Ontwikkelingsplan
G E M E E N T E
Nijmegen
Nijmegen
Grotestedenbeleid
1999 - 2004
Ontwikkelingsplan
1999 - 2004
Nijmegen
Grotestedenbeleid
Colofon Uitgave en samenstelling Gemeente Nijmegen, november 1999
Ontwerp en uitvoering Maarten Slooves, Grave
Fotografie Niek Antonise, An Stalpers Fotografica, Stef Willems, Gemeentearchief Nijmegen, Quinta Buma Fotografie (omslag)
Drukwerk Drukkerij Trioprint Nijmegen bv
2
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
6
2.
Nijmegen toen, nu en straks
10
2.1
Nijmegen toen
10
2.2
Nijmegen nu
13
2.3
Nijmegen straks
16
3.
Grotestedenbeleid
20
3.1
Speerpunten
21
3.1.1
De jeugd krijgt de toekomst
22
3.1.2
Werk voor werklozen
25
3.1.3
Het vangnet
28
3.1.4
Samen wonen en werken in de wijk
31
3.1.5
Verbetering van de woonomgeving
33
3.1.6
Ruimte voor mobiliteit
35
3.2
Facetten
37
4.
Financiën
38
4.1
Ambities
39
4.2
Realisatie
40
5.
Proces
44
Bijlage 1:
Sociale Infrastructuur
48
Bijlage 2:
Economie en Werk
70
Bijlage 3:
Fysieke Infrastructuur
97
Bijlage 4:
Wijkaanpak
120
Bijlage 5:
Cijfers
125
3
4
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
5
1. Inleiding Op weg naar krachtige stedelijke gemeenschappen. Onder dat motto heeft het College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen op 17 december 1998 met het Rijk het doorstartconvenant grotestedenbeleid afgesloten. Sinds enkele jaren vormt dit beleid een kader voor het terugbrengen van de vitaliteit in onze steden. Nijmegen behoort sinds 1995 tot de zogenoemde G25-steden. Al deze 25 steden hebben een gemeenschappelijk doel: versterken van de positie van de steden en voorkomen dat een tweedeling langs sociaal-economische, maatschappelijke en etnische lijnen binnen de Nederlandse samenleving realiteit wordt. Versterking van de economische, sociale en fysiek-ruimtelijke structuur is de spil van het beleid, waarin een integrale aanpak van scholing, werkgelegenheid en leefbaarheid samen met een goed beheer van de woonomgeving een belangrijke rol speelt. Het convenant vormt de neerslag van de onderhandelingen die de G25-steden met minister van Boxtel gevoerd hebben en is bedoeld om dit beleid in de komende jaren een forse impuls te geven.
Resultaat 4 jaar grotestedenbeleid De eerste vier jaar van het grotestedenbeleid zijn over de hele linie hoopgevend te noemen: een daling van de werkloosheid, een stijging van de werkgelegenheid, een groei van het midden- en kleinbedrijf en een bescheiden toename van de veiligheid in de grote steden. Ook voor Nijmegen zijn de eerste resultaten positief te noemen. Er zijn meer mensen aan het werk, de integrale wijkaanpak heeft in sommige wijken geleid tot een verbetering van de woon- en leefomgeving en er is een kleine vooruitgang geboekt op het gebied van veiligheid. De resultaten van onze stadspeiling in 1998 laten zien dat Nijmegen bij de eigen bewoners een positief imago heeft. De visitatiecommissie, die het beleid op haar effecten toetst, constateert niettemin dat het onderwijs nog te weinig onderdeel uitmaakt van het grotestedenbeleid en dat er nog onvoldoende aandacht is voor versterking van de sociale structuur en de sociale cohesie. Ook spreekt de commissie van onvoldoende aandacht voor specifieke groepen allochtone jongeren, een te beperkte invulling voor zorg en opvang en zij stelt dat op het gebied van veiligheid en leefbaarheid de samenwerking tussen betrokken partners steviger kan. Niet iedereen in de stad heeft kunnen profiteren: de baten hebben nog onvoldoende sommige doelgroepen en sommige wijken bereikt.
Wegwerken van tekorten Wij zien het als een grote uitdaging om in de komende periode samen met betrokken partners het grotestedenbeleid in Nijmegen met kracht voort te zetten. Immers, de geconstateerde achterstanden zijn nog niet weggewerkt. Nog teveel mensen zijn langdurig werkloos, hebben een laag inkomen of dreigen uit de boot te vallen. In sommige wijken wordt volgens de burgers de draad van verbetering niet of onvoldoende opgepakt. Vandalisme, vervuiling, overlast en ontevredenheid over het sociale leefklimaat zijn daarbij de meest genoemde redenen. Bovendien doen criminaliteit en verkeersonveiligheid afbreuk aan de algemene waardering voor de stad. Op onderwijsgebied lijken sommige wijken een groeiende achterstand op te lopen ten
6
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
opzichte van het gunstige stedelijke gemiddelde. Een groeiende tweedeling en ongelijke kansen op de toekomstige beroepskwalificaties zijn hier mogelijke risico’s. Wij constateren daarbij een cumulatie van de gesignaleerde problemen in sommige gebieden en wijken van Nijmegen.
Benutten van kansen INLEIDING
Naast het zoeken naar oplossingen benutten wij ook de ontwikkelingskansen die de stad ons biedt. Zo versterken wij de stedelijke structuur door grootstedelijke projecten waaronder het revitaliseren van het centrum en de spoorzone, de bouw van het nieuwe museum en de ontwikkeling van de Brabantse Poort. Deze structuurversterkende projecten geven de stad een betere balans: een evenwichtiger economie en een stabielere ruimtelijke opbouw. Onze stadspeiling laat zien, dat ze bijdragen aan het vertrouwen van de burgers in de toekomst van de stad. Met die toekomst gaan wij in dit najaar aan de slag. Wij nodigen burgers, het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven en andere organisaties uit om daarover mee te denken. Een plan van aanpak daartoe is in de maak. Thema’s voor onze toekomstverkenningen staan al op de agenda; het zal gaan over het wonen, het werken, mobiliteit, vrije tijd. Verder zullen noties als netwerkstad en corridor vragen om een heroriëntering op de functies van het stadscentrum en op de relatie met de regio.
Een sterke, sociale en gastvrije stad Onze huidige visie op de stad hebben wij aan dit plan toegevoegd. Deze notitie geeft de huidige visie op de toekomst van de stad weer en is gebaseerd op bestaande strategienota’s die stedelijk of in het verband van het Knooppunt Arnhem Nijmegen vastgesteld zijn. Daaruit spreekt de ambitie om van Nijmegen een sterke, sociale en gastvrije stad te maken. Een stad die tegen een stootje kan en die volop ruimte geeft voor burgers om maatschappelijk mee te doen. Deze visie laat ook zien welke ontwikkeling Nijmegen heeft doorgemaakt, waar we nu staan, welke koers we met het huidig beleid volgen en welke richting en prioriteiten daaruit voortvloeien voor het Nijmeegs grotestedenbeleid in de periode 1999-2004.
Bestrijden van achterstanden In het voorliggende ontwikkelingsplan grotestedenbeleid leggen wij onze koers voor de komende vijf jaar aan u voor. Wij richten ons daarbij op extra inspanningen voor de kortere termijn om achterstanden en tekortkomingen te bestrijden. Participatie is daarbij het centrale thema. Wij willen investeren op die plaatsen en gebieden waar deelname van mensen aan de samenleving onder druk staat en waar een cumulatie van grootstedelijke problematiek zich manifesteert. Wij benutten de ontwikkelingskansen om vanuit een geïntegreerde aanpak te werken aan een krachtige, vitale stedelijke samenleving. Wij willen dat doen samen met instellingen, bewoners en overige partners in de stad.
7
Interactief Om tot dit plan te komen hebben wij in het voorjaar een conceptplan gemaakt, dat door middel van een drietal consultatierondes met de stad besproken is. In twee rondes hebben wij met diverse maatschappelijke instellingen, het basis- en het voortgezet onderwijs, de Hoge School Arnhem Nijmegen en de Universiteit Nijmegen en het bedrijfsleven aan tafel gezeten. In de derde gespreksronde hebben wij de bewoners geraadpleegd. Daartoe hebben wij circa 100 bewonersorganisaties uitgenodigd. Het resultaat van deze besprekingen is positief te noemen. Met de betrokken partners hebben wij afspraken gemaakt om na ondertekening van het convenant opnieuw aan tafel te gaan zitten om de uitvoering gezamenlijk ter hand te nemen. Zowel met de Provincie Gelderland als met de KAN-regio zijn gesprekken gaande. De voornemens van Nijmegen lopen in belangrijke mate parallel aan de doelstellingen van de Provincie Gelderland en die van de regio.
Opzet van het plan Ons plan bevat onze hoofddoelstellingen die uiteengezet zijn in een zestal speerpunten, die over de grenzen van de pijlers heengaan en verbonden zijn met de problemen en kansen van Nijmegen. In hoofdstuk 2 treft u een beeld van de stad aan: een korte terugblik in de geschiedenis en een vooruitblik op de komende periode. In hoofdstuk 3 brengen wij de fysieke, sociale en economische pijler samen in onze zes speerpunten, die de belangrijkste opdrachten voor de komende jaren omvatten. In hoofdstuk 4 zetten wij de benodigde middelen op een rij, waarbij we onderscheid maken tussen ‘eigen middelen’, de te verwachten ‘rijksgelden’ en ‘bijdragen van derden’. Daar maken we zichtbaar wat we van onze ambities financieel kunnen realiseren. In de bijlagen treft u de voornemens aan van de drie afzonderlijke pijlers, waarin de bijdragen beschreven zijn die iedere pijler levert aan het realiseren van onze hoofddoelstelling. De bijlagen bevatten verdere financiële vertalingen en een overzicht van relevante uitgaven in 1999. Als extra bijlagen zijn toegevoegd informatie over ‘groen in en om de stad’, het bodemsaneringsprogramma en een samenvatting van het sportproject ‘de jeugd heeft de toekomst’.
Wij realiseren ons dat onze ambities hoog zijn. De financiën voor de uitvoering blijken niet altijd toereikend te zijn. Wij hebben binnen de financiële mogelijkheden prioriteiten gesteld en keuzes gemaakt. Niettemin zijn wij van mening dat uitvoering van dit hele plan noodzakelijk is om de tekorten die te stad heeft op te lossen en voorwaarden te scheppen voor een krachtige stedelijke gemeenschap.
8
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
INLEIDING
9
2. Nijmegen toen, nu en straks Om de ontwikkeling van Nijmegen in perspectief te kunnen plaatsen schetsen wij hier eerst kort een beeld van de stad. Nijmegen, Noviomagus, heeft een sterke band met het verleden. Dat verleden is nog volop zichtbaar in de huidige stad en in de bedreigingen en kansen voor de komende periode. Wij bouwen dat beeld op vanuit de - recente - historie, om typische kenmerken van de grote stad te verbinden met unieke, Nijmeegse elementen. Via de staat van de stad op dit moment komen we uit op een doorkijk op de toekomst van Nijmegen, door enkele belangrijke thema's voor de langere termijn aan te stippen.
2.1 Nijmegen toen Pas laat in de negentiende eeuw kan Nijmegen haar stadswallen ontmantelen en zichzelf ruimte verschaffen om te groeien. Door haar ligging aan de rivier ontwikkelt de stad zich vooral in zuidelijke en westelijke richting.
Industrie De industrialisatie is dan al in volle gang. Nijmegen heeft die boot gemist. Wat zich aan industrie vestigt in de stad, zijn veelal dochters van elders gevestigde ondernemingen. In tijden van economische krapte worden dochterondernemingen eerder afgestoten. Sterke gevoeligheid voor conjunctuurschommelingen zal nog vele decennia het beeld van de stad beheersen. Daar staat tegenover dat evenmin sprake is van grote druk op groen en milieu door grote, vervuilende fabrieken. Daardoor kunnen ook vele decennia zowel de stad als haar omgeving een groen karakter behouden.
Universiteit Vooral katholieke instituten drukken hun stempel op Nijmegen in het verzuilde Nederland van het begin van de twintigste eeuw. In 1923 wordt de katholieke universiteit in Nijmegen gevestigd. Studenten en personeel gaan een aanzienlijk aandeel van de Nijmeegse bevolking uitmaken. Dat heeft een blijvende invloed op de bevolkingssamenstelling van de stad. De ontwikkeling van Nijmegen als onderwijs- en kenniscentrum vindt daar haar oorsprong.
10
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Crisis In een schil rond het stadscentrum, waarbij opnieuw de rivier de noordzijde afschermt, worden arbeiderswijken gebouwd in de vooroorlogse bouwtraditie. De crisisjaren treffen de Nijmeegse bevolking hard, met name in die wijken. Diezelfde crisis levert de stad het Goffertpark op en het Maas-Waalkanaal. De Waalbrug ontsluit de stad in noordelijke richting.
Oorlog De oorlog treft Nijmegen letterlijk in het hart: het centrum van de stad wordt zwaar beschadigd. Vanaf de oorlog tot midden jaren zestig vormt de wederopbouw een bindend element NIJMEGEN TOEN, NU EN STRAKS
in de Nijmeegse samenleving. In die wederopbouw bepaalt de opkomst van de auto sterk het nieuwe karakter van het stadscentrum. De verzuiling biedt een stabiele sociale structuur, waarin sterke instellingen en verenigingen het zelforganiserend vermogen van de stedelijke samenleving maken.
Democratisering De democratiseringsbeweging van de jaren zestig gaat aan Nijmegen niet ongemerkt voorbij. Mede gevoed vanuit de studentenpopulatie van de universiteit ontwikkelt Nijmegen zich tot actiestad, waarin culturele en maatschappelijke vernieuwing de boventoon voeren. Nieuwe instituties ontstaan als reactie op de afbrokkelende, verzuilde verbanden. De voortdurende vraag naar woningen leidt tot grootschalige woningbouw in nieuwe wijken, verder zuidelijk en westelijk van het centrum. Plannen om ook de Benedenstad in diezelfde stijl vol te bouwen worden niet gerealiseerd. De pogingen om in oostelijke richting woonbebouwing mogelijk te maken stuiten op maatschappelijk actie voor behoud van groen en natuur. Daarop waagt de stad de sprong naar de overzijde van het kanaal, waar Dukenburg en, later, Lindenholt gebouwd worden.
Maakbare samenleving Bestuurlijk breekt het tijdperk aan van de maakbare samenleving. Nederland bouwt zijn verzorgingsstaat. Ook in Nijmegen voert het sociale de boventoon, boven economische en fysieke overwegingen. De verzuiling wordt definitief afgesloten met de uitbouw van het professionele welzijnswerk. In de stad worden de grote wijkcentra gebouwd.
De ruimtelijke beperkingen worden voelbaar. Hoewel Nijmegen nog steeds een gewaardeerde woonstad is, kunnen de meer draagkrachtige Nijmegenaren hun woonwensen niet langer binnen de grenzen van de gemeente vervullen. In de omliggende gemeenten wordt massaal gebouwd voor de Nijmeegse woonbehoefte. De hogere inkomens verhuizen uit de stad,
(foto: Archief Gemeente Nijmegen)
waardoor een proces van draagvlakverlies in de stad wordt ingezet.
11
Oliecrisis Oliecrises en daarop volgende economische recessie leiden tot bezuinigingen en werkloosheid. Laagwaardige industriële activiteit verdwijnt voor een belangrijk deel. De stad betaalt de tol voor haar zwakke economische structuur: de werkloosheid stijgt snel tot grote hoogte en zal later bijzonder hardnekkig blijken. In eerste instantie probeert de gemeente de maatschappelijke effecten op te vangen door inzet van het welzijnswerk. Solidariteit is een belangrijk motief voor veel Nijmegenaren om maatschappelijke activiteiten te ontplooien. Het zelforganiserend vermogen blijft onverminderd hoog. Vrijwilligerswerk, waaraan studenten en werklozen een belangrijke bijdrage leveren, richt zich op zwakkeren in de samenleving. Buitenlandse werknemers en andere etnische groepen beginnen een vaste plek in de Nijmeegse samenleving in te nemen.
Stadsvernieuwing Met inzet van rijksgelden voor de stadsvernieuwing vindt een grootscheepse verbetering plaats van de fysieke infrastructuur in de vooroorlogse wijken. Fysieke verloedering op grote schaal wordt daarmee voorkomen maar de sociale structuur lijdt forse schade. De gemeente loopt - opnieuw - tegen haar financiële grenzen op. Economische en fysieke infrastructuur verdringen sociale onderwerpen van de agenda. De stad begint zich meer en meer op haar omgeving te oriënteren. De herbouw van de Benedenstad doet recht aan de oorspronkelijke inrichting en oogst alom waardering. De Waalkade wordt ontwikkeld tot toeristische trekpleister.
Economie Economische structuurversterking levert nieuwe bedrijvigheid op in de moderne elektronische industrie en in zakelijke en commerciële dienstverlening. Bedrijventerreinen binnen de gemeentegrenzen zijn vrijwel volledig benut. Met de bouw van de Brabantse Poort schept de gemeente een nieuwe werkgelegenheidsconcentratie, aan de belangrijkste westelijke ontsluitingsroute van de stad, met kantoren, woningen en commercieel-recreatieve functies. In de economische ontwikkeling tekent zich een omslagpunt af: in de negentiger jaren stijgt de werkgelegenheid en daalt de werkloosheid. De stad krijgt een groeiende belangstelling van investeerders. Het centrum van de stad krijgt weer de rol van economische motor: grootschalige vernieuwing van Spoorzone en Centrum 2000 moet zorgen dat het centrum zijn concurrentiepositie veilig stelt. Culturele voorzieningen vormen onderdeel van de investeringen in het centrum, met het nieuwe museum en het culturele kwartier.
Groen Groene gebieden binnen de stadsgrenzen worden ingezet voor woningbouw. Mede door de toenemende verkeersdruk wordt het karakter van groene stad aangetast. Ten oosten en zuiden van de stad blijven grote, groene natuurgebieden in stand, wat ook voor Nijmegen van bijzondere waarde is. Individualisering vervangt solidariteit als maatschappelijk hoofdmotief. Er begint zich een tweedeling af te tekenen, door de ongelijke verdeling van de economische groei.
12
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Bevolking De bevolkingsopbouw van Nijmegen verandert na jarenlang stabiel te zijn geweest zowel in aantal als in opbouw. Door de onderwijsfunctie van de stad is er al langere tijd een oververtegenwoordiging van 20- tot 30-jarigen. In de negentiger jaren wordt een stijgend aantal vestigingen uit het buitenland zichtbaar, waarbij ook uit landen van de Europese Unie een toestroom van nieuwe Nijmegenaren opvalt. In de Nijmeegse bevolking hebben allochtonen een toenemend aandeel: de multiculturele samenleving dient zich aan.
Waalsprong Nijmegen verbindt zich met Arnhem en de regiogemeenten in het Knooppunt ArnhemNIJMEGEN TOEN, NU EN STRAKS
Nijmegen (KAN). Zowel de economische ontwikkeling van de regio als de woningbouw worden steeds meer in regionale samenwerking opgepakt. De stad wendt de blik naar het Noorden en komt tot de slotsom dat de scheefgroei in economisch, fysiek en sociaal opzicht het best kan worden doorbroken door de sprong over de Waal te maken. In het nieuwe stadsdeel, dat samen met private partners wordt gebouwd, zal bijna een vijfde deel van de Nijmegenaren komen te wonen.
2.2 Nijmegen nu Kenmerkend voor Nijmegen in de huidige periode, het einde van de negentiger jaren van de twintigste eeuw, is het zoeken naar een nieuwe balans: de samenhang tussen fysieke, sociale en economische infrastructuur wordt zichtbaar in het denken over de complete stad. De stad ontwikkelt haar sterke kanten en de bewoners beginnen, zo blijkt uit stadspeilingen, weer een beetje trots te worden op hun stad. Vooral door het herstel van de economie en de zichtbare opwaardering van het stadscentrum neemt het vertrouwen in de toekomst van de stad toe. In de stadsvisie zetten wij deze ontwikkelingen in het perspectief van de ontwikkelingen op de langere termijn. Hier geven wij een kort overzicht, als basis voor de inzet in dit ontwikke(foto: Niek Antonise)
lingsplan.
13
Participatie De gemeente zoekt het debat met bewoners en gebruikers van de stad. Met verantwoordelijke partners wil de gemeente in afspraken en convenanten de ontwikkelingsmogelijkheden van de stad benutten en de problemen bestrijden. Op de agenda overheerst niet langer één thema ten koste van de andere.
Schaal De stad heeft haar introverte blik vervangen door een open gerichtheid op haar omgeving. Nijmegen probeert zich te profileren tussen de grote steden van Nederland, als onderdeel van de Europese regio, in een economie die steeds meer op wereldschaal functioneert. Regionale samenwerking blijft geboden voor terreinen en problemen die over de stadsgrenzen heen reiken. In stedenbanden wil de stad ook internationale solidariteit vorm geven en uitdragen. Tegelijkertijd zoekt Nijmegen voor de versterking van de sociale infrastructuur de menselijke maat: op het niveau van buurt en wijk hebben bewoners van de stad een basis aan veiligheid en betrokkenheid nodig, om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijke leven.
Structuur In de afgelopen jaren hebben we de stedelijke structuur versterkt door een aantal grote, stedelijke projecten. De voorwaarden voor het aantrekken van werkgelegenheid zijn verbeterd door Brabantse Poort en Bijsterhuizen. Om de regionale verzorgingsfunctie van de stad te versterken is de revitalisering van het centrum in gang gezet met de ontwikkeling van de Waalkade, de bouw van het nieuwe museum, Centrum 2000 en de Spoorzone. In de Waalsprong scheppen we nieuwe ruimte voor woningen, in combinatie met voorzieningen, werkgelegenheid en recreatie.
Dienstverlening Universiteit, hogeschool en regionaal opleidingscentrum maken het mogelijk dat Nijmegen functioneert als opleidings- en kenniscentrum. Dat biedt een stabiele basis voor een sterke dienstverleningssector, waarin ook zakelijke dienstverlening floreert. Een sterke regie op de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is daarvoor voorwaarde. Een verbinding met bereikbare werkgelegenheid voor langdurig werklozen is eveneens noodzakelijk, waar tweedeling en dreigende verloedering het vestigingsklimaat nadelig beïnvloeden.
Vraaggericht Tegenover schaalvergroting op stedelijk of bovenstedelijk niveau staat de behoefte om voorzieningen sterker op de vraag van de burger toe te snijden en op samenwerking tussen disciplines, om problemen op te lossen of te voorkomen. Met de basisschool als kern worden verschillende functies op wijkniveau samengebracht, om vooral opvoeding en ontmoeting daar te versterken en tegelijkertijd de binding met de woonomgeving te vergroten.
14
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
(foto: Niek Antonise)
Dreiging Terwijl de fysieke verloedering in de wijken van de stad over het algemeen beperkt is, zijn in een aantal wijken de sociale en economische achterstanden hoog en hardnekkig. Juist waar de Waalsprong nieuwe kansen biedt voor kwalitatief goede woningbouw binnen de stadsgrenzen, daar ligt voor deze wijken de dreiging van draagvlakverlies en versterking van de achterstand. De herstructurering van het woningbezit van de woningbouwcorporaties biedt nieuwe kansen, juist in deze wijken. Verbinding van die herstructurering met ruimtelijke, economische en sociale impulsen is noodzakelijk.
Bereikbaarheid De Waalsprong heeft ook grote invloed op de verkeersinfrastructuur: waar de Waalbrug tot
NIJMEGEN TOEN, NU
nu toe de noordelijke toegang tot Nijmegen was, wordt het nu een stadsbrug. Voor de
EN STRAKS
bereikbaarheid van Nijmegen als geheel is doortrekken van de A73 van belang. Voor de interne bereikbaarheid zal een brede benadering nodig zijn, om (buurt)economische en sociale aspecten te koppelen aan overwegingen van fysieke aard. Zowel bedrijfsleven als burgers noemen bereikbaarheid als groeiend probleem.
Veiligheid Wat de burger van Nijmegen het meeste zorgen baart, is veiligheid: verkeersveiligheid en criminaliteitsbestrijding verdienen de hoogste prioriteit in de ogen van de bewoners. Niet alleen meer politie en strenger optreden kunnen daaraan bijdragen, ook inrichting, opvoeding en sociale controle zijn belangrijk bij het vergroten van de veiligheid.
Op zoek naar balans Structuurversterkende projecten hebben de stad een betere balans gegeven: een evenwichtiger economie, een stabielere ruimtelijke opbouw en een betere financiële basis. Onze stadspeiling laat zien dat ze bijdragen aan nieuw vertrouwen van de burgers in de stad. Maar we zien ook iets anders: een deel van Nijmegen profiteert niet van de positieve ontwikkelingen van de laatste jaren.
Economisch Met de visitatiecommissie voor het grotestedenbeleid stellen we vast dat groepen werklozen niet meeprofiteren van de opbloeiende economie. Het aantal werklozen daalt van 15% in 1994 tot 8% in 1998. Laaggeschoolden en allochtonen zien hun aandeel in de werkloosheid stijgen. Ook aan sommige wijken gaan economische verbeteringen voorbij. In Oud West blijft de daling van het aantal werkzoekenden fors achter bij de stedelijke cijfers, net als in wijken in Zuidrand en Dukenburg.
Fysiek In sommige delen van de stad blijft de fysieke infrastructuur beneden de maat. Verkeersveiligheid en criminaliteit blijven voor veel Nijmegenaren belangrijke knelpunten. Verbeteringen in woningen en woonomgeving beklijven niet voldoende. Zo is driekwart van de Nijmegenaren tevreden over de groenvoorzieningen maar in de aanpakwijken is die score aanzienlijk lager: van 63% in de Biezen tot slechts 44% in het Willemskwartier. In de beleving van bewoners nemen vernielingen en vandalisme toe,
15
opnieuw het sterkst in aanpakgebieden. Rommel op straat wordt het meest genoemd als reden voor de achteruitgang van de buurt. De tevredenheid over het onderhoud aan wegen en fietspaden laat een dalende tendens zien. En de aanpak van verkeersonveiligheid op buurtniveau krijgt de hoogste prioriteit. Tegelijkertijd zien we dat het aanpakken van de fysieke infrastructuur in wijken kansen biedt om mensen weer te binden en te betrekken bij hun woonomgeving.
Sociaal De sociale infrastructuur laat in delen van de stad een zelfde beeld zien: mensen in sommige groepen of gebieden blijken niet mee te delen in de positieve ontwikkelingen. Onderwijsen opvoedingsproblemen nemen eerder toe dan af, meer mensen raken verstrikt in verslaving en psychische nood. De beoordeling van de eigen buurt en van de sociale kwaliteit is gemiddeld in heel Nijmegen gestegen, Willemskwartier en Kolpingbuurt geven daar een daling te zien. In vrijwel alle wijken vinden de bewoners nu dat er te weinig voor jongeren te doen is. In de aanpakwijken verslechtert de mening van de volwassenen over de jongeren in de buurt. De tevredenheid over het basisonderwijs is hoger dan enkele jaren geleden, met uitzondering van Willemskwartier en Wolfskuil. De gemiddelde Cito-score voor Nijmegen laat een positief beeld zien, met uitzondering van Biezen en opnieuw Willemskwartier en Wolfskuil.
Tussen de fysiek structuur van een wijk en de sociale kwaliteit lijkt een directe relatie te bestaan. Eenzijdige opbouw in soorten woningen en in functies vergroot meestal de kwetsbaarheid en draagt bij aan concentratie van problemen.
2.3 Nijmegen straks Een sterke, sociale en gastvrije stad In onze huidige visie op de stad leggen wij het accent op participatie in een sterk, sociaal en gastvrij Nijmegen. De sociale infrastructuur wordt versterkt om te voorkomen dat de achterstandswijken en sommige bevolkingsgroepen blijvend buiten de boot vallen. Dit mag niet leiden tot stilstand in de economische en fysieke infrastructuur. De lessen uit het verleden leren ons dat onbalans het gevolg is, waardoor de ruimte voor de aanpak van sociaalmaatschappelijke problemen juist kleiner wordt. De samenhang van sociale, economische en fysieke infrastructuur moet immers leiden tot een krachtige en vitale stedelijke gemeenschap.
Economisch en ruimtelijk beleid zijn ‘sociaal’ wanneer zij toekomstkansen voor burgers scheppen en zorgen voor een leefomgeving waarin bewoners vertrouwen hebben en waarvoor zij persoonlijk iets willen doen. Dat betekent dat Nijmegen vasthoudt aan het benutten van ruimtelijk-economische kansen die door participatie in KAN en in euregionale verbanden voor handen liggen. Evenzeer blijven projecten van stedelijke vernieuwing nodig om de stadseconomie vitaal te houden en bestand tegen eventuele toekomstige conjuncturele tegenslag. Nijmegen bleek in het verleden te vaak kwetsbaar voor terugval in de (inter-) nationale economie, met ingrijpende sociale gevolgen.
16
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Tegelijk met het opstellen van dit ontwikkelingsplan start de gemeente Nijmegen met een meer fundamentele discussie over de toekomst van de stad op de langere termijn. Die discussie zal gevoerd worden met burgers, politiek, maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven en andere organisaties in de stad. De thema's voor deze toekomstverkenning dienen zich al aan. Ze worden zichtbaar in onze stadsvisie. We stippen
NIJMEGEN TOEN, NU
ze hier aan, omdat ze hun schaduw
EN STRAKS
vooruitwerpen in het vervolg van dit ontwikkelingsplan.
Positie Nijmegen heeft met een herwonnen zelfbewustheid positie gekozen in de regio, in Nederland en in Europa. Veranderingen in die omgeving dienen zich aan, met vaart en met nadruk. Voortgaande economische groei zal steeds sterker concurreren met de kwaliteit van de leefomgeving en met duurzaam gebruik
(foto: Niek Antonise)
van ruimte en milieu. Noties als netwerkstad en corridor vragen om een heroriëntering op de functies van het stadscentrum en op de relatie met Arnhem en de KAN-regio. Intensivering van het ruimtegebruik zal opnieuw in verhouding gebracht moeten worden met het karakter van Nijmegen als groene woonstad.
Woningen Op de woningmarkt dienen zich eveneens veranderingen aan, die Nijmegen voor nieuwe keuzen zullen stellen. Demografische ontwikkelingen en toenemende welvaart leiden tot veranderende woonbehoeften en tot het 'uit de markt vallen' van sommige woningtypen. Met de herstructurering van het woningbezit van de corporaties biedt dat nieuwe mogelijkheden om Nijmeegse wijken anders in te richten en om zwakke punten te verhelpen.
Mobiliteit De mobiliteit zal ook in de komende decennia grote druk leggen op ruimte en milieu. Wijziging van de ‘modal split’, om autoverkeer af te remmen ten gunste van andere vervoersmodaliteiten, zal waarschijnlijk niet voldoende soelaas bieden voor stedelijk leefmilieu, landschappelijke omgeving en bereikbare centrumfuncties. Onorthodoxe oplossingen om vervoersstromen in goede banen te leiden kunnen slechts werken, als ze gepaard gaan met het organiseren van tegenkrachten tegen de mobiliteitsgroei.
Vrije tijd Maatschappelijke en economische ontwikkelingen zullen leiden tot een veranderende voorzieningenbehoefte en een verschuivend vrijetijdspatroon. Vooral voor tweeverdieners - en
17
dat is straks de meerderheid - versterkt de nabijheid van vele voorzieningen de stad als aantrekkelijke woonomgeving, zeker in combinatie met voldoende recreatieve functies in de woonomgeving. Een veilig en aantrekkelijk verblijfsklimaat in de stad vormt een voorwaarde om draagvlak te behouden voor zo'n stedelijk voorzieningenaanbod.
Ouderen Begrippen als vergrijzing en ontgroening zijn inmiddels gemeengoed geworden. In de realiteit van alledag spelen ze nog maar een beperkte rol. Voorbij de eeuwwisseling zullen de effecten steeds sterker worden. Voor de stad zowel als voor het gemeentelijk beleid is een nadere bezinning noodzakelijk op de gevolgen van deze demografische ontwikkelingen.
Tweedeling De stad vervult een belangrijke functie als economische motor in onze samenleving. Dat besef en de inzet om die functie te versterken kunnen gemakkelijk leiden tot sociale onachtzaamheid: een groeiende kloof tussen arm en rijk beperkt de sociale mobiliteit en leidt tot tweedeling in onze maatschappij. Ontwikkeling van Nijmegen als kenniscentrum zal gecombineerd moeten worden met een voortdurende zorg voor toegankelijk onderwijs voor alle Nijmegenaren. Economisch stimuleringsbeleid zal gepaard moeten gaan met activering en
(foto: Niek Antonise)
ondersteuning van zwakke groepen op de arbeidsmarkt.
18
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
NIJMEGEN TOEN, NU EN STRAKS
19
3 . G ro t e s t e d e n b e l e i d In het vorige hoofdstuk hebben wij een beeld geschetst van Nijmegen, door historische lijnen te schetsen die samenkomen in het beeld van Nijmegen nu en door thema's voor de toekomst van de stad aan te stippen. Bestaande beleidsplannen en de stadsvisie zijn als uitgangspunt gehanteerd. Het college-akkoord ‘Mensen maken de stad’ en de huidige stadsvisie zijn gebruikt als basis.
In het voorliggende plan voor het grotestedenbeleid leggen we de nadruk op inspanningen voor de kortere termijn om achterstanden en tekortkomingen te bestrijden en kansen te benutten. In drie bijlagen werken wij fysieke, sociale en economische elementen van ons ontwikkelingsplan per pijler uit. Hier brengen wij de fysieke, de sociale en de economische pijler samen in een zestal speerpunten, die de belangrijkste opdrachten voor de komende jaren omvatten. Maar voor we dat doen leggen we eerst de verbinding tussen die pijlers in het centrale thema voor ons grotestedenbeleid.
Participatie Vanuit elk gezichtspunt - sociaal, fysiek en economisch - zien we dat mensen uit de boot vallen of dreigen te vallen. Voor een groot deel gaat het steeds om dezelfde groepen. Oorzaken en gevolgen lopen door elkaar en versterken elkaar. En steeds zijn de effecten in termen van participatie, van deelname aan de maatschappij te benoemen. De deelname van de mensen aan maatschappelijke activiteiten vormt de basis voor iedere sociale samenleving. Betrokkenheid bij de woonomgeving is voorwaarde voor beheer en duurzaamheid, deelname aan economische activiteiten brengt inkomen en welvaart binnen bereik, sociale en culturele activiteiten dragen bij tot welzijn en ontwikkeling.
Mensen maken de stad Participatie nemen wij daarom als centraal uitgangspunt voor het Nijmeegse grotestedenbeleid. Immers, ‘mensen maken de stad’. Waar de deelname van mensen aan de maatschappij onder druk staat, daar willen wij extra investeren én mensen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid. Participatie is in onze visie een begrip dat in alle drie de pijlers thuishoort. Dat sluit aan bij onze eerdere constatering dat niet langer één thema - of pijler voorrang krijgt op de agenda ten koste van de andere en het sluit aan bij de wezenlijke rol die wij de mensen toedenken in het Nijmegen van nu en straks. Participatie is ook burgers mee laten denken over de ontwikkelingen in de stad.
20
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Vijf o's Participatie is een wezenlijk kenmerk van de complete stad. De Commissie Etty verbindt dat begrip met ontmoeting, opvang, ontplooiing en ontspanning. Als vijfde 'o' voegen wij daar nog het (zelf)organiserend vermogen van de samenleving aan toe. Participatie is in onze visie sterk verbonden met een aantal facetten van beleid. Veiligheid en veiligheidsbeleving vormen voorwaarden voor iedere vorm van deelname aan de maatschappij. Culturele herkenning en erkenning zijn daar al evenzeer mee verbonden. En ook duurzaamheid speelt als facet een rol bij betrokkenheid en deelname aan onze maatschappij.
Wijkaanpak GROTESTEDENBELEID
Eerder stelden wij al vast dat op het niveau van de wijk achterstanden en problemen samenkomen en elkaar versterken. Daar willen wij ook de kansen creëren en pakken om iets aan die opeenhoping te doen. Daar ook willen wij betrokkenheid van de bewoners versterken, door samen plannen te maken en uit te voeren. Op basis van statistische gegevens, bevolkingsenquêtes en analyses in onze Sociale Atlas en Wijkonderzoek hebben wij veertien wijken aangewezen waar een integrale aanpak geboden is. In de bijlage gaan wij daarop dieper in, hier volstaan wij met de opmerking dat wij de uitvoering van het Nijmeegse grotestedenbeleid in de aanpakwijken op wijkniveau zullen aansturen, voor zover het gaat om interventies en maatregelen die op wijkniveau kunnen worden gepositioneerd. Per interventie geven wij straks aan welk deel van de middelen neerslaat in onze aanpakwijken. Overigens willen wij op stedelijk niveau eveneens een sterke regie op de uitvoering van het grotestedenbeleid zetten, om de samenhang tussen de pijlers ook daar in de uitvoering leidend te laten zijn.
3.1 Speerpunten Onder het kopje ‘Nijmegen nu’ hebben wij aangegeven waar een deel van Nijmegen op sociaal, fysiek en economisch gebied niet meeprofiteert van de positieve ontwikkelingen in de laatste jaren. Wij zien het als belangrijkste opdracht voor het Nijmeegse grotestedenbeleid in de komende periode om daarin verandering aan te brengen. In zes speerpunten leggen wij die opdracht hier neer. Onder elk speerpunt geven wij aan welke interventies wij willen plegen, welke middelen wij willen inzetten en welke indicatoren wij willen
(foto: An Stalpers)
gebruiken om het succes van die ingrepen te beoordelen.
21
3.1.1 De jeugd krijgt de toekomst In de jeugdjaren ligt de basis voor maatschappelijke participatie. Opvoeding, vorming en scholing hebben grote invloed op iemands latere maatschappelijke positie. Dat is geen nieuwe constatering en veel overheidshandelen is daar al op gebaseerd. Het meest duidelijke voorbeeld daarvan is de leerplicht. Een deel van de kinderen, echter, begint op de basisschool met een achterstand of loopt tijdens de leerplichtige periode een onoverbrugbare achterstand op. Veel maatschappelijke problemen vinden daar een oorsprong.
Voorschoolse voorbereiding In de eerste fase van een mensenleven gaan lichamelijke groei, taalverwerving en sociale ontwikkeling hand in hand. Opvoedings- en ontwikkelingsproblemen op jonge leeftijd kunnen het schoolsucces langdurig nadelig beïnvloeden en maatschappelijke kansen schaden. Uitbreiding van opvoedingsondersteuning en taalstimulering vormen een eerste interventie, om vroegtijdige achterstand te voorkomen. Het gaat om maatregelen als het uitbreiden van het aanbod aan kinderopvang en speelzalen, het bieden van stimuleringsprogramma's en het versterken van vroegsignalering. Jaarlijks schatten wij daarvoor 4,5 miljoen nodig te hebben, waarvan tweederde voor inzet in de aanpakwijken. Van het totaal komt 1,5 miljoen uit bestaande, gemeentelijke middelen. Omdat de beschikbare middelen niet toereikend zijn, kunnen wij slechts een beperkt extra budget inzetten in de voorschoolse periode. Het gaat om een bedrag dat oploopt naar 9 ton per jaar, voor versterking van opvoedingsondersteuning. De gestelde doelen op dit vlak zullen daarmee niet gehaald worden.
Bestrijding achterstanden basisonderwijs In het basisonderwijs bestaan diverse instrumenten om achterstanden van leerlingen te voorkomen of tegen te gaan. Niettemin zien wij in onze aanpakwijken verminderd schoolsucces in basisschool en voortgezet onderwijs. Extra opvoedingsondersteuning willen wij als interventie inzetten, omdat continuïteit bijdraagt aan het gunstige effect van stimuleringsprogramma's Het gaat om maatregelen waarbij zowel ouders als kinderen worden bereikt. Doelgroep zijn de gewichtsleerlingen in het basisonderwijs. Naast de beschikbare middelen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en schoolbegeleiding en voor onderwijs in allochtone levende talen willen wij een bedrag oplopend tot 2 miljoen per jaar inzetten voor deze extra opvoedingsondersteuning. Driekwart van de gewichtsleerlingen willen wij in de aanpakwijken bereiken. In totaal willen wij de komende vijf jaar ruim 32 miljoen inzetten op deze interventie. Als indicator geldt het resultaat van de Cito-toets, die vergelijking op landelijk, stedelijk en wijkniveau mogelijk maakt. De huidige achterstand op het landelijk gemiddelde willen wij over vijf jaar meetbaar hebben verminderd. Vanwege de beperkte financiële ruimte kunnen we slechts de helft van het benodigde extra bedrag voor deze interventie dekken. Het totaalbedrag blijft daarmee steken op 28,6 miljoen. De extra ruimte zetten we bij voorrang in in achterstandswijken en openwijkscholen.
22
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
(foto: An Stalpers)
Herbergzaam voortgezet onderwijs Jongeren zetten in het voortgezet onderwijs een volgende stap naar volwassenheid. De relatie tussen ouders en voortgezet onderwijs is losser en de scholen zijn grootschaliger. Jongeren voelen zich er soms onveilig. Uitval van allochtone jongeren is veel hoger dan van autochtone. Wij willen inzetten op vergroten van GROTESTEDENBELEID
herbergzaamheid van het voortgezet onderwijs. Voortzetten van onderwijsstimulering
(foto: An Stalpers)
behoort hier tot de maatregelen, evenals het ontwikkelen van plannen per school om uitval te bestrijden, vooral ook gericht op allochtone leerlingen, en het leggen van verbinding tussen voortgezet onderwijs en buurtsportwerk. Met een bedrag van 14,6 miljoen willen wij de komende vijf jaar de herbergzaamheid van het voortgezet onderwijs vergroten, waarvan 2 miljoen nodig is voor verbindingen met breedtesport en wijkaanpak. Van dit totaal kunnen wij 11,4 miljoen dekken. Met name voor voortzetting van stimuleringsprogramma's ontbreekt de dekking. De indicator voor succes is hier het percentage jongeren tussen 16 en 24 jaar met maximaal een vbo/mavo-diploma, uitgesplitst naar etniciteit. Een daling van 1% over vijf jaar wilden wij ons ten doel stellen en een halvering van het verschil in schooluitval tussen allochtonen en autochtonen. Door het ontbreken van voldoende financiële middelen stellen wij onze doelen lager, tot respectievelijk 0,5% en een vermindering van het verschil met 30%.
Openwijkschool De verbinding tussen school, thuis en vrije tijd is van groot belang voor opgroeien en opvoeden, voor het voorkomen en bestrijden van opvoedings- en ontwikkelingsproblemen. Daarom willen wij voorzieningen voor opvoeding en ontmoeting op wijkniveau vorm geven, om samenhang te bevorderen en betrokkenheid van bewoners te versterken. In de openwijkschool werken bewoners en betrokken professionals samen aan opvoeding en opvoedingsklimaat. In alle aanpakwijken willen wij in de gsb-periode openwijkscholen realiseren, waarin basisschool en kindercentra samenwerken met in de wijk actieve organisaties en bewoners. Ook willen wij in de ruimtelijke en fysieke vormgeving meer nadruk leggen op de wijk als stedenbouwkundige eenheid, waarin een openwijkschool als hart kan functioneren. Onze bijdrage in de herstructureringsoperatie zal daardoor sterk worden bepaald. Voor het aanpassen van gebouwen hebben wij een extra bedrag nodig van 6 miljoen, buiten de normale inzet vanuit het integrale huisvestingsplan. Jaarlijks is daarnaast 1,6 miljoen nodig voor de exploitatie van de openwijkschool, die wij uit bestaande middelen willen vrijmaken. Deze bedragen worden geheel in de wijkaanpak opgenomen. Ook buitenschoolse opvang, kunsteducatie en breedtesport worden met de openwijkschool verbonden. Het totaal aan middelen voor de komende vijf jaar komt op bijna 9,5 miljoen voor exploitatie en op 6 miljoen voor investeringen. Een meetinstrument voor de effecten willen wij in de komende periode ontwikkelen. De meetbare doelstelling is hier het realiseren van de openwijkscholen in de planperiode.
23
Veilige stad Een deel van de jongeren komt niet langs een aanvaarde weg tot een eigen plaats in de samenleving. Een beperkte groep veroorzaakt overlast en sommigen belanden in de criminaliteit. Jongeren zijn daarnaast meer dan gemiddeld slachtoffer en voelen zich vaak onveilig. Onze interventie richt zich zowel op het voorkomen als op het bestrijden van onveiligheid en overlast. Mogelijke maatregelen zijn veiligheidsprojecten op scholen, alternatieve straffen en trajectbenadering van individuen en groepen, zoals boog- en focusprojecten. Voor jeugd en veiligheid zetten wij de komende vijf jaar ruim 11 miljoen in, waarvan 4,5 miljoen op wijkniveau. Bijzondere aandacht gaat uit naar veiligheid in het centrum. Het percentage jeugdige delictplegers willen wij met 10% verminderen in de planperiode.
Ruimte voor de jeugd De ruimtelijke inrichting van de stad houdt niet voldoende rekening met de jeugd. Het verkeer betekent gevaar. Er is weinig groen, weinig mogelijkheid om te spelen. Waar jongeren zich verzamelen, is snel sprake van overlast. Tekort aan jongerenvoorzieningen is in de beleving van veel Nijmegenaren een punt. In de inrichting van de wijken willen wij het recreatief gebruik van de openbare ruimte versterken. Voor de jeugd denken wij aan maatregelen om sportaccommodaties beter geschikt te maken voor wijksport. Als onderdeel van de wijkaanpak richten wij speelplekken in en jongerenopvangplaatsen. De inzet van middelen blijft over de hele periode beperkt tot 1 miljoen voor breedtesportactiviteiten en een kleine 1,5 miljoen aan investeringen, die voor 75% op wijkniveau kunnen worden ingezet. Slechts voor de helft daarvan is dekking aanwezig in dit plan. In ons wijkonderzoek zijn belevingscijfers opgenomen, die als indicator kunnen dienen voor deze interventie. Gezien de beperkte middelen is een harde doelstelling hier niet op z'n
(foto: An Stalpers)
plaats.
24
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
GROTESTEDENBELEID
3.1.2 Werk voor werklozen
(foto: Niek Antonise)
Samen met de visitatiecommissie voor het grotestedenbeleid hebben wij moeten vaststellen dat burgers uit achtergestelde groepen de afgelopen periode niet voldoende hebben kunnen profiteren van de economische vooruitgang. Langdurig werklozen, werklozen uit allochtone groepen en werklozen uit sommige wijken hebben minder dan anderen profijt gehad van de werkgelegenheidsgroei. Hun relatieve achterstand is vaak zelfs toegenomen. In bestaande en nieuwe werkgelegenheid is een nadrukkelijker plek voor zwakkere groepen noodzakelijk. Uitstroomtrajecten kunnen aan effectiviteit winnen door gebiedsgerichte inzet, gekoppeld aan extra investeringen in scholing en werkervaring. De aantrekkingskracht van wijk en stad als vestigingsplaats vormt de basis en levert tevens een nieuwe impuls, voor het lokale werkgelegenheidsbeleid en voor de leefbaarheid. Voor dit speerpunt kan het succes worden gemeten aan de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen en aan de ontwikkeling van de werkloosheid op stedelijk niveau, in de aanpakwijken, voor langdurig werklozen en voor allochtonen. Een jaarlijkse toename van 1,5% van het aantal banen in de stad is het doel voor de arbeidsplaatsen. De werkloosheid willen wij voor de stad op landelijk niveau hebben in 2004, terwijl wij voor de aanpakwijken en voor langdurig werklozen en allochtonen het huidige verschil met het stedelijk gemiddelde dan gehalveerd willen hebben.
Versterking structuur stad Strategische stadsprojecten, als Centrum 2000, MTC, Spoorzone, versterken de concurrentiepositie van de stad. Kantoren en bedrijvenlocaties worden versneld ontwikkeld en bedrijventerreinen geherstructureerd. Het Midden en Kleinbedrijf krijgt betere ondersteuning. De ontwikkeling van kennistechnologie wordt gestimuleerd. Banen die verbonden zijn met het versterken van de structuur van de stad willen wij in versterkte mate ten goede laten komen aan mensen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Dat doen we door afspraken en convenanten met werkgevers en arbeidsbemiddelaars en door extra investeringen in scholingstrajecten. Netwerkvorming en regelgeving versterken de regierol van de overheid.
25
Voor stedelijke structuurversterkingsprojecten ramen wij een totaalbedrag aan investeringen van ruim 40 miljoen, waarvan tweederde door de markt wordt opgebracht. Van de nieuwe arbeidsplaatsen willen wij hier ruim 400 banen in de markt ten goede laten komen aan onze ABW-cliënten en nog eens 290 gesubsidieerde banen. In dit plan ontbreekt voor deze interventie nog 5 miljoen aan dekking, waardoor onze ambitie niet volledig gerealiseerd zal kunnen worden.
Versterking structuur wijk Niet-hinderlijke, economische activiteiten in woonwijken kunnen leefbaarheid en zelforganiserend vermogen vergroten, zo schrijven wij elders in dit plan. Ook economisch gezien zijn er voordelen aan het terugbrengen en stimuleren van economische functies in wijken, omdat bedrijventerreinen ontlast worden van kleinschalige werkgelegenheid en omdat voorzien kan worden in de behoefte aan woonwerkpanden. Een evenwichtige winkelstructuur op buurt- en wijkniveau is daarvan onderdeel. Wij willen kleinschalige bedrijvigheid in de wijk weer kansen geven. Dat kan door regelgeving te verruimen, bedrijfsverzamelgebouwen uit te breiden en economische zones in te richten als schone, kleinschalige bedrijfslocaties. Voor deze interventie willen wij de komende periode een extra bedrag inzetten van 12 miljoen, waarvan bijna de helft door de markt wordt opgebracht. Het grootste deel zal in de aanpakwijken worden ingezet. Deze interventie beoogt 150 ABW-cliënten aan de slag te krijgen, waarvan 60 in gesubsidieerde banen. Het percentage woningen in gemengd gebied willen wij op stedelijk niveau de komende vijf jaar omhoog brengen, en met name in aanpakwijken die laag scoren in vergelijking met het stedelijk gemiddelde willen wij het percentage woonwerkpanden verhogen.
Starters Startende ondernemers creëren nieuwe perspectieven. Nieuwe economische ontwikkelingen vinden er vaak hun oorsprong. Voor individuen is het beginnend ondernemerschap een kans om een eigen plek op de arbeidsmarkt te realiseren. Wij willen starters stimuleren en ondersteunen, met bijzondere aandacht voor etnische ondernemers. Betere afstemming tussen begeleidende instanties, projecten om faalkansen te verminderen kunnen daarvoor worden ingezet, terwijl ook de structuurversterking op wijkniveau gunstig is voor de startende ondernemer. De middelen voor deze interventie zijn al onder andere interventies meegenomen. Met name maatregelen ter versterking van de economische structuur op wijkniveau, gesubsidieerde arbeid en trajectbegeleiding kunnen eveneens een bijdrage betekenen voor starters. Het aantal starters op stedelijk niveau en op wijkniveau is de maat voor het slagen van deze interventie.
Gesubsidieerde arbeid Gesubsidieerde arbeid neemt voor langdurig werklozen een belangrijke plek in in trajecten naar werk en in activeringstrajecten. Zowel de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) als de Instroom/Doorstroombanen (I/D-banen) staan daarvoor ter beschikking. Voor gehandicap-
26
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
(foto: An Stalpers)
ten is er daarnaast nog de Wet REA. Wij willen de gesubsidieerde werkgelegenheid via WIW en I/D-banen laten groeien, als bijdrage aan het speerpunt werk voor werklozen. Maatregelen om dat te bereiken zijn bijvoorbeeld detacheringen naar de marktsector en versterkte inzet van loonkostensubsidies voor werkervaring. Op jaarbasis zetten wij voor gesubsidieerde arbeid een bedrag in dat oploopt naar ongeveer 77 miljoen in 2004, vooral voor salariskosten. Over de totale periode gaat het om 350 miljoen. Daarvan is bijna 2/3 bestaand geld en 1/3 bedoeld voor uitbreiding. De toename van het aantal gerealiseerde plaatsen in WIW en I/D-banen is de maat voor het succes van deze interventie. GROTESTEDENBELEID
Trajectbegeleiding Als mensen niet direct plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt, zetten we individuele trajecten in. Zo'n 90% van alle cliënten van de afdeling Sociale Zaken heeft een of ander traject nodig om weer aan de slag te komen. Ook daar worden de verschillen zichtbaar tussen de aanpakwijken en de rest van de stad. In Europees verband zijn tevens afspraken gemaakt over het voorkomen van nieuwe, langdurige werkloosheid, door nieuwe werklozen binnen 12 maanden een uitstroomtraject aan te bieden. Individuele trajecten voor langdurig werklozen willen wij meer op wijkniveau inzetten. Zowel gebiedsgerichte selectie van klanten voor uitstroomtrajecten als het feitelijk in de wijk realiseren van de dienstverlening behoren tot de mogelijkheden. Verbinding met andere initiatieven op wijkniveau kunnen de effectiviteit vergroten. Trajecten voor nieuwe werklozen kunnen daarbij aansluiten. Voor trajecten zetten wij in de komende 5 jaar 78,5 miljoen in, waarvan 37 miljoen eigen middelen, 30,5 miljoen rijksgeld en 11 miljoen esf-bijdrage. De helft willen we inzetten in de aanpakwijken. Deze interventie draagt vooral bij aan de gewenste ontwikkeling van de werkloosheid op stedelijk niveau, in de aanpakwijken, voor langdurig werklozen en voor allochtonen in de richting van het landelijke gemiddelde. Zoals gezegd willen we deze voor de stad op landelijk niveau hebben in 2004, terwijl wij voor de aanpakwijken en voor langdurig werklozen en allochtonen het huidige verschil met het stedelijk gemiddelde dan gehalveerd willen heb-
(foto: An Stalpers)
ben.
27
3.1.3 Het vangnet Als participatie aan de maatschappij niet mogelijk is of geen soelaas meer biedt, zullen mensen zich afwenden van de maatschappij. Soms gebeurt dat door alternatieven te zoeken in criminaliteit of marginale groepen, soms door zich terug te trekken in isolement. In Nijmegen zien we een toename van isolement en vereenzaming. Ook zien we een toename van overlast, veroorzaakt door een relatief kleine groep met verslaafden, zwervers en criminelen.
Versterken sociale netwerken Onder ouderen is een kwetsbare groep die op onoverbrugbare afstand van het sociale leven dreigt te komen. Laag inkomen, lichamelijke beperkingen en ontoegankelijke zorg leiden tot isolement. Sociale netwerken zijn onvoldoende in staat de negatieve gevolgen op te vangen. Ook onder gehandicapten is soms sprake van een dergelijke kwetsbaarheid. Onze interventie richt zich op het versterken van sociale netwerken rond kwetsbare groepen ouderen en gehandicapten. Dat kan door bezoekprojecten, het tegengaan van niet-gebruik van inkomensvoorzieningen en het vergroten van de capaciteit van vormen van thuiszorg en dagopvang. Extra aandacht voor allochtone ouderen is onderdeel van deze interventie. De benodigde extra middelen belopen anderhalve ton per jaar. Zowel vanuit het gemeentelijk minimabeleid als vanuit reguliere geldstromen voor zorg zullen daarnaast meer middelen worden ingezet voor deze kwetsbare groepen. Voor versterking van het recreatieve gebruik van de openbare ruimte zouden wij 1,5 miljoen extra willen investeren, maar dekking daarvoor hebben wij niet gevonden. Als indicator voor het succes van dit beleidsonderdeel willen wij van de Nijmeegse ouderen en gehandicapten het percentage nemen dat deelneemt aan maatschappelijke activiteiten.
Inburgering allochtonen Ook onder allochtonen zijn groepen aan te wijzen die extra kwetsbaar zijn in hun deelname aan de maatschappij. Bij bestrijding van maatschappelijke achterstand en achterstelling maken wij geen onderscheid tussen allochtone en autochtone Nijmegenaren maar bewaken wij een evenredige deelname. Ook in dit plan doen wij dat. Alleen waar bijzondere aanpak
28
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
(foto: An Stalpers)
nodig is, formuleren wij speciale maatregelen. Onze interventie is vooral gericht op inburgering en op de verbinding met arbeidsmarktbeleid. Inburgering blijft dan niet beperkt tot de nieuwkomers maar ook Nijmegenaren die al langer hier wonen rekenen wij mee. Verwerving van de Nederlandse taal is de belangrijkste maatregel. Nog steeds bestaande wachtlijsten willen we wegwerken. Vooral op wijkniveau bieden we meer taalonderwijs. Uitstroomtrajecten knopen wij vast aan inburgeringsprogramma's. En we blijven zoeken naar manieren om daarbij het zelforganiserend vermogen van allochtone groepen aan te spreken. In de komende vijf jaar willen wij voor de kwetsbare allochtonen een bedrag inzetten van 34,3 miljoen, waarvan bijna de helft bestaat uit de rijksvergoeding voor de inburgering van GROTESTEDENBELEID
nieuwkomers. Van de overige middelen wordt ongeveer eenderde ingezet in de wijkaanpak, tweederde wordt op stedelijk niveau gestuurd. Een indicator voor deze interventie moet nog worden ontwikkeld.
Minima Kwetsbaar uit het oogpunt van maatschappelijke participatie zijn ook de mensen met een laag inkomen, vooral als dat inkomen langdurig laag is. In Nijmegen gaat dat nog altijd om een aanzienlijke groep. Waar uitstroomtrajecten geen oplossing bieden, zetten we inkomensondersteunende voorzieningen in. In het kader van het grotestedenbeleid richten wij onze interventie op actieve participatie van Nijmegenaren met een laag inkomen. Mogelijke maatregelen zijn beperken van uitvoeringskosten, verkleinen van de armoedeval en tegengaan van niet-gebruik, in combinatie met activeringstrajecten. Voor het gemeentelijke minimabeleid zetten wij jaarlijks 17 miljoen gulden in. Uit het werkfonds wordt 1 miljoen ingezet voor activering, welk bedrag meer op wijkniveau zal worden verbonden met andere activiteiten. Daarnaast willen we 3 miljoen extra bestemmen voor verkleining van de armoedeval, maar daarvoor ontbreken de middelen in dit plan. Dus in totaal gaat het voor de planperiode om 105 miljoen, waarvan 90 miljoen is gedekt in de gemeentebegroting. Het gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen is een goede indicator voor deze interventie.
Mensen in crisis Een toename van psychische problematiek en van ernstige vormen van verslaving wordt zichtbaar in een groeiende groep mensen in crisis, die niet of nauwelijks nog deel hebben aan onze maatschappij. Tegengaan van overlast en zorg voor verantwoorde opvang gaan hier hand in hand. Onze interventie richt zich op een betere opvang. Daarbij horen maatregelen als bemoeizorgtrajecten, uitbreiding van opvangcapaciteit voor zwervers, versterkte ketenaanpak van verslaafden en begeleidingsprojecten bij deconcentratie van intramurale voorzieningen. Naast de bestaande middelen voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid, inclusief de gelden voor het voorkomen van overlast, van 50,5 miljoen willen wij hier een extra bedrag van 2,75 miljoen inzetten. Voor 1,25 miljoen ontbreekt de dekking. Voor investeringen bevat het plan daarnaast een bedrag van 1 miljoen gulden. Middelen om te experimenteren met begeleid gebruik van harddrugs zijn niet meegenomen. Voor deze interventie is de totale opvangcapaciteit voor mensen in crisis een indicator, waar verkleining van de groep mensen in crisis niet direct binnen bereik lijkt te liggen.
29
Sociale veiligheid Veiligheid en veiligheidsgevoelens worden aangetast door overlast van met name drugsgebruikers en dealers, van zwervers en van mensen in psychische nood. Meestal concentreert dergelijke overlast zich op kwetsbare plekken in de stad en in het bijzonder in het centrum. Met betrokken bedrijven willen wij zoeken naar - zo nodig onorthodoxe - manieren om bestrijding van overlast samen te laten gaan met opvang en zorg. Wij willen de sociale veiligheid vergroten door overlast en ordeverstoringen aan te pakken. Extra toezicht, verbeterde monitorfunctie en een horecascan zijn maatregelen die ons daarbij voor ogen staan. Bijzondere aandacht gaat uit naar Antilliaanse en Marokkaanse groepen. In totaal willen wij jaarlijks op stedelijk niveau 1,1 miljoen extra inzetten voor het vergroten van veiligheid, als onderdeel van ons integrale veiligheidsplan. Bij de jeugd, de woonomgeving en de mobiliteit zijn daarnaast eveneens interventies op het terrein van veiligheid benoemd.
Na vijf jaar willen wij hebben bereikt dat het slachtofferschap van geweld met 10% is afgenomen. Uiteraard is dat alleen haalbaar als de interventies op het terrein van jeugd, de woonomgeving en mobiliteit zijn gerealiseerd. In die delen van de stad waar de onveiligheidsgevoelens hoger liggen dan het stadsgemiddelde van 28%, willen wij een afname zien tot dit stedelijk gemiddelde. De daling van het aantal jeugdige delictplegers met 10% noem-
(foto: An Stalpers)
den wij hiervoor al als doelstelling.
30
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
3.1.4 Samen wonen en werken in de wijk Verminderde participatie komt in een aantal wijken meer dan gemiddeld voor. Over het algemeen worden die wijken gekenmerkt door een eenzijdig samengestelde woningvoorraad en door een eenzijdige nadruk op de woonfunctie. Het heeft er alle schijn van dat een dergelijke opbouw ertoe bijdraagt dat problemen zich in de wijk concentreren en dat het GROTESTEDENBELEID
zelforganiserend vermogen vermindert. Meer variatie in woningen maakt een wijk minder kwetsbaar. Steeds meer wint het inzicht terrein dat economische impulsen belangrijk kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van nieuwe perspectieven voor woonwijken. Met de interventies onder dit speerpunt willen wij bereiken dat in 2004 de gemiddelde waarde van onroerende goederen in het kader van de WOZ stijgt met 10% en het aandeel in de 2
(foto: Niek Antonise)
laagste klassen in de aanpakwijken maximaal 50% bedraagt. Ook willen wij bereiken dat midden- en hogere inkomensgroepen in 2004 een 2% hoger aandeel hebben in het totaal van de Nijmeegse huishoudens. Het aanbod aan woningen weerspiegelt aan het eind van de planperiode beter de vraag en in wijken met eenzijdig goedkoop aanbod zal een stijging zichtbaar zijn van duurdere woningen in huur en koop.
Kwaliteit woningen Delen van de - overigens kwalitatief goede - woningvoorraad voldoen niet meer aan de huidige woonwensen. Zeker nu door de Waalsprong er meer kwalitatief goed aanbod komt, is het belangrijk de concurrentiepositie van bestaande wijken op de woningmarkt te versterken. Een belangrijke interventie vormt het verhogen van de kwaliteit van de woningvoorraad. De herstructurering van het woningbezit van de woningcorporaties krijgt komende jaren accent, wat tot uitdrukking komt in een gezamenlijke aanpak op wijkniveau. Daarnaast blijven aanpak van het particuliere woningbezit, monumentenbeleid en processubsidies als maatregelen voortbestaan. Voor het verbeteren van de woningvoorraad schatten wij in de periode tot en met 2004 het benodigde bedrag op 339,5 miljoen gulden. Marktpartijen investeren 280,4 miljoen, waarvan de woningcorporaties het leeuwendeel voor hun rekening nemen. Van rijkswege ramen wij de inzet op 47 miljoen en aan gemeentelijke middelen zetten wij 8,2 miljoen in. Voor onze ambities ontbreekt nog 3,9 miljoen. In de periode daarna, tot 2010, ramen wij in totaal ongeveer het dubbele bedrag. Als indicatoren nemen wij de waardering van de woning, het aantal woningzoekenden en de verhuisgeneigdheid.
31
Differentiatie woningen Variatie in het woningaanbod is belangrijk om op stedelijk niveau voldoende aan woonwensen tegemoet te kunnen komen. Op wijkniveau helpt een gevarieerd woningaanbod om draagvlak voor voorzieningen te behouden en om sociale cohesie te versterken. Als bewoners hun wooncarrière binnen de wijk kunnen voortzetten, blijven sociale netwerken langer in stand en wordt de leefbaarheid vergroot. Wij mikken op vergroting van de woningdifferentiatie, vooral in de aanpakwijken. Herstructurering biedt ook hier kansen. De maatregelen wijken niet veel af van die bij de interventie op de kwaliteit van de woningen. Ook financieel is een onderscheid niet zinvol. De samenstelling van de woningvoorraad op stedelijk en wijkniveau en de inkomensverdeling in stad en wijken zijn indicatoren voor deze interventie.
Functiemenging Naast een gevarieerd woningaanbod draagt ook levendigheid in woonwijken bij aan leefbaarheid en veerkracht. Meer activiteit in de wijk vergroot sociale controle. Economische functies genereren een ander soort betrokkenheid op de woonomgeving en versterken het zelforganiserend vermogen. Wij willen meer functies in woonwijken mogelijk maken, door ruimte te scheppen voor woonmilieuvriendelijke economische functies en voor voorzieningen voor opvoeding en ontmoeting, die in de openwijkschool in het hart van de wijk worden geplaatst. De middelen voor functiemenging zijn, op een bedrag van 2,3 miljoen na, onderdeel van de geraamde middelen voor verbetering van kwaliteit en soort woningen en van de middelen voor versterking van de economische structuur op wijkniveau. In ons wijkonderzoek zijn gegevens opgenomen over het percentage woningen in gemengd gebied en over economisch bedrijvigheid in woningen, die als indicator kunnen dienen voor
(foto: An Stalpers)
deze interventie.
32
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
3.1.5 Verbetering van de woonomgeving De openbare ruimte heeft een belangrijke rol in het functioneren van de stad. Het is de plaats waar bewoners elkaar ontmoeten, waar kinderen spelen, waar het openbare leven plaats heeft en waar mensen ook ontspanning vinden. De dagelijkse woonomgeving heeft een belangrijke recreatieve functie, die bijdraagt aan ontmoeting en sociale relaties. De openbare ruimte bepaalt in hoge mate het beeld van de stad, van wijken en buurten, van bedrijvenGROTESTEDENBELEID
terreinen. Een slecht ontworpen openbare ruimte kan verstorend werken op het sociale verkeer, op sociale controle en veiligheid. Een slecht onderhouden openbare ruimte vormt gemakkelijk een basis voor verloedering en vandalisme. In 2004 willen wij op stedelijk niveau de waardering van woonomgeving en groen met 7,3 respec-
(foto: Stef Willems Fotografie)
tievelijk 7,5 minimaal op het huidige niveau handhaven. In de aanpakwijken willen wij dan de waardering op het stedelijk niveau hebben gebracht. De score op de schaal voor verloedering daalt stedelijk tot onder de 4 in 2004 en in de aanpakwijken tot onder de 4,5. De waardering voor de sociale kwaliteit van de woonomgeving stijgt tot 6,5 gemiddeld.
Groen Het groen speelt een belangrijke rol in de kwaliteit van de woonomgeving. Het biedt bij uitstek mogelijkheden om dicht bij huis te spelen en te recreëren. Het bevordert dat mensen zich thuis voelen en het kan de binding met milieu versterken. Wij willen het openbaar groen verbeteren, met name in de aanpakwijken maar ook als onderdeel van de stedelijke structuur. Het gaat om het verbeteren van gebruikswaarde en belevingswaarde. Waar ruimte ontstaat door herstructurering, zal ook het versterken van het groen als mogelijke invulling gelden. Als bijlage bij dit plan is een uitwerking toegevoegd in de vorm van een programma. Tot en met 2004 willen wij daarvoor een bijna 27 miljoen inzetten. Zo'n 40% zal worden ingezet op wijkniveau. Met geraamde bijdragen van gemeente van bijna 9 miljoen, van het rijk van 9,3 miljoen en van derden van 3,2 miljoen komen wij ruim 5 miljoen tekort om onze ambities helemaal waar te kunnen maken. In de vijf jaren na 2004 zal de inzet voor groen ongeveer 20 miljoen bedragen, waarvan tweederde uit eigen middelen komt. Over vijf jaar willen wij dat de waardering voor het groen in de aanpakwijken een positieve tendens vertoont, in de richting van het stedelijk gemiddelde.
Sociale veiligheid Veiligheid en veiligheidsgevoel zijn cruciale voorwaarden voor leefbaarheid en participatie. De inrichting van de woonomgeving kan daar belangrijk aan bijdragen. Verhoging van de sociale veiligheid is een interventie binnen het speerpunt van de verbeterde woonomgeving. Het gaat om maatregelen rond verlichting, hoogte van de begroeiing, ruimtelijke opbouw, die meestal aanvullend worden ingezet aan sociale gedragsbeïnvloeding, als extra toezicht, vermindering van agressie en versterkte coördinatie tussen vraag en aanbod van zorg.
33
Aan investeringen over de periode tot 2005 willen wij daarvoor 10 miljoen inzetten, waarvan 40% uit rijksmiddelen afkomstig is. Jaarlijks is daarnaast een extra bedrag van 6,5 ton nodig, waarvoor wij dekking hebben gevonden in het fonds sociale integratie en veiligheid. In die wijken waar het veiligheidsgevoel lager is dan het stedelijk gemiddelde willen wij de komende jaren een merkbare verbetering te weeg brengen van dat veiligheidsgevoel.
Milieu Milieubelasting tast leefbaarheid en woongenot aan. Milieuproblemen en overlast komen vooral van verkeer en van industrieterreinen. Vandalisme, geluidshinder en zwerfafval tasten ook het woongenot aan maar vinden vaak ook een oorzaak in de bewoners en hun relatie met de woonomgeving. Verhoging van de milieukwaliteit vormt de derde interventie ter verbetering van de woonomgeving. Het gaat vooral om maatregelen om problematische milieusituaties in Nijmegen West en de Waalsprong aan te pakken en de milieukwaliteit van enkele industrieterreinen te verbeteren. Ook de ontwikkeling van een gezond watersysteem en een planmatige aanpak van de energiebesparing rekenen wij daarbij. Als bijlage is het bodemprogramma toegevoegd. Voor milieumaatregelen willen wij de komende 5 jaar 66,3 miljoen aan investeringen genereren, waarvan 4,4 miljoen uit eigen middelen en 14,7 miljoen uit het ISV wordt gefinancierd. Zo'n 11 miljoen zal nog onder het regime van de wet op het bodembeheer worden gerealiseerd. De milieumonitor biedt meetbare indicatoren om het effect van onze interventie over de gsb-periode zichtbaar te maken.
Betrokkenheid Waar bewoners betrokken zijn bij de woonomgeving, is het beheer van die woonomgeving gemakkelijker en effectiever. Verloedering en vervuiling leiden tot verminderde betrokkenheid. Het vergroten van betrokkenheid van bewoners behoort tot de doelen die wij ons stellen in het kader van het grotestedenbeleid. Juist het feit dat wij in willen zetten op verbetering van de woonomgeving schept kansen om bewonersbetrokkenheid te versterken en die verbinding willen wij expliciet leggen. Voor communicatie, bewonersondersteuning en het maken van wijkperspectiefplannen geven wij jaarlijks 1,1 miljoen uit, waarvan de helft uit eigen middelen in de gemeentebegroting. Als maat voor bewonersbetrokkenheid hanteren we het oordeel van bewoners over hun wijk. Met onze inzet op de verbeteringen van de woonomgeving willen wij in de aanpakwijken een meetbaar gunstiger oordeel van de bewoners bereiken.
34
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
(foto: An Stalpers)
(foto: Niek Antonise)
GROTESTEDENBELEID
3.1.6 Ruimte voor mobiliteit Voor de stad als geheel is bereikbaarheid in de eerste plaats belangrijke voorwaarde voor economie en werkgelegenheid en voor de centrumfuncties. Door het uitblijven van een nieuwe Waalbrug in een doorgetrokken A73, we noemden dat hierboven al even, dreigt Nijmegen voor de buitenwereld onbereikbaar te worden. Die externe bereikbaarheid en de grootschalige oplossingen daarvoor, als kabelbaan en light-rail, vallen buiten de horizon van dit ontwikkelingsplan. In het stadsplan komen deze volop aan bod. De interne bereikbaarheid van economische functies als werk en van allerlei sociale en recreatieve functies vangen wij onder de term mobiliteit. Voor participatie is mobiliteit belangrijk, omdat deelname aan vele netwerken en functies daarvan afhankelijk is. Tegelijkertijd is met name auto-mobiliteit een bedreiging voor participatie, omdat veiligheid en kwaliteit van de woonomgeving er onder lijden. De interne bereikbaarheid willen wij bevorderen door beperking van de onnodige groei van het binnenstedelijk autogebruik en door andere vervoersmodaliteiten met voorrang te ontwikkelen. Onze interventies moeten er toe bijdragen dat de groei van het autoverkeer op regionaal niveau in de planperiode jaarlijks niet met 2,8% groeit maar met maximaal 2%. Op stedelijk niveau vindt er geen groei plaats van het autoverkeer ten oosten van het Maas-Waalkanaal. Wij willen bereiken dat in 2004 het aandeel van de auto in het woon-werkverkeer met 5% is verminderd, het fietsverkeer met 10% is toegenomen en het aantal reizigers en reizigerskilometers in het openbaar vervoer in de regio met 25 % is gestegen. Voor de verkeersveiligheid is ons doel het aantal letselongevallen terug te dringen van 500 in 1998 naar 300 in 2004.
Verkeersluwe woonwijken Verkeersveiligheid in woonwijken is een grote zorg voor de Nijmegenaar, zo blijkt uit de stadspeiling: milieuhinder, geluidsoverlast, te veel blik op straat en te hard rijden zijn de grootste klachten. Leefbaarheid en spelen komen daardoor in de knel. Belangrijke interventie vormt het verkeersluw maken van woonwijken. Maatregelen zijn 30 km-zonering in alle woonwijken, het opheffen van black spots, veiligheidsbevorderende ingrepen en gedragsbeïnvloeding. Voor de verkeersveiligheid in de wijken willen wij tot 2005 8,5 miljoen inzetten, waarvan 2,9 miljoen uit rijksmiddelen. Vermindering van het aantal verkeersongevallen en de waardering van de verkeersveiligheid vormen de indicatoren voor het succes van deze ingrepen.
35
Verbeteren hoofdwegen Minder verkeer in de wijken betekent een hogere belasting van het hoofdwegennet. Dat moet daarop berekend zijn. Tegelijkertijd moeten milieu, leefbaarheid en veiligheid extra worden beschermd. Daarbij is het functioneren van het hoofdwegennet van belang voor de bereikbaarheid van werklocaties in de stad. Verbetering van het hoofdwegennet vormt een tweede interventie onder het speerpunt mobiliteit. Verbetering van de verkeersafwikkeling, aanpakken van black spots, terugdringen van geluidsoverlast en verminderen van de barrière-werking zijn het soort maatregelen die daarvoor worden ingezet. Aan investeringen ramen wij 19,3 miljoen tot en met 2004 en nog eens 29,5 miljoen in de vijf jaar daarna. De helft komt uit eigen middelen van de gemeente. De verschuiving van het autoverkeer van wijk naar hoofdwegennet vormt de indicator voor deze interventie.
Fiets en openbaar vervoer Beperking van het onnodige binnenstedelijk autogebruik ligt het meest voor de hand, als het gaat om het verminderen van overlast en onveiligheid. De behoefte aan mobiliteit neemt echter nog toe. Het beïnvloeden van de keuze op kwaliteit van vervoermiddel krijgt daarom accent. Als interventie willen wij het gebruik van fiets en openbaar vervoer stimuleren. Dat kan door aanleg en verbetering van fietsroutes en busbanen, door fietsenstallingen en overstappunten en door projecten rond woon-werkverkeer. Tot 2005 is een investeringsbedrag nodig van ruim 100 miljoen. In de periode daarna is nog eens 10 miljoen geraamd voor deze interventie. Zo'n 80% van dat geld is nodig voor het aanleggen van busbanen. Aan dekking komen wij in dit plan 6,4 miljoen tekort, waardoor onze ambities misschien niet binnen de planperiode haalbaar zullen blijken. Daarbij gaan we er van uit dat een belangrijk deel van de middelen uit rijksbudgetten van Verkeer en Waterstaat komen. We willen bereiken dat in 2004 het fietsverkeer met 10% is toegenomen. Het autogebruik in het woon-werkverkeer willen wij in die periode met 10% terugdringen. Toename van het aantal reizigers en reizigerskilometers in het openbaar vervoer is eveneens een indicator voor het succes van deze interventie.
Servicenet De mobiliteit van kwetsbare groepen wordt sterk bepaald door nabijheid en toegankelijkheid van openbaar vervoer. Ouderen en gehandicapten zijn vaak aangewezen op aangepaste vervoersmogelijkheden. Voor kwetsbare groepen willen wij een servicenet inrichten. In overleg met KAN en vervoersbedrijven zoeken wij naar een vorm, die deelname aan het maatschappelijk leven niet beperkt door mobiliteitsproblemen. Het gebruik van zo'n servicenet is een goede indicator voor deze interventie.
36
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
(foto: An Stalpers)
3.2 Facetten Hiervoor noemden wij al veiligheid, multicultureel beleid en duurzaamheid als voorwaarden voor participatie. Het zijn alle drie facetten van beleid, die in alle pijlers terugkomen en die ook binnen de hiervoor geformuleerde speerpunten een rol spelen.
Veiligheid Binnen de sociale pijler is in het doorstartconvenant 'veiligheid' als domein benoemd. In onze bijlage over de sociale infrastructuur ruimen wij een paragraaf in voor het Nijmeegse veiligheidsbeleid binnen het grotestedenbeleid. Zoals gezegd komen daarnaast veiligheidsaspecten aan de orde in alle speerpunten en in alle pijlers. Zo neemt veiligheid een belangrijke plaats in ons speerpunt ‘De jeugd krijgt de toekomst’ maar ook in ‘Ruimte voor mobiliteit’ en ‘Verbetering woonomgeving’.
Duurzaamheid Met de toenemende druk op groen en milieu, die wij zeker voor de komende jaren mogen verwachten, is een blijvende aandacht voor duurzaamheid geboden. In de fysieke pijler komt dat begrip nadrukkelijk terug, maar ook in de sociale en economische pijler vormt duurzaamheid een facet. Betrokkenheid bij de buurt heeft zowel sociale als fysieke elementen. Een duurzame inrichting van de openbare ruimte kan ook bijdragen aan leefbaarheid en levendigheid. De nieuw te ontwikkelen werkgelegenheid zal hierop eveneens gericht zijn.
Multiculturele samenleving We stellen vast dat in Nijmegen steeds meer inwoners van niet-Nederlandse origine komen te wonen. Naast 'traditionele' allochtonen en asielzoekers maken ook steeds meer inwoners van West-Europese landen deel uit van de Nijmeegse samenleving. Voor zover daaronder groepen zijn die in achterstandspositie verkeren, geven wij die extra ondersteuning als alle Nijmegenaren in vergelijkbare positie. Voor zover het gaat om bijzondere problemen van de betreffende groep, kennen wij daarvoor in ons allochtonenbeleid extra mogelijkheden. Het besef overheerst dat daarnaast op vele terreinen aandacht moet zijn voor het effect van de verschillende culturele achtergronden. In een jaarlijks uitvoeringsprogramma Multiculturele Samenleving zullen wij die aandacht vormgeven. Daarbij sluiten wij aan bij de afspraken in het doorstartconvenant. (foto: An Stalpers)
GROTESTEDENBELEID
37
4. Financiën In de voorgaande paragrafen hebben wij het Ontwikkelingsplan Grotestedenbeleid 1999-2004 ontvouwd. We hebben ‘participatie’ als centraal thema genomen en het Nijmeegse grotestedenbeleid neergezet als prioriteitenbeleid, naast de stabiele basis die in elk van de drie pijlers het reguliere, gemeentelijke beleid vormt. De hoogte van dat basisniveau vormt het onderwerp van de stadsplandiscussie. Het voorliggende ontwikkelingsplan gaat over de prioriteiten die wij de komende periode willen aanleggen, om problemen van de stad te verminderen en kansen te benutten.
Speerpunten Vanuit het centrale thema hebben we zes speerpunten gekozen. Die speerpunten gaan over de grenzen van de pijlers heen en zijn verbonden met de problemen en kansen van Nijmegen Nu.
Interventies In het ontwikkelingsplan hebben wij in grote lijnen onze ambities voor de komende vijf jaar neergezet. In de bijlagen zijn deze uitgebreid verwoord in de sociale, de fysieke en de economische pijler. Die ambities hebben wij geformuleerd in de vorm van interventies. Ze gaan vergezeld van meetbare doelstellingen, die straks richting geven aan de evaluatie van het ontwikkelingsplan. Bij elke interventie hebben wij aangegeven welke financiële middelen wij nodig hebben om die doelstellingen te bereiken.
Maatregelen Zowel in het voorliggende plan als in de pijlerverhalen in de bijlagen zijn allerlei maatregelen genoemd die de interventies kunnen waarmaken. Die maatregelen zijn slechts bij wijze van voorbeeld genoemd. De werkelijk uit te voeren maatregelen zullen worden bepaald in overleg met bewoners en gebruikers van de stad en met de partners die bij de uitvoering van het grotestedenbeleid betrokken zijn.
Middelen Hierna volgt de paragraaf ‘ambities’, waarin wij de benodigde middelen op een rij zetten. We maken onderscheid tussen investeringen en exploitatiekosten en we rangschikken ze per interventie en per speerpunt. In de paragraaf ‘realisatie’ laten wij vervolgens zien hoeveel we financieel hebben weten te dekken, opnieuw per speerpunt en per interventie. In een tweetal staatjes geven we daarna aan waar die dekking gevonden is.
38
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Het doorstartconvenant spreekt over de periode 1999 tot en met 2003. In de stedelijke vernieuwing is sprake van de periode tot en met 2004, met een doorkijk naar 2010. Tegen de tijd dat het Rijk ons plan getoetst heeft, is 1999 voorbij. We geven hier de cijfers over de jaren 2000 tot en met 2004. In de bijlagen zetten wij de bedragen per jaar op een rij. Voor 1999 is in de bijlagen een apart overzicht toegevoegd.
4.1 Ambities Om onze doelen te bereiken denken we de volgende middelen nodig te hebben. FINANCIËN
Exploitatielasten 2000 t/m 2004
(foto: Niek Antonise)
De jeugd krijgt de toekomst voorschoolse voorbereiding bestrijden achterstanden basisonderwijs herbergzaam voortgezet onderwijs openwijkschool veilige stad ruimte voor de jeugd totaal
Investeringslasten 2000 t/m 2004
18.938 32.125 14.660 9.456 11.050 1.000 87.219
6.000 1.450 7.450
Werk voor werlozen versterking structuur stad versterking structuur wijk starters trajecten gesubsidieerde arbeid totaal
78.500 349.625 428.125
40.160 12.000 52.160
Het vangnet versterken sociale netwerken inburgering allochtonen minima mensen in crisis sociale veiligheid totaal
750 34.300 105.000 53.305 5.500 198.855
1.450 1.000 2.450
Samen wonen en werken in de wijk kwaliteit woningen differentiatie woningen functiemenging totaal
-
337.200 2.332 339.532
Verbetering van de woonomgeving groen sociale veiligheid milieu betrokkenheid totaal
3.250 5.550 8.800
26.900 10.050 66.330 103.280
Ruimte voor mobiliteit verkeersluwe woonwijken verbeteren hoofdwegen fiets en openbaar vervoer servicenet totaal plan- en coördinatiekosten Totaal
Gemiddeld per jaar hebben wij dus een bedrag nodig van bijna 127 miljoen voor investeringen
-
8.500 19.300 101.800 129.600
7.800
-
730.799
634.472
en van 146 miljoen voor exploitatiekosten.
39
4.2 Realisatie Van wat we nodig hebben voor onze ambities, hebben we het volgende weten te vinden. Het gaat om bestaande en nieuwe gemeentelijke middelen, om bestaande en nieuwe rijksgelden en om middelen van derden. Soms zijn dat Europese subsidies, soms bijdragen van partners als de woningcorporaties. Exploitatiedekking 2000 t/m 2004 De jeugd krijgt de toekomst voorschoolse voorbereiding bestrijden achterstanden basisonderwijs herbergzaam voortgezet onderwijs openwijkschool veilige stad ruimte voor de jeugd totaal
Investeringsdekking 2000 t/m 2004
10.930 26.695 11.400 9.466 11.050 500 72.031
6.000 705 6.705
Werk voor werlozen versterking structuur stad versterking structuur wijk starters trajecten gesubsidieerde arbeid totaal
78.500 349.625 428.125
35.135 12.000 47.135
Het vangnet versterken sociale netwerken inburgering allochtonen minima mensen in crisis sociale veiligheid totaal
750 34.300 90.000 52.055 5.500 182.605
1.000 1.000
-
333.340 2.332 335.672
Samen wonen en werken in de wijk kwaliteit woningen differentiatie woningen functiemenging totaal Verbetering van de woonomgeving groen sociale veiligheid milieu betrokkenheid totaal Ruimte voor mobiliteit verkeersluwe woonwijken verbeteren hoofdwegen fiets en openbaar vervoer servicenet totaal plan- en coördinatiekosten
Resultaat is dat over de periode van 5 jaar 31,4 miljoen gulden van de
3.250 5.550 8.800
21.550 10.050 66.330 97.930
beoogde uitgaven in de sfeer van exploitatielasten nog ongedekt zijn. Gemiddeld per jaar
-
8.500 19.300 95.400 123.200
7.800
-
699.381
611.642
is dat ruim 6 miljoen gulden.
Voor de investeringen beloopt het tekort 22,8 miljoen
Totaal
over de hele periode.
40
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Dekking exploitatie Van de kosten in de exploitatiesfeer kan de herkomst van de dekking van de middelen van rijk en gemeente als volgt zichtbaar worden gemaakt.
FINANCIËN
Exploitatiebijdragen 2000 t/m 2004
Van de gemeentelijke middelen is zo'n
Bijdrage gemeente werkfonds minimabeleid gesubsidieerde veld basiseducatie g.o.a.-plan voorschoolse projecten begroting dgg begroting dwl sportactiviteiten dw eigen gsb-middelen heroverweging subsidiebeleid bso-toevoeging gemeentefonds totaal gemeente
13 miljoen ‘nieuw’ geld, uit voor het GSB 25.500 85.000 4.956 31.500 7.500 7.500 1.000 1.500 2.000 11.875 1.250 500 180.081
Bijdrage rijk fonds sociale integratie en veiligheid wiw id declaratie rea inkoop dienstverlening arbvo sluitende aanpak nieuwe werklozen isv kinderopvang, naschoolse activiteiten, bao aanvraag breedtesport onderwijs in allochtone levende talen schoolbegeleidingsdiensten bestrijding onderwijsachterstand inburgering nieuwkomers (educatief) inburgering nieuwkomers (welzijn) maatschappelijke opvang vrouwenopvang verslavingsbeleid compensatie svo-gelden totaal rijk
23.300 102.500 236.000 11.125 19.500 11.000 6.850 4.600 2.500 8.000 4.500 12.000 10.000 5.500 25.500 6.500 16.000 2.555 507.930
bijdragen derden Totaal
gereserveerd budget en uit de heroverweging van subsidiemiddelen. Naast 25 miljoen uit het werkfonds komen de overige middelen uit bestaande begrotingsposten, die via dit plan onderdeel worden van de samenhangende gsb-aanpak. Ook voor de rijksmiddelen geldt dat het een mix is van bestaande en nieuwe budgetten. Het extracomptabele overzicht van de gsb-bijdragen van het rijk bevat voor 272 miljoen aan bestaande en voor
11.350 699.361
298 miljoen aan nieuwe budgetten op basis van het regeeraccoord 1998. De exploitatie-onderdelen daarvan zijn hier verwerkt. Het Rijk heeft in de laatste versie van het extracomptabele overzicht (d.d. 01-101999) de WIW-bijdragen van 2001 t/m 2004 niet opgenomen, onder verwijzing naar een landelijke herverdeling. Wij hebben de benodigde bedragen voor die jaren toch opgenomen, omdat deze als basis voor het te sluiten convenant onmisbaar zijn. Voor de breedtesport is in het extracomptabele overzicht geen bedrag opgenomen. Een aanvraag voor dat doel maakt onderdeel uit van dit ontwikkelingsplan. Naast het reguliere budget voor verslavingsbeleid, dat overeenkomstig het extracomptabele overzicht 16 miljoen bedraagt, is de door de minister van VWS toegezegde compensatie voor het wegvallen van de zogeheten SVO-gelden opgenomen als onderdeel van dit plan, tot een bedrag van ruim 5 ton.
41
Dekking investeringen Van de investeringen uit het ontwikkelingsprogram kan net zo'n overzicht van de herkomst van middelen worden gegeven: Investeringsbijdragen 2000 t/m 2004 Gemeentelijke bijdrage woonmilieuverbetering mis concernbegroting bestaand beleid investeringsplan 2000 - 2004 gsb milieu totaal gemeente
16.275 2.360 16.750 23.230 250 2.755 61.620
Bijdrage rijk stadseconomie niet-fysiek isv gebundelde doeluitkering kan diverse regelingen duurzaamveilig ‘de boer’-gelden regeling woonwagencentra totaal rijk
1.800 80.737 13.400 3.875 2.880 69.260 3.000 174.962
bijdragen derden
375.070
2000-2004, dat mede daarvoor ver-
Totaal
611.642
hoogd is met middelen uit heroverwe-
Ook hier is dekking gevonden in bestaande en nieuwe middelen van zowel rijk als gemeente. Van gemeentezijde is naast beschikbare investeringsruimte in begroting en het lopende investeringsschema voor een bedrag van 23 miljoen ruimte gemaakt in het investeringsplan
gingen.
ISV In totaal is in het plan een isv-bijdrage geraamd van bijna 80 miljoen. Naar verwachting krijgen we als isv-bijdrage een bedrag van 70,4 miljoen, waarin geschatte extra bijdragen voor bodemsanering en stedelijk groen zijn opgenomen. Dat betekent dat in de isv-dekking nog een tekort zit van ongeveer 17 miljoen gulden, dat grotendeels gedekt zal worden uit de spaargelden van de Stadsvernieuwing.
Verkeer In het ontwikkelingsplan is aan de rijkszijde een bijdrage geraamd van 85,5 miljoen diverse verkeersmaatregelen, o.a. ter bevordering van het openbaar vervoer en van verkeersveiligheid. De bedoelde regelingen, die geen onderdeel uitmaken van de gsb-gelden, zijn cofinancieringsregelingen. Over de geraamde bijdragen vindt later pas besluitvorming plaats. Ook het niveau van de betreffende interventies in dit plan kan daardoor worden beïnvloed.
Doelstelling 2 efro Een van de ‘bijdragen derden’ is de Europese subsidie in het kader van doelstelling 2. Nijmegen kan op die titel een bijdrage krijgen voor structuurversterking van 32 miljoen over een periode van 7 jaar. In dit plan is voor 23 miljoen aan dekking voor maatregelen opgenomen, die straks onderdeel uit zullen maken van de Europese subsidie-aanvraag.
42
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
FINANCIËN
43
5 . P ro c e s Ook bij het maken van dit ontwikkelingsplan hebben wij participatie als kernbegrip willen hanteren. Vertrekpunt is dat de gemeente Nijmegen het grotestedenbeleid niet alléén wil en kan maken. Grotestedenbeleid is een zaak van corporaties, politie, maatschappelijk werk, bedrijven, scholen en vele andere instellingen en organisaties. En grotestedenbeleid is vooral een zaak van de wijken, van bewonersorganisaties en bewoners. Want deze hebben ervaringsdeskundigheid uit de directe woonomgeving die bij planvorming en -uitvoering niet gemist kan worden.
Coproductie De gemeente wil het grotestedenbeleid in samenspraak met alle betrokkenen in de vorm van een coproductie tot stand laten komen en uitvoeren. Overigens is dit een manier van werken die Nijmegen in de wijkaanpak al een aantal jaren toepast. Ook op deelonderwerpen probeert de gemeente bij de start van beleidsprocessen draagvlak te genereren. De ontwikkeling van het concept van de Openwijkscholen - dat nadrukkelijk een plaats heeft in het ontwikkelingsprogramma - is daar een goed voorbeeld van.
Inventarisatie Wij zijn in februari begonnen met het inventariseren van de belangrijkste problemen en mogelijke oplossingen. Dat is gedaan met behulp van de informatie en kennis die de gemeente heeft over de wijken en over de stad. Belangrijke bronnen zijn onder meer de stadspeilingen en de sociale en wijkatlas, maar ook de talloze gesprekken die met instellingen, organisaties en bewoners zijn gevoerd. Dat heeft geresulteerd in het concept ontwikkelingsprogramma. Vervolgens is dat eerste concept dit voorjaar met ‘de stad’ besproken.
Werkconferenties Daarvoor is een drietal werkconferenties gehouden. Tijdens de werkconferentie zijn vragen gesteld als: zijn de juiste speerpunten geformuleerd? Moet er nog een speerpunt bij? Wat vindt u van de oplossingen? En ziet u zelf alternatieve oplossingen? Voor de eerste werkconferentie zijn op persoonlijke titel Nijmegenaren uitgenodigd die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van het grotestedenbeleid, maar die de gemeente wel een spiegel kunnen voorhouden. De deelnemers waren onder meer afkomstig uit het bedrijfsleven en de universitaire wereld. De tweede werkconferentie is gehouden met vertegenwoordigers van instellingen en organisaties die juist nauw bij de uitvoering van het grotestedenbeleid zijn
44
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
betrokken. De werkconferentie met de bewonersorganisaties - die gekenmerkt werd door een hoge opkomst en betrokkenheid - is de laatste in de reeks geweest. De oogst van deze dialoog met ‘de stad’ is verwerkt in het tweede concept van het ontwikkelingsprogramma. De verslagen van deze werkconferenties zijn gebundeld, als een aparte bijlage bij dit plan. In de vergadering van 5 oktober 1999 heeft de gemeenteraad ingestemd met het voorliggende ontwikkelingsplan. In een bijeenkomst met de bewonersorganisaties op 11 oktober hebben wij uiteengezet op welke wijze hun inbreng in het ontwikkelingsplan is opgenomen. In deze bijeenkomst hebben wij ook van gedachten gewisseld over de manier waarop de bewoners in de uitvoering betrokken kunnen worden.
PROCES
Provincie Gelderland In het politieke programma van het provinciaal bestuur ‘Visie en daadkracht verdienen vertrouwen’ is een prominente plaats ingeruimd voor een Gelders Stedelijk Ontwikkelingsbeleid. De nieuwe projectgedeputeerde stedelijk ontwikkelingsbeleid presenteerde al in mei van dit jaar een startnotitie ‘de plaats van de stad’. Inmiddels zijn zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau mogelijke samenwerkingsvormen in de aanpak van de grootstedelijke problematiek besproken. In september is er bij de Provincie een kadernotitie verschenen die de reikwijdte en het karakter aangeeft voor het door steden en provincie gezamenlijk uit te voeren beleid. Enkele belangrijke elementen daarvan noemen wij hier: -
De provincie ondersteunt de doelstellingen van het landelijke grotestedenbeleid; in het provinciale politieke programma komen deze ambities volop tot hun recht. De provincie stemt bovendien het provinciale beleid af op de door Arnhem en Nijmegen opgestelde stedelijke ontwikkelingsplannen waarin iedere stad haar eigen ambities formuleert en maatwerk mogelijk is. De regie ligt bij de stad.
-
In navolging van de stedelijke ontwikkelingsvisie van Arnhem en Nijmegen overweegt de Provincie zelf ook met een visie ‘Gelderland 2000 - 2030’ te komen.
-
Steden mogen van de provincie een integrale inzet van budgetten verwachten en daarnaast besluitvormende bevoegdheden, inzet van ondersteuningsinstellingen en inzet van ambtelijke deskundigheid.
-
Als het om het afleggen van de verantwoording gaat dan zal de provincie zowel voor Arnhem als voor Nijmegen aansluiten op de verantwoordingssystematiek van het landelijke grotestedenbeleid.
De Provincie en de beide steden Arnhem en Nijmegen realiseren zich dat nieuwe vormen van samenwerking risico's bevat. Tegenover de neiging tot het bureaucratisering van het grotestedenbeleid willen wij samen met Arnhem en de provincie een opstelling van wederzijds vertrouwen plaatsen.
Knooppunt Arnhem-Nijmegen In het afgelopen voorjaar is het eerste concept van ons ontwikkelingsplan besproken in een bijeenkomst met de bij het KAN aangesloten regiogemeenten. Accent bij deze bespreking lag met name op de beleidsvelden binnen de fysieke infrastructuur en stedelijke vernieuwing. In een tweede bijeenkomst in september jl. is het Nijmeegse plan nader toegelicht
(foto: An Stalpers)
en zijn de regionale aspecten aan de orde geweest. Van de zijde van het KAN wordt gemeld
45
dat de globale toetsing leidt tot de conclusie dat de plannen sporen met het door het KAN vastgestelde regionale beleid.
Regio Nijmegen In september heeft een bestuurlijk overleg van de regio Nijmegen plaatsgevonden waarin het plan uitvoerig met de regiogemeenten besproken is. In januari 2000 is een nieuwe bijeenkomst gepland waarin raakvlakken nader toegelicht zullen worden. Daarbij zullen ook samenwerkingsverbanden aan de orde komen.
Maatwerk We gaan aan de slag met de uitvoering van het grotestedenbeleid, onder andere door het maken van wijkaanpakplannen. De uitvoering van het grotestedenbeleid kan alleen slagen als instellingen, organisaties, bewoners en bewonersorganisaties meedoen. Daar zijn allerlei vormen voor te bedenken die wij eerst met alle betrokkenen en dus ook bewoners en bewonersorganisaties willen bespreken. Kortom, de verdere totstandkoming van de coproductie
(foto: An Stalpers)
zal maatwerk zijn.
46
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
60
50
Wa a l s p r o n g
70
PROCES
25 09
00
20
Stadscentrum
47
01
22 48
Nieuw West
21
05
04 02
Oud West
Oud Oost
40 23
Lindenholt
49
03
06
24 42
41 11
07
Midden Zuid
43
13 32
17
08
12
31
14 34 Zuidrand 15
33 Dukenburg
36 39
18
16
35 37
38 0
Stadscentrum 00 Benedenstad 01 Centrum Oud Oost 02 Bottendaal 03 Galgenveld 04 Altrade 05 Hunnerberg 06 Hengstdal 09 Ooyse Schependom Oud West 10 Nijeveld 20 Biezen 21 Wolfskuil
2 km
Midden Zuid 07 Kwakkenberg 08 Groenewoud 11 Hazekamp 12 Goffert 13 St. Anna 17 Heijendaal Zuidrand 14 Hatertse Hei 15 Grootstal 16 Hatert 18 Brakkestein Nieuw West 22 Hees 23 Heseveld 24 Neerbosch Oost 25 Haven- en industrieterrein
Dukenburg 31 Tolhuis 32 Zwanenveld 33 Meijhorst 34 Lankforst 35 Aldenhof 36 Malvert 37 Weezenhof 38 Vogelzang 39 Staddijk
Waalsprong 50 Oosterhout 60 Ressen 70 Lent
Lindenholt 40 ‘t Akker 41 De Kamp 42 ‘t Broek 43 ‘t Bos 47 Westkanaaldijk 48 Neerbosch West 49 Bijsterhuizen
47
B i j l ag e 1 S o c i a l e i n f r a s t r u c t u u r I. Inleiding Onze stad herbergt verschillende groepen die in enige vorm en mate kwetsbaar zijn of op achterstand staan. Steeds meer mensen vallen of dreigen uit de boot te vallen. In deze planperiode van het grotestedenbeleid richten wij onze inspanningen vooral op deze doelgroepen. Wij willen meer mensen laten participeren in allerlei maatschappelijke activiteiten zoals werk, onderwijs, sport, cultuur. Participatie is een wezenlijk kenmerk van de complete stad, waarin burgers zich veilig voelen, groepen betrokken worden bij maatschappelijke processen en een stabiele samenwerking bestaat tussen de diverse stedelijke geledingen. Wij scheppen daartoe samen met de betrokken partners de noodzakelijke voorwaarden en richten ons daarbij ook op het versterken van de sociale infrastructuur. Het gaat hierbij om het geheel van formele en informele relaties, instituties en voorzieningen waarmee mensen hun mogelijkheden waarmaken en hun problemen oplossen. Het gaat dan om de integratie en schakels tussen de terreinen zorg, onderwijs, arbeidsvoorziening en werk, sociale zekerheid, volkshuisvesting e.d. Dat betekent ook dat bij de uitvoering van onze voornemens bestaande en nieuwe samenwerkingsvormen zullen worden benut en dat wij onze stedelijke regiefunctie zullen versterken.
Ons plan bevat onze voornemens tot met het jaar 2004. Voor het ontwikkelen van een visie op de sociale infrastructuur voor de langere termijn starten wij in het najaar van 1999 een maatschappelijk debat, waarin wij samen met de inwoners en maatschappelijke instellingen een toekomstvisie voor Nijmegen ontwikkelen. In de periode tot en met 2004 staat het begrip participatie centraal en geven daar niet alleen in de sociale pijler uitvoering aan, maar doen dat ook in de pijlers economie en werk en in die van de fysieke infrastructuur.
2. Korte analyse Analyse De stadspeilingen, die sinds 1993 in Nijmegen worden gehouden, zijn een belangrijke informatiebron over meningen van burgers over de stad, over problemen en over gewenste oplossingen. Aan het huidige beeld van de sociale infrastructuur ligt dergelijke informatie mede ten grondslag. Uit de Stadspeiling van 1998 blijkt een groeiende tevredenheid van Nijmegenaren met hun stad. Van onze burgers voelt 80% zich gehecht aan de stad. 66% van de bewoners in wijken is gehecht aan hun buurt en maar liefst 86% voelt zich medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid in de woonomgeving. Uit eerder onderzoek weten we dat 25% van de volwassen burgers op één of andere manier aan vrijwilligerswerk doet. 42% wordt wel eens geholpen door mensen uit hun buurt en 43% is op de hoogte van het bestaan van een bewonersgroep in hun buurt.
Deze betrokkenheid bij stad en samenleving is van groot belang voor het levend en levendig houden van Nijmegen. Met veel inwoners van Nijmegen gaat het goed. Ze hebben werk,
48
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
wonen in een aantrekkelijke omgeving, zijn gezond en hebben een eigen plaats in een goed functionerend sociaal netwerk. Dat kàn ook in Nijmegen: veel wijken zijn aardig op orde, er is een bloeiend verenigingsleven en een groot aanbod van onderwijs, sport en cultuur. Verder is de werkgelegenheid de laatste jaren stevig aangetrokken
Toenemende individuele problematiek Toch wordt in onze Sociale Atlas van 1998, waarin wij statistische en onderzoeksmatige gegevens over vele ontwikkelingen in Nijmegen zowel op stedelijk als wijkniveau inventariseren, de tendens zichtbaar van een toenemende individuele problematiek en van een toename van problemen rond jeugd en opvoeding. De werkloosheid blijft in sommige wijken BIJLAGE 1 SOCIALE INFRASTRUCTUUR
nog groot. Deze tendens vertoont nog steeds grote samenhang met woningvoorraad en sociaal-economische en fysieke structuur van wijken, waardoor een cumulatie van problemen ontstaat. Daarnaast blijven criminaliteit, verkeersveiligheid en sociale veiligheid hoog staan op de prioriteitenlijst van de Nijmeegse burger. Onveiligheid is een fenomeen waar niet alleen bepaalde groepen Nijmegenaren maar al onze burgers in meer of mindere mate mee te maken hebben. Zowel feitelijke onveiligheid als gevoelens van onveiligheid zijn aanwijsbaar aanwezig.
3. Speerpunten en doelstellingen Met een tweetal speerpunten willen wij een verdere impuls geven aan de ontwikkeling en verbetering van de sociale infrastructuur, veiligheid en leefbaarheid van de stad. Dat doen wij door onze doelstellingen binnen deze sociale pijler te verbinden aan de extra inspanningen op het gebied van de fysieke infrastructuur van de stad en aan onze voornemens op het gebied van de arbeidsmarkt en werkgelegenheid. De sociale vitaliteit wordt immers alleen dan versterkt wanneer er aan burgers naast aandacht voor preventie zorg en opvang, leefbaarheid en veiligheid ook voldoende perspectief geboden kan worden op scholing, werk en voldoende en kwalitatief goede woningen. Wij geven prioriteit aan de jeugd en aan de meest kwetsbare groepen.
De jeugd krijgt de toekomst 1. Wij willen ervoor zorgen dat jongeren bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar zich als actieve en zelfstandige burgers in onze stad kunnen bewegen. Ze volgen dan een opleiding of zijn aan het werk en voelen zich thuis in onze samenleving en nemen daar actief aan deel. Het percentage 16 - 24 jarigen met maximaal een vbo/mavo diploma zal in 2004 gedaald zijn met 1%. Het huidige percentage bedraagt 15,2%. Op deze wijze zal de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt worden verbeterd.
Het vangnet 2. Met de kwetsbare groepen in de stad, die de boot hebben gemist of dreigen te missen willen wij hun potenties en zelforganiserend vermogen aanboren en versterken om isolement en non-participatie te voorkomen of te doorbreken; het gaat hier om de meest kwetsbare groepen (en tevens ook de meest geïsoleerden) zoals de dak- en thuislozen, drugsverslaafden, allochtonen, mensen met een laag inkomen en sommige ouderen. Een
49
nader te bepalen samengestelde maat voor participatie zoals wij die voor deze kwetsbare groepen in de toekomst willen hanteren, is landelijk nog in ontwikkeling. Daarop sluiten wij aan.
Veiligheid Een belangrijk facet is het domein veiligheid dat binnen de verschillende doelstellingen binnen het grote stedenbeleid een belangrijke rol speelt, met name op het terrein van de jeugd. In deze planperiode willen wij de hiernavolgende doelen realiseren: -
In die delen van de stad waar de onveiligheidsgevoelens hoger liggen dan het stadsgemiddelde van 28%, willen wij een afname zien tot dit stedelijk gemiddelde.
-
Vermindering van het aantal jeugdige delictplegers met 10%.
-
Afname van het slachtofferschap van ‘geweld’ met 10%.
-
Afname van het aantal meldingen van overlast door jongeren en geweldsdelicten met jongere daders met 10%.
-
Daling van het aantal agressiedelicten van 10%.
-
Vermindering van overlastmeldingen die een relatie hebben met uitgaan in de stad met 10%.
4. Uitvoering van onze speerpunten 4.1. De jeugd krijgt de toekomst
Een zorgeloze jeugd is een geschenk voor het latere leven. Veel kinderen in Nijmegen groeien tamelijk probleemloos op. Ze hebben een thuis, voelen zich goed, hebben een goede band met hun opvoeders, gaan om met vrienden en vriendinnen en gaan (soms graag, soms minder graag) naar school.
Probleemsituaties Toch signaleren wij knelpunten. Onevenwichtigheid in de thuissituatie of op school kan leiden tot probleemsituaties. Sommige jongeren gaan onregelmatig of niet meer naar school, vallen vroegtijdig uit in het reguliere onderwijs, ontwikkelen stemmingsstoornissen. Uit landelijke cijfers blijkt dat een op de tien jongeren in het voortgezet onderwijs zich vaak eenzaam voelt. Een op de vijf wordt geplaagd door angstgevoelens en een op de drie heeft geen positief zelfbeeld. Weer anderen krijgen contacten met de criminele wereld en laten zich verleiden tot het plegen van gewelds- of vermogensdelicten. Sommige groepen jongeren veroorzaken overlast. Andere jongeren komen de deur niet meer uit of worden geestelijk of lichamelijk misbruikt. Non-participatie aan onze samenleving heeft onder andere hier zijn wortels.
Om hoeveel kinderen het gaat, is niet precies vast te stellen. Vaak gaat het om een combinatie van probleemsituaties, waarvan de registratie niet adequaat is. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat landelijk 10 tot 15% van de jeugd met problemen te kampen heeft of ze zelf veroorzaakt. In Nijmegen gaat het dan om 2000 tot 3000 kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 - 18 jaar.
50
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Opvoedingssferen Steeds meer vat de mening post dat bij het voorkomen en bestrijden van opvoedings- en ontwikkelingsproblemen de verbinding tussen school, thuis en vrije tijd van groot belang is in elke leeftijdsfase van de opgroeiende jeugd. Het heeft in het algemeen weinig zin om kinderen onderwijsondersteuning te geven, als niet ook de ouders daarbij betrokken zijn en meedoen. Het heeft eveneens weinig zin om kinderen hulp te geven bij ontwikkelingsproblemen, als niet ook de school daarin een rol krijgt. Investeringen in school en schoolloopbaan kunnen makkelijk tenietgedaan worden in een verloederde omgeving. Onderzoek naar onderwijsachterstandsbeleid wijst uit dat onderwijsstimulering voor een individu alleen zinvol is als daar de gehele leerplichtperiode mee door wordt gegaan. Ook na de leerplicht is BIJLAGE 1 SOCIALE
een sluitende aanpak geboden om alle leerlingen met een diploma van school te laten gaan en aan het werk te krijgen.
INFRASTRUCTUUR
Sluitende aanpak Samenhang, samenwerking en continuïteit zijn daarom overheersende begrippen binnen het speerpunt ‘de jeugd krijgt de toekomst’. De gemeente neemt daarin steeds nadrukkelijker de regierol. De Nijmeegse burger vindt in meerderheid dat de gemeente daarin een taak heeft, samen met scholen en welzijnsinstellingen. Wij weten op dit moment nog onvoldoende hoe de werkelijke situatie van kinderen en jongeren in onze stad er uit ziet. Veel instellingen en organisaties houden zich, zowel binnen als buiten het onderwijs, hiermee bezig. Afzonderlijk beschikken die over veel informatie, een compleet en samenhangend beeld ontbreekt. Via de bureaus voor jeugdzorg worden stevige inspanningen geleverd om op het niveau van de individuele jongere tot een sluitende aanpak te komen. De resultaten van onze jeugdmonitor, die in dit verband een belangrijke rol gaat spelen, zullen in de loop van het jaar verschijnen. Dan ook zal er meer statistische informatie beschikbaar zijn.
Wij zullen nog dit jaar een sluitend systeem van afspraken ontwikkelen rondom melding en registratie van kinderen en jongeren die zich in een probleemsituatie bevinden. Dit om nog beter te bewerkstelligen dat geen jongere het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie of werk. Het bereiken van allochtone jongeren door de bureaus voor jeugdzorg verdient hierbij bijzondere aandacht.
Het speerpunt ‘de jeugd krijgt de toekomst’ werken wij uit in de volgende zes interventies: -
4.1.1. Voorschoolse voorbereiding;
-
4.1.2. Voorkomen van achterstanden voor kinderen;
-
4.1.3. Bevorderen van samenhang in opvoeding en ontmoeting;
-
4.1.4. Herbergzaam voortgezet onderwijs;
-
4.1.5. Nijmegen moet voor de jeugd een veilige stad zijn;
-
4.1.6. Ruimte voor de jeugd.
Deze gezamenlijke inspanningen moeten ertoe leiden dat de startpositie van de jeugd in de stad en in de aanpakwijken zal verbeteren, hetgeen onder meer tot uitdrukking moet komen doordat meer jongeren van 16-24 jaar een havo/vwo diploma halen. Wij willen bereiken dat het aandeel van deze jongeren dat maximaal over een vbo/mavo-diploma beschikt in 2004 gedaald is met 1% en 14,2% bedraagt. Door echter het ontbreken van voldoende financiële middelen stellen wij ons doel 0,5% lager.
51
4.1.1. Voorschoolse voorbereiding
0 tot 4 jaar In de voorschoolse periode ligt de nadruk op de fysieke ontwikkeling die door gezondheidszorg en consultatiebureaus wordt begeleid. Kinderopvang en peuterspeelzalen vervullen steeds vaker een rol in opvoeding en sociale ontwikkeling. Bovendien is taalontwikkeling in deze fases van groot belang voor de kansen op een geslaagde schoolloopbaan later. Speelzaal en kinderopvang dragen bij aan de ontwikkeling van jonge kinderen en bieden daarnaast goede mogelijkheden voor het vroeg signaleren van opvoedings- en ontwikkelingsproblemen die het succes in latere schooljaren kunnen bedreigen. Van de Nijmeegse kinderen van 2 en 3 jaar gaat 45% naar een peuterspeelzaal en 25% naar een vorm van kinderopvang. Wij willen dat meer kinderen van de betreffende leeftijd aan deze vorm van opvang deelnemen, ter voorbereiding op de basisschool.
Taalstimulering Wij willen ook dat alle kinderen die op de basisschool tot de gewichtsleerlingen worden gerekend via speelzaal of kinderopvang deel kunnen nemen aan taalstimulering, vooral in programma’s waaraan zowel ouders als kinderen meedoen. Op dit terrein moeten wij evenwel onze oorspronkelijke ambities voorlopig bijstellen vanwege de beperkte financiële ruimte. Toch zullen wij alvast met de Stichting KION afspraken maken over het administratief vastleggen van het leerlinggewicht van de kinderen die al opgevangen worden. Met betrokken zorginstellingen willen wij experimenteren met vormen van leerling- en cliëntvolgsystemen om vroegsignalering en preventie beter mogelijk te maken. Voor de interventie ‘voorschoolse voorbereiding’ zetten wij een bedrag van ƒ 3,4 miljoen in voor het uitvoeren van taalstimuleringsprojecten en extra ondersteuning in de opvoeding. Wij verwachten hiermee dat kleine kinderen goed voorbereid zijn op de basisschool. Wij ontwikkelen de komende periode een adequaat meetinstrument dat ons informeert over het bereik en effecten van deze maatregelen.
4.1.2. Voorkomen van achterstanden van kinderen
4 tot 12 jaar Opvoedingsondersteuning blijft ook op de basisschool noodzakelijk en is een wezenlijke succesfactor voor het bereiken van een goede startkwalificatie voor jongeren, zeker gezien ons streven om onderwijsstimulering gedurende de hele schoolloopbaan vol te houden en de ouders daarbij direct te betrekken. Nijmegen heeft ongeveer 4000 gewichtsleerlingen in het basisonderwijs. Al deze gewichtsleerlingen en hun ouders willen wij opvoedingsondersteuning kunnen bieden, waarvoor wij tot en met 2004 een bedrag van ƒ 4,2 miljoen willen inzetten. Dekking van deze ondersteuning zal geschieden met eigen middelen en een deel van het rijksbudget Kinderopvang en Naschoolse Activiteiten. Met een leerlingvolgsysteem zal elke openwijkschool de individuele ontwikkeling optekenen van kinderen met wie problemen zijn ontstaan, zodat afstemming van hulpverlening en een goede overdracht tussen disciplines wordt bevorderd. Daarbij worden de ouders betrokken. Verder zal elke openwijkschool werken met een taalbeleidsplan en een leerlingzorgplan, als onderdeel van het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid.
52
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Het Nijmeegse Onderwijsachterstandenplan 1998-2002 maakt deel uit van het grotestedenbeleid. Hierin zijn de activiteiten en de daarmee samenhangende gelden opgenomen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden (Bestrijding onderwijsachterstand ƒ 2,4 miljoen per jaar; Schoolbegeleidingsdienst ƒ 0,9 miljoen per jaar). Op het onderwijs in allochtone levende talen wordt ƒ 1,6 miljoen per jaar ingezet, overeenkomstig het betreffende rijksbudget. De resultaten van de citotoetsen op stads- en wijkniveau vormen voor ons de belangrijke indicatoren om te kunnen zien of de startkwalificatie van de jongeren, met name in de achterstandswijken, op termijn zal verbeteren.
BIJLAGE 1
4.1.3. Bevorderen van de samenhang in opvoeding en ontmoeting
SOCIALE INFRASTRUCTUUR
Openwijkscholen In Nijmegen hebben wij een begin gemaakt met het vormgeven van openwijkscholen. Zowel in ons nieuw te bouwen stadsdeel als in de bestaande stad willen wij voorzieningen voor opvoeding en ontmoeting op wijkniveau vorm geven, om samenhang te bevorderen en om betrokkenheid van bewoners te versterken. Onder de noemer ‘openwijkschool’ wordt zo een integraal aanbod op het gebied van onderwijs, cultuur, sport en jeugdzorg voor de 0- tot 12jarigen gerealiseerd op wijkniveau.
Bereidheid In het Nijmeegse bestaat grote bereidheid bij alle betrokken instellingen om invulling te geven aan dit concept. Op 24 februari 1999 hebben wij een conferentie georganiseerd waarvoor alle betrokken partijen uitgenodigd zijn. Toen hebben de onderwijsinstellingen, alle welzijnsorganisaties, justitie, politie en zorginstellingen met elkaar van gedachten gewisseld over de invoering van dit concept. De beleidsnota ‘De opvoeding centraal: van openwijkschool-concept naar openwijkschool-beweging’ van februari 1999, waarin de visie is verwoord, wordt 5 oktober 1999 in de Raad vastgesteld. In een drietal scholen is al extra geïnvesteerd in aanpassingen van het gebouw. Onder gemeentelijke regie wordt hard gewerkt aan de verdere vormgeving van het concept van openwijkschool, met als uitgangspunt dat de invulling van elke openwijkschool geschiedt samen met bewoners en betrokken professionals en maatwerk is op wijkniveau. In de openwijkschool wordt de verantwoordelijkheid voor opvoeding en zorg gedeeld door alle betrokken disciplines en in nauwe relatie met ouders en omgeving. Wij zullen een meetinstrument ontwikkelen waarmee de effecten van de openwijkscholen in beeld kunnen worden gebracht.
Aanpassen gebouwen In de periode tot 2003 willen wij in alle aanpakwijken (zie elders) en op alle basisscholen met meer dan 50% gewichtsleerlingen openwijkscholen realiseren. Voor de aanpassing van de bestaande onderwijsgebouwen hebben wij een bedrag van ƒ 6 miljoen nodig. De financiering daarvan vindt plaats door inzet van eigen middelen. De exploitatielasten van bijna ƒ 5 miljoen financieren wij door een herschikking van eigen budgetten binnen de betreffende beleidsvelden. In de aanpakwijken Hatert, Neerbosch en Zellesacker zal in de loop van 2000 gestart worden. Daarna volgen de wijken Waterkwartier, Wolfskuil, Aldenhof en Tolhuis. De uitvoering van het plan ‘Buitenschoolse opvang wordt zó mooi’ is onderdeel van
53
deze openwijkschool-aanpak. Vanaf 2000 is hiervoor het rijksbudget Tijdelijke Regeling Buitenschoolse Opvang van ƒ 0,2 miljoen per jaar beschikbaar.
Kunsteducatie Kunsteducatie is naar onze mening een onlosmakelijk onderdeel van de openwijkschool. Dan gaat het zowel om de bijdrage aan de ontwikkeling van het kind als om de stimulerende functie op wijkniveau. De stedelijke instelling voor kunsteducatie is zich aan het omvormen om een passend aanbod op wijkniveau te kunnen leveren. Voor een belangrijk deel zullen de benodigde kosten, zijnde ƒ 300.000,- per jaar, uit het GSB-budget Kinderopvang en naschoolse activiteiten gedekt worden.
Sport Aan sport kennen wij een vergelijkbare functie toe. Wij zullen onze middelen voor sportontwikkeling en de extra GSB-gelden voor breedtesportbeoefening zodanig inzetten dat in 2004 75% van basisschoolleerlingen na de school actief aan sport doet. Hiervoor is ƒ 400.000,- per jaar nodig. Het te realiseren ambitieniveau hangt af van de extra middelen die van rijkszijde daartoe worden ingezet. ƒ 200.000,- wordt gedekt uit eigen middelen en voor de andere ƒ 200.000,- doen wij een beroep op de regeling Sportbeleid. Door dit pakket van maatregelen in het basisonderwijs willen wij bereiken dat er vooral in de aanpakwijken meer samenhang in de opvoeding ontstaat, de school de functie krijgt van een ontmoetingsplek in de wijk en dat op deze wijze ook de betrokkenheid van de bewoners bij hun buurt versterkt wordt.
4.1.4. Herbergzaam voortgezet onderwijs
12 tot 18 jaar In de leeftijdsfase van 12 tot 18 jaar is sprake van veel veranderingen en onzekerheid. Culturele identificatie gaat een sterke rol spelen, tegelijk met groei naar zelfstandigheid en de ontwikkeling van seksualiteit en identiteit. De overgang van basisschool naar voortgezet onderwijs is aan te merken als een cruciaal moment in deze fase, met veel invloed op de verdere schoolloopbaan. Waar hiervóór extra aandacht is gegeven aan de bundeling van zorg tussen school en hulpverlening, moet dat ook gelden voor deze overgang en vervolgens in het voortgezet onderwijs.
Herbergzaamheid Scholen voor voortgezet onderwijs zijn niet wijkgebonden. Het zijn meestal grote scholen die voor individuele leerlingen makkelijk onherbergzaam en bedreigend kunnen zijn. Samen met de Nijmeegse scholen voor voortgezet onderwijs willen wij plannen ontwikkelen om de herbergzaamheid te vergroten en uitval te bestrijden. Het doel van de inspanningen op dit terrein is dat zoveel mogelijk jongeren de opleiding met een diploma verlaten. Om scholen in staat te stellen daarvoor ook daadwerkelijk menskracht vrij te maken, willen wij een eenmalig bedrag inzetten van ƒ 200.000,-. Door het ontbreken van de financiële middelen blijft deze wens vooralsnog op de prioriteitenlijst staan.
54
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Voortzetten stimulering Datzelfde geldt voor stimuleringsprogramma’s; voorzetting daarvan is lang niet vanzelfsprekend in het voortgezet onderwijs, zeker omdat ook de relatie met de ouders vaak afstandelijker is. Wij zouden ook hier extra willen investeren in de jongeren die in het basisonderwijs als gewichtsleerlingen zijn aangemerkt, om die continuïteit wèl te kunnen realiseren. Een bedrag van ƒ 1 miljoen is daarvoor nodig. Vanwege het ontbreken van dit geld blijft ook deze wens op de prioriteitenlijst staan.
Uitvalbestrijding Onder allochtone leerlingen is de uitval uit het voortgezet onderwijs relatief hoog. Het BIJLAGE 1
beeld dat uit landelijke cijfers naar voren komt (ruim twee maal zo hoog) wordt voor
SOCIALE
Nijmegen bevestigd door de ervaringen van de leerplichtambtenaren. Onze doelstelling is de
INFRASTRUCTUUR
schooluitval onder allochtone leerlingen in 2004 in vergelijking met 1999 procentueel te halveren. Echter door het ontbreken van voldoende financiële middelen brengen wij onze ambitie voorlopig terug naar vermindering van het verschil met 30%. Het bestaande budget van ƒ 7,5 miljoen voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid is al sterk op allochtone leerlingen gericht. Daarnaast wordt er extra schoolmaatschappelijk werk ingezet voor deze doelgroep. Een deel van de bijdrageregeling Sociale Integratie en Veiligheid zal hiervoor worden ingezet. Zodra er meer financiële middelen beschikbaar komen willen wij een extra impuls geven in het begeleiden van jeugdige asielzoekers met psychosociale problemen.
Relatie sport en voortgezet onderwijs Wat geldt voor jongeren in de leeftijd van de basisschool geldt evenzeer voor jongeren van de middelbare school: ze doen te weinig actief aan sport. Recent onderzoek bevestigt dat. Tegelijkertijd zien we dat sportactiviteiten op buurtniveau aanslaan en vaak een ingang vormen voor betrokkenheid en gedragsbeïnvloeding. Wij willen daarom de relatie tussen sportbuurtwerk, sportverenigingen en voortgezet onderwijs versterken. Doel is om de actieve sportbeoefening in onze aanpakwijken op stedelijk niveau te krijgen. Voor deze versterking van het sportbuurtwerk is jaarlijks een extra bedrag van ƒ 400.000 nodig dat onderdeel zal uitmaken van het extra rijksbudget voor Sportbeleid. De helft wordt door eigen middelen gedekt. De inspanningen die wij in deze planperiode binnen het voortgezet onderwijs willen verrichten moeten uiteindelijk leiden tot het verbeteren van de startpositie van de jongeren. Ze kunnen dan zelf een vervolgopleiding kiezen of een baan zoeken.
4.1.5. Nijmegen moet voor de jeugd een veilige stad zijn
Een belangrijk aspect van veiligheid is jeugdcriminaliteit. Een deel van de jongeren vertoont na een fase van relatieve anonimiteit afwijkend gedrag of komt in het criminele circuit terecht. Het beeld van openbare orde verstoringen wordt in belangrijke mate mee bepaald door slechts 15% van de jongeren. Binnen bepaalde groepen jongeren vormen zich zogenaamde ‘harde kernen’. Zij maken zich schuldig aan uiteenlopende vormen van gewelds- en vermogenscriminaliteit. In het komende jaar zal bij de totstandkoming van een integraal jeugdbeleid de jongerenproblematiek rondom veiligheid een prominente rol spelen.
55
Criminaliteit Om criminaliteit onder jongeren te bestrijden, zetten wij in het kader van het programma ‘jeugd en veiligheid’ op projectbasis jaarlijks ƒ 2.100.000 in, om naast alternatieve straffen, aan deze jongeren alternatieven te bieden in de sfeer van werk, opleiding, sport en vrijetijdsactiviteiten. Dit bestaande budget (middelen Jeugd en Veiligheid; binnenkort onderdeel van de bijdrageregeling Sociale Integratie en Veiligheid) is ingezet in een groot aantal veiligheidsprojecten, waaronder ook op scholen, waarbij wij samen met de politie werken aan preventie. Dit geschiedt met inzet van mensen die weet hebben van motieven en achtergronden van deze jongeren. In die wijken waar dat aan de orde is, zullen nieuwe projecten nauw met de scholen zijn verbonden. In overleg met het stadsdeelmanagement, Politie en Justitie worden op dit moment op gebiedsniveau integrale aanpakplannen uitgewerkt.
Repressie en preventie Aandacht voor de maatschappelijke voedingsbodem van jeugdproblematiek in relatie tot openbare orde en veiligheid zal ook de komende jaren prioriteit krijgen. De bestaande zogenaamde harde kernen vragen om repressieve inzet. Wij willen zowel het percentage jongeren als veroorzakers van onveiligheid verminderen als het percentage jongeren als slachtoffer van geweld. Op de scholen zullen thema’s als agressie, wapenbezit en alcohol en drugs aan de orde komen. In onze aanpak krijgen de Antilliaanse en Marokkaanse jongeren extra aandacht. Het aantal meldingen van overlast door jongeren en geweldsdelicten met jongere daders moet in 2004 met 10% zijn afgenomen. De laatste tijd constateren wij een behoorlijke toename in de instroom van Antilliaanse jongeren, rechtstreeks of vanuit andere steden. Als individuele stad hebben wij nauwelijks invloed op deze instroom. Wij zijn daarom toegetreden tot een werkgroep van 6 grote steden (waaronder Amsterdam en Rotterdam) die samen met het ministerie van BZK naar oplossingen wil zoeken voor deze problematiek. Om deze ambities op het gebied van veiligheid voor jongeren met name gericht op veiligheid op de scholen te kunnen realiseren is in deze planperiode een bedrag van ca. f 11 miljoen nodig. De kosten worden onder meer gedekt door inzet van middelen uit de bijdrageregeling Sociale Integratie en Veiligheid.
4.1.6. Ruimte voor de jeugd
Spelen in de buurt De ruimtelijke inrichting van onze stad is op onderdelen kindvijandig: gevaarlijk verkeer heeft voorrang, er is veel steen en er zijn weinig ‘spannende’ plekken. Om onze openbare ruimte geschikter voor kinderen te maken zullen wij in overleg met ouders en kinderen en jongeren concrete voorstellen ontwikkelen. De uitvoering daarvan willen wij koppelen aan het in zijn totaliteit beter geschikt maken van de openbare ruimte voor recreatief medegebruik, waaronder het gebruik als ontmoetingsplaats voor jongeren. De uitvoering vindt plaats binnen het kader van onze wijkaanpak; voor het herinrichten is een investering van ƒ 1.450.000 noodzakelijk; 50% van dit bedrag is gedekt uit eigen middelen, de andere 50% blijft op de wensenlijst staan. Voor het opzetten van sportactiviteiten doen wij een beroep op de extra rijksbijdrage in het kader van de zogenoemde ‘breedtesport’. Wij claimen daartoe een bedrag van ƒ 500.000,-.
56
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
In ons volgende wijkonderzoek waarin de diverse indicatoren over de kwaliteit van de woonomgeving zijn opgenomen, zullen wij het succes van onze inspanningen meten.
Integraal jeugdbeleid Wij gaan in de activiteiten die gericht zijn op of effecten hebben op kinderen en jongeren meer samenhang aanbrengen. De eerste invalshoek is een vraaggerichte en ontwikkelingsgerichte benadering ten aanzien van wat kinderen en jongeren nodig hebben om zich te ontwikkelen tot actieve en zelfstandige burgers. De tweede invalshoek gaat uit van een gerichte preventieve benadering van risicogroepen onder de jeugd en hun ouders/verzorgers. BIJLAGE 1
De derde invalshoek vormt het sluitstuk en gaat uit van een aanbod dat gericht is op het
SOCIALE
(curatief) aanpakken van geconstateerde probleemsituaties. Vaak zijn dit individuele pro-
INFRASTRUCTUUR
bleemsituaties. Dit nieuwe integrale jeugdbeleid zal onder andere gebaseerd worden op een in 1999 te houden jeugdmonitor. Deze zal om de vier jaar herhaald worden. In het voorjaar van 2000 zal een voorstel over ons integrale jeugdbeleid aan de gemeenteraad worden voorgelegd.
Tenslotte Om al onze ambities in de komende jaren binnen het speerpunt ‘de jeugd krijgt de toekomst’ te kunnen uitvoeren zijn vooralsnog onvoldoende middelen beschikbaar. Wij starten in ieder geval met de bouw van de wijkscholen in achterstandswijken en geven prioriteit aan opvoedingsondersteuning in het basisonderwijs. Tegelijkertijd werken we aan de uitvoering van de doelstellingen op het gebied van veiligheid voor de jeugd. Onze overige ambities zullen wij pas kunnen uitvoeren zodra er meer middelen beschikbaar komen.
4.2. Het vangnet
We hebben geconstateerd dat in Nijmegen een substantiële groep inwoners is die niet geprofiteerd hebben van de economische groei. Er is sprake van generatiewerkloosheid in de oude wijken. Hiermee hangen ook andere aspecten samen: achterstand in scholing en werk, desintegratie en grijze circuits. Er lijkt sprake te zijn van een niet afnemende tweedeling. De economische verbetering bereikt bepaalde wijken in de stad aanzienlijk minder dan gemiddeld. Individuele problematiek ‘achter de voordeur’ is een toenemend zorgpunt. In het Wijkonderzoek 1998 zien we dat de individuele problematiek van kwetsbare groepen toeneemt.
Aanboren van potenties De problematiek concentreert zich bij een aantal specifieke groepen: mensen met een laag inkomen, langdurig werklozen, etnische minderheden, ouderen, gehandicapten, dak- en thuislozen. Wij willen met deze kwetsbare groepen hun potenties en zelforganiserend vermogen aanboren en versterken om isolement en non-participatie te voorkomen of te doorbreken. De meest kwetsbaren (en tevens ook de meest geïsoleerden) zoals de dak- en thuislozen, drugsverslaafden en sommige ouderen zullen beter worden opgevangen. Het vergroten van maatschappelijke participatie is onze doelstelling. In onze Sociale Atlas hebben wij een eigen samengestelde maat ontwikkeld van welzijn en participatie; deze maat wordt
57
aangepast en meer gericht op de doelstellingen en interventies binnen ons grotestedenbeleid. Wij sluiten daarbij aan op een nog te ontwikkelen landelijk vragenblok van de Leefbaarheidsmonitor.
Onze inspanningen binnen dit speerpunt zullen gericht zijn op een interventie die moet leiden tot een stijging van maatschappelijke participatie: 4.2.1.
verbeteren van de positie van mensen met een laag inkomen
4.2.2.
versterken van sociale netwerken en verminderen van kwetsbaarheid van ouderen
4.2.3.
versterken van sociale netwerken en verminderen van kwetsbaarheid van gehandicapten
4.2.4.
bestrijden van overlast en betere opvang van dak- en thuislozen, verslaafden en mensen in crisis
4.2.5.
verbeteren van de positie van groepen van allochtonen.
4.2.1. Verbeteren van de positie van mensen met een laag inkomen
Van de 62.000 zelfstandig wonende huishoudens in Nijmegen hebben er 12 à 13.000 een netto inkomen van ƒ 1.800 per maand of minder. Allochtonen, ouderen en alleenstaande moeders zijn oververtegenwoordigd. Langdurig werklozen maken eveneens een groot deel van deze groep uit. Een laag inkomen voor een korte periode hoeft in beginsel geen probleem te zijn. Een lange periode met een laag inkomen, zonder zicht op verbetering, leidt wel tot problemen. Juist in deze categorie ontstaan sociaal isolement en non-participatie. Onze inspanningen zijn erop gericht om zoveel mogelijk mensen aan een baan te helpen, daar waar mogelijk financiële ondersteuning te bieden door een effectief minimabeleid en verkleining van de zogenoemde armoedeval. Wij willen hiermee bereiken dat mensen met een laag inkomen actiever participeren. Wij voeren dit beleid o.a. uit met inzet van instrumenten in het kader van sociale activering.
Aan werk helpen In nieuwe situaties van mensen met een laag inkomen zullen wij een sluitende aanpak bewerkstelligen richting betaald werk dan wel richting sociale activering en zorg. Het nieuwe Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) zal hierbij een centrale rol vervullen. Binnen de pijler Economie en Werk wordt nader ingegaan op de toeleiding naar werk.
Geld voor minima Een aantal Nijmeegse burgers is langdurig en vaak ook permanent op een laag inkomen aangewezen. Ouderen met alleen AOW, mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering en mensen die ondanks alle inspanningen toch langdurig op een bijstandsuitkering aangewezen zijn. Wij zouden deze mensen meer financieel willen ondersteunen. Nijmegen zet jaarlijks al een bedrag van ƒ 17 miljoen in voor het minimabeleid. Een adequaat minimaniveau betekent aan de ene kant een minimabeleid met weinig uitvoeringskosten en aan de andere kant een ruimhartig beleid waarbij niet elke vraag om ondersteuning tot op de komma wordt onderzocht en uitgeplozen. Wij willen de armoedeval verkleinen door ondersteunende maatregelen voor de minima tot de grens van 120% van de bijstandsnorm. Omdat armoedeval zich vooral voordoet bij gezinnen met kinderen willen wij bij voorrang
58
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
deze groep ondersteunen. Zoals hiervoor al is opgemerkt, is toeleiding naar goed betaald werk overigens de beste manier om aan een armoedeval te ontsnappen. Voor deze maatregelen ontbreekt het vooralsnog aan de financiële middelen. Wel zullen wij in dit verband ons premiebeleid herijken. Om onze ambities te kunnen vervullen wordt een extra inspanning van ƒ 3 miljoen per jaar wenselijk geacht. Vooralsnog beschikken wij niet over deze middelen, waardoor wij onze doelstelling niet zullen bereiken.
Activeren We willen mensen die langdurig op een laag inkomen zijn aangewezen actiever betrekken bij activiteiten. Of dit nou deelname aan buurtactiviteiten, middagen voor ouderen, sportacBIJLAGE 1 SOCIALE INFRASTRUCTUUR
tiviteiten, bibliotheekbezoek of vrijwilligerswerk is. Op deze manier proberen wij de zelfredzaamheid van onze burgers te vergroten en hen beter in staat te stellen verantwoordelijkheid te dragen en invloed uit te oefenen. Activiteiten in het kader van volwasseneneducatie zullen hiervoor ook gerichter worden ingezet, de benodigde financiële middelen komen uit het Werkfonds. Door een toename van het gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen verwachten wij dat de doelgroep meer zal participeren in de diverse voorzieningen.
4.2.2. Versterken van sociale netwerken en verminderen van de kwetsbaarheid van ouderen
In Nijmegen wonen ruim 20.000 ouderen van 65 jaar en ouder. Een kleine 2.000 van hen woont in tehuizen. 7.000 ouderen wonen zelfstandig en alleen. De overige 11.000 ouderen wonen in zo’n 7.000 huishoudens. Vaak is dit een huishouden waarvan ook personen jonger dan 65 jaar deel uitmaken. Grosso modo gaat het met deze ouderen goed. Ze zijn mobiel, nemen deel aan maatschappelijke verbanden, zijn normaal gehuisvest, hebben een redelijk tot goed inkomen en maken zelfstandig gebruik van de gezondheidsvoorzieningen die onze stad biedt.
Extra aandacht Bepaalde groepen ouderen hebben echter wel extra aandacht nodig. Zij zitten in een isolement of dreigen hierin terecht te komen en participeren onvoldoende aan onze samenleving. In de eerste plaats gaat het om de ouderen met een laag inkomen. Uit de Stadspeiling 1998 blijkt dat ruim de helft van de alleenwonende ouderen een maandelijks inkomen van minder dan ƒ 1800 heeft. Hetzelfde geldt voor ongeveer 10% van de meerpersoonshuishoudens waartoe een oudere behoort. Bij elkaar ongeveer 4.300 (30%) van de 14.000 huishoudens waarvan ouderen deel uitmaken.
Ouderenbezoeken Een speciale groep vormen de allochtone ouderen. Daar zijn er op dit moment 1300 van boven de 55 jaar en 350 boven de 65 jaar. Gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal, isolement en armoede (onder andere vaak geen volledige AOW-rechten) kenmerken delen van deze groep. In de directe zorgsfeer doen zich een aantal knelpunten voor. Onze interventies zijn gericht op het versterken van de sociale netwerken van ouderen en het verminderen van hun kwetsbaarheid.
59
Om de kwetsbaarheid van ouderen te verminderen willen wij ouderen bezoeken om het niet-gebruik van zowel de WVG als van de overige voorzieningen tegen te gaan. De ouderenbezoeken worden met gesubsidieerde werkgelegenheid gerealiseerd; dit vergt jaarlijks ƒ 150.000 GSB-geld. We zetten hiervoor de bijdrageregeling Sociale Integratie en Veiligheid (component Fonds Leefbaarheid) in. We willen tenminste 20% van de ouderen in contact brengen met educatieve, culturele en sportieve voorzieningen. Verder willen wij wachtlijsten van dagopvang inkorten, o.a. door 20 nieuwe opvangplaatsen te scheppen, onnodige bezetting van bedden tegengaan en de periode van thuiswonen van ouderen verlengen. Wij willen dat in 2002 de wachtlijst voor thuiszorg met 15% is ingekort en dat het aantal onnodig bezette ziekenhuisbedden met 20 op jaarbasis is verminderd. Dat willen we bereiken door maximaal invloed uit te oefenen op financiers van deze voorzieningen. Verder willen wij bewerkstelligen dat er centrale punten voor inzet van thuiszorg in de wijk komen. Dit is een van de manieren om de klantvriendelijkheid van de thuiszorg (van indicatiestelling tot daadwerkelijke hulpverlening) te vergroten. In samenwerking met de zelforganisaties van allochtonen zal in 1999 onderzocht worden welke specifieke inspanningen nodig zijn om de positie van oudere allochtonen te verbeteren. De resultaten van het in 1998 door ons gestarte project ‘Kleurrijk grijs’ zullen hierbij ook gebruikt worden.
Ruimte bieden Mensen met lage inkomens moeten ontspanning vaak direct om de hoek zoeken. Wij zullen daarom maatregelen nemen om het recreatief (mede) gebruik van de openbare ruimte te stimuleren en om groenvoorzieningen die er goed tegen kunnen intensief te kunnen gebruiken. Wij denken daar een investeringsbedrag voor nodig te hebben van ƒ 1,4 miljoen gulden. Voor het uitvoeren van deze maatregel is op dit moment nog onvoldoende geld beschikbaar. Onze ambitie blijft op de wensenlijst staan. Vrijwel al onze genoemde maatregelen zijn op de effecten te meten; uiteindelijk zullen zij een bijdrage moeten leveren aan de toename van participatie.
4.2.3. versterken van sociale netwerken en vermindering van de kwetsbaarheid van gehandicapten
Op basis van landelijke cijfers kan het aantal gehandicapten onder de Nijmeegse bevolking geschat worden op zo’n 10%. Enkele duizenden daarvan zijn zwaar gehandicapt. Gemeentelijke activiteiten voor gehandicapten zijn er op gericht dat gehandicapten zo veel mogelijk zelfstandig kunnen wonen en leven en actief aan de samenleving kunnen blijven deelnemen. Genoemd kunnen worden: het realiseren van aanpassingen in huisvesting voor gehandicapten, het zorgen voor goede vervoersvoorzieningen, het opzetten van het servicenet en het toegankelijk maken van publieke gebouwen en buitenruimten.
Aan werk helpen Met toepassing van de Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA) willen wij jaarlijks 50 arbeidsgehandicapten een plaats geven op de arbeidsmarkt. Daarmee is jaarlijks een bedrag van ƒ 1,5 miljoen gemoeid. In de pijler Werk en Economie wordt hier verder op ingegaan en zijn deze middelen opgenomen.
60
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
4.2.4. Bestrijden van overlast en betere opvang van dak- en thuislozen, verslaafden en mensen in crisis
De uitkomsten van ons Wijkonderzoek bevestigen de signalen dat de psychosociale problematiek van mensen in onze stad toeneemt. Zichtbaar teken hiervan is het nog steeds groeiende aantal dak- en thuislozen in Nijmegen. 10 jaar geleden bedroeg hun aantal ongeveer 20. Nu zijn het er tussen de 100 en 150. Het aantal jongeren onder hen neemt toe, evenals het aantal verslaafden.
Overlast BIJLAGE 1 SOCIALE INFRASTRUCTUUR
In totaal hebben wij in Nijmegen circa 250 mensen die zelf geen hulp meer vragen en problemen op het gebied van leefbaarheid en/of openbare orde veroorzaken. Veertig tot vijftig van hen zwerven op straat. Verder telt de stad ongeveer 600 personen die aan harddrugs verslaafd zijn. Van hen vertonen er 200 problematisch gedrag. Non-participatie aan de samenleving is bij deze groep vaak schrijnend zichtbaar. In 2003 mag de groep van overlastveroorzakende verslaafde zwervers in ieder geval niet in omvang zijn toegenomen en het aantal opvangplaatsen moet zijn verhoogd. Onze inspanningen richten zich op de gebieden: bemoeizorg, ketenaanpak, opvang, deconcentratie en werk.
Bemoeizorg In overleg met de provincie Gelderland, de woningcorporaties, de regiogemeenten en andere betrokkenen zijn wij in 1999 met een tweejarig experiment ‘aanmeldpunt bemoeizorg’ gestart. Doel is jaarlijks 20 personen in een (bemoei-)zorg traject op te nemen. De eerste resultaten van het experiment stemmen hoopvol. Voortzetting na 2000 vraagt een jaarlijks bedrag van ƒ 100.000.- en zal gedekt worden door eigen middelen. Wij willen jaarlijks 10 ex-psychiatrische patiënten en 10 dak- en thuislozen via gerichte trajecten een plaats geven op de arbeidsmarkt. De kosten hiervan, ƒ 200.000,- zullen wij dekken uit het Werkfonds.
Ketenaanpak verslaafden Voor een versterking van de ketenaanpak van verslaafden, o.a. verruiming van de openingstijden van de Cirkel (voor verslaafde prostituees) en het inloopcentrum, is jaarlijks een extra bedrag van ƒ 250.000 noodzakelijk. De dekking ontbreekt nog op dit moment. Daarnaast willen wij én de toestemming én de middelen verwerven om de niet behandelbare en veel overlastveroorzakende verslaafden onder begeleiding te laten gebruiken.
Opvang Een toenemend aantal van de dak- en thuislozen komt uiteindelijk in aanmerking voor een indicatie voor een verzorgings- of verpleegtehuis. Deze instellingen zijn echter niet toegerust voor de opvang van deze categorie mensen. Wij gaan ons inzetten voor een eigen verzorgings- en verpleeghuisvoorziening in Nijmegen voor deze doelgroep. Wij denken deze voorziening te koppelen aan onze bestaande voorzieningen voor dak- en thuislozen in ‘De Hulsen’. Verder constateren wij dat er meer psychiatrische opvang dient te komen. Zowel signalen vanuit zorgverleners als vanuit degenen die belast zijn met handhaving van openbare orde en veiligheid wijzen in die richting. Wij zullen het initiatief nemen om in overleg
61
met betrokken instellingen en hun financiers een uitbreiding van de capaciteit van de psychiatrische opvang te realiseren. Het benodigde investeringsbedrag van ƒ 1 miljoen wordt gedekt uit eigen middelen. Tenslotte heeft Nijmegen ook een centrumfunctie op het gebied van maatschappelijke opvang (ƒ 5,1 miljoen per jaar), vrouwenopvang (ƒ 1,3 miljoen per jaar) en verslavingsbeleid (ƒ 3,2 miljoen per jaar), waarvan de uitvoering door middel van budgetcontracten met opvanginstellingen wordt geregeld. Daarnaast ontvangen wij ƒ 511.000,- per jaar van VWS als compensatie van het wegvallen van de bijdrage van de Stuurgroep Vermindering Verslavingsoverlast (brief van 23 september jl.). Ons beleid en de inzet van de daarvoor dienende rijksmiddelen wordt ongewijzigd voortgezet.
Deconcentratie De grotere intramurale zorgvoorzieningen streven steeds meer naar spreiding van hun zorgaanbod over meerdere kleine locaties in de stad. Het Psychiatrisch Centrum Nijmegen (PCN) bijv. wil haar centrale locatie in omvang beperken en is op zoek naar 20 tot 25 panden in Nijmegen waar een gedeelte van haar patiënten gehuisvest zal worden. Het Regionaal Instituut voor Begeleid Wonen (RIBW) wil naar meer locaties voor begeleid wonen toe. Ook voor verstandelijk gehandicapten wordt meer gezocht naar kleinschalige woonvormen in wijken in de stad. De voor onze rekening komende exploitatielasten bedragen ƒ 1.250.000,-. Dit voornemen blijft vooralsnog op onze wensenlijst staan. De financiering van de genoemde maatregelen om de overlast te bestrijden en een betere opvang van dak- en thuislozen, verslaafden en mensen in crisis te bewerkstellingen is niet alleen afkomstig uit eigen middelen maar ook uit verschillende rijksbronnen: Werkfonds, Sociale Integratie en Veiligheid, Maatschappelijke Opvang, Vrouwenopvang, en Verslavingsbeleid.
4.2.5. Verbeteren van de positie van groepen van allochtonen
In Nijmegen wonen, net als in andere grote steden, veel mensen van niet-Nederlandse origine. 22% Van de bevolking heeft wortels buiten Nederland, van Ambon tot Zuid-Afrika, van Afghanistan tot Zambia. De grootste groepen hierbij worden gevormd door mensen van Duitse en Britse herkomst. De samenstelling van deze groep is de laatste jaren veranderd, o.a. door de groeiende toestroom van asielzoekers. De samenstelling van de Nijmeegse bevolking wordt steeds meer multicultureel. Bij veel vormen van gemeentelijk beleid zal dan ook meer dan tot nu toe gebruikelijk is de vraag worden gesteld welke effecten dit beleid voor de verschillende groepen Nijmeegse burgers heeft, óók voor de verschillende groepen allochtone burgers. De diversiteit in de Nijmeegse samenleving dient dan ook zijn erkenning en weerslag te vinden in het concrete doen en laten van de gemeente Nijmegen. Met behoorlijk veel van de allochtonen gaat het goed. Ze hebben werk, verdienen een goed inkomen, leveren een positieve bijdrage aan de Nijmeegse samenleving en hebben het hier naar hun zin. Hier ligt een potentieel waarvan gebruik kan worden gemaakt om allochtonen op weg te helpen waar het niet zo goed mee gaat: Vooral onder mensen van niet-Europese herkomst, samen ongeveer 12% van onze bevolking, hebben velen aanzienlijk minder kansen in onze samenleving. Uit onze peiling blijkt dat er tussen allochtonen en autochtonen een redelijke verdraagzaamheid bestaat, hoewel er van echte integratie geen sprake is. Verschijnselen als intolerantie en discriminatie zijn er wel in de Nijmeegse samenleving, maar
62
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
zijn de laatste jaren, ondanks stijging van het aantal allochtonen, niet toegenomen. In dit ontwikkelingsplan beschrijven wij inspanningen en interventies, die erop gericht zijn Nijmegenaren in achterstandspositie extra te ondersteunen, om te voorkomen dat zij uit de boot vallen en geen deel hebben aan onze samenleving. Daarbij maken wij geen onderscheid tussen allochtone en autochtone Nijmegenaren. Alleen waar een bijzondere aanpak nodig is, formuleren wij voor allochtonen speciale maatregelen. Bij de beoordeling daarvan hebben wij gebruik gemaakt van de door Forum ontwikkelde checklist. Voor het totale multiculturele beleid verschijnt nog dit jaar een uitvoeringsprogramma. Daarin zal ook ingegaan worden op de aanbevelingen uit de landelijke nota ‘Kansen Krijgen, Kansen Pakken’ voor zover die in dit plan nog geen aandacht krijgen. BIJLAGE 1 SOCIALE INFRASTRUCTUUR
Tegengaan van non-participatie Onze inspanningen en die van andere betrokken organisaties zullen vooral op specifieke groepen gericht zijn en hebben het tegengaan van non-participatie als gemeenschappelijk kenmerk. Met name gaat het hier om: -
Nieuwkomers die actief voorbereid moeten worden op hun functioneren in onze samenleving;
-
Kinderen die gevaar lopen om bij het betreden van de basisschool al een onoverbrugbare achterstand te hebben op andere kinderen;
-
Moeders die de Nederlandse taal niet goed beheersen en weinig uit hun huis komen;
-
Mensen zonder werk en met een lage opleiding;
-
Jongeren met crimineel gedrag;
-
Oudere mensen met een laag inkomen;
-
Gehandicapten met een laag inkomen.
Om goed in onze samenleving te kunnen participeren is beheersing van de Nederlandse taal voorwaarde. Daarin moet geïnvesteerd worden en dat niet alleen bij de nieuwkomers die in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) een inburgeringsprogramma moeten doorlopen. Wij willen ook de VVTV-ers onder de asielzoekers, dat zijn mensen met een Vergunning voor Voorlopige Toelating en Verblijf, eenzelfde inburgeringsprogramma aanbieden. Van de rijksoverheid verwachten wij dat de faciliteiten uit de WIN ook voor die VVTV-ers worden opengesteld en gefinancierd.
Nederlandse taal Wij denken aan het nemen van de volgende maatregelen: -
Een intensivering van NT-2 onderwijs (Nederlands als tweede taal) in de wijk en gekoppeld aan gerichte activiteitenprogramma’s. Deelname ca. 200 allochtone vrouwen.
-
Wegwerken van de wachtlijst voor taalonderwijs (NT-2) aan ‘oudkomers’. Nu staan er 400 mensen op de wachtlijst. In 2003 moet de wachtlijst weggewerkt zijn.
Daarvoor is tot en met 2004 een bedrag van ƒ 4,8 miljoen nodig, waarvan de helft gedekt wordt uit het fonds Sociale Integratie en Veiligheid en de helft door eigen middelen. Het onderwijs zal in de wijk worden georganiseerd om daarmee een groter bereik van de doelgroep te realiseren. Onze wijkcentra en andere wijkaccommodaties (onder andere de nieuwe openwijkscholen) zullen daarvoor worden ingezet. Naast het Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) zullen ook Tandem, Interlokaal, Intercity en zelforganisaties van allochtonen hierbij betrokken worden.
63
Aan het werk helpen De werkloosheidspercentages onder allochtonen zijn veel hoger dan onder autochtone Nijmegenaren. Ook hier is het beeld overigens genuanceerd. De werkeloosheid onder autochtonen bedraagt 8,6% in 1997 (bron CBS). Die onder Antillianen 13,7% (170 mensen) en Surinamers is 9,2% (100 mensen). Het percentage werkloze Marokkanen is echter 24% (367 mensen), van de Turken zelfs 28% (771 mensen) werkloos. Wij stellen ons tot doel om in de planperiode het verschil in werkloosheid tussen autochtone Nijmegenaren en de betrokken groepen allochtonen te halveren. Hiervoor is jaarlijks ƒ 2,2 miljoen nodig, waarvan de helft door de bestaande ESF-gelden wordt betaald. De doelstellingen en middelen hiervoor zijn in de pijler Economie en Werk opgenomen.
Inburgering Onze doelen van de inburgeringsprogramma’s zijn: 90% van de nieuwkomers doorloopt het inburgeringsprogramma met succes en 75% van hen heeft twee jaar daarna werk of volgt een opleiding. In de periode tot en met 2003 verwachten wij 1250 nieuwkomers in Nijmegen. Om deze nieuwkomers na de inburgering gericht toe te leiden naar werk, opleiding of participatie (sociale activering) wordt binnen ons werkfonds over deze jaren in totaal een bedrag van ƒ 14 miljoen geoormerkt. Hiermee worden trajecten, opleidingen, werkervaringsplaatsen en gesubsidieerde werkplekken ingekocht. Belangrijkste betrokkenen hierbij zijn: het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), het Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorziening (RBA), de Stichting voor Vluchtelingenwerk en Nieuwkomers (VVN), Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) en het Nijmeegse bedrijfsleven. Voor de uitvoering van het beleid beschikt de gemeente Nijmegen over een Bureau Nieuwkomers, van waaruit de bestaande middelen (Inburgering Nieuwkomers, jaarlijks ƒ 2,0 miljoen voor de educatieve component en ƒ 1,1 miljoen voor de welzijnscomponent) worden ingezet en gecoördineerd.
5. Verbeteren van de veiligheid Nijmegen moet een veilige stad worden. Dat is de belangrijkste opgave waarvoor wij in de komende jaren staan. Volgens de landelijke politiemonitor is het onveiligheidsgevoel onder Nijmeegse burgers relatief hoog. In 1998 voelt 34% zich onveilig in de stad, 28% voelt zich onveilig in de buurt. Slechts vier van de 25 grootste steden scoren in de monitor ongunstiger op dit punt. Bij het aspect ‘slachtofferschap’ volgt Nijmegen de landelijke trend:
Slachtofferschap
Percentages
geweld
3
overlast
2,2
woninginbraak
12
auto-inbraak
20
fietsendiefstal
13
vernielingen
10
Bron: Leefbaarheids en veiligheidsenquêtes 1996 en 1998
64
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Daarbinnen daalt het aandeel vermogensdelicten terwijl dat van geweldsdelicten licht stijgt. Verkeersongevallen en agressief rijgedrag zijn een belangrijke bron van onveiligheidsgevoelens. Bij verkeersongevallen valt op dat het aantal ernstige ongevallen daalt en het aantal minder ernstige stijgt. In de komende planperiode willen wij dat Nijmegen een veiliger stad wordt. Bij de aanpak van onveiligheid staan twee uitgangspunten centraal: gebiedsgebondenheid en integraliteit. Dat wil zeggen zoveel mogelijk op wijkniveau en samen met relevante partijen, waarbij het gaat om het bereiken van de hiernavolgende doelstellingen: -
In die delen van de stad waar de onveiligheidsgevoelens hoger liggen dan het stadsgemiddelde van 28%, willen wij een afname zien tot dit stedelijk gemiddelde;
BIJLAGE 1
-
Vermindering van het aantal jeugdige delictplegers met 10%.
SOCIALE
-
Afname van het slachtofferschap van ‘geweld’ met 10%; dit percentage is haalbaar ingeval de interventies op het terrein van jeugd, de woonomgeving en mobiliteit zijn gereali-
INFRASTRUCTUUR
seerd. -
Afname van het aantal meldingen van overlast door jongeren en geweldsdelicten met jongere daders met 10%.
-
Daling van het aantal agressiedelicten van 10%.
-
Vermindering van overlastmeldingen die een relatie hebben met uitgaan in de stad met 10%.
-
Afname van het aantal verkeersongevallen met 10%.
Veiligheidsconferentie Begin van dit jaar hebben wij met een groot aantal betrokken organisaties en instellingen om de tafel gezeten om de belangrijkste veiligheidsproblemen in Nijmegen te inventariseren. Op basis van deze inventarisatie hebben wij de hiernavolgende prioriteiten opgesteld die in het Plan Integrale Veiligheid in Nijmegen (2000-2004) opgenomen zijn: -
agressie;
-
jongeren, waaronder Marokkaanse en Antilliaanse;
-
overlast en uitgaansfunctie van het centrum;
-
gebrek aan psychiatrische opvang;
-
verkeer.
Agressie Door de individualisering van de samenleving en daarmee samenhangende veranderingen van normen en waarden en afnemende sociale controle ontstaat ruimte voor een toename van agressief gedrag. Agressie is het duidelijkst waarneembaar op straat en in de horeca. Naast concentratie van veiligheidsproblemen in de binnenstad is ook in overige stadsdelen sprake van een toename van agressie, met een accent op aanpak- en attentiewijken. Agressie heeft een grote impact op de persoonlijke integriteit van slachtoffers. Onze maatregelen op het gebied van agressie zijn erop gericht dat in 2003 het aantal agressiedelicten met 10% is gedaald in Nijmegen. Voor activiteiten zoals publieksbeïnvloeding door voorlichting, extra toezicht, buurtpreventieprojecten e.d. is jaarlijks ƒ 300.000 nodig.
Jongeren In de paragraaf over de jeugd hebben wij onze inspanningen en maatregelen genoemd om de jeugdcriminaliteit te verminderen. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar preventieve
65
projecten op scholen en op interventies binnen de Markokkaanse en Antilliaanse jongeren in de stad. Voor deze laatste doelgroep hebben we een bedrag van ƒ 1,25 miljoen in onze begroting opgenomen; de dekking daarvan geschiedt door inzet van eigen middelen.
Openbare ordeverstoringen Een concentratie van veiligheids- en openbare orde-problemen doet zich voor in het centrum van de stad, waar wonen, winkelen en uitgaan gezamenlijk centraal staan. Verstoringen van de openbare orde zijn inherent aan het feit dat deze functies zijn geconcentreerd in een klein gebied. Geluidsoverlast, vandalisme, agressief gedrag van jongeren, drugsdealen en gebruik van drugs, overmatig alcoholgebruik en overlast door de aanwezigheid van groepen dak- en thuislozen zijn de belangrijkste vormen van ordeverstoringen. Er is ook sprake van een groeiende groep mensen in psychische nood, die niet adequaat wordt opgevangen. Het lijkt erop dat onvoldoende afstemming en coördinatie van zorginstellingen belangrijke oorzaken zijn voor de groei van dit probleem.
Overlast centrum Wat betreft de problematiek rondom wonen, winkelen en uitgaan in het centrum zullen bij de aanpak van deze veiligheids- en openbare ordevraagstukken bewoners, winkeliers en horecaondernemers actief betrokken worden. Wij willen dat overlastmeldingen die een relatie hebben met het uitgaan in de stad met 10% verminderen. Daartoe zullen verschillende maatregelen genomen kunnen worden. Wij denken aan extra toezicht, zo mogelijk met camera’s en het opzetten van een horecascan. De kosten hiervan bedragen ƒ 2,5 miljoen respectievelijk ƒ 700.000,- en zullen gedekt worden uit eigen middelen.
Betere opvang Hierboven is al aangegeven dat we door middel van de zogenaamde bemoeizorgtrajecten, versterking van de ketenaanpak en betere opvangmogelijkheden de overlast willen verminderen. Bij het speerpunt ‘vangnet’ hebben wij de behoefte geclaimd voor uitbreiding van de maatschappelijk opvang voor deze doelgroep. De inspanningen die nodig zijn voor het verminderen van overlast en het zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag en het aanbod van zorg zullen voor deze planperiode ca. ƒ 1 miljoen bedragen en zullen worden gefinancierd uit eigen middelen.
Verkeersmaatregelen Het aantal verkeersongevallen en het agressieve gedrag moet teruggedrongen worden door het intensiveren van de handhaving van verkeersregels en het treffen van fysieke maatregelen. Bij de aanleg van nieuwe fysieke infrastructuur zullen wij de inrichting van het wegvak in relatie tot verkeersonveilige situaties bij de uitwerking betrekken. Tegelijkertijd zullen wij de sociale veiligheid in buurten en wijken daarbij betrekken. De ambities daartoe zijn geformuleerd in de pijler Fysieke Infrastructuur.
Met deze interventies beogen wij de geformuleerde doelstellingen te bereiken, en op maat toegesneden meetinstrumenten zullen verder ontwikkeld worden. Daartoe behoort onder meer het opzetten van een monitorfunctie, waarvan de kosten (ƒ 750.000,-) door eigen middelen gedekt worden.
66
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
6. Samenwerking met betrokken partners Over de uitvoering van onze voornemens hebben wij met betrokken partners om de tafel gezeten. In een drietal gezamenlijke gespreksrondes hebben wij van gedachten gewisseld over de speerpunten van ons ontwikkelingsplan. Specifieke werkconferenties over veiligheid en over de wijkschool hebben in het voorjaar plaatsgevonden. In het najaar maken wij concrete afspraken over de uitvoering van projecten en maatregelen. Met een aantal partners zijn al concrete werkafspraken gemaakt. Op deze wijze geven wij invulling aan het versterken van onze regierol.
BIJLAGE 1 SOCIALE INFRASTRUCTUUR
Diverse thema's uit deze sociale pijler zullen aandacht krijgen in het in ontwikkeling zijnde provinciale grotestedenbeleid. De provincie deelt onze opvatting dat er binnen de sociale pijler sprake is van tekortschietende middelen. Onlangs zijn voornemens gemaakt over verdere samenwerking, met name op het gebied van onze speerpunten ‘de jeugd krijgt de toekomst’ en ‘vangnet’. Gedacht wordt o.a. aan de inzet van het bureau Jeugdzorg, meer samenhang in het jeugdhulpverleningsbeleid, open wijkscholen, zorgverlening aan doelgroepen en ontwikkelen van projecten die de maatschappelijke participatie bevorderen.
67
68
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Ruimte voor de jeugd
1.000
500
-
500
11.050
-
-
1.450
-
705
-
-
-
-
-
-
-
-
sportimpuls) (VWS)
Sportbeleid (breedte-
impuls) (VWS)
Sportbeleid (breedtesport
(BZK)
Integratie en Veiligheid
11.050
-
sportimpuls) (VWS)
Sportbeleid (breedte-
se activiteiten (VWS)
Kinderopvang en naschool-
de jeugd
-
-
Bijdrageregeling Sociale
2.900
-
Een veilige stad voor
8.500
6.000
achterstand (OCW)
14.650
6.000
diensten (OCW)
Schoolbegeleidings-
levende talen (OCW)
Onderwijs in allochtone
se activiteiten (VWS)
Kinderopvang en naschool-
onderwijs
-
-
Bestrijding onderwijs-
3.000
-
Herbergzaam voortgezet
6.456
-
-
schoolse opvang (VWS)
9.456
-
-
in opvoeding en ontmoeting
-
-
derden
Tijdelijke regeling buiten-
27.100
-
Rijk
investeringen
Bevorderen van samenhang
1.595
-
zelf
Rijksbudgetten
Integratie en Veiligheid (BZK)
32.125
-
investeringen
Dekking
standen van kinderen
-
derden
Benodigde
Bijdrageregeling Sociale
10.930
Rijk
lasten 18.938
exploitatie
exploitatie zelf
Dekking
Totale
Voorkomen van achter-
Voorschoolse voorbereiding
Interventies
Overzicht van exploitatie en dekking speerpunt ‘de jeugd heeft de toekomst’
investering
745
-
3.250
-
3.430
8.008
Ambitietekort
1.450
Verbeteren van de veiligheid
5.500
5.500
16.300
-
18.000
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
(compensatie SVO-gelden)
-
(welzijns comp.) (VWS)
Inburgering Nieuwkomers
(educatieve comp.) (OCW)
Inburgering Nieuwkomers
(BZK)
Integratie en Veiligheid
34.300
1.000
van groepen allochtonen
1.000
Bijdrageregeling Sociale
-
-
exploitatie
1.250
-
investering
1.450
exploitatie
15.000
Ambitietekort
(zie speerpunt werk voor werklozen)
Verbeteren van de positie
51.055
-
Vrouwenopvang (VWS) 1.000
-
Verslavingsbeleid (VWS)
52.055
-
mensen in crisis
-
thuislozen, verslaafden en
-
-
(VWS)
-
-
Maatschappelijke Opvang
-
-
betere opvang van dak- en
-
-
-
Bestrijding van overlast en
gehandicapten
kwetsbaarheid van
en verminderen van de
Versterken sociale netwerken
750
-
derden
(BZK)
-
-
Rijk
investeringen
Integratie en Veiligheid 750
-
zelf
kwetsbaarheid van ouderen
-
investeringen
Rijksbudgetten
en verminderen van de
90.000
derden
Dekking
Bijdrageregeling Sociale
105.000
Rijk
lasten
Benodigde
INFRASTRUCTUUR
Versterken sociale netwerken
met laag inkomen
Verbeteren positie mensen
exploitatie
exploitatie zelf
Dekking
Totale
SOCIALE
Interventies
Overzicht van exploitatie en dekking speerpunt ‘vangnet’
BIJLAGE 1
69
B i j l a g e 2 E c o n o m i e e n We r k 1.
Inleiding
Nog veel langdurig werklozen De initiatieven in het ontwikkelingsplan Economie & Werk zijn vooral gericht op de Nijmegenaren waarvoor de arbeidsmarkt onbereikbaar is of dreigt te worden. Het zijn langdurig werklozen uit bepaalde groepen en wijken die minder dan anderen profijt hebben gehad van de economische groei en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheidsgroei. Hun relatieve achterstand is vaak zelfs toegenomen. Daarnaast is sprake van een even grote groep kwetsbaren, mensen die nog geen vaste positie op de arbeidsmarkt konden verwerven. In de komende vijf jaar (2000 tot en met 2004) willen wij de activiteiten binnen de GSBpijler Economie en Werkgelegenheid richten op deze groepen.
Werk voor werklozen Wij willen komen tot een evenwichtiger verdeling van werk. Door het versterken van de bestaande en het ontwikkelen van nieuwe kansrijke werkgelegenheid willen wij zwakkere groepen werklozen aan de slag helpen. Daarnaast wordt een sterkere gebiedsgerichte inzet van uitstroomtrajecten verbonden met extra investeringen in scholing en werkervaring. In fysieke zin is het aantrekkelijk maken respectievelijk aantrekkelijk houden van de stad - en daarbinnen woonwijken en werkgelegenheidslocaties - als vestigingsplaats een opgave.
Aan dit speerpunt verbinden wij de hiernavolgende drie hoofddoelstellingen: 1. het terugdringen van de (structurele) werkloosheid: -
een convergentie van het percentage van de geregistreerde werkloosheid (GWL) in Nijmegen naar het percentage van de geregistreerde werkloosheid op landelijk niveau. De lokale component in het percentage van de geregistreerde werkloosheid wordt teruggebracht tot 0 in 2004. Binnen het percentage van de geregistreerde werkloosheid vindt er eveneens een convergentie plaats naar het percentage op landelijk niveau naar etnische herkomst en werkloosheidsduur;
-
een convergentie van het percentage NWW in de aanpakwijken naar het percentage NWW op stedelijk niveau. De wijkcomponent zal in 2004 gehalveerd zijn. Binnen het percentage NWW naar etniciteit en werkloosheidsduur vindt er eveneens een halvering plaats van de wijkcomponent;
2. toename van het aantal arbeidsplaatsen in de periode 2000 t/m 2004 met jaarlijks 1,5%. Dit percentage komt overeen met de landelijk verwachte groei van het aantal arbeidsplaatsen (toename van het aantal bedrijven). 3. versterken van de economische concurrentiepositie van de stad; het rapportcijfer voor het ondernemingsklimaat wordt bepaald nadat de resultaten van de landelijke benchmark, waaraan Nijmegen deelneemt verschenen zijn. Wij participeren daartoe in het landelijk project Benchmark Ondernemingsklimaat van het Ministerie van Economische Zaken. Op basis van de 0-meting (lokaal rapportcijfer voor het ondernemersklimaat) stellen wij ons als doel dit rapportcijfer minimaal op hetzelfde niveau te brengen als het landelijk gemiddelde rapportcijfer.
70
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
2.
Analyse en resultaat 4 jaar grote stedenbeleid
Economische Structuur Versterking Onze inspanningen op het gebied van de economische structuurversterking in de afgelopen jaren heeft nieuwe bedrijvigheid opgeleverd in de moderne elektronische industrie en in zakelijke dienstverlening. De bedrijventerreinen binnen de gemeentegrenzen zijn vrijwel volledig benut. Met de bouw van de Brabantse Poort aan de belangrijkste westelijke ontsluitingsroute van de stad, hebben wij een nieuwe werkgelegenheidsconcentratie tot stand gebracht, met kantoren, woningen en commercieel-recreatieve functies. Strategische en kansrijke projecten staan op stapel of zijn in uitvoering. Economische beleidsontwikkeling BIJLAGE 2 ECONOMIE EN WERK
waaronder kantorenmarkt, bedrijventerreinen, detailhandelsbeleid en toeristisch beleid vindt plaats in regionaal verband (Knooppunt Arnhem-Nijmegen). Het centrum van de stad krijgt weer de rol van de economische motor: grootschalige vernieuwingen van de Spoorzone en van het centrum moeten ervoor zorgen dat de binnenstad zijn concurrentiepositie veilig stelt. Uit onze bedrijvenpeiling leiden wij af dat 32% van de locale ondernemers het Nijmeegse vestigingsmilieu een positieve beoordeling geeft, 50% van de respondenten is neutraal en 18% beoordeelt de situatie als negatief. Met name de bereikbaarheidssituatie van de stad biedt steeds grotere zorgen.
Op dit moment terugkijkend zien we dat de trends die anderhalf jaar geleden bij de zelfanalyse van het grotestedenbeleid aan het licht kwamen zich versterkt hebben doorgezet. De werkgelegenheidsgroei tussen 1994 en 1998 beloopt 9.500 banen, wat neerkomt op een banengroei van bijna 2.400 arbeidsplaatsen jaarlijks, het dubbele van de ambitie bij de inzet van het grotestedenbeleid in 1996. Bij de zelfanalyse bleek ook dat de groei niet gelijk verdeeld was over de stad.
Vestigingen en arbeidsplaatsen
1994
1995
1996
1997
1998
Vestigingen
5017
5181
5236
5397
5514
72578
74507
77502
79601
82151
Werkzame personen O&S-Nijmegen; Bron: PWE
In de productiestructuur is deze groei eveneens merkbaar. Nijmegen loopt in de pas met Nederland op een groot aantal economische indicatoren (omzet, export, werkgelegenheidsgroei). Een negatief punt is dat Nijmegen evenals Nederland als geheel de startersactiviteit ziet teruglopen. In Nijmegen gaat het van 7.1% in 1996 naar 5,9% in 1998. De veronderstelling is, dat dit te wijten is aan de kansen die de arbeidsmarkt op dit moment biedt om werk te vinden als werknemer. Vaak hebben starters negatieve redenen om te starten met een bedrijf (dreigend of feitelijk ontslag, geen passend werk kunnen vinden, etc.).
Starterspercentage
1994
1995
1996
1997
1998
Nijmegen
8,2%
7,7%
7,1%
6,0%
5,9%
Nederland
6,7%
6,1%
5,5%
5,2%
5,0%
O&S-Nijmegen; bron: Kamer van Koophandel
71
Wat betreft de mogelijkheden om ondernemers een plaats in de stad te bieden, begint de Nijmeegse jas te knellen. In het Actieplan van 1996 werd nog geconcludeerd: ‘Planologisch is er voldoende ruimte voor deze verwachte economische dynamiek’. Door de voortgaande hoogconjunctuur realiseert Nijmegen uitgifteniveaus en marktopnames die leiden tot een forse reductie van het terstond beschikbare aanbod. De onderstaande tabel geeft eigenlijk ook nog een veel te rooskleurig beeld van de situatie op de bedrijfsterreinenmarkt. Van de genoemde voorraad van 42,8 ha. is een groot deel in de loop van 1999 verkocht terwijl het resterende terrein grotendeels belegd is met opties. Op dit moment kan slechts over vijf à tien ha. daadwerkelijk vrij worden beschikt. Gezien het uitgiftetempo dat de laatste jaren in de orde van grootte van 15-20 hectaren ligt, is dit een nijpende situatie.
Op zich is op structuurplanniveau voldoende voorraad aanwezig (kantoren: Spoorzone en Waalsprong; bedrijfsterrein: Bijsterhuizen en MTC), het probleem is te komen naar terstond uitgeefbaar aanbod (bestemmingsplanklaar maken en verwerven). In die zin zit er voldoende in de pijplijn, maar het risico bestaat dat de stroom van vestigingsmogelijkheden gaat haperen. In de laatste kolom van onderstaande tabel is de voorraad vestigingsruimte afgezet tegen de behoefte in 1999. Voorbeeld: wat de kantoren betreft: de voorraad 1999 is voldoende om 71% van de behoefte in dat jaar te dekken. Meer uitgeefbare ruimte is dus noodzakelijk.
Aanbod
1995
1996
1997
1998
1999 voorraad in jaren opname
kantoren (m2)
25500
21100
16100
19600
21500
0,71
bedrijfsruimten (m2)
70750
55000
54750
58750
32835
0,85
.
.
9500
5750
5900
0,65
52,3
62,3
52,9
52,7
42,8
3,64
winkels (m ) 2
bedrijfsterrein (ha. terstond uitgeefbaar)
O&S-Nijmegen; Bron: Gem. Nijmegen, KAN-Vastgoedrapportage 1998 en Makelaardij Strijbosch-Thunnissen
Een deel van de bedrijvigheid oriënteert zich niet op collectieve bedrijfslocaties, maar vindt zijn plaats in de woonomgeving. Het blijkt dat de mate van functiemenging in Nijmegen fors verschilt. Vooral in wijken met veel corporatiebezit en in wijken die tussen 1950 en 1980 in grote bouwstromen zijn neergezet overheerst de woonfunctie. In die wijken bevindt 60 tot 80% van de woningen zich in omgevingen zonder bedrijvigheid. In die wijken wordt meestal ook slechts op 1 à 2% van de woonadressen een bedrijf aangetroffen (stadsgemiddelde 3%, maxima rond 5-7%). Wij constateren dat er een behoefte bestaat aan kleinschalige werkgelegenheidslocaties.
Omvang werkloosheid In de werkloosheid is door deze uitbundige banengroei een sterkere daling opgetreden dan verwacht. De zogenaamde geregistreerde werkloosheid van het CBS is in Nijmegen gedaald vanaf de top van 15,0% in 1994 tot 8,0% in 1998. Het verschil met het landelijke cijfer (de zogenaamde locale component) is gedaald van 7,7 procentpunten tot 4,3 (driejaarsgemiddelde), hetgeen duidt op een ontwikkeling in de richting van het landelijke beeld.
72
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Geregistreerde werkloosheid (%)
1994
1995
1996
1997
1998
Nijmegen
15
15
13
10
8
Nederland
7
7
6
5
6
7,7
7,7
6,7
5,3
4,3
Driejaarsgemiddelde van de extra Werkloosheid in Nijmegen (%-punten) O&S-Nijmegen; bron: CBS
Ook in de NWW (de mensen ‘in de bakken van het Arbeidsbureau’) zien we een forse daling, zij het met een vertraging ten opzichte van de CBS-cijfers. In 1996 waren er nog 15.700 NWW-ers (die meer wilden werken dan 12 uur), twee jaar later is dat aantal gedaald tot 12.700. In onze plannen gaan wij uit van de volgende uitgangssituatie:
BIJLAGE 2 ECONOMIE EN WERK
stedelijk
aanpakwijken
wijkcomponent
Totaal 1999
NWW
11,5%
16,7%
5,2%
Naar etniciteit
10,2%
15,5%
5,2%
7,7%
11,7%
4,1%
Naar duur (1 jaar)
Over een wat langere periode bezien (1994-1998) valt op dat de Nijmeegse werkgelegenheid met 9.500 heeft moeten groeien om de werkloosheid met 3.000 te doen dalen. Dat betekent dat 6.500 banen via andere kanalen hun weg hebben gevonden (groei van de beroepsbevolking en groei van de inkomende pendel, maar ook richting registratieverschillen).
Structuur werkloosheid Bij de zelfanalyse in 1997 kwam naar voren dat de baten van de hoogconjunctuur niet gelijk verdeeld waren over de stad. Wij hebben toen moeten vaststellen dat burgers uit achtergestelde groepen niet voldoende hebben kunnen profiteren van de economische vooruitgang. Langdurig werklozen, werklozen uit allochtone groepen en werklozen uit sommige wijken hebben minder dan anderen profijt gehad van de werkgelegenheidsgroei. Hun relatieve achterstand is zelfs toegenomen. Het bleek dat terwijl in de stad als geheel het aantal nietwerkende werkzoekenden daalde, het aantal in Nijmegen West en in de aanpakwijken constant bleef. Onze al eerder ingezette extra beleidsinzet heeft nog niet volledig het gewenste effect opgeleverd. De werkloosheid in zorggroepen en -gebieden is weliswaar gedaald, maar doordat de daling van de totale werkloosheid nog sterker was, is de werkloosheids-concentratie in zorggroepen en zorggebieden ook na 1997 toegenomen.
Samenstelling arbeidsaanbod Een en ander kan uiteraard niet los worden gezien van de samenstelling van het arbeidsaanbod naar afstand tot de arbeidsmarkt. Het lijkt aannemelijk dat binnen zorggroepen en gebieden zich naar verhouding meer mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt bevinden. In het kader van het Plan van aanpak voor de kortste weg naar werk worden alle huidige en nieuwe klanten van de afdeling Sociale Zaken gefaseerd naar afstand tot de arbeidsmarkt. Het blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen stadsdelen. In Nijmegen West, waar een groot deel van de aanpakwijken liggen, is 42% van de onderzochte cliënten op kortere of langere termijn plaatsbaar op de formele arbeidsmarkt (fase 1 t/m 3). In de stad als geheel geldt dat voor ruim 50% en in de stadsdelen Centrum en Oost voor respectievelijk 63 en 66% van de bekeken gevallen.
73
Direct plaatsbaar Een andere conclusie die getrokken kan worden is dat van de naar schatting 5000 arbeidsplichtige SoZa-cliënten slechts 8 à 9% direct plaatsbaar is. In die zin tekent zich een analogie af tussen de krapte aan direct uitgeefbare bedrijfslocaties en het beperkte aanbod aan direct plaatsbare mensen. Door de achter ons liggende jaren van economische groei is er veel ‘uit de winkel’ verdwenen, het komt er nu op aan de schappen weer te vullen.
Inschatting fasering arbeidsplichtige SoZa-klanten naar bemiddelbaarheid/plaatsbaarheid
Aandeel Aantal
1:
2:
3:
4a:
4b:
direct
na 1 jaar
na 2 jaar
gesubs.
zorg/
Baan
activering
totaal
8-9%
12-13%
30-31%
25-26%
21-22%
100%
420-430
610-630
1500-1550
1260-1310
1050-1080
5000
O&S-Nijmegen; bron: afd. Sociale Zaken en Werk. Inschatting op basis van 2520 gevallen
3.
Uitgangssituatie 1999
Huidige arbeidsmarkt Wij constateren dat Nijmegen een groeiende belangstelling van investeerders krijgt, met name in de sectoren zakelijke dienstverlening en gezondheidszorg. Toch vertoont de stedelijke arbeidsmarkt nog spanningen en zullen extra inspanningen nodig zijn. Dit blijkt onder meer uit de achterblijvende invulling van WIW-banen door het ontbreken van relevant arbeidsaanbod (m.n. schoolverlaters). Ook zien we dat de beschikbaarheid van direct plaatsbare werkzoekenden flink terug is gelopen, evenals het aanbod van direct beschikbare locatiemogelijkheden. De arbeidsmarkt blijft weerbarstig, vraag en aanbod van werkgelegenheid is niet goed op elkaar afgestemd; e.e.a. heeft te maken met een forse groei van de beroepsbevolking, de banengroei en een te verwachten groei van de sectoren in de stad en regio.
Groei beroepsbevolking Doordat een zeer fors aandeel van de woningproductie binnen de stadsgrenzen van Nijmegen valt, is de verwachting dat de beroepsbevolking van de stad in de komende decennia fors groeit. In de achter ons liggende jaren kwamen er jaarlijks gemiddeld 1500 mensen bij op de stedelijke arbeidsmarkt, tot 2010 moet gerekend worden op een groei tussen 700 en 1250 personen per jaar. Dit plan gaat uit van een trendmatige groei tot en met 2004 van 1000 personen per jaar.
Banengroei Het aantal arbeidsplaatsen in Nijmegen naar SBI bedraagt per 1999 82.151.Voor de lange termijn wordt nationaal en regionaal een groeitempo van het aantal banen met 1,5% per jaar voor waarschijnlijk gehouden. De Provincie Gelderland spreekt echter de verwachting uit dat in de komende jaren de werkgelegenheidsgroei gaat dalen van 2,5% tot 0,5%. Bij een nog steeds groeiend arbeidsaanbod, zou de werkloosheid met de helft toenemen, waardoor niveaus van het begin van de jaren 90 weer in beeld komen. Na 2005 verwacht de
74
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Provincie een verdere daling van werkloosheid tot frictieniveaus na 2010. Wij gaan uit van een jaarlijkse trendmatige banengroei van 1,5% per jaar tot en met 2004. De groei van de beroepsbevolking en de te verwachten werkgelegenheidsgroei van 1,5% ofwel rond 1250 banen per jaar, zal in principe leiden tot een verdere daling van de werkloosheid.
Groei in kansrijke sectoren Uit de volgende tabel blijkt, dat de stad een laag aandeel heeft in de krimpsectoren (landbouw, voedings- en genotmiddelen en overige industrie) en een behoorlijk groot aandeel in de snel groeiende quartaire diensten. De vertegenwoordiging in de overige tertiaire diensten (m.n. zakelijke dienstverlening) is aan de magere kant. Deze sector verdubbelt in de landelijke verwachting tot 2020; gegeven het kleine aandeel in Nijmegen wordt van deze
BIJLAGE 2
groei weinig geprofiteerd. Kansrijke sectoren voor Nijmegen zijn de biotechnologie, medi-
ECONOMIE EN WERK
sche technologie, micro-ekektronica, transport/logistiek/distributie, ICT, zakelijk dienstverlening en leisure-industrie met toerisme. Het uiteindelijke beeld is dat Nijmegen op of boven de landelijke verwachting scoort, maar iets onder de verwachting van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen.
Kansrijke activiteiten CPB lange termijnverkenningen toegepast op Nijmegen verwachting NL
aandeel in werkgelegenheid
tot 2020 groei% Landbouw
-38
Industrie
Verwachting Nijmegen abs. 1998
2020
---
Nederland 5%
KAN Nijmegen 3%
0%
234
145
-13
-
16%
15%
17%
11735
9866
Bouwnijverheid
20
+
7%
6%
4%
2925
3503
Diensten
57
++
60%
62%
58%
39292
61679
Overheid
12
0
13%
15%
19%
13072
14686
Totaal
33
+
100%
100%
100%
67258
89879
33%
38%
34%
Groeiverwachting tot 2020 per gebied
O&S-Nijmegen, Bron: Provinciale Economische Verkenning 98/99 Uitgangspunt: Global Competition-scenario Centraal Planbureau, banen > 12 uur
4.
Werk voor werklozen
Vermindering langdurig werklozen Bovenstaande analyse leidt tot de conclusie dat wij in het licht van onze ambities in dit ontwikkelingsplan de bestaande werkgelegenheid willen versterken en nieuwe kansrijke werkgelegenheid willen ontwikkelen om de zwakkere groepen werklozen aan de slag te helpen. Het hebben van een baan brengt inkomen en welvaart binnen bereik, waardoor burgers in staat zijn deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten. In de periode tot 2004 zijn onze inspanningen vooral hierop gericht en verwachten wij concrete resultaten te boeken. Tegelijkertijd werken wij aan het versterken van de economische structuur van de stad op de lange termijn om ook nieuwe en toekomstige werkzoekenden een arbeidsplaats te kunnen bieden. Dat vraagt om het actualiseren van onze lange termijn visie op de toekomst van de stad. Zoals wij eerder in dit rapport schreven starten wij daarmee in het najaar van 1999
75
en wij doen dat interactief samen met de burgers, het bedrijfsleven en de maatschappelijke instellingen in Nijmegen.
In deze planperiode van het grotestedenbeleid leggen wij het accent op het speerpunt ‘werk voor werklozen’. Daartoe willen wij op de eerste plaats het verschil tussen het Nijmeegse en het landelijk niveau van de totale geregistreerde werkloosheid (GWL) terugbrengen naar 0. Binnen de geregistreerde werkloosheid naar etnische herkomst en naar duur van de werkloosheid streven wij naar convergentie naar het landelijk niveau. Het verschil in het percentage NWW in de aanpakwijken en het stedelijk niveau zowel totaal als naar etniciteit en werkloosheidsduur willen we halveren.
Als tweede doelstelling willen wij het aantal arbeidsplaatsen in de periode 2000 tot en met 2004 laten groeien met een percentage van 1,5% per jaar. Dit percentage komt overeen met de landelijk verwachte groei van het aantal arbeidsplaatsen. In onderstaande tabel is de spreiding van de groei zichtbaar gemaakt.
Sector
Verdeling aantal
Verdeling aantal
arbeidsplaatsen in 1998
arbeidsplaatsen in 2004
15,8%
15,8%
0,7%
0,7%
Industrie Produktie en distributie Bouwnijverheid Rep/consu.art en handel
3,7%
3,7%
14,0%
14,3%
Horeca
4,2%
4,2%
Vervoer opslag en communicatie
5,0%
5,0%
Financiële instellingen
1,8%
1,7%
Verhuur handel onroerend goed
12,7%
12,9%
Onderwijs
12,4%
12,4%
Gezondheidszorg en Welzijn
21,0%
21,0%
Milieu, cultuur en recreatie
3,3%
3,3%
Landbouw
0,3%
0,3%
Visserij
0,0%
0,0%
Winning delfstoffen
0,0%
0,0%
Openbaar bestuur/overheid
5,1%
4,7%
Extra-terr.lichamen/org.
0,0%
0,0%
100,0%
100,0%
Totaal
Onze derde doelstelling betreft het versterken van de economische concurrentiepositie van de stad. Onze ambitie formuleren wij op basis van een nog te verschijnen landelijke benchmark. Nijmegen participeert in het landelijk project Benchmark Ondernemingsklimaat van het Ministerie van Economische Zaken. Op basis van de 0-meting (lokaal rapportcijfer voor het ondernemersklimaat) stellen wij ons als doel dit rapportcijfer minimaal naar het landelijk gemiddelde rapportcijfer op te trekken.
76
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Om bovenstaande doelstellingen te kunnen realiseren richten wij ons op de volgende interventies: 1. versterking van de economische structuur van de stad; 2. versterking economische structuur van de wijk; 3. versterken van gesubsidieerde arbeid; 4. individuele trajectbegeleiding voor langdurig werklozen.
4.1 Versterking van de economische structuur van de stad
BIJLAGE 2 ECONOMIE EN WERK
In de afgelopen jaren hebben wij de economische structuur versterkt door een aantal grote stedelijke projecten, waarvan de afronding in de komen jaren zal plaatsvinden. De revitalisering van het centrum is met de ontwikkeling van de Waalkade in gang gezet. Met projecten als het Centrum 2000, de bouw van het nieuwe museum en de Spoorzone werkt de stad aan versterking van de concurrentiepositie. De kantorenlocatie de Brabantse Poort en het bedrijventerrein Bijsterhuizen hebben een substantiële bijdrage geleverd aan de toename van het aantal arbeidsplaatsen. Hiermee hebben wij het centrum en de stad een krachtige economische impuls gegeven. Op regionaal niveau hebben de Provincie, de gemeente Arnhem en het Knooppunt Anhem-Nijmegen hun krachten gebundeld in een samenwerkingsovereenkomst die tot doel heeft de economische ontwikkeling van de stad en van de regio te versterken. In de nota ‘samenwerk aan de toekomst’ zijn projecten gedefinieerd die van strategisch belang zijn voor de toekomst, Een voldoende bereikbaarheid van de werklocaties in de stad is uiteraard een absolute randvoorwaarde bij onze investeringen in de economische structuurversterking. In de fysieke pijler bij het speerpunt ‘ruimte voor mobiliteit’ wordt hierop verder ingegaan.
Uitbouw kansrijke sectoren De kansrijke sectoren worden verder uitgebouwd.In het kader van het convenant met de KUN/HAN wordt het thema Nijmegen gezondheidsstad verder uitgewerkt en geconcretiseerd. De gezondheidszorg is als branche de grootste werkgever in Nijmegen. Kennisuitwisseling in brede zin (en de spin off daarvan) tussen deze branche en andere branches in het bedrijfsleven wordt nadrukkelijk gestimuleerd. Bestudeerd wordt of het onderdeel medische technologie geen onderdeel moet uitmaken van het Technocenter, zodat clustervorming op dit gebied verder kan worden uitgebouwd.
Gezondheidsstad In het reeds eerder genoemde convenant met de KUN/HAN is eveneens het gezondheidstoerisme als belangrijk onderdeel genoemd. Nijmegen beschikt over tal van mogelijkheden die voorwaarden te creëren waardoor mensen gezond kunnen blijven: het kuuroord Sanadome, de natuur in de omgeving van Nijmegen en tal van voorzieningen op het gebied van sport en ontspanning. Met de promotiecampagne Bad Nimwegen wordt met name de markt in Duitsland bewerkt.
Het toeristisch product Nijmegen wordt verder uitgebouwd door de realisatie van de Centrum 2000 plannen en door het afronden van de Brabantse Poort (ski-baan, viersterren hotel, megabioscoop, etc.)
77
Mede mogelijk gemaakt door Europese subsidies worden er promotiecampagnes uitgevoerd in Nederland en Duitsland. Verder zal de markt in België bewerkt gaan worden. Het congrestoerisme is verder uitgebouwd met de campagnes Schatgraven in eigen tuin en Schatgraven in buurmanstuin. Met financiële ondersteuning van Brussel zal de kwaliteit van het congresproduct verder versterkt worden.
ICT (Informatie en Communicatie Technologie) Een van de topics is de ontwikkeling van de KUN als kennisinstelling mede ten behoeve van (regionale) economische groei. Binnen dit topic worden er 3 thema's verder uitgewerkt t.w. : informatie- en communicatietechnologie als eerste thema met lijnen naar de grafische, media- en ICT-sectoren en de papier- en kartonindustrie. ICT is een sterk punt van zowel de universitiet als het bedrijfsleven. De betrokkenheid van Philips en andere bedrijven in deze sector kan verder toenemen. In 1998 heeft Nijmegen de locatie Mercator Science Park voorgedragen voor een mogelijk met steun van het rijk te ontwikkelen Twinning Center. Contacten lopen nog.
Medische, chemie en materiaal technologie Het tweede thema is de medische, chemie en materiaaltechnologie. De inzet is gericht op het opbouwen van netwerken van grote en kleine bedrijven, overheden en intermediaire organisaties. Er zullen bedrijvendagen rond genoemde thema's georganiseerd worden, waarbij wordt aangesloten op recente ervaringen met faculteiten, Stichting Gelderkennis en regioprojecten. Thema 3 betreft milieutechnologie en milieubeleid. De inzet is het inventariseren welke bedrijven en overheden bereid zijn om samen met de universiteit nieuwe ideeën en technologieën te ontwikkelen.
Zakelijke dienstverlening: in voorwaardenscheppende zin worden locaties ontwikkeld (o.a. stationsomgeving Nijmegen).
Verder kan zonder uitputtend te zijn verwezen worden naar de volgende projecten die in uitvoering zijn of binnenkort in uitvoering genomen gaan worden: Stimulering milieutechnologie regio Arnhem-Nijmegen, Ondersteuningsregeling de Commisseur, Kennis Cluster Regeling; subsidies voor technologische samenwerkingsprojecten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling in de regio Arnhem-Nijmegen, Clustering Toeristische Sector en project Kenniskoppeling Arnhem-Nijmegen.
In deze planperiode willen wij onze inspanningen op een drietal clusters intensiveren: 1. strategische stadsprojecten; 2. een versnelde ontwikkeling van bedrijven- en kantorenlocaties; 3. herstructurering bedrijventerreinen; 4. ondersteuning van startende ondernemers en MKB.
Wij verwachten met deze maatregelen een substantiële bijdrage te leveren aan de groei van het aantal arbeidsplaatsen; hiermee zullen 750 markt-conforme banen tot stand komen (surplus groei + extra groei). Verder willen wij met deze interventie ook het aantal gesubsidieerde banen laten toene-
78
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
men en wel met 1100 (ID/WIW). In de tabel die dit hoofdstuk afsluit geven wij per maatregel de te verwachten resultaten weer.
4.1.1 Strategische stadsprojecten
Centrum 2000 Centrum 2000 is een strategisch stadsproject, gericht op herstel van de regionale verzorgingsfunctie van het stadscentrum. Het gaat om uitbreiding van vestigingsmogelijkheden voor de detailhandel. De uitbreiding is gebaseerd op verwachtingen omtrent de toename van de koopkracht. Daarom wordt bestaande werkgelegenheid niet bedreigd. Nadrukkelijk is dit doel gekoppeld aan het opwaarderen van het verblijfsklimaat in de stad. Hiertoe is
BIJLAGE 2
fors geïnvesteerd in de kwaliteit van de nieuwe gebouwen én in het bijeenbrengen van een
ECONOMIE EN WERK
aantal culturele functies. Een nieuw museum wordt in 1999 opgeleverd. Een nieuw cultureel centrum met twee theaterzalen (vlakke vloer) en een filmcentrum krijgt een plaats naast de nieuwe centrale bibliotheek en het gemeentearchief. Daarnaast is de vestiging van een Vlaams Cultureel Centrum voorzien. Steeds meer investeerders krijgen belangstelling voor dit gebied in de stad. Het totaalbedrag dat geïnvesteerd wordt in de binnenstad loopt op tot ca. 800 miljoen gulden, waarvan maar 10% het eigen gemeentelijk aandeel is.
Deze investeringen én het vele bezienswaardige dat Nijmegen al rijk is, bieden vele kansen om het dag- , korte verblijfs-, en zakelijk toerisme verder uit te bouwen. Er wordt aangesloten bij de thema’s bruisende steden en gezond en actief uit de toeristisch recreatieve structuurvisie van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen. Evenementen dragen daar eveneens toe bij, net als samenwerking tussen gemeente, de plaatselijke VVV en leisure-ondernemers. Met name de verdere uitbouw van de Duitse en de Belgische markt bieden grote kansen voor de verdere ontwikkeling van de toeristische sector. Het beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening zullen wij hier zoveel mogelijk op aanpassen. Het profiel van de arbeidskrachten in de detailhandel en in de toeristische branche is bij uitstek geschikt om bij te dragen aan onze doelstelling. Het project is in uitvoering genomen. In C2000 worden met name laaggekwalificeerde arbeidsplaatsen in detailhandel en horeca gerealiseerd.
MTC Het Multimodale Transport Centrum (MTC) is een van de speerpuntprojecten van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen. De gemeente gaat financieel participeren in de ontwikkeling van dit bedrijventerrein, omdat deze ontwikkeling nauw raakt aan de ontwikkeling van de VINEX-locatie Waalsprong én omdat dit na Bijsterhuizen de belangrijkste nieuwe werkgelegenheidslocatie is in de komende decennia. MTC biedt op de lagere termijn uitstekende kansen om de koppeling te leggen tussen arbeidsplaatsen en zorggroepen respectievelijk zorggebieden. De sectoren transport en logistiek creëren naar verwachting laaggekwalificeerde arbeidsplaatsen. Weliswaar zijn het arbeids-extensieve sectoren, maar in de spin off van deze activiteiten wordt een belangrijke toename van laaggekwalificeerde arbeidsplaatsen verwacht. Het gaat om nieuwe werkgelegenheid.
Spoorzone Nabij het NS-station wordt een kantorenlocatie ontwikkeld in een A-omgeving. Al in uitvoering is de opwaardering van het station en van de bijpassende openbaar vervoer-functies.
79
Deze kantorenlocatie omvat 48.000 tot 68.000 m2. Het aantal hoger gekwalificeerde arbeidsplaatsen, met name in de zakelijke dienstverlening, neemt toe. Wij rekenen op een spin-off aan laaggekwalificeerd werk (schoonmaak, onderhoud).
Herstructurering Heijendaal Het gebied ‘Heijendaal’ wordt gekenmerkt door de vestiging van een aantal grote, kennisintensieve functies. Het gaat om de Katholieke Universiteit Nijmegen, De Hogeschool Arnhem-Nijmegen, het Academisch Ziekenhuis St. Radboud en Mercator Science Park. Het is de grootste werkgelegenheidsconcentratie in de stad, met 11.300 arbeidsplaatsen. De werkgelegenheid is zeer gevarieerd, van hoog tot laag gekwalificeerd. De benodigde investeringen in het Mercator Science park in de tweede fase bedragen 16 miljoen, volledig gefinancierd door particuliere bedrijven. Door de uitvoering van Mercator Technology & Science Park wordt de spin-off van de Katholieke Universiteit gestimuleerd ten behoeve van ondernemingen. De nadruk ligt hier op kennisintensieve ICT. Het thema ‘Nijmegen, Kennisstad’ ontleent zijn dynamiek aan de verschillende partners die hier, dicht bij elkaar, gevestigd zijn. Van groot belang is de aanwezigheid van 12.480 KUN-studenten en 8.040 HAN studenten in de stad. Deze grote groepen leveren niet alleen een aanzienlijke economische bijdrage. Hun aanwezigheid is mee bepalend voor het imago van Nijmegen (in Nijmegen studeer je niet alleen) en draagt aanzienlijk bij aan de instandhouding van voorzieningen (profit én non-profit). Een verdere ontwikkeling van dit gebied met name gericht op de infrastructuur vraagt een investering van ƒ 1 miljoen en zal gedekt worden door eigen middelen. In het met de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) afgesloten convenant is onder meer vastgelegd dat de KUN als kennisinstelling zich verder ontwikkelt, mede met het oog op de (regionale) economische groei. Met verschillende partners zal daartoe een ‘Techologie Twinning Centre’ opgericht worden, waar ook starters met name in de sfeer van IT ondersteund kunnen worden. Speerpunten hierin zijn informatie- en communicatietechnologie, medische, chemie en materiaaltechnologie en kennis op het gebied van milieu. Tenslotte zal het thema Nijmegen ‘gezondheidsstad’ als een kansrijke economische cluster verder worden ontwikkeld.
Techno-Centre Arnhem-Nijmegen Onderzoeken en de moeizame wervingspraktijk laten zien, dat de aantrekkelijkheid van technische beroepen tanende is. Op de korte termijn kunnen bedrijven slechts met de grootste moeite technisch personeel werven en vasthouden. De gemeenten Arnhem en Nijmegen, de beide ROC’s, het RBA, ESKAN en de Kamer van Koophandel starten met een samenwerkingsverband, dat zorgt voor afstemming tussen ‘onderwijs’ en ‘arbeidsmarkt’, met name op het terrein van technische opleidingen en beroepsvaardigheden. Het accent ligt op promotie van technische beroepen, het aansluiten van technische opleidingen bij de beroepsvaardigheids-eisen van de bedrijven en op kennisuitwisseling tussen het bedrijfsleven en het technisch onderwijs. De totale investeringskosten hiervan bedragen ƒ 160.000,-, geheel te financieren door marktpartijen.
Door de hierboven genoemde strategische stadsprojecten kunnen 430 ABW-clienten aan het werk worden geholpen, waarvan 200 ID/WIW-banen.
80
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
De geraamde kosten voor de verdere uitvoering van deze strategische stadsprojecten worden gefinancierd door eigen gemeentelijke middelen.
4.4.2 Versnelde ontwikkeling van bedrijven- en kantorenlocaties
Bij nog in uitvoering te nemen delen van strategische stadsprojecten wordt 45 ha. bedrijventerrein versneld uitgifte gereed gemaakt, dan wel wordt onderzocht of dit mogelijk is. Eveneens wordt onderzocht of versneld kantorenlocaties op de markt gebracht kunnen worden. Druk vanuit de markt leidt ertoe dat er zowel voor het lokale bedrijfsleven als voor nieuwe BIJLAGE 2
bedrijvigheid met name in de groeisectoren een verdere versnelde uitgave moet plaatsvin-
ECONOMIE EN WERK
den. De benodigde extra investeringen hiervoor ramen wij op een bedrag van ƒ 1 miljoen.
Bedrijventerrein Bijsterhuizen In fase 1 en 2 werd op Bijsterhuizen vooral ruimte gecreëerd voor bedrijvigheid in de sector transport, logistiek en handel, laaggekwalificeerde werkgelegenheid maar: arbeidsextensief. Er wordt overgegaan tot snellere verwerving, zodat fase 3 en 4 (30 ha.) eerder op de markt komen. Eveneens wordt fase 5 versneld uitgifte gereed gemaakt ten behoeve van kleine kavels (15 ha.). Hierbij gaat het om ruimte ten behoeve van de sectoren lichte industrie en productie- en assemblerende bedrijvigheid, laaggekwalificeerde werkgelegenheid maar arbeidsintensiever.
Brabantse Poort De centrale detailhandelslocatie voor het stadsdeel Dukenburg/ Lindenholt (plm. 30.000 inwoners) is vrij recent uitgebreid. Afronding van ‘de kop’ van het winkelcentrum vindt de komende jaren plaats.
Waalsprong Stadsdeelcentrum Lent wordt de detailhandels-locatie voor dit VINEX-gebied, dat plm. 30.000 inwoners zal tellen. Het centrum ( 15.000 - 17.000 m2 bvo) staat gepland rond 2005, en valt in die zin buiten deze planperiode. Niettemin starten de voorbereidingen voor de bovenwijkse structuur al in 2000. Het is de verwachting dat dit centrum structureel - met name laaggekwalificeerde - arbeidsplaatsen zal opleveren. In het Waalspronggebied is voorts een kantoorlocatie (bvo 100.000 m2) geprogrammeerd rond 2005. In verband met de gespannen situatie op de kantorenmarkt (nieuwbouw) wordt in overleg met KAN bezien of deze locatie eerder ontwikkeld moet worden. Hierdoor zal ook de fysieke infrastructuur eerder aan bod komen. Met de realisatie van deze kantorenlocatie wordt een aantal hooggekwalificeerde arbeidsplaatsen in de zakelijke dienstverlening toegevoegd. Er gaat een enorme kwalitatieve en kwantitatieve impuls vanuit voor de werkgelegenheid.
Door de versnelde ontwikkeling van kantoor- en bedrijvenlocaties kunnen 160 ABW-cliënten aan het werk worden geholpen waarvan 40 ID/WIW-banen. Financiering van deze investeringen vindt plaats door middel van de rijksbudgetten Stirea en Bedrijventerreinen van Economische Zaken.
81
4.1.3 Herstructurering van bedrijventerreinen
Door herstructurering van bedrijventerreinen creëren wij, samen met de ondernemers, ruimte voor uitbreidingen, verbeteren wij de bereikbaarheid en verhogen wij het imago/ de uitstraling. De herstructurering biedt kansen om de karakterverandering van de bedrijvigheid, met een nadruk op handel, dienstverlening en een toenemend belang van logistieke processen, te volgen. Het beheer van de openbare ruimte (belangrijk punt van kritiek in de bedrijvenpeiling) wordt op niveau gebracht, om de verworvenheden van herstructurering vast te kunnen houden. De hieronder genoemde bedrijvenlocaties leveren veel laaggekwalificeerd werk. Bovendien werken er relatief veel mensen uit zorggebieden. In vergelijking met de stad als geheel (24%) werken er op Oostkanaalhaven en Westkanaaldijk tweemaal zoveel lager opgeleiden (47%). Ook komen tweemaal zoveel werknemers uit Oud-west (met enige aanpakwijken) in vergelijking met de stad als geheel. De gemeentelijke bemoeienis is ingegeven vanuit het belang van behoud van laaggekwalificeerde werkgelegenheid. Herstructurering van beide terreinen is noodzakelijk in verband met ruimtegebrek en de karakterverandering van bedrijfsactiviteiten.
Noord en Oost Kanaalhaven Het bedrijventerrein Kanaalhavens is aangelegd net na WO II. Zwakke punten ten aanzien van dit gebied: er zijn onvoldoende financiële middelen beschikbaar voor de herstructurering en het ruimteprobleem is pas op termijn en tegen hoge kosten oplosbaar. Daarnaast wordt de in gang gezette upgrading bedreigd door onvoldoende beheer van de openbare ruimte. Sterk punt: er zijn kansen om, in het kader van duurzaamheid, de watergebonden activiteiten te stimuleren. Er is een convenant afgesloten tussen de bedrijven en de gemeente om te komen tot een Plan van Aanpak Kanaalhavens. In het kader van het Plan van Aanpak Nijmegen-West wordt momenteel onderzocht welke mogelijkheden er zijn om milieu-maatregelen te nemen, zoals het opzetten van cascades, het beheren van de geluidsruimte en sectorale projecten voor het verbeteren van de bedrijfsinterne milieuzorg. Voor het uitbaggeren is een investering van 6 miljoen noodzakelijk; voor de upgrading van het gebied is een investering van ƒ 3 miljoen gemoeid.
West-kanaaldijk West-kanaaldijk is aangelegd in de zeventiger jaren. Er is een hoge organisatiegraad. Knelpunten: bereikbaarheid voor (vracht-)auto’s, OV- en fiets, vervoersmanagement, beveiliging, uitbreidingsruimte, milieusituatie. Ook hier is een beheerplan nodig voor de openbare ruimte en wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om milieu-maatregelen te nemen en de knelpunten, zoals hierboven genoemd op te lossen.
Voorafgaand aan concrete planvorming inzake herstructurering, wordt voor beide terreinen een Plan van Aanpak opgesteld, in samenspraak met de ondernemers en waar nodig in overleg met omwonenden. In het kader van deze plannen van aanpak wordt een analyse gemaakt van de bereikbaarheid in brede zin (inbegrepen vervoersmanagement), beveiliging, uitbreidingsruimte, beheer openbare ruimte en milieusituatie.
Wij verwachten met deze extra inspanningen een toename van de kansrijke sectoren in de
82
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
stad, zoals geformuleerd in de hierboven genoemde doelstelling. De benodigde investeringen zullen gedekt worden uit het Stireafonds, ISV, Europese Doelstelling II en eigen middelen.
4.1.4 Ondersteuning startende ondernemers en MKB
Starters In Nijmegen is het aantal starters in de jaren 90 sterk gestegen. Begin jaren 90 lag dit nog onder het landelijk gemiddelde, nu erboven. Conform het landelijke beeld zien we het aantal starters toenemen. Vele instanties behartigen de begeleiding van startende ondernemers. Wij constateren dat de afstemming verbeterd kan worden. Op gemeentelijk niveau
BIJLAGE 2
werken de economische discipline en sociale zaken zij aan zij. Hoewel voor etnische starten-
ECONOMIE EN WERK
de ondernemers begeleidingsprogramma’s worden aangeboden, bestaat nog onvoldoende zicht op de specifieke kansen en problemen van deze groep in Nijmegen.
Op regionaal niveau is een convenant afgesloten tussen de instanties die starters begeleiden. Doel is een betere doorverwijzing en informatievoorziening. Daarnaast wordt aandacht gegeven aan starters die niet uit een uitkeringssituatie beginnen. De problematiek van doorstartende (etnische) ondernemers wordt geanalyseerd en op basis van de analyse zullen projecten opgestart worden, bijvoorbeeld een mentorproject. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan de verbetering van het startersklimaat.
MKB Op grond van het belangrijk aandeel van het MKB in de Nijmeegse economie is extra aandacht voor een aantal aspecten op zijn plaats. Wij missen op dit moment een regionaal steunpunt van de organisatie van MKB Nederland; thans is overleg gaande om dit in de toekomst te realiseren. Dit is van belang omdat juist in het MKB mogelijkheden te vinden zijn voor plaatsing van langdurig werklozen. Binnen de gemeentelijke organisatie moet de MKBondernemer vaak op verschillende plaatsen zijn. Wij organiseren dan ook één loket waar MKB-ondernemers geholpen kunnen worden. De benodigde investeringen hebben wij geraamd op 1 miljoen gulden. Op dit moment zijn er geen middelen voor uitvoering beschikbaar; dit voornemen blijft op de prioriteitslijst staan. Een van de maatregelen zal zijn de verbetering van de regelgeving, coordinatie en doorlooptijd van procedures. De relatie tussen MKB-ondernemers, grote ondernemingen en kennisinstellingen is nu nog onvoldoende ontwikkeld. Clustervorming biedt kansen waardoor het gebruik van de WIW kan toenemen. Door intensiviering van de ondersteuning aan startende ondernemers en het MKB kunnen 125 ABW-clienten aan het werk worden geholpen, waarvan 50 ID/WIW-banen.
Op het totaal van onze maatregelen binnen de interventie versterking van de economische structuur van de stad hebben wij een financieel tekort van ca. ƒ 5 miljoen. Dit heeft betrekking op het realiseren van het bedrijvenloket en de ontwikkeling van het gebied Heyendaal.
83
4.2 Economische structuurversterking van de wijk
Doorbreken van de mono-functionaliteit Het gemeentelijk economisch beleid van de afgelopen jaren is vooral gericht geweest op concentratie van bedrijvigheid op daartoe specifiek bestemde locaties (bedrijfsterreinen, kantoorlocaties, winkelcentra). In het kader van met name de Stadsvernieuwing zijn economische activiteiten uit buurten en wijken geplaatst naar de randen van de stad. Meestal speelden milieuhinder, beperkte uitbreidingsmogelijkheden en verkeersperikelen een rol. Uit oogpunt van leefbaarheid en versterking van wijk- en stadseconomie groeit steeds meer het besef, dat juist een menging van functies wonen, werken en voorzieningen bevorderd zou moeten worden.
Kleinschalige bedrijvigheid in wijken Buurteconomie betreft het weer terugbrengen en stimuleren van economische activiteiten in buurten en wijken, bij voorrang waar de werkloosheid het hoogste is (Zones van economische activiteiten). Uiteraard moet het daarbij gaan om niet-hinderlijke menging van functies of inpasbare functies. Er is bovendien aantoonbaar behoefte aan kleinschalige bedrijfshuisvesting, kleine kavels en woon- en werkpanden. Kleinschalige werkgelegenheid in de wijk levert bovendien een welkome aanvulling op de schaarse locatiemogelijkheden op bedrijventerreinen. Qua aard van bedrijvigheid richt buurteconomie zich op ambacht, nijverheid en financiële en zakelijke dienstverlening. Om startende ondernemers ook hier te stimuleren is een bedrag van ƒ 200.000,- beschikbaar. De huidige regelgeving (met name op het gebied van de ruimtelijke ordening) houdt nog onvoldoende rekening met deze beleidsomslag. Voor detailhandel geldt het in het bijzonder het vigerende ‘detailhandel-structuurbeleid voor buurt- en wijkbewinkeling’ én het ‘perifere detailhandelsbeleid’ Voor horeca geldt de toets aan de vigerende bestemmingsplannen, waarbij overlast een belangrijke plaats inneemt. Bovendien geldt het ‘horeca-accentbeleid voor het stadscentrum’. Wij willen in het kader van wijkontwikkelingsplannen in overleg met bewonersorganisaties en geïnteresseerde ondernemers bezien of terreinen, panden en/of zones met de bestemming bijzondere doeleinden te ontwikkelen zijn tot kleinschalige en schone bedrijvigheidslocaties. De benodigde investeringen bedragen ƒ 6 miljoen, waarvan 80% door marktpartijen gefinancierd moet worden.
Herontwikkelen wijklocaties Wij inventariseren mogelijke herontwikkelingslocaties in de stad en in het bijzonder in de aanpak- en attentiewijken. Hierbij betrekken wij de mogelijkheden die vrijkomende gebouwen bieden. Bij de uitwerking van masterplannen in bestemmingsplannen onderzoeken wij welke vlekken geschikt zijn voor functiemenging. In bestemmingsplannen wordt een specifieke paragraaf opgenomen over ‘functiemenging/ functiemengingszone’. Wij doelen dan op woon-werkeenheden, kleine kantoorgebouwen en bedrijfsverzamelgebouwen. Ook worden de mogelijkheden voor vrije beroepen aan huis verruimd. Voor de ontwikkeling van locaties is een investering van ƒ 1,5 miljoen geraamd en deze wordt gedekt door het Stedelijke Vernieuwingsfonds.
84
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Winkelstructuur Wij zorgen voor een evenwichtige en levensvatbare winkelstructuur op buurt- en wijkniveau. Dit is (deels) gerealiseerd in Hengstdal, Molenweg-Noord en Molenweg-Zuid. In voorbereiding resp. uitvoering zijn de wijkwinkelcentra in Hatert, Willemsweg, Groenestraat. Waar dat nodig is geven wij ondernemers een steuntje in de rug bij de overstap en begeleiden wij eventuele saneringsprocessen bij bedrijven die een aflopend perspectief kennen. Waar ons beleid een bedreiging vormt voor ‘de enige overgebleven winkel in de buurt’ proberen wij middels nieuwe winkelconcepten tot passende oplossingen te komen. Dit doen wij samen met andere partijen zoals supermarkt-organisaties, banken, woningbouwcorporaties en winkeliers. In de wijk Hatert wordt een locatie aangewezen voor de ontwikkeling van een nieuw con-
BIJLAGE 2
cept buurtwinkel (combinatie van food/ horeca/ gemak/ diensten), zo mogelijk gekoppeld
ECONOMIE EN WERK
aan andere voorzieningen. Vragen inzake inpassing in het vigerende beleid of inzake de levensvatbaarheid gaan wij daarbij niet uit de weg. Met name de uitbreiding van supermarkten brengt extra werkgelegenheid met zich mee. Daarnaast ontstaan mogelijkheden in de sfeer van beveiliging en beheer/ onderhoud van de grotere buurtwinkelcentra. Wij overleggen met de betrokken organisaties en winkeliers over de mogelijke inzet van langdurig werklozen.
Winkelmilieu Verbetering van winkelmilieus van buurt- en wijkwinkelcentra in diverse stadsdelen vergt naar globale schatting een totaal bedrag ad ƒ 2.250.000,- om onze ambities te kunnen realiseren. Het Fonds Stedelijke Vernieuwing dekt deze middelen. Er wordt waar nodig een koppeling gelegd met het realiseren van bedoelde levensvatbare winkelstructuur. Het betreft de Couwenbergstraat (Hatert, aanpakwijk), Willemsweg (Willemskwartier, aanpakwijk), Groenestraat, Koekoekstraat (Oud West, aanpakwijk) en Einsteinstraat.
Goffert Het bedrijfsverzamelgebouw de Goffert ligt tegen het Willemskwartier (aanpakwijk) aan. Het gebouw is bedoeld voor starters. De weg naar zelfstandig ondernemerschap opent voor een kleine groep werklozen de kans tot economische zelfstandigheid. Het gebouw wordt gerenoveerd en uitgebreid van 2.790 m2 VVO naar 5.345 m2 VVO. Momenteel zijn er ca. 40 bedrijfjes gevestigd met 75 à 100 arbeidsplaatsen. Door de uitbreiding groeien deze aantallen met 30 à 40 bedrijfjes en 50 à 75 arbeidsplaatsen. De benodigde investeringen van dit bedrijfsverzamelgebouw bedragen ƒ 250.000,- en zullen door eigen middelen gedekt worden.
Hatert In het kader van het wijkperspectiefplan Hatert wordt bezien of een BD-zone geschikt kan zijn voor kleinschalige bedrijvigheid in het kader van Buurteconomie. Daarnaast willen wij op basis van extern advies professionele begeleiding bieden aan startersinitiatieven in de wijk Hatert. De benodigde investeringen zijn geraamd op ƒ 1 miljoen en zullen voor 50% gedekt worden door het Fonds Stedelijke Vernieuwing en voor 50% door marktpartijen.
Steun voor bedrijven De bedrijvensteunregeling winkelverplaatsingen is onderdeel van de subsidieverordening
85
Stadsvernieuwing. De regeling wordt gebruikt om de bedoelde levensvatbare winkelstructuur te realiseren respectievelijk te behouden. De kosten hiervan bedragen ƒ 800.000,-, geheel te dekken uit het Fonds Stedelijke Vernieuwing. Met het terugbrengen van de bedrijvigheid in de buurt kunnen 150 ABW-cliënten aan de slag waarvan 60 ID/WIW-banen; de kosten daarvan worden gedekt door het Instroom-doorstroomfonds.
Samenvattend ziet het beeld er als volgt uit: Onderstaand overzicht geeft een gekwantificeerd overzicht van de banen voor ABW-clienten, onderverdeeld naar ID/WIW-banen; banen als gevolg van de surplus van de werkgelegenheidsgroei en banen ontstaan als gevolg van extra inspanningen. Aangezien de werkgelegenheidsgroei niet alleen plaatsvindt binnen de in het kader van het GSB geformuleerde interventies is ook de banengroei buiten deze interventies in onderstaande tabel opgenomen.
Interventies
D/WIW\I surplus groei
Strategische stadsprojecten
extra groei
totaal
200
130
100
430
Versnelde ontwikkeling werkgelegenheidslocaties 40
70
50
160
Herstructurering van bedrijfsterreinen Economische structuurversterking van de wijk Starters en MKB Overige non-profit Overig markt-gerelateerd Totaal
-
-
-
-
60
40
50
150
50
24
50
125
375
95
-
470
375
140
-
515
1100
500
250
1850
Niet alleen verwachten wij met onze inspanningen in de stad en in de wijk een afname van de werkloosheid, maar ook een toename van het aantal arbeidsplaatsen met 1.5% en een toename van het aantal bedrijven.
4.3 Versterken van de gesubsidieerde arbeid
De Wet Inkomensvoorziening Werklozen (WIW) was in feite de eerste stap in deze richting: de WIW is toegankelijk voor een brede doelgroep. De wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA) volgde, met bijbehorende budgetten. Inmiddels hebben we ook al te maken met een nieuwe regeling en bijbehorende geldstroom ‘de Sluitende Aanpak’: doelgroep de ‘nieuwe’ werkzoekenden (mensen die korter dan 12 maanden werkzoekend zijn). En verder is in het voorjaar 1999 overleg gestart tussen de G-25 en de landelijke sociale partners over de gemeentelijke betrokkenheid bij sectorbeleid en -afspraken. Tenslotte noemen wij het streven van het kabinet om het ‘gemeentelijk werkfonds’ om te vormen tot een Fonds voor Werk en Inkomen. Dit zal leiden tot een vermindering van het grote aantal doeluitkeringen. Een slagvaardiger aanpak wordt mogelijk.
Wij willen in de komende jaren het aantal gesubsidieerde arbeidsplaatsen verhogen. Dat doen wij om enerzijds langdurig werklozen als opstap naar een reguliere arbeidsplaats, anderzijds als middel om mensen te activeren, waardoor maatschappelijke participatie toe-
86
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
neemt. Wij willen in de komende planperiode komen tot ‘package-deals’ met ondernemers. In deze package-deals wordt als voorwaarde voor de inzet van gemeentelijke investeringsmiddelen een rechtstreekse koppeling gelegd met de inzet van scholings- en werkervaringstrajecten, gesubsidieerde arbeidsplaatsen en loonkostensubsidies op grond van de bovenstaande regelingen. Met name op het terrein van de WIW wordt het verschil tussen taakstelling en realisatie hiervoor ingezet. De opstap naar een reguliere arbeidsplaats zal met name worden gestimuleerd door de inzet van scholingsgelden en extra begeleiding.
Nieuwe CWI In de loop van 2000 zal naar verwachting het nieuwe Centrum voor Werk en Inkomen gaan BIJLAGE 2 ECONOMIE EN WERK
functioneren. Dit betekent tegelijkertijd het einde van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zoals we die nu kennen. Ook de positie van met name de grotere gemeenten op het terrein van arbeidsmarkt en werkgelegenheid zal hierdoor veranderen. Immers, veel sterker dan nu nog het geval is zal de gemeente worden aangesproken op de positie van alle werkzoekenden in de stad en niet alleen meer op de zorg voor de ABW-gerechtigden.
Instrumenten Onderstaand gaan wij uitgebreider in op het instrumentarium dat de gemeente ten dienste staat als lokale regisseur op het terrein van arbeidsmarkt en werkgelegenheid. De totaal benodigde kosten voor het uitvoeren van de diverse maatregelen ter versterking van de gesubsidieerde arbeid bedragen ƒ 378.325.000,- aan exploitatielasten over de periode 2000 t/m 2004. Het meten van het concreet behaalde resultaat geschiedt aan de hand van de verschillende taakstellingen. De dekking is afkomstig uit de volgende fondsen: Werkfonds, WIW, Instroom-Doorstroombanen, wet REA.
4.3.1 Instroom/Doorstroom-banen (I/D-banen)
Wij zetten het op dit terrein tot nog toe gevoerde beleid voort. Wij maken daarbij ook gebruik van de verruiming in de regelgeving, die het mogelijk maakt het aantal beleidsterreinen en de in aanmerking komende voorzieningen uit te breiden. Wij denken aan de sectoren als kinderopvang, toezicht en veiligheid, cultuur, sport en recreatie, sociaal cultureel werk en maatschappelijke dienstverlening. Voor deze kabinetsperiode is ons een budget toegezegd waarmee wij uiteindelijk 666 banen extra kunnen realiseren. Vanaf het jaar 2000 krijgen de gemeenten ook de regie over en de budgetten voor de 'Zorg'-banen. Op dit moment gaat het naar schatting om 150 banen in en om Nijmegen, in ziekenhuizen, verzorgingstehuizen etc. Met name in deze sector biedt de I/D-opstap goede mogelijkheden voor doorstroom naar hoger gekwalificeerde functies binnen deze CAO. Goede scholingsmogelijkheden zijn daarvoor een voorwaarde.Een van onze beleidsaccenten is het stimuleren en faciliteren van I/D-werkgevers, tot en voor het open stellen van scholingsmogelijkheden voor hun medewerkers.
Taakstelling 2000 t/m 2004: 1.300 banen, hiermee is een bedrag van ƒ 236.000.000,gemoeid. In 1999 is gestart met 623 I/D banen. De taakstelling wordt gedurende de looptijd van het ontwikkelingsprogramma verhoogd met 677 I/D-banen (naar 1300 eind 2003). Om de doorstroom daadwerkelijk te bevorderen zal jaarlijks één op elke zes I/D-banen als doorstroombaan worden ingezet.
87
4.3.2 Wet Inschakeling Werkzoekenden
WIW De WIW is de opvolger van banenpool en JWG en wordt gefinancierd uit de doeluitkering ‘gemeentelijk Werkfonds’. In tegenstelling tot de I/D-banen gaat de WIW uit van een persoonsgerichte benadering, waarbij maatwerk voor de ‘klant’ wordt geleverd, afhankelijk van zijn of haar afstand tot de arbeidsmarkt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen. De WIW mag, in tegenstelling tot de banenpool, ook in de marktsector worden ingezet. Al eerder gaven wij aan dat wij ten aanzien van I/D-banen de intentie van de regeling ten volle blijven volgen: verruiming van werkgelegenheid in de non-profitsector. Dit impliceert voor de WIW-banen dat wij het accent sterk willen leggen op banen in de marktsector, zo mogelijk door detacheringsregelingen.
Bemiddeling vindt plaats door een aan de gemeente gelieerde detacheringsorganisatie. Van oudsher vonden mensen in de, toen nog, banenpool voornamelijk werk in de non-profitsector. Waar ook de I/D banen vooral gericht zijn op het verruimen van de werkgelegenheid in die sector, zien we dat sprake is van concurrentie met de WIW-dienstbetrekkingen. De laatste categorie banen heeft een slechtere uitgangspositie gezien de financiële consequenties die aan detachering vastzitten. Tezamen met de krappe arbeidsmarkt leidt dat ertoe, dat gemeenten problemen hebben met het halen van hun WIW-taakstelling. De taakstelling voor Nijmegen is 1241, de realisering per 1-1-1999 was 817. Niettemin zien wij geen aanleiding om de taakstelling te verlagen. Veeleer is hier sprake van een kans om een verbinding te leggen tussen de doelstelling van economische structuurversterking en extra werk voor werklozen.
Taakstelling: 2002 t/m 2004: 1.240 plaatsen. De kosten bedragen ongeveer ƒ 20 miljoen per jaar; over de periode van het ontwikkelingsprogramma (2000 tot en met 2004) gaat het om ƒ 102.500.000-. Wij handhaven hierbij onze oorspronkelijke financiële vertaling die hoort bij de taakstelling tot en met het jaar 2004. In 1999 is gestart met 817 WIW-banen. Gedurende de looptijd van het ontwikkelingsprogramma wordt deze taakstelling verhoogd met 423 WIW-banen (naar 1240 WIW-banen eind 2004). Er wordt naar gestreefd jaarlijks 10% van de WIW-banen in de marktsector weg te zetten.
De werkervaringsplaatsen-regeling biedt de gemeente de mogelijkheid een loonkostensubsidie te verstrekken aan een werkgever die bereid is een langdurig werkzoekende aan te stellen. De gemeente ontvangt voor deze taak geen vastliggend budget. Langs deze weg verrichte plaatsingen kunnen achteraf bij het ministerie gedeclareerd worden. De gemeente werkt hier nauw samen met andere, ook commerciële, intermediairs. Taakstelling: 265 plaatsen per jaar vanaf 2000. Het totaal aantal plaatsingen tot en met 2004 bedraagt 1.325.
88
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
4.3.3 Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten
Bovenop het WIW-instrumentarium biedt de Wet REA extra mogelijkheden mensen te helpen op weg naar werk. De gemeente kan op declaratiebasis beschikken over het REA-plaatsingsbudget. Met dit budget kan de gemeente de werkgever een plaatsingssubsidie verstrekken en de werknemer faciliteren met vervoersvoorzieningen, voorzieningen op de werkplek, scholing en training enz.. Bij de uitvoering van de wet wordt nauw samengewerkt met het RBA (afdeling Arbeidsintegratie) en andere intermediairs. Gezien de complexiteit van de met de doelgroep verbonden regelgeving is het nog niet mogelijk hier tot een definitieve taakstelling te komen. BIJLAGE 2 ECONOMIE EN WERK
Voorshands gaan wij uit van 70 plaatsen in 5 jaar. Daarnaast zullen wij in 1999 zo’n 100 trajecten inkopen gericht op reïntegratie in het arbeidsproces. Toename aantal arbeidsplaatsen voor gehandicapten: van 15 arbeidsplaatsen in 2000 oplopend naar 70 arbeidsplaatsen eind 2004. De totale kosten bedragen ƒ 11,1 miljoen.
4.4 Individuele trajectbegeleiding
Zoals wij eerder aangegeven hebben kent Nijmegen een hardnekkig percentage langdurig werklozen. Individuele trajectbegeleiding is noodzakelijk om deze doelgroep weer aan het werk te helpen. Een van de belangrijkste randvoorwaarden voor een enigszins kansrijke positie op de arbeidsmarkt is een adequaat scholings- en kennisniveau. Bij de doelgroepen die we als gemeente in beeld hebben gaat het dan vaak om arbeidstrainingsachtige projecten, om- en bijscholing. Bij de hier beschikbare middelen gaat het deels om eigen middelen, deels om doeluitkeringen van de Rijksoverheid, t.w. Inkoop Dienstverlening ARBVO, Sluitende Aanpak (inclusief inverdien)van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en tenslotte de Europese subsidiefondsen. Met eigen middelen koopt de gemeente trajecten in bij: -
de Leerwerkprojecten ƒ1,8 miljoen (1,8 miljoen, 118 jaarplaatsen; Jeugd en Veiligheid ƒ 700.000,-
-
het ROC (2.3 miljoen, 500 trajecten).
Het gaat hier om voortrajecten die leiden tot directe plaatsing in een baan (30%) en toeleiding naar een zo mogelijk certificerende vervolgopleiding.
Budgetten op grond van doeluitkeringen waarmee verder trajecten en opleidingen kunnen worden ingekocht: -
inkoopgelden Arbvo (jaarlijks 900 trajecten) ƒ 3,9 miljoen per jaar; totaal gaat het om ƒ 19,5 miljoen.
-
regulier budget educatie (ruim 4 miljoen inkoop bij ROC, goed voor 1100 trajecten NT1 en 1400 NT2)
Inburgeringsgelden (ruim 2 miljoen inkoop bij het ROC, goed voor 245 trajecten).
Sluitende aanpak Op grond van Europese afspraken heeft Nederland zich verplicht tot medewerking aan maatregelen die werkloosheid moeten voorkomen. Een van deze maatregelen (Sluitende Aanpak) heeft tot doel om aan nieuwe werkzoekenden binnen 12 maanden na hun werkloos raken een scholings- en/of arbeidsmarkttraject aan te bieden. Het beschikbare budget
89
wordt verdeeld over de drie kolommen (UVI's, CBA, gemeenten). De gemeente koopt de scholings- en/of arbeidsmarkttrajecten in bij scholingsinstituten en intermediairs. Samenwerking met het RBA en de UVI's binnen het CWI kan het beschikbare budget en daarmee ook de te bereiken doelgroep vergroten. Het is de verwachting dat de thans geldende extra taakstelling, te weten bemiddeling van 484 nieuwe werkzoekenden per jaar, wordt gehaald. Dit aantal loopt parallel met het aantal fase 4 klanten dat op jaarbasis een beroep doet op de ABW. De gemeente is verantwoordelijk voor fase 4. Arbeidsvoorziening is verantwoordelijk voor fase 1, 2 en 3.
Instroom ABW en aanbod doelgroep 1999 De gemeente verwacht in 1999 een gemiddelde instroom in de ABW van 150 uitkeringsgerechtigden per maand. Hetgeen in 1999 neerkomt op een verwachte totale instroom van 1800 nieuwe klanten. Op basis van ervaringsgegevens uit 1998, de demografische ontwikkelingen en de regionale arbeidsmarkt, is de verwachting dat deze 1800 klanten als volgt worden verdeeld over de fasen:
Fase 1 (56%)
1008 klanten
Fase 2 (6%)
108 klanten
Fase 3 (12,5%)
225 klanten
Fase 4 (25,5%)
459 klanten
Kosten: ƒ 2.200.000,- per jaar te financieren door de maatregel Sluitende Aanpak voor Nieuwe Werklozen. Over de periode 2000 tot en met 2004 betekent dit een bedrag van ƒ 11.000.000,-.
Inhaalslag Werkloosheid allochtonen De werkgelegenheid voor allochtonen is wel gestegen, maar niet genoeg om het toegenomen aanbod op te vangen, zodat de werkloosheid onder allochtonen nog steeds onevenredig hoog is. Volgens de CBS-cijfers bedraagt de werkloosheid onder autochtonen 8,6% in 1997. Het werkloosheidspercentage onder Antillianen bedraagt 13.7% (170) en onder Surinamers 9.5% (100). Het percentage werkloze Marokkanen is echter 25% (367), van de Turken zelfs 28,6% (771). Het absolute aantal arbeidsplichtige allochtone ABW-klanten bedraagt in 1999 1408.
De middelen in het Werkfonds zullen sterk op deze allochtonen gericht zijn. Om succesvolle uitstroom van allochtonen naar de arbeidsmarkt ook nog op een andere wijze te bevorderen, zal de gemeente er naar streven om voldoende randvoorwaarden te creëren. Gedacht wordt aan: voldoende kinderopvang, betere mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren, huisvesting en psychosociale hulpverlening om vroegtijdige uitval in de arbeidsmarkttrajecten te voorkomen.
Evenals in 1999 willen wij er de komende 4 jaar(tot en met 2004) naar streven dat tenminste 25% van de in te vullen gesubsidieerde arbeidsplaatsen zal toekomen aan allochtonen. Wij willen de komende programmaperiode jaarlijks 20 allochtonen toeleiden naar regulier werk. In samenwerking met derden willen wij 50 WIW-werkervaringsplaatsen per jaar realiseren voor allochtonen. In coproductie met de WSW-organisatie willen wij 10 WSW-plaatsen voor
90
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
allochtonen bewerkstelligen. Daarnaast willen wij 10 I/D-banen realiseren voor allochtonen, 40 allochtonen plaatsen op WIW-dienstbetrekkingen en 25 allochtonen toeleiden naar sociale activeringstrajecten. In totaal gaat het om 155 plaatsen/trajecten per jaar.
Taakstelling: 155 plaatsingen/trajecten voor allochtonen per jaar. Over de periode van het ontwikkelingsprogramma (2000 tot en met 2004) betekent dit 775 plaatsingen/trajecten. Per saldo een vermindering van het aantal arbeidsplichtige allochtone ABW-klanten van 1408 in 2000 naar 1058 eind 2004 (350 stromen uit naar werk). Daarnaast zitten eind 2004 425 allochtonen in een traject.
BIJLAGE 2 ECONOMIE EN WERK
Doelstelling 3 De Europese Subsidie Fondsen doelstelling 3 (ESF) wordt toebedeeld en beheerd door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Binnen de regio Gelderland komt Nijmegen met 750 deelnemers jaarlijks in aanmerking voor een budget van ruim 3 miljoen. De nadruk ligt hier op scholings- en toeleidingsmaatregelen voor mensen met een lagere of beperkte opleiding. In 1999 kon de gemeente Nijmegen evenals de overige G-25 een eenmalig beroep doen op extra landelijk ESF 3 budget. In samenspraak en nauwe samenwerking met een aantal lokale organisaties en instellingen hebben we uiteindelijk tot een bedrag van 1.8 miljoen aan projecten kunnen indienen met in totaal naar verwachting 180 deelnemers.
Doelstelling 2 Als gemeente binnen het Doelstelling 2 gebied Arnhem/Nijmegen kan Nijmegen een beroep doen op middelen gericht op opleiding en omscholing van werkzoekenden naar de sectoren ICT, Logistiek, Technologie, Toerisme en Recreatie. Criterium hierbij is dat 60% van de trajecten leidt tot een baan. In de praktijk blijkt dit percentage in onze regio op 90% te liggen. Het aantal deelnemers in 1998 was 628 bij een budget van 6 miljoen. Streefgetal 2000: 500. Graag maken we hierbij de opmerking dat mede dank zij de Doelstelling 2 gelden en de uitstekende samenwerking met een groot aantal externe partners in profit- en non-profitsector het aantal hoger opgeleiden in het bestand van de gemeente Nijmegen spectaculair gedaald is: van ruim 4000 in 1994 tot 800 begin 1999. Op basis van de huidige informatie wordt doelstelling 2 in 2000 niet gecontinueerd voor onze regio.
Verwachte nieuwe gelden / Europese structuur fondsen De aanpak van de stedelijke problematiek staat hoog op de Europese agenda. Voor de periode 2000- 2006 stelt de Europese Commissie via de zogenaamde Structuurfondsen geld beschikbaar voor de steden. In Nederland komen negen steden hiervoor in aanmerking. De betrokken steden hebben gebieden aangewezen die vallen onder Doelstelling 2 ‘stedelijk luik’ van de Europese Structuurfondsen. Voorwaarde daarbij is, dat voor deze gebieden een apart programma wordt geschreven en de Europese middelen via dit programma additioneel ter beschikking worden gesteld aan de geselecteerde.
Kanaalgebied Ook onze gemeente is een van de gemeenten die in aanmerking komt voor deze Europese middelen. In een eerdere fase hebben we daartoe, op basis van de door de Europese Commissie aangegeven criteria, een gebied geïdentificeerd met een aaneengesloten karak-
91
ter en een bevolkingsomvang van plm. 50.000 inwoners dat voldoet aan de Europese criteria. Bij de gebiedsafbakening is uiteraard ook gekeken naar de prioriteiten in het kader van ons stedelijk beleid. Uiteindelijk is het gebied samengesteld in nauwe samenspraak met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Europese Commissie. In het kader van Doelstelling 2 ‘stedelijk luik’ is ons door de Europese Commissie gevraagd het betrokken gebied ook van een naam te voorzien die correspondentie en organisatorische afhandeling vergemakkelijkt. De werknaam is geworden: ‘Kanaalgebied’.
Voor het Kanaalgebied wordt een programma opgesteld conform de Europese eisen op dit terrein. Gelet op het feit dat het programma, voor wat betreft het Europese deel, volledig gefinancierd zal worden uit het Europese Fonds voor de Regionale Ontwikkeling, ligt het accent binnen het programma op projecten en maatregelen die vanuit de economische invalshoek inhoud krijgen. Er zijn daarbij drie prioriteiten onderscheiden: -
verbetering van de stedelijke infrastructuur met het accent op vestigingsmilieu en een aantrekkelijke leefomgeving vanuit economisch perspectief;
-
benutten van economische kansen voor het gebied door middel van onder andere het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid, bevorderen van initiatieven en economische samenhang en het verbeteren van de arbeidsmarktsituatie in het gebied;
-
verbeteren van de sociale samenhang met als belangrijke maatregelen sociale cohesie en veiligheid en samenlevingsopbouw, waarbij ook hier zoveel mogelijk een economische invalshoek zal worden gekozen.
Voor het Kanaalgebied wordt een programma opgesteld conform de Europese eisen op dit terrein. Gelet op het feit dat het programma, voor wat betreft het Europese deel, volledig gefinancierd zal worden uit het Europese Fonds voor de Regionale Ontwikkeling, ligt het accent binnen het programma op projecten en maatregelen die vanuit de economische invalshoek inhoud krijgen. Er zijn daarbij drie prioriteiten onderscheiden: -
verbetering van de stedelijke infrastructuur met het accent op vestigingsmilieu en een aantrekkelijke leefomgeving vanuit economisch perspectief;
-
benutten van economische kansen voor het gebied door middel van onder andere het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid, bevorderen van initiatieven en economische samenhang en het verbeteren van de arbeidsmarktsituatie in het gebied;
-
verbeteren van de sociale samenhang met als belangrijke maatregelen sociale cohesie en veiligheid en samenlevingsopbouw, waarbij ook hier zoveel mogelijk een economische invalshoek zal worden gekozen.
Inhoudelijke afstemming Vanuit de optiek van Doelstelling 2 is het Kanaalgebied een gebied dat door ligging, inrichting en voorkomen van de functies wonen, werken en recreëren naast elkaar, in economische termen gemeten groeipotentie heeft. De maatregelen in het Kanaalgebied moeten bijdragen aan duurzame handhaving en ontwikkeling van de functies wonen en werken en leiden tot een toename van het aantal gerealiseerde arbeidsplaatsen voor de bewoners van het gebied. ‘Duurzaam’ is hierbij een sleutelbegrip: gecontroleerde groei met behoud van een goed werk- en leefmilieu.
92
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Organisatorische afstemming Het doelstelling 2 Programma is inhoudelijk nauw verwant aan het ontwikkelingsprogramma voor onze stad. De gemeente Nijmegen heeft al enige jaren ervaring met de EFRO-geldstroom als onderdeel van het gebied dat samen met Arnhem en een aantal KAN-gemeenten de Doelstelling 2- status heeft tot 31-12-1999. Vanaf 1-1-2000 heeft dit gebied nog de beschikking over het zgn. Phasing- out budget: 40 miljoen EFRO voor een periode van 4 jaar. Volgens de Europese regelgeving is het zo dat het phasing- out budget niet ten goede mag komen van het stedelijk Doelstelling 2 gebied in Nijmegen (dit geldt ook voor Arnhem). Omgekeerd mag geen voor het Kanaalgebied bestemd geld buiten dit gebied geïnvesteerd BIJLAGE 2 ECONOMIE EN WERK
worden. Voor beide geldstromen moet een volgens Europese regels ingerichte organisatiestructuur worden ingericht. We hebben dus in onze regio met twee geldstromen te maken die vanuit hetzelfde structuurfonds aan vergelijkbare doelstellingen ten goede kunnen komen.
Zowel ambtelijk als bestuurlijk heeft dit inmiddels geleid tot overleg met de betrokken regionale en provinciale organisaties. In een gesprek tussen provinciale gedeputeerde en portefeuillehouders van Arnhem en Nijmegen is dan ook overeengekomen de opzet en uitvoering van Europese programma’s in het KAN- gebed op elkaar af te stemmen. Deze afstemming zal plaatsvinden via bestaande overlegvormen. Bij programmerings- en financieringsvoorstellen zal rekening worden gehouden met de inhoudelijke raakvlakken tussen de programma’s, die vooral liggen op het gebied van economische en stedelijke ontwikkeling. In dat kader is het van groot belang het bevorderen van het functioneren van het MKB via daartoe geëigende maatregelen op te nemen. Daarbij kan worden gedacht aan arbeidsplaatsenregelingen, startersbegeleiding en kennisoverdracht.
Voor het stedelijk Doelstelling 2 gebied is een projectorganisatie in voorbereiding conform de Europese voorschriften in deze. Voor de G-9 zal landelijk een Comité van Toezicht worden samengesteld. Eerste taak van dit orgaan is het opstellen van het Enig Programmerings Document. De G-9 zullen programmacomplementen maken, die enerzijds aansluiten bij het al genoemde EPD, anderzijds naadloos moeten passen binnen het ontwikkelingsplan grotestedenbeleid.
Aansturing van het Nijmeegse programma en de daarmee gepaard gaande geldstroom van 32 miljoen zal in handen gelegd worden van een lokale Stuurgroep met deelname van de wethouders EZ en Grotestedenbeleid.
Voor het aanjagen en ontwikkelen van projecten en het ‘voeden’ van de Stuurgroep zijn projectmanagement en programmasecretariaat verantwoordelijk. Bij de verdere invulling van Stuurgroep en projectmanagement en programmasecretariaat zal via de keuze van de relevante disciplines en door gebruik te maken van personele unies gezocht worden naar een adequate afstemming met het grotestedenbeleid, gemeentebeleid in het algemeen en regionaal vastgelegd beleid.
Uiteraard wordt daarbij rekening gehouden met de eisen die door de Europese Unie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden gesteld in relatie tot deze
93
programma’s. In het bijzonder betreft dit: -
een doorzichtige besluitvorming inzake projecten die passen binnen het programma, waarbij partners uit het gebied zelf betrokken worden. Daarnaast is sprake van een transparant en controleerbaar geheel;
-
een goed en dekkend systeem voor beheer en monitoring van het programma met controleerbare verantwoording van de bestede middelen en acties jegens de Europese Commissie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Uitgangspunt is verder dat de projectselectie en -uitvoering primair op het gemeentelijk niveau zal plaatsvinden, gekoppeld aan bestaande structuren. Het Doelstelling 2 programma is daarnaast onderworpen aan controle en toezicht, zoals neergelegd in de Europese richtlijnen en zal in goede samenspraak met de overige steden die in aanmerking komen voor Doelstelling 2 ‘stedelijk luik’ worden uitgevoerd.
In relatie tot de beheers- en uitvoeringsinstrumenten die ontwikkeld zijn in het kader van het ontwikkelingsprogamma grotestedenbeleid zal nauw aansluiting worden gezocht bij de monitoring en procesbeheersing zoals eerder beschreven in het voorliggende plan. Dit betekent dat de resultaten van het Doelstelling 2 programma regelmatig in het licht van de overallontwikkeling voor het grotestedenbeleid in onze gemeente zullen worden gepresenteerd en getoetst, opdat met name ook het additionele karakter van het Doelstelling 2 programma bewaakt wordt.
Wij werken op diverse niveaus mee aan activiteiten die ertoe bijdragen dat Nederland ook in de volgende periode die in 2000 begint in aanmerking zal komen voor Europese structuurfondsen. Voorlopig kunnen we naar verwachting volgend jaar nog wel een beroep doen op overgangs- en fase out regelingen (vandaar het lagere streefgetal van 500 deelnemers in 2000).
Rol van de overheid Het bovenstaande overzicht en de bijbehorende cijfers illustreren de groeiende regisserende rol van de lokale overheid op het terrein van het arbeidsmarktbeleid. Het gaat hier om een steeds meer interactief beleidsterrein, waarbij door de gemeente ingekochte opleidingen kunnen leiden tot een (gesubsidieerde) baan of tot vervolgopleidingen. De dynamiek van de arbeidsmarkt is niet altijd te volgen met de bestaande regelingen. We zien dan ook, dat het kabinet aankoerst op een steeds grotere flexibiliteit en daarmee een grotere slagvaardigheid van betrokken overheden en instellingen. Waar mogelijk zullen wij van ruimere mogelijkheden gebruik maken. In die zin is een vruchtbare - zij het ambitieuze - relatie te leggen tussen de maatregelen inzake economische structuurversterking, die naast eigen investeringsmiddelen een extra investeringsimpuls vragen én de uitvoering van de regelingen die hierboven beschreven zijn.
94
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
5. Regionale afstemming Overleg met partners Bij de totstandkoming van dit ontwikkelingsplan hebben wij met diverse partners reeds gesprekken gevoerd. Zo is er contact geweest met de Provincie Gelderland, bedoeld om mogelijke toekomstige samenwerkingsverbanden nader te verkennen. Verder hebben bij in onze consultatierondes met vertegenwoordigers van het Nijmeegse bedrijfsleven van gedachten gewisseld over onze visie en onze koers binnen deze planperiode. Tenslotte hebben wij het reeds bestaande Nijmeegse Platform Economie en Werk geraadpleegd over onze ambities. In dit platform zijn vertegenwoordigd het R.B.A., Kamer van BIJLAGE 2 ECONOMIE EN WERK
Koophandel, Werkgeversvereniging Midden Gelderland, het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) en de Industriële Kring. Vervolgafspraken zijn gemaakt om suggesties en ideeën verder uit te werken over de betrokkenheid van dit platform en de wijze waarop verschillende projecten gezamenlijk uitgevoerd kunnen worden.
Regionaal Structuurplan Het regionaal structuurplan vormt het kader waarbinnen op het schaalniveau van de KANregio ruimtelijke claims zijn afgewogen en ontwikkelingen worden geleid. Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen, kantoorontwikkeling, infrastructurele verbindingen en ruimte voor groen- en natuurontwikkeling hebben na een intensief regionaal afstemmings- en besluitvormingsproces alle hun plaats op de plankaart gekregen. Onze stedelijke doelstellingen op al deze terreinen zijn daarmee in principe ook regionaal afgestemd en ruimtelijk ingekaderd. In juni van dit jaar heeft een eerste regionale bestuurlijke bijeenkomst in het knooppuntverband plaatsgevonden. Daarin is het Nijmeegse plan gepresenteerd. In een tweede bijeenkomst in september jl. is het Nijmeegse plan nader toegelicht en zijn de regionale aspecten aan de orde geweest. Van de zijde van het knooppunt wordt gemeld dat de globale toetsing leidt tot de conclusie dat de plannen sporen met het door het KAN vastgestelde regionale beleid.
Bereikbaarheid Op het terrein van de mobiliteit en bereikbaarheid van de stad werken wij nauw samen met het KAN dat een coördinerende rol speelt in regionale mobiliteitsvraagstukken. Samen met deze regionale bestuurslaag ontwikkelen wij projecten die zich vooral richten op het woonwerkverkeer: het beperken van het onnodige autoverkeer, en het stimuleren van het gebruik van andere vormen van vervoer (openbaar vervoer, fiets, kabeltram). Dit vindt plaats als uitwerking van het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan voor het knooppunt ArnhemNijmegen. In dit kader is ook de regio/agglorail van groot belang. Een snelle railverbinding op de as Zevenaar-Arnhem-Nijmegen-Wijchen. Hiermee wordt de bestaande stad beter bereikbaar en de Waalsprong als locatie goed ontsloten met openbaar vervoer. Coördinatie en afstemming met betrekking tot deze projecten vinden doorlopend plaats en verlopen naar tevredenheid. Tot slot willen we in dit deel wijzen op het belang voor de bereikbaarheid van Nijmegen van de doortrekking van de A73 inclusief een nieuwe Waalbrug.
95
96
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
langdurig werklozen
trajectbegeleiding voor
Individuele
gesubsidieerde arbeid
Versterken van
structuur van de wijk
Versterking economische
van de stad
economische structuur
Versterking van de
Interventies
78.500
349.625
-
37.000
-
-
-
30.500
349.625
-
-
Rijk
lasten
-
exploitatie
exploitatie zelf
Dekking
Totale
11.000
-
-
-
derden
Overzicht van exploitatie en dekking speerpunt ‘werk voor werklozen’
-
-
12.000
40.160
investeringen
Benodigde
-
-
1.600
1.160
zelf
-
-
4.800
9.575
Rijk
-
-
5.600
24.400
derden
investeringen
Dekking
(SZW)
inverdieneffecten)
Sluitende aanpak (incl.
door gemeenten (SZW)
lening Arbvo
Besluit inkoop dienstver-
Melkertbanen (BZK)
(SZW)
Declaratieonderdeel REA
WIW (SZW)
Gemeentelijke Werkfonds/
banen (SZW)
Instroom- en doorstroom-
(VROM, EZ, LNV)
Stedelijke Vernieuwing ISV
Diverse rijksregeling (EZ)
Stadseconomie
ISV
Rijksbudgetten
-
-
-
5.025
Ambitietekort
Bijlage 3 Fysieke infrastructuur 1.
Inleiding De kwaliteit van de woon- en leefomgeving speelt een cruciale rol in het functioneren van de stad. De mogelijkheden om goed te wonen, te werken en te recreëren hebben onmiskenbaar hun impact op de vitaliteit ervan. De aanwezigheid van een goed onderhouden woonomgeving, de aanwezigheid van een kwalitatief en kwantitatief voldoende woningvoorraad
BIJLAGE 3 FYSIEKE INFRASTRUCTUUR
en voldoende groen zijn daarbij belangrijke voorwaarden. Naast een goede bereikbaarheid vormen zij voor bedrijven steeds meer een belangrijke vestigingsfactor. Een aantrekkelijke woonomgeving trekt hoogopgeleide burgers aan die het economisch klimaat van de stad een impuls kunnen geven. Een goede inrichting en een adequaat beheer vergroten bovendien de bruikbaarheid voor bewoners en dragen bij aan een grotere betrokkenheid en mogelijk verantwoordelijkheid in gedrag om de zaak niet te laten verloederen. Participatie is in de komende vier jaar ons centrale uitgangspunt. Wij hebben geconstateerd dat de betrokkenheid in een aantal wijken meer dan gemiddeld vermindert. Die wijken worden over het algemeen gekenmerkt door een eenzijdig samengestelde woningvoorraad en door een eenzijdige nadruk op de woonfunctie. Het heeft er alle schijn van dat een dergelijke opbouw ertoe bijdraagt dat problemen in de wijk zich concentreren en dat het zelforganiserend vermogen vermindert.
Wij verbinden onze doelstellingen en maatregelen ter versterking van de fysieke infrastructuur dan ook direct met die van de economische en sociale structuurversterking. De maatregelen die ingrijpen op de bebouwde omgeving van de wijk zullen wij inbedden in onze integrale wijkaanpak, waarin ook onze maatregelen met betrekking tot de plaatselijke economie en maatregelen van sociale aard hun plaats hebben. In de wijkaanpakplannen en wijkperspectiefplannen wordt de samenhang zichtbaar gemaakt. Op de korte termijn is een groot aantal projecten al geprogrammeerd (woonomgeving, verkeersmaatregelen, nieuwbouw en woningverbetering). De visie op de langere termijn komt tot uiting in een strategie voor de versterking van het stedelijk groen, de mobiliteitsontwikkeling en het beleid ten aanzien van het wonen. Deze visie zal in samenhang met onze visie op de toekomst van de stad ontwikkeld worden. Zoals wij eerder in dit rapport schreven starten wij daartoe in het najaar van 1999. Wij doen dat interactief en samen met de inwoners van Nijmegen.
97
2.
Korte analyse
De kwaliteit van het woon- en leefmilieu Over het algemeen is de Nijmegenaar tevreden over de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Bij de Nijmeegse Stadspeiling van 1998 hebben wij aan de inwoners van Nijmegen een aantal vragen voorgelegd die iets zeggen over de kwaliteit van de sociale en fysieke infrastructuur van de stad en in de wijk. In onderstaande tabel leggen wij de resultaten van het stedelijk gemiddelde aan u voor:
Beleidsaspect
Waardering 1998
Ten opzichte van 1996
Kwaliteit van de woning
7,4
gelijk gebleven
Tevredenheid met de buurt
7,6
licht verbeterd
Sociale samenhang in de buurt
6,1
licht verbeterd
Veiligheidsgevoelens
28% voelt zich wel eens onveilig
licht verbeterd
Groenvoorzieningen
7,5
licht verbeterd
Onderhoud wegen en Fietspaden
6,6
licht gedaald
Parkeeroverlast
7,0
licht gedaald
Verkeersoverlast
2,8
licht verbeterd
Bedreigingen Wij constateren dat als gevolg van sociaal-culturele, economische en demografische ontwikkelingen in de loop van de tijd steeds nieuwe en andere eisen aan de fysieke infrastructuur van de woon- en leefomgeving worden gesteld: bestaande woonmilieus verslijten en verouderen, en voldoen niet langer aan hedendaagse wensen. Selectieve uitstroom, een eroderend voorzieningenniveau en concentratie van groepen in achterstandsposities kunnen het gevolg zijn. Uit de Sociale Atlas en de resultaten van het Wijkonderzoek 1998 blijkt dat in meerdere wijken sprake is van een bundeling van problemen zowel in de sociale, fysieke als economische sfeer. Fysieke achterstanden en een concentratie van kwetsbare groepen: langdurig werklozen, lage inkomens. Overlast van jongeren, te weinig (speel)voorzieningen, en hardnekkig vuil in de straat tasten de leefbaarheid verder aan. Daarnaast wordt de toenemende mobiliteit een steeds groter probleem. De bereikbaarheid van de stad loopt gevaar en verkeer en parkeeroverlast, onveiligheid en milieubelasting nemen toe.
Samenhangende aanpak Deze ontwikkelingen bedreigen de kwaliteit van het woon- en leefmilieu, en de aantrekkelijkheid van de stad als vestigingsplaats voor bewoners en bedrijven loopt gevaar. Gerichte investeringen in de verbetering van de fysieke infrastructuur zijn noodzakelijk om dit te keren. De verbetering biedt ook kansen om de sociale cohesie in de wijken te versterken en de betrokkenheid van bewoners bij de directe woonomgeving te vergroten. Deze kansen en potenties willen we benutten en verbinden dan ook onze interventies in de fysieke infrastructuur met doelstellingen op sociaal en economisch gebied. De resultaten van het Wijkonderzoek 1998 spelen een belangrijk rol in de keuze van onze interventies en maatregelen: een drietal thema’s voerden in deze metingen de boventoon:
98
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
-
de krappe ruimtelijke opzet in een aantal, met name oudere, buurten;
-
de onevenwichtige verhouding tussen wonen en werken in veel, met name nieuwere,
-
de toenemende verkeersproblematiek binnen de wijken en de gevolgen van de verkeers-
woonwijken;
drukte voor leefbaarheid en veiligheid.
Het belang van deze thema’s is nog eens bevestigd op de consultatiebijeenkomst van de bewonersgroepen op 16 juni 1999 over het concept GSB-ontwikkelingsprogramma. Op deze avond wezen de daar aanwezige bewonersgroepen de speerpunten ‘woonomgeving’ en ‘leefbaarheid in buurten’ in meerderheid aan als de belangrijkste beleidsprioriteiten. BIJLAGE 3
Beleidsprioriteiten waarbij zij van instanties inspanningen verwachten, maar waarbij zij voor
FYSIEKE
zichzelf ook een rol vinden weggelegd. Ook bij deze gelegenheid worden weer uitdrukkelijk
INFRASTRUCTUUR
genoemd de monofunctionaliteit van de nieuwere wijken, de ontevredenheid over de verkeersveiligheid binnen de wijken en de behoefte aan meer ruimte, licht en groen in een aantal oudere woonbuurten. In de fysieke structuur werken wij aan een drietal speerpunten:
1. Verbetering van de woonomgeving Wij willen de kwaliteit van de openbare ruimte met name in achterstandsgebieden opwaarderen. Nadruk ligt op verbetering van de belevings- en gebruikswaarde van openbaar groen. Sociale veiligheid en duurzaamheid zijn richtinggevend voor de inrichting en beheer. De verbeteringen zullen in samenhang met de doelstellingen in de sociale en economische pijler worden uitgevoerd.
Met onze maatregelen willen bereiken dat in 2004: -
het gemiddelde rapportcijfer op stedelijk niveau voor de waardering van woonomgeving en groen minimaal gelijk blijft (in 1998 resp. 7,3 en 7,5), en in de aanpakwijken op het niveau van het stedelijk gemiddelde wordt gebracht;
-
de score op de schaal voor verloedering op stedelijk niveau daalt tot onder de 4, en in de aanpakwijken tot 4,5;
-
de waardering van de sociale kwaliteit van de woonomgeving stijgt tot gemiddeld 6,5.
2. Samen wonen en werken in de wijk We willen investeren in een kwantitatief en kwalitatief voldoende woningaanbod, waarbij we streven naar gevarieerde woonmilieus die aansluiten bij de toenemende differentiatie in de woningvraag. In eenzijdig samengestelde wijken sturen we aan op een grotere aanboddifferentiatie naar prijs en kwaliteit. Gericht op het tegengaan van onvrijwillige segregatie, en behoud van draagvlak voor voorzieningen. Mogelijkheden om de buurteconomie te bevorderen worden bij de herstructurering van de woningvoorraad benut.
Met onze maatregelen willen we bereiken dat in 2004: -
de gemiddelde waarde van onroerende goederen in het kader van de WOZ stijgt met 10%, en het percentuele aandeel in de 2 laagste klassen in de aanpakgebieden maximaal 50% van het totaal bedraagt.
-
het aandeel huishoudens behorend tot de midden- en hogere inkomensgroepen toeneemt met 2%.
99
-
er een verschuiving heeft plaatsgevonden in de samenstelling van het aanbod die de vraag naar woningen weerspiegelt en in wijken met eenzijdig goedkoop aanbod een stijging van het aandeel duurdere woningen in huur en koop.
3. Ruimte voor mobiliteit Wij willen de verkeerscongestie in de stad beheersen, gericht op het waarborgen van de bereikbaarheid en het beteugelen van verkeersoverlast en -onveiligheid. Dit doen we door waar mogelijk de groei van het onnodige autogebruik in de stad af te remmen, en het gebruik van andere vormen van vervoer sterk te stimuleren
Met onze maatregelen willen we bereiken dat in 2004: -
de geprognosticeerde stijging van 2,8% per jaar in 2004 beperkt is tot max. 2% per jaar;
-
op stedelijk niveau er geen groei van het autoverkeer ten oosten van het Maas Waalkanaal plaatsvindt;
-
het aandeel van de auto in het woon-werkverkeer wordt beperkt met 5%;
-
het fietsverkeer toeneemt met 10%;
-
het aantal reizigers en reizigerskilometers in de regio toeneemt met 25%;
-
het aantal letselsongevallen wordt teruggedrongen van 500 in 1998 naar 300 in 2004.
Duurzaamheid als leidend principe Bij de uitwerking van deze drie speerpunten is duurzaamheid het leidend principe. Duurzaamheid is meer dan alleen het stapelen van milieumaatregelen. Het gaat ten principale om de volgende 3 hoofdzaken: 1. Het vinden van de juiste balans in het nemen van verantwoordelijkheid in milieu-afwentelingsproblemen. 2. Het streven naar een optimale woon- en leefkwaliteit. 3. Het greep krijgen op maatschappelijke processen. Het eerste punt draait om het zorgvuldig willen omgaan met voorraden, zoals ruimte, energie en biodiversiteit. Het gaat er om de verantwoordelijkheid te dragen om voldoende voorraden voor de volgende generaties binnen en buiten de stad over te houden en problemen van vervuiling, aantasting en verstoring niet af te wentelen naar andere gebieden of andere tijden.
Het tweede punt gaat primair om het voorkomen van milieuhinder: geluid, bodemverontreiniging, en overlast van bedrijven. In algemene termen gaat het om het verbeteren van de zintuiglijke ervaring en het werken aan gebieden waar mensen zich thuis voelen. De gebruikswaarde heeft daarnaast een relatie met de multifunctionaliteit van een woongebied: functiemenging als leefbaarheidsverhogende factor, maar wel binnen acceptabele grenzen van milieuhinder.
Het derde punt tenslotte hangt direct samen met betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel. Stedelijke milieuproblemen zoals vandalisme, geluidshinder en zwerfafval hebben ook te maken met een te geringe betrokkenheid van mensen bij hun directe woon- en leefomgeving. Kansen om die betrokkenheid te vergroten moeten we met beide handen aangrijpen om ook langs die weg een duurzaamheidsrendement te behalen, vicieuze cirkels te doorbreken en dreigende verloedering te keren.
100
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Uitwerking leidende principes Deze uitgangspunten werken we verder uit langs de volgende sporen: -
Voorrang in termen van programmering en fasering van beschikbare middelen voor het bestrijden van milieuhinder (geluid, bodemverontreiniging en overlast van bedrijven) in gebieden met een cumulatie van deze problematiek.
-
Prioriteit voor Nijmegen West waar de milieuknelpunten het grootst zijn, maar waar
-
Expliciet aandacht voor maatregelen op de thema’s water en groen bij de kwaliteitsim-
tevens duidelijke kansen liggen om deze aan te pakken.
puls voor de woonomgeving: Een duurzamer watersysteem, door o.a.afkoppeling van hemelwaterafvoer van de riolering, en een versterking van de ecologische kwaliteit van de stedelijke groenstructuur door het aanleggen van verbindingsgroen en het aldus kop-
BIJLAGE 3
pelen van groenstructuren in de stad aan natuurgebieden daarbuiten.
FYSIEKE INFRASTRUCTUUR
-
Continuering van het bestaande beleid op het terrein van duurzaam bouwen, slopen en verbouwen.
-
Een ruimtegebruik, waarbij zorgvuldig wordt omgesprongen met de schaarse ruimte in de stad.
Op dit laatste spoor, ruimtegebruik, gaan we hieronder direct nader in. De overige komen expliciet dan wel meer impliciet aan de orde bij de beschrijving van de 3 interventies: woonomgeving, woningvoorraad en mobiliteit.
Zorgvuldig ruimtegebruik Voor het zorgvuldig gebruik van ruimte werpt de 5e nota Ruimtelijke Ordening haar schaduw vooruit. Ingestoken wordt op een continuering van het complete-stad-beleid met een beheerste ontwikkeling langs corridors. Hiermee wordt de open ruimte niet versnipperd en worden landschappelijke ‘parels’ ontzien. Zorgvuldig ruimtegebruik is het motto. Voor de stedelijke ontwikkeling en vernieuwing van Nijmegen raakt dit aan de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen aan beide zijden van de Waal. Voor de bestaande stad ten zuiden van de Waal wijzen wij een verdere verdichting af. Na decennia van ruimtenood zijn de grenzen voor verdere verdichting in zicht. We kiezen aan deze kant voor een verstedelijkingsproces met respect voor bestaande groenstructuren die een essentieel onderdeel vormen van Nijmegen als aantrekkelijke stad om te wonen. Het handhaven en versterken van de kwaliteit van bestaande woon- werk- en leefmilieus vormt het belangrijkste criterium voor de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen, inclusief het benutten van kansen en ontwikkelingsmogelijkheden die de stedelijke dynamiek ons biedt, zoals dat bij bijvoorbeeld functieveranderings locaties het geval is. Bij deze afweging speelt het schaalniveau van de wijk een prominente rol. Op stedelijk niveau biedt, na al die jaren in een te krappe jas, de Waalsprong de ruimte om de groei van de woningbehoefte en andere ruimtevragende functies adequaat op te vangen. Deze stedelijke ontwikkelingsstrategie past op een hoger schaalniveau binnen de ruimtelijke kaders van streekplan en regionaal structuurplan.
Netwerkstad In het huidige concept van de 5de Nota Ruimtelijke Ordening wordt het gebied Arnhem Nijmegen aangewezen als netwerkstad, waarbij een verdere ontwikkeling van de corridor A12 wordt voorgestaan. In een gezamenlijke ‘oostelijke visie’ heeft onze regio al aangege-
101
ven problemen te hebben met de A12-corridor: in de netwerkstad Arnhem Nijmegen is binnen het huidige stedelijke gebied nog voldoende ruimte aanwezig voor toekomstige verstedelijking (wonen en werken). Wel hebben wij richting de minister uitgesproken dat wij een voorstander zijn van de aanwijzing van de A15 als transportas (zonder woningbouw).
Intensief ruimtegebruik Uitwerking van de duurzaamheidsdoelstelling betekent dat ook zuinig wordt omgegaan met de schaarse voorraad ruimte in de stad, dit blijkt uit verschillende projecten waarin ruimtegebruik wordt geïntensiveerd. Dit gebeurt vooral in zones langs fysieke infrastructuur, waar intensief ruimtegebruik (voorzieningen, kantoren en woningen) wordt gecombineerd met stedelijke ontwikkeling. Plannen in Nijmegen zijn onder meer de Spoorzone waar ruimte wordt gecreëerd voor kantoren, woningen en fiets- en openbaar vervoerverbindingen), de Stadsas (Waalsprong) en Nijmegen West (verbetering van woonmilieus in relatie tot een industrieterrein, een haven en een park). Deze plannen zijn nog niet opgenomen in het VROM-programma Stimulering Intensivering Ruimtegebruik (StIR).
3. Uitvoering van de speerpunten 3.1 Verbetering van de woonomgeving
Nog extra inspanningen in de aanpakwijken nodig De resultaten uit ons eigen wijkonderzoek van 1998 laten zien dat er enige positieve tendensen zijn als het gaat om de waardering van die kwaliteit. Het gemiddelde rapportcijfer in 1998 bedraagt voor heel Nijmegen 7,3, en dat is iets hoger dan in 1996. Uit de GSB-scores voor de woonomgeving zien we dat ook in een aantal aanpakwijken verbetering is opgetreden: Zellesacker van 5,8 naar 6,2; de Biezen van 6,8 naar 6,9. Een positieve ontwikkeling, maar dit neemt niet weg dat de zorg voor het instandhouden en versterken van het woonen leefmilieu groot is. Uit de scores blijkt ook dat in een aantal de aanpakwijken de kwaliteit van de woonomgeving nog tekortschiet. Daar zijn de (GSB) scores voor het gemiddeld rapportcijfer voor de woonomgeving lager en schommelen zo rond de 6,4. In de afgelopen jaren hebben wij ons dan ook extra ingespannen om door middel van een integrale wijkaanpak de grootste problemen samen met bewoners en organisaties op te lossen. In veel aanpakwijken blijft het (GSB) kengetal ‘verloedering’ (waarvan de indicatoren bekladding, vernieling, rommel en hondenpoep zijn) licht stijgen t.o.v. 1996. Het stadsgemiddelde bedraagt 4,2 in 1998 en 4.0 in 1996.
Uit de leefbaarheids en veiligheidsenquêtes van 1996 en 1998 zien we dat de waardering van de sociale kwaliteit van de buurt in 1998 toeneemt met 0,2%, van 5,9 in 1996 tot 6,1 in 1998. Ook hier zien we in de aanpakwijken lagere scores: Zellesacker 4,5, Willemskwartier 5,3, Meijhorst 4,7. Via de Bel en Herstellijn blijven ook signalen van burgers binnenkomen over hardnekkig zwerfvuil, te beperkt onderhoud en onvoldoende kwaliteit van het straatmeubilair. Verder wijzen burgers op het ontbreken van voldoende voorzieningen voor de jeugd, onveilige verkeerssituaties en een tekort aan openbaar groen. Dit laatste komt ook deels voort uit een
102
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
verschuiving in de opbouw van de bevolking in de wijken, en uit de behoefte aan meer recreatief medegebruik van groenstructuren. Het is onze ambitie om in de komende planperiode het aantal klachten over de woonomgeving dat via de Bel en Herstellijn binnenkomt met 10% verminderen.
Uit onze metingen zien wij ook dat de milieubelasting in een aantal wijken een punt van zorg is: met name in bepaalde gebieden in Nijmegen-West blijkt uit de wijkonderzoeken een toenemende zorg voor de leefbaarheid. Dit heeft ook te maken met het naastliggende industrieterrein en de overlast van verkeers- en vervoersbewegingen naar en van dit industrieterrein. BIJLAGE 3 FYSIEKE INFRASTRUCTUUR
Stedelijke strategie Een stedelijke strategie voor de langere termijn om deze tekorten aan te pakken is te vinden o.m. in het Gemeentelijk Rioleringsplan, dat voorziet in een ingrijpende vervanging en saneringsoperatie van ondergrondse en bovengrondse infrastructuur. Verder is er het Groenstructuurplan en het Meerjarenplan Groen, dat laat zien waar op dit terrein de opgaven op stedelijk en op wijkniveau liggen. Deze plannen bieden het richtinggevende kader en een operationele regie voor de aanpak van de gesignaleerde knelpunten.
Vier interventies Het speerpunt verbetering van de woonomgeving werken wij uit in een drietal interventies, waarmee wij de hierboven genoemde effecten willen bereiken: 1. verbetering van het openbaar groen; 2. verhoging van de sociale veiligheid; 3. verhoging milieukwaliteit; 4. toename betrokkenheid van de bewoners.
3.1.1 Verbetering van het openbaar groen
Groenvoorzieningen op stedelijk niveau Het Groenstructuurplan geeft het kader voor de verbetering van de groenstructuur. Daarbij leggen we de nadruk op een verbetering van de belevings- en gebruikswaarde van openbaar groen langs de volgende 4 lijnen: -
qua structuur: groen als deel van de stedelijke structuur en beeldbepalend voor de stad,
-
qua gebruik: het verbeteren van de mogelijkheden tot ontspanning;
-
qua natuur: het scheppen van betere mogelijkheden voor natuurlijke processen die ook
de wijk en de directe woonomgeving;
van belang zijn voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in de stad; -
en via toevoeging: in samenhang met verstedelijkingsprocessen zullen nieuwe groenelementen aan het bestaande groen worden toegevoegd.
Het gaat hierbij niet alleen om wijkgroen, maar ook om de versterking van stedelijk groen, met name in die delen van de stad waar zich de grootste tekorten voordoen. Een uitgesproken voorbeeld van een stedelijk groen-project is Park West. In dit stadsdeel (waarin zich een aantal GSB-prioriteitsgebieden bevindt) willen wij in een samenhangende ruimtelijke aanpak de recreatieve en ecologische functies in dit gebied gaan versterken. Bij de inrichting van dit
103
park zullen bewoners actief betrokken worden. Met de eerste fase is inmiddels een start gemaakt. De benodigde investeringen bedragen in totaal ƒ 11.3 miljoen, dekking daarvan vindt plaats via het Fonds Stedelijke Vernieuwing, Doelstelling 2 en eigen middelen.
Maar dit is niet het enige project. Het Meerjarenprogramma Groen geeft een totaal overzicht van de projecten met een programmering voor de komende jaren. In een separate bijlage hebben wij een verdere detaillering gegeven van de uitwerking van onze groendoelstellingen, waarvan de uitvoering van Park West een onderdeel is.
Groenvoorzieningen op wijkniveau Burgers zijn redelijk tevreden over de groenvoorzieningen in hun wijk maar er zijn binnen de stadsdelen wel degelijk verschillen geconstateerd. We willen dan ook de kwaliteit van de openbare ruimte opwaarderen, met prioriteit voor de achterstandsgebieden, met name gelegen in Nijmegen West (Heseveld, Wolfskuil en de Biezen). In de aanpakwijken varieert het percentage dat tevreden is over het groen in de buurt tussen 44 (laagste) in het Willemskwartier, 63 in de Biezen en 85 in Zellesacker (vrijwel de hoogste score).
Daarnaast is het evident dat de herstructureringsopgave in een aantal wijken niet alleen gericht is op het woningaanbod maar zich ook nadrukkelijk richt op het versterken van de woonomgeving incl. het wijkgroen. Een belangrijk aandachtspunt hier zijn de speelvoorzieningen: het gaat daarbij om het inrichten van speelvelden als onderdeel van de groenstructuur. In de behoeftenraming voor de benodigde gelden voor investeringen binnen de woonomgeving is hiervoor ook expliciet ruimte gemaakt.
Integraal beheer Naast een opwaardering van de kwaliteit van de openbare ruimte zetten we in op een integraal beheer van groen- en speelvoorzieningen, verhardingen, straatmeubilair en het niveau van reinigingsactiviteiten. We richten ons niet alleen op inhaalslagen, maar zetten ook in op een adequaat onderhoudsregime; hiervoor zetten we het project IBOR (Integraal Beheer Openbare Ruimte) op de rails.
Met de hierboven genoemde interventies en maatregelen willen we in deze planperiode bereiken dat het waarderingscijfer voor de openbare ruimte minimaal gelijk blijft en in de aanpakgebieden stijgt tot het stedelijk gemiddelde. Om al onze ambities te kunnen realiseren is tot en met 2004 is een investeringsbedrag van ƒ 26.910.000,- nodig, ƒ 21,5 miljoen is gedekt door het Stedelijke Vernieuwingsfonds en eigen middelen. Het restant blijft op onze prioriteitenlijst staan.
3.1.2. Verhoging van de sociale veiligheid
Aandacht voor het aspect sociale veiligheid in wijken is vooral te vinden in de sociale pijler van dit ontwikkelingsprogramma. Maar daarnaast, en ondersteunend, zal ook binnen de fysieke pijler de beleidsinspanning gericht moeten zijn en blijven op verhoging van de sociale veiligheid binnen wijken. Speelvoorzieningen, doorgaande routes en ontmoetingsplekken dienen zodanig ingericht te zijn (bijvoorbeeld verlichting, gewashoogte, ruimtelijk concept) dat elke wijkbewoner en wijkbezoeker zich veilig kan voelen in de wijk. Dat een toenemend
104
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
aantal burgers, waaronder ouderen verklaren in de avonduren niet meer buiten te durven komen is onacceptabel. 28% van de Nijmeegse burgers zegt zich wel eens onveilig te voelen in de buurt; in 1996 was dit 31%.
Fysieke inrichting De fysieke inrichting in een wijk is weliswaar in de meeste gevallen dan wel niet doorslaggevend voor het wel en niet voorkomen van veiligheidsbedreigend gedrag, maar zal toch de kans op het uiten van dit gedrag zoveel mogelijk moeten minimaliseren. Beheerders, stedenbouwkundigen en architecten zullen op basis van dit uitgangspunt moeten blijven kijken naar de inrichting en herinrichting van de woon- en leefomgeving. En dit met name in die buurten waar de sociale onveiligheid volgens de gemeentelijke wijkonderzoeken als speci-
BIJLAGE 3
fiek aandachtspunt naar voren is gekomen.
FYSIEKE
In de komende periode willen wij dat de veiligheid in buurten toeneemt, zowel in subjectie-
INFRASTRUCTUUR
ve als in objectieve zin. Meetbare doelstellingen daartoe hebben wij geformuleerd in de bijlage Sociale Infrastructuur.
De kosten bedragen. ƒ 10.050.000,- t/m 2004 voor de herinrichting van woon- en leefomgeving (woonstraatverbetering), waarvan ook maatregelen ter verbetering van de sociale veiligheid deel uitmaken. 40% wordt betaald uit het Fonds Stedelijk Vernieuwingsfonds, 60% uit eigen middelen. De benodigde financiële middelen ter bestrijding van overlast en vermindering van agressie van ƒ 350.000,- per jaar zullen door het fonds Sociale Integratie en Veiligheid. Verder treffen wij maatregelen om de afstemming tussen vraag en aanbod van zorg beter op elkaar te laten afstemmen. De benodigde middelen van ƒ 200.000,- per jaar zullen uit onze eigen middelen worden gefinancierd.
3.1.3 Verhoging van de milieukwaliteit
Sanering milieuhinder geluid en bodem Op milieugebied streven we naar een verhoging van de milieukwaliteit in de leefomgeving. Dit doen we via een op knelpunten gerichte aanpak in meerdere delen van de stad, met o.a. een programma voor sanering van milieuhinderlijke bedrijven, de aanpak van geluidhinder en bodemverontreiniging.
Bodem Op het gebied van bodemsanering wordt invulling gegeven aan een integrale aanpak door het bodemsaneringsprogramma af te stemmen op de ruimtelijke, economische en sociale ontwikkelingen binnen Nijmegen. Daar waar bodemverontreiniging samenvalt met een ruimtelijke ontwikkeling, is het tijdstip waarop de ontwikkeling is voorzien maatgevend voor het saneringsmoment. Op geen enkele locatie waar ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien is sprake van een dusdanige milieu-urgentie dat tussentijds maatregelen noodzakelijk/gewenst zijn.
Verder willen wij in de aandachtsgebieden waar gevallen van hinder en verontreiniging bekend zijn, prioriteiten stellen voor wat betreft het in beeld brengen van de totale bodemproblematiek in Nijmegen. Allereerst wordt hieraan uitvoering gegeven door de
105
gevallen van bodemverontreiniging in kaart te brengen en de (potentiële) risico’s te analyseren. Hiermee kan cumulatie van milieuproblemen voorkomen dan wel doorbroken worden in die gebieden, die gevoelig zijn voor verloedering en onverschilligheid ten aanzien van de woon- en leefomgeving.
Tenslotte is een belangrijk onderdeel van het bodemsaneringsprogramma het stadsdekkend in beeld brengen van de bodemkwaliteit, opdat in de volgende periodes gewerkt kan worden aan een volledige beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek (doelstellingen in het NMP3). Ook hierbij worden de aandachtsgebieden met voorrang behandeld. In het hierbij separaat toegevoegde Nijmeegse bodemsaneringsprogramma is dit op projectniveau uitgewerkt. De totale investering tot en met 2004 bedraagt ƒ 31.680.000,-. Dekking daarvan vindt plaats door inzet van ƒ 2,6 miljoen eigen middelen, ƒ 4,6 miljoen door ISV en ƒ 24,4 miljoen door derden, waarin de Wet Bodembeheer (11,6 miljoen) is inbegrepen.
Gebiedsgerichte aanpak Daar waar sprake is van een cumulatie van problemen hanteren we een integrale gebiedsgerichte aanpak. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid is de milieubelasting in een aantal wijken een punt van zorg. Dit speelt vooral in Nijmegen-West. Uit een technische diagnose - het bepalen van hindercirkels - blijkt dat in een deel van de woonwijk problemen zijn ten aanzien van stank- en geluidhinder, ontstaan door nabijgelegen bedrijven. Daarnaast is er overlast van verkeers- en vervoersbewegingen. Het wijkonderzoek toont aan dat bewoners in dit gebied deze overlast ook zo ervaren. Dit alles vraagt om een kwalitatieve verbeterslag. De kansen daarvoor zijn aanwezig. Zo kan ondermeer worden aangesloten bij reeds gestarte projecten in de sfeer van fysieke upgrading in dit gebied: de ontwikkelingen op het Key-terrein, de kop van de Weurtseweg en de ontwikkeling van Park West.
We willen bereiken dat: -
de milieusituatie in Nijmegen-West verbeterd wordt;
-
de milieukwaliteit van de bedrijvigheid op de industrieterreinen Oost- en
-
de leefbaarheid in de wijken rondom deze industrieterreinen verbeterd wordt.
Noordkanaalhavens, West-Kanaaldijk en De Sluis verbeterd wordt;
Juist in aandachtsgebieden, waar gevallen van hinder en verontreinigingen bekend zijn, willen wij prioriteiten leggen. Dat begint met een actualiserend onderzoek. Dit wordt gevolgd door een analyse van potentiële risico’s en uiteindelijk, indien noodzakelijk, sanering van de verontreiniging. Hiermee kan cumulatie van milieuproblemen voorkomen, dan wel doorbroken worden in die gebieden, die gevoelig zijn voor verloedering en onverschilligheid ten aanzien van de woon- en leefomgeving. De totale investeringen op het gebied van milieu bedragen ƒ 66.330.000,-; dekking ƒ 4.410.000,- uit eigen middelen, ƒ 14.655.000,- door ISVgelden en ƒ 47.265.000,- door externe marktpartijen.
Integraal waterbeheer Bij de opwaardering van de openbare ruimte geven we het thema water extra aandacht. We willen een duurzamer watersysteem en een integraal waterbeheer. Beleidsmatige kaders hiervoor vormen het Gemeentelijk Rioleringsplan en de Lokale Waternotitie Nijmegen die
106
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
we samen met het Zuiveringsschap hebben opgesteld. Het gaat om: -
het vergroten van de fysieke veerkracht van het watersysteem en het herstellend vermogen door minder water in het afvoersysteem te brengen, door hemelwaterafvoer af te koppelen van het rioleringssysteem, zodat er minder overstort in oppervlaktewater plaatsvindt en minder water gezuiverd hoeft te worden;
-
het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid om mensen hun handelen zodanig te beïnvloeden dat de ontwikkeling van een gezond watersysteem een kans krijgt; minder verspilling van drinkwater en het beter zichtbaar maken van het water in de woonen leefomgeving bieden hiervoor goede kansen.
BIJLAGE 3 FYSIEKE INFRASTRUCTUUR
Bij het verbeteren van de woonkwaliteit biedt duurzaam bouwen en renoveren een belangrijke rol. Naast materiaalgebruik is vooral energiebesparing een belangrijk thema. Dit verhoogt het wooncomfort en verlaagt de woonlasten. Het project ‘energiekaarten’ levert kansen voor energiebesparing en duurzame energie. Hiervoor worden energieprestatie-adviezen uitgevoerd. De energiepremieregeling biedt per 2000 verdergaande mogelijkheden om energie te besparen. Daarnaast wordt de optimale energie infrastructuur onderzocht. Samen met corporaties en energiebedrijf worden proces, ambities en aanpak in een energievisie vastgelegd. Voor ons geldt hier een binding aan het klimaaatverbond.
Wij willen in de komende periode de scores op de diverse milieuthema’s van de door ons ontwikkelde Milieumonitor t.o.v. de waarden in de Trendrapportage verbeteren.
3.1.4 Vergroten van de betrokkenheid van bewoners
Gezamenlijke verantwoordelijkheid Onze doelstelling om de kwaliteit van de openbare ruimte een facelift te geven biedt ook kansen en potenties om de betrokkenheid van bewoners bij hun fysieke woonomgeving te vergroten. Uit onze peiling blijkt dat 86% van de Nijmegenaren zich medeverantwoordelijk voelt voor de leefbaarheid in de woonomgeving. In het recente verleden hebben wij de bewoners betrokken in de uitvoering van een aantal projecten. Een voorbeeld daarvan is de aanleg en het onderhoud van een nieuwe locatie voor wijkgroen, het Florapark in de Wolfskuil. Hier waren wijkbewoners niet alleen in de fase van planontwikkeling actief betrokken, maar ook bij het beheer en onderhoud. Dit uit zich ook in een gevoel van betrokkenheid en gezamenlijke verantwoordelijkheid om de zaak niet te laten verwaarlozen.
Een van de instrumenten om de interactieve beleidsontwikkeling en -uitvoering te bewerkstelligen is het opstellen van wijkplannen, waarmee wij in de afgelopen jaren ervaring hebben opgedaan. In de komende jaren willen wij met alle bewoners in de aanpakwijken samen met de daar aanwezige organisaties en instellingen integrale plannen opstellen en ook uitvoeren. Wij willen daarmee de score ‘mede-verantwoordelijk voor de leefbaarheid’ van 86% in 1998 verhogen tot 95% in 2004. De benodigde middelen tot en met 2004 bedragen ƒ 5,5 miljoen hiervoor en zullen gedekt worden uit het Stedelijk Vernieuwingsfonds, uit het fonds Sociale Integratie en Veiligheid en uit eigen middelen.
107
4. Samen wonen en werken in de wijk Bij de stedelijke vernieuwing gaat het niet alleen om het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving maar ook over het streven naar gevarieerde woonmilieus, passende huisvesting van doelgroepen, tegengaan van segregatie. We willen investeren in een kwantitatief en kwalitatief voldoende woningaanbod, waarbij we streven naar gevarieerde woonmilieus die aansluiten bij de toenemende differentiatie in de woningvraag. De mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap worden waar dat kan en gewenst is verruimd. Bestaande contracten met ontwikkelaars worden daarvoor niet opengebroken. In eenzijdig samengestelde wijken sturen we aan op een grotere aanboddifferentiatie naar prijs en kwaliteit.
Woningvoorraad In algemene zin is de woningvoorraad in onze stad van een goede kwaliteit, enkele zwakke plekken daargelaten. De waardering voor kwaliteit van de woning bedraagt in 1998 7.5 en is ten opzichte van 1996 gelijk gebleven. De voortvarende aanpak van de stadsvernieuwing vanaf het midden van de jaren zeventig is bepaald niet zonder resultaat gebleven, maar is niet afgerond. Zeker in de naoorlogse voorraad dienen zich nieuwe opgaven aan. Woonwensen kennen een grotere dynamiek dan de statische gebouwde omgeving, en de huidige vraag naar meer kwaliteit en een grotere differentiatie in de woningvraag maakt dat delen van de woningvoorraad niet langer aan deze vraag voldoen: te klein, te gehorig, een plattegrond die te weinig mogelijkheden biedt om te accommoderen aan individuele wensen, of niet geschikt voor bijvoorbeeld de toenemende doelgroep ouderen.
In een aantal wijken is sprake van een concentratie van dit soort woningen, overwegend in bezit van corporaties, waardoor ruimtelijke selectieprocessen ontstaan. Stijgers op de sociale ladder vertrekken met als gevolg een concentratie van huishoudens in achterstandsposities die weinig te kiezen hebben op de woningmarkt. Hoge mutatie, verschraling van het draagvlak voor voorzieningen en erosie van sociale verbanden leiden tot een neerwaartse spiraal in de leefbaarheid van deze wijken.
Aanpak particulier Woningbezit De slechte delen van de particuliere woningvoorraad hebben we vanaf het midden van de jaren 80 actief aangepakt. Met veel inzet en financiële middelen in het kader van het APW beleid (Aanpak Particulier Woningbezit) is de bouw- en woontechnische kwaliteit van het grootste deel van de vooroorlogse particuliere woningen verbeterd. Naast dit vooroorlogse verbeterspoor is het accent de laatste jaren gaandeweg verschoven naar naoorlogse particuliere etagecomplexen die kwaliteitsachterstanden vertonen.
Waalsprong Naast de toekomstige opgave om te investeren in de woningmarktpositie van de bestaande voorraad en de leefbaarheid op wijkniveau hebben we te maken met de realisatie van de Waalsprong, de VINEX-uitleglocatie, om bestaande tekorten en de groei in de woningvraag op te vangen. Het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig woon- en leefmilieu in dit nieuwe stadsdeel zal gevolgen hebben voor de bestaande stad. Negatieve effecten van verhuisbewegingen moeten we voorzien en voorkomen.
108
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Dit geeft extra reliëf aan onze inspanningen om de leefbaarheid en concurrentiekracht op de woningmarkt van de wijken in de bestaande stad te verbeteren. En het vraagt om een zorgvuldige sturing en afstemming van de aanpak aan beide zijden van de Waal. Een belangrijke onderlegger hiervoor vormt het Regionaal Woningmarktonderzoek 1999 waarvan de rapportage begin 2000 gereed zal zijn. Dit onderzoek geeft onder meer actueel beeld van vraag-en aanbod verhoudingen (lokaal en regionaal), en verwachte ontwikkelingen daarin. Op basis van dit WMO zal het beleid op het terrein van bouwen en wonen worden herijkt.
Drie interventies BIJLAGE 3 FYSIEKE INFRASTRUCTUUR
Het speerpunt ‘samen wonen en werken in de wijk’ voeren wij uit aan de hand van drie interventies: 1. verhoging van de kwaliteit en kwantiteit van de woningvoorraad; 2. woningdifferentiatie; 3. functiemenging.
Wij willen daarmee bereiken dat : -
de tendens naar concentratie van lagere inkomensgroepen in de aanpakwijken daalt ver-
-
het aandeel duurdere woningen in huur en koop in wijken met eenzijdig goedkoop aan-
-
het aantal huishoudens met midden en hogere inkomens die naar de regio verhuizen
-
het aantal huishoudens behorend tot de midden- en hogere inkomens toeneemt met 2%
-
de gemiddelde waarde van de WOZ met 10% stijgt.
geleken met de huidige inkomensverdeling;
bod stijgt;
daalt met 10%;
4.1 Verhoging van de kwaliteit en kwantiteit van de woningvoorraad
Hoofddoelstelling is een kwalitatief en kwantitatief voldoende woningaanbod, waarbij we streven naar gevarieerde en duurzame woonmilieus die aansluiten bij de toenemende differentiatie in de woningvraag. Daarbij sturen we op de volgende aspecten van kwaliteit: -
functionele kwaliteit: gebruikswaarde, nu en in de toekomst;
-
ecologische kwaliteit: gering beslag op sleutelvoorraden energie, biodiversiteit en ruimte;
-
sociale kwaliteit: in termen van toegankelijkheid en sociale heterogeniteit van wijken.
Herstructurering In de bestaande stad ligt de komende jaren het accent op de herstructureringsopgave. Een ambitieuze en uitdagende opgave, die zich uitstrekt over een periode van minstens 15 jaar en waarbij ca 14.000 van de in totaal ruim 30.000 corporatiewoningen zijn betrokken. Voor de korte termijn tot 2005 zijn er plannen om rond de 6.500 woningen aan te pakken. Doelstelling is om met een mix van maatregelen (woningverbetering, sloop + vervangende nieuwbouw en verkoop van woningen) de woningvoorraad beter te laten aansluiten op huidige en toekomstige woonwensen, en neerwaartse spiralen in de leefbaarheid van wijken deels te keren maar bovenal voor te zijn. Deze maatregelen zullen leiden tot een duurzaam herstel van kwetsbare wijken. Met de woningcorporaties zijn afspraken gemaakt om te
109
komen tot een gezamenlijke aanpak. Het inmiddels vastgestelde plan van aanpak bevat een uitvoeringskader voor de herstructureringsopgave. De volgende stap is het overleg over kosten, opbrengsten en verdeling van tekorten op basis van meer concrete projectgegevens. De benodigde investeringen bedragen ƒ 201.9 miljoen en worden in zijn geheel gefinancierd door de markt. Voor de APW ramen wij tot en met 2004 een bedrag van ƒ 77.3 miljoen, waarvan ƒ 24 miljoen gedekt wordt door de Stedelijke Vernieuwingsgelden, ƒ 7.5 miljoen eigen middelen en ƒ 45,8 miljoen door marktpartijen. De kosten voor processubsidies in deze periode bedragen ƒ 10,3 miljoen, waarvan ƒ 1,9 miljoen door de Stedelijke Vernieuwingsgelden wordt gefinancierd en ƒ 8,4 miljoen door de markt.
Wij programmeren vooralsnog geen financiële middelen voor objectsubsidies in de woningbouw. Wij verwachten van de woningcorporaties dat zij hun sociale taakstelling en maatschappelijk rendement de komende jaren inhoud geven door waar nodig onrendabel te investeren in goede en goedkope woonruimte. In dat kader streven we ernaar om met de corporaties afspraken te maken over de verdeling van de kosten van de aanpak van woning én woonomgeving. Richtinggevend daarbij is het principe dat de gemeente de kosten voor de aanpak van de openbare ruimte voor haar rekening neemt, en de corporaties de kosten die zijn verbonden met de aanpak van de woningen.
In het najaar van 1999 starten wij met de ontwikkeling van de integrale wijkperspectiefplannen, die gezamenlijk met in de wijk aanwezige bewoners en andere betrokken partners tot stand zullen komen. Naar verwachting zal pas rond 2002 de schop de grond in gaan voor de eerste herstructureringsplannen. De opgave voor de herstructurering van het corporatiebezit is overigens wel een proces van de lange adem (15 à 20 jaar), en overstijgt verre de reikwijdte van dit ontwikkelingsprogramma.
Tenslotte, om het woonwagencentrum Teersdijk te kunnen renoveren is een investering van ƒ 6 miljoen noodzakelijk; 50% dekken wij uit het budget ‘woonwagencentrum’; 50% blijft op de prioriteitenlijst staan.
Stimuleren van goed onderhoud Voor de particuliere woningvoorraad is de doelstelling voor de komende jaren om de verbeteraanpak in het vooroorlogse deel af te ronden en daar vervolgens door te gaan met een beleid dat gericht is op het stimuleren van goed onderhoud. Daarnaast richten we onze activiteiten op naoorlogse appartementencomplexen. Het motto luidt hier van geld naar goede raad: verbetering van het rendement niet alleen door rechttoe rechtaan subsidie te verstrekken, maar particulieren en verenigingen van eigenaren ook tot investeren te bewegen door voorlichting, ondersteuning en het aanbieden van financiële arrangementen. Hierdoor wordt met minder subsidieguldens een groter rendement gehaald. De aanpak van het particuliere woningbezit hanteren we overigens niet als een geïsoleerd spoor. Waar mogelijk wordt deze aanpak gebiedsgericht verbonden met de herstructurering van het corporatiebezit. De meerwaarde hiervan behoeft geen nadere toelichting. In het centrum van de stad continueren we met kracht het wonen-boven-winkels-beleid om de woonfunctie in stand te houden en te versterken. Beoogd effect is een grotere herbergzaamheid, sociale veiligheid en leefbaarheid in de binnenstad.
110
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Behoud van het cultureel erfgoed Naast de aanpak van kwaliteitsachterstanden in de bestaande woningvoorraad zoals hiervoor omschreven, zetten we voor de bestaande stad ook expliciet in op het duurzaam beschermen en instandhouden van het cultureel erfgoed in de gebouwde omgeving. Ons monumentenbeleid is daarbij niet slechts gericht op restauratie, maar ook steeds meer op het adviseren op het terrein van beheer en onderhoud en activiteiten in de sfeer van voorlichting en promotie. Monumentenbeleid dient ook steeds meer bestemmingenbeleid te worden: een passende functie is een belangrijke voorwaarde voor het duurzaam instandhouden van een gebouw. Dit geldt evenzeer voor gebouwen met een monumentaal en beeldbepalend karakter. BIJLAGE 3 FYSIEKE INFRASTRUCTUUR
De komende jaren kiezen we in het monumentenbeleid voor meerdere sporen: de aandacht voor de 19e-eeuwse schil zal zich gaandeweg steeds meer beperken tot beheer en onderhoud. Tegelijkertijd willen we capaciteit en beschikbare middelen inzetten voor een visie op en aanpak van beeldbepalende panden van jongere datum, en van vooroorlogse wooncomplexen, schoolgebouwen naoorlogse kerkgebouwen en delen uit de wederopbouwperiode. Om al onze voornemens te kunnen realiseren is een investering van 41,7 miljoen nodig, 40,8 miljoen is gedekt door de Stedelijke Vernieuwingsgelden, het restant komt op de prioriteitenlijst. Beoogd effect van al deze inspanningen is het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Een goede kwaliteit in beeld en functie van kenmerkende elementen uit het verleden draagt daar zeker aan bij.
4.2 Woningdifferentiatie
Uitgangspunt is woonmilieudifferentiatie: op stedelijk niveau om een breed scala aan huidige en toekomstige Nijmeegse huishoudens voldoende keuzevrijheid te bieden. En op wijkniveau is een zekere variatie in het woningaanbod van belang om te komen tot wijken die tot in lengte van jaren een voldoende draagvlak behouden voor voorzieningen als winkels, scholen, sport- en speelgelegenheden. Een gevarieerd aanbod maakt binnenwijkse doorstroming mogelijk zodat bewoners niet noodgedwongen hun wijk hoeven te verlaten als ze aan een volgende stap in hun wooncarrière toe zijn. Sociale netwerken kunnen intact blijven en ongewenste en onvrijwillige segregatie wordt tegengegaan. Al deze zaken zijn bevorderlijk voor de leefbaarheid.
Flexibel aanpasbaar en duurzaam bouwen Bij deze aanpak willen we door flexibel en aanpasbaar te bouwen ook met name het woonaanbod vergroten voor de doelgroep ouderen en gehandicapten die nu nog vaak moeilijk aan een geschikte woning in hun vertrouwde buurt kunnen komen. Voor de Waalsprong is het concept van de ‘doorgroeiwoning’ ontwikkeld, waarbij flexibiliteit in het gebruik uitgangspunt is: eenvoudiger accommodatie van de woning aan wisselende gebruikswensen en woonprogramma’s. Het niveau van aanpasbaar bouwen is vastgelegd in de nota Aanpasbaar Bouwen die in 1997 door de raad is vastgesteld en vervolgens middels concrete prestatieafspraken met bouwers is geïmplementeerd Dit is ook het geval met het thema duurzaam bouwen. Wij zijn voornemens om de afspraken op dit vlak binnenkort te evalueren en te actualiseren. In dit verband noemen we ook de recente opdrachtverlening aan de NOVEM om de mogelijkheden voor energiebesparing beter uit te nutten.
111
Integrale aanpak in achterstands-Wijken De komende periode richten we de aandacht vooral op een drietal wijken: het Willemskwartier, de Wolfskuil en Hatert. Deze wijken zijn geselecteerd op basis van het Wijkonderzoek 1998 en worden gekenmerkt door een eenzijdige aanbodstructuur. Voor deze wijken zal de herstructurering van de woningvoorraad deel uitmaken van een bredere wijkaanpak waarbij naast fysieke ook sociale en economische structuurverbeteringen worden nagestreefd. In een aantal andere wijken kan, gezien de aard van de problematiek, worden volstaan met een wat minder brede benadering. Hier gaat het de komende jaren vooral om een samenhangende aanpak van de kwaliteit van woning en fysieke woonomgeving (delen van het Waterkwartier, Dukenburg en Lindenholt).
4.3 Functiemenging
Meerdere voorzieningen in de wijk De herstructureringsopgave in de bestaande woningvoorraad grijpen we ook aan om in fysieke zin ruimte te realiseren voor andere functies dan wonen. De aanpak van de wijken biedt kansen om ruimte te scheppen voor woonmilieuvriendelijke economische functies, de openwijkschool en andere voorzieningen op het terrein van zorg en welzijn. Om deze doelstelling te operationaliseren inventariseren wij op dit moment de mogelijkheden. Op deze wijze willen wij concreet vorm en inhoud geven aan een integrale wijkaanpak met maatregelen op sociaal en fysiek en economisch terrein. Wat dit laatste aspect betreft: in onze pijler werk en economie schrijven wij dat kleinschalige bedrijvigheid en niet-hinderlijke werkgelegenheid de woonomgeving verlevendigt. Bij het opstellen van de wijkperspectiefplannen zullen wij dan ook bezien of terreinen en panden in wijken te ontwikkelen zijn tot kleinschalige en schone bedrijvigheidslocaties. In ons wijkonderzoek zijn gegevens opgenomen over het percentage woningen in gemengd gebied en over economische bedrijvigheid in woningen, die als indicator dienen voor deze interventie.
Overigens geldt deze doelstelling niet alleen voor de toekomstige herstructureringsgebieden. Ook in bestaande monofunctionele woonwijken zullen we met het introduceren en stimuleren van nieuwe, woonvriendelijke functies trachten de leefbaarheid in deze wijken te verhogen.
Nieuwe locaties Tot zover een uitwerking van onze doelstellingen voor de bestaande stad. De komende jaren zal echter ook de Waalsprong tot ontwikkeling komen. Tot het jaar 2005 zullen daar 6.500 woningen worden gebouwd, met een verdere uitloop in de periode daarna tot in totaal ca. 11.000 woningen. Op stedelijk niveau vraagt dit om een zorgvuldige afstemming met onze inspanningen in de bestaande stad. De nieuwbouwopgave in de Waalsprong is vooral bepaald door de doelstelling om voldoende woonruimte te realiseren: kwantitatief en kwalitatief. Het nieuwbouwbeleid voor de bestaande stad staat, zeker als onderdeel van de herstructureringsopgave, primair in het teken van de bijdrage die het aan de leefbaarheid kan leveren. Om onze ambitie te kunnen realiseren is een investering van ƒ 2,3 miljoen nodig, te dekken uit het fonds Stedelijke Vernieuwing. Om de vinger aan de pols van het nieuwbouwbeleid te kunnen houden hebben we in 1999 samen met de ontwikkelende woningbouwers een marktvolgsysteem opgezet. De resultaten van het Regionale Woningmarktonderzoek
112
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
1999, die eind dit jaar beschikbaar zullen zijn, vormen de onderlegger voor een dan te ontwikkelen actuele volkshuisvestingsvisie op de wijken in de bestaande stad en de Waalsprong. In dat kader zijn, vanwege de regionale impact van het woningbouwbeleid, ook de regionale aspecten expliciet aan de orde.
5. Ruimte voor mobiliteit Oplopende verkeersdrukte Er doen zich in toenemende mate structurele storingen voor bij de verkeersafwikkeling BIJLAGE 3 FYSIEKE INFRASTRUCTUUR
binnen Nijmegen. Deze verkeersdrukte veroorzaakt files op het hoofdwegennet, die leiden tot een oplopende verkeersdrukte op het secundaire net en een slechte doorstroming van bussen. De autonome groei van het autoverkeer en de toekomstige stadsuitbreiding ten noorden van de Waal zal de verkeersdrukte in de stad alleen nog maar verhogen. De voor Nijmegen belangrijke doortrekking van de A73 met de bijbehorende Waalbrug wordt daarom met kracht nagestreefd. Tot 2010 zal Nijmegen vanuit het noorden slecht bereikbaar blijven; dit zal de verkeersafwikkeling op een groot deel van het stedelijk hoofdwegennet negatief beïnvloeden. Een verslechtering van de bereikbaarheid kan de positie van de binnenstad als het hoofdverzorgingscentrum voor stad en regio in gevaar brengen. Een slechte bereikbaarheid vormt ook een groot risico voor het benutten van economische potenties van stad en regio. Een blijvende goede bereikbaarheid van de werklocaties in de stad is een absolute randvoorwaarde om deze potenties te benutten. In de looptijd van dit ontwikkelingsplan kunnen wij vooralsnog geen ambitieuze doelstellingen voor de externe bereikbaarheid formuleren. De benodigde grootschalige oplossingen liggen buiten het bereik van dit plan. Voor de korte termijn richten wij ons vooral op het verbeteren van de interne bereikbaarheid, op het openbaar vervoer en op het gebruik van de fiets.
Gebruik van de fiets Wat dit laatste betreft: wij constateren dat de fietsstructuur nog onvoldoende stimulerend is om gebruik te maken van de fiets als vervoermiddel. Een volledig, transparant netwerk van veilige fietsverbindingen ontbreekt in Nijmegen. Uit een analyse van 1995 blijkt dat 58% van het woon-werkverkeer van de Nijmegenaren binnen de stad met de fiets en 31% met de auto plaats vindt. In het voorzieningenverkeer bedraagt het percentage dat met de auto rijdt 21%, met de fiets 37%. Gelukkig kan dus geconcludeerd worden, dat een groot deel van de Nijmegenaren al kiest voor bus en fiets in het stedelijk verkeer. Helaas geldt dit in veel mindere mate voor de verkeersstromen van en naar de regio. Hier kiest 60 tot 85% voor de auto in het woon-werkverkeer en het bezoek aan de binnenstad; dit autoverkeer belast in sterke mate het stedelijk wegennet.
Onveilige wijken De groei van het autogebruik veroorzaakt binnen de stad en op wijkniveau problemen met betrekking tot leefbaarheid en veiligheid. In de stadspeiling worden vooral aspecten als milieuhinder, geluidsoverlast, veel blik op straat en het te hard rijden in wijken genoemd. Op meerdere punten van de stad is er sprake van zogenaamde black spots: ongevallenconcentratiepunten. Het aantal letselongevallen bedraagt jaarlijks ruim 400 met ruim 500 slacht-
113
offers. Verkeersveiligheid staat hoog op de prioriteitenlijst van burgers. Ca. 20% is van oordeel dat dit met voorrang moet worden opgepakt.
Het speerpunt ruimte voor mobiliteit werken we uit met behulp van een viertal interventies: 1. verkeersluwe wijken; 2. verbetering van het hoofdwegennet; 3. stimulering van het openbaar vervoer en stimulering gebruik van de fiets; 4. inrichten van een servicenet.
Wij willen hiermee bereiken dat: -
de leefbaarheid wordt verbeterd door het verkeersluw maken van wijken, met als taakstelling een waarderingscore voor de woonomgeving die stedelijk minimaal op hetzelfde niveau ligt als in 1998, en in de aanpakwijken sneller stijgt tot het stedelijk gemiddelde;
-
de geprognosticeerde stijging van het gebruik van de auto van 2,8% per jaar te beperken tot max. 2% per jaar en op stedelijk niveau geen groei van het autoverkeer ten oosten van Maas-Waalkanaal;
-
het aandeel auto in stedelijk woon-werkverkeer verminderd wordt met 5%;
-
het fietsverkeer toeneemt met 10%;
-
het gebruik openbaar vervoer toeneemt, met als taakstelling een toename van het aantal reizigers en reizigerskilometers met 25% in de regio;
-
de verkeersveiligheid verbetert met als doel het terugdringen van het aantal letselongevallen van 500 in 1998 naar 300 in 2004 .
5.1 Verkeersluwe wijken
30-km zonering De leefbaarheid op wijkniveau willen we verbeteren door in alle woongebieden de 30 kmzonering in te voeren In wijken waar de verkeersoverlast groot is zullen wij met aanvullende maatregelen de veiligheid vergroten. Door het verkeersluw maken van wijken krijgt de leefbaarheid een positieve impuls en zullen ook straten weer als speelmilieu gebruikt kunnen worden. Nijmegen kent ook een aantal zogenoemde ‘black spots’, verkeersonveilige plekken in de stad, waarop de kans op een ongeval groter is. Wij geven prioriteit aan het verminderen van deze onveilige plekken in de stad. De benodigde investeringen hiervoor bedragen ƒ 8,5 miljoen, waarvan ƒ 4,8 miljoen door eigen middelen wordt gefinancierd, een deel door het Duurzaam Veilig ƒ 2,8 miljoen en een deel door de doelstelling2-gelden t.w. ƒ 0,8 miljoen.
5.2 Verbetering van het hoofdwegennet
Combinatie van maatregelen Dit vormt de contramal van het verkeersluw maken van de woonwijken. Minder verkeer in de wijken betekent immers een hogere intensiteit op het stedelijke hoofdwegennet. Daarom richten we ons tegelijkertijd op de verbetering van het hoofdwegennet in de stad. Het gaat om een combinatie van de volgende zaken: verbetering van de verkeersafwikkeling, het aanpakken van verkeersonveilige situaties (de ‘black spots’), en vergroten van de leefbaarheid in de directe omgeving (terugdringen geluidsoverlast en verbeteren ‘oversteekbaarheid’
114
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
van de hoofdwegen). De verbetering van het hoofdwegennet vormt ook een belangrijke bijdrage aan het bereikbaar houden van de werklocaties in de stad, De benodigde investeringen ramen wij op ƒ 12,5 miljoen, waarvan 50% door eigen middelen wordt gefinancierd en 50% door het KAN.
5.3 Stimulering openbaar vervoer en fiets
In het kader van de doelstelling van dit plan willen wij de komende vier jaar de groei van het onnodige autogebruik beperken. Wij willen dat de mensen zich meer uitgenodigd voelen om gebruik te maken van de verschillende vervoersmodaliteiten zoals het openbaar verBIJLAGE 3 FYSIEKE INFRASTRUCTUUR
voer, kabeltram en fiets. De grote infrastructurele ingrepen zoals het doortrekken van de A73, de kabeltram, de lightrail en aanleg van transferia, die bedoeld zijn om ook de grootstedelijke vervoersstromen te beheersen, zijn afhankelijk van rijksgelden. Maatregelen in deze sfeer zijn op termijn onontkoombaar omwille van de bereikbaarheid van de stad.
Beperking van het autogebruik In het kader van dit ontwikkelingsplan beperken wij ons tot de doelstelling om binnenstedelijk het onnodige autogebruik te beperken. Wij streven naar een situatie waarin op het stedelijk wegennet ten oosten van het Maas-Waalkanaal de auto-intensiteiten niet verder groeien. Gelet op de ruimtelijke ontwikkelingen in de west- en noordflank van de stad is een toename van het autogebruik als gevolg van de intensivering van woon- en werkfuncties echter onvermijdelijk. Met het bedrijfsleven, busbedrijven en het KAN zullen wij projecten ontwikkelen die uitvoering kunnen geven aan deze doelstelling, waarbij de nadruk zal liggen op het woon-werkverkeer. Wij willen koersen op een afname van het autogebruik in het woon-werkverkeer met zeker 10 %, met name vanuit de omliggende kernen. De kabeltram moet leiden tot het vergroten van het openbaar verkeer. Verwacht wordt dat dit het aantal autoritten met zeker 3.000 per dag vermindert.
Om onze ambities te kunnen realiseren willen wij busbanen aanleggen en verbeteren (ƒ 83.900 miljoen deels gefinancierd door rijksbudgetten van Verkeer en Waterstaat) overstappunten verbeteren (ƒ 5 miljoen, deels gedekt door Verkeer en Waterstaat) en inrichting van verkeerslichtenbeinvloeding (ƒ 14 miljoen). Echter niet alle maatregelen zijn financieel gedekt (ƒ 2,5 miljoen) dat kan betekenen dat wij onze doelstellingen in deze periode niet volledig kunnen realiseren.
Meer op de fiets Verder willen we de fiets een groter aandeel laten nemen in het totale vervoermiddelengebruik, in het bijzonder bij het woon-werkverkeer en het bezoek aan de binnenstad. Dit moet leiden tot een toename van het fietsverkeer op de zogenoemde cordontelpunten met 10% in 2004: het fietsen moet comfortabeler en veiliger worden. De fietsverbindingen moeten aantrekkelijk en afwisselend zijn. Wij willen fietsroutes verbeteren (ƒ 7,7 miljoen, waarvan ƒ 5,3 miljoen gedekt door eigen middelen) en fietsenstallingen aanleggen en verbeteren (ƒ 3,7 miljoen, gefinancierd door parkeeropbrengsten). Hier is overigens nog sprake van een ongedekt deel van 3,9 miljoen, hetgeen er toe kan leiden dat onze ambities niet voor de 100% gehaald kunnen worden.
115
5.4 Servicenet kwetsbare doelgroepen
Extra maatregelen voor ouderen en gehandicapten Voor de doelgroep ouderen en gehandicapten wordt er in overleg met KAN en vervoerbedrijven een Servicenet ontwikkeld, waarbij de nabijheid en toegankelijkheid voor deze groepen belangrijke kenmerken zijn. Dit servicenet vormt een belangrijke verbetering voor deze groepen om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk leven, zonder al te zeer gehinderd te worden door mobiliteitsbeperkingen (zie hiervoor ook de sociale pijler in dit ontwikkelingsplan). De benodigde investeringen voor het verhogen van de interne bereikbaarheid van de stad worden deels gedekt uit de subsidies van het Knooppunt Arnhem Nijmegen en deels uit de budgetten van Verkeer en Waterstaat.
6. Regionale aspecten Een structurele verhoging van de kwaliteit van de stedelijke woon-, werk-, en leefomgeving raakt aan verschillende schaalniveaus: wijk, stad en regio. Bij de uitwerking van de 3 thema’s in de fysieke pijler van dit ontwikkelingsplan zijn we tot dusver ingegaan op stedelijke doelstellingen, en te bereiken effecten en maatregelen op wijk niveau. De wijk is ook het schaalniveau waar ‘leefbaarheid’ door de mensen het meest direct wordt ervaren, en waar een groot deel van de kansen en ontwikkelingspotenties liggen voor een verbetering van de sociale, economische en fysieke infrastructuur. In dit deel gaan we nader in op de regionale aspecten van de stedelijke vernieuwing.
Ruimtelijlke ontwikkeling Het regionaal structuurplan vormt het kader waarbinnen op het schaalniveau van de KANregio ruimtelijke claims zijn afgewogen en ontwikkelingen worden geleid. Woningbouwlokaties, bedrijventerreinen, kantoorontwikkeling, infrastructurele verbindingen en ruimte voor groen- en natuurontwikkeling hebben na een intensief regionaal afstemmings- en besluitvormingsporces alle hun plaats op de plankaart gekregen. Onze stedelijke doelstellingen op al deze terreinen zijn daarmee in principe ook regionaal afgestemd en ruimtelijk ingekaderd.
Op deze plaats springen de volgende thema’s in het oog: de woningmarkt is een regionale woningmarkt, de mobiliteit en bereikbaarheid van de stad speelt in een regionale setting, en ook de belevings- en gebruikswaarde van het openbare groen wordt mede bepaald door de plaats van de stad in het regionale landschappelijke raamwerk: daar waar de Gelderse Poort, het Land van Maas en Waal, de Over-Betuwe en het Rijk van Nijmegen samenkomen.
Woningmarkt Onze doelstelling om voldoende woningen in gevarieerde woonmilieus te bieden heeft gevolgen op regionale schaal. Uit woningmarktonderzoek en analyse van verhuisbewegingen blijkt overduidelijk dat voor het bereiken van onze doelstellingen een regionale regie in de planning en programmering van woningbouw noodzakelijk is. Daarbij gaat het niet alleen om aantallen maar vooral ook om een evenwichtige verdeling van goedkope, middel-
116
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
dure en dure woningen. Een verdeling die de spanning tussen de ‘arme’ stad en de ‘rijke’ regio niet vergroot maar juist verkleint. In het Regionaal Volkshuisvestingsplan zijn afspraken gemaakt die zowel de differentiatie naar prijs en kwaliteit als de fasering betreffen. Op basis van het Regionale Woningmarktonderzoek 1999, waarvan de resultaten vanaf eind 1999 beschikbaar zijn, zullen deze afspraken moeten worden geactualiseerd. Overleg hierover zal niet eerder dan begin 2000 plaatsvinden. Naleving van regionale afspraken staat bij ons hoog op de agenda. Daarvoor vragen wij expliciet de medewerking van de regiogemeenten. Niet alleen nu, maar vooral ook in de toekomst. Wanneer tegen de achtergrond van een zich verruimende woningmarkt de grote VINEX-bouwstroom in de regio op gang komt is een regionale regie ook als regionaal belang te definiëren. Het overleg over dit aspect is niet zonder problemen.
BIJLAGE 3
Belangentegenstellingen tussen stad en ommeland, en een beperkte toekenning van meer-
FYSIEKE
waarde van een regionale regie vormen barrières die moeizaam zijn te slechten.
INFRASTRUCTUUR
Mobiliteit Op het terrein van de mobiliteit en bereikbaarheid van de stad werken wij nauw samen met het KAN dat een coördinerende rol speelt in regionale mobiliteitsvraagstukken. Samen met deze regionale bestuurslaag ontwikkelen wij projecten die zich vooral richten op het woonwerkverkeer: het beperken van het onnodige autoverkeer, en het stimuleren van het gebruik van andere vormen van vervoer (openbaar vervoer, fiets, kabeltram). Dit vindt plaats als uitwerking van het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan voor het knooppunt ArnhemNijmegen. In dit kader is ook de regio/agglorail van groot belang. Een snelle railverbinding op de as Zevenaar-Arnhem-Nijmegen-Wijchen. Hiermee wordt de bestaande stad beter bereikbaar en de Waalsprong als locatie goed ontsloten met openbaar vervoer. Coördinatie en afstemming met betrekking tot deze projecten vinden doorlopend plaats en verlopen naar tevredenheid. Tot slot willen we in dit deel wijzen op het belang voor de bereikbaarheid van Nijmegen van de doortrekking van de A73 inclusief een nieuwe Waalbrug.
Groen Onze doelstellingen en ambities om de kwaliteit van de woonomgeving, en de groenstructuur in het bijzonder, te versterken vinden op een regionaal schaalniveau plaats in een gebied met hoge en gevarieerde kwaliteit. Dit biedt kansen en potenties die we verbinden met onze lokale doelstellingen. Versterking van de ecologische kwaliteit, maar ook de belevings- en gebruikswaarde van het stedelijk groen krijgt door het aanbrengen van ruimtelijke relaties met het buitengebied een extra dimensie en kwaliteitsimpuls. In de praktijk geven we dit vorm door het aanbrengen van verbindingsgroen tussen gebieden in de stad en daarbuiten, en op het terrein van de gebruikswaarde door de uitbouw van het fietsnetwerk ook te koppelen aan gebieden buiten de stad.
Afstemming met het KAN In juni van dit jaar heeft een eerste regionale bestuurlijke bijeenkomst in het knooppuntverband plaatsgevonden. Daarin is het Nijmeegse plan gepresenteerd. In een tweede bijeenkomst in september jl. is het Nijmeegse plan nader toegelicht en zijn de regionale aspecten aan de orde geweest. Van de zijde van het knooppunt wordt gemeld dat de globale toetsing leidt tot de conclusie dat de plannen sporen met het door het KAN vastgestelde regionale beleid.
117
118
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
bewoners
betrokkenheid van
Vergroten van de
milieukwaliteit
Verhoging van de
veiligheid
Verhoging van de sociale
0penbaar groen
Verbetering van het
Interventies
5.550
-
3.250
2.800
-
-
-
2.400
-
3.250
-
Rijk
lasten
-
exploitatie
exploitatie zelf
Dekking
Totale
350
-
-
-
derden
-
51.180
10.050
26.900
investeringen
Benodigde
Overzicht van exploitatie en dekking speerpunt ‘verbetering woonomgeving’
-
2.085
6.050
8.975
zelf
-
13.840
4.000
9.350
Rijk
-
35.255
-
3.225
derden
investeringen
Dekking
Veiligheid (BZK)
Sociale Integratie en
Exploitatie: Bijdrageregeling
ISV (VROM, EZ, LNV)
Stedelijke Vernieuwing
EZ, LNV)
Vernieuwing ISV (VROM,
Investering: Stedelijke
Veiligheid (BZK)
Sociale Integratie en
Exploitatie: Bijdrageregeling
(VROM, EZ, LNV)
Stedelijke Vernieuwing ISV
Rijksbudgetten
-
-
-
investeringen
5.350
Ambitietekort
-
Functiemenging
-
-
-
-
-
-
-
-
-
derden
-
-
-
-
-
101.800
19.300
-
17.760
8.900
Rijk
-
73.060
9.600
2.880
-
4.480
900
800
derden
Rijksmiddelen voor Knoop-
(KAN/gdu) (V&W)
punt Arnhem-Nijmegen
Rijksmiddelen voor Knoop-
Veilig (V&W)
Rijksmiddelen Duurzaam
Rijksbudgetten
(VROM, EZ, LNV
Stedelijke Vernieuwing ISV
(VROM, EZ, LNV
Stedelijke Vernieuwing ISV
(KAN/gdu) (V&W)
Inrichten van een servicenet
-
-
-
zelf 4.820
-
-
280.400
derden
investeringen
Dekking
2.332
-
44.700
Rijk
investeringen
van de fiets
-
-
8.500
-
-
8.240
zelf
Rijksbudgetten
punt Arnhem-Nijmegen
-
-
-
derden
investeringen
Benodigde
2.332
-
337.200
investeringen
Dekking
baar vervoer en gebruik
Stimulering van het open-
hoofdwegennet
-
Verbetering van het
-
Rijk
-
zelf
lasten -
Dekking exploitatie
Totale exploitatie
Verkeersluwe wijken
Interventies
Overzicht van exploitatie en dekking speerpunt ‘ruimte voor mobiliteit’
-
-
Woningdiffrentiatie
woningvoorraad)
kwantiteit van de
Rijk
lasten
Benodigde
INFRASTRUCTUUR
Verhoging kwaliteit en
exploitatie
exploitatie zelf
Dekking
Totale
FYSIEKE
Interventies
Overzicht van exploitatie en dekking speerpunt ‘samen wonen en werken in de wijk’
BIJLAGE 3
119
-
6.400
-
-
Ambitietekort
-
-
3.860
Ambitietekort
Bijlage 4 Wijkaanpak Wijkperspectief Na de foto van de stad hebben wij participatie als leidend begrip gekozen voor het Nijmeegse grotestedenbeleid. In een zestal speerpunten hebben wij vervolgens de belangrijkste opdrachten voor de komende jaren geformuleerd. Op sociaal, economisch en fysiek terrein zijn die speerpunten onderbouwd door de belangrijkste ontwikkelingen in Nijmegen te analyseren. Voor de periode tot en met 2003 zijn vervolgens doelstellingen en middelen INLEIDING
verbonden aan beoogde interventies. In dit hoofdstuk verbinden wij de pijlers. Dat doen wij vooral op het niveau van de wijk, omdat daar achterstanden en problemen samenkomen en elkaar versterken. Daar willen wij ook de kansen creëren en pakken om iets aan die opeenhoping te doen. De resultaten van de (derde) Sociale Atlas en het Wijkonderzoek spelen een belangrijke rol in analyse en onderbouwing. Voorafgaande aan de uitleg van de wijkaanpak zoals we die ons voorstellen en de prioriteiten daarbinnen volgt eerst een korte toelichting op atlas en onderzoek.
1. Sociale Atlas en Wijkonderzoek De Sociale Atlas biedt statistische indicatoren voor de staat en ontwikkeling van stad, stadsdelen en wijken. Door middel van wijkprofielen en wijkrangordeningen kunnen we zien hoe wijken er ten opzichte van elkaar voor staan.
Wijkonderzoek Het Wijkonderzoek geeft het verhaal ‘achter de cijfers’ op drie manieren: -
Wat zeggen, bij nadere analyse, de statistieken uit de Atlas over de Nijmeegse wijken?
-
Wat blijkt uit de bevolkingsenquête leefbaarheid en veiligheid die in 1998, als onderdeel van de Stadspeiling, voor de tweede keer is uitgevoerd? Is er verbetering? Hoe doen we het ten opzichte van andere steden?
-
Wat vinden de professioneel betrokkenen in de wijken van de ontwikkelingen? Gesprekken zijn gevoerd met medewerkers van o.a. Tandem, GGD, Riagg, NIM, politie, woningcorporaties, Bewonersoverleg Nijmegen en diverse afdelingen binnen de gemeente zelf.
Drie pijlers Sociale Atlas en Wijkonderzoek 1998 volgen de hoofdindeling voor het grotestedenbeleid en geven informatie over de drie pijlers. De sociale structuur wordt getekend aan de hand van de sociaal-maatschappelijke positie van de bevolking, met cijfers over werk, inkomen en participatie, en van het sociale leefklimaat in stad en buurt. De fysieke structuur wordt statistisch gevangen in de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, voorzieningenniveaus, ruimtegebruik en bereikbaarheid. De economische structuur wordt in beeld gebracht met informatie over menging tussen wonen en werken, bedrijvigheid binnen de wijken en kenmerken die van belang zijn voor bedrijvigheid binnen woonwijken.
120
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Veiligheid Integrale veiligheid loopt dwars door deze invalshoeken heen. Per wijk of stadsdeel bieden Atlas en Wijkonderzoek inzicht in feitelijke inbreuken als criminaliteit, overlast, verkeersincidenten en milieuklachten, in onveiligheidsgevoelens en in diverse bevolkings- en bebouwingsgegevens. Het Wijkonderzoek legt de verbinding met het beleid. Het geeft indicaties voor het type beleid en voor de urgentie van de aanpak. Het Wijkonderzoek doet uitspraken over gebieden in de stad, over stadsdelen, wijken en buurten. Daarnaast is er aandacht voor stadsbrede thema's, voor risico's en voor kansen, die de kwaliteit van leven in wijken sterk kunnen beïnvloeden. BIJLAGE 4 WIJKAANPAK
2. Wijkindeling In de onderzoeksrapportages van 1990 en 1994 zijn wijken - en buurten binnen wijken - na analyse onderscheiden in vier categorieën, die wij ook nu weer zullen toepassen:
Categorieën -
Aanpakgebieden: hier is sprake van meervoudige, samenhangende problematiek, verspreid over het hele gebied of een groot deel daarvan, maar veelal ook met specifieke concentraties in bepaalde delen van het gebied en/of rondom specifieke groepen bewoners. Actieve en integrale aanpak is gewenst.
-
Attentiegebieden: vergelijkbare problematieken zijn aan de orde als in aanpakgebieden, maar minder complex, op kleinere schaal of in een minder ver gevorderd stadium. Een actieve aanpak is gewenst, maar kan minder intensief en omvattend zijn dan in aanpakgebieden.
-
Preventiegebieden: er is geen ernstige problematiek, maar er bestaat wel een voedingsbodem voor het ontstaan ervan. Vooralsnog is er geen intensieve aanpak nodig, maar wel een wakend oog voor de totale woon- en leefsituatie in wijken.
-
Routinegebieden: hier is geen sprake van problematiek. Voorzover zich wel problemen voordoen, zijn die zonder inbreng van specifieke wijk- of stadsdeelaanpak op te lossen. Wel moeten het ‘normale’ beheer en beleid natuurlijk uitgevoerd worden en moet er op nieuwe situaties en klachten gereageerd kunnen worden.
Per wijk is zichtbaar of de huidige situatie in het gebied aanpak behoeft vanuit elk van de drie GSB-pijlers en of er sprake is van complexe problematiek in het gebied. De Waalsprong is nog niet opgenomen, omdat dat als nog bijna volledig te ontwikkelen gebied niet te vergelijken is met de overige Nijmeegse wijken. Het zal evenwel duidelijk zijn, dat de beleidsaandacht voor het gebied het niveau van een aanpakgebied heeft.
Op basis van de huidige stand van zaken in het Wijkonderzoek is een voorlopige wijkindeling gemaakt. Hieronder geven wij in het kort de wijken en buurten die vallen in de twee hoogste prioriteitscategorieën.
121
Aanpakwijken De volgende gebieden vallen op grond van de bevindingen in de categorie aanpakgebieden: -
Centrum, als gevolg van verschijnselen in de fysieke structuur (met name openbare ruimte en bereikbaarheid) én de sociale en veiligheidsgevolgen van de status als stedelijk en regionaal uitgaansgebied.
-
De vooroorlogse wijken met (veel) sociale huurwoningen: Kolpingbuurt, Willemskwartier en Wolfskuil en Biezen/Waterkwartier (in de laatste wijk is de problematiek in een aantal opzichten minder heftig en complex; daarom is vooralsnog de typering ‘aanpak/attentie’ toegepast).
-
Een klein gebiedje binnen Hengstdal, de spoorbuurt (combinatie sociale en fysieke pro-
-
Hatert is een aanpakgebied (met name veel sociale veranderingen en kwetsbaarheden in
-
Een aantal woonwijken in Dukenburg en Lindenholt, vooral vanuit de verschijnselen uit
blematiek).
INLEIDING
een grote wijk).
de sociale structuur, maar ook ingegeven vanuit de behoefte aan meer economische activiteit binnen de gebieden: Zellersacker, Tolhuis (52e-75e straat), Meijhorst, Voorstenkamp en Gildekamp.
Attentiewijken Een aantal gebieden heeft minder sterke en complexe problematiek, maar er zijn wel serieuze aandachtspunten. Daarom horen ze in de categorie attentiegebieden: -
Grootstal en Hatertse Hei laten eerste signalen zien van veranderingen zoals die zich ook
-
Aldenhof en Malvert waren vier jaar geleden preventiegebieden; m.n. door bevolkings-
in Hatert voordoen; daarom is in het schema de typering preventie/attentie meegegeven.
en sociaal-maatschappelijke veranderingen passen ze nu in de categorie attentie (en de maisonnettecomplexen binnen beide wijken in de categorie aanpak). -
Zwanenveld heeft gedurende de laatste jaren een aanzienlijke toename van problematiek te verwerken i.v.m. de nabijheid van het stadsdeelcentrum, en daarnaast ook enige sociaal-maatschappelijke problematiek; (aanpak/attentie).
-
In het algemeen gelden de maisonnette- en HAT-complexen in de stad als aanpak- en attentiegebied.
3. Wijkperspectieven Voor het grotestedenbeleid hebben wij in 1997 een tiental wijkplannen gemaakt voor aanpak- en attentiewijken. Uitvoering van die wijkplannen vond plaats onder de noemer Integrale Stadsdeelaanpak (ISA). Uit evaluatie van ons beleid hebben wij al snel de conclusie getrokken dat we behoefte hebben aan meer toekomstgerichte wijkperspectiefplannen, met een horizon van 10 tot 15 jaar. Zo’n plan bevat een analyse van de wijk, van sterke en zwakke kanten en van kansen en bedreigingen. Op basis daarvan wordt de gewenste ontwikkelingsrichting van de wijk gekozen, waarna concrete acties en projecten in de wijk die ontwikkeling kunnen invullen.
122
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Reorganisatie Een versterking van de samenhang van gemeentelijk beleid - fysiek, sociaal en economisch is nodig om dergelijke plannen op te stellen en ten uitvoer te brengen. Daarvoor hebben wij inmiddels de gemeentelijk organisatie ingrijpend aangepast: door de vorming van de procesdirecties Strategie & Projecten (DSP) en Wijkaanpak & Leefbaarheid (DWL) hebben wij voor grote stedelijke ontwikkelingen respectievelijk voor de wijkaanpak een sterk sturingselement in onze organisatie verwezenlijkt, terwijl de beleidsvorming is samengebracht in twee beleidsdirecties, Inwoners (DIW) en Grondgebied(DGG).
Een wijkperspectiefplan maken wij samen met bewoners en met belangrijke partners in de BIJLAGE 4 WIJKAANPAK
wijk. Met de Nijmeegse woningcorporaties voeren wij overleg over nauwe samenwerking in wijken waar herstructurering van enige omvang aan de orde is. Met onderwijs, kinderopvang, welzijnswerk en politie werken wij al samen, bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van openwijkscholen, en die zullen ook betrokken worden bij de ontwikkeling van wijkperspectiefplannen.
Maar omdat het maken van dat soort plannen tijd vraagt en wij bestaande problemen toch op de korte termijn willen aanpakken, zullen wij voor de genoemde aanpakwijken voor de korte termijn aanpakplannen opstellen. Ook die aanpakplannen maken wij samen met bewoners en andere partners in de wijken. Zij hebben een reikwijdte van twee tot 5 jaar en vormen in belangrijke mate de vertaling van de in de pijlerhoofdstukken geformuleerde inzet. Voor die wijken waarvoor wij al wijkplannen in uitvoering hebben, zullen de wijkaanpakplannen daarvan het vervolg zijn.
4. Wijkaanpak Een belangrijk deel van ons grotestedenbeleid willen wij realiseren in de aanpakwijken in onze stad: daar zijn de problemen het grootst en daar willen wij nieuwe kansen pakken en creëren, om participatie te versterken. Zoals gezegd hebben wij de gemeentelijke organisatie anders ingericht om die wijkaanpak aan te kunnen sturen. In dit ontwikkelplan trekken wij die lijn door. In het ontwikkelingsplan hebben wij de speerpunten voor het Nijmeegse grotestedenbeleid uitgewerkt. Daar hebben wij op stedelijk niveau taakstellingen geformuleerd voor de periode tot en met 2003. Ook hebben wij daar aangegeven welke gemeentelijke middelen wij daarvoor in willen zetten en welke gsb-middelen wij daarvoor van het Rijk nodig hebben, terwijl wij met diverse partners in onderhandeling gaan over hun bijdrage.
In grote lijnen hebben wij steeds aangeven welk deel van die in te zetten middelen in onze aanpakwijken zal worden ingezet voor de uitvoering van de wijkaanpakplannen. Die middelen zullen wij dan ook via onze stadsdeelmanagers beschikbaar stellen, zodat op wijkniveau daadwerkelijk sprake kan zijn van een samenhangende aanpak, waarin verschillende disciplines zonder schotten samenwerken.
123
Gebiedstypering aanpakgebied attentiegebied preventiegebied routinegebied buiten beschouwing
0
124
2 km
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
Bijlage 5 Cijfers Overzicht aanwending rijksbudgetten ECO-lijst (Extra Comptabel Overzicht GSB), onderdeel A, 2000-2004*) **)
(Zie volgende pagina’s)
BIJLAGE 5 CIJFERS
125
126
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
banen)
(Zie Instroom- en doorstroom-
Melkertbanen (BZK)
verdeelsleutel
Vanaf 2001 gebaseerd op oude
(SZW)
Gemeentelijk Werkfonds/WIW
Arbvo door gemeenten (SZW)
Besluit inkoop dienstverlening
inverdieneffecten) (SZW)
Sluitende aanpak (incl.
inclusief Melkertbanen
(SZW)
Instroom- en doorstroombanen
Zie ISV
-
Werk voor werklozen
Werk voor werklozen
Werk voor werklozen
Werk voor werklozen
-
R
Stadseconomie (Fysiek)(EZ)
E
Werk voor werklozen
L
Speerpunt
J
Budget
I
Stadseconomie (Niet Fysiek)(EZ)
P
W
R
K
E
N
E
C
O
-
Versterken van de gesubsidieerde arbeid
Versterken van de gesubsidieerde arbeid
Individuele trajectbegeleiding
Versterken van de gesubsidieerde arbeid
-
van de wijk
Versterking van de economische structuur
van de stad
Versterking van de economische structuur
Interventie
E
-
19.700
3.900
2.200
34.400
-
100
2000
N
O
-
19.900
3.900
2.200
42.100
-
200
2001
M
I
-
20.800
3.900
2.200
50.600
-
300
2002
E
-
21.100
3.900
2.200
54.300
-
500
2003
Tot.
-
1.800
19.700
11.000
-
-
21.000 102.500
3.900
2.200
54.600 236.000
-
700
2004
L
E
R
F
Y
S
I
E
Verbetering van het openbaar groen
Interventie
Stimuleringsregeling herstruc- Werk voor werklozen
turering woningvoorraad
-
bodemsanering) (VROM).
provinciale budget o.g.v. Wet
Bodemsanering (voormalige
(LNV)
Grootschalig groen in de stad
(OCW)
Subsidies monumentenzorg
-
beleid geluid en verkeer
Milieukwaliteit en emissie-
Spaargeld stadsvernieuwing
ECO
structuur van de wijk
leid Bodemsanering VINEX
(VROM)
Versterking van de economische
Exclusief:
-
-
-
van de woningvoorraad
in de wijk Functiemening
Verhoging kwaliteit en kwantiteit
Samenwonen en werken
Milieukwaliteit en emissiebe-
(VROM)
Stadsvern. 2000/2001 (VROM)
-
-
Versterking van de economische structuur van de stad
Stadseconomie Fysiek (EZ)
bewoners
Verhoging van de milieukwaliteit Vergroten van de betrokkenheid van
Inclusief:
Verhoging van de sociale veiligheid
J
(VROM, EZ, LNV)
Verbetering woonomgeving
I
Stedelijke vernieuwing ISV
P Speerpunt
Budget
K
-2.318
18.500
2000
670
14.800
2001
BIJLAGE 5 CIJFERS
127
9.365
9.700
2002
5.395
13.700
2003
4.075
13.700
2004
17.187
70.400
Tot.
128
Ontwikkelingsplan grotestedenbeleid Nijmegen 1999 - 2004
R
S
O
C
I
A
L
E
I
N
F
R
Bevorderen van samenhang in opvoeding en ondersteuning
Inclusief Tijdelijke regeling
buitenschoolse opvang)
Ruimte voor de jeugd Voorkomen van achterstanden van
beleidsbrief) (VWS)
Onderwijs in allochtone levende
kinderen
Herbergzaam voortgezet onderwijs
aanvrage conform betreffende
talen (OCW)
en ontmoeting
vooruitlopend op honorering
De jeugd heeft de toekomst
Bevorderen van samenhang in opvoeding
Sportbeleid (breedtesportimpuls; De jeugd heeft de toekomst
(VWS)
kinderen
Voorkomen van achterstanden van
bewoners
Vergroten van de betrokkenheid van
Verhoging van de sociale veiligheid
activiteiten
Kinderopvang en naschoolse
De jeugd heeft de toekomst
van dak- en thuislozen, verslaafden en mensen in crisis
Bestrijden van overlast en betere opvang
24-uurs opvang
-
allochtonen
S
nog niet omvattend:
Verbetering woonomgeving
Verbeteren van de positie van groepen
Voortijdig schoolverlaten.
(van Montfrans)
-
ouderen
Inburgering oudkomers
Projecten jeugd en veiligheid
-
-
verminderen van de kwetsbaarheid van
Een veilige stad voor de jeugd Versterken sociale netwerken en
Vangnet
Leefbaarheidsfonds
-
A
omvattend:
kinderen
Integratie en Veiligheid (BZK),
Voorkomen van achterstanden van
E
De jeugd heeft de toekomst
L
Bijdrageregeling Sociale
J Interventie
I Speerpunt
P
Budget
R 2000
1.600
500
1.020
4.280
T
C 2001
1.600
500
1.020
4.480
U
T
U
1.600
500
920
4.780
2002
U
R
1.600
500
820
4.780
2003
1.600
500
820
4.780
2004
8.000
2.500
4.600
23.100
Tot.
Interventie
Vangnet
Vangnet
Vrouwenopvang (VWS)
(exclusief compensatie SVO)
mensen in crisis
van dak- en thuislozen, verslaafden en
Bestrijding van overlast en betere opvang
mensen in crisis
van dak- en thuislozen, verslaafden en
Bestrijding van overlast en betere opvang
mensen in crisis
3.200
1.300
5.100
1.100
2.000
-
2.400
900
2000
geen middelen ontvangt, resp. gaat ontvangen (bijv. Zeehavenontwikkeling) zijn niet meegenomen.
Deze lijst is gebaseerd op het Overzicht Indicatieve verdeling Grotestedenbeleid (IV-GSB) d.d. 1-10-1999. Budgetten waaruit Nijmegen
**) Bedragen zijn x f 1000
*)
Verslavingsbeleid (VWS)
Bestrijding van overlast en betere opvang
Vangnet
Maatschappelijke Opvang (VWS) van dak- en thuislozen, verslaafden en
allochtonen
Verbeteren van de positie van groepen
Vangnet
Inburgering nieuwkomers
(welzijns comp.) (VWS)
allochtonen
Verbeteren van de positie van groepen
Vangnet
Inburgering nieuwkomers
(educatieve comp.) (OCW)
-
verdeling nog moet plaatsvinden
Nog niet opgenomen omdat
pyramide/kaleidoscoop
Achterstandsprogramma
-
kinderen
in primair en voortgezet
-
Voorkomen van achterstanden van
onderwijs (GOA) (OCW)
kinderen
Bestrijding onderwijsachterstand De jeugd heeft de toekomst
Voorkomen van achterstanden van
(OCW)
Speerpunt De jeugd heeft de toekomst
Budget
Schoolbegeleidingsdiensten
3.200
1.300
5.100
1.100
2.000
-
2.400
900
2001
BIJLAGE 5 CIJFERS
129
3.200
1.300
5.100
1.100
2.000
-
2.400
900
2002
3.200
1.300
5.100
1.100
2.000
-
2.400
900
2003
3.200
1.300
5.100
1.100
2.000
-
2.400
900
2004
Tot.
16.000
6.500
25.500
5.500
10.000
12.000
4.500