Op de motor door Portugal door Ingrid Rompa Het is warm en benauwd in het vliegtuig. Mijn kleren kleven aan m’n lichaam en ik voel hoe de zweetdruppels op mijn voorhoofd zich langzaam een weg naar beneden proberen te banen. Ik sluit mijn ogen en denk terug aan onze vakantie. Het leek zo’n leuk idee: het zuiden van Portugal op de motor verkennen. Het televisieprogramma had ons warm gemaakt voor dit avontuur en we hadden er maanden naar uitgekeken. Tóch was alles heel anders verlopen dan we ons hadden voorgesteld. Het begon met een enorme vertraging van tien uur. We hadden de taxi al gebeld en zaten midden in de nacht met onze reisbagage om ons heen te wachten tot deze zou arriveren. Plotseling kreeg ik het briljante idee om eens op Teletekst te kijken of ons vliegtuig misschien was vertraagd. En ja hoor! Onze vlucht was verplaatst naar één uur ’s middags. Inmiddels stond de taxi voor de deur. “Sorry, hoor we hebben vertraging. Kunt u over tien uur terugkomen”, vroeg ik met een verontschuldigend lachje. De taxichauffeur keek niet vrolijk. “Mevrouwtje, over tien uur hoop ik lekker in m’n mandje te liggen. Ik stuur wel een collega van me.” Nadat dat probleem opgelost was, doken we ons bed maar weer in. Voor de zekerheid zetten we de wekker elke twee uur en gingen we om de beurt op Teletekst kijken of het vliegtuig tóch niet eerder zou vertrekken. Gelukkig verliep alles verder soepel en stegen we - tien uur later dan gepland – veilig op vanaf Schiphol. Op het vliegveld van Lissabon stond ons een nieuwe teleurstelling te wachten. De Yamaha XJ 900 S Diversion en zijn jongere broertje de XJ 600 S Diversion, die we via het reisbureau hadden gereserveerd, waren inmiddels aan iemand anders verhuurd. Ze dachten dat we niet meer zouden komen. Die stomme vertraging ook! En wij waren natuurlijk helemaal vergeten om het verhuurbedrijf te bellen. Gelukkig stonden er nog een paar motoren, waaronder een Suzuki GN 250 en een Yamaha XV 750 Virago. Veel plaats voor de bagage was er niet. Op de twee Diversions zouden koffersets gemonteerd worden, dus erg zuinig ingepakt had ik niet. Wat moesten we nu met al die spullen? We moesten minstens de helft kwijt zien te raken. We besloten een – veel te dure – kluis te huren. Beide motoren hadden zadeltassen, dus gelukkig konden die volgepropt worden met Tshirts en ondergoed. Mijn mooie avondjurk, waarmee ik me in gedachte al chique in het restaurant van een pousada had zien zitten, verdween in de kluis. En ook al die andere leuke bloesjes en schoentjes konden niet mee in de zadeltassen. Wat er overbleef was het hoognodige: een paar T-shirts, een paar korte broeken, ondergoed, sokken en toiletspullen. De fotocamera en de paspoorten stopten we in de tanktas van de Virago. David had een donkere blik in zijn ogen, die niet veel goeds voorspelde en ook ik was mijn vakantiegevoel al helemaal kwijt.
Nadat we ons nog even hadden opgefrist op het toilet, kon de reis eindelijk beginnen. Het was de bedoeling dat we zouden gaan toeren door de provincie Alentejo, in het zuiden van Portugal, net boven de Algarve. Onze eerste bestemming was een dorpje dat op nog geen anderhalf uur rijden van Lissabon moest liggen. We zetten onze helmen op en startten de motoren. Vanaf Lissabon reden we in oostelijke richting naar Montemor. Toen we daarna eenmaal op de N4 zaten, begon het ‘vakantiebloed’ toch weer te stromen. De motor spon als een tevreden poesje en de wind streelde mijn warme gezicht. De omgeving was prachtig. Heel anders dan de kuststreek, waar we al eens een vakantie hadden doorgebracht. Hier was het stil, groen en weids. Na ruim twee uur arriveerden we bij het familiehotelletje dat we in Nederland hadden geboekt. We werden verwelkomd door drie vrolijke honden, waarvan één niet ouder dan een week of acht. Hij waggelde nog wat onzeker op zijn dikke pootjes en ging spontaan op zijn rug liggen toen ik hem wilde aaien. Wat een schatje! Ik was meteen verkocht. Het hotel zag er bouwvallig en verlaten uit. Na enige aarzeling haalden we toch de tanktas van de motor af en liepen we in de richting van de voordeur. We moesten even wennen aan de donkere ruimte na het felle licht van buiten. Toen onze ogen eenmaal aan de duisternis waren gewend, zagen we in de hoek een onguur uitziende man zitten. Hij stond op, krabde zichzelf uitgebreid op verschillende plekken van zijn – niet al te schoon uitziende lichaam – en kwam onze richting uit. “Boa tarde”, mompelde de man. We beantwoordden de begroeting. Vervolgens werden we overspoeld met Portugese woorden, waar we geen touw aan vast konden knopen. Ik pakte het woordenboekje uit de tas en begon haperend ‘Naõ entendo’ (ik begrijp het niet) te roepen. De man maakte een gebaar met duim en wijsvinger. “Geld, hij wil geld hebben”, riep David verontwaardigd. “We zijn er nét en nu moeten we al betalen!” “Geef het hem nou maar, dan kunnen we naar de kamer. Het is toch maar voor één nacht’, probeerde ik hem te kalmeren. Mopperend telde David het gevraagde bedrag neer. De man wees vervolgens naar een deur achterin de ruimte en gaf ons de kamersleutel. “Nove”, riep hij ons nog na. De trap naar boven was steil en kraakte vreselijk, maar het was er in ieder geval heerlijk koel. De kamer was zoals ik beneden al gevreesd had: armoedig en smoezelig. De badkamer was niet meer dan een douche met een toilet, gescheiden van de kamer door middel van een gebloemd gordijn. Het huilen stond me nader dan het lachen. Ik verwachtte elk moment kakkerlakken uit de hoeken en gaten naar buiten te zien kruipen. Ik liep naar de openslaande deuren en opende deze. Toen ik het balkon op stapte was ik de ellende binnen even vergeten. Het uitzicht was adembenemend. Landerijen met honderden olijf- en sinaasappelbomen strekten zich voor me uit. Ik werd wreed met beide benen op de grond teruggeplaatst door een luide kreun. David lag met een van pijn vertrokken gezicht op het
bed. “Wat is er”, vroeg ik bezorgd. “Mijn rug! Ik ben gebroken. Die motor is niet echt geschikt voor het rijden van lange afstanden”, antwoordde hij kreunend van de pijn. “En dit was nog maar een ritje van twee uur. Hoe moet dat morgen?” Ik probeerde hem een beetje op te beuren en vertelde hem dat ik óók last van mijn rug had, maar dat de vreemde nachtrust en de lange reis daar vast de oorzaak van zouden zijn. David knikte. “Ja, misschien heb je wel gelijk en gaat het morgen beter.” We besloten de maaltijd op de kamer te gebruiken en vroeg ons bed in te duiken. Na een verfrissende douche en een eenvoudige vismaaltijd, die de man mopperend naar onze kamer had gebracht, voelden we ons al een stuk beter. “Zullen we nog even een wandelingetje maken”, vroeg ik toen we met een glas wijn op ons balkon van de heerlijke avond zaten te genieten. “Ja, dat is goed”, antwoordde David. “Dan kan ik meteen even de motoren checken. Hand in hand liepen we de tuin in, in de richting van de plek waar we de motoren achter hadden gelaten. Alles zag er rustig uit. We hadden besloten de zadeltassen te laten hangen en alleen het hoognodige mee naar de kamer te nemen. We zouden tenslotte maar één nacht blijven. De tanktas hadden we wel mee naar binnen genomen, hoewel dat op dit moment zelfs niet nodig leek te zijn. De drie honden hadden zich gezellig naast de motoren genesteld en ze zagen eruit alsof ze voorlopig niet weg zouden gaan. Gerustgesteld draaiden we ons om en liepen langzaam in de richting van het hotel. Het was stil. Alleen het getjilp van de krekels was te horen. Plotseling voelde ik iets langs mijn been strijken. Ik gaf een gil en sprong opzij. “Het is dat jonge hondje maar”, lachte David. “Hij is ons gevolgd.” Het hondje keek ons met een scheef kopje aan. We aaiden het beestje nog een paar keer en zeiden vervolgens dat hij terug moest naar zijn ouders. De pup bleef ons echter volgen. “Wat moeten we nu?”, vroeg ik David. “We kunnen hem toch niet mee naar binnen nemen?” “Hij zal vanzelf wel teruggaan”, zei hij geruststellend. “Hij is nog zó jong. En anders zal z’n moeder hem wel gaan zoeken.” Voorzichtig deden we de deur voor het snuitje dicht. Hartverscheurend vond ik het, maar David zou wel gelijk hebben. De volgende ochtend waren we al vroeg wakker. Ik trok de zware rolgordijnen omhoog en het licht stroomde naar binnen. Ik rekte me nog een keer uit voor de openslaande deuren. Heerlijk! De zon stond al te stralen aan een strakblauwe hemel, maar het was nog niet té warm. Perfect motorweer. We besloten onze spullen alvast in de zadeltassen te stoppen en na het ontbijt meteen weg te rijden. Het hondje was nergens meer te zien. Ook zijn ouders waren spoorloos. Na een schamele maaltijd met bruine jus d’orange, die we voor de zekerheid maar lieten staan, gingen we weer op pad. We passeerden talloze dorpjes en genoten volop van de zon en een prachtige natuur. Het smerige hotel was vergeten. Na een paar uur heerlijk motorrijden besloten we te pauzeren. Onder het genot van een supergrote sorbet, bladerden we even later - zittend op één van
de gezellige terrasjes – opgewonden de reisgids door. We lazen enthousiaste verhalen over Troia, gelegen op een schiereiland aan de oever van de rivier de Sado, waar veel Romeinse overblijfselen te zien zouden zijn. Ook Palmela was de moeite waard, volgens de auteur van de gids. Het plaatsje ligt aan de Costa Azul en heeft naast een prachtig strand ook een aantal natuurparken. David knikte enthousiast. 'Ja, dat lijkt me wel wat, daar wil ik wel heen!' Met tegenzin en een lichte rugpijn stonden we uiteindelijk op. De helm was warm en het motorpak kreeg ik maar moeilijk aan. Ik plakte over mijn hele lichaam. Na veel moeite was ik eindelijk zover dat ik de motor kon starten. Nog voordat het zover was, hoorde ik een vreemd geluid uit mijn motor komen. ‘Piep, piep’, klonk het. Met een rood hoofd van de warmte boog ik me naar de plek waar het geluid vandaan kwam. “David”, riep ik ondertussen. “Kom eens kijken, ik hoor iets vreemds.” David kwam met grote stappen naar me toe en boog zich naast me over de motor. Hij duwde de zadeltas een stuk opzij, zodat hij alles beter kon bekijken. Plotseling begon de tas te bewegen. We stoven allebei met een schreeuw naar achteren. “Wa, wat is dat?” stotterde ik. Ik hoefde niet lang op antwoord te wachten, want nog geen twee tellen later keken we in de trouwe hondenogen van de pup uit het hotel. “Nee, het is niet waar!”, riep David uit. “Wat nu weer?” Het hondje keek ons olijk aan, alsof hij wilde zeggen: dat hadden jullie niet verwacht, hé? Ik schoot in de lach en even later volgde David ook. Schaterend van de lach – met op ons hoofd een helm en aan ons lichaam een zwaar motorpak – stonden we aan de kant van de weg. We lachten zo hard dat voorbijgangers ons verbaasd aankeken. “Ik kan niet meer”, snotterde ik. De tranen liepen over mijn wangen. Wat een grap! Toen we enigszins bedaard waren, en we ons opnieuw uit onze warme omhulsels hadden gehesen, staken we de hoofden bij elkaar voor overleg. Want wat moeten we nu met een pup op een motor in een wildvreemd land? We hadden het hondje inmiddels met een stuk touw vastgebonden aan een lantaarnpaal, want stel je voor dat hij nu ook nog eens weg zou lopen! Na langdurig overleg besloten we onze vakantie niet al te veel te laten beïnvloeden door onze ongenode gast. We zouden iemand naar het hotel laten bellen, die de eigenaar uit kon leggen wat er aan de hand was, en het hondje konden we dan wel op de terugweg langsbrengen. Zo gezegd zo gedaan. De vriendelijke eigenaar van een supermarkt was bereid het hele verhaal – in vloeiend Portugees – telefonisch uit de doeken te doen. Als toerist kun je in Portugal met een vriendelijk ‘bom dia’(goedendag) en ‘obrigada’(dank u wel) heel wat bereiken. En het hondje? Die heeft een week lang meegereden voorop in de tanktas. Gelukkig vond hij het prachtig en bleef hij stil zitten tijdens de rit. Hij heeft nét zo genoten van deze vakantie als wij. Het afscheid was dan ook een groot tranendal. De motoren hebben we – nadat we in totaal vier keer de afrit naar de luchthaven voorbij
waren gereden – weer ingeleverd bij het verhuurbedrijf. Lange ritten hebben we niet kunnen maken op deze ‘ruggenbrekers’, maar met een viervoetige passagier op de tank, was dat misschien ook maar beter zo. We hebben de vakantie afgesloten met een dagje Lissabon, want zoals een oud Portugees spreekwoord luidt: ‘Quem não viu Lisboa, não viu cosa boa’ (wie Lissabon niet heeft gezien, heeft niets moois gezien).