www.researchportal.be - 13 Feb 2016 05:06:14
Onderzoeksprojecten (800 - 820 van 3455) Zoekfilter: Classificaties: MENSWETENSCHAPPEN (H)
Piëta. Naar een fenomenologie van het creatieproces Hogeschool Gent Abstract: Een hardnekkige maar onjuiste metafoor die de creatieve activiteit van kunstenaar beschrijft, is die van de goddelijke Muzen. Zij dompelen de kunstenaar in een scheppende roes waarin hij tot een resultaat komt, ‘ondanks zichzelf’. Uitgeput staat hij ten slotte oog in oog met een kunstwerk dat het menselijke te boven gaat, met iets dat hem ‘overkwam’, waar hijzelf geen hand in had. De kunstenaar was tenslotte maar een willoos uitvoerend slachtoffer, een medium, waarin haast alchemistische processen tot uitbarsting kwamen, die nauwelijks met de rede te vatten zijn, laat staan te beschrijven of te analyseren. Uit mijn ervaring in de kunstpraktijk denk ik dat de artistieke creatie niet zo in zijn werk gaat. Artistieke creatie is in zeer hoge mate een proces van actieve en tot op de spits gedreven bewuste processen. Technische vaardigheden en technologische kennis zijn vereist om inzicht omtrent de kunsthistorische ontwikkelingen, iconografie en iconologie, tijdgebonden esthetische opvattingen, uitdrukkingsmogelijkheden van de artistieke media, empathie, alertheid en bewustzijn over psychische processen om te zetten in een beeldend resultaat, met het volle vertrouwen op de artistieke intuïtie die deze ervaringen stuurt. Het resultaat moet zo geloofwaardig zijn, zo vanzelfsprekend, dat deze complexe wisselwerking tussen de ontelbare parameters van de artistieke creatie schijnen op te lossen, en waardoor ze wel afwezig lijken in een kunstwerk dat ‘reveleert’. De magie zal wellicht nooit helemaal uit het kunstwerk verdwijnen. Met het volle besef dat deze complexe praktijk niet te herleiden is tot een optelsom van zeer uiteenlopende invloeden op het creatieve proces, moeten we toch de vraag stellen of het mogelijk is een toegang te vinden tot een beter begrip van dit creatieve proces. Immers, het geleidelijk ontsluieren en demystificeren van het artistieke creatieproces kan ons inzicht bezorgen zonder dat de creatieve praktijk daarmee zelf onmogelijk wordt. Kennis en inzicht in het artistieke proces alleen, bieden geen enkele garantie op een goed artistiek eindresultaat. In het artistieke eindresultaat zal steeds dit ‘magische’ moment opduiken dat ons toont waar de mens toe in staat is. De zoektocht naar het afbakenen en in kaart brengen van dit proces dient m.a.w. juist daartoe om eer te bewijzen aan het menselijke scheppende vermogen. Daarom wordt in dit onderzoek de vraag gesteld of het mogelijk is om inzicht te verwerven in het proces van de artistieke creatie, en met name in de complexiteit van de ervaringen waaruit de creatie van een nieuwe sculptuur plaatsvindt? Om deze vraag te beantwoorden zal de creatie van een nieuwe sculptuur opgestart worden. Dit scheppingsproces wordt dan fenomenologisch beschreven. Mijn oeuvre karakteriseert zich door een spanningsverhouding tussen hedendaagse kunst en traditie. Dit onderzoek moet dan ook leiden tot de ontwikkeling van een kunstwerk dat uitdrukking geeft aan dit spanningsveld. De kunstgeschiedenis is daarbij een onmetelijk rijke bron van kennis en ervaring waarvan ik mij als kunstenaar bedien. In mijn verhouding tot de kunstgeschiedenis streef ik geen volledigheid na, maar ‘bruikbaarheid’ . Lucian Freud schildert naar een historisch meesterwerk van Rubens of Ingres (Cantz, 2001), Francis Bacon naar Velasquez (Seipel, 2003). Giacometti inspireert zich op de Etruskische sculpturen (Carluccio, s.d.), Beckmann op Rembrandt (Lenz, 2000), Picasso op de antieken, Rodin plundert het oeuvre van Michelangelo, die zich intensief met de antieken bezighoudt (Fergonzi, 1996), zij dienen trouwens ook als voorbeeld voor Kokoschka en Markus Lüpertz (Vierniesel, 1987; Wünsche, 1996) ... Veel van de kunstenaars die ik zelf als artistiek voorbeeld neem, hebben zich intensief en vaak expliciet met de kunsthistorische traditie beziggehouden. Voor deze kunstenaars is de traditie geen dood materiaal, maar een bron van ervaringen en studiemateriaal waaruit de kracht en de mogelijkheden van de beeldende kunsten blijken. Bij de keuze van hun motieven maken ze dan ook vaak gebruik van expliciete referenties naar historische werken, omwille van de expressieve kracht van fragmenten, composities, materialen, ... Belangrijk daarbij is in te zien dat kunstenaars en toeschouwers in het ‘heden’ het historische materiaal steeds naar zich toehalen: ze gaan zelden op zoek naar de oorspronkelijk artistieke (mythische, religieuze, ...) beleving, maar behandelen het historische werk alsof het in de eigen tijd staat. Deze verhouding ten aanzien van de geschiedenis leidt niet tot kunsthistorische stilstand of conservatisme, maar biedt een garantie voor betekenisvolle ontwikkelingen in de kunsten. Kunstenaars vernieuwen veeleer ten aanzien van voorafgaande kunst dan te reageren op gebeurtenissen in de wereld (cf. Martindale, 1990; Merleau-Ponty, 1996). De keuze om artistieke ontwikkelingen te plaatsen in het licht van eerdere kunstwerken is dus een dominante artistieke praktijk. Vanuit deze opvatting start ik met de creatie van een hedendaagse pieta Organisaties: • Departement Koninklijke Academie voor Schone Kunsten • Vakgroep Autonome kunsten
Onderzoekers: • Ludwig Vandevelde
Presentatie en conservatie van kunstwerken met organische componenten. Een onderzoek gestuurd door kunsttheoretische, praktische en deontologische vraagstellingen m.b.t. conservatie van bederfelijke materialen. Hogeschool Gent Abstract: Hedendaagse kunstenaars maken steeds meer en gediversifieerder gebruik van organische materialen, zoals voedingsmiddelen, plantaardige of dierlijke weefsels en andere natuurlijke materialen. Een van hun meest nadelige eigenschappen is hun inherent beperkte houdbaarheid en gevoeligheid voor degradatie. Slechte bewaar- en tentoonstellingsomstandigheden kunnen dit ontbindingsproces versnellen. Willen wij hun ontbindingsproces onder controle houden en zo mogelijk afremmen, dan is er nood aan een grondige kennis van alle inwerkende factoren. De conservatie van kunstwerken waarin organische materialen worden gebruikt, stelt derhalve zeer specifieke eisen, die strenger zijn dan voor klassieke kunstwerken, waar relatief inerte materialen gebruikt worden. Degradatie van het kunstwerk kan enerzijds een substantieel onderdeel vormen van dit kunstwerk, maar kan anderzijds de lectuur ervan grondig verstoren. Wat de groep der levensmiddelen betreft, ontbreekt een grondige kennis omtrent het omgaan met kunst die volledig of deels uit levensmiddelen werd vervaardigd. Bovendien worden we steeds vaker met deze kunstwerken en hun specifieke problemen geconfronteerd (denken we maar aan het spraakmakende werk van Fabre tijdens de tentoonstelling Over The Edges, symposia in Bordeaux en Gent). Omwille van beide factoren, enerzijds gebrek aan kennis en anderzijds het steeds groter gebruik van deze materialen, is er nood aan onderzoek op Eat Art. De conserveringsmethoden en technieken ontwikkeld voor kunstwerken met levensmiddelen kunnen trouwens getransponeerd worden naar andere vergankelijke kunstwerken met organische materialen. Tevens kan men voor de conservatie van levensmiddelen in de actuele kunst terugvallen op oplossingen die reeds binnen de voedingsindustrie op vlak van conservering werden ontwikkeld. Dit onderzoeksproject wil via interdisciplinair onderzoek, een antwoord bieden op de vraag naar de optimale condities (tijdens tentoonstellingen, depot en transport) voor kunstwerken die levensmiddelen bevatten. Essentiële doelstelling hierbij is de systematische analyse van de problematiek gesteund op een wetenschappelijke en academisch multidisciplinaire onderbouw met aandacht voor kunsttheoretische omkadering en
proefondervindelijke casestudies. Welke houdingen t.a.v. conservatie en restauratie van kunstwerken met organische materialen moeten ingenomen worden? Er zal m.a.w. via kunstwetenschappelijke analyses onderzocht worden welke stellingen men kan poneren t.a.v. het beheer en behoud van vergankelijke kunst. Hoever kan men gaan in de bewaring van deze kunstwerken en zijn ze wel voor de eeuwigheid bestemd? Is het de bedoeling van kunstenaar ze te bewaren of is het een kunstwerk waarbij vergankelijkheid deel uitmaakt van zijn visie? Kunnen er voor dergelijke kunstwerken oplossingen aangeboden worden? Gezien het algemeen cultureel belang van de problematiek en het internationale karakter van de Hedendaagse Kunst ligt het voor de hand ook verschillende musea, onderzoekscentra en restauratoren in binnen- en buitenland bij het onderzoek te betrekken. Dit kan des te verdienstelijker zijn omdat in dit verband zowel nationaal als internationaal nog maar weinig onderzoek op academisch niveau werd verricht. Het is de bedoeling om met dit onderzoek antwoorden en oplossingen te bieden voor vragen en problemen die momenteel rijzen in de wereld van de conservatie van kunstwerken met organische materialen. Het onderzoek wordt opgesplitst in drie deelgebieden: het kunstwetenschappelijke veld, het natuurwetenschappelijke veld en de praktijk. Hoger genoemde deelgebieden zullen elkaar complementeren; regelmatige onderlinge terugkoppeling en bijsturing zullen noodzakelijk zijn. - Het kunstwetenschappelijke veld: Het gebruik van levensmiddelen is niet eigen aan één kunststroming, waardoor we met uiteenlopende kunstenaarsvisies worden geconfronteerd . Theoretisch uitgangspunt vormt de intentie van de kunstenaar, de studie van kunstenaarshoudingen en diverse artistieke concepten. Omdat dit criterium in de praktijk niet steeds als enige relevante parameter wordt gehanteerd zullen ook afwijkende visies van bv. galerijhouders, restaurateurs, kunsttheoretici en andere protagonisten binnen dit mentale veld op hun praktijk en motivatie worden onderzocht. Voor de bewaring van levensmiddelen in kunstwerken speelt de eetbaarheid slechts zelden een rol; afgezien van hun eventuele symbolische referentie, zijn vooral organoleptische parameters van wezenlijk belang. De vraag dringt zich op hoe met dergelijke kunstwerken om te gaan zonder de integriteit van het kunstwerk aan te tasten. Dienen de werken ‘an sich’ bewaard of primeert het concept ? Hoe kan het een of het andere voor het nageslacht worden bewaard? Welke voordelen en pijnpunten gaan gepaard met documentatie van vergankelijke Kunst? Cruciaal hierbij is het onderzoek naar mogelijke functies van levensmiddelen binnen elk specifiek kunstwerk, naar de impact van deterioratie op visueel, beeldend en semantisch niveau. Pas na deze onderzoeken kan tot besluitvorming m.b.t. al dan niet bewaring (of eventuele ingreep in het proces van deterioratie) van het kunstwerk worden overgegaan. - Het natuurwetenschappelijke veld: De industriële conserveringsmethodes voor levensmiddelen zullen worden getraceerd en er zal worden onderzocht welke hiervan bruikbaar of transponeerbaar zijn m.b.t. het behoud van kunstwerken. Daarom zal in het kader van dit project onder meer worden nagegaan hoe bepaalde conserveringsmethoden (vacuum verpakkingen of vitrinekasten, toevoeging van inerte gassen, nucleaire bestraling, toevoeging chemicaliën, etc.) desbetreffende kunstwerken een langere levensduur kunnen garanderen. Toch kunnen niet alle conserveringsmethoden uit de voedingsindustrie zondermeer toegepast worden in de kunstwereld. Kunst stelt immers andere prioriteiten (langdurige bewaring) dan de voedingsindustrie, waar levensmiddelen voor consumptie worden bewaard. Concreet naar het onderzoek toe, wordt hier de nadruk gelegd op de verscheidenheid in voorkomen van de levensmiddelen. In dit deelgebied wordt de efficiëntie van de conserveringsmethodologie voor levensmiddelen uitgetest en wordt bijzondere aandacht geschonken aan de verhouding tussen de optimale omgevingsfactoren voor de kunstwerken waarin levensmiddelen zijn vervat en de museale omgevingsfactoren gebruikelijk binnen de opslagruimtes enerzijds en hanteerbaar tijdens een tentoonstelling anderzijds. - De praktijk: Dit deelgebied zal zich voornamelijk toespitsen op de toepasbaarheid van de theoretisch gevormde methodieken in het museale veld. Het praktijkgerichte onderzoek zal gerealiseerd worden door het reconstrueren van enkele kunstwerken. De keuze van de casestudies hangt mede af van de resultaten bekomen na het onderzoek binnen respectievelijk het kunst- en natuurwetenschappelijke veld . Kunstwerken die door de kunsttheorie en de kunsthistorische praktijk als waardevol worden aanzien, creaties van nog in leven zijnde kunstenaars en kunstwerken waarbij de vraag naar behoud vanuit de museale sector werd geformuleerd, komen hiervoor in aanmerking. Tevens zullen de casestudies gekozen worden in relatie tot de hanteerbaarheid van de diverse conserveringstechnieken. Deze zijn in gebruiksmogelijkheden afhankelijk van diverse inwendige eigenschappen en factoren van de levensmiddelen zelf. Concreet betekent dit dat elke case in tweevoud zal gereconstrueerd worden: een reconstructie die dient als referentiecase en de andere waarbij men de diverse conserveringsmethoden gaat toepassen door ze in vitrines te integreren waarbij men de interne omgeving gaat wijzigen. Beiden worden vervolgens onderworpen aan een versnelde degradatie. Dit kan men artificieel creëren door de modellen alternerend in klimaatruimtes onder te brengen waarbij ze aan verschillende omgevingsfactoren (licht, temperatuur en relatieve luchtvochtigheid) worden blootgesteld. Dit alles gebeurt uiteraard in nauwe samenwerking met de Vakgroep Voedselveiligheid en Voedselkwaliteit. Organisaties: • Departement Koninklijke Academie voor Schone Kunsten • Vakgroep Vormgeving • Vakgroep Theoretische omkadering van de kunstpraktijk
Onderzoekers: • Julie Gilman • Dirk van Gogh
Medics on the Move (MoM). Universiteit Antwerpen Abstract: Dit project kadert in een onderzoeksopdracht tussen enerzijds UA en anderzijds EU. UA levert aan EU de onderzoeksresultaten genoemd in de titel van het project onder de voorwaarden zoals vastgelegd in voorliggend contract. Organisaties: • Toegepaste Taalstudies
Onderzoekers: • Christel Van De Poel
Het tempelcomplex van Pessinus: fundamenteel archeologisch onderzoek van de functionaliteit, morfologische samenhang en chronologie van een heiligdom in Asia Minor Universiteit Gent Abstract: Hoofddoel is het scherp stellen van de datering van het heiligdom (agora, tempel, trappentheater, ?) van Pessinus. Een materiaalstudie (met bijzondere aandacht voor nieuw Frygisch materiaal) en het vastleggen van stratigrafische sequenties is daarbij belangrijk. Verder behoort een reconstructie van plan en opstand tot de doelstellingen. Met de nieuwe informatie kan een bredere interpretatie aan het tempelcomplex gegeven worden.
Organisaties: • Vakgroep Archeologie
Onderzoekers: • Frank Vermeulen
Postmoderniteit en die Christelike geloof . Die kulturfilosofiese herwaardering van religie, en meer spesifiek die Christelike geloof in die postmoderne filosofie. Universiteit Antwerpen Abstract: De "postmoderne wending" in die filosofie was aanvankelijk gekenmerkt door een felle kritiek op religie en de christelijke geloofstradities. Gedurende de afgelopen drie decennia wordt het belang van religie en meer specifiek van het christelijke geloof binnen (post)moderne kultuurkontekst echter geherwaardeerd en verniewend geherinterpreteerd door een heel aantal toonaangewende filosofische auteurs. In dit onderzoekproject zal hun werk ontleed, vergeleken en beoordeeld worden. Organisaties: • Centrum voor Europese Filosofie
Onderzoekers: • Guido Vanheeswijck
Archeologisch en paleo-ecologisch onderzoek in het landinrichtingsproject Grote Netegebied Universiteit Gent Abstract: Dit onderzoek kadert in een kortstondig project (duur: 8 maanden), gefinancierd door de Vlaamse Landmaatschappij. De algemene doelstelling van het project werd geformuleerd in functie van een reconstructie van het landschap en veranderingen in landgebruik gedurende het holoceen door multi-proxy analyses van bodemarchieven uit Hechtel-Eksel en Lommel (Limburg, België). De historische kennis over de interactie tussen mens-landschap-klimaat staat hier centraal. Organisaties: • Vakgroep Geschiedenis
Onderzoekers: • Erik Thoen • Philippe Crombé
Microfilmreader/-scanner Minolta MS 7000 Universiteit Gent Abstract: Met de aankoop van dit toestel beoogt de Gentse Opleiding Geschiedenis de digitalisering van haar omvangrijke microfilmcollecties. Bovendien kunnen alle nieuwe verworven microfilms op dezelfde wijze worden verwerkt, geconserveerd en geraadpleegd. Dit zal leiden tot aanzienlijke aanwinst bij het onderzoek. Organisaties: • Vakgroep Nieuwe geschiedenis
Onderzoekers: • Marc Boone • René Vermeir
Databank eighteenth century collections online (ECCO) Universiteit Gent Abstract: ECCO is een door Thomson Learning - Gale geproduceerde databank, waarin de volledige tekst van zowat 150.000 Engels- en anderstalige boeken, uitgegeven in het Verenigd Koninkrijk en Amerika tussen 1701 en 1800, opgenomen is, een totaal van ongeveer 33 miljoen pagina's. ECCO is een van de meest uitgebreide documentverzamelingen die ooit op microfilm of in elektronische vorm werden geproduceerd. Organisaties: • Vakgroep Engels
Onderzoekers: • Jean Pierre Vander Motten • Francis Maes • René Vermeir
Neerlandistiek op het Taaluniversum Universiteit Gent Abstract: Een invantariserende verkenning van de inbedding en inhoudelijke invulling van de neerlandistiek aan de verschillende universiteiten (en hogescholen) in Nederland en Vlaanderen en elders. Het eindproduct is een overzicht van opleidingen, specialismen en van specialisten neerlandistiek, aangevuld met een overzicht van de verschillende onderzoeksinstellingen en hun (nieuwe) taken en een overzicht van groten onderzoeksprojecten. Organisaties: • Vakgroep Nederlandse taalkunde
Onderzoekers: • Johan De Caluwe
Onderwijsvernieuwingsproject (OVP) 2006: Wetenschapsmethodologie Humane Wetenschappen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De stuurgroep Onderwijsvernieuwing, onder leiding van Vice-rector Onderwijs prof. S'Jegers, keurde nieuwe onderwijsprojecten goed die cofinanciering krijgen uit het Fonds voor OnderwijsVernieuwingsProjecten (OVP-Fonds). Dit interne Fonds werd in mei 2006 opgericht om, na afloop van de convenantprojecten, continuïteit in onderwijsvernieuwing te kunnen garanderen. De doelstelling is tweeledig: verbreiden van resultaten van innovatieve onderwijsprojecten en initiëren van nieuwe projecten. In de ronde OVP-2006 werden vanuit de verschillende faculteiten projectaanvragen ingediend voor een totaalbedrag van ruim 500.000 euro. Vier projecten vielen in de prijzen: 1) GIMMICS, een nieuw onderwijsmodel voor het aanleren van kennis en vaardigheden toegepast in de apothekerspraktijk, projectverantwoordelijke prof. S. Sarre. 2) Wetenschapsmethodologie Humane Wetenschappen, projectverantwoordelijke prof. G. Vanthemsche. 3) Diagnosticeren en bijsturen van leerbegeleiding tijdens de klinische stage geneeskunde, projectverantwoordelijke prof. S. Schol. 4) Ontwerpen, realiseren en implementeren van geïntegreerde practicaprojecten voor verschillende opleidingen. Casestudy: toepassen van licht in onderzoek in wetenschappen en toegepaste wetenschappen, projectverantwoordelijke JP De Greve. De projecten zullen binnen de looptijd van twee jaar tot praktische toepassingen leiden. Organisaties:
• Geschiedenis
Onderzoekers: • GUY VANTHEMSCHE
Specifieke consultancy opdracht mbt. EU projecten. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Specifieke consultancy opdracht mbt. EU projecten. Organisaties: • Studies van Media Informatie en Tele-Communicatie • Communicatiewetenschappen
Onderzoekers: • CAROLINE PAUWELS • PIETER BALLON
Internationaal congres 2007 (16 en 17 maart 2007) : Accountability of human rights violations by international organizations - aansprakelijkheid voor schendingen vanmensenrechten door internationale organisaties. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Deze internationale conferentie analyseert of internationale organisaties rekenschapplichtig zijn voor mensenrechtenschendingen. Organisaties: • Internationaal en Europees recht
Onderzoekers: • STEFAAN SMIS
Parallel corpora for Dutch word sense disambiguation - Het gebruik van parallelle corpora voor automatische desambiguering van woordbetekenissen in het Nederlands Hogeschool Gent Abstract: De informatie-explosie die we de laatste jaren meemaken op het World Wide Web en de vertaalexplosie die niet alleen een typisch Europees probleem is en ook o.a. samenhangt met de economische realiteit (zoals de kortere levenscyclus van producten en de globalisering van het aanbod), zorgen voor een groeiende vraag naar automatische vertaalsystemen. Ondanks de grote vooruitgang de laatste decennia heeft de performantie van taaltechnologische applicaties, zoals machinevertaling, heden ten dage nog sterk te lijden onder het niet of gebrekkig kunnen omgaan met ambiguïteit [Cabezas en Resnik 2005]. Die ambiguïteit strekt zich uit over alle geledingen van natuurlijke taal: van het niveau van de morfologie (het niveau van de woordopbouw) tot het niveau van een intermenselijke conversatie. Zo zal het automatisch vertaalsysteem Babelfish (Babelfish.altavista.com) “Apple has doubled its profits in 2005.” vertalen naar “De appel heeft zijn winsten in 2005 verdubbeld.” Hoewel “appel” inderdaad een correcte vertaling is voor “Apple”, is het de verkeerde vertaling in deze context. Ook andere taaltechnologische applicaties, zoals vraag-antwoordsystemen en informatie-retrieval-systemen, hebben te lijden onder het gebrek aan contextuele desambiguering van woordbetekenissen (word sense disambiguation, WSD). WSD staat bekend als één van de moeilijkste problemen binnen de taaltechnologie, aangezien het impliceert dat er een artificieel tekstbegrip opgebouwd wordt: op basis van de context van een woord moet het systeem de correcte woordbetekenis detecteren. Als er in een Engelse tekst sprake is van een “bank” en de tekst bevat verder ook contextuele verwijzingen naar “water”, “river”, “boat”, “geese”, etc. dan moet het systeem automatisch kunnen induceren dat het hier hoogstwaarschijnlijk gaat over een “oever” van een rivier en niet over een “bank” als financiële instelling. Maar ook hier zal Babelfish een zin als “The geese were sleeping on the banks of the Thames” verkeerdelijk vertalen door “De ganzen sliepen op de banken van de Theems.” Een gelijkaardig desambigueringsprobleem stelt zich als de gebruiker een ambigue term, zoals “java” ingeeft in een zoekmachine. Wil de gebruiker dan informatie over de programmeertaal, het Indonesisch eiland of misschien wel de koffie? Zoekrobotten zoals Google (www.google.com/suggest) en Yahoo! (search.yahoo.com) geven de voorkeur aan de meest populaire betekenis op basis van query logs (zie ook [Cui et al. 2002]), wat in het geval van “java” betekent dat vooral query verfijningen gesuggereerd worden met betrekking tot de programmeertaal. In dit project willen we een generiek automatisch WSD systeem ontwikkelen voor het Nederlands. Een dergelijk systeem detecteert woorden met meer dan één betekenis en kent er de contextueel correcte betekenis aan toe. Tot nu toe zijn de state-of-the-art WSD systemen (vooral voor het Engels, zie bijvoorbeeld [Hoste et al. 2002]) gebaseerd op gesuperviseerde leeralgoritmes die leren vanuit gelabelde data: geannoteerde corpora waarin de betekenissen van een woord manueel geannoteerd zijn. Aangezien dergelijke corpora voor het Nederlands nauwelijks voorhanden zijn, en het manueel annoteren van woordbetekenissen erg tijdsintensief en duur is, vertrekken we van parallelle corpora. De methode om van parallelle corpora automatisch woordbetekenissen af te leiden, is gebaseerd op de observatie dat een woord met meer dan 1 betekenis vaak een verschillende vertaling heeft voor deze verschillende betekenissen. Als we bijvoorbeeld op basis van een parallel Nederlands-Engels corpus kunnen achterhalen dat het woord “blik” overwegend als “glance” of als “tin” vertaald wordt, dan kunnen we afleiden dat “blik” tenminste twee betekenissen heeft. Het gebruik van parallelle corpora voor WSD is in een reeks recente studies onderzocht voor o.a. het Engels en het Chinees en wordt beschouwd als een veelbelovende methode [Ng et al. 2003, Shao en Ng 2004, Li en Li 2004, etc]. In dit project willen we de techniek onderzoeken voor het Nederlands. Het gebruik van corpora biedt een bijkomend voordeel. Gezien het bepalen van de mogelijke betekenissen van een ambigu woord subjectief is [Kilgariff 1997], zullen veel woorden in verschillende woordenboeken ook een verschillende set van betekenissen krijgen. Bovendien stelt zich ook een probleem van granulariteit, wat betekent dat het vaak niet duidelijk is hoe gedetailleerd betekenisverschillen moeten weergegeven worden om bruikbaar te zijn in praktische applicaties (zie ook [Resnik en Yarowsky 1997]). Niet alle betekenisverschillen worden immers in alle talen gelexicaliseerd. Zo kan het Engelse “head” perfect vertaald worden door het Nederlandse “hoofd”, onafhankelijk van feit of het nu over een “lichaamsdeel” of een “chef” gaat. In dit project willen we volgende concrete onderzoeksvragen behandelen: In hoeverre is het mogelijk om op een ongesuperviseerde manier automatisch woordbetekenissen te detecteren op basis van parallelle corpora zonder daarbij gebruik te maken van voorkennis uit woordenboeken of andere lexicale bronnen? Enkele van de te onderzoeken onderliggende vragen hierbij zijn: Wat is de foutenlast van de automatisch woordalignatie van de parallelle corpora? Hoeveel syntactische voorkennis is er vereist voor een goede detectie van woordbetekenissen/vertalingen? Wat is de optimale variatie in de contrasterende talen om te komen tot een performante betekenisset? Wat is de optimale granulariteit om te komen tot een goede performantie? Welke verbetering in termen van precisie en recall, kan behaald worden door de integratie van een automatisch WSD systeem in een praktische applicatie? Organisaties: • Departement Vertaalkunde • Vakgroep Taaltechnologie
Onderzoekers: • Els Lefever • Veronique Hoste
Acteer de cesuur! Onderzoek naar de bruikbaarheid van de klassieke acteermodellen binnen de postdramatische theateresthetiek Hogeschool Gent Abstract: De Duitse theaterwetenschapper Hans-Thies Lehmann duidt met zijn 'Postdramatisches Theater' op de aanwezigheid van een cesuur binnen de hedendaagse theatertheorie en -praktijk. Het postdramatisch theater dat zich ontwikkelt sinds eind jaren 80, omschrijft hij door te wijzen op de verschillen met het ‘klassieke’ dramatische of aristotelische theater. In het postdramatisch theater staat de tekst niet meer centraal. De tekst is een perifeer element geworden naast andere niet-tekstuele elementen zoals het lichaam (danstheater), het beeld (nieuwe media), geluid (muziektheater), enz., die deel uitmaken van het scenische gebeuren. Het woord wordt er net als het beeld, het lichaam en het geluid, gezien als een teken. De onderlinge verbondenheid van deze tekens creëert in eerste instantie een zintuiglijke gebeurtenis voor de toeschouwer. Deze zintuiglijke belevenis van het hele gebeuren – dus ook van de tekst – staat boven het ‘begrijpen’, ‘het betekenis geven aan’ en het ‘cognitief herkennen van’ het gebeuren. De verruiming van een dramatische naar een postdramatische esthetiek heeft zo zijn gevolgen voor de acteur. Op het eerste gezicht zouden de ‘klassieke’ acteermodellen niet meer toepasbaar zijn op het postdramatische theater en zijn non-tekstuele componenten. Pas wanneer we de relatie tussen de tekstuele en non-tekstuele elementen van het postdramatische gebeuren zien als een tekst, in de betekenis van een opeenvolging van tekens, kunnen we partikels van de klassieke acteermodellen inzetten binnen de postdramatische esthetiek. Dit onderzoek zal zich toespitsten op de breuk tussen het dramatische en postdramatische theater. In eerste instantie stellen we de vraag: wat is de inhoud van de cesuur die Lehmann aanduidt in de theaterpraktijk? En is er hier wel degelijk sprake van een cesuur in de theaterpraktijk, of moet er niet eerder gesproken worden van een kantelmoment? Dit deel van het onderzoek omvat een theoretische analyse van de verschillende aspecten van het postdramatische theater in vergelijking met het klassieke dramatische theater. In tweede instantie gaan we na wat er overblijft van de klassieke acteermodellen, wanneer we die inzetten binnen een postdramatische esthetiek, en dit zowel op het theaterwetenschappelijke als op het kunstpraktische vlak. We vragen ons af in hoeverre partikels van acteermodellen nog geactiveerd kunnen worden binnen het postdramatische theater. Wat kunnen deze acteermodellen, waarin de benadering van de tekst centraal staat, nog zeggen over ‘het beeld’, ‘het lichaam’, ‘het geluid’, e.d., m.a.w. over de niet-tekstuele aspecten van de voorstelling? Hebben deze theorieën nog een functie binnen de gewijzigde context? In hoeverre zijn de tekstgerichte acteermodellen transponeerbaar op het postdramatische theater? In derde instantie wordt er nagegaan wat deze evolutie binnen de theaterpraktijk en de theorie over het postdramatische theater betekent voor het theateronderwijs. Men kan zich de vraag stellen of er nieuwe theorieën en een aangepaste praktijk ontwikkeld moeten worden om de toekomstige acteurs voor te bereiden op de postdramatische theaterpraktijk. Of moet er binnen de gewijzigde theaterpraktijk niet eerder geopteerd worden voor de herwaardering van de klassieke acteermodellen in functie van het postdramatische theater? Organisaties: • Departement Koninklijke Academie voor Schone Kunsten • Departement Conservatorium
Onderzoekers: • Katrien Vuylsteke Vanfleteren
Decompositie: een tekstgenetisch onderzoek naar literaire meertaligheid. Universiteit Antwerpen Abstract: De opzet van dit project is drievoudig: 1. het compositieproces van meertalige literaire werken reconstrueren; 2. een adequate editiemethode voor de genese van meertalige teksten uitwerken; 3. de studie van het ontstaansproces van meertalige literaire werken aanwenden voor de interpretatie ervan. Hiertoe wordt een initieel onderscheid gemaakt tussen twee soorten meertalige werken, waarbij telkens het latere werk van één auteur als casestudy dient. Organisaties: • Literatuur van de moderniteit
Onderzoekers: • Geert Lernout • Dirk Van Hulle
Computationele technieken voor stylometrie voor het Nederlands. Universiteit Antwerpen Abstract: In dit project stellen we een methodologie voor de automatische extractie en analyse van stijlkenmerken voor die we willen toepassen op individuele auteurs (auteursherkenning, zowel van non-fictie als fictie) en groepen van auteurs (extractie van stijlkenmerken geassocieerd met sekse en leeftijdsgroep). De methodologie bevat de volgende onderdelen: (1) Een automatische taalkundige analyse van documenten met behulp van de beschikbare tekstanalyse-instrumenten op het niveau van morfologische structuur, woordsoort, globale syntactische structuur en semantische rollen (subject, object, temporeel, locatie) voor de constructie van potentieel relevante stilistische kenmerken. (2) Gebruik van nietgesuperviseerde en gesuperviseerde leertechnieken voor de selectie van de meest informatieve stilistische kenmerken en de constructie van een model van de stijl van een auteur (of group van auteurs). (3) Evaluatie van de geconstrueerde modellen door (a) vergelijking met stilistische analyses in taalkunde en literatuurwetenschap en (b) empirische toetsing van de voorspellende kracht van de modellen. Organisaties: • Centrum voor Computerlinguïstiek en Psycholinguïstiek (CLiPS)
Onderzoekers: • Guy De Pauw • Walter Daelemans
Whiteheads "Science and the Modern World" herschreven. Van wetenschapsgeschiedenis naar cultuurdiagnose. Universiteit Antwerpen Abstract: Het doel van dit project is het herschrijven van SMW, en 'herschrijven' wil zeggen: interpreteren, evalueren en actualiseren in het licht van het gehele oeuvre van Whitehead en van de relevante secundaire literatuur, maar vooral in bet licht van de evolutie van de Westerse cultuur sinds 1925. De cultuurfactor die voor Whitehead de achtergrond en de rode draad bij het schrijven van SMW vormde, was de natuurwetenschap. Ook onze gids bij het herschrijven van SMW is de evolutie van de wiskundige natuurkunde. Maar: hoe centraal de ontwikkelingsgeschiedenis van de mathematische fysica ook moge staan, toch is de bestudering ervan geen doel op zich. Het uiteindelijke doel is het expliciteren van de cultuurfilosofische relevantie van SMW. Om het in een slagzin samen te vatten: samen met Whitehead willen wij de stap zetten van wetenschapsgeschiedenis naar cultuurdiagnose. Of nog: met het herschrijven van SMW willen wij Whitehead herintroduceren als een vanuit de exacte wetenschappen denkende cultuurcriticus. Organisaties: • Centrum voor Europese Filosofie
Onderzoekers: • André Cloots • Guido Vanheeswijck
De diachronie van Nederlandse modale uitdrukkingen, in het bijzonder de hulpwerkwoorden. Universiteit Antwerpen Abstract: De "empirische" doelstelling van het project omvat een grondige en systematische analyse van de vorm- en betekenisontwikkeling van een steekproef van modale uitdrukkingen, vanaf het Oud- en Vroegmiddelnederlands (Ondl, Vmndl) tot vandaag. De theoretische doelstellingen van het project zijn: - het verfijnen van het inzicht in de processen van grammaticalisatie en (inter)subjectificatie. - het verbeteren van het inzicht in de structuur van de modale betekenissen, hun onderlinge relaties en hun relaties met niet-modale kwalificationele betekenissen en niet-kwalificationele betekenissen. - het aanscherpen van het inzicht in de functionele structuur van, en de vorm-functie-correlaties in de systemen van uitdrukkingsvormen van de verschillende modale betekenissen. - het nagaan van de implicaties van al het voorgaande voor de behandeling van modale betekenissen in een cognitief-functionele taaltheorie, en met name voor de hypothesen in de functionalistische literatuur i.v.m. de gelaagde representatie van kwalificationele categorieën. Organisaties: • Centrum voor grammatica, cognitie en typologie
Onderzoekers: • Jan Nuyts
Mannelijke homoseksualiteit in Brussel, 1867-1967. Een studie van praktijken en vertogen. Universiteit Antwerpen Abstract: Dit project wil aan de hand van gerechtsdossiers waarin sprake is van mannelijke gelijkgeslachtelijke seksuele handelingen die plaatsvonden in Brussel tussen 1867 (de introductie van het Belgisch Strafwetboek) en 1967 (ontstaan van de homobewegingen) nagaan: (1) welke elitaire en volkse vertogen over homoseksualiteit circuleerden en hoe deze vertogen een invloed hadden op de opbouw van seksuele identiteit van de betrokkenen; (2) welke betekenis stadsontwikkeling had voor de uitbouw van niet-heteroseksuele levensstijlen en identiteiten; (3) welke invloed werd uitgeoefend op dit alles werd uitgoefend door politieke transformaties en machtswissels. Organisaties: • Power in History - Centrum voor Politieke Geschiedenis
Onderzoekers: • Henk de Smaele
Zingen en lezen. Een onderzoek naar de functies van Zuid-Nederlandse wereldlijke liedboeken in de zeventiende eeuw. Universiteit Antwerpen Abstract: Liederen speelden een belangrijke rol in de 17de-eeuwse maatschappij waarin de orale cultuur binnen bepaalde sociale klassen nog zeer dominant was. Van deze orale cultuur kunnen we ons alleen een beeld vormen aan de hand van picturale bronnen en van teksten die in druk en handschrift bewaard bleven. Het object van dit onderzoeksproject vormen de Nederlandstalige wereldlijke liedboeken die in de Zuidelijke Nederlanden verschenen tijdens de 17de eeuw. Dit is een welomlijnd corpus van liedbronnen aangezien slechts twaalf titels zijn bewaard, allemaal uitgegeven tussen 1628 en 1677, die samen 751 liederen bevatten. Het aantal bewaarde exemplaren van deze liedboeken in bibliotheken is gering en het aantal bekende herdrukken blijft, met uitzondering van drie populaire liedbundels, beperkt. Organisaties: • Instituut voor de studie van de letterkunde in de Nederlanden (ISLN)
Onderzoekers: • Hubert Meeus