgen. stijgen De instellingen met meer dan 1000 bedienden waren goed voor 54,4 % van de private R&D-uitgaven in 2007 en spitsen zich toe op bepaalde sectoren met de farmaceutische industrie in het bijzonder (47,3 % van de private uitgaven). ► Het economische weefsel van de Franse regio's blijkt weinig dynamisch op het vlak van innovatie, met uitzondering van sommige specifieke, gespecialiseerde sectoren:
o
o
In Picardie steunen bepaalde innovatieve economische sectoren op een relatief sterke private R R&D &D en profiteren van de aanwezigheid van grote groepen, innovatieve gangmakers die het lokale economische weefsel een duwtje in de rug geven: verwerking van landbouw- en voedingsmiddelen (BONDUELLE, ROQUETTE frères, SYRAL, TEREOS, …), materialen (SAINT GOBAIN SEKURIT), landvervoer en uitrustingen (VALEO, FAURECIA, MERSEN, MBK) en luchtvaart (onderaannemingen). Deze specialisatie blijft echter regionaal beperkt en komt slechts een beperkt aantal gebieden ten goede, vooral in het zuiden van de regio. In Champagne Champagneagne-Ardenne heeft het economische weefsel te lijden onder de quasiquasi-afwezigheid van grote groepen, met uitzondering van enkele sectoren die zijn getroffen door de afname van het aantal industrieën (metaal- en automobielsector). Het is belangrijk om te weten dat de sector van de voedingsmiddelenindustrie nog altijd lijdt onder de beperkte technische steun op het vlak van innovatie (uitrusting, onderzoekscentra van grote
Definitieve versie - Rapport nr. 8
129
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
o
opdrachtgevers, steun voor de verspreiding van innovaties aan onderaannemers). De tak van de Champagne-wijnen is weinig innovatief en grotendeels gericht op marketing of export. NordNord-Pas de Calais is in 2006 geklasseerd onder de Europese "bescheiden innovatoren" en geniet een aanzienlijk – zij het historisch gezien weinig innovatief – economisch weefsel, behalve voor grote groepen zoals Bonduelle, Roquette, Téréos-Syral. Trouwens, de regio Nord-Pas de Calais heeft de label “Region européenne entrepreneuriale » (REE) gekregen door de Comité van de regio’s voor 2013. Zij si hiervoor de eerste erkende Franse regio.
10.3.3.2
De samenwerkingszone communicatietechnologie
beschikt
over
een
goede
verspreiding
van
informatie-
en
ICTICT-verspreiding BREEDBAND Bevolking
Bedrijven
BELGIË (2012) BELGIË
74%
90%
Vlaanderen
76%
91%
Wallonië
72%
89% FRANKRIJK (2009)
Ardennes
98,4%
98,3%
Marne
98,5%
97,9%
Aisne
99,1%
99,0%
Oise
99,9%
99,0%
Somme
99,8%
98,8%
Nord
99,7%
98,5%
Pas de Calais
99,5%
98,7%
ICT GEBRUIK Personen die regelmatig van het internet gebruik maken 2008 2011
Personen die goederen of diensten via het internet voor priveprivegebruik hebben besteld 2008 2011
BELGIË België
66%
78%
21%
43%
Oost-Vlaanderen
69%
78%
22%
44%
West-Vlaanderen
60%
79%
15%
33%
Henegouwen
57%
74%
17%
40%
Luxemburg
59%
72%
19%
42%
Namen
60%
81%
19%
49%
FRANKRIJK (2012) Frankrijk
63%
74%
40%
53%
Bekken van Parijs (met Champagne-Ardenne en Picardie)
56%
69%
36%
51%
Nord-Pas de Calais
60%
71%
35%
43%
Bron : Eurostat, 2012, STATBEL, 2013 * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
Dankzij de daadkrachtige acties van de overheid zijn informatie- en communicatietechnologieën goed verspreid in de gebieden, onder de bevolking en de bedrijven. Zelfs in de meest afgelegen gebieden is er bijna overal hogesnelheidsinternet beschikbaar (98,3% in de Franse Ardennen). De verspreiding van het gebruik ervan is minstens even belangrijk, of het nu gaat om regelmatig gebruik van internet of interactie met de overheid (e-administration) en bedrijven (ecommerce). De verspreiding van het gebruik binnen de Franse regio's mag dan al hoger liggen dan in de Vlaamse of Waalse provincies, toch blijft ze onder het nationale gemiddelde. De acties van de publieke overheden hebben zich ook vertaald in een ondersteuning van verschillende opkomende sectoren, zoals: ► Internet, videogames, creatieve economie en e-commerce in Nord-Pas de Calais ;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
130
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► Logiciels libres et montée en gamme des centres d’appel en Picardie ; ► Industriële eledetectie en telebewaking in Champagne-Ardenne ; ► ‘Internet of things’ en Cloud computing in Wallonie, onder impuls van het Waalse agentschap van telecommunicatie en het Master Plan ICT van de Waalse Overheid. ► 3D printing en social media in Oost-Vlaanderen ► Socio-tech in West-Vlaanderen (ICT voor socio-economische innovatie)
10.3.3.3
Nieuwe ontwikelingen inzake innovatie
De overheden hebben in de periode 2007-2013 sterk geïnvesteerd in de ontwikkeling van territoriale innovatiestrategieën volgens de logica van de ‘smart specialization’. Er zijn heel wat initiatieven en voorzieningen maar die hebben te lijden onder een zekere verbrokkeling en een gebrek aan structurering, wat nadelig is voor de toegankelijkheid van de regionale innovatiesystemen. ► In Frankrijk werden de maatregelen ingevoerd rond regionale innovatiestrategieën uit 2008. Die strategieën worden voor de periode 2014-2020 herbekeken. Ze identificeren een aantal belangrijke en opkomende innovatieve sectoren en steunen daarvoor op dynamieken die ingezet werden door de competentiepolen en op de projectoproepen van de Programmes d'Investissements d'Avenir. ► In de Vlaamse provincies is de tenuitvoerlegging van het plan "Vlaanderen in Actie" uit 2009, met als doel Vlaanderen in de top vijf van Europese "regions of excellence" te brengen, nog versterkt met het witboek "Een Nieuw Industrieel Beleid voor Vlaanderen". Daarin krijgen het industriële aspect en de maatregelen ten voordele van de innovatie van producten, procedés en organisatie extra aandacht. ► De Waalse prioriteiten waren al vastgelegd in het "Plan Marshall 2006-2009" en zijn voortgezet en versterkt in het recente "Plan Marshall 2.Vert", met een budget ter waarde van 1,6 miljard euro over vijf jaar.
Specialisatiesectoren geidentificeerd op basis van hun regionale innovatiestrategie
Textiel
Toekomstige handel
ICT
Gezondheid
Eco-innovatie
Agrarische hulpbronnen en groene chemie Transport, intermodaliteit en geavanceerde
Mechanische, materialen en vezels
INNOVERENDE SECTOREN
BESTAANDE INITIATIEVEN Twee clusters, waarvan één met een globaal perspectief : - Industrieën et agro-resources (interregionale met Picardie) - Materalia (interregionale met Lorraine)
Champagne-Ardenne
Twee clusters met een globaal perspectief : - Industries et Agro-ressources (interregionale met Champagne-Ardenne) - I-Trans (interregionale met Nord-Pas-de-Calais) Drie gelabelde clusters: - Glass Vallée (luxe flessen) - PHMA (Luchtvaart en hydrauliek) - Intelli'N (ICT)
Picardie
Zeven clusters, waarvan één met een globaal perspectief : - I-Trans (interregionale met Picardie) - Aquimer (Agrarish en agro-voeding) - Handelsindustrie (technisch/ diensten) - Maud (Consumer, Chemie, Materialen) - Voeding Gezondheid Levensduur (Biotechnologieën / Gezondheid) - Team2 (Ecotechnologieën) - Up-Tex (Materialen)
Nord - Pas-de-Calais
Vlaanderen
Zeven "Science park" op basis van spin-offs van Vlaamse universiteiten Zes excellentie programma's met drie in het samenwerkingsgebied Zes clusters - Levenwetenschappen - Agro-voeding - Transport en logistiek - Mechaniek - Luchtvaart - Eco-technologieën
Wallonië
LEGENDE :
Bestaande sectoren Opkomende sectoren
*Toekomstige handel: het betreft hier technologieën van handel op afstand (e-commerce)
Definitieve versie - Rapport nr. 8
131
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.3.4 De sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen van de zone per Europese thematiek m.b.t. onderwijs en innovatie Dankzij de analyse van de dynamieken voor excellentie konden de sterktes en zwaktes van de samenwerkingszone op dit gebied worden aangetoond, evenals de kansen en bedreigingen waarmee deze gebieden te maken krijgen voor de periode 2014-2020. Deze analyses werden per thematische doelstelling van de EU voorgesteld, en brachten een aantal uitdagingen aan het licht op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking voor de volgende programma’s.
10.3.4.1
Thematiek nr. 1: Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
STERKTES ► Belangrijke en innovatieve bedrijfstakken aan beide kanten van de grens die vaak complementair zijn :
o
o
ZWAKTES ► Afhankelijkheid voor bepaalde gebieden van buitenlandse groepen of opdrachtgevers (Vlaanderen en ChampagneArdenne)
De belangrijkste bedrijfstakken: agro-voedingsnijverheid, materialen, gezondheidzorg, automobielsector, ► Regionale economische dynamieken die niet de hele metaalindustrie, individueel en collectief transport, grensoverschrijdende zone bereiken duurzame ontwikkeling De opkomende industrieën met een groot potentieel: de ► Een landschap van micro-ondernemingen en kmo’s waar bio-economie inclusief de groene chemie en de schone nieuwe technologische innovaties maar zeer geleidelijk ingang technologieën), nieuwe materialen, en ICT (meer bepaald vinden de nieuwe digitale en creatieve technologieën) alsook sociale innovatie (o.a. in ouderenzorg)
► Aanwezigheid van grote multinationale groepen, die leidinggevend zijn in hun sector ► Aanzienlijke en groeiende directe investeringsstromen uit het buitenland
► Een grote studentenpopulatie in de stadscentra ► Geschoolde en gespecialiseerde arbeidskrachten (metaalindustrie, farmaceutische sector, gezondheidszorg)
► Sterk verschillende opleidingsindicatoren in de deelregio’s:
o o
► Aantrekkelijke stadspolen voor studenten en doctorandi ► Gediversifieerde landbouw- en natuurlijke grondstoffen met hoog meerwaarde potentieel (groene chemie, biobrandstof, ecologisch bouwen)
► Aanwezigheid van universiteits- en R&D innovatiecentra met nationale en Europese uitstraling ► Dicht netwerk van actoren met betrekking tot technologische valorisatie (science parks, competitiviteitspolen, bedrijvenclusters) in geïdentificeerde sectoren met potentieel ► Ruime verspreiding van ICT ter ondersteuning van digitale sectoren en de creatieve economie ► Kwalitatieve technische opleidingen ► Concrete tendens van interregionale en grensoverschrijdende R&D-samenwerking, dankzij talrijke onderzoeks- en valorisatieprojecten
Een doorgaans hoogopgeleide Vlaamse en Waalse bevolking; Franse indicatoren die achterop hinken ten opzichte van de nationale gemiddelden
► Dynamieken van regionale specialisatie die de economische en ruimtelijke metropolisering van de gebieden in de samenwerkingszone nog versterken.
► Te versterken relaties tussen de onderzoekscentra en de bedrijven (vooral kmo's), in het bijzonder in Wallonië en Frankrijk ► Een gebrek aan aansluiting tussen onderzoeksactiviteiten en concrete innovatieprojecten, o.a. in Vlaanderen ► Een beperkte uitwisseling van studenten, promovendi en onderzoekers tussen de universiteiten van de samenwerkingszone en tussen de hogescholen en secundaire scholen. ► Een soms te weinig stimulerend kader voor spin-offs
► Een onderzoeksdynamiek die steeds vaker een transversaal, sectoroverschrijdend karakter krijgt.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
132
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
► Actoren uit hoger onderwijs, onderzoek en innovatie die de gebieden verbinden, dankzij afdelingen of zelfs spin-offs ook voor de economisch meest ingesloten departementen/ arrondissementen
Territoriale bijzonderheden
KANSEN ► De tenuitvoerlegging van regionale ‘smart specialization’strategieën in groeisectoren met veel potentieel op het vlak van innovatie ► Het op gang komen van een dynamiek van ‘short circuit’ innovaties in het economisch weefsel
BEDREIGINGEN ► Een structurele achteruitgang van de industriële activiteit ► Frans en Waals economisch weefsel met structurele obstakels voor de ontwikkeling van een innovatiedynamiek (zwakke organisatorische en technische innovatiecapaciteit , beperkte integratie in innovatienetwerken, geringe kansen voor professionele vorming)
► Sterke grensoverschrijdende complementariteiten:
o o o o o o
mechanica, materialen en kunststoffen Textiel groene chemie, voedingsnijverheid en landbouwgrondstoffen en biotechnologieën Individueel en openbaar vervoer eco-technologieën gezondheid en farma De samenwerkingsdynamieken tussen verschillende polen (menswetenschappen, agro-voeding, transport en logistiek, mechanische engineering en milieutechnologieën). De sector voor lucht- en ruimtevaart bevindt zich eveneens in Wallonië.
► Ontwikkeling van sociale innovatie door de aanwezigheid / beschikbaarheid van sterke onderzoekspolen in de sociale en menswetenschappen op het grondgebied
► De moeilijkheid in de Franse en Waalse gebieden om hun doctorandi te behouden, nadat ze hun proefschrift hebben afgewerkt ► De sociale innovatie is nog weinig zichtbaar en weinig gestructureerd
► Landbouw op weg naar diversificatie, waardoor de groeikansen toenemen ► Potentieel voor sterke onderzoeks-en innovatie-activiteiten voor alles wat verband houdt met de zee en de kust (aquacultuur, hernieuwbare energie, visserij, vervoer over zee)
► Efficiëntere organisatie van het hoger onderwijs en onderzoek ► Nog geringe zichtbaarheid van de onderzoeks- en aan Franse kant met de oprichting van PRES (Pôle de innovatieactoren aan beide kanten van de grens recherche et d'enseignement supérieur) ► Overheidssteun die te veel is toegespitst op zuiver ► Versterkte innovatiedynamiek via de Programmes technologische innovatie d'Investissements d'Avenir aan Franse kant voor Picardie en Champagne-Ardenne en het Plan Marshall 2.Vert voor Wallonië
10.3.4.2
Thematiek nr. 2: De toegang tot ICT, het gebruik en de kwaliteit ervan verbeteren
STERKTES ► ICT-sector in volle ontwikkeling onder impuls van talrijke innovatieve start-ups in heel diverse domeinen (creatieve economie, videospelen, vrije software, digitale toepassingen, sociale media ...)
ZWAKTES ► Moeilijke overgang van micro-ondernemingen en kmo's naar digitale toepassingen (vooral in handel, ambachten, toerisme en landbouw): aanpassingsmoeilijkheden (methoden, materiaal, digitale tools en diensten) en nog beperkte begeleiding
► Aanwezigheid van grote internationale groepen (Google,
Definitieve versie - Rapport nr. 8
133
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Microsoft) ► Een op Europees niveau erkende dynamiek in de creatieve economie, die nog is versterkt aangezien Wallonië het label "Europees creatief district" heeft binnengehaald
► Voortdurend stijgende lokale internetpenetratie-percentages, ondanks minder gunstige sociaaleconomische indicatoren ...
► Een nog te beperkte verspreiding van ICT in het economisch weefsel, als gevolg van een gebrek aan tijd en middelen bij micro-ondernemingen en kmo’s om zich bezig te houden met de mogelijkheden van de nieuwste digitale ontwikkelingen
► ... maar waarvan het niveau nog onder het Belgische en Franse nationale gemiddelde ligt
► Een globaal genomen voldoende uitrusting van de gezinnen om ► Verspreiding onder de bevolking van digitale toepassingen de nieuwe digitale toepassingen te verspreiden (web 2.0, (internettoepassingen, e-commerce) die onder het Franse en mobiel internet) Belgische gemiddelde blijft ► Een hoofdzakelijk sociale digitale breuklijn met grote verschillen volgens leeftijd, scholingsniveau en inkomen
► Relatief goede dekking voor hogesnelheidsinternet, zelfs in de meest ingesloten gebieden (met uitzondering van enkele achterblijvende gebieden zonder netwerkdekking), o.a. dankzij overheidsinitiatieven
► Hogere kosten voor de uitrol van glasvezel en hogesnelheidsinternet voor dunbevolkte en rurale gebieden
► Sterke digitale innovatiedynamiek rond starterscentra, bedrijfsclusters, science parks, en competitiviteitspolen (IMind, Intelli’N Microsoft innovation center, TWIST, Infopôle TIC ...) ► Aanwezigheid van erkende opleidings- en onderzoeksnetwerken (Supinfogame, Pôle IIID, numediart, Pôle Hainuyer ...) ► Verschillende grensoverschrijdende projecten op het vlak van digitale toepassingen (Pôle TIC du Hainaut transfrontalier, Centre des écritures contemporaines et numériques du Manège Maubeuge Mons (Bergen))
► Hogere penetratiepercentages voor ICT onder de Franse bevolking Territoriale bijzonderheden
► ... maar meer hogesnelheidsinternet aan Belgische kant door de globaal genomen betere infrastructuur
► Beter ontwikkelde digitale toepassingen in Belgische bedrijven dan in Franse (e-commerce, e-administration, web 2.0)
Definitieve versie - Rapport nr. 8
134
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
KANSEN
BEDREIGINGEN
► Aanzienlijke ontwikkeling- en innovatiekansen voor de bestaande digitale sectoren (e-commerce, vrije software, videospelen, domotica, sociale media) ► Belangrijke economische sectoren (chemie, gezondheid en farma, mechanica, vliegtuigbouwkunde, biotechnologie, landbouw) met aanzienlijk ontwikkelingspotentieel inzake nieuwe ICT ► Groot ontwikkelingspotentieel in de creatieve economie en de digitale cultuur van bepaalde stedelijke gebieden, bvb. rond het label Wallonia Creative District (groter dan de ICT) ► Ontwikkeling van krachtige initiatieven om bedrijven te ondersteunen (underwriting platforms, branding, consulting, ethisch charter eTIC), zoals het Waals Technology Agency
► De aanhoudende sociale digitale breuklijn remt de ontwikkeling af van nieuwe toepassingen die oplossingen kunnen bieden voor de problemen rond vereenzaming, afgeslotenheid en mobiliteit in bepaalde gebieden (gezondheid, thuiswerk, e-administration, e-learning)
► Regionale overheidsstrategieën inzake innovatie die van de verspreiding van ICT een prioriteit maken binnen economische ontwikkeling en innovatie (cloud computing, open data, The internet of Things, e-commerce, e-administration)
► Ontwikkeling van digitale initiatieven op het vlak van elearning
Definitieve versie - Rapport nr. 8
135
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.3.4.3
Thematiek nr. 10: Investeren in onderwijs, competenties en levenslang leren
STERKTES ► Initiatieven op vlak van het in kaart brengen van de gevolgde opleidingen en op het vlak van het levenslang leren, in samenwerking met het bedrijfsleven en beroepsfederaties.
ZWAKTES ► Een economisch weefsel dat de bevordering van de voortgezette opleiding bemoeilijkt (moeilijke toegang van de microondernemingen en kmo’s, gebrek aan communicatie en informatie over het opleidingsaanbod) ► Onvoldoende afstemming tussen de noden van het bedrijfsleven en het opleidingsaanbod rond levenslang leren
► Sterk uiteenlopende opleidingsniveaus tussen de Franse regio’s die verontrustende indicatoren optekenen en de Belgische provincies die gemiddelde indicatoren kennen ► Het percentage vroegtijdige schoolverlaters bij jongeren van 18 tot 24 jaar ligt tweemaal zo hoog in Frankrijk dan in België ► Een relatieve verarming en beperkte mobiliteit van bepaalde bevolkingsgroepen in landelijke gebieden dat weegt op de uitbouw van de opleidingstrajecten
► Het aanbod aan basisonderwijs en beroepsopleidingen is globaal genomen goed verspreid over alle gebieden
► Drie multidisciplinaire universiteitspolen met Europese en internationale uitstraling, Rijsel Gent en Kortrijk (KULAK) ► Regionale universiteitspolen in volle ontwikkeling , aansluitend bij de economische specialisatie van de gebieden ► Een aantrekkelijk opleidingsaanbod van erkende kwaliteit ► Een goede samenwerking tussen de universiteiten (uitwisseling van studenten, stagiairs, professoren en onderzoekers) ► Interessante initiatieven langs beide zijden van de grens op het vlak van digitale universiteit en e-learning
► Een historisch belang van de korte opleidingen , vooral voor de Franse en Waalse gebiedsdelen ► Franse en Waalse gebieden die moeite hebben om hun doctorandi te behouden ► Onevenwichtige grensoverschrijdende studentenstromen, ten voordele van de stromen Frankrijk -> België ► Een gebrek aan transparantie van de grensoverschrijdende opleidingen ► Geringe grensoverschrijdende mobiliteit van de stagiairs ► Relatief beperkte Frans-Vlaamse uitwisselingen, o.a. als gevolg van de taalbarrière ► Onvoldoende afstemming van het opleidingsaanbod op de economische clusters ► Zwak niveau van pedagogische innovatie ► Weinig transparantie en onwetendheid van levenslang grensoverschrijdend leren ► Belangrijke tekortkomingen in de grensoverschrijdende erkenning van diploma’s en verworven competenties.
► Nord-Pas de Calais: aanwezigheid van het PRES Lille Nord de France Territoriale bijzonderheden
► Aisne en Ardennes: uitgesproken en vaak definitieve uittocht van de jongeren
► De belangrijke rol van de Ugent in Oost-Vlaanderen en KULAK in West-Vlaanderen en hun netwerk van geassocieerde hogescholen ► Picardie – Champagne-Ardenne: versterking van de
Definitieve versie - Rapport nr. 8
136
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone samenwerkingsverbanden door de oprichting van het PRES ► Provincies Namen en Henegouwen: aanwezigheid van de Universiteit van Bergen en projecten voor samenwerking en uitwisseling met Nord-Pas de Calais en ChampagneArdenne
KANSEN ► Grote toekomstmogelijkheden in innovatieve sectoren met veel potentieel en in lokale economie (toerisme, ecologisch bouwen, windenergie, persoonsgebonden dienstverlening, gezondheid)
BEDREIGINGEN ► Grote migratiestromen van studenten naar regio’s buiten de samenwerkingszone (Ile-de-France, Luik, Brussel, Nederland)
► Sterke grensoverschrijdende complementariteiten op het vlak van onderwijs en opleiding (gedeeld gebruik van uitrusting, complementaire competenties; bv. houtsector) ► Aanbieden van loopbaanoriëntatie aan pas afgestudeerden en van advies aan startende ondernemingen.
► Een aanhoudende stijging van het opleidingsniveau van de jongeren, zelfs in de gebieden die een demografische stagnatie kennen
► Een netwerk van versnipperde instellingen en centra die hoge organisatiekosten met zich brengen
► Ontwikkeling in de richting van samenwerking in het hoger onderwijs (structuur van PRES in Frankrijk, Samenwerking tussen universiteiten in Bergen) waardoor die regionale onderwijsspelers een meer adequate schaal krijgen in een nationale en Europese context erke ontwikkeling van alternerende opleidingen in het hoger onderwijs.
► De grensoverschrijdende uitwisseling van studenten, docenten en onderzoekers wordt afgeremd door de tweetaligheid van de zone ► Sterk tekort aan pedagogische innovatie
► Sterke ontwikkeling van elkaar afwisselende opleidingen in het hoger onderwijs ► Mogelijkheid tot opleidingen in innovatieve sectoren ► Ontwikkeling van de interregionale en grensoverschrijdende samenwerking in het hoger onderwijs en in onderzoek
10.3.5 Uitdagingen inzake grensoverschrijdende samenwerking met betrekking tot onderwijs en innovatie Dankzij deze sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen konden een aantal uitdagingen worden geïdentificeerd op het vlak van economische ontwikkeling. Het zijn deze uitdagingen waar de grensoverschrijdende samenwerking voor staat in de periode 2014-2020. Deze uitdagingen werden tijdens de workshops op 21 maart jl. voorgesteld, besproken en gehiërarchiseerd samen met de stakeholders van de verschillende gebieden. Na afloop werden de voornaamste uitdagingen voor de grensoverschrijdende samenwerking vastgelegd. Vervolgens werden ze voor elk type infraregionaal gebied aan weerszijden van de grens voorgesteld, waarbij sommige gebieden gemeenschappelijke uitdagingen bleken te hebben.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
137
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Grensoverschrijdende uitdagingen die uit de diagnose en de interviews met de partnerautoriteiten partnerautoriteiten naar voor komen en die gevalideerd zijn op de workshop van 21/03/2013 Subthema 1 : Versterking van het potentieel van de samenwerkingszone op vlak van R&D R&D en innovatie en de economische valorisatie daarvan ► Kmo’s aanmoedigen en ondersteunen door nieuwe technologieën sneller toe te passen in het bedrijfsleven; ► Economische en R&D-actoren aanmoedigen en ondersteunen bij multidisciplinaire onderzoeks- en innovatieprojecten ook in gebieden die buiten de pure technologische innovatie vallen, zoals sociale innovatie; ► Innovatieprojecten ondersteunen door het invoeren van echte co-realisatie van innovatie door een intense samenwerking tussen overheid, bedrijven en onderzoeksinstellingen (Triple Helix Model); Subthema 2 : Het ondersteunen van regionale strategieën van ‘smartsmart-specializ specializatio ation’ om de effecten ervan te vereenvoudigen ► Een grensoverschrijdende ‘governance’ opzetten (strategische intelligentie, een uitwisselings- en dienstenplatform, grensoverschrijdende acties, regionale marketing, R&D-projecten, innovatieactoren) voor bepaalde strategische sectoren / domeinen :
o o o o o o o
Nieuwe materialen (textiel, polymeren, biomaterialen, nanomaterialen); (Agro)voedingsnijverheid, landbouwgrondstoffen,en groene chemie; Persoonlijke gezondheid en autonomie; Ecotechnologie en cleantech; Individueel en collectief transport; ICT, digitale en creatieve economie Sociale innovatie.
► Ondersteunen van onderzoeksprojecten die een groot economisch valorisatiepotentieel hebben in bovenstaande sectoren; ► Zodanig oriënteren van ontwikkelingsinspanningen, onderwijs, competenties en levenslang leren dat ze een ondersteuning vormen voor de dynamiek van ‘smart-specialization’ en de ontwikkeling van economische sectoren met een hoog potentieel voor innovatie en werkgelegenheid.
o
Lokale acties op het vlak van basis- en voortgezette opleiding ontwikkelen, die één of meerdere arbeidsmarktzones beslaan, rond complementaire of gemeenschappelijke sectoren.
Subthema 3 : Versnellen van de digitale transformatie van het economisch weefsel en ondersteunen van digitale sectoren en van de creat creatieve ieve economie economie ► Opzet van een grensoverschrijdend elektronisch platform gewijd aan de ondersteuning van ICT dat de hele samenwerkingszone dekt (oplijsting van de economische en publieke actoren, hulpmiddelen, regionale bronnen van open data en elektronische platformen voor openbare aanbestedingen); ► De verspreiding van nieuwe digitale toepassingen begeleiden in het lokale economische weefsel en de grensoverschrijdende arbeidsregio's (uitwisseling van expertise en best practices, advies aan bedrijven); ► de opkomst versnellen van innovatieve clusters van micro-ondernemingen en kmo’s in de sector van de digitale toepassingen en de creatieve economie; ► Gemeenschappelijke onderzoeks- en innovatieprojecten en opleidingen steunen in de sector van de digitale toepassingen; ► De verspreiding van nieuwe digitale toepassingen bevorderen via gemeenschappelijke projecten voor sociale innovatie (onderwijs, gezondheid, egovernment, toerisme, cultuur).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
138
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Grensoverschrijdende uitdagingen die uit de diagnose en de interviews met de partnerautoriteiten partnerautoriteiten naar voor komen en die gevalideerd zijn op de workshop van 21/03/2013 Subthema 4: komen tot een echte grensoverschrijdende samenwerking in hoger onderwijs en onderzoek ► Samenwerkingsnetwerken opzetten en zorgen voor het gedeeld gebruik van apparatuur en platformen voor R&D en innovatie; ► Ondersteunen van wetenschappelijke activiteiten en valoriseren van onderzoeksfaciliteiten aan beide zijden van de grens; ► De zichtbaarheid en kennis bevorderen van de regionale en grensoverschrijdende systemen inzake onderwijs en opleiding; ► Het versterken van de grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden op het gebied van onderwijs en onderzoek, met name rond de grote regionale actoren en instellingen, die als locomotief fungeren binnen hun grondgebied; ► Vergroten van de zichtbaarheid en bekendheid van regionaal en grensoverschrijdend onderwijs, opleiding en innovatie, zowel binnen als buiten de regio; ► Aanmoedigen om binnen de universiteit aan te werven vanuit het grensoverschrijdende aanbod (docenten, onderzoekers, studenten) alsook vanuit het algemene opleidingsaanbod (stage bedrijven, gelijkwaardige opleidingen, grensoverschrijdende ervaringen, etc.). Subthema 5: het bevorderen van individuele grensoverschrijdende mobiliteit ► Ondersteunen van de mobiliteit van studenten, personeel en werknemers door het versterken van de uitwisselingen tussen bedrijven, onderzoekscentra en onderwijsinstellingen; ► Opzetten van een aanvullend dienstenaanbod (huisvesting, vervoer, catering, …) om de toegang tot onderwijs te vergemakkelijken; ► Opzetten van een professionele uitwisseling binnen de samenwerkingszone voor jongerenstages (alternerend leren/werken). Subthema 6: Versterken van de lokale grensoverschrijdende samenwerking op gebied van onderwijs en opleiding en zorgen dat dat de afgeleverde kwalificaties beter aansluiten op de behoeften op de arbeidsmarkt ► Het wegwerken van de beschotten tussen de kmo’s en de onderwijsactoren binnen de grensoverschrijdende arbeidsmarktzones om zo een dynamisch en professioneel netwerk te ontwikkelen. ► Versterken van het grensoverschrijdend gebruik van didactisch materiaal en pedagogisch en innovatieve projecten tussen de lokale opleidingsinstellingen.
Prioritisering van de grensoverschrijdende uitdagingen Opmerking: de uitdagingen zijn geprioriseerd volgens: volgens: ► de mate waarin ze grensoverschrijdend geïntegreerd zijn, in functie van de intensiteit van de bestaande samenwerking (aantal, kwaliteit van de samenwerkingsprojecten en aantal actieve regionale spelers) ► hun potentiële impact op de ontwikkeling van de zone ten aanzien van de thematische doelstellingen van de EU ► de kritische massa ten aanzien van de interventies die nodig zijn voor een effectieve implementatie door de OP (financiering, aantal actieve spelers, schaal van de gebieden) De volgende analyses worden weergegeven door de types van gebieden te clusteren die gemeenschappelijke grensoverschrijdende uitdagingen hebben.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
139
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Mate van Uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking gelieerd aan politieke grensoverschrijdend excellentie voor de grensoverschrijdende aglomeraties en de stedelijke gebieden van de zone. e integratie Versnellen van de opkomst Versterken van de samenwerking tussen van start-up clusters in de digitale en creatieve universitaire centra industrie
Hoog
Bevorderen van Ontwikkelen van opleidingen grensoverschrijdende rond de grensoverschrijdende aanwervingen aan de strategische sectoren universiteiten en grensoverschrijdende mobiliteit Ondersteunen van R&D van studenten, professoren en projecten met een hoog onderzoekers potentieel voor de economische ontwikkeling van grensoverschrijdende strategische sectoren Verspreiden digitaal gebruik (transport, ecotechnologie, in de grensoverschrijdende gezondheidszorg, economie vervoer, ICT)
Gemiddeld
Laag
Laag
Mate van grensoverschrijdende integratie
Matig
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
Uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking gelieerd aan politieke excellentie voor de kust en rurale gebieden
Hoog
Ondersteunen van nieuwe digitale toepassingen door gemeenschappelijke projecten rond sociale innovatie (onderwijs, gezondheidszorg, toerisme, cultuur)
Gemiddeld
Ondersteuning grensoverschrijdende mobiliteit van studenten en werknemers in opleiding
Laag
Laag
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Matig
Ondersteunen van R&D projecten met een hoog potentieel voor de economische ontwikkeling van grensoverschrijdende strategische sectoren (landbouwgrondstoffen, groene chemie)
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
140
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Mate van grensoverschrijdende integratie
De economische uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking voor de industriële reconversie gebieden en geisoleerde gebieden
Opzetten van een De link tussen KMO's en grensoverschrijdend bestuur de opleidingsinstituten voor industriele en bevorderen werkgelegenheidsgebieden
Hoog
Gemiddeld
Implementeren van professionele uitwisseling voor Ondersteunen van R&D stagaires en werknemers in projecten met een hoog opleiding potentieel voor de economische ontwikkeling Ondersteunen van nieuwe digitalevan grensoverschrijdende toepassingen door strategische sectoren gemeenschappelijke projecten (mechanica, nieuwe rond sociale innovatie (onderwijs, materialen, textiel, gezondheidszorg, toerisme, transport) cultuur)
Laag
Laag
Matig
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
Bron: Analyses van Ernst & Young, op basis van de strategische interviews, de sociosocio-economische diagnose en de workshops van 21 maart 2013
Definitieve versie - Rapport nr. 8
141
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.4 Dynamieken op ruimtelijk en milieuvlak Dit hoofdstuk analyseert de dynamieken op ruimtelijk en milieuvlak binnen de samenwerkingszone. Deze dynamieken zijn transversaal voor alle regio’s binnen die zone en gelden specifiek voor bepaalde infraregionale gebieden. Met het oog op de strategie van de Europese Unie behandelen deze analyses de volgende thematische doelstellingen: ► Doelstelling nr. 4: De overgang naar een koolstofarme economie ondersteunen in alle bedrijfstakken ► Doelstelling nr. 5: De aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie en -beheer bevorderen ► Doelstelling nr. 6: Het milieu beschermen en het efficiënt gebruik van de hulpbronnen bevorderen ► Doelstelling nr. 7: Duurzaam transport stimuleren en de obstakels in de netwerkinfrastructuur opheffen
10.4.1 Een gebied dat zich kenmerkt door landbouw, bossen en meer of minder ontwikkelde verstedelijkte zones, afhankelijk van de regio’s De samenwerkingszone beslaat een gebied van 61.939km², met een bevolking van 10,8 miljoen inwoners in 2012. Deze uitgestrekte zone onderscheidt zich door zijn landschappen, natuurzones en stedelijke ruimte. Dit deel van de diagnose beschrijft het bodemgebruik, terwijl het deel omtrent de sociodemografische dynamiek de stedelijke bezetting van het gebied toelicht.
Gebruik van de grond binnen de samenwerkingszone
Gebruik van de grond per regio 75%
Bossen en natuurgebieden
Versteddelijkte gebieden
Landbouw 50%
Bossen
13% 25%
Natuurgebieden
25%
Diensten en huisvesting 0%
62%
Handel, financieren, bedrijven en utilities
-25%
Agrarische gebieden
Bron : Eurostat, 2009
Bron : Eurostat, 2009
100,00% 75,00%
Onbebouwde gronden
50,00% 25,00% 0,00%
Bebouwde gronden en aanverwant t errein
Gebruik van het land op provinciaal niveau in België Bron : FOD economie Algemene directie Statistiek en Economische informatie (2011) * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken
Definitieve versie - Rapport nr. 8
142
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► Het landschap van de samenwerkingszone staat hoofdzakelijk in het teken van de landbouwactiviteiten met een oppervlakte cultuurgrond (OCG)11 die 62 % van de totale oppervlakte uitmaakt. Dat cijfer is iets hoger dan het Belgische (52 %) en het Franse gemiddelde (54 %). Tweederde van de hele samenwerkingszone bestaat uit landbouwgrond. Hiervan dient slechts een bijzonder klein percentage voor biolandbouw12. Vooral Wallonië zet daarop in (in 2011 diende 6,9 % van de OGC voor biologische landbouw), in vergelijking met de andere regio's van de samenwerkingszone die rond of onder de 1% schommelen (1 % in Vlaanderen en Champagne-Ardenne, 0,7 % in Nord-Pas de Calais en 0,5 % in Picardie13). Biolandbouw streeft naar een kwaliteitsvolle landbouwproductie en stelt de regio's in staat om een duurzaam landbouwbeheerssysteem op te zetten aan de hand van biodiversiteitsbehoud, bodembescherming, lucht- en waterkwaliteit en respect voor dierenwelzijn. Deze tendens is aan een opmars bezig met een percentage dat voor België in 2011 opliep tot 4,43 %, tegenover 3,6 % in 2010. ► Het gebied is ook vrij bebost: bebost een kwart ervan bestaat uit bossen en natuurreservaten. Het Waalse gebied bestaat zelfs voor een derde (5.161 km² in 2009) uit bossen en natuurreservaten. Daarmee is Wallonië de meest bosrijke regio in de samenwerkingszone. ► Hoewel de verstedelijkte gebieden gebieden slechts goed zijn voor 13 % van de totale oppervlakte van de samenwerkingszone, blijven ze wel uitbreiden (op hetzelfde ritme als op nationaal niveau) en zetten ze het milieu onder druk. De verstedelijking zou aanzienlijke gevolgen met zich mee kunnen brengen, zoals het verlies van natuurlijke en landbouwkundige hulpbronnen, bodemafdichting, verhoogd risico op overstromingen of horizonvervuiling. De verstedelijking laat zich sterker voelen in bepaalde domeinen waar de afgelopen jaren belangrijke werken zijn uitgevoerd. Denken we bijvoorbeeld aan het wegennet en het spoorwegnet waarvan de oppervlakte in tien jaar tijd is verdubbeld.
Bevolking in 2012, oppervlakte en bevolkingsdichtheid Bevolking 2012 inwoners
Franse deel ChampagneArdenne Picardie
Nord-Pas de Calais
Wallonië
in % van de zone
Km²
In % van de zone
Bevolkingsdichtheid (inw/km ²) (inw/km ²)
6.821.096
63,11%
45.205
72,98%
150,9
Ardenne
282.665
2,62%
5.229
8,44%
54,1
Marne
564.139
5,22%
8.162
13,18%
69,1
Aisne
543.264
5,03%
7.369
11,90%
73,7
Oise
807.692
7,47%
5.860
9,46%
137,8
Somme
573.651
5,31%
6.170
9,96%
93,0
Nord
2.584.126
23,91%
5.743
9,27%
450,0
Pas-de-Calais
1.465.559
13,56%
6.671
10,77%
219,7
3.986.824
36,89%
16.734
27,02%
238,2
West-Vlaanderen
1.169.990
10,83%
3.145
5,08%
372,0
Oost-Vlaanderen14
739.894
6,85%
1.697
2,74%
436,0
Namur
480.105
4,44%
3.666
5,92%
131,0
Hainaut
1.323.196
12,24%
3.786
6,11%
349,5
273.639
2,53%
4.440
7,17%
61,6
10.807.920
100,00%
61.939
100,00%
174,5
Belgische deel Vlaanderen
Oppervlakte
Luxembourg Totaal
Bron : FOD economie Algemene directie Statistiek en Economische informatie (2012), Insee (2012) ► Er bestaan verschillen tussen de landschappen en de bevolkingsdichtheden in de samenwerkingszone. Zo vinden we enerzijds meer verstedelijkte regio's, zoals Vlaanderen, met een bevolkingsdichtheid van 436 inwoners per km2 in Oost-Vlaanderen en van 372 per km2 in West-Vlaanderen, en Nord-Pas de Calais, dat dichtbevolkt en sterk verstedelijkt is, met 450 inwonders per km2 in het departement Nord. Anderzijds bestaan er ook meer landelijke grensoverschrijdende regio's, zoals het zuidoosten van de samenwerkingszone. Deze regio bestaat nog grotendeels uit landbouwgrond en natuurgebieden en heeft de laagste bevolkingsdichtheid van de zone (54,1 inwoners per km2 voor het departement Ardennes en 61,1 voor de provincie Luxemburg).
11
De oppervlakte cultuurgrond (OCG) is een gestandaardiseerd begrip uit de Europese landbouwstatistiek. Het omvat het akkerland (hiertoe behoren ook tijdelijk weiland, braakland, teelt onder beschutting, tuinen voor eigen gebruik...), grasland en de meerjarige gewassen (wijngaarden, boomgaarden...). Bron : Insee 12 De biolandbouw wil kwalitatieve voedingsmiddelen produceren, met respect voor de gezondheid, het milieu en met behoud van de natuurlijke hulpbronnen. […] Hij sluit het gebruik uit van chemisch-synthetische bestrijdingsmiddelen, genetisch gewijzigde organismen en wil de specificiteit van zijn producten valoriseren. Bron: Insee 13 Bronnen: BioForum Wallonie 2012 en Agence Française pour le Développement et la Promotion de l’Agriculture Biologique 14Voor Oost-Vlaanderen zijn enkel de gegevens verwerkt van de arrondissementen die zijn opgenomen in de samenwerkingszone Definitieve versie - Rapport nr. 8
143
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.4.2 Tal van acties om klimaatverandering te bestrijden, de uitstoot van broeikasgassen terug te schroeven en de natuurlijke en industriële risico’s te beheren In het kader van het Kyotoprotocol dat in 1997 tot stand kwam, heeft de Europese Unie zich ertoe geëngageerd om tussen 2008 en 2012 haar uitstoot van broeikasgassen (BKG's) met 8 % terug te schroeven ten opzichte van het niveau in 1990. Om haar internationale engagementen kracht bij te zetten lanceerde de Europese Unie in 2000 het Europees programma inzake klimaatverandering (EPK). Dat programma voorzag initiatieven in tal van domeinen, waaronder de promotie van hernieuwbare energiebronnen en energiebesparingsmaatregelen voor gebouwen en wagens. Eind 2008 werkte de Europese Unie ook een "klimaat- en energiepakket" uit dat tegen 2020 drie doelstellingen nastreeft: ► de uitstoot van BKG's met 20 % terug te schroeven ten opzichte van de uitstoot in 1990 ► ervoor te zorgen dat het totale energieverbruik voor 20 % bestaat uit hernieuwbare energie en ► de energie-efficiëntie met 20% op te krikken.
10.4.2.1
Inspanningen op vlak van broeikasgasemmissies in alle regio's van de samenwerkingszone om de Europese doelstellingen te behalen
Op internationaal niveau dwingt het Kyotoprotocol de 33 geïndustrialiseerde landen om inspanningen te leveren om tegen 2012 minder CO2 uit te stoten. Die inspanningen werden doorvertaald op nationaal en regionaal niveau: ► De doelstelling voor België bestond erin om zijn uitstoot van BKG's tussen 2008-2012 terug te schroeven met 7,5 % ten opzichte van het referentiejaar 1990. Dat streefcijfer bedroeg eveneens 7,5 % voor Wallonië en 5,2% voor Vlaanderen. ► Aan Franse kant bedroeg het streefcijfer voor verminderde CO2-uitstoot 0 %15. In het kader van de Kyoto-doelstellingen na 2012 moeten we de inspanningen voortzetten en opdrijven. Het IPCC (de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering) heeft aangetoond dat het noodzakelijk is om de uitstoot van BKG's tegen 2050 met 75 % terug te schroeven. Die doelstellingen hebben geleid tot nationale en regionale maatregelen. De regio's van de samenwerkingszone stoten in totaal meer dan 200 miljoen ton BKG's per jaar uit. De regio's onderscheiden zich niet alleen door hun totale uitstoot, maar ook door de uitstoot per sector. Vlaanderen blijft op kop lopen op vlak van uitstoot van BKG's met meer dan 40 % van de totale uitstoot binnen de samenwerkingszone. In elke regio werden klimaatplannen opgesteld om de strijd aan te binden met klimaatverandering en om de Europese, nationale en regionale doelstellingen te halen. Ook al kennen bepaalde sectoren, zoals industrie en landbouw, in de meeste regio's een dalende uitstoot (daling met 17 % voor de verwerkende nijverheid en 27 % voor de landbouw in Nord-Pas de Calais tussen 1990 en 2010 bijvoorbeeld), toch blijft de uitstoot in andere sectoren voortdurend stijgen, zoals in de transportsector bijvoorbeeld (stijging met 43 % in Wallonië tussen 1990 en 2010 bijvoorbeeld). De regio's van de samenwerkingszone zouden die sectoren van dichtbij moeten opvolgen.
De berekening van de doelstellingen voor deze EU-landen is de resultante van de verdeling van de Europese doelstelling van -8 % tussen de lidstaten, in functie van hun milieuprestaties uit het verleden en van hun toekomstige ontwikkelingsbehoeften. De doelstelling van 0% daling voor Frankrijk geeft een stabiel niveau weer van de emissies tussen 2008 en 2012 (eerder dan een toename).
15
Definitieve versie - Rapport nr. 8
144
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Uitstoot van broeikasgassen – per regio
Uitstoot van broeikasgassen – per sector 100% 80%
18%
60%
23%
40% 20%
21% 25% 23%
50% 29%
26% 31% 22% 21%
11% 23% 15% 34%
25% 12% 18%
Andere (af valwerking, ...) Energie/ elect ricit eit
14%
Landbouw
26%
Transport
0% Gebouwen/ huisvest ing Indust rie
Bronnen : Schéma régional du climat, de l’air et de l’énergie (Nord-Pas de Calais, 2008), Tableau de bord des émissions de GES et de l’énergie (Picardie, 2007), Insee (Champagne-Ardenne, 2008), IWEPS (Wallonie, 2010), Vlaanderen in cijfers (Vlaanderen, 2010) * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken ► In Vlaanderen werd op 20 januari 2009 het Pact 2020 ondertekend. Dit Pact omvat twintig ambitieuze en duidelijk gekwantificeerde doelstellingen. Met dit toekomstplan wil men significante vooruitgang boeken op verschillende vlakken, waaronder milieu. Punt 14 van het Pact vermeldt de doelstelling van Vlaanderen betreffende de uitstoot van BKG's: "14. [...] een verdergaande verlaging van de broeikasgasemissies conform de voor Vlaanderen vastgestelde doelstellingen in het kader van de Europese klimaatwetgeving [...]". Vlaanderen is met meer dan 80 miljoen ton CO2 (in 2010) de koploper op vlak van BKG-uitstoot binnen de samenwerkingszone. In de transportsector en de huishoudens loopt de BKG-uitstoot op. Dat is hoofdzakelijk te wijten aan het stijgende aantal woningen en aan een toename van het aantal auto’s, van de gemiddelde afgelegde afstand en van het gebruik van vloeibare brandstoffen. De industrie- en energiesectoren blijven echter de grootste uitstoters. ► Wallonië heeft een "Plan Air-Climat" ingevoerd dat 100 concrete maatregelen bundelt om een antwoord te bieden op de klimaatuitdaging en om de luchtkwaliteit te verbeteren. De uitstoot van BKG's is al sterk gedaald in Wallonië tussen 1990 en 2005 (-21,4 %). Die daling is vooral te wijden aan een dalende uitstoot in de industrie- en energiesector. De sluiting van verschillende ijzer- en staalbedrijven, de verbeterde energie-efficiëntie, maatregelen binnen de industrie en het toenemende gebruik van aardgas en hout hebben bijgedragen tot de tendensen die we de afgelopen jaren konden waarnemen. Desalniettemin blijft de industriesector de grootste vervuiler met 34 % van de totale uitstoot van BKG's in Wallonië in 2010. Ter vergelijking: de uitstoot van de transportsector is minder hoog, maar is sinds 1990 alleen maar blijven stijgen (een toename met 43 %). In 2010 heeft Wallonië 43 miljoen ton CO2-equivalent uitgestoten. ► De regio Champagne-Ardenne heeft in 2007 het initiatief genomen om een regionaal klimaat-energieplan op te stellen met als doel de uitstoot van BKG's terug te schroeven en de strijd aan te binden met klimaatverandering om de doelstellingen van het Kyotoprotocol te halen: de uitstoot van BKG's tegen 2050 met 75 % terugschroeven. De regio Champagne-Ardenne heeft in 2008 13,6 miljoen ton CO2 uitgestoten, wat neerkomt op 10 ton per inwoner. Hoewel deze regio een van de kleinste uitstoters van Frankrijk is (17de plaats in Europees Frankrijk), weerspiegelt ze toch het nationale gemiddelde wat de uitstoot per inwoner betreft. In tegenstelling tot andere regio's is de transportsector de sector met de hoogste CO2 uitstoot (31% in 2008). ► Sinds 1990 is de uitstoot van BKG's in Nord-Pas de Calais lichtjes gedaald en bedroeg de uitstoot van CO2-equivalent 44 miljoen ton in 2008. Via het ‘Schéma Régional du Climat de l’Air et de l’Energie’ van Nord-Pas de Calais ondernam de regio tal van acties tegen klimaatopwarming. De inzet op regionaal niveau bestaat erin om te werken aan de prioritaire sectoren inzake BKG-uitstoot. De BKG-uitstoot vloeit hoofdzakelijk voort uit de industriële sector (50% in 2008) die de resultante is van het industriële verleden van de regio. Ondanks dat aanzienlijke aandeel heeft de sector zijn uitstoot tussen 1990 en 2005 toch met 6 % kunnen terugschroeven. De huishoudens en de transportsector, hoewel ver achter de industriële sector, zijn aan een sterke opmars bezig. ► Picardie brengt binnenkort zijn Plan Climat-Energie Territorial uit dat als doelstelling heeft om de BKG-uitstoot aan banden te leggen. Dit plan beoogt coherent te zijn met het Schéma Régional Climat Air Energie. In 2007 stond de teller voor de BKG-uitstoot op 14,1 miljoen ton CO2-equivalent. Op nationaal niveau is Picardie verantwoordelijk voor zo'n 3 % van de Franse uitstoot. De industrie is met 29 % de sector die het meest uitstoot in de regio, daarna komen de transport-, de bouw- en de landbouwsector.
10.4.2.2
Opmars van de productie van hernieuwbare energie
In 2010 was hernieuwbare energie in de EU-27 goed voor 12,5 % van het eindverbruik van energie. Dat percentage is tussen 2006 en 2010 aanzienlijk gestegen: van 9 % tot 12,5 %. Desalniettemin moet de Europese Unie die tendens ook voortzetten, wil ze de doelstelling van 20 % halen tegen 2020. Daartoe moet de 20 %-doelstelling worden uitgesplitst tussen de lidstaten. Frankrijk stond in 2010 op 12,9 % en tegen 2020 moet 23 % van de totale consumptie uit hernieuwbare energie bestaan. Voor België stond de teller in 2010 nog op 5,1 %. Tegen 2020 moet dat aandeel oplopen tot 13 %. Hernieuwbare energie kunnen we onderverdelen in vijf groepen: energie uit wind, water, zon, aardwarmte16 en biomassa17. Op het niveau van de samenwerkingszone varieert het aandeel van hernieuwbare energie ten opzichte van de totale energieproductie, net als de verdeling tussen de verschillende energiebronnen:
16 Het begrip aardwarmte of geothermische energie verwijst naar de energie afkomstig uit de warmte in de aardkorst en in de oppervlaktelagen van de aarde (dictionnaire de l’environnement).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
145
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Productie van hernieuwbare energie t.o.v. het eindgebruik van energie
Bron: DREAL (France, 2008), Les chiffres clés de la Wallonie (Wallonie, 2010), Vlaanderen in cijfers (Vlaanderen, 2010), * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken ► In Vlaanderen, waar de productie van hernieuwbare energie 3,5 % van de totale energieproductie omvat, vertegenwoordigt biomassa de belangrijkste bron van hernieuwbare energie. Dat neemt niet weg dat de installatie van zonnepanelen en windmolens het aandeel hernieuwbare energie uit die bronnen heeft opgekrikt van 17 % in 2009 naar 35 % in 2011. ► Voor Wallonië krijgen we een gelijkaardig beeld op vlak van productie van hernieuwbare energie (3,4 % in 2010). Net als in Vlaanderen vormt biomassa in Wallonië de belangrijkste bron van hernieuwbare energie; meer dan de helft van de hernieuwbare energie wordt op die manier geproduceerd. Het aandeel van windenergie is sinds 2009 met 67 % gestegen. Samen met waterenergie vormt het 30 % van de hernieuwbare energie in Wallonië. ► In 2008 kwam 14,5 % van de eindconsumptie in Champagne-Ardenne voort uit hernieuwbare energie. Daarmee behaalde de regio de beste prestatie van de samenwerkingszone. Deze regio heeft heel wat troeven voor de productie van hernieuwbare energie, dankzij de gunstige geologische en hydrogeologische ligging. Dat verklaart waarom waterkracht, goed voor 78 % van de totale opgewekte hernieuwbare energie, de primaire bron van elektriciteit in deze regio is. In 2011 produceerde Champagne-Ardenne als eerste Franse regio hernieuwbare elektriciteit. ► In 2008 kwam slechts 1,9 % van het totale eindverbruik van elektriciteit in Nord-Pas de Calais uit hernieuwbare energie. Door zijn omvang en natuurlijke karakteristieken, beschikt Nord-Pas de Calais niet over sterke ontwikkelkingscapaciteiten voor hydro-electriciteit maar de regio beschikt wel over bepaalde troeven voor de ontwikkeling van windenergie. ► Datzelfde jaar lag dat cijfer in Picardie een beetje hoger: 4,6 %. Het begrip hernieuwbare energie wordt in Picardie traditioneel geassocieerd met bioenergie, hoewel andere hernieuwbare energiebronnen zoals zonne-energie of windenergie ook in de lift zitten. Die cijfers blijven echter vrij laag in vergelijking met de nationale en Europese doelstellingen. Hernieuwbare energie vormt slechts een klein aandeel in de energieproductie binnen de samenwerkingszone, waar gas, aardolie en steenkool nog steeds toonaangevend zijn. De regio’s in de samenwerkingszone zullen inspanningen moeten leveren om te voorkomen dat de niet-hernieuwbare energiebronnen uitgeput raken en om klimaatverandering te bestrijden.
10.4.2.3
Energie-efficiëntie
De derde doelstelling van de Europa 2020-strategie inzake energie en klimaat bestaat erin de energie-intensiteit met minstens 20 % te verminderen ten opzichte van het verwachte niveau in 2020. Het komt erop neer dat het totale energieverbruik in Europa met 368 megaton olie-equivalent (Mtoe) moet verminderen. De duurzame ontwikkeling van de samenwerkingszone impliceert een zekere energieonafhankelijkheid om de toevoer van energie veilig te stellen en prijsschommelingen in de mate van het mogelijke te beheersen. Energieonafhankelijkheid kan men op twee manieren bereiken: ofwel door de beschikbare energiebronnen in het gebied te bevorderen (zoals de hernieuwbare energie) ofwel door de energiebehoefte van consumenten af te zwakken en door de energieefficiëntie van de gebouwen te verbeteren. In dat opzicht zullen de regio's van de samenwerkingszone hun eindverbruik van energie moeten terugschroeven als ze de Europese doelstellingen willen halen. Momenteel kenmerkt de energie-efficiëntie van de samenwerkingszone zich door de volgende aspecten:
17 Het begrip biomassa-energie verwijst naar de energie afkomstig uit de gisting, de oxidatie, de chemische synthese of enzymsynthese van de biomassa (geheel van planten en dieren, evenals hiermee verbonden organisch afval) (dictionnaire de l’environnement).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
146
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Finale energieconsumptie energieconsumptie – per sector 100% 75% 50%
19% 1,0% 31%
26%
27%
29%
24%
4%
4%
1%
11% 2%
43%
38%
36%
22%
Transportsector
25% 26%
Energiesect or
28%
31%
34%
0% 0%
38%
Landbouwsect or Tertiaire huisvst ingsector Indust riesect or
Bron: Schéma régional du climat, de l’air et de l’énergie (Nord-Pas de Calais, 2008), Statistiques environnement développement durable (Picardie, ChampagneArdenne, 2009), IWEPS (Wallonie, 2009), Balance énergétique VITO (Flandre, 2009) * de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken ► De energie-intensiteit van Vlaanderen ligt een pak hoger dan het Europese gemiddelde en dan de intensiteit van de andere regio's in de samenwerkingszone. Dit komt door de chemische en metaalverwerkende industrie, de intensiteit van het transport en de beperkte thermische isolatie van gebouwen in Vlaanderen. Hoewel het binnenlandse bruto-eindverbruik in 2011 met 32 % is gestegen ten opzichte van 1990 (37,65 Mtoe), was dat cijfer toch 5 % lager dan in 2010. De industrie- en de energiesector zijn de grootste verbruikers met respectievelijk 38 % en 24 % van het eindverbruik. ► In Wallonië is, ten gevolge van de financiële crisis van 2008, het eindverbruik van energie in 2009 afgenomen met 16 % ten opzichte van 2008 en met 13 % ten opzichte van 1990. Dat verbruik liep op tot 10,93 Mtoe in 2009, met een soortgelijke verdeling tussen de industriesector (daling met 33 % ten opzichte van 2008) en het verbruik van de huishoudens (stijging met 59 % ten opzichte van 1990). Het eindverbruik is in 2010 opnieuw gaan stijgen (+11 % ten opzichte van 2009). Dat is vooral te wijten aan een lichte economische heropleving en het toegenomen transportgebruik. De Waalse elektriciteitsproductie blijft sterk afhankelijk van kernenergie (met de drie reactoren van Tihange). ► In 2009 verbruikte de regio Champagne-Ardenne ongeveer 4,2 % Mtoe. De meest energieverslindende sector is de bouwsector (38 % van het totale verbruik). De industriesector, met zijn 31 % van het totale eindverbruik in 2009, volgt op de voet. Het verbruik van de transportsector is ook sterk gestegen sinds 1990. Dat is vooral te wijten aan het toegenomen (woon-werk)verkeer en wegvervoer. De landbouwsector heeft sinds 1990 zijn verbruik sterk verminderd en is nu de sector die het minst verbruikt. ► Met een eindverbruik van 11,8 Mtoe in 2009 hoort de regio Nord-Pas de Calais tot de meest energieverslindende regio's van Frankrijk. Dat valt te verklaren door de aanzienlijke hoeveelheid industrie, de hoge bevolkingsdichtheid en de stadsuitbreiding die bijkomend vervoer vergt. De industriële sector maakt 46 % van het eindverbruik van energie uit. Dat is te wijten aan de sterke vertegenwoordiging van de industrie en de staalindustrie in de regio. In 2005 daalde het verbruik in alle sectoren, behalve bij de consumptie van de huishoudens. Daar steeg het energieverbruik nog lichtjes. In 2005 is gas uitgegroeid tot de belangrijkste energiebron van de regio. ► In 2009 bereikte het eindverbruik van energie in Picardie 5,4 Mtoe. De grootste uitdaging in deze regio situeert zich in de sector van de consumptie van de huishoudens en de tertiaire sector. Die vertegenwoordigen 43 % van het energieverbruik en weerspiegelen daarmee het Franse gemiddelde. De industrieen transportsector volgen op de voet met respectievelijk 28 % en 26 %. Het is belangrijk om aan te stippen dat Picardie één van de Franse regio’s is waar de woon-werkafstand het hoogst ligt. De samenwerkingszone kenmerkt zich door verschillen in energiegebruik tussen de regio's en door overeenkomsten in het aandeel van de verscheidene sectoren. De industriesector is dominant in Vlaanderen en Nord-Pas de Calais, terwijl de consumptie van de huishoudens en de tertiaire sector in Wallonië, Picardie en Champagne-Ardenne de meeste energie opslokken. De transportsector heeft de afgelopen jaren in de hele samenwerkingszone een sterke stijging gekend. Als de samenwerkingszone de nationale en Europese doelstellingen wil nakomen, zal elke regio haar energieverbruik moeten verminderen en letten op de energie-efficiëntie van haar gebouwen.
10.4.2.4
Industriële en natuurlijke risico's in de samenwerkingszone
Wat de industriële risico's betreft, hebben de Lidstaten van de Europese Unie een richtlijn aangenomen betreffende de risico’s van industriële ongevallen. Die richtlijn kwam er na het ongeval in een chemische fabriek van de Italiaanse stad Seveso in 1976 (de Seveso-richtlijn). De samenwerkingszone omvat 287 risicovolle industriële bedrijven (Seveso-sites hoge en lage drempels).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
147
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Risicovolle industriële bedrijven (Seveso(Seveso-sites hoge en lage drempels) Sites Seveso
Frankrijk Champagne-Ardenne Picardie
Nord-Pas de Calais België Vlaanderen
155 5 12 15 34 15
Ardenne Marne Aisne Oise Somme Nord Pas-de-Calais
79
West-Vlaanderen 18
Wallonië
Totaal
Oost-Vlaanderen Namur Hainaut Luxembourg
132 31 37 14 44 6 287
Bron : Ministère de l'écologie, du développement durable et de l'énergie (France, 2012), Schéma Régional de Cohérence Ecologique (Nord-Pas de Calais, 2012),SPW (Wallonie, 2012), LNE (Vlaanderen, 2012) ► Seveso-sites liggen doorgaans dicht bij agglomeraties en/of industriële centra (zoals Rijsel, Gent, Charleroi en de haven van Duinkerke) en langs bevaarbare waterwegen: Charleroi-Luik (langs de Samber en de Maas) en Charleroi-Antwerpen (kanaal Charleroi-Brussel). ► Omwille van hun belangrijkste industriële activiteit, beschikken de provincies van West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Henegouwen en het departement Nord over een groter aantal geklasseerde Seveso-inrichtingen dan de andere regio's van de samenwerkingszone. ► Dankzij bepaalde beleidsmaatregelen en de bereidheid van bepaalde industrieën om hun risico's in te perken, hebben bepaalde regio's, zoals Picardie, investeringen kunnen doorvoeren om de Seveso-sites te laten doorlichten en er de veiligheid te verhogen. Natuurlijke risico's vormen een belangrijke uitdaging in de samenwerkingszone. Overstromingen zijn het vaakst voorkomende risico wegens de verstedelijking in bepaalde overstromingsgebieden. Die risico's vertalen zich hoofdzakelijk in overstromingen van laagvlaktes, met rivieren die buiten hun oevers treden en overstromingen aan de kust. ► De overstromingen van laagvlaktes zijn zorgwekkend en kunnen aanzienlijke materiële schade veroorzaken wanneer de gebieden vrij lang onder water blijven staan en ze dichtbevolkt zijn. De overstromingen veroorzaken erosie, vervuiling door sedimenten en tasten de bodemrijkdom aan. Dit kan dan weer belangrijke negatieve gevolgen hebben voor de menselijke activiteiten en levens, schade berokkenen aan gebouwen en infrastructuren, en de ruimte voor landbouwgronden verminderen. De erosie werkt op onomkeerbare wijze het verlies van de bodem in de hand, wat zijn productiecapaciteit beperkt en een rol speelt in de watervervuiling, doordat er vervuilde bodemdeeltjes terechtkomen in de oppervlaktewateren. ► In Nord-Pas de Calais veroorzaken de Samber en haar zijrivieren, de Leie en haar zijrivieren, de Aa, de Liane en de Canche overstromingsgevaar. Aan Waalse kant werden vier knelpuntzones geïdentificeerd: de zone langs de Elnon, de Scheldevallei, de Val de Verne en de vlakte van de Haine. In Picardie zijn de belangrijkste overstromingen te wijten aan de Aisne, de Oise, en de bekkens van de Somme, de Authie en de Bresle. In Champagne-Ardenne bevinden de overstromingsgebieden van de Maas en zijn zijrivieren zich voorbij Mouzon. Ook in het geval van de Aisne en de Marne vormen de overstromingsrisico’s een belangrijk gevaar. In West-Vlaanderen vormt het IJzerbekken een overstromingsgevaar. ► Wat de overstromingen in de polders betreft, is de regio Noordzee gevoelig aan overstromingen vanuit zee. Deze gevoeligheid is te wijten aan de stijging van het zeeniveau als gevolg van de klimaatopwarming. De gemiddelde temperatuur is in Frankrijk met +1°C gestegen sedert 1900, en de wetenschappelijke modellen schatten dat deze stijging wereldwijd gemiddeld met +2 tot 6°C zal oplopen tegen het eind van deze eeuw. De temperatuurstijging zal een thermische uitzetting van de oceanen teweegbrengen en een afsmelting van de gletsjers en poolkappen. Dit zal op zijn beurt het zeeniveau doen stijgen en dus ook de risico’s op overstroming vanuit zee. Gedurende de 20ste eeuw was de klimaatopwarming in het geval van de Noordzee goed voor een jaarlijkse stijging van het zeeniveau met 1,7 mm. Vaker voorkomende regenbuien en stormen als gevolg van de klimaatopwarming zorgen voor een grotere hoeveelheid water en de natuurlijke evacuatie van dit water via de getijdencyclus is beperkt. Bovendien is de drainageinfrastructuur in sommige regio’s niet aangepast aan de gevolgen van de klimaatverandering. ► Nord-Pas de Calais is een gevoelige regio, die een belangrijke zone telt met gronden onder het zeeniveau en met een kustzone die gekenmerkt wordt door erosie. Bijna 30 % van de Opaalkust loopt overstromingsrisico. De vlakte van maritiem Vlaanderen (aan Franse kant) is gevoelig voor overstromingen, aangezien het land er op sommige plaatsen 4 tot 5 meter onder het zeeniveau ligt. De polderzones in Vlaanderen zijn ook blootgesteld aan overstromingsrisico.
18
Voor Oost-Vlaanderen zijn enkel de gegevens verwerkt van de arrondisssementen die behoren tot de samenwerkingszone.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
148
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.4.3 Bescherming van het milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen in de samenwerkingszone Om het milieu te beschermen en het rationele gebruik van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen, zijn heel wat richtlijnen aangenomen op Europees niveau. Die verschaffen de Lidstaten sleutelcijfers of streefdoelen met betrekking tot thema's zoals afvalbeheer, waterbeheer, biodiversiteit en bodemvervuiling.
10.4.3.1
Luchtkwaliteit: een aspect dat de landsgrenzen overstijgt
Luchtkwaliteit vormt een belangrijke uitdaging wegens het grensoverschrijdende aspect ervan: een slechte luchtkwaliteit in een grensregio kan een negatieve impact hebben op de luchtkwaliteit aan de andere kant van de grens. Luchtvervuiling kan veel schade toebrengen aan de menselijke gezondheid en aan het milieu: nefaste effecten op de menselijke gezondheid, op biologische hulpbronnen en ecosystemen, klimaatverandering en geuroverlast. Hoewel bepaalde natuurlijke fenomenen een rol spelen in luchtvervuiling (de natuurlijke uitstoot van methaan bijvoorbeeld), is luchtvervuiling hoofdzakelijk te wijten aan menselijke activiteiten, zoals weg- en luchtvervoer (van goederen en personen), afval van energieproductie en -consumptie (verwarmingssystemen), industrie en landbouw. Zoals staat beschreven in het hoofdstuk over de uitstoot van broeikasgassen, hebben de regio's programma's opgezet om luchtvervuiling te voorkomen en te verminderen via regionale lucht-/klimaatplannen. Elk land heeft ook interregionale maatregelen ingevoerd. ► In België is er de Intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu IRCEL, een orgaan dat in realtime informatie verschaft over de luchtkwaliteit in België. Een netwerk van 92 stations meet voortdurend de luchtkwaliteit en de hoeveelheid vervuilende stoffen, zoals stikstofdioxide, zwevende deeltjes, zwaveldioxide en benzeen. In Vlaanderen bevinden 18 meetstations zich in de samenwerkingszone. In Wallonië zijn dat er 13. ► In Frankrijk verspreidt het interregionale platform ESMERALDA (EtudeS Multi RégionALes De l’Atmosphère) dagelijks informatie over de luchtkwaliteit via kaarten en voorspellingen voor zes regio's in het noorden van Frankrijk: Haute-Normandie, Ile-de-France, Champagne-Ardenne, Picardie, Centre, en NordPas de Calais. De luchtkwaliteit wordt gemeten op basis van een index, ATMO in Frankrijk en BELATMO in België, die in één enkel representatief getal de concentraties van verschillende vervuilende stoffen in de lucht verzamelt. Die index varieert van 1 (uitstekend) tot 10 (barslecht).
De luchtkwaliteit is doorgaans minder goed in de grote steden (Lille, Gent, Charleroi), door de hoge bevolkingsdichtheid, het industriële weefsel en het uitgebreidere wegennet. De gemiddelde concentraties van bepaalde vervuilende stoffen kunnen hoger uitvallen in zones met veel wegverkeer. Dat is bijvoorbeeld het geval in Nord-Pas de Calais voor stikstofdioxide (NO2). De concentratie van andere vervuilende stoffen, zoals van de zwevende deeltjes, wordt ook bepaald door de volgende factoren: de seizoenen (meer zwevende deeltjes tijdens de warme maanden), wind (erosie, resuspensie), regen ("reiniging" van de lucht en de bodem) en de bodembedekking (vegetatie, verstedelijkte oppervlakte ...). In de Europese richtlijn 1999/30/CE staat een daggrenswaarde voor de bescherming van de menselijke gezondheid die niet meer dan 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Door frequente vervuilingspieken leven bepaalde regio's die norm momenteel niet na.
10.4.3.2
Afvalbeheer dringt geleidelijk aan door in de regio's van de samenwerkingszone
In 2008 heeft de samenwerkingszone meer dan 10.000 kiloton gemeentelijk afval geproduceerd. Dat is gemiddeld 640 kg afval per persoon per jaar.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
149
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Geproduceerd afval per regio – per inwoner
Recyclagepercentage van afval
Bron : Eurostat (2008)
Bron : Statistiques environnement développement durable (France, 2010), IWEPS (Wallonie, 2009), Mira VMM (Flandre, 2011)
► Nord-Pas de Calais en Vlaanderen produceren het meeste afval. In 2008 produceerden ze respectievelijk 3.495 en 3.030 kiloton afval. In 2008 werd in Wallonië 1.602 kiloton huishoudelijk afval opgehaald. Dat cijfer ligt hoger dan dat van Picardie (1.798 kiloton). De regio Champagne-Ardenne heeft in 2008 met zijn 904 kiloton het minste afval geproduceerd binnen de samenwerkingszone. Die verschillen zijn toe te schrijven aan de bevolkingsomvang, de hoeveelheid en de soort economische activiteiten, het consumptiegedrag en het huidige beleid inzake preventie en beheer in elk van de regio's. ► Daarnaast is het interessant om het aantal ton afval per regio en per inwoner te bekijken. Zo kunnen we vaststellen dat de Belgische regio's de kleinste hoeveelheden afval per inwoner (473 kg/inwoner voor Wallonië en 491 kg/inwoner voor Vlaanderen in 2008) produceren. Dat is te verklaren recente plannen zoals het Plan wallon des déchets en het Vlaamse Uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen. De hoeveelheid afval in 2008 liep op tot 676 kg/inwoner in Champagne-Ardenne, 865 kg/inwoner in Nord-Pas de Calais en 937 kg/inwoner in Picardie. ► Wat afvalverwerking betreft, hebben bepaalde grensoverschrijdende gebieden dankzij performante terugwinnings- en recyclagesystemen hun terugwinnings- of recyclagepercentage voor afval19 in de afgelopen jaren kunnen opkrikken. Het recyclagepercentage voor huishoudelijk afval is het hoogst in Vlaanderen, in 2011 werd daar 70 % van het huishoudelijk afval gerecycleerd: 45 % van het afval ging naar recyclagecentra, 21 % was bestemd voor compostering of gisting, 2 % voor voorbehandeling (drogen om stoffen te scheiden) en 2 % voor hergebruik. Het recyclagepercentage lag in 2009 wat lager in Wallonië: 66 % van het gemeentelijk afval ging naar recyclage-, composterings- of biomethanisatiecentra. De terugwinningspercentages voor de Franse regio's waren lager voor Nord-Pas de Calais (64 % in 2010) en Champagne-Ardenne (52,5 % in 2010) en aanzienlijk lager voor Picardie (31 % in 2010). De regio's verwerken niet altijd zelf het afval dat ze produceren: Nord-Pas de Calais heeft in 2005 ongeveer 105 kiloton afval uitgevoerd, waarvan meer dan 70 % naar verwerkingscentra aan de andere kant van de grens, in België. In de samenwerkingszone zijn er ook verschillen in sortering van afval en selectieve afvalophaling. In bepaalde regio's zijn die praktijken al goed verankerd, terwijl andere regio’s dit nog aan het invoeren zijn.
10.4.3.3
Het waterbeheer, een grensoverschrijdende uitdaging
Dankzij de overvloedige en regelmatige regenval en de ondergrond waar zich doorgaans makkelijk waterhoudende lagen vormen, beschikt de samenwerkingszone over een aanzienlijke grondwatervoorraad. Die wordt hoofdzakelijk aangewend voor de productie en distributie van drinkwater. De kwaliteit van dat grondwater is vaak aangetast door vervuiling afkomstig van industrieel, landbouwkundig en huishoudelijk afvalwater, het overmatige gebruik van stikstofhoudende meststoffen en het gebruik van ongeschikte pesticiden. Teneinde de kwaliteit van het grondwater te verbeteren, heeft de Europese Unie een kaderrichtlijn (richtlijn 2000/60/EG) opgesteld om de waterbescherming en het waterbeheer te waarborgen. In de richtlijn ligt de nadruk op preventieve maatregelen en is een milieudoelstelling vastgelegd: ervoor zorgen dat al het water in de EU tegen 2015 in een goede ecologische en chemische staat is. Wat de bodemkwaliteit en kwaliteit van het oppervlaktewater betreft, zijn de doelstellingen van de kaderrichtlijn in de samenwerkingszone nog niet gehaald. ► In Champagne-Ardenne kunnen we voor slechts 17 (op de 40 aanwezige) grondwaterreservoirs in de regio hopen dat het water in kwalitatief goede staat zal zijn tegen 2015. Voor de 23 overige waterreservoirs is de termijn uitgesteld tot 2021 of 2027. In Vlaanderen bevond geen enkele van de 202 oppervlaktewaterreservoirs zich in (potentieel) goede ecologische staat tussen 2005-2007 en minder dan de helft bevond zich in goede chemische staat. Voor het bekken Artois-Picardie zijn de doelstellingen van maximum 40 en 50mg/l nitraatgehalte slechts voor 23 punten op 117 behaald voor de ondergrondse watermassa’s in 2012. Voor oppervlaktewater overschrijden 6 watermassa’s op 30 met 6 punten de maximumwaarde van 40mg/l en bevinden ze zich hiermee in het 90ste percentiel. De globale analyse van het bekken wijst op een langzame en algemene toename van de nitraatgehaltes in het ondergrondse water en op sterk afwisselende concentraties ervan in het oppervlaktewater (zonder noemenswaardige evolutie).In Wallonië is 60 % van het grondwater in goede staat (op 33 grondwaterreservoirs), voornamelijk in het zuiden van de regio. Tegen 2015 zal de verwachte verbetering komen van drie grondwaterreservoirs in de stroomgebiedsdistricten van de Maas en de Schelde. Wat de oppervlaktewateren betreft, is 32% in goede staat (op 354 grondwaterreservoirs). De grondwaterreservoirs in slechte staat bevinden zich in zones waar de druk van de
19
De terugwinning of recyclage van afval (ongeacht het soort afval) is een werkwijze die toelaat het afval te hergebruiken, hoofdzakelijk door het te recycleren, composteren, methaniseren, regenereren of te verbranden met energieterugwinning. In tegenstelling hiermee bestaan ook circuits voor afvalverwijdering zonder terugwinning of recyclage, namelijk verbranding zonder energieterugwinning of stockage in opslaginstallaties (Insee). Definitieve versie - Rapport nr. 8
150
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone menselijke activiteiten op de wateren veel groter is (intensieve landbouw, dichtbevolkt woongebied en sterk geconcentreerde industriële activiteiten). Het is de bedoeling om tegen 2015 een verbetering vast te stellen voor de stroomgebiedsdistricten van de Maas, de Rijn en de Seine, terwijl de verbetering voor de Schelde na 2015 moet volgen. De ontwikkeling van menselijke activiteiten heeft het watermilieu in belangrijke mate gewijzigd en op de proef gesteld. Een goed waterbeheer is daarom belangrijk om te waken over de kwaliteit, de toegankelijkheid en de hoeveelheid water. Op het niveau van samenwerkingszones zien we: ► Wat het waterverbruik en -beheer betreft, bengelt de samenwerkingszone onder het Europese gemiddelde van ongeveer 265 liter per inwoner per dag. In Wallonië daalt het gemiddelde verbruik van leidingwater sinds 2004: in 2010 bedroeg het verbruik nog 126 liter per inwoner en per dag, tegenover 134,4 liter in 2004. In Vlaanderen is het verbruik van leidingwater tussen 2000 en 2010 langzaam gedaald met ongeveer 5 %. In Nord-Pas de Calais is het verbruik constant gebleven. In 2003 bedroeg het ongeveer 120 liter per inwoner. ► Op het vlak van de gezamenlijke afvalwaterverwerking, is de capaciteit van Wallonië verdubbeld sinds 2000, toen de Société publique de gestion de l’eau (SPGE) werd opgericht. In 2009 bedroeg de capaciteit ongeveer 3,5 miljoen per inwoner. Dat cijfer blijft echter ontoereikend in vergelijking met de Europese richtlijnen. Op basis daarvan kunnen de Waalse zuiveringsstations slechts 80 % verwerken van het eigenlijke streefcijfer, dat in 2005 al moest gehaald zijn om de verplichtingen van richtlijn 91/271/EEG na te komen. In 2007 telde Nord-Pas de Calais 333 zuiveringsstations voor een capaciteit van 6,3 miljoen inwoners. Het beheer van rivieren en hun waterkwaliteit is een ander belangrijk element om rekening mee te houden bij grensoverschrijdende samenwerking. Het doel is om samenwerkingsprojecten op te zetten om het gemeenschappelijk patrimonium te behouden en te verbeteren. In dit kader kunnen we volgende voorbeelden aanstippen: ► Voor het bekken Semois/Semoy werd een beheersplan opgesteld. Het doel van dit plan was het koppelen van de verschillende actoren die betrokken zijn bij het beheer van vis, het behoud van de waterbiotoop en het onderhouden van het natuurlijke erfgoed. Dit project is ontstaan uit een gemeenschappelijke wens van de grensoverschrijdende partners om het ecologische erfgoed Basin Semois-Semoy te behouden. ► Na de overstromingen in 1993 en 1995 hebben de regio’s Champagne-Ardenne en Lorraine, de departementen Ardennes, Haute-Marne, Meuse en Vosges in 1996 een preventieplan opgesteld tegen overstromingen: het Etablissement Public d’Aménagement de la Meuse et de ses Affluents, kortweg EPAMA. Het oorspronkelijke doel was om voor de Maas een volledige studie te maken van de modellering van de waterdoorstroming bij hoogwater. Het EPAMA bevordert het overleg tussen de verschillende spelers om zo op kwantitatieve en kwalitatieve wijze een globaal beheer van de rivier mogelijk te maken.
10.4.3.4
Verschillen tussen de regio's op het vlak van bodemvervuiling en bodemsanering
De industriële activiteiten die tot het begin van de 20ste eeuw hebben bijgedragen tot de industriële bloei van de Europese regio's (cokesfabrieken, metaalnijverheid, kolenmijnen ...) hebben talrijke vervuilde (zware metalen, cyaniden ...) sites achtergelaten. Die vormen vandaag niet alleen een risico voor het milieu en de gezondheid, maar zetten een rem op de economische heropleving van de grensoverschrijdende samenwerkingszone. De sanering van de sites is van primordiaal belang. Vanuit die invalshoek heeft de EU in 2007 een ontwerpkaderrichtlijn aangenomen over bodembescherming, doorgaans de "Bodemrichtlijn" genoemd, teneinde een eerste Europees kader te scheppen om tegen de bodemregressie en -degradatie te strijden op Europese schaal. Enerzijds staan in die richtlijn gemeenschappelijke doelstellingen voor bodembescherming, maar anderzijds is er een grote flexibiliteit voor de Lidstaten in de manier waarop men deze doelstellingen wil bereiken.
Inventaris van vervuilde sites in de samenwerkingszone
Sites geclassificeerd als verontreinigd of potentieel verontreinigd 12.000 10.000
10.244 8.463
8.000 6.000 4.000 2.000
565
0
Bron : Insee (2004-2008)
209
193
Bron : Eurostat, 2008
Wat betreft bodemsanering zien we grote verschillen tussen de verschillende gebieden in de samenwerkingszone:
Definitieve versie - Rapport nr. 8
151
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► Het Vlaamse Gewest was de eerste regio in Europa die beschikte over een specifiek wetgevend instrument (decreet sinds 1995) met betrekking tot de bodemproblematiek. Daarmee is die regio wereldwijd een voorbeeld van doeltreffend bodembeheer. In 2009 trad ook in Wallonië een decreet inzake het bodembeheer in werking. Aan Franse kant bestaat er geen enkele specifieke tekst met betrekking tot de problematiek van de vervuilde sites en bodems. ► Wat de inventaris betreft van de potentieel vervuilde sites, variëren de gegevens al naargelang van de informatiebron en is het moeilijk om vergelijkbare gegevens te verzamelen over de verschillende regio’s. De inventarissen zijn gedetailleerder voor de regio's (zoals Vlaanderen) die al jaren over reglementaire instrumenten beschikken, waardoor de vervuilde sites precies zijn geïdentificeerd. In die regio stonden er volgens de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) in 2007 19.588 sites geïnventariseerd als vervuild. Volgens Eurostat bedroeg dit aantal 42.428. Volgens deze laatste bron telde Oost-Vlaanderen 10.244 verontreinigde of potentieel verontreinigde sites in 2008, en West-Vlaanderen 8.463. ► Aan Franse kant bedroeg het aantal verontreinigde of potentieel verontreinigde sites 4.845 in 2008. Nord-Pas de Calais is de Franse regio met het hoogste aantal vervuilde sites, namelijk 565, wat overeenkomt met 11,6 % van het totale aantal vervuilde sites in Frankrijk. Dat het cijfer zo hoog is, heeft te maken met het industriële verleden van de regio, meer bepaald de mijnontginning. Picardie en Champagne-Ardenne tellen respectievelijk 209 en 193 vervuilde sites. ► Het belangrijke verschil tussen het aantal verontreinigde of potentieel verontreinigde sites in Vlaanderen en in Frankrijk vloeit hoofdzakelijk voort uit het feit dat het identificatieproces van de sites niet overal in dezelfde mate gevorderd is. Zoals reeds vermeld, beschikt Vlaanderen momenteel over een gedetailleerdere inventaris. ► In de samenwerkingszone liggen de vervuilde sites gegroepeerd rond industriële gebieden: Gent, Rijsel, Roubaix, Valenciennes, Bergen en Charleroi.
10.4.3.5
De oprichting van het Natura 2000-netwerk, van natuurparken en andere initiatieven om verlies van biodiversiteit tegen te gaan
Als antwoord op het verlies van de biodiversiteit, heeft de Europese Unie een ecologisch netwerk opgericht, Natura 2000. Het is bedoeld om de natuurlijke habitat en de bedreigde dier- en plantensoorten te beschermen. Dat netwerk vloeit voort uit twee Europese richtlijnen: de "Vogelrichtlijn", die speciale beschermingszones opricht voor het behoud van de vogelstand en de "Habitatrichtlijn" die speciale beschermingszones opricht voor natuurlijke habitats en habitats van soorten. De samenwerkingszone heeft een diversiteit van landschappen en omgevingen met een rijke biodiversiteit. Die biodiversiteit gaat er sterk op achteruit en talloze soorten zijn met uitsterven bedreigd onder druk van menselijke activiteiten zoals toerisme, industrieel en huishoudelijk afval, verstedelijking, landbouwpraktijken ... De samenwerkingszone herbergt 493 Natura-sites die zich uitstrekken over 8.216 km².
Oppervlakte van Natura 2000 gebieden
Natura 20002000-sites
Aantal NATURA 2000 sites NORD-PAS-DE CALAIS
42
PICARDIE CHAMPAGNEARDENNE
48
WALLONIË VLAANDEREN
Bron : Statistiques environnementales développement durable (France, 2012), SPW (Wallonie, 2009), Natura 2000 in Vlaanderen (Vlaanderen)
101 240 62
Bron : Statistiques environnementales développement durable (France, 2012), SPW (Wallonie, 2009), Sociaaleconomische analyse – Studiedienst van de Vlaamse Regering (Flandre, 2012)
* de granulariteit is gebaseerd op de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken ► Wallonië begon vanaf 2001 de twee Europese richtlijnen toe te passen en selecteerde 240 sites die tot het netwerk zullen behoren. Dit stemt ongeveer overeen met 13% van het gebied. Sinds 2005 brengen specialisten de biotopen in kaart, inventariseren ze de soorten en beoordelen ze de milieukwaliteit in de 240 geïdentificeerde sites. Zo beogen ze de nodige informatie te verkrijgen om de doelstellingen tot natuurbehoud te bepalen, de sites dagelijks te beheren en de beschermingsmaatregelen op te stellen. In Vlaanderen zijn 24 beschermde gebieden (onder de Vogelrichtlijn) en 38 beschermde gebieden (onder de Habitatrichtlijn) geselecteerd om deel uit te maken van het Natura 2000-netwerk. ► Aan Franse kant telt Nord-Pas de Calais 32 beschermde natuurgebieden onder de habitatrichtlijn en 10 beschermde gebieden voor het behoud van de vogelstand. Slechts 2,7 % van deze regio maakt deel uit van Natura 2000 en daarmee hoort ze bij de laagste percentages op nationaal niveau. Dat komt omdat er weinig natuurgebieden zijn en de menselijke activiteiten er veel druk op het milieu zetten. Picardie zit met 48 Natura 2000-sites (goed voor 918 km² of 4,7 % van de regio) dicht in de buurt van Nord-Pas de Calais. De regio Champagne-Ardenne onderscheidt zich van de andere Franse regio's: meer dan 12 % van het gebied, 3.108 km², behoort tot het Natura 2000-netwerk. In de regio zijn 86 sites geklasseerd als beschermde gebieden onder de Vogelrichtlijn en 15 bescherme natuurgebieden voor de Habitatrichtlijn. Er bestaan ook andere initiatieven om de biodiversiteit en de natuurlijke hulpbronnen te beschermen, met name via nationale en lokale beleidslijnen ter bescherming van natuurgebieden.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
152
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► In Frankrijk zijn de Parcs naturels regionaux, de regionale natuurparken, opgericht om grote, bewoonde landelijke gebieden te beschermen en optimaal te beheren. De gebieden die geclassificeerd staan als Park naturel régional zijn hoofdzakelijk landelijk van aard met landschappen, natuurlijke omgevingen en cultureel erfgoed van hoge kwaliteit, maar met een fragiel evenwicht. Frankrijk telt 48 dergelijke regionale natuurparken, waarvan vier in de samenwerkingszone: het Parc naturel régional des Caps Marais d’Opale, het Parc naturel régional Scarpe-Escaut, het Parc naturel régional de l’Avesnois en het Parc naturel régional des Ardennes. Drie van die parken liggen langs de Frans-Belgische grens. ► In België wordt een natuurpark gedefinieerd als een gebied met een sterk landelijk karakter dat opmerkelijke landschappen telt en een nog aanzienlijke en gediversifieerde fauna en flora bevat. De rol van het natuurpark bestaat erin het (natuurlijke, culturele en onroerende) erfgoed te beschermen en tegelijk ook het welzijn van de bevolking en de economische ontwikkeling van de regio te garanderen. Wallonië telt negen natuurparken, waarvan er zeven in de samenwerkingszone liggen: het Parc naturel du Pays des Collines, het Parc naturel des Plaines de l’Escaut, het Parc naturel des Hauts-Pays, het Parc naturel Viroin-Hermeton, het Parc naturel des Deux Ourthes, het Parc naturel Haute-Sûre Forêt d’Anlier en het Parc naturel de la Vallée de l’Attert. Drie ervan liggen langs de Frans-Belgische grens. ► Het Parc naturel transfrontalier du Hainaut of het Grensoverschrijdende natuurpark van Henegouwen brengt twee gebieden met vergelijkbare geografische kenmerken samen, namelijk het Parc naturel régional Scarpe-Escaut in Frankrijk en het Parc naturel des Plaines de l’Escaut in België. Momenteel overweegt het grensoverschrijdende natuurpark van Henegouwen de mogelijkheid om zich een eigen juridische structuur toe te kennen. ► In Frankrijk wijst het groen-blauwe netwerk (‘trame verte et bleue’) op een duurzame tool voor ruimtelijke ordening van het gebied (maatregel van het ‘Grenelle Environnement’, het Franse initiatief voor duurzame ontwikkeling) die de achteruitgang van de biodiversiteit wil tegengaan door de ecologische continuïteit te behouden en herstellen. Dat netwerk bestaat uit alle landelijke en watergebonden ecologische corridors die geïdentificeerd zijn in de regionale plannen voor ecologische coherentie en in staatsdocumenten, de overheden van het gebied en hun groepering. Het wil bijdragen aan de instandhouding van de natuurlijke habitats en soorten en aan de goede ecologische staat van de waterbekkens om de dier- en plantensoorten te behouden. ► Er bestaan andere lokale initiatieven om het natuurlijke patrimonium van de samenwerkingszone te beschermen en valoriseren die sterk bedreigd wordt door de evolutie van onze huidige levenswijzen. De ‘Conservatoires d’espaces naturels’ van Champagne-Ardenne, Nord-Pas de Calais en Picardie organiseren activiteiten voor het behoud, beheer en de sensibilisering, om de achteruitgang van de natuurlijke milieus en bijgevolg ook de verdwijning van dier- en plantensoorten tegen te gaan. Het natuurlijke patrimonium en de landschappen van de samenwerkingszone, zoals de Ardennen bijvoorbeeld, vertegenwoordigen een essentiële troef die absoluut moet worden behouden en gevaloriseerd.
10.4.4 Duurzaam transport en netwerkinfrastructuur in de samenwerkingszone20 10.4.4.1
De zone wordt doorkruist door grote Europese transportassen
De samenwerkingszone is uitstekend gelegen in het centrum van het Europese autowegen- en spoorwegnet. Parijs, Keulen, Frankfurt en Amsterdam liggen allemaal op vergelijkbare afstand; een economische troef die nog versterkt wordt door de afwezigheid van natuurlijke grenzen (bergen, wouden, stromen). Waterwegen en havens De samenwerkingszone wordt gekenmerkt door een uitgebreid waterwegennet, vooral in België. ► Het noorden van België bezit een uitgebreid netwerk van kanalen die geschikt zijn voor grote schepen (>1000 t) en middelgrote schepen [400t -1000 t]. Deze kanalen verbinden de belangrijkste steden van Vlaanderen en het noorden van Wallonië. Er zijn rivierhavens in Charleroi, Namen en La Louvière. ► In de provincie Luxemburg is er daarentegen geen enkel kanaal waarop goederenvervoer mogelijk is.
In Frankrijk is het waterwegennet minder dicht dan in België. Het aandeel van de waterwegen die toegankelijk zijn voor grote en middelgrote schepen is er kleiner; de meeste waterwegen zijn alleen geschikt voor kleine schepen (< 400t). ► In Nord-Pas de Calais is er evenwel het kanaal Duinkerke-Schelde, een van de weinige kanalen die toegankelijk zijn voor middelgrote schepen. ► Picardie wordt doorkruist door de Oise, die Parijs met het noorden van Frankrijk verbindt, en wordt gekenmerkt door een dicht waterwegennet geschikt voor kleine schepen. Bovendien loopt er in Picardie van noord tot zuid het Canal du Nord, dat toegankelijk is voor middelgrote schepen. Voor dit kanaal bestaat een uitbreidingsproject in het kader van het kanaal Seine - Noord-Europa (zie hieronder). ► Champagne-Ardenne ten slotte wordt gekenmerkt door een beperkt netwerk en waterwegen die alleen kleine schepen aankunnen. De haven van Givet heeft echter een grootte van 1350 ton
20
Dit hoofdstuk werd in de ruimtelijke en milieudynamiek opgenomen vanwege zijn duurzaam karakter dat nauw verbonden is met de doelstelling om BKG’s terug te schroeven en de aanpassing aan de klimaatsveranderingen. Transport is een transversaal thema voor alle dynamieken. Definitieve versie - Rapport nr. 8
153
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Het geplande kanaal Seine - Noord-Europa wil een verbinding voor grote schepen realiseren tussen de Oise en het kanaal Duinkerke-Schelde om de rivierverbinding tussen het Seine- en het Scheldebekken te verbeteren. Deze nieuwe waterweg met een lengte van 106 km tussen Picardie en Nord-Pas de Calais zal Compiègne verbinden met Aubencheul-au-Bas. De doelstellingen en verwachte resultaten van het project zijn de volgende: ► Het Seine- en Scheldebekken worden momenteel verbonden door het Canal du Nord. Maar door zijn lage transportcapaciteit vormt dit Canal du Nord een flessenhals die de riviervaart en het verkeer van grote schepen beperkt. Het kanaal Seine - Noord-Europa zal schepen met een vracht tot 4.400 ton aankunnen. Volgens de vooruitzichten zal het transport op jaarbasis hierdoor kunnen stijgen van 4 miljoen ton in 2000 tot 13 miljoen ton in 2020. Deze toename van de riviervaart zal nog in de hand gewerkt worden door de creatie van 4 nieuwe multimodale platformen die de ontwikkeling van multimodale logistieke en industriële activiteiten bevorderen. ► Het goederentransport over de weg kan dan vervangen worden door goederentransport via de binnenvaart, wat het wegverkeer en de bijbehorende vervuiling zal verminderen, evenals de uitstoot van broeikasgassen per vervoerde ton. ► Dit project wil eveneens de rivieren opwaarderen via de ecologische versterking van de oevers, de ontwikkeling van fauna en flora, enz. ► Wat de werkgelegenheid betreft, gaat men ervan uit dat dit project tot de creatie van 10.000 tot 11.000 nieuwe banen zal leiden. Recente evoluties hebben de haalbaarheid van dit project echter opnieuw ter discussie gesteld. In 2009 werd de aanbestedingsprocedure ingezet voor een partnerschapsovereenkomst voor de realisatie en exploitatie van het project. Aanvankelijk werden de kosten van het project op 4,2 miljard euro geraamd. De Europese Commissie zou hiervan 333 miljoen euro financieren, de Franse staat en overheden elk 1 miljard euro, en de privésector zou de resterende 1,66 miljard euro voor zijn rekening nemen. In een recente analyse van de financiële haalbaarheid van het project, die in maart 2013 bekendgemaakt werd, werden de huidige kosten op meer dan 7 miljard euro geraamd. Op basis van deze conclusies heeft de onderminister van Transport beslist de aanbestedingsprocedure voor de partnerschapsovereenkomst stop te zetten, de technische aspecten van het dossier nog eens volledig door te lichten, en een nieuw opzet uit te tekenen voor het project, dat op 1 september 2014 voorgesteld moet worden aan de Europese Commissie met het oog op Europese financiering die tot 30 % van de investeringskosten zou kunnen dekken.
Waterwegennet in de samenwerkingszone
Bron: Service public de Wallonie, Direction Générale opérationnelle de la mobilité et des Voies hydrauliques (2009) De samenwerkingszone beschikt over middelgrote havens op wereldniveau. Hoewel de grootste havens, zoals die van Antwerpen, geen deel uitmaken van het betrokken gebied, zijn de havens van Duinkerke, Brugge-Zeebrugge en Calais belangrijke spelers in het goederenvervoer, waarbij elke haven jaarlijks meer dan 40 miljoen ton getransporteerde goederen voor zijn rekening neemt. De haven van Calais is eveneens een grote speler in het personenvervoer. Met 11,5 miljoen passagiers in 2007 was ze de op een na belangrijkste haven voor personenvervoer ter wereld. Oostende en Boulogne hebben ook een kleinere zeehaven: op jaarbasis worden hier respectievelijk iets minder dan 10 miljoen ton en 1,7 miljoen ton per jaar verscheept. Hoewel de stad Gent niet rechtstreeks verbonden is met de zee, is het toch een belangrijke zeehaven in België met een volume van ongeveer 25 miljoen ton per jaar.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
154
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Wegeninfrastructuur De samenwerkingszone beschikt over een dicht wegennet rond en tussen de grote stedelijke polen van de zone, en profiteert van de grote Europese assen tussen Antwerpen, Brussel en Parijs. ► Na Nederland heeft België het dichtste autowegennet ter wereld, met vier types grote assen. In de eerste plaats de radiale snelwegen in stervorm vanuit de drie agglomeraties Brussel, Luik en Antwerpen. Ten tweede de secundaire wegen die twee steden of twee belangrijke snelwegen met elkaar verbinden. Ten derde de kortere lokale wegen die de steden verbinden met bepaalde grotere autowegen. Het vierde type grote assen ten slotte zijn de “ringwegen”, te vergelijken met de Franse “périphériques”. Ze bestaan rond de voornaamste Belgische steden. ► De regio Nord-Pas de Calais beschikt over een relatief dicht wegennetwerk (51 km snelweg per 1.000 km2), dat het gebied van noord tot zuid verbindt via Rijsel en de kust, evenals van oost tot west via Rijsel. Dat wegennetwerk verbindt ook de steden van het voormalige mijnbouwbekken met elkaar. ► Het wegennetwerk van Picardie vertoont een gematigde dichtheid (28 km snelweg per 1.000 km2), met van noord naar zuid de snelwegen A1, A2, A16 en A28, en van oost naar west de A29, de A26 en de A4. ► Champagne-Ardenne heeft een wegennetwerk met een lagere dichtheid dan de andere regio's (20 km snelweg per 1.000 km2). Champagne-Ardenne wordt van noord naar zuid doorkruist door de snelwegen A34 en A26 en van oost naar west door de A4. Het departement Ardennes is het enige departement aan Franse zijde waar slechts één snelweg doorheen loopt.
Vanuit grensoverschrijdend oogpunt zijn er vier snelwegen die de Frans-Belgische grens doorkruisen: de A16-E40 verbindt Duinkerke met Veurne, twee snelwegen verbinden Rijsel met Doornik (A27-E42) en Rijsel met Kortrijk (A22-E17), en de A2-E19 verbindt Valenciennes met Bergen. De verkeersstromen zijn geconcentreerd rond de werkgelegenheidspolen van de grensstreek. Er is bijzonder veel verkeer in Rijsel en binnen de driehoek Brussel-Gent-Antwerpen: ► De grote Belgische verkeersassen in de samenwerkingszone telden in 2006 gemiddeld 100.000 tot 150.000 voertuigen per dag. ► Ten zuiden van Rijsel overtrof het gemiddeld aantal voertuigen op de A1 in 2006 170.000 voertuigen per dag, en zorgde voor grote fileproblemen. ► Tot slot is het vrachtverkeer veel sterker aanwezig op de snelwegen richting havens en op de A1, die een echte corridor vormt tussen Noord- en ZuidEuropa. Spoorinfrastructuur ► Aan Belgische kant is het spoornetwerk in stervorm gestructureerd rond de drie grote stations van Brussel (Brussel-Zuid, Brussel-Centraal en BrusselNoord), waar het spoorvervoer in België in ruime mate geconcentreerd is. Hoewel Brussel geen deel uitmaakt van de samenwerkingszone, leidt deze structuur tot een reeks grote Belgische stations (Gent met meer dan 100.000 reizigers per dag) en middelgrote stations (Brugge, Kortrijk, Bergen, Charleroi en Namen) in de samenwerkingszone. De provincie Luxemburg wordt daarentegen minder goed bediend. ► In Nord-Pas de Calais zien we eenzelfde structuur in stervorm rond Rijsel, waar de stromen van Nord-Pas de Calais en meer bepaald van de steden Roubaix, Tourcoing, Valenciennes, Douai, Lens en Arras geconcentreerd zijn. ► Picardie beschikt op zijn grondgebied over het TGV-station Haute-Picardie. Dit station is niet bestemd voor het radiale verkeer, maar eerder voor de verbindingen tussen provincies. Een belangrijk project voor het spoorvervoer in Picardie is de lijn Roissy-Picardie, die de hogesnelheidslijn Interconnexion Est zou verbinden met de klassieke lijn Parijs-Creil-Amiens. Dit zou rechtstreeks toegang geven tot de hogesnelheidslijnen vanuit Creil via Amiens. ► De twee departementen van Champagne-Ardenne worden gekenmerkt door een spoornetwerk dat de voornaamste steden van het gebied (CharlevilleMézières, Reims, Châlons-en-Champagne en Epernay) met elkaar verbindt. In het departement Marne loopt van oost naar west de hogesnelheidslijn Est Européenne en van noord naar zuid het netwerk TransChampagneArdenne.Tot slot werden vijf investeringsassen opgenomen in het Contrat de Plan om de spoorinfrastructuur van de regio te verbeteren. De belangrijkste spoorwegen zijn geconcentreerd rond en tussen de grote stedelijke ruimtes van deze zone. Ook de Europese hogesnelheidslijnen tussen Brussel, Parijs, Londen, Antwerpen, Amsterdam, Luik en Keulen doorkruisen dit gebied. Afgezien van de grote Europese assen blijven de grensoverschrijdende stromen in het spoorvervoer geconcentreerd in de grensoverschrijdende stedelijke zone Rijsel-Kortrijk-Doornik, en in mindere mate in de zone Valenciennes-Maubeuge-Bergen-Charleroi. De spoorinfrastructuur wordt sterk getekend door het grenseffect. Dit is toe te schrijven aan de historisch verschillende ontwikkelingsstrategieën van de NMBS en de SNCF, wat tot slecht op elkaar aansluitende netwerken heeft geleid en tot verschillende technische en veiligheidsnormen. Luchthaveninfrastructuur De samenwerkingszone beschikt over meerdere belangrijke luchthavens Er zijn luchthavens in Oostende, Charleroi, Rijsel, Châlons-en-Champagne, Wevelgem en Beauvais. De luchthavens van Charleroi en Beauvais zijn belangrijke actoren in het personenvervoer via de lagekostenmaatschappijen. ► In Picardie is de luchthaven van Beauvais met meer dan 3,6 miljoen passagiers op jaarbasis de negende meest bezochte luchthaven in Frankrijk. Het vervoer dat vooral op het buitenland gericht is, wordt verzekerd door lagekostenmaatschappijen (voornamelijk Ryanair).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
155
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► In Nord-Pas de Calais staat de luchthaven van Rijsel met 1,1 miljoen passagiers per jaar op de 13e plaats in Frankrijk. ► In Champagne-Ardenne verwerkte de luchthaven van Vatry, de nieuwe basis in Parijs voor Ryanair, in 2012 in totaal 81.692 passagiers (een sterk stijgend cijfer). Het goederenvervoer is sinds 2009 daarentegen sterk gedaald tot nog slechts 7.900 ton in 2010 (tegenover 41.000 ton in 2008) wegens het vertrek van de maatschappijen Avient en in mindere mate DHL. ► In Vlaanderen heeft de luchthaven van Oostende in 2012 iets meer dan 53.000 ton aan vracht vervoerd en iets meer dan 230.000 passagiers. ► In Wallonië nam de luchthaven van Charleroi in 2011 meer dan 6,5 miljoen passagiers voor zijn rekening, waarvan 83 % voor de maatschappij Ryanair. Het is de tweede grootste luchthaven voor personenvervoer in België. Multimodaliteit Multimodaliteit betekent dat men op eenzelfde plaats over meerdere vervoermiddelen beschikt. Dankzij multimodale platformen kan het goederen- en personenvervoer geoptimaliseerd worden door in elke situatie voor het interessantste vervoersmiddel te kiezen. Zo zijn alle havens, stations en luchthavens multimodale platformen. Toch geven we hieronder de meest relevante infrastructuren en kenmerken per regio: ► Nord-Pas de Calais beschikt over heel goede infrastructuur die multimodaliteit mogelijk maakt: o
Het trimodale platform Delta 3 van Dourges. Dit bevindt zich op 20 km ten zuiden van Rijsel en strekt zich uit over meer dan 300 hectare. Het beschikt over een terminal voor gecombineerd vervoer spoor/weg/waterweg onder beheer van de LDCT (Lille Dourges Conteneur Terminal). Dit platform is uitstekend gelegen door de nabijheid van grote Franse en Belgische havens en grote Europese wegenassen (kruising van de snelwegen A1 en A21).
o
Een groot aantal transport- en logistieke vestigingen in Rijsel, Lens, Douai, Valenciennes, Calais en Duinkerke.
o
Als ten slotte het project Seine - Noord-Europa uiteindelijk gerealiseerd wordt, zal de logistieke attractiviteit van de regio nog verhogen en zullen er nieuwe multimodale platformen van aanzienlijke omvang nodig zijn. De ontwikkeling van vier platformen wordt onderzocht: in Cambrai-Marquion, Péronne-Haute-Picardie, Nesle en Noyonnais.
► In Champagne-Ardenne beschikt de luchthaven van Vatry over een logistieke zone van meer dan 400 hectare. Deze maakt luchtverkeer mogelijk evenals verkeer over de weg via de snelwegen A26 en A4 en spoorverkeer door een rechtstreekse aansluiting. Nochtans heeft de sterke daling van het luchtvervoer van vracht door de luchthaven sinds 2009 ook een grote invloed op het volume dat via de andere middelen vervoerd wordt. ► In Picardie is het voornaamste multimodale platform voor personenvervoer de luchthaven van Beauvais. Deze luchthaven is niet alleen een belangrijke speler in het luchtvervoer van passagiers, maar is bovendien aangesloten op de wegenassen A16 en RN1 vanuit Parijs en op de RN31 vanuit Rouen of Reims en op het spoornetwerk dankzij het station van Beauvais. Picardie beschikt eveneens over belangrijke multimodale platformen voor vrachtvervoer, die verbonden zijn met het Canal du Nord. ► In Wallonië kunnen twee logistieke zones met een oppervlakte van meer dan 50 hectare als multimodale platformen gekwalificeerd worden: o
Garocentre - La Louvière: deze trimodale infrastructuur met een oppervlakte van 178 hectare in de provincie Henegouwen beschikt over een aansluiting op het Canal du Centre en bevindt zich in de buurt van de E42 en de E19. De vervoermodi waarover het platform beschikt, zijn de weg, het spoor en de waterweg.
o
Athus - Pôle Européen de Développement (PED): deze trimodale infrastructuur met een oppervlakte van 107 hectare in de provincie Luxemburg combineert drie vervoersmodi: het spoor, de weg en in mindere mate het luchtvervoer. Het spoorvervoer wordt mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van een station ter plaatse. De grote wegenassen in de buurt zijn de E411 en de N81. Deze infrastructuur bevindt zich ten slotte heel dicht bij de luchthaven van Luxemburg.
o
Ardennes Logistics (Neufchâteau): deze bimodale infrastructuur met een oppervlakte van 80 hectare in de provincie Luxemburg combineert twee vervoersmodi: het spoor en de weg. Het spoorvervoer wordt mogelijk gemaakt door de nabijheid van de spoorlijnen 162 en 165. De grote nabijgelegen wegenassen zijn de E411 en de E25.
► West-Vlaanderen heeft belangrijke logistieke activiteiten. De regio profiteert van de nabijheid van productie en distributie gebieden en de aansluiting op internationale routes. o
Op dit moment, zijn de bestaande logistieke platformen in West-Vlaanderen: het centrum van het internationale transport LAR (Lauwe, Aalbeke, Rekkem), Port of Zeebrugge, Haven van Oostende, Container Terminal Avelgem, Rivier Terminal Wielsbeke en logistiek platform Roeselare- Izegem.
o
Onder impuls van het logistieke overlegplatform ‘Westpoort’, is de provincie aan het onderzoeken welke nieuwe multimodale platforms mogelijk kunnen zijn (bijvoorbeeld in de regio Roeselare).
o
Het eerste provinciale ankerpunt logistiek in Vlaanderen werd ingehuldigd in Zeebrugge in 2012. Dit platform is ontworpen om bedrijven te helpen oplossingen te vinden voor hun logistieke problemen. Het centrum streeft ernaar om zoveel gecombineerd transport over de weg, het spoor en de waterwegen mogelijk te maken.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
156
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone In het algemeen heeft de zone heeft met twee tegengestelde problemen te kampen, die de heterogene situatie op het vlak van logistieke infrastructuur onderstrepen: ► De modernisering van de verbindingen per spoor en over water en de uitbreiding en optimalisering van de intermodaliteit zijn grote uitdagingen voor de bijzonder dichtbevolkte gebieden; denken we maar aan assen zoals de autosnelweg A22-E17, die te kampen hebben met files door het woon-werkverkeer tussen Rijsel, Kortrijk en Gent. In dit verband moet verder onderzocht worden hoe zonder meerkosten een grensoverschrijdend vervoersaanbod kan worden uitgewerkt dat aangepast is aan de mobiliteit van de bevolking. ► De ontwikkeling van logistieke infrastructuur in bepaalde gebieden, die vandaag nog ingesloten zijn. De landelijke gebieden worden specifiek getroffen als “doorgangsgebieden”. De economische dynamiek wordt er ook belemmerd door het gebrek aan grensoverschrijdende infrastructuur: zo is er van Charleroi tot Virton geen enkele grensoverschrijdende as (noch via het spoor, noch via de autoweg) die uitwisselingen mogelijk maakt. In dit opzicht vormt de sluiting van de grensoverschrijdende spoorlijn Charleville-Mézières/Givet-Dinant in de Ardennen een fysieke bevestiging van de institutionele grens, die de culturele en toeristische economie van de zone afremt. In tegenstelling, de westelijke tak van de "Y Ardennen" (uitbreiding van de A34 snelweg Charleville - Mezières in België) ,die gerealiseerd zullen zijn in 2017, zal bijdragen aan de ontsluiting van het gebied. Gezien deze twee problemen zijn de mogelijkheden die de digitale ontwikkeling biedt als alternatief voor verplaatsingen van essentieel belang, met als basis een ICT-netwerk waarvan de kwaliteit voor bepaalde gebieden nog moet worden verbeterd.
10.4.4.2
Transport in de grensstreek
Eurometropool LilleLille-KortrijkKortrijk-Tournai Het aantal dagelijkse grensoverschrijdende verplaatsingen binnen het grondgebied van de Eurometropool wordt op 160.000 geraamd, wat een relatief klein aantal is. In 2006 nam het openbaar vervoer slechts 5 % van deze reizigers voor zijn rekening. Maar dit cijfer is in de voorbije jaren wel wat toegenomen. Iets meer dan 85 % van de grensoverschrijdende gebruikers van het openbaar vervoer neemt de trein op de lijnen tussen Rijsel-Tourcoing-Moeskroen en RijselTournai. De rest bestaat uit busgebruikers, waarvan de meerderheid (1.000 per dag) de MWR-lijn (Moeskroen – Wattrelos – Roubaix) neemt, waarvoor een specifieke tarifering geldt. Dat zo weinig mensen een beroep doen op het openbaar vervoer, is vooral te verklaren door de slechte verbinding tussen de netwerken en het feit dat de operatoren zich beperken tot het grondgebied dat ze bedienen: de NMBS, De Lijn en TEC in België en de SNCF, het netwerk Arc-en-ciel en Transpole in Frankrijk. Er zijn twee pistes voor toekomstige ontwikkeling in de zone geopperd. Op korte termijn moet het bestaande aanbod versterkt worden door betere communicatie over en duidelijkheid in het grensoverschrijdende netwerk. Op middellange termijn bestaat het doel erin inspanningen te leveren met het oog op geïntegreerde grensoverschrijdende netwerken van openbaar vervoer. Het wegverkeer kent weinig problemen, met uitzondering van het netwerk rond Rijsel waar het verkeer vaak verzadigd is. De redenen voor de verplaatsingen, voor alle transportmiddelen samen, zijn als volgt verdeeld: 1/3 voor het werk of de studies, 2/3 om persoonlijke redenen zoals aankopen van goederen of diensten, ontspanning, toeristische bezoeken. Ingesloten zones Uit de analyse van de verbindingsinfrastructuur en de stromen aan personen en goederen kan men afleiden dat bepaalde relatief ingesloten zones minder goed bediend worden. Deze gebieden bevinden zich meer bepaald in de departementen Aisne en Ardennes, in de regio van Grande Thiérache en de arrondissementen Dinant, Neufchâteau of Virton. Deze gebieden zijn niet alleen qua verbindingswegen minder goed uitgerust dan de andere gebieden van de samenwerkingszone, ze worden ook gekenmerkt door een vrij hoog aandeel van het transitverkeer in het totale verkeer. Dit betekent dat het vrachtvervoer deze gebieden doorkruist zonder er te stoppen, wat de insluiting ervan nog meer in de hand werkt. Deze situatie van insluiting lijkt er mettertijd niet beter op te worden. De verbindingswegen ontwikkelen zich immers steeds meer naar en in de meest verstedelijkte zones, in plaats van in de minst dichtbevolkte gebieden. Bij wijze van voorbeeld vermelden we de oude grensoverschrijdende lijn 156 Hermetonsur-Meuse - Mariembourg - Chimay - Anor die in 1987 werd afgeschaft.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
157
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.4.4.3
Het goederenvervoer blijft hoofdzakelijk gebruik maken van de weg Verdeling van de transportmodi voor het goederenvervoer per regio in 2006* Goederenvervoer (%)
100%
Goederen45 vervoer (miljard 40 ton-km)
35 30 25 20 15 10 5 0
4,6 1,9 4,2
0,4
21,8
0,1 1,4 10,2
20,0
11,5%
15,0%
10,3%
78,3%
78,2%
1,1% 12,1%
1,6% 24,9%
2,7% 11,2%
60%
6,8 31,1
Waterwegen
80%
4,1
6,7%
0,4 1,6
40%
12,3
20%
86,8%
73,6%
86,1%
Waterwegen Spoorvervoer Wegvervoer
0%
Spoorvervoer
Wegvervoer
Bron : IWEPS 2009, Mobiliteitraad van Vlaanderen 2009, Ministère français de l'écologie, du développement durable et de l'énergie, SITRAM, 2013. *Voor Frankrijk zijn data van 2005 gebruikt, die van 2006 zijn niet beschikbaar *. De gegevens op provinciaal niveau zijn niet beschrikbaar, de analyse gebeurde daarom op regionaal niveau. De eerste grafiek illustreert de verdeling van het vrachtverkeer per vervoersmiddel en per regio. ► Vlaanderen is de regio die de het meeste goederen vervoert met een totaal van 39,8 miljard tonkilometer in 2006.
De tweede grafiek illustreert dezelfde gegevens maar relatief weergegeven, dit laat toe om een analyse te maken van het gebruik van de verschillende transportmiddelen per regio. Het vervoersmiddel dat meest gebruikt wordt in alle regio’s is het wegvervoer, met in elke regio meer dan 70% van alle tonkilometers in 2006. ► In België neemt het vervoer via de waterwegen een belangrijkere plaats in dan in Frankrijk, als gevolg van een beter ontwikkeld en dicht netwerk (zoals hierboven beschreven). ► In Vlaanderen is het transport via de waterwegen belangrijker dan het vervoer via het spoor, terwijl we het omgekeerde fenomeen observeren in de andere regio’s. In Nord-Pas de Calais neemt het spoorvervoer t.o.v. de andere regio’s van de samenwerkingszone een dubbel zo belangrijke plaats in. Dit fenomeen hangt samen met de activiteit van de haven van Duinkerke, waar 60% van de materialen per spoor vertrekken. Vanuit een dynamisch standpunt vermindert de activiteit van het vrachtvervoer (deze beweging wordt waargenomen in de andere Franse regio’s en eveneens in Wallonië), terwijl het transport via de binnenvaart aanzienlijk toeneemt.
10.4.4.4
Fiets- en wandelroutes
In Frankrijk hebben de drie regio’s van de samenwerkingszone regionale plannen voor fietsroutes en groene wegen (“Schémas Régionaux des véloroutes et voies vertes”) doorgevoerd. De groene wegen zijn vrijliggende wegen (in eigen bedding), terwijl de fietsroutes een combinatie zijn van beveiligde wegen en vrijliggende wegen. Beide categorieën fietsvoorzieningen beantwoorden aan een bestek dat opgesteld werd op nationaal niveau. De realisatie van deze voorzieningen past in een nationaal richtplan dat op termijn in meer dan 26.500 km aan fietswegen voorziet. In juli 2010 was 8.660 km aangelegd of in de afwerkingsfase. Hieronder geven we een overzicht van het aantal kilometer dat voorzien werd in de plannen en het aantal kilometer dat (bijna) gerealiseerd is per regio.
Fietsroutes en groene wegen Regio Champagne-Ardenne
Geplande routes (km)
(Bijna) gerealiseerd (km)
Gerealiseerd (%)
1448
394
27,20%
Nord-Pas de Calais
1143
205
17,90%
Picardie
1861
217
11,70%
Bron: Atlas des véloroutes et voies vertes (2010) Bovendien wordt in België er een mobiliteitsbeleid gevoerd dat de zachte vervoerswijzen wil stimuleren. In Wallonië is RAVeL het voornaamste netwerk voor fiets- en wandelverkeer. Het bestaat uit meer dan 1.000 kilometer aan wegen die voorbehouden zijn voor trage gebruikers (voetgangers, fietsers, personen met beperkte mobiliteit, skaters en paardrijders). De vijf trajecten doorkruisen Wallonië volledig en verbinden de voornaamste agglomeraties met elkaar. En dit is niet het enige netwerk, we verwijzen ook naar de pré-RAVeL, PIC (Plan d'Itinéraires Communaux) Verts, les Voies Vertes. Hieronder volgt een overzicht van de steden die doorkruist worden door de RAVeL-routes en de afstanden per route :
Definitieve versie - Rapport nr. 8
158
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone RAVeL 1 West: Comines-Warneton – Celles –Torunai –Antoing - Bergen (91,9 km) RAVeL 1 Centrum : Bergen - La Louvière -Charleroi - Namen (108,8 km) RAVeL 1 Oost : Namen - Huy - Luik- Visé (96 km) RAVeL 2 : Mariembourg – Hastière – Namen - Hoegaarden (113,8 km) RAVeL 3 : Erquelinnes - Thuin – Seneffe - Tubize (89,8 km) RAVeL 4 : Saint-Aybert – Ath - Overboelare (51,4 km) RAVeL 5 : la Ligne 38: Vaux-sous-Chèvremont - Hombour (37 km) en de Ourthe: Luik- Durbuy (53,7 km) Ook in Vlaanderen werden meerdere initiatieven genomen. De “knooppunten” tekenen een bijzonder groot aantal fietsroutes uit in heel Vlaanderen en vertegenwoordigen ongeveer 12.500 km. Een “Lange Afstand Fietsroute” loopt doorheen de vijf Vlaamse provincies. Tot slot zijn er daarnaast tal van kleinere initiatieven.
10.4.5 De sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen van de zone m.b.t. de milieuthematieken van de Europese Unie Dankzij de analyse van de milieudynamieken konden de sterktes en zwaktes van de samenwerkingszone op dit gebied worden aangetoond, evenals de kansen en bedreigingen waarmee deze gebieden te maken krijgen voor de periode 2014-2020. Deze analyses werden per thematische doelstelling van de EU voorgesteld, en brachten een aantal uitdagingen aan het licht op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking voor de volgende programma’s.
10.4.5.1
Thematiek nr. 4 en nr. 5: De overgang naar een koolstofarme economie ondersteunen in alle bedrijfstakken / de aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie en -beheer bevorderen
STERKTES
ZWAKTES
► Economische ontwikkeling van de sectoren gekoppeld aan de vergroening van de economie en het bereiken van de klimaatdoelstellingen (vermindering CO2-emissies), ondersteund door regionale beleidslijnen (voorbeelden: bouw van passieve gebouwen, opwekking van energie door middel van biomassa)
► Ondanks een lichte daling blijft de industrie de grootste uitstoter van broeikasgassen en de grootste consument van energie
► Effectieve vermindering van de emissies van broeikasgassen in de industriële en landbouwsectoren
► Verbetering van het bewustheid van de bevolking rond de
► Een hoge ecologische voetafdruk
problematiek van klimaatsverandering
► Een gebrek aan opleiding en competenties in de bouw en renovatie van passieve gebouwen (energiebalans te theoretisch en beperkte kennis van het aanbod)
► Algemene slechte isolatie van gebouwen, aanzienlijk verlies van energie
► Toename van de productie van hernieuwbare energie (wind, zon en biomassa) in de hele samenwerkingszone
► Toename van de broeikasgassen en energieverbruik in de transportsector voornamelijk toe te wijzen aan een toename van het wegtransport.
► Beheer van risicovolle industriële sites (Seveso) via inspectie om de veiligheid ervan te verhogen
► Het energieverbruik wordt nog altijd in ruime mate beheerst door gas, aardolie en steenkool
► Geografische zones gunstig voor de ontplooiing van windenergie (bv.windkaart)
► Geografische zones gunstig voor de ontplooiing van fotovoltaïsche
► Aanwezigheid van risicovolle industriële sites (Seveso) in de samenwerkingszone, vooral in de nabijheid van agglomeraties en/of industriële centra, met sterke concentratie in Vlaanderen
zonne-energie
► Geavanceerd onderzoek naar eco-innovatie, de ontwikkeling van duurzame materialen, duurzaam beheer van de supply chain, enz.
► Gebrek aan het in kaart brengen van het volledig grensoverschrijdend gebied betreffende de milieuproblematiek
► Invoering van regionale plannen om de klimaatverandering tegen te ► Overstromingsgevaar voor regio’s langs waterlopen en aan de gaan: Territoriale bijzonderheden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
o o o o o
kuststreek Vlaanderen: Pact 2020 Wallonië: lucht-klimaatplan Champagne-Ardenne: klimaat- en energieplan Nord-Pas de Calais: Schéma Régional Air Energie Picardie: territoriaal klimaat- en energieplan
► Gebrek aan coördinatie van schema’s en regionale voorschriften voor windmolenparken
159
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
KANSEN ► Doorvoering van de nationale en internationale maatregelen rond klimaatverandering (Kyoto-protocol bijvoorbeeld) die tot tal van industriële toepassingen kunnen leiden en nieuwe bronnen van economische ontwikkeling kunnen vormen
BEDREIGINGEN ► Duurzaamheid en milieu zijn niet altijd prioritair voor ondernemingen (prioriteit omzet versus daling CO2-emissies en energieverbruik)
► Belang van kosten van de bouw / renovatie van woningen, in ► Wil om vooruitgang te boeken op het gebied van duurzaamheid
combinatie met een daling van de overheidsfinanciering
(opgenomen in het regionaal beleid)
► Ter discussie stellen van de duurzaamheid van het systeem van ► De noodzaak om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren
groene stroomcertificaten (in Vlaanderen en Wallonië)
door middel van renovatieprojecten
► De milieuprestaties zijn een belangrijke uitdaging voor de kmo’s en ondernemingen, die erop moeten toezien hun concurrentiepositie te verbeteren. Tegelijk moeten ze de reflex hebben om hun energie beter te benutten
► Opportuniteit voor de ontwikkeling en specialisatie van de bouw en renovatie sector in passiefbouw
► Het is moeilijk om de levensstijl van mensen met een hoge ecologische voetafdruk te veranderen
► Bewustmaking van het grote publiek inzake de problematiek betreffende de aanpassing aan de klimaatverandering
► Mogelijkheid om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, de productie van hernieuwbare energie te verhogen en het energieverbruik te verminderen, dit om te vermijden dat de niethernieuwbare energiebronnen uitgeput geraken, om de energieonafhankelijkheid te waarborgen en om tot een gediversifieerde en zekere energiebevoorrading te komen
► Toename van het energieverbruik en van broeikasgasemissies in bepaalde sectoren, waardoor de regio’s en landen de gestelde doelstellingen misschien niet kunnen halen
► Groeiend besef van het belang van een groene economie en van de klimaatverandering (richting duurzame ontwikkeling in de universiteiten)
► Grensoverschrijdende kennis- en expertisedeling over energie ► Mogelijkheid tot oprichten van een gezamenlijk grensoverschrijdend observatorium om opzoekingen te vergemakkelijken betreffende milieu-aangelegenheden zoals luchtkwaliteit, etc.
► Afwezigheid van grenzen vanuit milieuoogpunt (gelijkaardige ► Gebrek aan continuïteit van het regionaal beleid omtrent groene problemen en gelijkaardige te bereiken doelstellingen)
energie
► Europese en nationale maatregelen die de landen en regio’s ertoe ► Gebrek aan samenhang en onderlinge afstemming in de vertaling aanzetten/verplichten zich hieraan te houden:
van Europese doelstellingen op nationaal en regionaal vlak
► Het Kyoto-protocol dat inspanningen voor de vermindering van de ► Overstromingsgevaar in bepaalde regio’s van het emissies van broeikasgassen oplegt voor 33 landen, met inbegrip van Frankrijk en België. Deze inspanningen werden op nationaal en regionaal niveau vertaald (doelstellingen voor vermindering gedurende de periode 2008-2012 ten opzichte van 1990): Territoriale bijzonderheden
o o o o
samenwerkingsgebied
België: 7,5 % Wallonië: 7,5 % Vlaanderen: 5,2 % Frankrijk: 0 %
► De invoering door de Europese Unie van een klimaat- en energiepakket tegen 2020 met de volgende doelstellingen:
o o o
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Vermindering van de emissies van broeikasgassen met 20 % ten opzichte van het niveau ervan in 1990 Een aandeel van 20 % hernieuwbare energie bereiken in het totale energieverbruik De energie-efficiëntie met 20 % verbeteren
160
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.4.5.2
Thematiek nr. 6: Het milieu beschermen en het efficiënt gebruik van de hulpbronnen bevorderen
STERKTES ► Complementaire, gevestigde en opkomende sectoren aan weerszijden van de grens (groene chemie, materialen, transport, ICT, houtsectoren) ► Toeristische aantrekkingskracht van bepaalde regio’s (groene zones) wegens hun natuurlijke rijkdom
ZWAKTES ► Probleem van overname van landbouwbedrijven als gevolg van een lage rentabiliteit en hoge overnamekosten ► Moeilijkheid van diversificatie van de landbouwactiviteiten in bepaalde achtergestelde zones (bv. blijvend grasland) ► Veel verontreinigde sites op het grondgebied van de samenwerkingszone als gevolg van de industriële activiteiten ► Concurrentie tussen de regio’s en gebrek aan compensatiesystemen in het kader van grond verbruik ► Organisatieprobleem van kortere waardeketens (rechtstreeks van de boer naar de klant) in de voedingssector
► Een relatief laag waterverbruik per inwoner in de samenwerkingszone (onder het Europees gemiddelde)
► Een vrij hoge hoeveelheid afval per inwoner in de Franse regio’s van de samenwerkingszone
► Heropleving van landelijke gebieden (gepaard gaand met negatieve impact op transport)
► Een verstedelijkte zone die 13 % van het grondgebied inneemt, maar aangroeit en een zekere druk uitoefent op het milieu
► De aanwezigheid van grote voorraden grondwater die voornamelijk gebruikt worden voor de productie en distributie van drinkwater
► Aantasting van de waterkwaliteit door vervuiling die afkomstig is van lozingen door de industrie, de landbouw en de gezinnen
► Programma’s ter verbetering van de waterlichamen om de Europese doelstellingen te bereiken
► Een nog zwakke kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater t.o.v. de Europese kaderrichtlijn ► De aantasting van de biodiversiteit
► Frans-Belgische samenwerking om de waterkwaliteit van bepaalde rivieren (bv. Semois/Semoy) te verbeteren en de terugkeer van bepaalde vis- en diersoorten in grensoverschrijdende gebieden te bevorderen
► Een andere notie van natuurparken naargelang de regio
► Natuurparken uitgestrekt over weerszijden van de grens
► Vergelijkbare landschappen langs beide kanten van de grens, maar toch merkt ment een verschillende aanpak en beheer naargelang de regio
► Kwaliteit van grensoverschrijdende landschappen met een territoriale aantrekkingskracht
► Afwezigheid van transregionale beheer van landschappen (holistische visie op het landschap) ► Afwezigheid van de coördinatie van het waterbeheer
► Beter ontwikkelde maatregelen voor beheer en hergebruik van ► Weinig middelen om het gebied rond de landgrens in kaart te afval in België dan in Frankrijk brengen ► Een bodemsaneringsbeleid dat al goed verankerd is in bepaalde regio’s, zoals in de Vlaamse regio’s, waar de verontreinigde terreinen duidelijk geïdentificeerd worden ► Identificatie van de Natura 2000-terreinen in het grensgebied, waarvoor momenteel 493 terreinen geïnventariseerd zijn
► Het ontbreken van een “centre of excellence” op vlak van verontreiniging / vervuiling in het gebied ► Het ontbreken van gezamenlijk beheer van bepaalde natuurlijke hulpbronnen (gebrek aan samenwerking voor het beheer van de Natura 2000 sites bijvoorbeeld)
► Sterk engagement en deskundigheid op vlak van natuurgebieden
► Hoge grondprijs door een beperkte beschikbaarheid van grond in bepaalde regio’s (bv. Vlaanderen) Territoriale bijzonderheden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
► Zwakke ontwikkeling van de biologische landbouw en agrobosbouw.
161
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
KANSEN ► Kansen voor de ontwikkeling van de toeristische activiteit door de opwaardering van het natuurlijk erfgoed en het groene toerisme (bv. toeristische routes in de samenwerkingszone)
BEDREIGINGEN ► Een aanhoudende industriële activiteit in bepaalde regio’s van de zone, die tot bodem- en waterverontreiniging en een aantasting van de biodiversiteit kan leiden
► Een verbetering van de waterwegen tussen België en Frankrijk via het “project Seine-Schelde”, dat een impuls zal geven aan het vervoer over water en het mogelijk zal maken goederentransport over de weg geleidelijk te vervangen door binnenvaart hetgeen een positieve impact heeft op het milieu ► Het op elkaar afstemmen van korte waardeketens in de voedingssector (rechtstreeks van de boer naar de klant), alsook het creëren van interessante mogelijkheden voor de lokale agrarische sectoren ► Diversificatie van de landbouwactiviteit (toerisme bijvoorbeeld) om de mogelijkheden tot opwaardering te verhogen
► Aantrekkingskracht van landelijke gebieden die in de nabijheid liggen van stedelijke gebieden voor een creatieve klasse (theorie van Florida)
► Een groot aantal Europese richtlijnen inzake milieubescherming en efficiënt beheer van de hulpbronnen,
o
o o
► Beperkt consistentie bij het vertalen van de Europese doelstelling naar de gewestelijke grondgebieden.
Bodemsanering: “de bodemrichtlijn” die gemeenschappelijke doelstellingen oplegt, maar de lidstraten vrij laat in de keuze van de middelen die ze daarvoor inzetten Biodiversiteit: doorvoering van het Natura 2000-netwerk, het LIFE-programma, Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn Water: richtlijn die erop gericht is de waterbescherming en het waterbeheer te waarborgen, overstromingsrichtlijn
► Verbeteren van de bescherming en kwaliteit van landschappen ► Verbreden van de notie landschap teneinde alle aspecten te omvatten die een impact kunnen hebben op het landschap (planten, mensen, economische activiteiten…)
► Het milieu kan baat hebben bij innovatie, bijvoorbeeld: recyclage van afval, behandeling van afvalwater, ontwikkeling van biopolymeren, enz. ► Ontwikkeling van de innovatie in de voedingsmiddelensector ► De uitwisseling van technologie, kennis en methodes voor water- en afvalbeheer, enz. kan baat hebben bij een grensoverschrijdende samenwerking ► Optimalisatie en integratie van recyclage materialen bij bepaalde processen (wegenbouw bijvoorbeeld om de druk op de baan te verminderen) ► Het project “Trame verte et bleue” in Frankrijk heeft tot doel om de biodiversiteit op het Franse grondgebied te beschermen.
► Homogene grensoverschrijdende regio’s vanuit het standpunt van landbouwgebied Territoriale bijzonderheden
► Het bestaan van specifieke territoriale aspecten waarmee rekening moet worden gehouden
► Problematiek van waterbeheer die de grenzen overschrijdt (gemeenschappelijke waterlopen, enz.) ► Het bestaan van grensoverschrijdende natuurgebieden op de grens
Definitieve versie - Rapport nr. 8
162
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.4.5.3
Thematiek nr. 7: duurzaam transport stimuleren en de obstakels in de netwerkinfrastructuur opheffen
STERKTES
ZWAKTES
► Toenemende grensoverschrijdende stromen voor woonwerk/studies/consumptie/hobby’s in het grensgebied tussen Nord-Pas de Calais/Wallonië/West-Vlaanderen ► Uitgebreide infrastructuur met nationale en Europese uitstraling, die de aantrekkelijkheid van alle regionale gebieden opkrikt en de vestiging van ondernemingen en het goederenverkeer stimuleert
► Nog beperkte grensstromen tussen Picardie/Wallonië en Champagne-Ardenne/Wallonië ► Bestaan van vrachtinfrastructuur maar met beperkt gebruik (vooral infrastructuur van waterwegen maar ook van spoorwegen)
► Aanzienlijke en competitieve sector van logistiek en transport ► Spoorwegspecialisatie van de regionale economieën, wat de concurrentiekracht van het goederenvervoer per spoor nog versterkt ► Aantrekkelijke havens (Gent, Dunkerque, Brugge-Zeebrugge) als distributieplatform voor vele industrieën, het vrachtvervoer per spoor of het handelsvervoer
► Toenemend woon-werkverkeer, grotendeels individueel (1 persoon per wagen) ► Weinig mobiele landelijke en sociaal uitgesloten bevolking in bepaalde regio’s ► Een grote gevoeligheid bij kwetsbare bevolkingsgroepen voor de stijgende vervoersprijzen ► Een suboptimale organisatie van het intermodaal verkeer met de grote Europese netwerken (bijvoorbeeld spoorverbindingen) ► Suboptimale grensoverschrijdende voornamelijk in landelijke gebieden
► Dicht spoornetwerk samenwerkingszone
tussen
de
stadspolen
van
de
► Een dynamiek van intermodaal vervoer in de stadspolen, die echter beperkt blijft in het grensoverschrijdende gebied
verbindingen
► Suburbanisatie (oprukkende voorsteden) langs de belangrijkste verkeerswegen van de gebieden, wat het aantal verplaatsingen met privévoertuigen opdrijft en verkeersopstoppingen op de toegangswegen naar de grote steden verergert ► Stijging van de broeikasgasuitstoot in de transportsector (in Wallonië +43 % sinds 1990) ► Stijging van het eindverbruik van energie in de transportsector in Champagne-Ardenne, vooral door de stijging van het verkeer, het wegvervoer en het aantal woon-werkverplaatsingen
► Economische en R&D-actoren die goed gepositioneerd zijn in de problemen rond duurzaam en innovatief vervoer (groene wagens, biobrandstof, collectief vervoer, luchtvervoer)
► EGTS West-Vlaanderen/Flandre-Dunkerque-Côte d’opale en Eurometropool: initiatieven tot inventarisatie van het aanbod grensoverschrijdend vervoer Territoriale bijzonderheden
► EGTS West-Vlaanderen/Flandre-Dunkerque-Côte d’opale en Eurometropool: ► Beperkte intermodaliteit door de tweetaligheid van de informatiesystemen voor de reiziger ► Niet te onderschatten grenseffect, waardoor mensen afzien van bepaalde verplaatsingen, vooral tussen woonplaats-school
Definitieve versie - Rapport nr. 8
163
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
KANSEN ► Nieuwe verbindingen en projecten die de gebieden aantrekkelijker maken (Kanaal Seine-Noord-Europa, RoissyPicardie)
BEDREIGINGEN ► Buitensporige kosten van nieuwe infrastructuurwerken (kanalen, transit lijnen)
► Ontwikkeling van acties die toelaten een grotere homogeniteit te verkrijgen van het interstedelijk grensoverschrijdend aanbod (‘carte Pass Pass’, oprichting van het SMIRT (Syndicat mixte intermodal régional de transports) in Nord-Pas de Calais, etc.)
► Een grote gevoeligheid bij de kwetsbaarste bevolkingsgroepen voor de stijgende vervoersprijzen
► Een betere verbinding tussen de Seine en de Schelde dankzij het "Seine-Scheldeproject", wat een impuls zal geven aan de binnenscheepvaart, die zo een alternatief vormt voor het goederenvervoer over de weg ► Ontwikkeling van het elektrische transport, waarvoor Frankrijk op Europees niveau al goed geplaatst is, in termen van het aantal elektrische voertuigen en oplaadstations
► Bloei van nieuwe technologieën en innovatieve diensten, waarvoor het economische weefsel van de samenwerkingszone goed gepositioneerd is
Territoriale bijzonderheden
► Eurometropool: "De versterking van de interne mobiliteit en de internationale toegankelijkheid van het grensoverschrijdende gebied" is geselecteerd als een van de drie prioritaire hoofdlijnen voor de strategie 2014-2020
► Er wordt nog te weinig rekening gehouden met het mobiliteitsaspect in de ontwikkeling van het grondgebied
10.4.6 De voornaamste milieuuitdagingen inzake grensoverschrijdende samenwerking Dankzij deze sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen konden een aantal uitdagingen worden geïdentificeerd op het vlak van economische ontwikkeling. Het zijn deze uitdagingen waar de grensoverschrijdende samenwerking voor staat in de periode 2014-2020. Deze uitdagingen werden tijdens de workshops op 21 maart jl. voorgesteld, besproken en gehiërarchiseerd samen met de stakeholders van de verschillende gebieden. Na afloop werden de voornaamste uitdagingen voor de grensoverschrijdende samenwerking vastgelegd. Vervolgens werden ze voor elk type infraregionaal gebied aan weerszijden van de grens voorgesteld, waarbij sommige gebieden gemeenschappelijke uitdagingen bleken te hebben.
Grensoverschrijdende uitdagingen die uit de diagnose en de interviews met de partnerautoriteiten partnerautoriteiten naar voor komen en die gevalideerd zijn op de workshop van 21/03/2013 Subthema 1: Versnelling van de transitie naar een economie met lage CO2 uitstoot ► Bevordering van energie-efficiëntie in het bouwbeheer (consumptie, industriële processen, enz.):
o o
Bevordering van lokale energie, in combinatie met de vermindering van het energieverbruik in gebouwen; Het betrekken van mensen in de lokale productie van energie (cf. de coöperatieve modellen die al bestaan voor mensen in Vlaanderen).
► ► Ontwikkelen van hernieuwbare energie door een grensoverschrijdende regionale coördinatie, meer specifiek in het licht van de impact op de ruimtelijke ordening; ► De ontwikkeling van een grensoverschrijdende coördinatie op vlak van hernieuwbare energie (wind, zon, biomassa, geothermische, hydraulische ...),in het bijzonder op vlak van impact op ruimtelijke ordening;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
164
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► Steun voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken voor de bevordering van hernieuwbare natuurlijke energie en van de energie efficiëntie in processen, openbare gebouwen, private gebouwen (residentieel, industrieel), logistieke processen, enz. ► Ondersteuning en begeleiden van de aanpassing aan klimaatverandering:
o
Beheren van gemeenschappelijke thema’s zoals overstromingen, wateroverlast, etc.
► Bevorderen van een geïntegreerde aanpak op vlak van aanpassen aan klimaatverandering en het streven naar een economie met een lage CO2-uitstoot. Door samen te werken kan men alle thematieken in beschouwing nemen en toch rekening houden met specifieke regionale kenmerken die soms verschillen (stroken land). Subthema 2: Bescherming van de omgeving en ontwikkeling van de groene economische sector ► Ondersteunen van de transitie van de landbouwsector in lijn met de duurzame ontwikkeling van de regio; ► Ontwikkeling van de groene economie (afvalbeheer, eco-technologie, eco-bouw, etc.); ► Ontwikkelen van een groene economie (toerisme, landbouw, bosbouw); ► Rekening houden met de verschillende dimensies van het landschapsbeheer; ► Een gezamenlijke aanpak tot stand brengen voor het beheer van problematieken zoals bodemvervuiling, luchtkwaliteit, behoud van biodiversiteit, etc. Subthema 3: 3: Duurzame ruimtelijke ordening van de grensoverschrijdende regio’s en gransoverschrijdend beheer van natuurlijke hulpbronnen ► Verminderen van de consumptie van natuur – en landbouwgebieden door de verschillende projecten van ruimtelijke ordening op elkaar af te stemmen, vertrekkende van projecten zoals “Trame verte et bleue” in Noord-Frankrijk (maar ook andere projecten zoals ‘groene sporen’ in West-Vlaanderen), samen met projecten voorzien van een kwaliteitslabel; ► Het op een geïntegreerde en gecoördineerde manier beheren van de oppervlaktewateren en grondwateren; ► Bevordering van een grensoverschrijdende en holistische visie op de ruimtelijke planning van de regio’s:
o o o
Ondersteuning van het beheer van grensgebieden op een lagere milieu-impact of verbeteren van ecologische gebieden (groene en blauwe gebieden, druk het landgebruik, de ontwikkeling van korte cursussen); Valoriseren van de complementariteit van de gebieden; Aanpassing van de gebieden aan natuurgebieden en stroomgebieden voor thema's zoals landschappen, water, biodiversiteit en de daaraan verbonden risico's.
► Opzetten van een observatorium voor het cartograferen van de nuances tussen de gebieden zonder rekening te houden met de administratieve grenzen: o Het in kaart brengen van grensoverschrijdende geografische relaties en consistenties. ► Het aspect transport integreren in het beleid rond ruimtelijke planning/ordening:
o o
Voorzien van mobiliteit bij de planning van de ruimtelijke ordening; Profiteren van kennisuitwisseling en goede praktijken.
Subthema 4: 4: Valorisatie van de belangrijkste transportassen ► Ontwikkelen en valoriseren van transport via het spoor en via de binnenvaart om de belangrijkste assen te valoriseren:
o o
Aanwezigheid van grote structurele assen maar een gebrek aan verbindingen tussen deze assen; Versterken van de Europese positie van de regionale spoornetwerken door de ontwikkeling van nieuwe grensoverschrijdende diensten (vracht en reizigers) en van een hogere interoperationaliteit van de spoornetwerken in de verschillende gebieden.
► Link maken tussen internationale initiatieven en lokale spoornetwerken (bijvoorbeeld hogesnelheidslijnen) en doen erkennen en versterken van de Europese positie van de regionale spoornetwerken ; ► Ontwikkelen en valoriseren van het spoornetwerk en de grensoverschrijdende binnenvaart om een verbreiding van het vrachtvervoer te realiseren; ► Ondersteunen van een duurzame ruimtelijke ordening van de ingesloten gebieden van de samenwerkingszone :
o o
Ontwikkelen van de toegankelijke grensoverschrijdende arbeidsmarktzones ; Versterken van het aanbod van gezamenlijke vervoerdiensten, aangepast aan de noden van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen (mobiliteit van de werkzoekenden, leerlingen van beroepsopleidingen, studenten, oudere personen).
Subthema 5: 5: Versterking van de grensoverschrijdende mobiliteit van personen ► Ontwikkelen van milieuvriendelijke mobiliteit ter bevordering van de belangrijkste assen en het versterken van grensoverschrijdend woon-werk verkeer
o o
Bevorderen van het intermodaal verkeer door alle transportmiddelen te integreren, gaande van de meest zware (spoorwegvervoer) tot de meest lichte ; Ondersteunen van de coördinatie en de versterking van de dienstverlening voor het grensoverschrijdend transportaanbod (tariefbepaling, informatie aan de reizigers, gezamenlijke communicatie) ;
Definitieve versie - Rapport nr. 8
165
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone o o o o
autogebruikers steunen en stimuleren om over te schakelen op openbaar vervoer; Ontwikkelen van nieuwe mobiliteitsvormen (zachte vervoerswijzen, carpooling, WOA (werken op afstand)) ; Verbeteren van de communicatie en informatie van het bestaande aanbod. Gebruik maken van de ervaring van het GECT Eurometropool en het delen van andere middelen
Prioritisering van grensoverschrijdende uitdagingen Opmerking: de uitdagingen zijn geprioriseerd volgens: volgens: ► de mate waarin ze grensoverschrijdend geïntegreerd zijn, in functie van de intensiteit van de bestaande samenwerking (aantal, kwaliteit van de samenwerkingsprojecten en aantal actieve regionale spelers) ► hun potentiële impact op de ontwikkeling van de zone ten aanzien van de thematische doelstellingen van de EU ► de kritische massa ten aanzien van de interventies die nodig zijn voor een effectieve implementatie door de OP (financiering, aantal actieve spelers, schaal van de gebieden) De volgende analyses worden weergegeven door de types van gebieden te clusteren die gemeenschappelijke grensoverschrijdende uitdagingen hebben.
Mate van grensoverschrijdende integratie
Uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking m.b.t.milieu-dynamiek voor grensoverschrijdende aglomeraties en de stedelijke gebieden van de zone
Hoog
Ontwikkelen van groene Bevorderen van energieefficiëntie in het beheer industrieën (eco-technologieën, eco-bouw, ...) van gebouwen
Gemiddeld
Automobilisten stimuleren om gebruik te maken van het openbaar vervoer
Ontwikkelen van eco-mobiliteit in de grensoverschrijdende werkgelegenheidsgebieden (geïntegreerde planning) Bevorderen van een geïntegreerde aanpak voor de bestrijding van luchtverontreiniging in steden De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Laag
Laag
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Matig
Hoog
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
166
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Mate van grensoverschrijdende integratie
Uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking m.b.t.milieu-dynamiek voor de grensoverschrijdende industrieële reconversie gebieden
Hoog
Ontwikkelen van groene industrieën (ecotechnologieën, eco-bouw, ...) De bodemverontreiniging als gevolg van industriële Bevorderen van een activiteiten aanpakken geïntegreerde aanpak voor de bestrijding van luchtverontreiniging door industriële lozingen Geïntegreerd beheer t.a.v.
Gemiddled
de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater
Ontwikkelen en verbeteren van transportdiensten over spoor en binnenvaart om de belangrijkste assen en hun verbindingen te valoriseren
Laag
Laag
Matig
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
Uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking m.b.t.milieu-dynamiek voor de kustgebieden
Mate van grensoverschrijdende integratie
Beschermen en verbeteren van natuurlijke hulpbronnen (mariene biodiversiteit, water ...)
Hoog
Gezamenlijk beheer van kwesties zoals overstromingsrisico's
Gemiddeld
Rekening houden met de verschillende dimensies van landschapsbeheer
Ontwikkelen van groene sectoren (valorisatie van mariene baggersedimenten, eco-bouw, ...)
Ontwikkelen van hernieuwbare energie (zee-, wind-, zonneenergie, waterkracht, ...)
Laag
Laag
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Matig
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
167
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Mate van grensoverschrijdende integratie
Uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking m.b.t.milieu-dynamiek voor de rurale, aantrekkelijke grensoverschrijdende suburbane en geisoleerde gebieden
Hoog Geïntegreerd beheer t.a.v. de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater
Gemiddeld
Rekening houden met de verschillende dimensies van landschapsbeheer
Beschermen en valoriseren van natuurlijke hulpbronnen (natuurlijke parken, landschappen, biodiversiteit, ...) De ontwikkeling van de rurale gebieden ondersteunen door groen toerisme
Beheren van het probleem van bodemverontreiniging als gevolg van landbouwactiviteiten
De verbinding tussen grensoverschrijdende regionale en nationale Ondersteunen van agrarische transportassen mutaties gekoppeld aan de verbeteren duurzame ontwikkeling van geïsoleerde gebieden
Laag
Laag
Matig
Hoog
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
Bron : Analyses van Ernst & Young, op basis van de strategische interviews, de socio-economische diagnose en de workshops van 21 maart 2013
Definitieve versie - Rapport nr. 8
168
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.5 Socio-demografische dynamieken Dit hoofdstuk analyseert de sociodemografische dynamieken binnen de samenwerkingszone. Deze dynamieken zijn transversaal voor alle regio’s binnen die zone en gelden specifiek voor bepaalde infraregionale gebieden. Met het oog op de strategie van de Europese Unie behandelen deze analyses de volgende thema’s: ► Doelstelling 8: Bevorderen van werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit ► Doelstelling 9: Bevorderen van sociale inclusie en armoede bestrijden
10.5.1 Demografie van de samenwerkingszone Sleutelgegevens van de samenwerkingszone Bevolking in de samenwerkingszone in 2007 en 2012 2012
Verdeling van de bevolking over de samenwerkingszone in 2012
Population (Mhab)
OostVlaanderen 12%
4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
2007 2012
Nord-Pas de Calais 34%
Prov. Hainaut 11%
Picardie 16%
Bron : Eurostat 2012
10.5.1.1
WestVlaanderen 10%
ChampagneArdenne 11%
Luxembourg 2%
Namur 4%
Bron : Eurostat 2012
Algemene demografische context van de samenwerkingszone
De samenwerkingszone binnen het Operationele Programma INTERREG IV 2007-2013 rond de Frans-Belgische grens strekt zich uit over twee Belgische en drie Franse regio’s. ► Op het Belgische grondgebied maken twaalf arrondissementen deel uit van de in aanmerking komende zone en nog eens twaalf arrondissementen in de aangrenzende zone. ► Op het Franse grondgebied maken drie departementen deel uit van de in aanmerking komende zone en nog eens vier van de aangrenzende zone. In 2012 telde de totale samenwerkingszone 10,8 miljoen inwoners. De zone strekte ze zich uit over een gebied van 61.939 km²: 2,15 % van de inwoners en 1,41 % van de oppervlakte van de Europese Unie. De gemiddelde bevolkingsdichtheid in de samenwerkingszone bedraagt 174,5 inwoners/km², al zijn er wel aanzienlijke verschillen tussen de verschillende regio’s:
Definitieve versie - Rapport nr. 8
169
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Bevolking, oppervlakte en bevolkingsdichtheid in 2012 Bevolking 2012
Bevolkingsdic htheid
Oppervlakte
In aanmerking komende zones
Aantal inwoners 4.856.679
in % van de zone 44,94%
Frankrijk
3.410.055
Km² 26.911
in % van de zone 43,45%
inw/km²
31,55%
18.341
29,61%
185,9
180,5
Champagne-Ardenne
Ardennes
282.665
2,62%
5.229
8,44%
54,1
Picardie
Aisne
543.264
5,03%
7.369
11,90%
73,7
Nord-Pas de Calais
Nord
2.584.126
23,91%
5.743
9,27%
450,0
1.446.624
13,38%
8.570
13,84%
168,8
Ieper
106.415
0,98%
550
0,89%
193,5
Kortrijk
283.176
2,62%
404
0,65%
700,9
Veurne
60.775
0,56%
275
0,44%
221,0
Aat
84.958
0,79%
487
0,79%
174,5
254.285
2,35%
584
0,94%
435,4
Moeskroen
73.895
0,68%
101
0,16%
731,6
Neufchâteau
60.791
0,56%
1.355
2,19%
44,9
Virton
52.710
0,49%
771
1,24%
68,4
Dinant
107.593
1,00%
1.592
2,57%
67,6
65.840
0,61%
909
1,47%
72,4
Thuin
150.406
1,39%
934
1,51%
161,0
Doornik
België Vlaanderen
Wallonië
Bergen
Philippeville
145.780
1,35%
608
0,98%
239,8
Aangrenzende zones
5.868.450
54,31%
34.693
56,32%
169,2
Frankrijk
3.411.041
31,56%
26.863
43,37%
127,0
Champagne-Ardenne
Marne
564.139
5,22%
8.162
13,18%
69,1
Picardie
Oise
807.692
7,47%
5.860
9,46%
137,8
Somme
573.651
5,31%
6.170
9,96%
93,0
1.465.559
13,56%
6.671
10,77%
219,7
Nord-Pas de Calais
Pas-de-Calais
België Wallonië
Vlaanderen
In aanmerking komende en aangrenzende zones
Definitieve versie - Rapport nr. 8
2.457.409
22,75%
7.830
12,71%
313,8
Namen
306.672
2,84%
1.165
1,88%
263,2
Soignies
185.161
1,71%
517
0,83%
358,1
Charleroi
428.711
3,97%
555
0,90%
772,5
Aarlen
59.205
0,55%
317
0,51%
186,8
Bastogne
45.705
0,42%
1.043
1,68%
43,8
Marche-en-Famenne
55.228
0,51%
954
1,54%
57,9
Brugge
278.486
2,58%
661
1,07%
421,3
Diksmuide
50.262
0,47%
362
0,58%
138,8
Oostende
153.105
1,42%
292
0,47%
524,3
Roeselare
146.706
1,36%
272
0,44%
539,4
Tielt
91.065
0,84%
329
0,53%
276,8
Gent
535.904
4,96%
944
1,52%
567,7
Oudenaarde
121.199
1,12%
419
0,68%
289,3
10.725.129
99,25%
61.605
100,00%
174,1
170
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Bevolking 2012
Bevolkingsdic htheid
Oppervlakte
Frankrijk
Aantal inwoners 6.821.096
in % van de zone 63,11%
45.205
in % van de zone 72,98%
Nord-Pas de Calais
4.049.685
37,47%
12.414
20,04%
326,2
Picardie
1.924.607
17,81%
19.399
31,32%
99,2
846.804
7,84%
13.391
21,62%
63,2
België
3.986.824
36,89%
16.734
27,02%
238,2
Vlaanderen
1.827.093
16,91%
4.508
7,32%
405,3
Wallonië
2.076.940
19,22%
11.892
19,20%
174,7
Champagne Ardenne
Km²
inw/km² 150,9
Bron : FOD Economie - Algemene directie Statistiek en Economische informatie, Insee 2012
10.5.1.2
Bevolkingsstructuur Bevolkingspyramide voor de 5 belgische provincies en de 3 franse regio’s regio’s van de samenwerkingszone
Leeftijdsgroepen (jaren) >84 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5- 9 0- 4 0
Leeftijdsgroepen (jaren) >84 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5- 9 0- 4 0
Oost-Vlaanderen
20.000
40.000 60.000 80.000 Bevolking (inwoners)
100.000
Leeftijdsgroepen (jaren) >84 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5- 9 0- 4 120.000
Luxembourg
5.000
Definitieve versie - Rapport nr. 8
10.000 15.000 Bevolking (inwoners)
West-Vlaanderen
0
20.000
>84 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5- 9 0- 4
25.000
0
80.000
100.000
Hainaut
Leeftijdsgroepen (jaren)
20.000
40.000 60.000 Bevolking (inwoners)
20.000
40.000 60.000 Bevolking (inwoners)
80.000
100.000
171
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Namur
Leeftijdsgroepen (jaren) >84 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5- 9 0- 4 0 Leeftijdsgroepen (jaren) >84 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5- 9 0- 4 0
10.000
20.000 Bevolking (inwoners)
Leeftijdsgroepen (jaren) >84 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5- 9 0- 4 30.000
40.000
Nord-Pas de Calais
50.000
100.000 150.000 200.000 Bevolking (inwoners)
250.000
0
Champagne-Ardenne
20.000
0
80.000
100.000
Picardie
Leeftijdsgroepen (jaren) >84 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5- 9 0- 4
300.000
40.000 60.000 Bevolking (inwoners)
20.000
40.000
60.000 80.000 100.000 120.000 140.000 160.000 Bevolking (inwoners)
Bron: Eurostat 2012
De bevolkingspiramide van de hele samenwerkingszone is sterk getekend door de vergrijzing van de babyboomgeneratie. Die babyboomers zijn geboren tussen 1945 en 1970 en zijn inmiddels tussen de 43 en 68 jaar oud. Ze maken om en bij de 38 % uit van de bevolking in de samenwerkingszone. Toch bestaan er regionale verschillen in de vorm van de bevolkingspiramides: ► Nord-Pas de Calais is een jonge regio, in die zin dat het aandeel jongeren er even groot is als het aandeel babyboomers. De reden voor die jonge bevolking is het vruchtbaarheidscijfer dat significant hoger ligt dan in de rest van Frankrijk. Het is interessant om op te merken dat er zich een grote concentratie jongeren in de stedelijke gebieden bevindt. ► Ook Picardie en Champagne-Ardenne laten, nadat hun geboortecijfer 20 tot 30 jaar geleden kelderde, nu een aanzienlijke stijging in hun geboortecijfer optekenen. ► De Waalse provincies en in nog sterkere mate de Vlaamse provincies zien echter de basis van hun bevolkingspiramide wegslinken. Dat fenomeen is een belangrijke uitdaging die een impact kan hebben op het Operationele Programma Interreg V France Wallonië Vlaanderen. De generatie babyboomers schuift immers geleidelijk aan op naar de hoogste leeftijdscategorieën onder de bevolking (een fenomeen dat ook de opaboom of de grijze golf wordt genoemd). Als we de leeftijdsstructuur van de bevolking onder de loep nemen, springt het grensgebied er dus duidelijk uit, zoals te zien is op de volgende kaart:
Definitieve versie - Rapport nr. 8
172
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Leeftijdsstructuur van de bevolking
Bron : Atlas transfrontalier Démographie Habitat 2012
Vanuit een dynamisch standpunt vergrijst de bevolking van de hele samenwerkingszone. We stellen vast dat de gemiddelde leeftijd van de regio's toeneemt, aangezien het aandeel jongeren afneemt, en het aandeel ouderen stijgt.
Evolutie van de bevolkingspyramide Leeftijdsgroepen (jaren) >84 80-84 74-79 70-74 65-69 60-64 55-59 50-54 45-49 40-44 35-39 30-34 25-29 20-24 15-19 10-14 4-9 0-4 0
2012 2000
200.000
400.000 600.000 Bevolking (inwoners)
800.000
1.000.000
Bron : Eurostat 2012 Vanuit een dynamisch standpunt is het aantal inwoners in de Vlaamse provincies, de Waalse provincies, Picardie en Nord-Pas de Calais in de loop der tijd toegenomen, terwijl het aantal inwoners van Champagne-Ardenne is afgenomen.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
173
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Evolutie van het aantal inwoners per regio tussen 1997 en 2012 Inwoners 14.000.000
11.640.696
11.699.678
11.823.653
12.025.688
12.000.000
10.000.000
3.994.535
4.005.577
4.021.676
4.049.685
1.855.412
1.874.316
1.900.354
1.924.607
1.347.927
1.341.635
1.339.487
1.333.163
437.426 242.526
447.775 250.406
461.983 261.178
483.408 276.154
1.284.347
1.281.042
1.294.844
1.326.386
1.123.786
1.132.275
1.145.878
1.173.818
1.354.737
1.366.652
1.398.253
1.458.467
8.000.000
6.000.000
4.000.000
2.000.000
0 1997 Oost-Vlaanderen Luxembourg Picardie
2002 West-Vlaanderen Namur Nord-Pas de Calais
2007
2012 Hainaut Champagne-Ardenne
Bron : Eurostat 2012 De jaarlijkse bevolkingsevolutie van de regio's is niet alleen toe te schrijven aan de natuurlijke ontwikkeling, maar ook aan bepaalde migratiestromen. Dit wordt hieronder verder besproken.
10.5.1.3
Migratiestromen
De onderstaande kaart illustreert het interne migratiesaldo21 in 2007. Een immigratie-overschot staat hier in het rood aangeduid; hoe donkerder, hoe groter het overschot. Een emigratie-overschot staat in het blauw aangeduid; hoe donkerder, hoe kleiner het overschot. Ook de politieke grens is opvallend op deze kaart. ► De Belgische arrondissementen aan de grens hebben bijna allemaal een positief migratiesaldo van meer dan 2,9 %. Uitzonderingen zijn Roeselare, Tielt en Doornik met een migratiesaldo tussen de 0 en 2,9 % en Kortrijk en Ieper met een negatief migratiesaldo. De grensgebieden in het zuiden van België kennen vooral een korteafstandsmigratie vanwege hun aantrekkelijke en semirurale landelijke karakter en de nabijheid van Rijsel. Bovendien is de toegang tot diensten en werkgelegenheid in de voorsteden en de rurale zones erop vooruitgegaan, zoals we eerder aanhaalden. ► De Franse departementen die aan België grenzen in de samenwerkingszone van het Interreg IV-programma hebben allemaal een negatief migratiesaldo tussen de 2 en de 5 ‰). De meest zuidelijke departementen hebben ook een negatief migratiesaldo, zij het minder uitgesproken dan in de grenszones. In Frankrijk is er een duidelijke tendens van noord naar zuid in de migratiestromen en sinds kort ook naar het westen. De bevolking in het noordelijke departement groeit weinig aan en dat uitsluitend dankzij een geboorteoverschot, aangezien er een negatief migratiesaldo is. Nord-Pas de Calais is het zwaarst getroffen door dit fenomeen. Dat komt omdat jongeren er na hun studies de regio verlaten om vooral richting Parijs te trekken, waar men meer kansen heeft om aan werk te geraken.
21
Het migratiesaldo is het verschil tussen het aantal personen die het gebied inkwamen en die het verlieten in de loop van het jaar (Insee).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
174
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Migratiesaldo in 2007
Bron : Atlas transfrontalier Démographie Habitat 2012
10.5.2 Territoriale dynamiek: naar een toenemende ongelijkheid tussen de regio’s De samenwerkingszone kenmerkt zich door een territoriale heterogeniteit; de regio’s tellen verschillende sociodemografische tendenzen die de ongelijkheden in de afgelopen twintig jaar dreigen te versterken. Uit de analyse van die tendenzen kunnen we vier evoluties onderscheiden met heel uiteenlopende uitdagingen op het vlak van sociale cohesie.
10.5.2.1
Metropolisatie van de twee belangrijkste stedelijke gebieden
De aantrekkelijkheid en de economische uitstraling van de Eurometropool Lille-Kortrijk-Tournai en de Agglomeratie Gent is sterk toegenomen, waardoor er op hun grondgebied een concentratie is van economische actoren. Anderzijds zien we een fenomeen van oprukkende voorsteden, waarbij de stadsrand opschuift in de richting van de aangrenzende landelijke gebieden als gevolg van de (door migratie) aangroeiende stadsbevolking. De aantrekkingskracht van deze Eurometropool strekt zich uit tot in de stadszones van Pas-de-Calais rond Lens en Douai. Steeds meer inwoners uit die zones komen in de buurt van Rijsel werken of studeren. Die gebieden zijn relatief minder getroffen door de algemene vergrijzing van de bevolking. Dit komt onder andere door de aanwezigheid van universiteiten, de aantrekkelijke jobkansen voor jonge werkzoekenden en doordat jonge gezinnen zich opnieuw in de stadscentra gaan vestigen. Vanuit sociaal oogpunt vertonen deze metropolen schrille contrasten. Zowel de gegoede als de meest kwetsbare bevolkingsgroepen uit de regio wonen er soms heel dicht bij elkaar.
10.5.2.2
Een netwerk van de minder grote, maar wel dynamische, stedelijke gebieden
Naast de twee belangrijke polen onderscheidt de samenwerkingszone zich door stedelijke gebieden die dynamisch en autonoom functioneren. Die gebieden omvatten vrij grote stadscentra die een sterke aantrekkingskracht uitoefenen (dankzij cultureel en historisch lokaal patrimonium, economische specialisatie, etc.).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
175
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Ze zijn ook onderworpen aan de oprukkende voorsteden, zij het in mindere mate, en profiteren van de nabijheid van plattelandszones. Ze profiteren met name ook van de grote transportassen die het gebied doorkruisen en ze blijven verbonden met de grote stadspolen van de zone (de twee metropolen) en daarbuiten (Brussel en Ile-de-France). Vanuit sociaal oogpunt vertonen die stedelijke gebieden soortgelijke problemen als de twee grote metropolen: grote sociale ongelijkheid, concentratie van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, oprukkende voorsteden. Onder die gebieden vallen: ► De regionale (Amiens, Reims, Namen) en departementale hoofdsteden (Laon, Arras, Charleville-Mézières); ► In de kuststeden zijn deze problemen minder uitgesproken dan in grote metropolen als Calais, Dunkerque en Boulogne. In de Vlaamse kuststreek is Oostende de stad met het grootste aantal ongelijkheden, hoewel het niveau van ongelijkheden duidelijk lager ligt dan in de metropolen; ► Bepaalde stedelijke gebieden die zwaar zijn getroffen door de industriële omschakeling, maar een impuls krijgen van een nieuwe economische en sociodemografische dynamiek (Valenciennes, Cambrai, Charleroi, Bergen). Die gebieden kampen echter met economische problemen doordat het aandeel zestigplussers twee keer sneller groeit dan het nationale gemiddelde: hoge sterftecijfers, laag inkomen/inwoner, zorgwekkende opleidingsindicatoren, etc. In het mijnbekken van Nord-Pas de Calais namen de moeilijkheden af, in tegenstelling tot een verhoogde concentratie ervan in bepaalde wijken in bijvoorbeeld Reims of Amiens.
10.5.2.3
Voorsteden op weg naar metropolisatie
De gebieden met de sterkste bevolkingsaangroei binnen de samenwerkingszone zijn de perifere gebieden rond de steden, waar de voorsteden oprukken. Vanuit sociaal oogpunt neemt het fenomeen van de oprukkende voorsteden twee duidelijk verschillende vormen aan: ► De bevolkingsgroepen met hogere inkomens werken in de stadscentra of zijn met pensioen en kiezen ervoor zich in de landelijke voorsteden te vestigen, vaak aangetrokken door de hogere levenskwaliteit. ► De werkende gezinnen ondergaan als het ware een gedwongen migratie en zien zich genoodzaakt om verder van de stadscentra te gaan wonen door het gebrek aan huisvesting en de stijgende prijzen. Die gezinnen met lagere inkomens wonen steeds verder van de stadspolen waar de economische activiteiten en de culturele, sociale, vrije tijds- en opleidingsvoorzieningen zitten. Die gebieden en bevolkingsgroepen hebben vaak te kampen met sociale problemen.
10.5.2.4
Geïsoleerde landelijke en voorstedelijke gebieden
De samenwerkingszone kent ook problemen rond zowel fysiek als sociaal ingesloten zones. Hoewel die zich in het geografische hart van de samenwerkingszone bevinden, zijn die gebieden ver verwijderd van de grote transportassen en de economische en demografische activiteiten in de regio’s. Dat is het geval voor de Franse Ardennen en de Grande Thiérache in Frankrijk en Wallonië. Vanuit sociaal oogpunt zijn die gebieden traditioneel landelijk of is het aantal sterk gespecialiseerde industrieën er afgenomen, zonder dat er een diversificatie in de plaats kwam om een endogene en lokale22 economie te helpen ontwikkelen. Ze zijn getroffen door werkloosheid en vertonen zorgwekkende sociodemografische indicatoren: ► Een bevolking die ouder is dan het gemiddelde (het aandeel zestigplussers in Avesnois is tussen 1962 en 2006 met 5 punten gestegen, tegenover 3,5 punten voor het regionale gemiddelde); ► Een lage bevolkingsdichtheid met daar bovenop een uitgesproken plattelandsvlucht en een geboortecijfer dat onder de regionale gemiddelden ligt (Ardennes en la Marne zijn de enige Franse departementen van de samenwerkingszone met een bevolkingsafname); ► Er heerst relatief meer armoede en velen doen een beroep op een uitkering; ► De gemiddelde scholingsgraad gaat erop achteruit en de mobiliteit van jongeren om te gaan studeren in de universitaire centra of opleidingsinstellingen van de samenwerkingszone blijft beperkt.
22
Betreft de economie van nabijheidsdiensten: de lokaal uitgevoerde activiteiten ter productie van goederen en diensten om de behoeften te bevredigen van de personen die reëel aanwezig zijn in de zone, als inwoner of als toerist (Insee).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
176
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.5.3 Werkgelegenheid en mobiliteit binnen de samenwerkingszone
Sleutelgegevens van de samenwerkingszone Werkloosheidsgraad in 2007 2007 en 2011 werkzaamheids graad (%)
Werkloosheidsg raad (%)
-8,6%
14,0
-5,9%
10,0 6,0 4,0
80%
+10,3% +27,4%
12,0 8,0
Werkgelegenheidsgraad in 2011
-7,8%
-8,8% -20,8%
70%
Oost-Vlaanderen
60%
West-Vlaanderen
50%
Henegouwen Luxemburg
40%
+6,7%
2,0 0,0
Namen
2007
30%
Champagne Ardennes
2011
20%
Picardie
10%
Nord-Pas-de-Calais
0% Van 15 tot 64 Van 15 tot 24 Van 55 tot 64 jaar jaar jaar
Bron : Eurostat 2011 Bron : Eurostat 2011
10.5.3.1
Structuur van de beroepsbevolking
Onderstaande tabel geeft de structuur weer van de beroepsbevolking in 2007, in 2011 en de evolutie tussen die twee jaartallen. De categorie werkzame personen is de som van de werknemers, zelfstandigen, gezinsleden die meewerken in het familiebedrijf en personen die de peiling niet hebben beantwoord (die laatste categorie is hier niet opgenomen in de tabel). De absolute en relatieve waarden in functie van de werkzame personen zijn aangeduid in de tabel. De populatie werkzame personen van de vijf Belgische provincies en drie Franse regio’s in de samenwerkingszone vertegenwoordigt iets meer dan 2 % van de werkzame personen binnen de EU-27. Het aantal werknemers onder de werkzame personen ligt hoger in de samenwerkingszone dan het EU-gemiddelde, in tegenstelling tot het aandeel zelfstandigen. De meewerkende gezinsleden zijn gemiddeld talrijker in de EU-27 dan in de samenwerkingszone, maar vormen slechts een klein percentage binnen de groep werkzame personen. Vanuit dynamisch standpunt bleef het aantal werkzame personen in de samenwerkingszone tussen 2007 en 2011 nagenoeg constant, terwijl dat aantal lichtjes daalde in de EU-27. Het aantal werknemers nam af binnen de samenwerkingszone en binnen de gehele Europese Unie. Nochtans is de impact minder uitgesproken in de samenwerkingszone. Het aantal zelfstandigen steeg met bijna 5% in deze zone, ondanks een daling ervan binnen de Europese Unie. Het aandeel van de meewerkende gezinsleden is echter duidelijk gedaald tussen 2007 en 2011, zowel in de Europese Unie als in de samenwerkingszone. ► De twee Vlaamse provincies en de provincie Luxemburg onderscheiden zich van de andere regio's op het vlak van de structuur van zijn beroepsbevolking. Het zijn de zones met het hoogste aandeel zelfstandigen en meewerkende gezinsleden binnen de samenwerkingszone. Bijgevolg is het aandeel werknemers binnen deze zones het laagst. ► De provincies Henegouwen en Namen volgen de gemiddelde structuur van de samenwerkingszone. ► De provincie Luxemburg kent een iets hoger aandeel zelfstandigen en meewerkende gezinsleden dan de samenwerkingszone, maar een iets lager aandeel werknemers. Bovendien is het aantal werkzame personen het sterkst gestegen in deze regio; ► De regio Champagne-Ardenne benaderde in 2011 eveneens het gemiddelde van de samenwerkingszone. Toch is het aandeel van de zelfstandigen in deze regio tussen 2007 en 2011 met bijna 10 % gedaald. Het aandeel meewerkende gezinsleden daarentegen is over dezelfde periode niet veranderd. ► Picardie onderscheidt zich, omdat de regio het hoogste aandeel werknemers en het laagste aandeel zelfstandigen binnen de samenwerkingszone telt. Picardie is ook de regio waar het aantal werkzame personen het meest is gedaald. ► Het aandeel van de werknemers in Nord-Pas de Calais ligt boven het gemiddelde van de samenwerkingszone, maar het aandeel zelfstandigen ligt lager. Wat Nord-Pas de Calais onderscheidt is dat het aandeel zelfstandigen met bijna 40 % is toegenomen tussen 2007 en 2011. Het is bovendien de enige regio met een stijgend aantal meewerkende gezinsleden.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
177
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
De werkzame personen in 2011 2011 Werkzame personen
Werknemers
Zelfstandigen
Meewerkende gezinsleden
Aantal ('000)
%
Aantal ('000)
%
217.732,5
100%
181.447,5
83,3%
32.836, 5
15,1%
3481,9
1,6%
Samenwerkingszone
4.724,7
100%
4.189,5
88,7%
496,6
10,5%
38,8
0,8%
Oost-Vlaanderen
644,5
100%
542,8
84,2%
93,2
14,5%
8,5
1,3%
West-Vlaanderen
508,0
100%
425,4
83,7%
73,1
14,4%
9,5
1,9%
Hainaut
469,0
100%
411,7
87,8%
52,4
11,2%
4,9
1,0%
Luxembourg
112,0
100%
95,6
85,4%
15,0
13,4%
1,5
1,3%
Namur
186,8
100%
162,9
87,2%
22,7
12,2%
1,2
0,6%
Champagne Ardenne
519,5
100%
451,5
86,9%
62,4
12,0%
5,6
1,1%
Picardie
783,5
100%
721,3
92,1%
59,6
7,6%
2,7
0,3%
1.501,4
100%
1.378,3
91,8%
118,2
7,9%
4,9
0,3%
EU 27
Nord-Pas de Calais
%
Aantal ('000)
%
Aantal ('000)
Evolutie 2007-2011 Werkzame personen
Werknemers
Zelfstandigen
Meewerkende gezinsleden
EU 27
-0,85%
-0,59%
-0,72%
-11,34%
Samenwerkingszone*
-0,04%
-0,32%
4,37%
-18,83%
Oost-Vlaanderen
3,30%
1,65%
15,20%
-5,56%
West-Vlaanderen
-0,02%
3,71%
-14,90%
-20,83%
Hainaut
1,41%
2,51%
-3,50%
-26,87%
Luxembourg
5,56%
4,14%
18,11%
0,00%
Namur
0,92%
2,32%
-2,58%
-55,56%
Champagne Ardenne
-7,17%
-7,29%
-9,04%
40,00%
Picardie
1,11%
0,77%
9,76%
-43,75%
Nord-Pas de Calais
-0,33%
-1,80%
23,38%
-30,99%
Bron : Eurostat 2011 *De in deze grafiek vermelde samenenwerkingsgebied is een benadering (som van de Belgische provincies en de Franse regio’s vermeld in de tabel) van de reële samenwerkingszone van het Interreg-programma. Deze laatste omvat Oost-Vlaanderen niet in zijn geheel.
10.5.3.2
Werkgelegenheids- en werkloosheidsgraad
Onderstaande tabel toont de werkgelegenheidsgraad voor de verschillende leeftijdscategorieën van de bevolking en voor vrouwen. Met minder dan zeven op de tien personen tussen 15 en 64 jaar is de werkgelegenheidsgraad van de samenwerkingszone structureel zwak ten opzichte van het EU-gemiddelde. De provincies van de zone met de hoogste werkgelegenheidsgraad zijn de twee Vlaamse provincies (67,4%). Het zijn bovendien de twee enige provincies in de samenwerkingszone waarvan de werkgelegenheidsgraad boven het gemiddelde ligt van de EU. De provincie Henegouwen heeft de laagste werkgelegenheidsgraad (53,8%). De arbeidsmarkt kan nauwkeuriger omschreven worden met behulp van de volgende aspecten:
Definitieve versie - Rapport nr. 8
178
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Werkgelegenheidsgraad in 2011 (%) Werkgelegenheidsgraad: 15 tot 64 jaar
Werkgelegenheidsgraad: 15 tot 24 jaar
Werkgelegenheidsgraad: 55 tot 64 jaar
Werkgelegenheidsgraad: vrouwen van 15 tot 64 jaar
EU 27
64,2%
33,5%
47,4%
58,4%
Oost--Vlaanderen Oost
67,4%
28,6%
38,7%
63,5%
WestWest-Vlaanderen
67,4%
31,5%
39,2%
63,4%
Hainaut
53,8%
21,4%
34,0%
47,7%
Luxembourg
62,1%
24,4%
38,6%
55,8%
Namur
58,7%
24,9%
34,6%
53,8%
Champagne Ardenne
60,7%
28,9%
38,6%
56,9%
Picardie
63,8%
33,2%
37,8%
59,0%
Nord--Pas de Calais Nord
57,5%
26,6%
32,9%
52,2%
Bron : Eurostat 2011 ► De werkgelegenheidsgraad van jongeren in de samenwerkingszone is laag. ’In alle gebieden van de samenwerkingszone ligt de lokale werkgelegenheidsgraad van jongeren tussen 15 en 24 jaar immers onder het gemiddelde van de EU-27. In het Waalse Gewest is dit fenomeen bijzonder uitgesproken: volgens de provincies heeft slechts tussen 21% en 25 % van de jongeren er een baan. ► De werkgelegenheidsgraad van de 55- tot 64-jarigen ligt in alle regio's van de samenwerkingszone lager dan 40 %. Dat percentage dreigt nog verder te dalen, aangezien de generatie van de 45- tot 64-jarigen in de komende jaren met pensioen blijft gaan. ► De werkgelegenheidsgraad van vrouwen ligt in alle regio's van de samenwerkingszone onder het streefcijfer van 75 % tegen 2020. Vrouwen blijven in mindere mate dan mannen participeren op de arbeidsmarkt. Ook al is de kloof in de afgelopen tien jaar aanzienlijk kleiner geworden, toch lijkt het verschil zich sinds 2009 te hebben gestabiliseerd. Enkel in de Vlaamse provincies, en in mindere mate in Picardie, ligt de werkgelegenheidsgraad van de vrouwen boven het Europees gemiddelde. ► De werkgelegenheidsgraden zijn nagenoeg het hoogst in Oost- en West-Vlaanderen, onafhankelijk van de leeftijdsgroep of het geslacht. ► De drie Waalse provincies vertonen de laagste werkgelegenheidsgraden binnen de hele samenwerkingszone (onafhankelijk van de beschouwde leeftijdsgroep of het geslacht). De provincie Luxemburg kent echter ietwat betere cijfers dan de provincie Namen. Henegouwen vertoont de slechtste scores. ► De algemene werkgelegenheidsgraad en die van jongeren in de regio Champagne-Ardenne is gemiddeld in vergelijking met de rest van de samenwerkingszone. Die percentages liggen maar net onder de EU-gemiddelden. Het percentage van de 55- tot 64-jarigen in de regio is het hoogste van de Franse regio's in de samenwerkingszone, maar is wel zwakker dan de Vlaamse percentages. ► De werkgelegenheidsgraad in Picardie ligt op het gemiddelde van die van de samenwerkingszone en boven de gemiddelden in de Franse regio’s (behalve het percentage van de 55- tot 64-jarigen). ► Nord-Pas de Calais kent zwakke werkgelegenheidsgraden vergeleken met de rest van de samenwerkingszone en de zwaktste cijfers vergeleken met de Franse regio’s in het samenwerkingsgebied. . Zoals al eerder aangehaald, is de werkgelegenheidsgraad van de volledige samenwerkingszone relatief zwak. Het percentage van de 55- tot 64-jarigen biedt de meeste marge tot verbetering, aangezien de waarden binnen die leeftijdscategorie het meest afwijken van het gemiddelde in de EU-27. De meeste deeltijdse werknemers zijn vrouwen. Dat fenomeen geldt des te meer in de samenwerkingszone, aangezien het aandeel vrouwen binnen de deeltijdse werknemers er schommelt tussen de 78,5 % en de 82,4 %, terwijl het EU-gemiddelde op 74,8 % ligt. Deze tendens tot oververtegenwoordiging van vrouwen binnen deeltijds werk is tussen 2007 en 2011 gedaald. In de tabel hieronder ziet u het algemene werkloosheidspercentage in 2011, de evolutie ervan tussen 2007 en 2011, het percentage langdurige werkloosheid en het percentage jongerenwerkloosheid (15 tot 24 jaar).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
179
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Werkloosheidsgraad Langdurige werkloosheidsgraad
1515-24 jarigen (2011)
33,33%
4,14%
21,40%
3,80%
-20,83%
1,34%
11,40%
West--Vlaanderen West
3,20%
6,67%
0,90%
11,40%
Hainaut
11,70%
-8,59%
6,42%
30,80%
Luxembourg
6,20%
-8,82%
2,73%
18,60%
Namur
8,00%
-5,88%
4,13%
22,00%
ChampagneChampagne-Ardenne
10,70%
27,38%
4,41%
26,70%
Picardie
9,40%
-7,84%
4,60%
23,60%
Nord--Pas de Calais Nord
12,90%
10,26%
6,58%
31,00%
Werkloosheidsgraad 2011
Evolutie werkloosheidsgraad 20072007-2011
EU 27
9,60%
Oost--Vlaanderen Oost
Bron : Eurostat 2011 De werkloosheidsgraad ligt in de meeste Belgische provincies en Franse regio's van de samenwerkingszone hoger dan het EU-gemiddelde (9,6 %). ► De twee Vlaamse provincies vormen hierop een uitzondering: Oost-Vlaanderen kende een werkloosheidsgraad van 3,8 % en West-Vlaanderen van 3,2%. De werkloosheidsgraad bij de jongeren bedroeg 11,4 % in beide provincies. ► In de drie Waalse provincies is de werkloosheidsgraad in drie jaar tijd gedaald met 5 tot 9 %. ► De provincies Luxemburg en Namen hebben een middelhoge werkloosheidsgraad in vergelijking met de rest van de samenwerkingszone. De indicatoren van de provincie Luxemburg zijn een beetje beter dan die van Namen. ► De provincie Henegouwen en de regio Nord-Pas de Calais hebben de hoogste werkloosheidsgraad van de samenwerkingszone, ook voor de langdurige werkloosheid en de jongerenwerkloosheid. Nord-Pas de Calais heeft niet alleen de slechtste indicatoren, maar het de werkloosheidsgraad is er bovendien met 10 % gestegen. ► Picardie en Champagne-Ardenne hebben relatief lage werkloosheidsgraden ten opzichte van de hele samenwerkingszone, maar ze liggen dicht bij het EUgemiddelde. Ze zijn echter beter dan die van Henegouwen en Nord-Pas de Calais. Tussen 2007 en 2011 zijn de werkloosheidsgraden in alle regio’s gunstiger geevolueerd dan het EU-gemiddelde. De stijging van de werkloosheidsgraad in Champagne-Ardenne is alarmerend. Het langdurige werkloosheidsgraad is tussen 1999 en 2011 gedaald in de hele samenwerkingszone. In 2008 steeg de werkloosheid als gevolg van de crisis tot 2010, maar vanaf 2011 zette de neerwaartse trend zich weer door.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
180
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Langdurige werkloosheidsgraad Langdurige werkloosheidgraad (%)
12,00 10,00 8,00 6,00 4,00 2,00 0,00
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Henegouwen
Luxemburg
Namen
Champagne-Ardenne
Picardie
Nord - Pas-de-Calais
2011
Bron : Eurostat 2011 ► Wat de afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt betreft, vertonen bepaalde gebieden van de samenwerkingszone een groot onevenwicht, namelijk een daling van de werkgelegenheid in de industrie en de zwakke creatie van werkgelegenheid in sector van de marktdiensten (in de provincie Henegouwen, Aisne of Ardennes bijvoorbeeld):
o
Het onevenwicht is des te problematischer door de zorgwekkende situatie van de jongeren, zelfs in gebieden met een lage totale werkloosheidsgraad zoals de provincies Namen en Luxemburg. In de provincie Henegouwen was in 2009 30,8 % van de min 25-jarigen werkloos, evenals 26,7 % in Champagne-Ardenne en 31 % in Nord-Pas de Calais.
o
De provincies Oost- en West-Vlaanderen worden daarentegen geconfronteerd met een fenomeen van schaarste schaarste op de arbeidsmarkt, arbeidsmarkt wat voor een deel de omvang van de grensoverschrijdende realiteit verklaart (meer dan 26.000 grensarbeiders). De sectoren met een groot potentieel in deze gebieden (met name de metaalnijverheid, de bouwsector, de agrovoedingssector en de zorgsector) vinden moeilijk werknemers en de werkloosheidsgraad bij de min 25-jarigen ligt erg laag. Deze behoefte aan arbeidskrachten, die blijkt uit de grensoverschrijdende BMO-enquêtes (Besoins en Main d’Oeuvre) Nord-Pas de Calais/België, verklaart onder meer de grensoverschrijdende aanwervingen: zo werden in 2012 18.360 rekruteringsprojecten opgezet in de Belgische grensstreek en 75.000 door ondernemingen in de regio Nord-Pas de Calais. De socio-economische stand van zaken voor 2011 van Wallonië die werd opgesteld door het Forem, onderstreept overigens dat voor 37 van de 47 knelpuntberoepen de krapte op de arbeidsmarkt aan de basis ligt. In de Waalse grensstreek en meer in het algemeen in België is de vraag vooral groot in de tertiaire sector.
10.5.3.3
Scholingsgraad van de arbeidskrachten
In de tabel hieronder ziet u de evolutie van de scholingsgraad van de werknemers tussen 2002 en 2011.
Scholingsgraad van de arbeidskrachten 20052005-2011: 2011: vergelijking van het scholingsniveau volgens de internationale onderwijsindeling van de Unesco voor 1997 (ISCED 1997) Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
niveau 00--2
niveau 33--4
niveau 55--6
2005
2011
2005
2011
2005
2011
EU 27
25,7%
21,3%
48,8%
48,6%
25,1%
29,9%
Oost--Vlaanderen Oost
24,4%
19,6%
41,0%
40,8%
34,6%
39,7%
west--Vlaanderen west
24,4%
19,5%
42,8%
45,5%
32,8%
35,0%
Hainaut
28,3%
23,6%
40,9%
42,4%
30,8%
33,9%
Luxembourg
28,3%
23,0%
40,1%
41,3%
31,5%
35,7%
Definitieve versie - Rapport nr. 8
181
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Namur
24,9%
20,1%
39,8%
40,4%
35,2%
39,5%
Champagne--Ardenne Champagne
29,9%
25,1%
46,3%
50,3%
23,9%
24,6%
Picardie
33,6%
29,4%
43,6%
46,7%
22,8%
24,0%
Nord--Pas de Calais Nord
30,2%
22,5%
44,5%
44,6%
25,3%
33,0%
Bron : Eurostat 2011 * de granulariteit is aangepast aan de beschikbare gegevens om een homogene vergelijking mogelijk te maken De hooggeschoolde arbeidskrachten zijn meer vertegenwoordigd in ’de volledige samenwerkingszone dan in de EU. De twee regio’s die hierop een uitzondering vormen zijn Champagne-Ardenne en Picardie. ► De drie Franse regio's lijken over het algemeen lager opgeleide arbeidskrachten te hebben dan de Belgische provincies. ► Vanuit dynamisch oogpunt zijn de arbeidskrachten in alle regio's van de samenwerkingszone geëvolueerd naar een hoger scholingsniveau, net zoals in de Europese Unie. ► De provincies Oost-Vlaanderen en Namen hebben de hoogste percentages hooggeschoolden. Champagne-Ardenne en Picardie zijn de regio’s met de laagste percentages. ► De Vlaamse provincies zijn de zones met het kleinste aandeel laaggeschoolden, Picardie die met het hoogste aandeel. Het bestaan van echte grensoverschrijdende arbeidsmarktregio’s en van gemeenschappelijk economische sectoren aan weerszijden van de grens rechtvaardigen de ontwikkeling van gemeenschappelijke beroepsopleidingen in heel wat gebieden. In dit verband hebben bepaalde gebieden belangrijke initiatieven gelanceerd. Zo werd in 2012 het project “Distance Zéro” opgestart tussen de regio Champagne-Ardenne en Wallonië om in een grensoverschrijdend verband 600 stagiairs op te leiden over een periode van 4 jaar. De 6 opleidingstrajecten van het project spitsen zich toe op beroepen met goede vooruitzichten die beantwoorden aan de vraag naar arbeidskrachten van ondernemingen in de regio Champagne-Ardenne en in Wallonië.
10.5.3.4
Grensoverschrijdende mobiliteit
De grensoverschrijdende mobiliteit tussen België en Frankrijk kunnen we op verschillende manieren belichten: enerzijds met een analyse op het niveau van de landen of regio's en anderzijds vanuit het perspectief van de in- of uitgaande stromen. Afhankelijk van de gekozen perspectieven en bronnen verschillen de gegevens en is de samenhang niet altijd perfect. De gegevens van het RIZIV geven een zeer globaal beeld van de grensoverschrijdende mobiliteit. Deze gegevens leenden zich beter tot analyse dan de regionale data omdat deze laatste onvolledig en moeilijk vergelijkbaar zijn. Volgens het RIZIV hebben 38.799 inwoners van Frankrijk in 2012 in België gewerkt, terwijl slechts 5.477 inwoners van België in Frankrijk hebben gewerkt. Dat gebrek aan coherentie in de methodiek om gegevens te verzamelen en de favoriete Belgische werkplaatsen van de Fransen zijn te zien in de volgende figuur. Daarin ziet u de verdeling van de werknemers in België die ook in Frankrijk wonen volgens twee verschillende bronnen.
Verdeling van de Franse werknemers over de verschillende Belgische provincies
Bron : RIZIV 2009, ONSS 2009
Definitieve versie - Rapport nr. 8
182
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone Bovendien kwam de volgende informatie naar voren: ► In 2009 kwamen 10.710 Franse werknemers naar West-Vlaanderen. Iets minder dan de helft van hen werkte in het arrondissement Kortrijk. ► In 2009 kwamen 17.198 Franse werknemers naar Henegouwen. Ongeveer de helft van hen is gelijk verdeeld over Moeskroen en Doornik. Voor die twee provincies die meer dan 70 % van de Franse grenswerknemers tewerkstelden, kunnen we de volgende statistieken vermelden: ► 75 % van de grenswerknemers zijn mannen. ► De industriesector zet 50 % van de Franse grenswerknemers in. De op een na grootste sector is de groot- en kleinhandel en administratieve en ondersteunende diensten met 10 % Franse grenswerknemers. ► Die werknemers zijn relatief jong (een kwart is jonger dan 30). ► Tweederde van de Fransen die in België werken, komen uit Nord-Pas de Calais, uit de regio Roubaix-Tourcoing (34 %), Sambre-Avesnois (18 %), Valenciennes (15 %), Duinkerke en Flandre-Lys (14 %) en Rijsel (13 %). Voor de Belgen die in Frankrijk werken, geldt: ► Het aantal Belgische inwoners dat in Frankrijk werkt, is gedaald van 5979 naar 5477 personen tussen 2008 en 2011. In 2012 telde het RIZIV desondanks 6700 Belgen die in Frankrijk werkten. Deze waarde was de hoogste in 10 jaar. ► Driekwart van de Belgen die in Frankrijk werken, woont in Henegouwen. Van het overige kwart woont de helft in West-Vlaanderen. ► De onderstaande figuur toont de voortgang van die tendensen vanuit dynamisch oogpunt:
Evolutie van het aantal grenswerknemers van 20012001-2011
Bron : RIZIV 2012 Het arbeidsaanbod varieert sterk langs de grens en de situatie kan worden opgesplitst volgens de arbeidsmarktregio's: ► Duinkerke en de Vlaamse kustregio vormen een eerste arbeidsregio. Het arbeidstekort in Vlaanderen door het extreem lage werkloosheidspercentage, in combinatie met de hoge werkloosheidsgraad in Nord-Pas de Calais, maken een evenwicht mogelijk, hoewel er nog een aanzienlijke marge voor verbetering bestaat. ► De zone van de Eurometropool Lille-Kortrijk-Tournai vormt een tweede arbeidsregio van meer dan 822.000 banen, verdeeld over Rijsel (56,5 %), de Vlaamse gebieden (30,7 %) en Picardisch Wallonië (12,8 %). De werknemers van Rijsel zijn vooral actief in de tertiaire sector, die rond Kortrijk in de industrie en die in Picardisch Wallonië in de dienstensector en in mindere mate ook in de industrie. ► Binnen Picardie en Champagne-Ardenne kan geen enkele zone als grensoverschrijdende arbeidsmarktregio worden beschouwd, gezien de zwakkere activiteit en de talrijke mobiliteitsobstakels. De grensoverschrijdende stromen blijven niettemin vrij homogeen wat de categorie van de betrokken werknemers betreft. In de regio Nord-Pas de Calais hebben deze stromen immers vooral betrekking op de arbeiders. Maar door de geleidelijke diversificatie van de activiteiten in de zone winnen andere werknemerscategorieën aan belang in deze stromen, zoals kaderleden. Zo heeft de grensoverschrijdende uitstroom in het departement Marne vooral betrekking op de kaderleden en technici. Ook fiscale voorzieningen beïnvloeden de arbeidsmarkt. Deze ondergingen echter onlangs belangrijke veranderingen:
Definitieve versie - Rapport nr. 8
183
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone ► Voor 2008 werden de grenswerknemers belast in het land waar ze gevestigd waren, maar betaalden ze hun sociale lasten in het land waar ze werkten. Aangezien de inkomstenbelasting in Frankrijk lager is dan in België, en de persoonlijke bijdragen hoger zijn in Frankrijk dan in België, was het heel gunstig voor ingezetenen van Frankrijk om in België te werken, maar niet interessant voor inwoners van België om in Frankrijk te werken. Deze situatie benadeelde Belgische werknemers op de arbeidsmarkt in de grensstreek, en zette Belgen aan om zich in Frankrijk te vestigen. ► In 2008 heeft men met een wetgevend initiatief evenwel geprobeerd om verandering te brengen in die situatie, door de werknemer in het land van arbeid te belasten. In de praktijk heeft dit de onevenwichten op de grensoverschrijdende Frans-Belgische arbeidsmarkt echter niet veranderd. Dit initiatief schaft met retroactief effect tot 2007 de grensregeling af voor Belgen die in Frankrijk tewerkgesteld zijn en voorziet een overgangsperiode van 25 jaar voor de Fransen die in België werken. ► Sinds 1 januari 2012 kan een persoon dus niet langer het statuut van grenswerknemer verkrijgen. Diegenen die echter al beschikten over het statuut per 31 december 2011, kunnen het behouden tot in 2033 op drie voorwaarden.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
184
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.5.4 Sociale inclusie binnen de samenwerkingszone 10.5.4.1
Armoede
De onderstaande tabel geeft de percentages en evolutie weer van drie indicatoren waarmee we de sociale inclusie in de vijf grensregio's kunnen evalueren.
Armoedeindicatoren van 2006 tot 2011 Armoederisico23
Vlaams Gewest
Ernstige uitsluiting24
Personen die leven in een huishouden met zeer lage arbeidsintensiteit25
2009
Evolutie 20062009
2011
Evolutie 20072011
2011
Evolutie 20072011
10,10%
-11,40%
2,90%
45,00%
8,50%
-14,14%
Waals Gewest
18,40%
7,60%
7,40%
-18,68%
18,30%
4,57%
Champagne-Ardenne Picardie Nord-Pas de Calais Frankrijk*
14,60% 14,40% 18,50%
4,29% 3,60% 2,78%
N.A. N.A. N.A. 5,20%
N.A. N.A. N.A. 10,64%
N.A. N.A. N.A. 9,30%
N.A. N.A. N.A. -2,11%
16,3%
-1,81%
8,1%**
N.A.
10%**
11%***
EU 27
Bron : Eurostat, FOD Economie - Algemene directie Statistiek en Economische informatie, *geen detailgegevens voor Frankrijk , **gegevens van 2010, ***evolutie 2008-2010 Algemeen en statistisch gezien, schommelen de regio's van de samenwerkingszone rond het EU-gemiddelde. Toch ligt een meerderheid van de indicatoren boven het gemiddelde, wat zich vertaalt in een situatie die relatief minder gunstiger is dan het EU-gemiddelde. De enige uitzondering is het Vlaamse Gewest, waar alle indicatoren onder de EU-gemiddelden liggen. Het Vlaamse percentage ernstige uitsluiting neemt wel sterk toe. ► Meer in detail genomen, hebben de regio's Wallonië en Nord-Pas de Calais een armoederisico boven het EU-gemiddelde, terwijl dat voor de drie andere regio's onder het EU-gemiddelde ligt. ► Van de vijf regio's heeft het Vlaamse Gewest het laagste risico op armoede. Niettegenstaande steeg de graad van ernstige uitsluiting met bijna 50% in 4 jaar. ► De samenwerkingszone lijkt minder te lijden onder ernstige uitsluiting dan de gemiddelde EU-lidstaat. Toch moeten we een voorbehoud maken bij de Franse regio's, omdat deze indicator op dat niveau niet beschikbaar is. ► Wat het aandeel personen betreft in huishoudens met een lage arbeidsintensiteit, zitten Frankrijk en het Vlaamse Gewest net onder het EU-gemiddelde van 10 %. Hun aandeel in het Waalse Gewest is daarentegen bijna twee keer hoger dan het EU-gemiddelde. Het risico op armoede in de samenwerkingszone is tussen 2007 en 2010 toegenomen. Die tendens is des te zorgwekkender, omdat het EU-gemiddelde voor deze indicator een neerwaartse trend vertoonde. Het werkloosheidspercentage in de samenwerkingszone is minder sterk toegenomen dan het EU-gemiddelde over dezelfde tijdsperiode. ► Het Vlaamse percentage ernstige uitsluiting is geklommen van 2 % in 2007 tot 2,9 % in 2011. Dat cijfer blijft zeer laag in vergelijking met de rest van de samenwerkingszone en het EU-gemiddelde. ► In het Waalse Gewest is het percentage ernstige uitsluiting over een periode van drie jaar met 20 % teruggelopen. Wat de groei van het aandeel personen in huishoudens met een lage arbeidsintensiteit betreft, zijn de twee Belgische regio's en Frankrijk (gegevens voor de Franse regio's zijn niet beschikbaar) beter geëvolueerd dan het EU-gemiddelde.
10.5.4.2
Sociale infrastructuur
De onderstaande figuur geeft de dichtheid van sociale woningen weer in België en in de Belgisch-Franse grensregio in 2009.
Dichtheid van sociale woningen in 2009 23
Het armoederisico betreft het aandeel personen met een equivalent beschikbaar inkomen onder de risicodrempel voor armoede. Deze laatste werd vastgelegd op 60% van het nationaal beschikbaar mediaan inkomen na sociale transfers (Eurostat). 24
De graad van materiële ernstige uitsluiting betreft het aandeel personen uitgesloten van 4 of meer van de 9 elementen die als fundamenteel beschouwd worden (Eurostat). 25
De personen die leven in een huishouden met zeer lage arbeidsintensiteit zijn personen van 0 tot 59 jaar die leven in huishoudens waarin de volwassenen (met leeftijd tussen 18 en 59 jaar) gemiddeld minder dan 20% van hun totaal arbeidspotentieel benut hebben tijdens het voorbije jaar (Eurostat).
Definitieve versie - Rapport nr. 8
185
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Bron : Atlas transfrontalier Démographie Habitat 2012 Uit de analyse van de sociale infrastructuur in de Frans-Belgische grensregio komt de staatsgrens duidelijk naar voren. In België is het aantal sociale woningen per duizend inwoners slechts in enkele arrondissementen hoger dan dertig (Charleroi, Soignies, Doornik, Kortrijk en Gent), terwijl aan de Franse kant van de grensregio geen enkel departement onder die drempel zit. De Franse arrondissementen met de hoogste dichtheid van sociale woningen zijn: Charleville-Mézières, Sedan, Rijsel, Lens, Boulogne-sur-Mer en Calais. ► In de Vlaamse provincies van de samenwerkingszone is de dichtheid van sociale woningen vrij beperkt: doorgaans tussen de tien en de dertig sociale woningen per duizend inwoners. De enige uitzonderingen zijn de arrondissementen Kortrijk en Gent, waar de dichtheid lichtjes hoger is. Op Vlaams niveau bepaalt een decreet dat op 18 maart 2009 werd goedgekeurd het aantal sociale woningen die in een bepaalde stad of gemeente moeten worden gebouwd, om zo de inspanningen evenredig te verdelen voor de periode 2009-2020. De doelstellingen inzake aantal sociale woningen worden eerst vastgelegd op provinciaal en daarna op gemeentelijk niveau in samenspraak met elke gemeente. De maatregel geldt voor sociale huur- en koopwoningen en voor bouwgronden. ► Ook in de Waalse provincies is de dichtheid van sociale woningen vrij laag: doorgaans eveneens tussen de tien en de dertig sociale woningen per duizend inwoners. Uitzonderingen zijn Soignies, Doornik en Charleroi, waar de dichtheid hoger is. ► In Champagne-Ardenne varieert de dichtheid van sociale woningen sterk volgens het departement, maar ze blijft toch ruimschoots boven het Belgische gemiddelde. Charleville-Mézières en Sedan hebben de hoogste dichtheid van de regio met een gemiddelde boven de negentig sociale woningen per duizend inwoners. ► In Picardie schommelt de dichtheid van de sociale woningen ook sterk tussen de departementen. Op de meeste plaatsen varieert het aantal sociale woningen tussen de dertig en de negentig per duizend inwoners en in Boulogne-sur-Mer, Calais en Rijsel loopt dat aantal zelfs op tot meer dan negentig. ► In Nord-Pas de Calais bedraagt de dichtheid in de meeste gebieden tussen de vijftig en de negentig sociale woningen per duizend inwoners. Boulogne-surMer en Lens onderscheiden zich met een dichtheid boven de 90 sociale woningen per duizend inwonders. De recente statuutwijziging van SOGINORPA is een algemeen bekend feit in Nord-Pas de Calais. Deze maatschappij is de voornaamste verhuurder geworden van de regio Nord-Pas de Calais en beschikte eind 2009 over iets meer dan 62 500 woningen afkomstig uit de mijnbouwmaatschappijen voor steenkoolmijnen van Nord-Pas de Calais. Aangezien dit park in 2009 als privé werd beschouwd, geeft de kaart hierboven het belang ervan niet weer.
10.5.5 De sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen van de zone m.b.t. de socio-demografische thematieken van de Europese Unie
Dankzij de analyse van de sociodemografische dynamieken konden de sterktes en zwaktes van de samenwerkingszone op dit gebied worden aangetoond, evenals de kansen en bedreigingen waarmee deze gebieden te maken krijgen voor de periode 2014-2020. Deze analyses werden per thematische doelstelling van de EU voorgesteld, en brachten een aantal uitdagingen aan het licht op het vlak van grensoverschrijdende samenwerking voor de volgende programma’s.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
186
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.5.5.1
Thematiek nr. 8: Bevorderen van werkgelegenheid en arbeidsmobiliteit
STERKTES ► Geschoolde en gespecialiseerde arbeidskrachten (bv. in de metaalindustrie, farmaceutische sector en gezondheidszorg).
ZWAKTES ► Wat het evenwicht tussen vraag en aanbod betreft, vertonen bepaalde regio's van de samenwerkingszone een aanzienlijk onevenwicht doordat het aanbod aan industriële jobs daalt en er nauwelijks commerciële functies bijkomen (in Henegouwen, Aisne of de Ardennen bijvoorbeeld). ► Gebrek aan arbeidskrachten in bepaalde domeinen: beroepen die technische scholing vereisen en de zorgsector in Vlaanderen ► De werkloosheidsgraad van jongeren blijft een belangrijk probleem voor bepaalde regio’s (behalve in Vlaanderen).
► De tendens tot oververtegenwoordiging van vrouwen die deeltijds werken is gedaald in de meeste regio's van de samenwerkingszone. ► De werkloosheidsgraad is in alle regio's minder sterk gestegen dan het EU-gemiddelde. ► Aanzienlijke grensoverschrijdende stromen van Franse werknemers in België en Belgische consumenten in Frankrijk
► Een relatief zwakke werkgelegenheidsgraad in de hele samenwerkingszone (<70 %) en een relatief hoge werkloosheidsgraad (met uitzondering van de twee Vlaamse provincies). ► De werkgelegenheidsgraad van jongeren in de samenwerkingszone is zwak. Dat fenomeen valt vooral op in het Waalse Gewest. ► De werkgelegenheidsgraad van vrouwen ligt in alle regio's van de samenwerkingszone onder het gemiddelde van de EU27 en ver onder het streefcijfer van 75 % tegen 2020.
► De mobiliteit (van werknemers, studenten, etc.) blijft een transversale uitdaging voor de Frans-Belgische zone.
► De hooggeschoolde arbeidskrachten zijn relatief goed vertegenwoordigd in de grensregio's.
► De scholingsgraad van de beroepsbevolking verschilt sterk naargelang de regio.
► Organisatie van gemeenschappelijke beroepsopleidingen als gevolg van de van grensoverschrijdende arbeidsregio's .
► Samenwerking en kennisdeling tussen personen en organisaties in de onderwijssector is momenteel nog beperkt.
► Gezamenlijke initiatieven op vlak van onderwijs en opleiding. ► Het belang van de eurometropool en de innovatiepolen.
► Goede communicatie en samenwerking tussen de publieke arbeidsmarktactoren in de verschillend regio’s . Het aantal gezamenlijke initiatieven is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Territoriale bijzonderheden
► Specifieke initiatieven, meer specifiek m.b.t. de ontwikkeling van de innovatiepolen op vlak van zorg, zijn dingen die gevaloriseerd moeten worden.
► Het bestaan van barrières op vlak van arbeidsmobiliteit (bv. taal, juridisch-administratief, transport,..).
► De gegevens en statistieken over grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit zijn zeer verscheiden en de samenhang is niet altijd perfect, wat de analyse en de het scherpstellen van de uitdagingen moeilijker maakt ► Het arbeidsaanbod varieert sterk langs de grens. ► Het onevenwicht tussen de grensoverschrijdende werknemersstromen neemt toe. ► Het bestaan van obstakels voor de grensoverschrijdende mobiliteit, zoals taalbarrières
Definitieve versie - Rapport nr. 8
187
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
KANSEN ► Het is essentieel dat het onderwijs nauw aansluit bij de behoeften van sectoren met potentieel. ► Het gebrek aan arbeidskrachten in de Vlaamse provincies, in combinatie met de hoge werkloosheidspercentages in NordPas de Calais en Wallonië, biedt een kans voor de grensoverschrijdende werkgelegenheid in bepaalde sectoren. ► Valorisatie van de non-profit sector kan worden verbeterd, bv. door middel van samenkomsten en netwerkacitiviten ► De groene economie biedt opportuniteiten voor de werkgelegenheid van de zone ► Een sterk engagement bij de publieke diensten om samen te werken op grensoverschrijdend niveau.
BEDREIGINGEN ► Oost- en West-Vlaanderen hebben te kampen met een aanbodstekort op de arbeidsmarkt. De sectoren met hoog potentieel in de gebieden (vooral de metaal- en bouwsector) hebben het dan ook moeilijk om vacatures ingevuld te krijgen. ► Krapte op de arbeidsmarkt voor bepaalde beroepen: in de zorgsector in brede zin (crèches, ziekenhuizen,..), de landbouw, de agrovoedingsindustrie in Vlaanderen. ► De financiële gezondheid van de niet commerciële sector in bepaalde regio’s (bv. Aisne). ► De druk op de vermindering van publieke interventie in de gehele zone kan de bestaande bedreigingen versterken.
► De werkzaamheidsgraad van de 55- tot 64-jarigen biedt de grootste marge tot verbetering, maar ook bij de jongeren en de meest kwetsbare doelgroepen is er zeker verbetering mogelijk (integratietrajecten, etc.)
► De werkgelegenheidsgraad van de 55- tot 64-jarigen ligt in alle regio's van de samenwerkingszone lager dan 40 % en dreigt verder te dalen. Onevenwicht tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
► Het aanpakken van obstakels voor de grensoverschrijdende mobiliteit, zoals taalbarrières, transparantie van de arbeidsmarkt en administratieve formaliteiten
► Het onevenwicht tussen het aanbod en de vraag op de arbeidsmarkt.
► In de gezondheidssector is de mobiliteit van dokters, verpleegkundigen en patiënten essentieel.
► De samenwerkingszone kampt met een vergrijzende bevolking (het aandeel jongeren neemt af, terwijl het aandeel ouderen stijgt).
► Aanpassing aan een ouder publiek door diensten aan huis te voorzien en verder te ontwikkelen vraagt een valorisatie van de arbeidsmobiliteit in bepaalde sectoren.
► De uitstroom van jongeren heeft een negatieve impact op bepaalde minder aantrekkelijke regio’s in de samenwerkingszone.
► Het transport (ook woon/werk verkeer) via de binnenvaart wordt een belangrijke opportuniteit binnen de zone. ► Duurzame ontwikkeling en groene economie zijn belangrijke opportuniteiten voor de werkgelegenheid in de zone.
► De ontwikkeling van nieuwe opkomende sectoren biedt kansen voor de werkgelegenheid, al moet dit soms gepaard gaan met bijkomende opleidingen om de vereiste kennis en vaardigheden te ontwikkelen ► De samenwerkingszone is bijzonder goed geplaatst om sectoren (en dus werkgelegenheid) te ontwikkelen die een antwoord bieden op de uitdagingen over duurzame ontwikkeling, groene economie, gezondheid en zorg ("Care") en nieuwe technologieën. ► De dienstensector (aan personen) is in volle ontwikkeling in de zone en biedt ook weer kansen op vlak van werkgelegenheid. ► Verdiepen en implementeren van een gemeenschappelijk opleidingsaanbod in de samenwerkingszone.
Territoriale bijzonderheden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
► Sterke territoriale heterogeniteit in de hele samenwerkingszone ► Sterke territoriale heterogeniteit in de hele samenwerkingszone ► De twee Vlaamse provincies, de zone van de Eurometropool Lille-Kortrijk-Tournai, de havens, etc. vormen allen belangrijke ► Tot 2008 moedigden de fiscale incentives Fransen sterk aan arbeidsregio's waarop men kan inzetten. om in België te werken. In 2008 heeft men geprobeerd om die situatie te veranderen en het evenwicht te herstellen tussen de grensoverschrijdende werknemersstromen. Sinds 2012 is deze fiscale incentive afgeschaft maar het blijft voor Franse grensarbeiders interessant om in België te werken.
188
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.5.5.2
Thematiek nr. 9: Bevorderen van sociale inclusie en armoede bestrijden
STERKTES ► Het aandeel personen in huishoudens met een lage arbeidsintensiteit, ligt in Frankrijk en het Vlaanderen net onder het EU-gemiddelde van 10 %.
ZWAKTES ► Het aandeel personen in huishoudens met een heel lage arbeidsintensiteit is relatief hoog in het Waalse Gewest. ► De samenwerkingszone kenmerkt zich door een territoriale heterogeniteit waarbij de sociale ongelijkheid in de voorbije twintig jaar is toegenomen ► Het risico op schulden bij bepaalde doelgropen van de samenwerkingszone blijft een element van ongelijkheid
► De samenwerkingszone lijkt minder te lijden onder ernstige sociale uitsluiting dan gemiddeld in de EU. ► De evolutie van het aandeel personen in huishoudens met een lage arbeidsintensiteit is in de Belgische regio's en Frankrijk beter dan het EU-gemiddelde.
► Het risico op armoede is toegenomen in de samenwerkingszone. Vooral in Wallonië en Nord-Pas de Calais ligt dat risico vrij hoog. ► De werkgelegenheidsgraad van kwetsbare groepen, zoals personen met een handicap en immigranten, is relatief laag.
► De Franse grensdepartementen hebben een relatief hoge ► De vraag naar sociale woningen binnen de zone is erg hoog. dichtheid van sociale woningen in vergelijking met de Belgische grensarrondissementen. ► De oude sociale woningen vertonen ouderdomsverschijnselen, vooral in de landelijke gebieden ► Er bestaan initiatieven op vlak van arbeidsmarktintegratie voor bepaalde doelgroepen (bv. personen met een handicap) ► De bestaande maatregelen voor sociale integratie volstaan niet voor bepaalde doelgroepen (bv. migranten etc.) ► De toegang tot zorg (bv. tot de psychiatrie) in de regio’s is zwak: beperkter ziekenhuisaanbod in de landelijke zones omwille van de moeilijkheid geneesheren te behouden in deze gebieden ► Energie-armoede (bv. facturen van gas niet kunnen betalen) bij bepaalde doelgroepen in de zone
► Vanuit sociaal oogpunt rijzen in de stedelijke gebieden de volgende problemen: sociale ongelijkheid, concentratie van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, oprukkende voorsteden. ► Het fenomeen van de oprukkende voorsteden heeft twee negatieve aspecten:
o
o
De gegoede bevolkingsgroepen werken in de stadscentra of zijn met pensioen en kiezen ervoor zich in de landelijke voorsteden te vestigen, vaak aangetrokken tot de levenskwaliteit. Dit kan beschouwd worden als een zwakte voor de omgeving en de sociale integratie. Een aantal gezinnen ondergaan als het ware een gedwongen migratie en zien zich genoodzaakt om verder van de stadscentra te gaan wonen door het gebrek aan huisvesting en de stijgende prijzen. Die gebieden en bevolkingsgroepen hebben te kampen met zware problemen inzake "sociale versnippering" en mobiliteit.
► De samenwerkingszone kent in een aantal regio’s problemen rond fysieke en sociale uitsluiting. Het zijn traditioneel landelijke gebieden of gebieden waar de bedrijvigheid in de industrie is afgenomen. Ze zijn getroffen door werkloosheid en vertonen zorgwekkende sociodemografische indicatoren.
Definitieve versie - Rapport nr. 8
189
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
► Er zijn onevenwichten tussen de gebieden van de samenwerkingszone op het vlak van loonmassa en menselijke kapitaal. ► Grensoverschrijdende kennisdeling is vaak delicaat of moeilijk. ► Het opleidingsaanbod blijft weinig grensoverschrijdend en onvoldoende aangepast aan de lokale behoeften van de regio.
KANSEN ► Opzetten van samenwerkingen zodat er een beter antwoord kan worden geboden op de problemen in de landelijke gebieden en in parallel de huidige lokale aanwezigheid van sociale dienstverlening behouden.
BEDREIGINGEN ► De bevolkingspiramide van de hele samenwerkingszone is sterk getekend door de vergrijzing van de babyboomgeneratie. ► In de Belgische grensprovincies van de samenwerkingszone is de dichtheid van sociale woningen vrij beperkt. ► Het engagement voor sociale organisaties verminderd (jongeren zetten zich nog steeds in als vrijwilliger maar voor kortere periodes of voor afgebakende projecten). ► Het vrijwilligerswerk wordt geconfronteerd met administratieve en juridische moeilijkheden. ► De energie-armoede van bepaalde bevolkingsgroepen kan nog verergeren. ► Lokale stedelijke initiatieven worden moeilijker doordat men meer en meer rekening moet houden met Europese richtlijnen publieke aanbestedingen (risico op meer concurrentie i.p.v. samenwerking)
► Meer behoede doelgroepen anticiperen meer en meer op de toekomstige uitdagingen op vlak van energie
► De grootstedelijke gebieden vertonen vanuit sociaal oogpunt vaak schrille contrasten.
► Regionale experimenten op vlak van onderwijs (bv. in de thuiszorg) worden meer en meer gekend bij de actoren binnen de zone. ► De ontwikkeling van een meer toegankelijk grensoverschrijdend opleidingsaanbod en meer samenwerking tussen de regio’s.
Territoriale bijzonderheden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
► Vier territoriale dynamieken met heel uiteenlopende sociale uitdagingen.
► Vier territoriale dynamieken met heel uiteenlopende sociale uitdagingen
► De metropolen zijn relatief minder getroffen door de algemene vergrijzing van de bevolking, omdat de universiteitscentra en arbeidskansen aantrekkelijk zijn voor studenten en jonge werkzoekenden en omdat jonge gezinnen zich opnieuw in de stadscentra gaan vestigen.
► In bepaalde probleemwijken zijn alle zwaktes van de zone geconcentreerd
190
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.5.6 Voornaamste sociodemografische uitdagingen inzake grensoverschrijdende samenwerking Dankzij deze sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen konden een aantal uitdagingen worden geïdentificeerd op het vlak van economische ontwikkeling. Het zijn deze uitdagingen waar de grensoverschrijdende samenwerking voor staat in de periode 2014-2020. Deze uitdagingen werden tijdens de workshops op 21 maart jl. voorgesteld, besproken en gehiërarchiseerd samen met de stakeholders van de verschillende gebieden. Na afloop werden de voornaamste uitdagingen voor de grensoverschrijdende samenwerking vastgelegd. Vervolgens werden ze voor elk type infraregionaal gebied aan weerszijden van de grens voorgesteld, waarbij sommige gebieden gemeenschappelijke uitdagingen bleken te hebben.
Grensoverschrijdende uitdagingen die uit de diagnose en de interviews met de partnerautoriteiten partnerautoriteiten naar voor komen en die gevalideerd zijn op de workshops workshops van 21/03/2013 Subthema 1: 1: Bevordering van gerichte acties op vlak van werkgelegenheid en ontwikkeling van specifieke sectoren ► Acties richten op een bepaald doelpubliek of een bepaalde thematiek (senioren, jongeren, integratie, etc.) ► Ambachtelijke sectorvaloriseren en anticiperen op de behoeften van het bedrijfsleven (korte opleidingen, etc.) ► Bevorderen van het zoeken naar nieuwe manieren van werken en benodigde competenties gelinkt aan nieuwe behoeftes (bv. in de groene economie, de zorgsector, de dienstensector). ► Het evenwicht tussen de profit en non-profit sector bevorderen op het vlak van tewerkstelling van personen in moeilijkheden; ► Opleiding voorzien voor begeleiders zelf en voor de begeleiding aan werkgevers ► De uniformisering van de steunmaatregelen voor werkgelegenheid in samenhang met grensoverschrijdende acties voor de opleiding van werkzoekenden en werknemers :
o o o
Aanbieden van geïntegreerde opleidingen over de verschillende regio’s Tripartite arbeids- en opleidingsinitiatieven ontwerpen (waarbij de opleiding plaatsvindt in de regio waar de job is aangeboden) Bestuderen van de mogelijkheden tot uniformisering van steunmaatregelen voor werkgelegenheid
Subthema 2: 2: Versterking van de mobiliteit van werknemers en werkzoekenden ► Ontwikkelen van de arbeidsmobiliteit in antwoord op de huidige arbeidsnoden :
o o o
Verminderen van mobiliteitsbarrières (administratief, taal, infrastructuur (vereiste om over een voertuig te beschikken), etc.) Harmoniseren van het grensoverschrijdende statuut van werkzoekenden (werken aan de harmonisering van de juridische regels rond de toegang van werkzoekenden tot de publieke bemiddelingsdiensten en tot de nodige begeleiding) Activeringsprojecten uitwerken die rekening houden met de barrières om te werken met een tewerkstellingsdoel en informatie verschaffen aan de wernemers omtrent het arbeidssysteem
► De mobiliteit van jongeren reeds in een vroeg stadium bevorderen op het vlak van andere thematieken voor jobs van de toekomst (bv. sport, vrije tijd, cultuur) Subthema 3: Verzekeren van een gerichte ondersteuning voor bepaalde doelgroepen, maar in een bredere aanpak (welzijn) om de impact ervan de vereenvoudigen binnen een grensoverschrijdend grensoverschrijdend perspectief ► Begeleiden van de doelgroepen met moeilijkheden (bv. strijd tegen discriminatie, daklozen, werklozen, migranten, vrouwen) en de gebieden getroffen door armoede; ► Begeleiding van de vraag voor specifieke thematieken
o o o o o
Gezondheid als bron van menselijk welzijn (gezondheidspromotie, toegang tot zorg, mentale en hygiënische gezondheid) Diensten aan afhankelijke personen en personen met een handicap (thuiszorg, opvang van oudere personen, toegankelijkheid, etc.) Preventie en strijd tegen verslavingen (bijvoorbeeld drugs, alcohol) Strijd tegen energie-armoede Wegwerken van belemmerende randvoorwaarden voor tewerkstelling (analfabetisme, integratieproces)
► Bevorderen en ondersteunen van sociale innovatie
Subthema 4: Bevordering van een grensoverschrijdende identiteit ► Een grensoverschrijdende sociale identiteit ontwikkelen op vlak van werkgelegenheid:
o o o o o o
Gezamenlijke ‘Phare’-actie rond sociale economie, openbare diensten (meerbepaald op landelijk vlak) Bevorderen van micro-projecten Opmaak en onderhoud van een internetsite betreffende gebruikelijke en feitelijke informatie, een ontmoetingsplaats voorzien, sensibilisatie van het grensoverschrijdende aanbod a.d.h.v. sociale media Cultuur ontwikkelen en ondersteunen ; Uitwisselen van goede praktijken, netwerkopbouw ; Valorisatie en promotie van ‘welzijn’ en van generieke competenties betreffende gezamenlijk leven.
► Sterker ontwikkelen en ondersteunen van lokale dienstverlening (meerbepaald op landelijk vlak) ► De verspreiding bevorderen van de principes omtrent goed beheer van administratieve diensten (deelname van de burgers aan beslissingen, keuze, plan, uitvoering, beoordeling)
Definitieve versie - Rapport nr. 8
191
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Prioritisering van de grensoverschrijdende uitdagingen Opmerking: de uitdagingen zijn geprioriseerd volgens: volgens: ► De mate van grensoverschrijdende integratie, in functie van de intensiteit van de bestaande samenwerking (aantal, kwaliteit van de samenwerkingsprojecten en aantal actieve regionale spelers) ► hun potentiële effect op de ontwikkeling van het gebied ten aanzien van de thematische doelstellingen van de EU ► de kritische massa ten aanzien van de interventies die nodig zijn voor een effectieve implementatie door de OP (financiering, aantal actieve spelers, schaal van de gebieden). De volgende analyses worden weergegeven door de types van gebieden te clusteren die gemeenschappelijke grensoverschrijdende uitdagingen hebben.
Mate van grensoverschrijdende integratie
Uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking gelieerd aan de sociodemografische dynamieken voor de grensoverschrijdende aglomeraties en reconversie gebieden Organiseren van grensoverschrijdende jobbeurzen
Hoog
Verbeteren Opleidingsaanbod meer grensoverschrijdende grensoverschrijdend samenwerking tussen bekend maken en arbeidsbemiddelingsdiensten benutten (zeker m.b.t. knelpuntberoepen)
Gemiddeld
Grensoverschrijdende Bevorderen grensaanpak van specifieke sociale problemen (bv. overschrijdende verslavingen, energie- (jongeren)stages / eerste-werkarmoede, ..) ervaring)
Verbeteren wederzijdse erkenning van diploma's en competenties
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Laag
Laag
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Matig
Hoog
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
192
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
Mate van grensoverschrijdende integratie
Uitdagingen ten aanzien van de grensoverschrijdende samenwerking gelieerd aan de sociodemografische dynamieken voor de rurale, aantrekkelijke suburbane, geisoleerde gebieden en kust-gebieden
Hoog Verbeteren Organiseren van grensoverschrijdende grensoverschrijden samenwerking tussen de jobbeurzen, Opleidingsaanbod arbeidsbemiddelingsspecifiek voor meer grensdiensten knelpuntberoepen overschrijdend bekend maken en benutten
Gemiddeld
Toegankelijk maken Bevorderen grensoverschrijdende grenswerkgelegenheidsoverschrijdende maatregelen (voor (jongeren)stages bepaalde sectoren) / eerste-werkervaring
Laag
Laag
Matig
Verbeteren wederzijdse erkenning van diploma's en competenties
De kritieke massa die noodzakelijk is om de acties te operationaliseren
Hoog
Potentieel voor de ontwikkeling van de samenwerkingszone
Bron: Analyses van Ernst & Young, op basis van de strategische interviews, de sociosocio-economische diagnose en de workshops van 21 maart 2013
Definitieve versie - Rapport nr. 8
193
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.6 Overzicht sterktes, zwaktes, opportuniteiten en bedreigingen van de samenwerkingszone De socio-economische diagnose legt een aantal belangrijke sterktes en zwaktes van de samenwerkingszone bloot, alsook een aantal opportuniteiten en bedreigingen, allen endogene en exogene factoren van de regio’s die een positieve of negatieve invloed kunnen hebben op het volgende programma 20142020. Deze sterktes, zwaktes, opportuniteiten en bedreigingen worden besproken in de SWOT fiches per thematische doelstelling (zie SWOT fiches aan het einde van elke dynamiek). Deze SWOT fiches zijn bediscussieerd, verder verfijnd en gevalideerd op de workshops van 21 maart 2013, waarbij een dertigtal belanghebbenden vanuit de verschillend regio’s aanwezig waren. In wat volgt wordt een algemeen (samenvattend) overzicht gegeven voor de samenwerkingszone van het OP INTERREG Frankrijk – Wallonië – Vlaanderen.
10.6.1 Overzicht sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen per dynamiek
STERKTES ► Een sectorale specialisatie, die duidelijk de sporen draagt van de vroegere dominantie van de industrie, en op weg is naar diversificatie door een constante evolutie in de richting van de dienstensector
ZWAKTES ► Regionale economische dynamieken die niet de hele grensoverschrijdende zone bereiken ► Economisch groeiritme dat zwaar is getroffen door de crisis
► Complementariteit in sectoren en gedeelde specialisaties op ► Een minder goed imago of een minder sterke grensoverschrijdend niveau: aantrekkingskracht van bepaalde regio’s Sterke competitieve sectoren die mee zijn met de ► Een lokaal economisch weefsel dat nog sterk afhankelijk is veranderingen in hun sector van een bepaalde sector, een bepaald product of een beperkt o Aanwezigheid van nieuwe sectoren met een groot aantal opdrachtgevers innovatie- en ontwikkelingspotentieel en met creatie van werkgelegenheid ► Micro-ondernemingen en kmo’s die weinig innovatief zijn (door een gebrek aan hulpmiddelen, kennis en een netwerk ► Aanwezigheid van grote multinationale groepen, die behoren om een innovatiestrategie op te stellen), en die problemen tot de grootste in hun sector hebben om zich internationaal te ontwikkelen
o
Economische kenmerken
► Gemeenschappelijke maken:
o o o
factoren die de regio aantrekkelijk
► Creatie van nieuwe ondernemingen die onder het potentieel ligt van de zone (rekening houdend met de demografische situatie) en een laag overlevingspercentage van bedrijven
Een sterk uitgebouwde communicatie- en transport infrastructuur ► Een zwakke grensoverschrijdende mobiliteit van ondernemers Goed geschoolde en gespecialiseerde arbeidskrachten en het nog altijd bestaan van beschotten tussen markten, Een natuurlijk en historisch toeristisch erfgoed sectoren en regionale steunmaatregelen binnen de samenwerkingszone (gebrek aan wederzijdse bekendheid, beperkte toegang tot informatie)
► Een zone met regio’s die een relatief jonge bevolking hebben ► Sommige gebieden hebben moeite om jonge werknemers (Noord-Frankrijk en Wallonië) en dus een reserve aan aan te trekken behoorlijk geschoolde arbeidskrachten ► Een situatie inzake werkloosheid, armoede, opleidingsniveau ► Belangrijke grensoverschrijdende mobiliteit tussen Nord-Pas en gezondheid die slechter is dan het nationale gemiddelde de Calais, Wallonië en Vlaanderen voor de Waalse en Franse regio’s
Sociodemografische kenmerken
► Een belangrijk netwerk van actoren binnen de zone die werken ► Een toename van de sociale problemen bij de meest rond sociale integratie van bepaalde doelgroepen (ouderen, kwetsbare groepen in bepaalde regio’s. personene met een handicap, etc.) ► Onvoldoende grensoverschrijdende mobiliteit in de arbeidsmarktzones met de grootste problemen en voor de ► Historische grensoverschrijdende samenwerking in de onderwijs- en gezondheidssector meest kwetsbare doelgroepen ► Onevenwicht tussen de kwalificaties en competenties van de arbeidskrachten en de noden in bepaalde sectoren ► Een digitale breuklijn die samenloopt met de sociale
Definitieve versie - Rapport nr. 8
194
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
STERKTES
ZWAKTES
► Kwaliteitsvolle natuurlijke rijkdommen binnen de zone en ► Regio’s die geconfronteerd worden met oprukkende dynamische plattelandsruimtes voorsteden
Ruimtelijke en milieukenmerken
► Natuurlijk erfgoed en landschappen langs beide kanten van ► Een vrij hoge hoeveelheid restafval per inwoner in de Franse de grens, die grensoverschrijdend beschermd worden regio’s van de samenwerkingszone (grensoverschrijdende natuurparken van het Natura 2000netwerk, een toeristisch merk) en die een hoog ► Lage kwaliteit van het grondwater door vervuiling die valorisatiepotentieel hebben (aquacultuur, afkomstig is van lozingen door de industrie, de landbouw en landbouwgrondstoffen, houtindustrie, toerisme, ecologisch de gezinnen bouwen) ► Verhoging van broeikasgasemissies en van het ► De aanwezigheid van grote voorraden grondwater die energieverbruik , vooral in de transportsector. voornamelijk gebruikt worden voor de productie en distributie van drinkwater ► Toename van een spoorwegnetwerk dat nog weinig ontwikkeld is op het vlak van grensoverschrijdende verbindingen in ► Toename van de productie van hernieuwbare energie (wind, landelijke gebieden zon en biomassa) in de hele samenwerkingszone ► Fileproblemen op de transportassen tussen de grote steden. ► Een dicht regionaal spoorwegnetwerk ► Een suboptimale organisatie van het intermodaal verkeer met de grote Europese netwerken (bijvoorbeeld aansluiting tussen wegvervoer en spoorverbindingen)
► Aanwezigheid van wetenschappelijk en R&D –centra en innovatiepolen met nationale en Europese uitstraling ► Dicht netwerk van actoren op vlak van technologische valorisatie (science parks, competitiviteitspolen, bedrijvenclusters) in sectoren met potentieel ► Ruime verspreiding van ICT wat de ontwikkeling van digitale sectoren en de creatieve economie ondersteunt ► Kwaliteitsvolle en erkende technische en wetenschappelijke opleidingen
► Een nog te beperkte wisselwerking tussen onderzoekscentra en de bedrijven (vooral kmo's), in het bijzonder in Wallonië en Frankrijk ► Gebrek aan afstemming tussen opleiding en onderzoeksactiviteiten enerzijds en de concrete innovatieprojecten en de toepassing in het bedrijfsleven anderzijds ► Een beperkte uitwisseling en mobiliteit van studenten, doctorandi en onderzoekers tussen de universiteiten van de samenwerkingszone en ook tussen hogescholen en het secundaire onderwijs
Kenmerken met betrekking tot innovatie en kennis ► Frequente interregionale en grensoverschrijdende R&Dsamenwerking, geconcretiseerd in talrijke ► Traditioneel overwicht van opleidingen van korte duur vooral in de Franse en Waalse gebiedsdelen gemeenschappelijke onderzoeks- en valorisatieprojecten ► Onevenwichtige grensoverschrijdende studentenstromen, ten voordele van de stromen van Frankrijk naar België ► Een gebrek aan grensoverschrijdende zichtbaarheid van de beschikbare opleidingen voor levenslang leren ► Het bestaan van obstakels bij de erkenning en validatie van eerder verworven competenties aan beide kanten van de grens
Territoriale bijzonderheden
► Een grootstedelijke dynamiek rond de Eurometropool en rond ► Het bestaan van ingesloten/geïsoleerde stedelijke en Gent, die ook een sterke invloed heeft op de aangrenzende voorstedelijke grensregio’s die geconfronteerd worden met gebieden grote problemen op vlak van economische transitie en de daarmee samenhangende sociale problemen ► Dynamische regionale stadspolen gedragen door een geslaagd beleid van lokale specialisatie en industriële transitie ► Landelijke gebieden die profiteren van de specialisatie in bepaalde landbouwsectoren en/of van een gekozen migratie naar landelijke voorsteden ► Aantrekkelijke kustregio’s
Definitieve versie - Rapport nr. 8
195
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
KANSEN
Economische kenmerken
BEDREIGINGEN
► Nieuwe opkomende sectoren met een groot innovatie-, groei- ► Verdieping van de economische breuklijnen tussen de en werkgelegenheidspotentieel in de drie zijden van de grootstedelijke gebieden, de dynamische landelijke en samenwerkingszone (eco-technologieën, agrostedelijke gebieden enerzijds en de grensoverschrijdende voedingsindustrie, nieuwe materialen, , logistiek en vervoer, voorstedelijke en landelijke gebieden in industriële mechanica en luchtvaart, digitale toepassingen en creatieve omschakeling of reconversie anderzijds economie) ► Een economische dynamiek die zich zou concentreren op de grootstedelijke centra buiten de samenwerkingszone (Ile-de► Aanzienlijk groeipotentieel in de lokale economie (diensten aan personen, sociale economie, toerisme) van de France, Brussels Hoofdstedelijk Gewest) voor bepaalde zones grensoverschrijdende gebieden (Reims bijvoorbeeld) ► Complementaire grensoverschrijdende sectoren die ► De invoering van een nieuwe fiscaal regime voor mogelijkheden bieden (landbouw en agro-voedingsindustrie, grensarbeiders (2012) die de stroom van pendelaars tussen houtindustrie, groene chemie, nieuwe materialen, textiel, Frankrijk en België zou kunnen omkeren gezondheidszorg en farma,… ) ► Weinig investeringen door micro-ondernemingen en kmo's in ► Interessante ervaringen m.b.t. grensoverschrijdende ICT en in de overgang naar een groene economie (door een governance en kennisuitwisseling in de belangrijkste gebrek aan sensibilisering, technische steun en menselijke bedrijfssectoren van de samenwerkingszone (voorbeeldproject en financiële middelen) CIS2T)
► Ontwikkeling van een meer toegankelijk grensoverschrijdend ► Vlucht van gediplomeerden/hooggeschoolden naar de nabij opleidingsaanbod gelegen metropolen (Ile-de-France, Brussels Hoofdstedelijk Gewest) ► Vergrijzing van de bevolking. Deze leidt zowel tot een toename van de vraag aan begeleiding/zorg als tot een opportuniteit ► Toename van de armoede en de zwakke mobiliteit van betreffende een ‘economie voor de derde leeftijd’ bepaalde doelgroepen (bv. energie armoede)
Sociodemografische kenmerken ► Ontwikkeling van sociale economie
► Veroudering van de bevolking en de daarmee gepaard gaande toename van de vraag aan begeleiding/zorg ► Verdwijning van het fiscale voordeel voor de Fransen die werken in België, hoewel de arbeidsvoorwaarden voordelig blijven
► Sterke wil van de publieke actoren om de groene economie te ► Een landbouwsector die steeds gediversifieerder wordt, maar versterken en te ondersteunen (ecologisch bouwen, groene een belangrijke impact heeft op de omgeving (vervuiling, chemie, hernieuwbare energie) landschap)
Ruimtelijke en milieukenmerken
► Potentieel voor sterke onderzoeks-en innovatie-activiteiten ► Belang van kosten van de bouw / renovatie van woningen, in voor alles wat verband houdt met de zee en de kust combinatie met een daling van de overheidsfinanciering (aquacultuur, hernieuwbare energie, visserij, vervoer over zee) ► Beperkt consistentie bij het vertalen van de Europese doelstelling naar de gewestelijke grondgebieden. ► Het bestaan van een grensoverschrijdend beheer van natuurlijke hulpbronnen ( ook van industriële risico’s) maar dit kan nog versterkt worden (bv. beheer van waterlopen, de ► Een aanhoudende industriële activiteit in bepaalde regio’s uitbreiding van de ecologische corridors (trame bleue et van de zone, die tot bodem- en waterverontreiniging en een verte), preventie van overstromingsrisico’s) aantasting van de biodiversiteit kan leiden ► Een betere verbinding tussen de Seine en de Schelde dankzij het "Seine-Scheldeproject" ► Eurometropool: de verbetering van de mobiliteit is geselecteerd als een van de drie prioritaire hoofdlijnen voor de strategie 2014-2020
► De tenuitvoerlegging van regionale ‘smart specialization’- ► Een nog te geringe bekendheid van de onderzoeks- en strategieën in groeisectoren met veel potentieel op het vlak innovatieactoren aan de andere kant van de grens van innovatie ► Overheidssteun die te veel is toegespitst op de puur Kenmerken met ► Het op gang brengen van een dynamiek van ‘short circuit’ technologische innovatie betrekking tot innovaties in het economisch weefsel innovatie en kennis ► Grote migratiestromen van studenten naar nabije grootstedelijke gebieden buiten de samenwerkingszone (Ile► Efficiëntere organisatie van het hoger onderwijs en onderzoek aan Franse kant met de oprichting van PRES (Pôle de de-France, Luik, Brussel, Nederland) recherche et d'enseignement supérieur), associaties met de Universiteit Gent en KU Leuven aan de Vlaamse kant en de ► De grensoverschrijdende uitwisseling van studenten,
Definitieve versie - Rapport nr. 8
196
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone aanwezigheid van de universiteit van Bergen langs Waalse kant
docenten en onderzoekers wordt afgeremd door de tweetaligheid van de zone, evenals door andere obstakels van praktische, wettelijke en administratieve aard
► Een aanhoudende toename van het opleidingsniveau van de jongeren, zelfs in de gebieden die een demografische stagnatie kennen ► Sterke grensoverschrijdende complementariteit op het vlak van onderwijs en opleiding (gedeeld gebruik van uitrusting, complementaire competenties; bv. houtsector) ► Een sterke verspreiding samenwerkingszone:
o
o
Definitieve versie - Rapport nr. 8
van
ICT
in
de
gehele
Regionale overheidsstrategieën inzake innovatie die van de verspreiding van ICT een prioriteit maken binnen economische ontwikkeling en innovatie (cloud computing, open data, the Internet of Things, ecommerce, e-government ) Ontwikkeling van krachtige initiatieven om bedrijven te ondersteunen op het vlak van ICT
197
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
10.6.2 Overzicht sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen per type gebied
STERKTES
ZWAKTES
► Aantrekkelijke economische en residentiële centra, die zich ► Gebieden met scherpe sociale contrasten, waar de gegoede kenmerken door overwegend secundaire en tertiaire en de meest kwetsbare bevolkingsgroepen heel dicht bij activiteiten met veel toegevoegde waarde elkaar wonen ► Een dynamisch en gediversifieerd economisch weefsel, dat ► zich kenmerkt door secundaire en tertiaire activiteiten met hoge toegevoegde waarde ► ► Aanwezigheid van universiteits- en R&D innovatiecentra met nationale en Europese uitstraling die zuurstof geven aan een dicht netwerk van actoren die zich bezighouden met ► technologische valorisatie (science parks, competentiepolen, bedrijvenclusters) Stedelijke metropolen
Moeilijke toegang tot werk en herintreding voor jongeren Metropoolvorming van de zone die de verstedelijking nog versnelt en die zich kenmerkt door grondschaarste Verkeersopstoppingen
► Een erkende dynamiek in de creatieve economie, die nog is versterkt aangezien Wallonië het label "Europees creatief district" heeft binnengehaald ► Veerkrachtige arbeidszones ► Geschoolde arbeidskrachten studentenbevolking
en
een
aanzienlijke
► Een aantrekkelijk en erkend historisch patrimonium
► Dynamische stadspolen die kunnen bogen op lokale ► Contrast tussen de kwetsbare binnensteden en de economische specialisaties en competitieve en innovatieve oprukkende voorsteden, wat leidt tot mobiliteits- energie-, netwerken huisvestings- en uitrustingsproblemen Regionale stadspolen
► Kwalitatieve opleidings- en vormingscentra die zich onderling ► Economische afhankelijkheid van grote internationale opdrachtgevers in een netwerk organiseren ► Te versterken relaties tussen de onderzoekscentra en het ► Een dicht transportnetwerk dat die ruimten verbindt met de economische weefsel (vooral kmo's), in het bijzonder in grootstedelijke centra binnen en buiten de zone Wallonië en Frankrijk
► Een kuststreek die bezaaid is met havensteden met een sterke ► Gebieden die te lijden hebben onder een nieuw grond- en identiteit (erfgoed, streekproducten met een goede reputatie) huisvestingstekort ► Een aantrekkelijk natuur- en landschapspatrimonium voor ► Kwetsbare gebieden die te kampen hebben met uitdagingen gepensioneerden, toeristen en voor een steeds groter aandeel door klimaatverandering en een natuurlijk overstromingsrisico van de beroepsbevolking
Kust
► Economische gebieden die zich kenmerken door lokale ► Aanzienlijke uitdagingen met betrekking tot de bescherming van het milieu en de biodiversiteit tertiaire activiteiten (toerisme) en competitieve secundaire activiteiten (aanwezigheid van grote groepen) ► Weinig mobiele en kwetsbare bevolkingsgroepen ► Ontwikkeling van lokale activiteiten ► Natuurlijke maritieme hulpbronnen die belangrijke sectoren (visvangst, aquacultuur) ten goede komen en een sterk wetenschappelijk en valorisatiepotentieel hebben ► Potentieel voor energiebronnen
de
► Aanwezigheid van vervoersinfrastructuur
Definitieve versie - Rapport nr. 8
ontwikkeling heel
wat
van
hernieuwbare
communicatie-
en
198
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
STERKTES
ZWAKTES
► Positieve dynamiek van:
o
► Economisch weefsel dat door de crisis kwetsbaar is geworden, omdat het sterk afhankelijk is van specialisatie of grote opdrachtgevers industrieel herstel door de heropleving van het productieve weefsel dankzij nieuwe lokale specialisaties, met name door grote groepen aan te ► Weinig innovatieve kmo's die ook slechts beperkt trekken; internationaal gericht zijn
o een toenemende tertiaire sector door de metropolisatie ► Weinig aantrekkelijke residentiële gebieden en een van die gebieden Omschakelende migratietekort industriële gebieden ► Economisch aantrekkelijke factoren: kwalitatieve infrastructuur en uitrustingen, aansluiting bij de Europese en ► Sociale indicatoren die in de verkeerde richting evolueren (werkloosheid, scholing, kwetsbare gezondheid) internationale netwerken ► Gespecialiseerde arbeidskrachten die kwaliteit leveren
► Grote problemen met milieubescherming en de strijd tegen vervuiling
► Een historisch patrimonium en een industriële identiteit met sterk valorisatiepotentieel
► Aanwezigheid van een competitieve landbouwsector en een ► Fenomeen van de verstedelijking die oprukt richting innovatieve voedingsmiddelenindustrie platteland en van de stadsuitbreiding ► Ontwikkeling van lokale activiteiten Aantrekkelijke landelijke en voorstedelijke gebieden
► Zware problemen met het aanbod en de kwaliteit van huisvesting
► Sterke residentiële en toeristische aantrekkingskracht ► Een natuur- en landschapspatrimonium dat een kwaliteitsvol leefmilieu biedt
► Moeilijke toegang tot diensten (sociale diensten, werkgelegenheid, gezondheidszorg ...) en moeilijkheden om de dagelijkse mobiliteit in de dunstbevolkte gebieden te organiseren (openbaar vervoer)
► Natuurlijke en agrarische hulpbronnen met veel economisch ► Ongelijke dekking voor hogesnelheidsinternet valorisatiepotentieel
► Een natuur- en landschapspatrimonium dat een kwaliteitsvol ► Een nog sterk aanwezige landbouwsector, al daalt het aantal leefmilieu biedt werknemers en bedrijven in die sector aanzienlijk ► Natuurlijke en agrarische hulpbronnen met veel economisch ► Een industrie op basis van traditionele knowhow, die zwaar is valorisatiepotentieel getroffen door de herstructureringen ► Een weinig ontwikkelde economie van diensten aan de bevolking Ingesloten/geïsoleer de landelijke en voorstedelijke gebieden
► Een vergrijzende bevolking en een migratietekort ► Een steeds kwetsbaarder wordende bevolking en zorgwekkende gezondheidsindicatoren en sociale indicatoren ► Een zwakke verbinding met regionale en nationale vervoersnetwerken ► Moeilijke toegang tot diensten (sociale diensten, werkgelegenheid, gezondheidszorg ...) en moeilijkheden om de dagelijkse mobiliteit in de dunstbevolkte gebieden te organiseren (openbaar vervoer) ► Ongelijke dekking voor hogesnelheidsinternet
Definitieve versie - Rapport nr. 8
199
SocioSocio-economische context van de samenwerkingszone
KANSEN Stedelijke metropolen
BEDREIGINGEN
► Sterkere wetenschaps- universiteits- en innovatiecentra ► Steeds kwetsbaarder wordende bevolkingsgroepen die hard dankzij het beleid van de regionale actoren (clusters, PRES, zijn getroffen door de economische crisis fusie universiteiten) ► Brain drain van pas afgestudeerden richting perifere grootstedelijke centra (Ile-de-France, Brussels Hoofdstedelijk ► Versterking van de regionale innovatiestrategieën Gewest) of andere landen. ► Ontwikkeling van de clusters in de digitale sector en de creatieve economie
► Sterkere relaties met andere regionale stadspolen binnen en ► Steeds kwetsbaarder wordende bevolkingsgroepen die hard buiten de zone zijn getroffen door de economische crisis Regionale stadspolen
Kust
► Versterking van de regionale innovatiestrategieën
► Brain drain van pas afgestudeerden richting perifere grootstedelijke centra (Ile-de-France, Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
► Ontwikkeling van diensten aan personen en lokale activiteiten ► Kwetsbaarheid ten opzichte van uitdagingen klimaatverandering en overstromingsrisico ► Ontwikkeling van kust- en cultuurtoerisme
door
► Versterking van de regionale innovatiestrategieën
► Heel kwetsbaar economisch weefsel door de crisis
► Ontwikkeling van historisch toerisme
► Opleidingsindicatoren die in de verkeerde richting evolueren en verminderde inzetbaarheid van bepaalde bevolkingsgroepen
Omschakelende industriële gebieden
► Toegenomen energiearmoede ► Slechter imago van de gebieden
► Economische valorisatie van de natuurlijke en agrarische ► Verschuivingen van de landbouwactiviteiten die een impact hulpbronnen zouden kunnen hebben op het milieu en de landschappen ► Toegenomen energiearmoede Aantrekkelijke rurale ► Komst van nieuwe bevolkingsgroepen en voorstedelijke ► Ontwikkeling van diensten aan personen en lokale activiteiten gebieden (waaronder ecologisch bouwen) ► Ontwikkeling van groen toerisme
► Economische valorisatie van de natuurlijke en agrarische ► Verschuivingen van de landbouwactiviteiten die een impact hulpbronnen zouden kunnen hebben op het milieu en de landschappen Ingesloten rurale en ► Ontwikkeling van diensten aan personen en lokale activiteiten ► Minder goede evolutie van opleidingsindicatoren en (waaronder ecologisch bouwen) verminderde inzetbaarheid van bepaalde bevolkingsgroepen voorstedelijke voorstedelijke gebieden ► Ontwikkeling van historisch toerisme ► Toegenomen energiearmoede ► Slechter imago van de gebieden
Definitieve versie - Rapport nr. 8
200
Bijlagen
11Bijlagen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
201
Bijlagen
11.1 Lijst met de interviews en gesprekspartners 11.1.1 Strategische interviews Partnerorganisatie
Geïnterviewde persoon
Functie
Datum
Vlaanderen Provincie WestVlaanderen
Jean De Bethune Regine Vantieghem, Stefaan Matton
Agentschap Ondernemen Vlaanderen – Entiteit Europa Economie
Provincie OostVlaanderen
Erik De Gendt David Grzegorzewski Werner Van der Stockt Geert Versnick Julio Delva
Cabinet du MinistrePrésident Rudy Demotte: Fonds Structurels Européens
-Gedeputeerde Provincie WestVlaanderen -Directeur Provincie WestVlaanderen, -Algemeen directeur POM WestVlaanderen -Beleidsmedewerker Entiteit Europa Economie -Directeur Team Programma-/ projectbeheer INTERREG -Hoofd Entiteit Europa Economie -Gedeputeerde Provincie OostVlaanderen -Beleidsmedewerker Wallonië
Thierry Kieken Christophe Mazza
- Chef de Cabinet adjoint (Fonds Structurels Européens) - Conseiller (Fonds Structurels Européens)
27/02/2013
6/03/2013
12/03/2013
5/03/2013
Frankrijk Conseil Général du Nord SGAR Nord-Pas de Calais
Sylvie Tondeur et Françoise Castellain M. Patrick David, Nicolas Grosse et Marie-Pierre Kalusok
Conseil Général du Pasde-Calais Conseil régional de la Picardie
Jean Luc Lods
SGAR Picardie
Julie Ceglarek
CG de l'Aisne
Michel Gennesseaux et Adrien Ponté
Région ChampagneArdenne
Francis Murer et Nathalie Deschamps-Letzgus
SGAR ChampagneArdenne Conseil Général des Ardennes
François Schricke
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Marielle Pierdet Souverain et M. Hernandez
Alain Guillaumin, Claude Wallendorf et Patrice Bonhomme
Chargées de mission à la Direction des relations internationales - SGAR Adjoint - Chef de Mission Stratégies régionales et coopération internationale - Chargée de la coopération francobelge Directeur Europe et International
19/02/2013
- DGA de la prospective, de l'Aménagement durable et de l'Europe - Chargé de coopération transfrontalière. Animateur des programmes EU
20/02/2013
DGA des services chargé de l'Aménagement et du développement des territoires. - DGS adjoint du Conseil régional - Directrice adjointe "Directrice adjointe Affaires européennes et internationales Adjoint au SGAR ChampagneArdenne - Directeur Général des Services Départementaux - Vice-président chargé des questions transfrontalières - Chargé de mission
20/02/2013
20/02/2013
20/02/2013 25/02/2013
27/02/2013
4/03/2013 2/04/2013
202
Bijlagen
11.1.2 Telefonische interviews Partnerorganisatie
Geïnterviewde persoon
Functie
Datum
Vlaanderen Vlaamse Overheid, Departement EWI (Economie, Wetenschap en Innovatie)
Hilde Vermeulen
Policy adviser Enterprise and Innovation Division
28/02/2013
Provincie WestVlaanderen
Koenraad Marchand
Directeur regio-coördinator ZuidWest Vlaanderen
4/03/2013
Provincie OostVlaanderen
Hedwig De Pauw
Directeur departement economie, EU en internationale betrekkingen Provincie Oost-Vlaanderen
5/03/2013
Agentschap Ondernemen Vlaanderen
Bernard De Potter
Administrateur-Generaal Agentschap Ondernemen
5/03/2013
Provincie WestVlaanderen
Lode Vanden Bussche
Diensthoofd Economie Provincie West-Vlaanderen
7/03/2013
POM Provincie OostVlaanderen
Dieter Geenens
Projectcoördinator
8/03/2013
Wallonië Agence de Stimulation Economique, AS-E
Fabienne Mathot
Directrice des réseaux
26/02/2013
Agence de Stimulation Technologique (AS-T)
Cédric Gustin
Conseiller
26/02/2013
Service Public Wallon de l'Emploi et de la Formation (FOREM)
Eric Hellendorff
Directeur FOREM Tournai Chef de projet pour le Forem du "Forum de l'Emploi de l'Eurométropole Lille Kortrijk Tournai"
27/02/2013
DG05 - Pouvoirs locaux, action sociale et santé
Philippe Brogniet Brigitte Bouton
- Inspecteur Général: Département de l’Action sociale - Inspectrice Générale: Département des Ainés et de la Famille
6/03/2013
DGO4 - Direction générale opérationnelle de l'Aménagement du territoire, du Logement, du Patrimoine et de l'Energie
Alain Guillot Olivier Defawe
Attachés à la Cellule Relex de la DFA (Direction Fonctionnelle et d'Appui)
7/03/2013
DG06: Direction Générale opérationnelle de l'économie, de l'emploi et de la recherche
Ariane Bogaerts Bernard Lescowiz Philippe Drey Alexandra De Angelis
- Inspectrice Générale DG06 - Attaché direction emploi et permis de travail (en charge suivi projets européens) - Attaché direction formation professionnelle (en charge certains projets européens - grandes régions et moitiés dossiers France-WallonieFrance) - Direction formation professionnelle (travaille sur l'autre moitié des dossiers interreg + EMER)
12/03/2013
Definitieve versie - Rapport nr. 8
203
Bijlagen
Partnerorganisatie
Geïnterviewde persoon
Functie
Datum
DG06: Direction Générale opérationnelle de l'économie, de l'emploi et de la recherche Département de la Compétitivité et de l’Innovation
Daniel Collet
Inspecteur Général DG06 responsable département compétitivité et innovation 3 directions: - gère pôles et clusters de compétitivité - politiques européennes et politiques d'entreprises - direction juridique (volets contentieux, directive services au niveau européen, ...)
13/03/2013
DG03: Direction générale Agriculture, Ressources naturelles et Environnement Département des Politiques européennes et des Accords internationaux Direction des Programmes européens
Anne Dethy
Directrice f.f.
13/03/2013
Frankrijk Conseil Régional de Champagne-Ardenne
Catherine Quintallet
Directrice de l'ESR et de l'innovation
19/02/2013
GIP Centre d'analyses régional des mutations de l'économie et de l'emploi (CARMEE)
Samuel Bellot
Directeur
18/02/2013
Conseil régional de Picardie
Karl Tourais
Direction de l’Industrie, Recherche, Enseignement Supérieur (chargé des programmes européens de recherche, enseignement, etc.)
21/02/2013
Insee Picardie
Patrick Le Scouezec
Directeur des études
21/02/2013
Région Picardie / CG de l'Aisne
Slim Thabet et Laurent Lefebvre
- Chargé d'étude socio-économique - Adjoint au chef de service Aménagement rural, Chef de projet Observatoire des territoires
22/02/2013
Conseil régional de NordPas de Calais
Anne Wetzel et Philippe Josephe
- Directrice Europe et - Chef de mission Fonds européens
26/02/2013
Conseil Régional Champagne-Ardenne
Isabelle Roux
Chargée de Mission Direction développement économique ESS
27/02/2013
Conseil régional de Champagne Ardenne
Danielle Pilon
Chargée de mission - Relations bilatérales avec la Wallonie et coopération transfrontalière
28/02/2013
Conseil régional de Champagne Ardenne
Jean Robert de Pasquale
Directeur de la Formation et de l'orientation
4/03/2013
Université de Reims (URCA)
M. Affilal
1er Vice-Président de l'université de Remis
8/03/2013
Conseil général Aisne
Christophe Ananie
Chef du service Milieux naturels du
8/03/2013
Definitieve versie - Rapport nr. 8
204
Bijlagen
Partnerorganisatie
Geïnterviewde persoon
Functie
Datum
CG AISNE Conseil Régional Picardie
Anne Wyart
Responsable du Département Recherche
5/03/2013
SGAR Nord-Pas de Calais
Cathy Buquet
DRRT Déléguée régionale à la recherche et à la technologie
14/03/2013
Conseil Général du Pas de Calais
Astrid Cottigny et Nicolas Rossignol
Directrice de la Maison du Département du Développement Local d'Hénin-Carvin Directeur de la Prospective et des Partenariats au Conseil général du Pas-de-Calais
20/03/2013
SGAR Nord-Pas de Calais
Bruno Clement-Ziza
Responsable du service Mission synthèse et Chef de cabinet DIRECCTE Direction régionale des entreprises, de la concurrence, de la consommation, du travail et de l'emploi
25/03/2013
SGAR Nord-Pas de Calais
Michel Pascal
Directeur régional de l'environnement, de l'aménagement et du logement
29/03/2013
Definitieve versie - Rapport nr. 8
205
Bijlagen
11.1.3 Deelnemes aan de thematische workshops
ATELIER THEMATIQUE 1 COMPETITIVITE ET CROISSANCE ECONOMIQUE VERSANT FRANCAIS Contacts et coordonnées
Présence OUI
NON
Excusé
Observateur
* CADEV
[email protected] Phillippe BRUNET, Directeur Général - Tél. +33-(0)3.24.57.84.31
Champagne-Ardenne
* Pôle IAR Association « Industries & Agro-Ressources » Guillaume JOLLY -
[email protected] Stéphanie LOUIS -
[email protected] * MATERALIA SIMO Félix, Directeur Adjoint Coopération transfrontalière - Tél. +33(0)3.24.52.42.04
[email protected] BEAU sandrine, chef de projet - Tél. +33-(0)3.24.58.42.19
[email protected]
Picardie
Definitieve versie - Rapport nr. 8
* Chambre de Commerce et d’Industrie territoriale (CCIT) de l’Aisne Catherine MACADRE -
[email protected]
Catherine MACADRE
206
Adrien PONTE
Bijlagen
Christian BATARDIERE Directeur adjoint Ingénierie & Développement
* Agence de Développement et de Réservation Touristique (ADRT) de l’Aisne – binôme Stéphane ROUZIOU -
[email protected] Christian BATARDIERE -
[email protected]
* Direction des partenariats et de l’attractivité économique CG 59 Eve Coulon, Responsable du service développement économique
[email protected]
* Mission Bassin Minier, Catherine BERTRAM, Directrice d’études Programmation/Partenariat (
[email protected])
Anaïs DEBRAECKELAER Région Nord-Pas de Calais Direction Europe Antenne de Bruxelles
Nord - Pas de Calais * Direction de l'Action Economique CR N-PdC, Yannick GIRY, Directeur adjoint, ou un(e) représentant(e)
[email protected]
* CCI de région Nord de France - Directeur général Jean-Baptiste TIVOLLE
[email protected], Secrétaire général Lionel MAIFFRET
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Tapio POTEAU Responsable Etudes
207
Bijlagen
VERSANT WALLON Contacts et coordonnées
Wallonie
OUI
NON
1. AWT (L’agence Wallonne des Télécommunications) car cet atelier abordera aussi les TIC ; M. Luc SIMONS, Président du Conseil d’Administration.
[email protected]
Renaud DELHAYE
2. Wallonie Développement (Association d’intercommunales)– Alain DEROOVER
[email protected]
Alain DEROOVER
3. ASE (Agence de Stimulation Economique) – Vincent Bovy (AnneCatherine Remacle, secrétaire de direction :
[email protected])
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Présence confirmée
Fabienne MATHOT Directrice des réseaux
208
Excusé
Observateur
Eric DELECOSSE
Bijlagen
VERSANT FLAMAND Contacts et coordonnées
Présence confirmée OUI
Provincie Oost-Vlaanderen
VOKA Oost-Vlaanderen -
[email protected] [email protected] of
[email protected]
Provincie West-Vlaanderen
[email protected] of plaatsvervanger
Excusé
Observateur
NON
Els DELAERE Elle DE KUYPER
Stefaan MATTON Pieter Lahousse
Vlaanderen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Bart Candaele (Agentschap Ondernemen – Dienst Strategie & Financiering)
[email protected]
Erik DE GENDT
209
Bijlagen
ATELIER THEMATIQUE 2 CONNAISSANCE, COMPETENCE ET EXCELLENCE
VERSANT FRANCAIS Présence
Contacts et coordonnées
OUI * CARINNA (Recherche et Innovation en Champagne-Ardenne) Bernard STREE, Responsable - Tél. +33-(0)3.26.85.84.88
[email protected]
Champagne-Ardenne
* URCA (Université Reims Champagne-Ardenne) Armelle DOMMANGET, Directrice de Cabinet - Tél. +33. (0)3.26.91.87.97 -
[email protected] * ARIFOR Sandrine POITTEVIN , Directrice - Tél. +33 (0)3.26.21.73.36
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Bernard STREE
Igor LEDIT Responsable offre de formation et SI
210
Excusé NON
Observateur
Bijlagen
* Université de Picardie Jules Verne Veaceslav GROSU -
[email protected]
* Délégation régionale à la recherche et à la technologie (DRRT) Marc André FLINIAUX -
[email protected]
Cathy BUQUET
Picardie * Pôle de compétitivité Industrie et Agro-Ressources (IAR) Guillaume JOLY -
[email protected]
* Pôle de compétitivité I TRANS Julien DIVE -
[email protected]
* Pôle d’excellence Euralogistic, Laurent DESPREZ, Délégué général (
[email protected])
Nord - Pas de Calais
* Direction de la Recherche, de l'Enseignement Supérieur, de la Santé et des Technologies de l'Information et de la Communication CR N-PdC, Isabelle ZELLER, Directrice adjointe, ou un(e) représentant(e)
[email protected]
* NFID Nord France Innovation Développement Jean-Marie PRUVOT, Directeur
[email protected] Tel : 03.59.39.12.40
Definitieve versie - Rapport nr. 8
211
Bijlagen
VERSANT WALLON Contacts et coordonnées
Wallonie
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Présence OUI
1. E-CAMPUS – Carl LUKALU (ensemble des universités FWB, HE Hainaut, FOREM) pour aborder l’accueil et le développement de l’enseignement supérieur
[email protected]
Carl LUKALU
2. DGO6 - Direction générale opérationnelle de l'Economie, de l'Emploi & de la Recherche (Service Public Wallon) – Baudouin JAMBE
[email protected]
Baudouin JAMBE
3. AST (Agence de Stimulation Technologique) – Véronique CABIAUX 04/220.16.00 (pas d’adresse mail sur leur site – formulaire de contact http://ast.wallonie.be/contact/Agence-deStimulation-Technologique.html ou
[email protected])
Cédric GUSTIN Conseiller
NON
Excusé
Observateur
Eric DELECOSSE
212
Véronique CABIAUX
Bijlagen
VERSANT FLAMAND Présence Contacts et coordonnées
Excusé OUI
Provincie Oost-Vlaanderen
Hogent -
[email protected] of
[email protected] -
[email protected]
Matthijs VANDERWANT
Provincie West-Vlaanderen
[email protected] of plaatsvervanger
Marie VAN LOOVEREN
Vlaanderen
Departement EWI Tom Tournicourt –
[email protected] of IWT François Stassijns –
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
NON
Ann OVERMEIRE
François STASSIJNS
213
Observateur
Agentschap Ondernemen
Bijlagen
ATELIER THEMATIQUE 3 CROISSANCE DURABLE ET TRANSPORT
VERSANT FRANCAIS Contacts et coordonnées
* Syndicat mixte du Parc Naturel Régional des Ardennes Isabelle ZARLENGA, Directrice - Tél. +33-(0)3.24.42.90.57
[email protected]
Champagne-Ardenne
* EPAMA Xavier CARON, Directeur - Tél. +33-(0)3.24.33.49.02
[email protected]
Présence confirmée OUI
NON
Xavier CARON
SAILLY Frédéric
Elodie SOUFFLAY
Picardie
Adrien PONTE
* Département de l’Aisne - Espaces naturels Christophe ANANIE -
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Observateur
Isabelle ZARLENGA
* ARCAD (Agence régionale construction et aménagement durable en Champagne-Ardenne) Sailly Fréderic, Directeur -
[email protected]
* Région Picardie – Direction des Transports Elodie SOUFFLAY -
[email protected]
Excusé
Christophe ANANIE
214
Bijlagen
* Direction du Développement Local CG 59 Pascal Hossepied, Responsable du service aménagement rural et agriculture
[email protected]
* EDEN 62, Philippe MINNE, Directeur général des services (
[email protected])
* Direction de l'Environnement CR N-PdC, Véronique MALENGÉ, Directrice adjointe, ou un(e) représentant(e)
[email protected] Nord - Pas de Calais
* DREAL Direction régionale de l’environnement, de l’aménagement et du logement Michel PASCAL, Directeur régional Tel : 03.20.40.54.01
[email protected],
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Elisabeth BODIER Chargée de mission Direction affaires transfrontalières Adjointe au chef du service déplacementsintermodalité
215
Bijlagen
VERSANT WALLON Présence confirmée Contacts et coordonnées
Excusé OUI
1. Parc Naturel transfrontalier – Reinold LEPLAT, pour illustrer la notion de territoire transfrontalier, peut apporter une plus-value du point de vue identité transfrontalière territoriale
[email protected]
NON
Michel MARCHYLLIE Directeur du PNR Scarpe-Escaut
2. CITH (Cellule d'ingénierie touristique du Hainaut)– pour la valorisation des ressource naturelles et du patrimoine (OT 6) et surtout l’aspect « mise en marché ». Nicolas PLOUVIER Nicolas PLOUVIER
[email protected]
Wallonie
3. DGO3 – Direction du développement rural – Abdel Ilah MOKADEM, Directeur (Service Public Wallon), pour obtenir l’input d’un acteur qui connait le développement rural et qui est extérieur au transfrontalier
[email protected]
4. Agence de l’Eurométropole Lille Kortrijk Tournai – Directeur Général
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Reinold LEPLAT
Nicolas PLOUVIER
Abdel Ilah MOKADEM
Alain LE ROI
Stef VANDE MEULEBROUCKE
216
Observateur
Bijlagen
VERSANT FLAMAND Présence confirmée Contacts et coordonnées
Excusé OUI
Provincie Oost-Vlaanderen
Dienst Milieu -
[email protected]
[email protected] of plaatsvervanger
Observateur
NON
Frank DE MULDER
Filip BOURY
Provincie West-Vlaanderen EGTS West-Vlaanderen/Flandre-Dunkerque-Côte d’Opale Katarina Defruyt, co-directrice
Vlaanderen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Departement MOW - Olivier Vandersnickt
[email protected]
Katarina DE FRUYT Pieter Lahousse
Olivier VANDERSNICKT
217
Bijlagen
ATELIER THEMATIQUE 4 COHESION SOCIALE ET TERRITORIALE VERSANT FRANCAIS Présence confirmée Contacts et coordonnées
Excusé OUI
* Pôle Emploi - Direction Territoriale Ardennes Azedine BENAMEUR - Tél : +33-(0)3.24.56.32 08
[email protected]
David LEVENT [
[email protected]]
* Animation Régionale des Missions locales Arnaud WSZOLEK, Animateur Régional du Réseau des Missions locales - tél. : +33-(0)3.26.21.99.41
[email protected] Champagne-Ardenne
* Agence de Cohésion sociale et Egalité des chances - DRJSCS de Champagne-Ardenne Pierre OUDOT , Directeur Régional - Tél : +33-(0)3.26.26.98.00
[email protected] - DDCSPP des Ardennes Arthur TIRADO, Directeur départemental - Tél : +33(0)3.24.52.67.30 -
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
218
NON
Observateur
Bijlagen
* Région Picardie – Direction des relations avec les territoires, de l’aménagement et du logement Castore GABBIADINI
[email protected]
* Conférence Permanente des Coordinations Associative (CPCA) Héloïse HANOT -
[email protected]
Claire BIZET
Picardie * Chambre régionale de l’Economie Sociale et Solidaire de Picardie (CRESS) Yann JOSEAU -
[email protected]
* Département de l’Aisne - Aménagement rural Laurent LEFEBVRE -
[email protected]
Nord-Pas de Calais
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Héloïse HANOT
Laurent LEFEBVRE
* Direction de la lutte contre les exclusions et promotion de la santé CG 59 Samuel Tourbez, Responsable du service de prévention des addictions -
[email protected]
219
Bijlagen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
* Agence d’urbanisme et de Développement de la Région de Saint-Omer, Tanguy BEUZELIN, Directeur adjoint (
[email protected])
Eugénie RUCKEBUSCH Chargée d'Etudes
* Direction de l'Aménagement Durable CR N-PdC, Laurence ROUSSEAU, Directrice adjointe, ou un(e) représentant(e)
[email protected] /
[email protected]
Yannick Serpaud Chef du Service Développement et Renouvellement Urbain et Romuald Delbarre
* Pôle Emploi Nord – Pas-de-Calais Karim KHETIB, Directeur régional
[email protected] Tel : 03.28.76.09.44
Bruno MAURER, Chef de service Relations Européennes et Internationales Céline ORTEGA, Service Relations Européennes et Internationales/Adjointe au chef de projet Interreg IV FE/JB ELKT
220
Tanguy BEUZELIN
Karim KHETIB
Bijlagen
VERSANT WALLON Contacts et coordonnées
Wallonie
Présence confirmée OUI
1. FOREM – Gelsomina CAPIERRI (Relations internationales) pour le volet formation
[email protected]
Gaetane Lebrun Chef de projet au sein des Services des Relations partenariales pour la Direction générale Emploi
2. DGO5 (Service Public Wallon) – Isabel DEL VALLE LOPEZ (Action sociale) / Laetitia GIGOT (Egalité des chances)
[email protected]
Guy FLAHAUX Isabelle MEUNIER Véronique TELLIER
3. UVCW (Union des Villes et Communes de Wallonie) – Département Etudes – Développement territorial – Tom De Schutter, Directeur
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
NON
Excusé
Tom De Schutter
221
Observateur
Bijlagen
VERSANT FLAMAND Contacts et coordonnées
Présence confirmée OUI
Provincie Oost-Vlaanderen
Dienst Economie :
[email protected] of
[email protected]
Provincie West-Vlaanderen
[email protected] of plaatsvervanger
Vlaanderen
VDAB
[email protected]
Definitieve versie - Rapport nr. 8
Nicolas MOERMAN
Patrick DELANOEYE
222
Excusé
Observateur
NON
Els PIQUEUR
Agentschap Ondernemen
Bijlagen
11.2 Bibliografie Titel
Bron Frankrijk
Aide aux investissements des entreprises agroalimentaires en Champagne-Ardenne - 2012
Champagne-Ardenne
Brochure Sport - 2012
Champagne-Ardenne
Carte schéma territoire version - 2012
Champagne-Ardenne
Déclaration d'intention WAL-CHA - 2012
Champagne-Ardenne
Diagnostic et stratégie dans le cadre du système régional d’innovation - 2009
Champagne-Ardenne
La Région Champagne-Ardenne accompagne La transmission et La reprise d’entreprises - 2012
Champagne-Ardenne
La Région Champagne-Ardenne encourage les entreprises à améliorer leurs performances énergétiques
Champagne-Ardenne
La stratégie régionale de l'innovation en Champagne-Ardenne
Champagne-Ardenne
Le choix de l'innovation Transport ferroviaire - 2009
Champagne-Ardenne
Le TER change d'allure avec la région
Champagne-Ardenne
Note de cadrage du 20 mars 2012 - 2012
Champagne-Ardenne
Panorama de la Champagne-Ardenne - Forces et Faiblesses - 2011
Champagne-Ardenne
Plan climat énergie Champagne-Ardenne - 2010
Champagne-Ardenne
Priorité santé - 2009
Champagne-Ardenne
Protocole de collaboration entre le Gouvernement Wallon et la Région Champagne-Ardenne - 2001
Champagne-Ardenne
Rapport Champagne-Ardenne Rapport d’activités Rapport financier - 2011
Champagne-Ardenne
Synthèse, par grand projet, du Contrat de Projets Etat Région 2007-2013 révisé à mi-parcours
Champagne-Ardenne
Diagnostic territorial stratégique Programmes Européens 2014-2020 Région Nord-Pas de Calais - 2012
Nord-Pas de Calais
Dossier de conjoncture - 2012
Nord-Pas de Calais
Eléments de diagnostic sur la recherche et l’enseignement supérieur en Nord-Pas de Calais - 2011
Nord-Pas de Calais
Enquête auprès des projets phare soutenus dans le cadre CPER Révision à mi-parcours CPER 2007-2013 - 2010
Nord-Pas de Calais
Enquête Besoins en Main-d’œuvre - 2012
Nord-Pas de Calais
Evaluation à mi-parcours du Document Régional de Développement Rural Nord-Pas de Calais 2007-2013 Rapport d’évaluation - 2011
Nord-Pas de Calais
Evaluation de la politique régionale relative à la Trame Verte et Bleue Rapport d’évaluation - 2010
Nord-Pas de Calais
Évaluation du Programme Régional de Création et de Transmission d’Entreprise Rapport final - 2010
Nord-Pas de Calais
Évaluation du Programme Régional pour le Développement de l’Artisanat (2007-2013) Rapport final d’évaluation - 2011
Nord-Pas de Calais
Evaluation du rôle de coordination économique de la Région dans le cadre du SRDE
Nord-Pas de Calais
Evaluation environnementale ex-ante du programme opérationnel FEDER 2007-2013 Rapport final - 2006
Nord-Pas de Calais
Évaluation ex-ante dans le cadre de la préparation des programmes européens 2007-2013 en région Nord-Pas de Calais - 2006
Nord-Pas de Calais
Évaluation ex-ante dans le cadre de la préparation des programmes européens 2007-2013 en région Nord-Pas de Calais - 2010
Nord-Pas de Calais
Fiches Actions Hainaut
Nord-Pas de Calais
Fiches Vingt ans de recomposition économique - 2012
Nord-Pas de Calais
Flux de travailleurs de part et d’autre de la frontière franco-belge sur le territoire de l’Eureschannel -2012
Nord-Pas de Calais
L’évaluation à mi-parcours du DRDR Nord-Pas de Calais - 2011
Nord-Pas de Calais
La Stratégie Recherche Innovation pour une spécialisation intelligente 2014-2020 - 2012
Nord-Pas de Calais
Le dossier de conjoncture Nord-Pas de Calais - 2012
Nord-Pas de Calais
Le projet Stratégique Départemental 2008-2020
Nord-Pas de Calais
Les Chiffres Clés du Nord-Pas de Calais - 2012
Nord-Pas de Calais
Les espaces du Nord-Pas de Calais Trajectoires, enjeux et devenir - 2011
Nord-Pas de Calais
Mission d’appui à la réflexion stratégique et prospective de l’Etat sur l’Enseignement supérieur et la Recherche en Nord-Pas de Calais Synthèse des travaux et recommandations - 2012
Nord-Pas de Calais
Page de profils les 9 espaces du NORD PAS DE CALAIS - 2012
Nord-Pas de Calais
Projet d’action stratégique de l’État 2011 - 2013 - 2011
Nord-Pas de Calais
Definitieve versie - Rapport nr. 8
223
Bijlagen Titel
Bron
Schéma régional du climat, de l’air et de l’énergie - 2012
Nord-Pas de Calais
Situation économique du Nord-Pas de Calais et éléments de politique d’emploi - 2013
Nord-Pas de Calais
Vers un réseau des territoires du Hainaut franco-belge - 2011
Nord-Pas de Calais
Vingt ans de recomposition économique en Région Nord-Pas de Calais - 2012
Nord-Pas de Calais
Contrat de plan régional de développement des formations professionnelles 2011-2014 - 2011
Picardie
Contrat De Projets État-région 2007-2013 - 2007
Picardie
Etude thématique : FSE et offre d'insertion Région Picardie - 2010
Picardie
Evaluation à mi-parcours relative aux modalités de mise en œuvre du PO compétitivité - 2010
Picardie
Evaluation de la contribution du programme opérationnel FEDER et du CPER à la mise en œuvre du système régional de recherche et d’innovation en Picardie - 2012
Picardie
Picardie Objectif 2030 - 2009
Picardie
Programme de Développement Rural Hexagonal PDRH - 2008
Picardie
Projet de diagnostic stratégique territorial 31/10/2012, Programmation 2014-2020 - 2012
Picardie
Rapport sur la situation de la collectivité en matière de développement durable - 2013
Picardie
Scope Aisne - 2012
Picardie
Stratégie régionale de l’innovation en Picardie - 2008
Picardie
Territoires picards : Etat des lieux et perspectives au regard des programmes 2007/2013 et post 2013 - 2012 Vlaanderen
Picardie
Bestuursakkoord 2013–2018 tussen de partijen CD&V, Open VLD en Sp.a - 2013
Oost-Vlaanderen
De veerkrachtcapaciteit van de Oost-Vlaamse economie - 2012
Oost-Vlaanderen
De veerkrachtcapaciteit van de Oost-Vlaamse economie - 2012
Oost-Vlaanderen
Economische Impact van drie festivalorganisaties in de Gentse regio - 2011
Oost-Vlaanderen
Economische veerkracht van de Oost-Vlaamse arrondissementen - 2010 Insteeknota's (Toerisme, Economie, Europese samenwerking, gebiedsgerichte werking, integraal waterbeleid, klimaat en energie, landbouw en platteland, mobiliteit, natuur, NME, ruimtelijke planning, Welzijn, cultuur, flankerend onderwijsbeleid)
Oost-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
Regionale schokbestendigheid van de Oost-Vlaamse economie - 2009
Oost-Vlaanderen
Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen - 2011
Oost-Vlaanderen
Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen - 2012
Oost-Vlaanderen
Economische kennisclusters in West-Vlaanderen - 2012
West-Vlaanderen
Een West-Vlaams netwerk van fabrieken voor de toekomst - 2012
West-Vlaanderen
Eindrapport Kennisclusters West-Vlaanderen - 2012
West-Vlaanderen
Facetten van West-Vlaanderen - 2012
West-Vlaanderen
Grensoverschrijdende samenwerking Provincie West-Vlaanderen met Noord-Frankrijk Beleidsbrief Provincie West-Vlaanderen - 2010
West-Vlaanderen
Inwoners van Frankrijk die in Henegouwen en West-Vlaanderen werken: Wie zijn ze? Waar werken ze? Welk soort werk doen ze? - 2011
West-Vlaanderen
Projectieen Inagro vzw binnen thematische doelstellingen binnen EFRO - 2012
West-Vlaanderen
Provincie dienst GGW ZWVL en samenwerking met Franse en Waalse partners
West-Vlaanderen
Provincie dienst ICT_ Provinciaal samenwerkingsplatform - 2013
West-Vlaanderen
Provincie dienst water_nota wateroverlast in het bekken van de Ijzer - 2012
West-Vlaanderen
R-Agrocomplex Euregio Scheldemond eindrapport 2012
West-Vlaanderen
Resoc Westhoek: oplijsting thema’s waarrond gewerkt wordt in het nieuwe streekpact - 2012
West-Vlaanderen
Sociaaleconomisch profiel van West-Vlaanderen - 2012
West-Vlaanderen
Sociaal-economische inventaris van Rijsel - Kortrijk - Doornik - 2009
West-Vlaanderen
Strategisch Beleidsplan Openluchtrecreatie West-Vlaanderen 2009-2018 - 2009
West-Vlaanderen
Strategisch beleidsplan openluchtrecreatie West-Vlaanderen 2009-2018- Synthese - 2009
West-Vlaanderen
Transforum - 2012
West-Vlaanderen
Westhoek kerncijfers en trendrapporten - 2011
West-Vlaanderen
West-Vlaanderen Ontcijferd - 2012
West-Vlaanderen
Algemene omgevingsanalyse voor Vlaanderen - 2009
Vlaanderen
Definitieve versie - Rapport nr. 8
224
Bijlagen Titel
Bron
De Vlaamse conjunctuur in oktober 2011
Vlaanderen
ICT in Vlaanderen Internationaal vergeleken - 2009
Vlaanderen
ICT- MONITOR Europese vergelijking bij bedrijven en burgers - 2010
Vlaanderen
Omgevingsindicatoren Duurzame Ontwikkeling - 2012
Vlaanderen
Pact 2020 - kernindicatoren - 2012
Vlaanderen
Sociale economische analyse Europese fondsen - 2012
Vlaanderen
Strategienota - 2006
Vlaanderen
Synthese plan politique environnementale - 2012
Vlaanderen
Vlaamse Regionale indicatoren - 2010
Vlaanderen
Vlaanderen in cijfers - 2012
Vlaanderen
Wit Boek Een nieuw industrieel beleid voor Vlaanderen - 2011
Vlaanderen Wallonië
Atlas socio-économique de la Wallonie Picarde - 2012
Wallonie
Atlas transfrontalier démographie habitat - 2012
Wallonie
Bilan synthétique 2004-2009 - 2009
Wallonie
Comptes régionaux 2003-2010 - 2012
Wallonie
Diagnostic territorial - 2008
Wallonie
ESPON Factsheet Belgium France - 2012
Wallonie
Etat des lieux socio-économique 2011 de la Wallonie - 2011
Wallonie
Etudes sur la situation de l'entreprise Une industrie wallonne compétitive et durable - 2011
Wallonie
Eurométropole - Eurometropool 2014-2020 - 2012 EUROMETROPOLE LILLE – KORTRIJK – TOURNAI Etude sur le potentiel de développement du transport collectif de personnes
Wallonie
Evaluation-Plan Marshall - 2009
Wallonie
Exportations wallonnes - 2012
Wallonie
Wallonie
Le bilan de la culture 2010 Belgique et Communauté Française - 2010
Wallonie
Le marché du travail - 2012
Wallonie
Le système innovation en Wallonie - 2012
Wallonie
Note mensuelle de conjoncture wallonne - 2012
Wallonie
Panorama de l'économie belge - 2011
Wallonie
Perspectives économiques régionales 2012-2017 - 2012
Wallonie
Perspectives économiques régionales 2012-2017 - 2012 Pistes d'actions et solutions concrètes visant à favoriser et à renforcer le capital-investissement privé transfrontalier en Wallonie et en Nord-Pas de Calais - 2011
Wallonie
Pistes Plan d'action TransportCollectif - 2012
Wallonie
Plan Marshall 2.Vert - 2012
Wallonie
Plan Marshall 2.Vert Speaking Note - 2012
Wallonie
Plan stratégique et opérationnel de la Culture Apiculture 2009-2013 Pour une coopération renforcée entre la Wallonie et la Champagne-Ardenne - vers la constitution d’un cadre stratégique de développement de l’espace de coopération - 2012
Wallonie Wallonie
Priorités culture politique culturelle pluriannuelle - 2009
Wallonie
Programme national de réforme - 2012
Wallonie
Wallonie
Rapport des synthèse Transport Eurometropole - 2012
Wallonie
Rapport final Plan Marshall 2006-2009 - 2010
Wallonie
Rapport Iweps - 2011
Wallonie
Rapport réseau de ville du Hainaut - 2010
Wallonie
Regards sur la Wallonie - 2012
Wallonie
Séries statistiques du marché du travail en Wallonie - 2012
Wallonie
Statistiques grande région - 2013
Wallonie
Statistiques marché du travail - 2012
Wallonie
Wallonie Les chiffres clés - 2012
Wallonie
Definitieve versie - Rapport nr. 8
225