www.researchportal.be - 7 Jul 2016 03:33:59
Onderzoeksprojecten (1880 - 1900 van 3455) Zoekfilter: Classificaties: MENSWETENSCHAPPEN (H)
TeTRRA : Technology Transfer & Recruiting in Rural Areas Universiteit Hasselt Abstract: Doel van het project is het actief in het werk stellen en verbeteren van de technologie- en kennistransfer en de samenwerking tussen hogescholen, universiteiten en MKB's in de landelijke gebieden binnen de EMR. In dit kader zou enerzijds de uitwisseling tussen wetenschap en economie / bedrijven versterkt worden. Anderzijds zullen contacten en netwerken tussen de bedrijven opgebouwd en verdiept worden. Door het systematische sturen van netwerkactiviteiten zou het economische en technologische prestatievermogen van de MKB's en de ontwikkeling van toepassingsgerichte kennis met name in landelijke gebieden duidelijk verbeterd worden. Daarnaast worden bedrijven intensief geadviseerd en begeleid in de realisatie van innovatieve ideeën tot nieuwe producten, diensten of processen. Bovendien worden randvoorwaarden en structuren ontwikkeld waarmee een verbetering van de lokale tewerkstelling van hoogopgeleide medewerkers bereikt wordt en hun vertrek naar urbane agglomeraties vermeden kan worden. In het kader van dit project gaat een grote tal van bedrijven direct participeren. Organisaties: • Niet onderzoeksgroep gebonden projecten
Onderzoekers: • Ann BIJNENS
200 jaar Nederlandse filologie in Vlaanderen: de interactie tussen academische wereld, sociale strijd en nationale identiteitsvorming. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dit project beoogt de allereerste analyse ooit van geschiedenis van de Nederlandse filologie in 19de-eeuws Vlaanderen. Via een doorgedreven onderzoek naar -de inhoud van de studieprogramma's aan de universiteiten van Gent, Leuven en Brussel, -de verkondigde theorieën -én het sociale engagement van de betrokken docenten, zal de bijdrage van de discipline onderzocht worden aan, enerzijds, de Europese ontluikende filologie en, anderzijds, aan de taalstrijd en de 'Vlaamse beweging'" als een van de belangrijkste socio-culturele gebeurtenissen in 19de-eeuws Vlaanderen. Het onderzoek zal uitmonden in een standaardwerk over dit stuk wetenschapsgeschiedenis, dat in herwerkte boekversie gepresenteerd kan worden exact 200 jaar na de start van de Nederlandse filologie in Vlaanderen, in 2016. Het spreekt voor zich dat het onderzoek gekaderd wordt in internationale onderzoeksverbanden naar de geschiedenis van de (Nederlandse) filologie, en naar de interactie tussen universitaire taalinstituten en sociale en culturele strijd. Organisaties: • Taal- en Letterkunde
Onderzoekers: • WIM VANDENBUSSCHE
Naar een neo-ecologische ethiek van solidariteit: aan analyse van de participatieve en distributieve dimensies van intragenerationele en intergenerationele klimaatrechtvaardigheid. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Gezien de omgekeerde relatie tussen de historische verantwoordelijkheid en de kwetsbaarheid voor de mondiale klimaatverandering, is de integratie van zowel het intra- als intergenerationele aspect in een theorie over klimaatrechtvaardigheid noodzakelijk. De klemtoon op intragenerationele (i.e. ruimtelijke) distributie -heden dominant in zowel het pragmatisch-politieke discours van het Kyoto Protocol en het Akkoord van Kopenhagen als het theoretische discours - laat echter intragenerationele participatie, alsook de gehele intergenerationele kwestie, buiten beschouwing. De hoofddoelstelling van dit project bestaat uit de constructie van een opvatting over klimaatrechtvaardigheid die rekening houdt met zowel huidige als toekomstige generaties en die zowel de participatieve als de distributieve dimensie integreert. In de eerste fase zal nagegaan worden welke specifieke participatieve en distributieve kwesties inherent zijn aan de inter- en intragenerationele aspecten van klimaatrechtvaardigheid. De bevindingen hieruit zullen in de tweede fase leiden tot de constructie van een overkoepelend ethisch perspectief op klimaatrechtvaardigheid. Deze normatieve fase behelst een analyse van enerzijds de ethiek van verbondenheid, om participatieve rechtvaardigheid te conceptualiseren, en anderzijds van het neo-ecologisch perspectief op distributieve rechtvaardigheid. Organisaties: • Wijsbegeerte-Moraalwetenschappen
Onderzoekers: • Sigrid STERCKX
Een filosofische studie van medische informatiestromen in de medische diagnostiek. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Redeneren/ infereren en argumenteren kunnen verschillen van situatie tot situatie. Daarom is het essentieel om een inzicht te verwerven in deze varieteit. In dit onderzoek nemen we de medische context als gegeven/ omdat in de hedendaagse geneeskundige praktijk een ruim aanbod aan informatiestromen voorhanden is. Het is voor de arts niet altijd even eenvoudig om op basis van onduidelijke en onzekere informatie tot een diagnose te komen. Bovendien is het noodzakelijk geworden dat de patient geïnformeerd wordt over haar/zijn toestand zodat zij/hij mee kan beslissen over verdere onderzoeken en behandelingen. Dit onderzoek zal zich richten op de informatiestromen tussen allerhande actoren die informatie binnenkrijqen, verwerken en doorgeven tijdens een diagnostisch proces. Aan de hand van door de onderzoeker geconstrueerde casussen, bestaande logica's en expertsystemen zal nagegaan worden wat er precies gebeurt en eventueel misloopt in het proces dat leidt tot de diagnosestelling. Hierbij zal tevens uitvoerig ingegaan worden op de informatie waarover de betrokkenen de facto beschikken en zouden kunnen beschikken; met bijzondere aandacht voor onzekerheid met betrekking tot deze informatie. Deze onderzoeksvragen zullen worden uitgespit zowel vanuit het perspectief van formele benaderingen (i.e. logica's en expertsystemen) als vanuit informele benaderingen (i.e. een wetenschapsfilosofisch literatuuronderzoek en empirische studies). Organisaties: • Wijsbegeerte-Moraalwetenschappen
Onderzoekers: • JEAN VAN BENDEGEM
De invloed van nationale juridische culturen op de theorie en praktijk van het internationaal publiekrecht: een vergelijkende case studie van Frankrijk en de Verenigde Staten. Vrije Universiteit Brussel
Abstract: Internationaal publiek recht is traditioneel beschouwd als een universeel lichaam van normen die staten en bepaalde andere entiteiten bindt. Ondanks de universaliteit, kan men vaststellen dat beoefenaars van internationaal recht het vaak oneens zijn met vakgenoten uit andere landen. Hoewel er al verschillende redenen opgegeven zijn, heeft een mogelijke reden nog weinig aandacht gekregen: de nationale wettelijke cultuur. Dit project vertrekt vanuit het standpunt dat nationale wettelijke cultuur de manier vorm geeft aan de wijze waarop recht beoefenaars internationaal recht bekijken. De ambitie van dit project is om een alternatief te bieden aan de perceptie rond internationaal recht, en om te contribueren aan vergelijkend internationaal recht. Organisaties: • Internationaal en Europees recht
Onderzoekers: • ERIK FRANCKX
VALUE-AGEING:Incorporating European Fundamental Values into ICT for Ageing : a Vital Political, Ethical, Technological and Industrial Challenge. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Europees project rond incorporatie van Fundamentele Europese waarden op het gebied van ICT Organisaties: • Recht Wetenschap Technologie en Samenleving • Metajuridica
Onderzoekers: • Eugenio MANTOVANI • Emma Dora LOEFFELSTIEL • PAUL DE HERT
De terugkeer van de psychologie in de menselijke wereld Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dit project is een poging om een integratief systeem van verscheidene benaderingen op te stellen en om een analyse te maken van welke epistemologische beperkingen binnen de psychologie zouden gelden als 'speciale' wetenschap. Het doel is om licht te werken op nieuwe bevindingen van mentale oorzakelijke verbanden dat toepasselijk zou zijn op bijvoorbeeld de psychotherapeutische genezing. Organisaties: • Centrum Leo Apostel • Wiskunde
Onderzoekers: • Valérie AUCOUTURIER • Diederik AERTS
VUB Onderzoekscontingent Sabbatical Leave 2013 (Call 2012). Toekenning aan Prof. dr. Wim Vandenbussche: Historical sociolinguistics in Flanders - Securing the past, preparing the future Vrije Universiteit Brussel Abstract: Historische sociolinguïsten in Vlaanderen - Het verleden vrijwaren, de toekomst voorbereiden Organisaties: • Taal- en Letterkunde
Onderzoekers: • WIM VANDENBUSSCHE
VUB Onderzoekscontingent Sabbatical Leave 2013 (Call 2012). Toekenning aan Prof. dr. Karin Nys: Post-excavation processing of the material culture of the Late Bronze Age town Hala Sultan Tekke (Cyprus) Vrije Universiteit Brussel Abstract: Post-opgravingproces van materiale culturen van de Late Bronzen tijdperk-stad Hala Sultan Teke (Cyprus) Organisaties: • Kunstwetenschappen en Archeologie
Onderzoekers: • KARIN NYS
Samenwerkingsproject VUB-ULB: De Groote Oorlog Vrije Universiteit Brussel Abstract: De Eerste Wereldoorlog, die ook de Wereldoorlog of de Grote Oorlog werd genoemd was een wereldoorlog gecentreerd in Europa die begon op 28 juli 1914 en duurde tot 11 november 1918 (nog altijd bekend als wapenstilstandsdag). Voor een deel werd de wapenwedloop in 1912 en 1913 aangespoord door nationalistische en militaristische groepen, die hun regeringen passiviteit in het gezicht van externe bedreigingen verweten. Sommige historici hebben gewezen op de toenemende populariteit van het militarisme en het radicaal-nationalisme als oorzaken voor de oorlog. Alle grootmachten van de wereld waren bij deze oorlog betrokken, die werden samengesteld in twee conflicterende allianties: de geallieerden (gecentreerd rond de Triple Entente van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Rusland) en de centralen (oorspronkelijk gecentreerd rond de Triple Alliantie van Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië). Deze bondgenootschappen reorganiseerden zich (Italië vocht voor de geallieerden) en breidden zich uit naarmate er meer landen meededen met de oorlog. Uiteindelijk werden er meer dan 70 miljoen militairen, waaronder 60 miljoen Europeanen, gemobiliseerd in een van de grootste oorlogen in de geschiedenis. Meer dan 9 miljoen soldaten werden gedood, vooral als gevolg van de grote technologische vooruitgang in vuurkracht zonder overeenkomstige ontwikkelingen in mobiliteit. Het was het op vijf na dodelijkste conflict in de wereldgeschiedenis, dat vervolgens de weg vrijmaakte voor politieke veranderingen zoals revoluties in de betrokken landen. Organisaties: • Geschiedenis
Onderzoekers: • GUY VANTHEMSCHE
Transcriptieregulatie in Archaea: Lrp-achtige regulatoren van de hyperthermoacidofiel Sulfolobus solfataricus. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Algemene inleiding Prokaryoten kunnen ingedeeld worden in twee domeinen, Bacteria en Archaea (1,2). Alhoewel bacteriën en archaea morfologisch sterk op elkaar lijken, verschillen ze op moleculair niveau minstens evenveel van elkaar dan van eukaryoten. Vele gekarakteriseerde archaeële soorten zijn extremofielen. Sulfolobus solfataricus is een hyperhermoacidofiel crenarchaeon dat optimaal groeit bij een pH 2-3 en een
temperatuur van 80°C. Sulfolobales worden teruggevonden in zwavelrijke heetwaterbronnen, zogenaamde solfatara (3). De studie van Archaea is een grote uitdaging gezien hun vrij recente ontdekking (eind jaren '70) waardoor er nog maar weinig geweten is over deze organismen. Wat wel geweten is, o.a. dankzij de kennis van archaeële genoomsequenties, is dat zij vele unieke eigenschappen hebben, maar dat zij ook een aantal eigenschappen delen met Bacteria enerzijds en eukaryoten anderzijds (4). Het archaeële basale transcriptie-apparaat is fundamenteel verschillend van de bacteriële tegenhanger en blijkt een vereenvoudigde versie te zijn van het eukaryotische apparaat (5-7). Archaeële transcriptie-initiatie vereist eerst en vooral de binding van de TATA bindende proteïne (TBP) ter hoogte van de TATA box. In suboptimale condities wordt deze binding gestimuleerd door transcriptiefactor E (TFE) (8). Vervolgens bindt transcriptiefactor B (TFB) het complex. Doordat deze proteïne het 'factor B recognition element' (BRE) in de promoter herkent neemt het transcriptie-initiatie complex de juiste oriëntatie aan (9). TFB is ook verantwoordelijk voor de recrutering van RNA-polymerase, waarna de transcriptie kan gestart worden. Archaeële RNA-polymerasen zijn tevens homologen van de eukaryotische enzymen (10). Er is nog maar zeer weinig geweten over transcriptie-regulatie in Archaea (11,12). Op basis van archaeële genoomsequenties wordt voorspeld dat Archaea vooral transcriptieregulatoren bezitten van het bacteriële type, vaak met een helix-turnhelix (HTH) DNA-bindend motief (13). Dit is een verrassende vaststelling, en doet de vraag ontstaan hoe deze klassieke bacterieel-type regulatoren interageren met de verschillende componenten van een eukaryotischachtig basaal transcriptie-apparaat. Slechts een gelimiteerd aantal archaeële regulatoren werden gekarakteriseerd, waarvan het merendeel behoort tot de 'Leucine-responsive Regulatory Protein' (Lrp) familie van regulatoren. Deze regulatorfamilie heeft leden in zowel Archaea als Bacteria, maar niet in de eukaryoten (14). Er bestaan zowel globale als specifieke Lrpachtige regulatoren, en meestal heeft hun functie te maken met het aminozuurmetabolisme. Het archetype is de globale regulator E. coli Lrp (15). Er werden tot op heden vier kristalstructuren van Lrp-achtige proteïnen bepaald: twee bacteriële en twee archaeële, beide van Pyrococcus soorten (16-18). De monomeer-structuren vertonen een grote homologie: ze bevatten allemaal een N-terminaal DNA-bindend domein met een HTH motief en een C-terminaal domein met een ??-sandwich vouw. Dit laatste domein wordt 'Regulator of Amino acid Metabolism' (RAM) genoemd en is verantwoordelijk voor de oligomerizatie van de proteïne en cofactorbinding (19). De functie en co-factor van archaeële Lrp-achtige regulatoren is haast nooit gekend, behalve in het geval van LysM van S. solfataricus (20). Wij bestuderen ondermeer Ss-LrpB, een ander Lrp-achtig proteïne van S. solfataricus. Dit proteïne bindt het controlegebied van zijn eigen gen, wat wijst op een autoregulatie, zoals het geval is voor de meeste Lrpachtige proteïnen. Deze binding gebeurt ter hoogte van drie specifieke bindingssites (Box 1, Box 2 en Box 3) met een geconserveerde sequentie en is coöperatief (Fig. 1A; 21). 'Ingel' footprinting heeft aangetoond dat eerst Box 1 en Box 3 gebonden worden vooraleer ook de middelste Box gebonden wordt (Fig. 1B). Box 2 heeft dan ook de minst geconserveerde sequentie, en de laagste bindingsaffiniteit. Met behulp van Atomic Force Microscopy (AFM) hebben we de architectuur van deze proteïne-DNA complexen met een verschillende stoichiometrie kunnen analyseren (Fig. 1C; 22). Hieruit bleek dat, wanneer de drie Boxen gebonden zijn door elk een Ss-LrpB-dimeer, deze dimeren interageren en dat het DNA sterk vervormd wordt. Het DNA draait zelfs rond de Ss-LrpB-dimeren met een gemiddelde buigingshoek van 260°. Op basis van de drie Box-sequenties werd een 15 bp lange, palindromische consensus-bindingssite afgeleid. Vertrekkende van deze consensus-sequentie, hebben we de DNAbindingsspecificiteit van Ss-LrpB nauwkeuriger bestudeerd door analyse van complexvorming met alle saturatie-mutanten van één helft van de consensus, en tevens bindingssites met niet-klassieke basen, abasische posities, dubbele mutanten, inserties of deleties. (23). Op basis van deze uitgebreide analyse werd vastgesteld dat elke positie bijdraagt maar dat een CG bp op een welbepaalde positie (en het symmetrisch equivalent) cruciaal zijn voor Ss-LrpB-binding. Het centrum wordt gebonden in de kleine groef en de palindromische halfsites in de grote groef. Tot slot werden kristallen bekomen van het C-terminale RAM-domein van Ss-LrpB. X-stralen diffractie resulteerde in een dataset met een resolutie van 2 Å (24). Figuur 1. A. Locatie van de drie specifieke bindingsplaatsen (Boxen) die gebonden worden door Ss-LrpB en de promoterelementen in het controlegebied van Ss-lrpB. B. Schematisch overzicht van de sequentiële binding van Ss-LrpB aan de drie Boxen. De pijl wijst op een stijgende SsLrpB-concentratie. C. Voorbeelden van AFMbeelden van Ss-LrpB-DNA complexen met 1 Box, 2 Boxen en 3 Boxen gebonden, respectievelijk. Onderaan wordt een schematische representatie getoond van de meting van de buigingshoek: een geobserveerde hoek van 100° komt overeen met een reële hoek van 260° in het geval van DNA omwikkeling. Doelstellingen van het project De voorafgaande resultaten met betrekking tot SsLrpB vormen een stevige basis voor verder onderzoek naar deze regulator. Zo zullen we trachten zijn fysiologische rol te ontrafelen en te ontdekken welke genen worden gereguleerd. Ook het moleculaire mechanisme van autoregulatie en regulatie van andere targets (positief/negatief) gaan we proberen uit te zoeken. Tot slot zal een deel van het project gewijd worden aan structurele aspecten. Voor specifieke topics zal het onderzoek tevens uitgebreid worden naar andere archaeële Lrp-achtigen, Ss-Lrp en Sa-Lrp (25,26). De aanpak zal multi-disciplinair zijn en een combinatie van verschillende technieken zal toegepast worden. Het project kan ingedeeld worden in twee luiken: 1. Onderzoek naar de fysiologische rol van Ss-LrpB; 2. Werking en structuur van Lrp-achtige proteïnen. Organisaties: • Toegepaste Biologische Wetenschappen
Onderzoekers: • Eveline PEETERS • DANIEL CHARLIER
Redeneren tussen theorieën. Een model voor een epistemologie met logische middelen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: 1 PROBLEEMSTELLING EN SITUERING Eén van de gevolgen van de recente heropleving van de formele epistemologie (Fitelson, 2007), is dat men zich opnieuw is gaan afvragen hoe dit onderzoeksdomein zich tot de standaard kennisleer verhoudt en er uiteindelijk ook weer bij kan aansluiten. Deze vraag dringt zich niet in het minst op voor de formele epistemologie die gebruikmaakt van formeel-logische methoden (voornamelijk d.m.v. epistemische en doxastische logica's, zie Hintikka (1969)). Hoe men een brug tussen de formele en standaard epistemologie kan slaan, is evenwel niet onmiddellijk duidelijk. Volgens Hendrick's "Mainstream and Formal Epistemology" (Hendricks, 2006), moet men in de eerste plaats de structurele gelijkenissen tussen de formele en standaard epistemologie verduidelijken. Het erkennen van een kern van gemeenschappelijke problemen en methoden geeft ongetwijfeld aan waarom het zinvol is om de kloof tussen beide domeinen te dichten, maar het geeft niet aan hoe we hun onderlinge interactie precies kunnen vormgeven. Om hierin te slagen, is het noodzakelijk om formele en niet-formele theorieën op een precieze en systematische manier aan mekaar te linken. Dit aspect van de relatie tussen de formele en standaard kennisleer bleef tot nu toe onderbelicht. Het doel van het voorgestelde onderzoek is om hiervoor een algemeen methodologisch kader uit te werken. Doordat het de precieze relatie tussen formele en informele modellen van de belangrijkste epistemische concepten als onderwerp heeft, onderscheidt dit onderzoek zich duidelijk van de meer voor de hand liggende vraag hoe we logische methoden kunnen aanwenden om problemen uit de standaard epistemologie op te lossen. Het dieperliggende probleem waarop dit onderzoek zich toespitst, is de vraag waarom deze logische methoden, ondanks de vele gekende problemen (Dretske, 1970; Hocutt, 1972), relevant kunnen zijn. Wat hiervoor in de eerste plaats verduidelijkt moet worden, is hoe abstracte en schijnbaar sterk geïdealiseerde modellen voor kennis en overtuiging de meer gesofistikeerde analyses uit de standaard kennisleer kunnen vervolledigen en mogelijk zelfs kunnen corrigeren. Formeler uitgedrukt: kunnen theorieën waarvan de respectievelijke abstractieniveaus niet exact overeenkomen aan mekaar gerelateerd worden? [bemerk de analogie met het probleem van het kennis toekennen in een taal die niet de taal van het kennend subject is en de problemen die rijzen wanneer 'higher-level' theorieën aan 'lower-level' theorieën gerelateerd moeten worden] Door het vanuit dit perspectief te benaderen, verruimen we de oorspronkelijke zoektocht naar potentiële bruggen tussen formele en informele analyses tot een meta-reflectie over het doel en het functioneren van de bekende logische modellen van epistemische en doxastische toestanden. De kern van zo'n meta-reflectie is volgende vraag: hoe kan redeneren binnen een formeel systeem ons iets bijleren over het informele systeem waarop het gebaseerd is? Preciezer, welke informatie over de individuele thesen van een informele theorie kan men uit de (corresponderende) individuele thesen van de gerelateerde formele theorie bekomen? Om een al te enge benadering van deze vraagstelling uit te sluiten, wordt niet enkel de logische representatie van statische noties, maar ook van de dynamische processen die deze toestanden wijzigen in dit onderzoek betrokken. Een uitbreiding met deductieve en communicatieve processen dringt zich daarom op. Op het formele vlak heeft dit vooral betrekking op de epistemische logica's van de tweede generatie die meer aandacht hebben voor sociale, interactieve en dynamische aspecten van de cognitie (Baltag & Moss, 2004; van Ditmarsch et al., 2007). Met betrekking tot de standaard epistemologie, komt dit neer op de integratie van
inzichten met betrekking tot 'rechtmatige beweringen' (het probleem van wat geldt als proper assertion, zie DeRose (2002); Douven (2006); Hawthorne (2004); Williamson (2000)) en de voorwaarden voor het bekomen van kennis door getuigenis (de problemen van testimony en trust, zie Coady (1973); Graham (1997); Fricker (2006)). Tenslotte, laat de integratie van het probleem van kennis-uitbreiding door deductief redeneren dit onderzoek ook aansluiten bij één van de meest centrale problemen in de kennisleer en de filosofie van de logica. Samengevat, is het doel van dit project de conceptuele analyse en de formele explicitering van de relatie tussen formele representaties van cognitieve toestanden en acties (die automatisch op een welbepaald abstractie-niveau functioneren) en informele, maar meestal erg genuanceerde inzichten in de interactie van kennis, overtuiging, deductief redeneren, assertion en trust (maar die niet noodzakelijk op een welbepaald of vast abstractie-niveau functioneren). Dit doel kan enkel bereikt worden door middel van een geïntegreerde aanpak. Concreet, omvat dit de uitwerking van (1) een algemene strategie voor het formuleren van 'bridge principles', (2) een generiek formaat en algemeen kader waarin de respectievelijke formele en niet-formele theorieën uitgedrukt, gesitueerd en indien nodig ook bijgestuurd en uitgebreid kunnen worden en (3) de toepassing van deze strategie voor elk van de genoemde epistemische concepten en fenomenen. Doordat de meeste problemen die uit deze initiële vraagstelling voortkomen, benaderd zullen worden vanuit de filosofie van de informatie (in het bijzonder de abstractie-methode), sluit dit project aan bij diverse onderzoekssporen die binnen het doctoraatsonderzoek uitgewerkt werden. De belangrijkste zijn: (i) het verband tussen het logisch pluralisme, de pluralistische interpretering van informatie-inhoud en de abstractie-methode en (ii) de verantwoording aan de hand van infomorfismen van een op adaptieve logica gebaseerd nietmonotoon informatie-concept. 2 'BRUG PRINCIPES' De meest voor de hand liggende illustratie van de problematische relatie tussen formele en informele theorieën, is het verband tussen het theoretische concept van de logische gevolgrelatie en de praktische concepten van het redeneren en het afleiden. Dat het theoretisch concept constitutief of op zijn minst relevant zou moeten zijn voor de actuele praktijk van het (deductief) redeneren, is een wijdverbreide doch vage en meestal slechts impliciet aanwezige veronderstelling. Deze eerder naïeve visie wordt ongetwijfeld versterkt door de historische band tussen de logica, de studie van het redeneren en de argumentatietheorie, maar is daarom nog niet onbetwist. Zo werd bijvoorbeeld het meer pessimistische standpunt dat logica niet in het bijzonder relevant is voor het menselijk redeneren meermaals door Gilbert Harman verdedigd (Harman, 1986). Ook in Fitelson's recentere analyse van de relatie tussen confirmatie en logisch gevolg, vindt men een gelijkaardig standpunt terug (Fitelson, 2006). In het algemeen komt zo'n pessimistische visie neer op de ontkenning dat er niet-triviale 'brugprincipes' bestaan die de formele logische gevolgrelatie met de praktijk van het redeneren verbinden. Ook in de huidige context waar de relatie tussen formele en standaard kennisleer centraal staat, heeft deze pessimistische visie verstrekkende gevolgen. De reden hiervoor is dat de skeptische argumenten die tot dit pessimisme leiden veralgemeend kunnen worden en zo alle 'brug-principes' tussen logische systemen en hun canonieke toepassingsdomein verwerpen. Net zoals de naïeve visie, is ook dit veralgemeende pessimisme niet onbetwist. De argumenten waarop het steunt, beperken niettemin de manoeuvreer-ruimte bij het formuleren van adequate 'brugprincipes'. In het bijzonder tonen deze aan dat de meeste naïeve voorstellen (bv. indien A door ? geïmpliceerd wordt, dan moet wie van alle elementen van ? overtuigd is, ook A aan haar overtuigingen toevoegen) onhoudbaar zijn. Het impliceert het eveneens dat een traditioneel logisch revisionisme (het afzwakken van de onderliggende logica) deze voorstellen niet kan redden. De overtuigingskracht van zo'n veralgemeend pessimisme, is vooral aan de structuur van de bewuste argumenten te wijten. Voor het propositionele geval argumenteert men dat wanneer volgens een deductiestandaard L het zo is dat A door ? geïmpliceerd wordt, terwijl de redenering van ? naar A niet aanvaardbaar is, men de deductiestandaard L moet herzien. Analoog, argumenteert men dat wanneer volgens een epistemische logica L het zo is dat KB door KA geïmpliceerd wordt, hoewel het mogelijk is om A maar niet B te weten, de epistemische logica L aan herziening toe is (voor een doxastische logica is het argument gelijklopend). De cruciale eigenschap van zulke redeneringen, is dat de loutere veronderstelling dat logica constitutief is voor het redeneren volstaat om alle logische systemen (tenzij de lege of nul-logica) zonder meer te verwerpen. Hoewel epistemische en doxastische logica's zelf reeds naar cognitieve relaties verwijzen, zijn zij hier niet immuun voor. De mogelijkheid van een op logica gebaseerde formele epistemologie komt zo op de helling te staan. Eén van de beweringen die doorheen dit onderzoek hard dienen te worden gemaakt, is dat voldoende verfijnde 'brug-principes' het logisch-epistemologisch project wel veilig kunnen stellen. Het belangrijkste inzicht hierbij is dat voor dit doel aanvaardbare 'brug-principes' zelf geen deel kunnen uitmaken van het logisch systeem noch in de object-taal van dat systeem uitgedrukt kunnen worden. 3 ABSTRACTIE In tegenstelling tot de suggestie dat een logischformele kennisleer met adequate 'brug-principes' uitgebreid moet worden, is het meer gangbaar om doxastische en epistemische logica's te interpreteren als representaties van de kennis of overtuigingen van sterk geïdealiseerde agents of als rationaliteits-normen voor diezelfde agents. Zulke verwijzingen naar een geïdealiseerde rationaliteit volstaan echter niet om alle gangbare tegenwerpingen te weerleggen (zie Stalnaker (1991) voor een kritische evaluatie). Ook volstaan zulke manoeuvres niet om te ontkomen aan de 'slippery slope' van het steeds verder afzwakken van de onderliggende logica. De les die we uit dit falen kunnen trekken, is dat we niet via veronderstelde idealiseringen het onderwerp van onze theorieën moeten herzien, maar dat we deze theorieën aan hun respectievelijke abstractie-niveau moeten koppelen. Een kritische blik op Hendricks' voorstel dat formele epistemologie de structuur aanbrengt die nodig is om standaard epistemologische strategieën en methoden (b.v. het construeren van tegenvoorbeelden) te regimenteren, verduidelijkt waarom het belangrijk is om verschillen in abstractie-niveaus te herkennen. Het weerlegt namelijk de initieel plausibele suggestie dat formele structuren rechtstreeks gebruikt kunnen worden om de in de standaard epistemologie impliciet aanwezige informele structuren te preciseren en te vervolledigen. Het alternatief dat als onderdeel van dit onderzoek voorgesteld wordt, is dat formele structuren gebruikt worden om over minder expliciet uitgewerkte structuren te redeneren. In tegenstelling tot de eerste optie, veronderstelt deze tweede optie niet dat beide structuren of theorieën op hetzelfde abstractie-niveau functioneren. In deze context, draagt de abstractie-methode (Floridi & Sanders, 2004) waarop deze inzichten steunen twee dingen bij: het structureert de zoektocht naar geschikte 'brug-principes' en het geeft een verklaring voor het falen van de meer voor de hand liggende principes. De formele basis voor de idee dat 'brug-principes' geen deel uitmaken van een formele theorie, maar een link vormen die ons toelaat om met die theorie over een andere theorie te redeneren, steunt op Barwise en Seligman's werk over information flow (Barwise & Seligman, 1997). De kern hiervan is het feit dat één theorie informatie kan bevatten over een andere theorie en men bijgevolg de eerste kan gebruiken om over de tweede te redeneren. Als we bedenken dat de meest bekende problemen in de epistemische logica (cfr. de spanning tussen het behouden van elk syntactisch detail versus het streven naar semantische algemeenheid) te wijten zijn aan het feit dat onze intuïtieve structuren meer verfijnd zijn dan hun formele tegenhangers, dan lijkt deze voorstelling van de feiten heel wat accurater dan Hendricks' oorspronkelijke voorstel. Het verder binnen Barwise en Seligman's systeem preciseren van het inzicht dat 'brugprincipes' ons toelaten om 'tussen twee theorieën' te redeneren, heeft als voordeel dat het mede verklaart waarom adequate principes niet alleen relatief zwak, maar ook niet-monotoon zijn. Het in deze context toepassen van Barwise en Seligman's inzichten vormt een nieuw en onverwacht gebruik ervan. De geschetste formele strategie is niet de enige die een uitzicht biedt op adequate 'brug-principes'. Het is zelfs niet de meest plausibele, maar ze biedt wel een aantal unieke voordelen. Wat alle plausibele strategieën verbindt, is het verwerpen van een radicaal logisch revisionisme (enkel de lege logica is onvoorwaardelijk toepasbaar). Samen met de vaststelling dat monotone gevolgrelaties systematisch een te grote en/of te beperkte gevolgverzameling opleveren, is dit van bij het begin een centrale overweging geweest bij de ontwikkeling van adaptieve logica's (Batens, 1997, 2007). Het verschil tussen de adaptieve of niet-monotone aanpak en het huidige voorstel, is dat adaptieve logica's bekeken kunnen worden als logische systemen die zelf de 'brug-principes' bevatten die adequaat zijn voor een bepaald toepassingsdomein. Dit overstappen naar een ander soort logica (i.p.v. het louter afzwakken ervan) biedt ongetwijfeld een meer voor de hand liggende uitweg voor het geschetste probleem, maar sluit een benadering waarbij meer aandacht uitgaat naar abstractie-niveaus en systeem-externe 'brug-principes' niet uit. De voorgestelde aanpak geeft een preciezere analyse van het probleem en van de mogelijkheden om ze op te lossen. De adaptieve aanpak, daarentegen, biedt de mogelijkheid om exclusief te focussen op de exacte structuur van het nietmonotoon redeneren dat nodig is om tussen verschillende theorieën en abstractie-niveaus te redeneren. Beide strategieën zijn eerder complementair en dit uit zich ook in de formele details (in het bijzonder in het feit dat, net zoals 'brug-principes', de werking van adaptieve logica's niet door een verzameling axioma's exhaustief gekarakteriseerd kan worden). 4 BEOOGDE RESULTATEN EN MEERWAARDE Wat is nu precies de meerwaarde van de voorgestelde strategie om de interactie tussen formele en standaard epistemologie te bestuderen? Een antwoord op deze vraag kan gegeven worden vanuit het perspectief van dit onderzoek, maar ook vanuit de specifieke methode die voorgesteld wordt. Zoals vermeld, beperkt dit onderzoek zich niet tot epistemische en doxastische toestanden of tot de rol van het deductief redeneren bij de uitbreiding hiervan, maar heeft het als doel om 'brugprincipes' te formuleren die zowel statische als dynamische en zowel individuele als sociale en interactieve kennistheoretische concepten met mekaar in verband brengen. Naast de breedte van dit onderzoek, is het belangrijk dat de voorgestelde strategie oog heeft voor eigenschappen van de relatie tussen de formele en standaard epistemologie die door andere strategieën niet zo expliciet benaderd kunnen worden. In vergelijking met
meer traditionele voorstellen, zoals Streumer's "For all propositions p1 , ..., pn and q, if the conjunction of p1 , ..., and pn entails q, then there is a reason against a person s both believing that p1 , ..., and that pn and believing the negation of q" (Streumer, 2007), heeft de huidige strategie alleszins meer dan minimale logische beperkingen te bieden. In vergelijking met de niet-monotone aanpakken waarbij 'brug-principes' deel uitmaken van het logisch systeem, laat de vooropgestelde strategie het toe om een aantal cruciale onderscheiden explicieter naar voor te brengen. De twee belangrijkste zijn: (i) het verschil tussen louter logische en epistemische of doxastische gevolgrelaties en (ii) het verschil tussen abstractie en idealisering. Het eerste onderscheid wordt reeds ten dele naar voor gebracht door niet-monotone of adaptieve inferenties te beschouwen als epistemische of doxastische gevolgrelaties en ze daarom als conditionele doxastische of epistemische operatoren te formaliseren. Het onderscheid tussen idealisering en abstractie heeft dan weer betrekking op de manier waarop we de door een model voorspelde epistemische eigenschappen interpreteren: dit kan als eigenschappen van de agents waarover we redeneren, maar kan ook als eigenschappen van het gebruikte formele kader zijn. Dit onderscheid is vooral van belang voor de interpretatie van de traditioneel ongewenste eigenschappen van formele systemen: in het eerste geval worden deze eigenschappen veelal als idealiseringen van de cognitieve vermogens van de relevante agents begrepen, in het tweede geval betreft het slechts abstracties (want adequate 'brug-principes' wijzen erop dat het bekomen model geen informatie verschaft met betrekking tot die eigenschappen dit schijnbaar geïdealiseerd zijn). Wanneer 'brug-principes' in het formele model opgenomen worden, zijn het dit soort nuances die verdwijnen. Tenslotte, telt deze aanpak nog twee meer algemene verdiensten. Zo biedt het een nieuw perspectief op de rol van het logisch modelleren binnen de formele epistemologie en herinterpreteert het traditionele argumenten voor logisch revisionisme in termen van het verfijnen i.p.v. het verwerpen van modellen. Ook is dit een project dat niet blijft steken bij de evidente vraag hoe een epistemologie met logische modellen de inzichten van de standaard epistemologie kan incorporeren (van Benthem, 2006), maar biedt het vooral een meer accuraat perspectief op de praktijk van het logisch modelleren. Organisaties: • Wijsbegeerte-Moraalwetenschappen
Onderzoekers: • JEAN VAN BENDEGEM • Patrick ALLO
Burgerparticipatie: naar een herformulering van het principe van de vertegenwoordiging? Vrije Universiteit Brussel Abstract: a. Project 1. Historiek. Art. 42 van de Grondwet bepaalt: "De leden van beide Kamers vertegenwoordigen de Natie en niet enkel degenen die hen hebben verkozen". Dit artikel wordt traditioneel gezien als de juridische basis van het "vertegenwoordigingsbeginsel" van het Belgisch grondwettelijk recht (Velu, 1986). Volgens deze traditionele interpretatie, afkomstig uit de Franse doctrine, bestaat dit beginsel uit vier subsidiaire principes (Carré de Malberg, 1921). Deze zijn : (1°) Het principe van de nationale vertegenwoordiging: elke vertegenwoordiger, ongeacht de oorsprong van zijn verkiezing, vertegenwoordigt de hele natie en niet enkel zijn kiezers; (2°) Het principe van de onherroepelijkheid: de kiezers hebben geen enkele herroepingsmacht, zelfs niet als de vertegenwoordiger fouten begaat; (3°) Het principe van de juridische nietaansprakelijkheid: de enige mogelijke sanctionering van de volksvertegenwoordiger ligt besloten in zijn niet-herverkiezing; (4°) Het principe van het verbod van het bindend mandaat: de vertegenwoordiger kan in geen geval gebonden zijn door de wensen van zijn kiezers, zelfs al heeft hij zich hiertoe geëngageerd. Deze principes geven samen gestalte aan een opvatting van vertegenwoordiging die van Otto von Gierke en Georg Jellinek afkomstig is: met name de theorie van de organieke vertegenwoordiging (Brunet, 2004). De theorie van de organieke vertegenwoordiging is altijd al controversieel geweest. Lange tijd was het belangrijkste bezwaar ertegen dat de theorie niet op een ander politiek lichaam toegepast kon worden dan het Parlement. Zo werden in Frankrijk vragen gesteld bij de representativiteit van de Président de la République, en, daarna, bij die van de grondwettelijke rechters (Hamon, Troper, 2005). In België, waar de de theorie van de organieke vertegenwoordiging werd ingevoerd door Oscar Orban, in zijn Droit constitutionnel de la Belgique (Orban, 1906), bleef de controverse rond de invoering van ervan uit. De kwestie van de representativiteit van de Koning of van de leden van het Arbitragehof werd nooit bediscussieerd. Erger nog: de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 bevat geen enkele bepaling die dit principe, dat wel op het federale Parlement van toepassing is, omzet op het niveau van de gefedereerde entiteiten. De laatste Belgische jurist die terzake naar de controverse rond de theorie van de organieke vertegenwoordiging verwezen heeft was Pierre Wigny in Droit constitutionnel (Wigny, 1952). Sindsdien heeft de inhoud, noch het toepassingsgebied van het vertegenwoordigingsbeginsel het voorwerp van enige ernstige kritiek uitgemaakt. Alleen een het lopend doctoraatsonderzoek van A.-E. Bourgaux (ULB) lijkt de discussie opnieuw te willen opnemen. 2. Problematiek. Actuele ontwikkelingen werpen vandaag de dag een nieuw licht op dit gebrek aan belangstelling voor het vertegenwoordigingsbeginsel in België. In het bijzonder denken we daarbij aan de opvallende eis van burgers om beter te worden betrokken bij de publieke besluitvorming (Ost, van de Kerchove, 2002 ; Chevallier, 2004). Deze ontwikkeling uit zich op twee manieren : (1°) Op een positieve wijze, door de stijging van het aantal instanties die tussenkomen vòòr de publieke besluitvorming, zoals bijvoorbeeld het geval is voor de werkzaamheden van het VIWTA bij het Vlaams Parlement inzake de evaluatie van de impact van wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen (De Sutter, 2006). (2°) Op een negatieve wijze, door de toegenomen kritiek op het gebrek aan belang dat aan het standpunt van de burgers wordt gehecht in de publieke besluitvorming. Dit was bijvoorbeeld het geval in de controverse rond de toelating om GGO's (genetisch gemodificeerde organismen) te telen op Belgisch grondgebied (De Sutter, 2006). De eis tot meer burgerparticipatie steunt op een sterke stroming binnen de politieke filosofie en theorie, die op zijn beurt wordt versterkt door allerhande activistische praktijken. Samen vormen zij de drijvende kracht van de ontwikkeling van "burgerparticipatie" als een belangrijk politiek thema bij het begin van de 21ste eeuw (Sintomer, 2007 ; Crépon, Stiegler, 2007). Vanuit juridisch oogpunt heeft de ontwikkeling van de burgerparticipatie geleid tot twee kritieken betreffende het vertegenwoordigingsbeginsel. (1°) In de eerste plaats heeft ze aanleiding gegeven tot de theoretische formulering van een aantal kritieken ('doleanties') op de idee van vertegenwoordiging (Hardt, Negri, 2004), waarbij vooral het principe van de nationale vertegenwoordiging in vraag wordt gesteld. In de plaats hiervan wordt een verplichte inachtneming van concrete diversiteit van de burgers bepleit, eerder dan een ijl vertegenwoordigingsbeginsel dat is opgehangen aan een abstract lichaam zoals de Natie. (2°) Een tweede kritiek heeft geleid tot tot een praktische formering van een "lastenboek" voor de hervorming van de vertegenwoordiging (Latour, 2005). Dit "lastenboek" heeft als doel het principiële verbod van het imperatief mandaat gedeeltelijk te herbekijken. In tegenstelling tot wat de orgaantheorie voorziet, zou de ontwikkeling van nieuwe vormen van burgerparticipatie de verplichting in het leven roepen om in het grondwettelijk recht ruimte te maken voor ad hoc vertegenwoordigers, die anders dan door verkiezingen aangewezen zouden worden. Hier kan ook gekeken worden naar de evolutie van de (nietverkozen) representatieve orgaantheorie bij de uitvoerende macht, gezien de ontwikkeling van het concept van de mandaathouders eenzelfde probleem heeft doen rijzen (De Becker, 2006). Tenzij aangenomen wordt dat België geen representatieve democratie is, moet deze dubbele kritiek technisch aangepakt worden, zoals dit het geval is in Frankrijk of in Nederland (Hermitte et alii, 2003 ; Lindahl, 2000). 3. Centrale onderzoeksvraag en onderzoekshypothese. Hoe kunnen de eisen van art. 42 GW vanuit een juridisch oogpunt verzoend worden met de sociale eisen van de burgers, alsook met de politieke eisen van de institutionele spelers en de in de literatuur ontwikkelde kritieken? Of anders gesteld : hoe kunnen de eisen van art. 42 GW juridisch worden verzoend met de coëxistentie van heterogene praktijken terzake ? Dit is geenszins een abstract probleem. (1°) Vanuit de het oogpunt van rechtsfilosofie heb ik in mijn proefschrift over de rol van het VIWTA bij het Vlaams Parlement, al aangetoond dat dit probleem van coëxistentie concrete gevolgen heeft voor de legitimiteit en de rechtskracht van de beslissingen die door satellietorganen van parlementaire instellingen genomen worden (De Sutter, 2006). (2°) Vanuit het oogpunt van de politieke filosofie heb ik mij in het kader van het éénjarig postdoctoraal mandaat dat de Vrije Universiteit Brussel mij voor het jaar 2007 heeft toegekend, gepoogd aan te tonen dat dit probleem ook concrete gevolgen heeft voor de politieke aanvaardbaarheid van gerechtelijke strategieën die worden ingezet door activistische groeperingen, zoals de anti-GGO of anti-reclame groepen (Berns, De Sutter, 2008). (3°) Dit post-doctoraal onderzoeksproject strekt dan ook tot het onderzoek van de concrete gevolgen van deze ontwikkelingen voor de theorie en de grondslagen van het grondwettelijk recht als dusdanig. De hypothese die ik in voorliggend project wil toetsen op basis van een verkenning van de relevante staatsrechtelijke literatuur, luidt als volgt. Om in België een evenwicht te bewerkstelligen tussen enerzijds het grondwettelijk principe van vertegenwoordiging, en anderzijds de sociale eisen met betrekking tot participatie, de politieke respons erop en het hieraan verbonden militante activisme, is het noodzakelijk om het genoemde principe te
herformuleren. In het kader van de Europese Unie heeft een soortgelijke bekommernis geleid tot de ontwikkeling van een hybride theorie, met name de theorie van de belangenvertegenwoordiging (Greenwood, 2003 ; Giorgi, 2006). Deze theorie is echter niet bevredigend in die zin dat zij niet meer doet dan de institutionele situatie (het monopolie van de belanghebbenden - de stakeholders) in het recht te verankeren, en dat is precies datgene waartegen de sociale participatie-eisen en activisme gericht zijn: de theorie verzekert geenszins dat er met de concrete eisen van burgerparticipatie rekening zou worden gehouden. Om tot een herformulering van het vertegenwoordigingsbeginsel te komen dat het evenwicht tussen alle krachten tot stand brengt, moeten een lokale en afgebakende toegang van nieuwe actoren tot de politieke besluitvorming mogelijk gemaakt worden (Callon, Lascoumes, Barthe, 2001). In dat geval zou de politieke vertegenwoordiging evolueren tot wat men een vorm van gedistribueerde vertegenwoordiging zou kunnen noemen. I. Doelstellingen De doelstellingen van voorliggend project zijn: A. Een exhaustieve analyse te bieden van het principe van vertegenwoordiging in het Belgisch grondwettelijk recht; B. Een volledige juridische analyse te ondernemen van de kritieken op dit principe; C. De problemen in kaart brengen die de vertegenwoordiging in het Belgisch grondwettelijk recht ondervindt; D. Onderzoeken op welke punten het vertegenwoordigingsprincipe onder impuls van deze problemen hervormd moet worden; E. De juridische noodzaak van deze hervorming afwegen tegen de geformuleerde politieke en sociale eisen; F. Tot een geloofwaardige formulering van het vertegenwoordigingsprincipe komen die rekening houdt met al deze elementen Organisaties: • Metajuridica
Onderzoekers: • Laurent DESUTTER • SERGE GUTWIRTH
Taalcommunicatie over kleurgrenzen heen: Zwart Afrikaans in Centraal Zuid-Afrika. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Hoewel de functies van het Afrikaans sedert 1994 grondwettelijk ingeperkt werden, fungeert het Afrikaans nog steeds als lingua franca in verscheidene delen van plattelands en stedelijk Zuid-Afrika. Het vormt de natuurlijke lingua franca in die plattelandse streken van de West- en Noord-Kaap waar het de dominante moedertaal is. Het is ook de dominante lingua franca van het centrale deel van Zuid-Afrika, nl. de Vrijstaat en de Provincie Noordwest, waar de dominante moedertalen respectievelijk seSotho en seTswana zijn, d.w.z. twee genetisch nauw verwante en onderling verstaanbare Bantoetalen die door zwarten gesproken worden. Als moedertaal wordt het Afrikaans in die provincies grotendeels gesproken door Blanke en Kleurlingminderheden, die meestal in stedelijke centra geconcentreerd zijn. Als een lingua franca wordt het meestal door L1 seSotho- en seTswanasprekers gesproken, ten gevolge waarvan het gewoonlijk bestempeld wordt als 'Zwart Afrikaans'. De etnische verscheidenheid van die bevolking die Afrikaans gebruikt voor de dagelijkse omgang brengt een diversiteit aan Afrikaanse variëteiten met zich mee die tot nu toe niet aan diepgaand onderzoek onderworpen werden. Onderzoeksprojecten hebben wat inzicht gegeven in de L2 Zwarte Afrikaanse variëteiten met een seSotho achtergrond, alsook in de Afrikaanse variëteiten die gebruikt worden door Blanke moedertaalsprekers in hun interactie met Zwarten in het algemeen. Verrassend genoeg werden die variëteiten steeds geïsoleerd onderzocht, en het is daarom tot op heden volstrekt onduidelijk (of en) in hoeverre de pragmatische taalcontexten bepalend zijn voor de taalnormen in multi-etnische conversaties tussen eerstetaal- en tweedetaalsprekers van het Afrikaans. Het doctoraatsonderzoek dat ik sedert october 2004 verricht heb werd toegespitst op de in-group dimensie van etnische eerstetaalvariëteiten van het Afrikaans. Die beperking heeft ertoe geleid dat er geen aandacht geschonken kon worden aan een ander cruciaal aspect van de Afrikaanse taalrealiteit: het feit dat het Afrikaans ook een essentieel onderdeel is van het talige repertoire van een belangrijke groep tweedetaalsprekers, d.w.z., moedertaalsprekers van Bantoetalen die hun L2 Afrikaanse variëteiten gebruiken in hun interactie met andere etnische groepen. Vandaag vindt het overgrote deel van interetnische communicatie via L2 Afrikaanse variëteiten plaats tussen Zwarte Zuid-Afrikanen, of tussen Zwarte Zuid-Afrikanen en Blanken of Kleurlingen. In de huidige Zuid-Afrikaanse context waarin etnische machtverhoudingen geherdefinieerd worden, lijkt het wenselijk om een beeld te krijgen van hoe etnische groepen, in het bijzonder de Zwarte groep, zich talig gedragen naargelang van de pragmatische context van het gesprek. Interetnische communicatieprocessen brengen 'accommodatie' met zich mee, d.w.z. samenlopende dynamieken van opwaartse convergentie en neerwaartse divergentie waarbij sprekers pogen om de doeltaal te benaderen of om van de doeltaal af te wijken in het belang van maximale wederzijdse verstaanbaarheid. Dit gebeurt vooral in contexten waar een van de betrokken partners duidelijk minder gemakkelijk toegang heeft tot de prestigenorm dan de andere. . Samen met accommodatie kan interetnische communicatie ook een mate van uitsluiting met zich meebrengen. In die situatie kan etnische solidariteit tot uiting komen in het creëren van een taalbarrière die, enerzijds, de leden van de outgroup moet wijzen op de bestaande etnische afstand, of, anderzijds, de leden van de ingroup afschermt van outgroup-interferenties. Het is de bedoeling van dit onderzoeksproject om de processen van interetnische communicatie te beschrijven zoals ze plaatsvinden in de stedelijke omgeving van Bloemfontein, de hoofdstad van de Vrijstaat en het grootste stedelijke centrum van Centraal Zuid-Afrika. Ik neem daarvoor het taalgedrag onder de loep van de Zwarte inwoners van Bloemfontein (voornamelijk seSothosprekers), zowel binnen de eigen bevolkingsgroep als in hun interactie met de plaatselijke Kleurlingen en Blanken die samen een derde van de Bloemfonteinse bevolking uitmaken. Dit project bouwt voort op het model van Labovs experimenten met Zwart Amerikaans Engels en volgt de door Bell en Johnson (1997) toegepaste methodologie van assymetrische etnische koppeling van sprekers: door informeel groepen van sprekers van drie generationele categorieën op basis van gelijke of ongelijke etniciteit (nl. Zwart met Zwart, Zwart met Kleurling en Zwart met Blank) te confronteren, hoop ik een representatief inzicht te krijgen in de processen van taalaccommodatie en taaluitsluiting tussen, respectievelijk, L2 Afrikaanstalige Zwarten en L1 Afrikaanstalige Blanken, enerzijds, en L2 Afrikaanstalige Zwarten en L1 Afrikaanstalige Kleurlingen, anderzijds. Dit werd nog nooit eerder onderzocht, hoe cruciaal ook voor een correcte inschatting en analyse van de hedendaagse Afrikaanse taalrealiteit. De informatie die deze studie zal opleveren, valt in verscheidene theoretische dimensies uiteen. Vanuit het gezichtspunt van de historische taalwetenschap is mijn cross-generationele studie van Zwart Afrikaans de allereerste grondige studie van de ontwikkelingstendensen in de minst gedocumenteerde variëteit van het Afrikaans die, ironisch genoeg, met 15 miljoen Zwarte sprekers (van sterk uiteenlopende taalvaardigheidsniveaus) tevens de grootste variëteit van het Afrikaans is. Doordat Afrikaans een kunstmatig etiket is dat gebruikt werd voor alle Nederlandse variëteiten die zich al van in het begin van de 18de eeuw doorheen centraal Zuid-Afrika begonnen te verspreiden, kan het zg. Zwart Afrikaans rechtmatig beschouwd worden als de meest verspreide Nederlands-gebaseerde Creoolse taal of Nederlands-gebaseerde lingua franca. Het kan ook geen twijfel lijden dat de studie van die variëteit verdient om op dezelfde voet geplaatst te worden als die van de aanzienlijk minder gesproken Surinaams-Nederlandse variëteiten, en die van Creoolse of contacttalen in het algemeen. Mijn project vult dus een cruciale lacune in zowel de historische creolistiek als in de geschiedenis van het Zuid-Afrikaanse taallandschap. Vanuit het gezichtspunt van de taalpragmatiek zal mijn studie van het Zwart Afrikaans niet enkel inzichten genereren in de functionaliteit van het Afrikaans, maar onvermijdelijk ook in die van het seSotho en het Engels (zowel in ingroup- als in outgroup-contexten) onder de voornaamste etnische groepen van Centraal Zuid- Afrika, voor wie die talen ook deel uitmaken van de alledaagse taalrealiteit. Bijzonder interessant is de vraag in hoeverre die laatste twee talen opduiken in het door Zwarten gesproken Afrikaans. Met andere woorden: is het gebruik van een Afrikaanse variëteit met een seSotho/Engelse inslag typisch in gesprekken tussen Zwarten en Kleurlingen, terwijl een meer 'conservatieve' vorm van het Afrikaans gehandhaafd wordt in gesprekken tussen Zwarten en Blanken? De vraag waar Afrikaans ophoudt en seSotho of Engels beginnen in de interactie tussen de zwarte groep en de andere groepen is niet enkel cruciaal voor ons onderzoek, ze biedt ook een radicaal nieuw perspectief op het Afrikaans als een multi-etnische contacttaal. Ook taalpragmatisch gezien is het dus vernieuwend en grensverleggend onderzoek. Vanuit een etnografisch gezichtspunt kan mijn studie van de strategieën van taalaccommodatie en taaluitsluiting een belangrijke bijdrage leveren aan het in kaart brengen van de communicatie over kleurgrenzen heen. Gaat taalvariatie in interetnische gesprekken samen met een variatie in onderwerpen, discourse-marking en attitudes? In dit opzicht kan een beschrijving van kleurgebonden variatie in het Zwart Afrikaans als schoolvoorbeeld en basis dienen voor verder onderzoek naar interetnische communicatie in 'kleursensitieve' gebieden van de Derde Wereld zoals Zuid-Amerika (Suriname) en het Caraïbisch gebied. Ik meen; tot slot, dat het hier voorgestelde project ook tegemoet komt aan een aantal bestaande sociale en academische behoeften. Een studie van het Zwart Afrikaans in de interetnische context van Bloemfontein is politiek correct bevonden door die plaatselijke agentschappen die zich met de bevordering van het seSotho bezighouden. Er is bovendien een dringende en reële behoefte aan een gedetailleerd overzicht van hoe en wanneer
Zwarte inwoners het Afrikaans gebruiken in ingroup en outgroup contexten, omdat dit inzichten kan verschaffen in de beperkingen van de functionaliteit van seSotho, en daarom richtlijnen kan suggereren voor seSotho corpusplanning in het belang van het ambtelijke drietalenbeleid van de Vrijstaat. Er is bovendien (ook in Vlaanderen) een uitgesproken academische vraag naar dit type onderzoek: ik verwijs bijvoorbeeld naar het feit dat collega's van de Universiteit Antwerpen een studie van het Zwart Afrikaans als een pragmatisch variabele taalentiteit direct relevant bevonden voor hun lopende MIDP-project ('Multilingualism from below') dat ze tot op heden in de Vrijstaat uitgevoerd hebben. Tenslotte wordt de uitkomst van dit project ook van kritisch economisch belang geacht door de leidende Afrikaanstalige uitgeverij in Zuid-Afrika, nl. Naspers, die thans erop uit is om een grotere groep van Zwarte lezers te bereiken via meertalige producten. Dit onderzoeksproject kan rekenen op technische bijstand op verschillende niveau's van het Department of African Languages van de University of the Free State, het Departement Afrikaans van de Universiteit van Stellenbosch alsook van de Pan South African Language Board. Organisaties: • Taal- en Letterkunde
Onderzoekers: • Gerald STELL • ROLAND WILLEMYNS
From head noun over complex preposition to progressive aspect marker KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OG FunC Leuven
Onderzoekers: • Kristin Davidse • Lieven Vandelanotte • Lieselotte Brems • Tinne Van Rompaey
African modernism, changing field KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • Faculteit Theologie en Religiewetensch.
Onderzoekers: • Hildegarde Heynen
De profetische stem van de kerk in een globale maatschappij-kritische studie over de rol van de kerk in de politiek vanuit een Filippijns oogpunt KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OE Systematische Theologie & Religiewet.
Onderzoekers: • Jacques Haers • Warlito Borja
Ervaringen van zwangerschap, geboorte en pril ouderschap in het licht van zingevingsprocessen: een praktischtheologisch onderzoek KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OE Pastoraaltheol. en Empirische Theol.
Onderzoekers: • Annemie Dillen • Judith Cockx
God verbeelden. Het in kaart brengen en interpreteren van het gebruik van metaforen in de conceptualisering van God in het boek Job KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OE Bijbelwetenschap
Onderzoekers: • Pierre Van Hecke • Johan de Joode
Hoe normatief is het verleden? Over morele verantwoordelijkheid en christelijke etiek in de context van Noord-India KU Leuven Abstract: Punjab (Noord-India), een Indische deelstaat met veel tradities en talrijke religies, kent een verleden dat gekenmerkt wordt door rivaliteit ophet vlak van tradities die als zeer normatief worden ervaren. Bovendienhebben hindoeïstische, sikhistische, islamitische, christelijke en moderne tradities deze verwardheid alleen nog maar groter gemaakt. Daarom gaan we in dit onderzoek na hoe normatief het verleden is voor de toekomstvan de Noord-Indiërs. De vraag blijft wat er op ethisch vlak gevolgd dient te worden en wanneer? In de woorden van McIntyre, wiens traditie en welke rationaliteit is overheersend of het meest weerzinwekkend? De morele dilemma#s, veroorzaakt door de rivaliteit tussen de vele tradities enverzwaard door hun normativiteit, zijn het middelpunt van ons project. We zullen deze morele dilemma#s die veroorzaakt worden door systemen zoals het bruidsschatsysteem, het kinderhuwelijk, kinderarbeid, discriminatie tegenover meisjes en het sati systeem, evalueren vanuit het oogpun Organisaties: • OE Theologische en Comparatieve Ethiek
Onderzoekers: • Johan De Tavernier • N. N.