Leif Davidsen Op zoek naar Hemingway Uit het Deens vertaald door Ingrid Hilwerda
de geus
Deze uitgave is tot stand gekomen met een bijdrage van The Literature Centre of The Danish Arts Agency (Kopenhagen) Oorspronkelijke titel På udkig efter Hemingway, verschenen bij Lindhardt og Ringhof Forlag, Kopenhagen Oorspronkelijke tekst © Leif Davidsen, 2008 Published by agreement with Leonhardt & Høier Literary Agency Nederlandse vertaling © Ingrid Hilwerda via het Scandinavisch Vertaal- en Informatiebureau Nederland en De Geus bv, Breda 2010 Omslagontwerp De Geus bv Omslagillustratie © Lee Frost/Getty Images isbn 978 90 445 1486 5 nur 331/305 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl.
1 Het begon allemaal op het kerkhof. Het was niet zomaar een kerkhof. Het was er heet en stoffig, en het was net zo chaotisch als al het andere in de vs. Ik weet niet wat ik ervan had verwacht. We denken allemaal te weten hoe de vs eruitziet door de duizenden televisieseries en films die de meesten van ons hebben gezien. Ik was in de veertig en had nog nooit eerder voet op Amerikaanse bodem gezet, maar op de een of andere manier was het herkenbaar. En toch ook weer niet. Televisie en film bedriegen en laten slechts een vlakke dimensie zien, waar de hitte, het stof, de geluiden en de geuren, en met name de vele verschillende mensen geen deel van uitmaken. Ik staarde de Amerikanen aan, op een manier waarvan ik me niet kon herinneren dat ik Duitsers, Italianen of Fransen ooit had aangestaard. Sommigen waren zo enorm dik dat ik me erover verbaasde dat ze zich überhaupt konden bewegen. Ze waggelden als vette zeekoeien in strakke shorts en aten ijs en dronken cola, en ik kon het niet laten om me af te vragen hoe ze seks hadden, als ze dat überhaupt hadden. Twee dagen ervoor was ik in Miami geland en ik had nog steeds last van een jetlag. Het was niet zo erg, het voelde als een dunne deken die om mijn hoofd was gewikkeld. Ik had nog nooit eerder een jetlag gehad, maar ik ging ervan uit dat het dat moest zijn. Het leek alsof mijn bewustzijn in zand was verpakt, alsof alles wazig was en ik voelde een vermoeidheid die in golven kwam en daarna weer vervloog. Vanuit Denemarken had ik een huurauto geregeld. Ik had er wat meer aan uitgegeven en kreeg daarvoor als extra een gps. De vriendelijke, enigszins metaalachtige stem van het 7
apparaat, dat de route in kleuren liet zien, had me van het chaotische wegennet met onbegrijpelijke op- en afritten van de luchthaven naar de us Highway 1 geleid en verder over de eilandjes en vele bruggen naar Key West. Toen kon ik niet verder komen. Of verder weg, zoals mijn dochter misschien zou zeggen in het februarikoude Denemarken. Ik voelde me een ontdekkingsreiziger. Het was jaren geleden dat ik alleen was geweest en alleen in een vreemd land. Ik was op het kerkhof op deze hete middag, omdat ik het graf wilde vinden van Joseph S. Russell. Het kerkhof was chaotisch, net als de us Highway 1 in elk geval de eerste vele kilometers was geweest. Alsof alles toevallig her en der was neergegooid: huizen, auto’s, bomen, scheve lantaarnpalen, verkeersborden en grafstenen. Ze waren er in allerlei formaten en gradaties van veroudering en verval. De weinige bloemen waren van plastic. Verder bestond de vegetatie uit palmbomen en stug geel gras dat vocht om het licht tussen de wortels van de bomen en de verwilderde grafstenen en sarcofagen, waar vergeten overledenen rustten. Hier belandde je blijkbaar niet in de aarde, maar werd je erbovenop gelegd of je werd in hoge muren gemetseld. Er stonden heel wat Amerikaanse plastic vlaggetjes bij de graven waarin gevallen veteranen uit de vele oorlogen rustten die het imperium had gevoerd. De historicus in mij bekeek met half professionele interesse een bijzondere omheining, die de overledenen van het oorlogsschip uss Maine eerde. Het schip was in 1898 in de haven van Havana geëxplodeerd en dat was een van de oorzaken dat de vs Spanje de oorlog had verklaard. Cuba kwam als zelfstandige natie uit die oorlog. Ergens anders lag een van de plaatselijke jongens in een nieuw graf, dat onafgemaakt glom in de zon. Gevallen in Irak. De bloemen waren echt, maar verwelkt. Hij was twee maanden geleden gesneuveld. 8
De vs was in oorlog, realiseerde ik me. Want dat merkte je niet. De Amerikaanse soldaten werden uit de armste lagen van de bevolking geworven, dus de oorlog raakte slechts een paar procent van de bevolking. Als er dienstplicht was geweest, zou het geroep van de demonstranten hebben geëchood in de straten. Nu hoorde je alleen de stilte zoals van het verse graf op het kerkhof in Key West. Op een grafsteen stond: gone but not forgotten. Zo is het leven niet. Wanneer je bent overleden, word je veel te snel vergeten. Denk maar aan Merete. Ze was acht maanden geleden gestorven en ik moest moeite doen om me haar gelaatstrekken voor de geest te halen en wanneer ik het probeerde, haalde ik de tijdstippen door elkaar. We hadden bijna onze zilveren bruiloft kunnen vieren, maar toch had ik het gevoel dat ik me haar bijna niet meer kon herinneren. Ik stond in de hitte en las de inscriptie opnieuw, en ik kreeg een brok in mijn keel. Vanwege mijn zelfmedelijden of vanwege Merete? Het was waarschijnlijk gewoon onzin, hoorde ik Merete bijna zeggen met haar vaak wat verontwaardigde stem. Er was veel in het leven waar je verontwaardigd over kon raken. Veel te veel onzin en het normale leven werd op onbegrijpelijke wijze bedreigd. Dat dacht ik toen ik een andere grafsteen zag, waarop stond: i told you i was sick. Dat was zij ook. En het ging snel. Op het einde was ze net zo mager als toen we elkaar leerden kennen, maar ze was mager op een andere manier dan het slank-zijn in haar jeugd. De ziekte maakte haar zo doorzichtig dat ik aan haar moest denken als een zeepaardje. Ze leefde, maar toch ook weer niet en er was geen reden om dat leven verder te leiden. Op een Deens kerkhof heersen symmetrie en burgerlijke orde. Elk graf is omheind door een minimalistische heg op 9
de Ligusterweg van de levenden. Denen omheinen zich in het leven net als in de dood. Op Key West domineerde op het eerste gezicht de wanorde van de anarchie en de toevalligheden, dacht ik. Ik was niet in een bijzonder goed humeur. Formeel gezien was ik dan wel op vakantie, maar in werkelijkheid moest ik door een pelgrimstocht alle verspilde jaren gaan vergeten. Ik had niet echt een goede kaart, maar ik liep over de paden en keek rond. Het kerkhof was net zo aangelegd als een Amerikaanse stad met avenues die van noord naar zuid en genummerde wegen die van oost naar west liepen. ‘Avenues en wegen’ was misschien iets te veel gezegd. Af en toe asfalt, maar verder redelijk smalle en stoffige paadjes en weggetjes. Het was heel warm en ik zweette, maar ik was vergeten om water mee te nemen. Ik had ook geen pet op en ik voelde hoe de kale plek op mijn schedel begon te jeuken en te kriebelen. Vreemd genoeg hoorde ik ook geen geluiden van insecten. Ver hiervandaan, bij een paar lage witte huizen, kon ik vaag het verkeer horen, maar het werd overstemd door passagiersvliegtuigen die laag over het kerkhof van en naar de luchthaven vlogen. De wind ritselde in de grote palmboombladen, die als waaiers heen en weer bewogen. Ik zag ook niet veel mensen. Een jong stel kwam aanfietsen op gehuurde exemplaren, maar verder waren de mensen verstandig genoeg om in deze hitte niet naar buiten te gaan. Een stuk verderop zag ik een oudere man die een graf verzorgde, of liever gezegd een soort familiegraf, waar meerdere witte marmeren kisten of sarcofagen te zien waren. Daar waren er veel van. Mensen lagen naast elkaar of boven op elkaar, meerdere generaties van honderden jaren. Ergens waren ook de geliefde honden van een familie begraven en ze werden vol tederheid beschreven. 10
De oudere man goot water over de sarcofaag en droogde hem af met een doek. Ik wist dat het graf van Joe dichtbij moest zijn, maar door het ontbreken van een systeem kon ik het niet vinden. Ik liep naar hem toe en zei hello. Het was een kleine man met een smalle snor, zijn leeftijd was moeilijk in te schatten, misschien zeventig, misschien zestig of misschien tachtig? Zijn huid was gebruind door de zon met fijne rimpels. Hij had al zijn haar nog. Hij was niet echt groot en hij had een Cubaans overhemd aan, waarvan ik wist dat het een guayabera heette. Het heeft korte mouwen en is een wijd model met twee zakken en bescheiden stiksels, en je draagt het altijd over je broek heen. Ik droomde ervan er een te kopen. Ze zien er zo relaxed en tegelijkertijd elegant uit. Ze lijken in de verste verte niet op de Scandinavische winterkleding. De oude man leek eigenlijk best wel op de Spaanse dictator Franco in zijn laatste jaren. Zijn stem was iel en helder, en ik rook de sigaar die hij vasthield. Hij zei Hola Señor, dus ik ging verder in het Spaans: ‘Ik ben op zoek naar het graf van Sloppy Joe. Het zou hier ergens in de buurt moeten zijn.’ ‘Dat is ook zo, maar er komt nooit iemand meer. De familie onderhoudt het graf niet’, zei hij. Hij maakte geen opmerking over mijn Spaans. In Florida hoorde ik bijna net zo veel Spaans als Amerikaans. Hij zette zijn gieter neer en zei vamos, en we liepen door het stof. ‘Vreemd’, zei hij. ‘Joseph Russell was een belangrijke man in Key West. Hij kende alle juiste personen, was een vriend van Hemingway, maar als je dood bent tellen dat soort dingen niet. Je kunt toch worden vergeten en de familie komt niet langer langs om te praten. De doden willen anders ook graag af en toe een praatje kunnen maken.’ ‘Dan moet hij zich tevredenstellen met de toeristen’, zei ik. 11
‘Die komen ook niet meer zo vaak, señor. Ze nemen een drankje in het café in de hoofdstraat Duval of ze nemen een kijkje bij het huis van Papa op Whitehead. Mijn vrouw kende de juiste personen niet, maar ze kan nog steeds met me praten, hoewel ze me al meer dan tien jaar geleden is ontvallen.’ Hij sloeg een kruisje en keek me aan. ‘Kende u Sloppy Joe?’ vroeg hij. ‘Hemel, wat zeg ik? U bent immers veel te jong.’ Ik glimlachte en zei: ‘Nee. Ik ben alleen geïnteresseerd in de geschiedenis. In Hemingway. Ik ben gewoon op zoek naar Hemingway en alles wat met hem te maken heeft. Het is een soort hobby. Al vanaf mijn jeugd heeft het me beziggehouden.’ ‘Ja. Papa. Vrede zij met hem. Hij was hier gelukkig. Ik was toen nog maar een jongetje uit Havana, maar ik weet dat hij hier gelukkig was. Hij kwam naar Havana in zijn boot en met de grote vissen die hij ving wanneer hij niet aan het schrijven was. Hier kon hij schrijven. Een schrijver die niet kan schrijven, is geen gelukkig man, ook al wordt hij omringd door knappe vrouwen en heeft hij wijn in zijn glas.’ Als het mannetje in het Havana van de jaren dertig een jongen was geweest, dan moest hij dus nu bijna tachtig zijn. Hij hield zich goed, kranig en statig. Statig was een goed woord. Dat dekte zijn mimiek en zijn fijne bewegingen. Zijn Spaans was langzaam en zeer gemakkelijk te volgen. Het had die zachte klank die je vindt in het Cubaans of het MiddenAmerikaans. Het is niet zo hard als het klassieke Castiliaans, dat ik op de universiteit en in Madrid had geleerd. We liepen over een smal paadje en hij wees naar een grafsteen. ‘Hier ligt Joe’, zei hij. ‘Zijn familie komt hier niet meer, dus zeg maar wat tegen hem. Dat zou hem goeddoen. Het 12
was een leuke man. Hij hield wel van een glaasje, een goed gesprek en een vistochtje met zijn vrienden.’ Ik gaf hem een hand en zei: ‘Bedankt. Mijn naam is John Petersen, John C. Petersen.’ ‘Carlos Guieterez’, zei hij. ‘Waar komt u vandaan?’ ‘Uit Denemarken.’ ‘En toch spreekt u zo correct Spaans.’ ‘Ik geef Spaanse les. Ik ben docent in Denemarken.’ ‘Wat bijzonder’, zei hij en hij liep weg. Dat was het misschien wel. De interesse bij de jeugd was niet zo groot als in de jaren zeventig, toen al het Spaanse en met name Latijns-Amerikaanse romantisch en modern was. ‘In’ heette het toen. Tegenwoordig ‘trendy’. Ik was niet trendy. Was het vast ook nooit geweest. Het graf van Sloppy Joe leek op alle andere graven. Het was op de aarde geplaatst en de kist was in wit marmer verpakt. Op een vlakke steen, die wat schuin op de sarcofaag was geplaatst, stond: joseph s russell dec 9 1889 june 20 1941 tho lost to sight to memory dear Er kwam af en toe waarschijnlijk toch iemand langs, want er stonden twee vierkante stenen kruiken met plastic bloemen bij de gedenksteen en een of andere grappenmaker had een eivormig, plastic poppetje met dunne, witte armen en een bruine snor naast de plaat met de inscriptie gezet.
13
Er was niemand in de buurt, dus ik kon net zo goed gehoor geven aan het bevel van de oude man en ik zei in het Deens: ‘Nou, Sloppy Joe, daar ben ik dan eindelijk. Ga je weleens wat drinken met Papa daar in jullie hemel? Een biertje of een mojito? Kunnen jullie daar vissen? Dat heb ik me vaak afgevraagd. Zijn er sportvissers in het paradijs? En gooi je je hengel gewoon uit in de wolken? Hoe gaat het met hem? Of zijn jullie misschien niet samen, omdat zelfmoordenaars hun eigen hoekje in de hemel of in de hel hebben? Daar ben ik bang voor. Misschien samen met moordenaars? Wie zal het zeggen?’ Mijn stem klonk vreemd op het hete, stoffige kerkhof, dus ik stopte met praten en veegde mijn voorhoofd af. Ik voelde me duizelig en niet lekker. Ik wilde bijna Merete gelijk geven. Dit was onzin. Er was zo veel onzin in de wereld. Zoals je interesseren voor een Amerikaanse schrijver. Zoals plaatsnemen in een groot vliegtuig. Het was grote onzin wat idiote toeristen op een charterreis deden. Het was onnatuurlijk en gevaarlijk. Dan kon je beter een caravan achter je auto vastmaken en richting het zuiden rijden. Het was ook onzin om te pas en te onpas voor kleine dingen naar een arts te gaan. Dus acht maanden nadat de diagnose was gesteld, was ze er niet meer.
14