www.researchportal.be - 29 Jun 2016 06:48:26
Onderzoeksprojecten (4020 - 4040 van 11514) Zoekfilter: Classificaties: BIOMEDISCHE WETENSCHAPPEN (B)
Rol van beenmergcellen bij regeneratie van de endocriene pancreas in diabetes. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Diabetespatiënten hebben als gevolg van een tekort aan betacellen en insuline een verhoogd risico op chronische perioden van hyperglycemie en ernstige secundaire complicaties. Transplantatie van donor betacellen biedt een oplossing hoewel bij deze therapie continue immuun onderdrukking van de patiënt nodig is en er bovendien een ernstig tekort is aan menselijke donororganen. Het vinden van alternatieve therapieën is noodzakelijk. Adulte, van beenmerg afgeleidde cellen zijn een mogelijke alternatieve bron van insuline producerende cellen met belangrijke klinische relevantie aangezien ze autologe transplantatie toelaten. Onze onderzoeksgroep heeft recent monoclonale, genetisch gemerkte hematopoietische stamcellen (HSCn) (seRM26) in de pancreas van diabete muizen getransplanteerd en normalizering van de glycemie geïnduceerd als gevolg van diabete muizen te ontrafelen en (II) die kennis gebruiken om via ontwikkeling van preklinische modellen naar klinische trials te evolueren. Binnen dit onderzoeksproject willen we de volgende vragen beantwoorden: (1) Wat is de rol van de angiogene factor VEGF? (2) Kan een primaire, beenmerg-afgeleidde celpopulatie worden geïnduceerd / geïsoleerd die de rol van de seRM26 cellen kan evenaren? (3) Kunnen deze stamcellen uit bloed (exogeen) of beenmerg (endogeen) de weg naar de pancreas vinden? (4) Kunnen beenmerg-afgeleidde cellen de hoeveelheid betacellen die nodig is voor transplantatie om de glycemie te normaliseren verlagen? Organisaties: • Medische Biochemie
Onderzoekers: • Henry HEIMBERG
Hebben kinderen geboren na intracytoplasmatische sperma injectie (ICSI) een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen of vroeg op te sporen fertiliteitsproblemen? Vrije Universiteit Brussel Abstract: Inleiding De samenstelling van de omgeving waarin het allereerste levensbegin zich voltrekt, kan belangrijke consequenties hebben voor de gezondheid op latere leeftijd. Het nageslacht van ratten, die periconcueptueel een eiwitarm dieet kregen, had op volwassen leeftijd hypertensie (Kwong et al., 2000). Mensen die verwekt werden tijdens de 1944-1945 Hongerwinter waren dikker (Ravelli et al., 1999 , Ravelli et al., 1976), hadden een atherogeen lipidenprofiel (Roseboom et al., 2000 ), een verslechterde glucose tolerantie (de Rooij et al., 2006), een verhoogde stress respons (Painter et al., 2006b) en een verdubbeling van de prevalentie van coronaire hartziekten op middelbare leeftijd (Painter et al., 2006c). De omgeving waarin een in vitro bevruchting tot stand komt verschilt, wat betreft de aanwezigheid van bijvoorbeeld nutriënten, hormonen en zuurstof, van de omstandigheden tijdens natuurlijke conceptie. Runderen die via IVF waren verwekt hadden een verhoogde voedselinname, namen in verhouding tot de voedselinname sneller in gewicht toe, hadden een lager leptine en een veranderde glucose tolerantie (Rerat et al., 2005). Het is te verwachten dat kinderen van subfertiele ouders een verhoogd risico lopen op verminderde vruchtbaarheid enerzijds door de rechtstreekse overerving van het vruchtbaarheidsprobleem van de ouders en anderzijds door blootstelling aan een gewijzigde maternale metabole conditie. Deze vraag kon tot op heden niet onderzocht worden. Piloot resultaten Er zijn indirecte aanwijzingen dat, in vitro bevruchting tot een verhoogd cardiovaculair risicoprofiel kan leiden bij het nageslacht. 1.Uit gecontroleerde studies en meta-analyses is het duidelijk dat IVF en ook ICSI zwangerschappen een verhoogd risico op prematuriteit en dysmaturiteit met zich meebrengen en dat dit zowel voor meerling- als voor eenlingzwangerschappen geldt, en niet is toe te schrijven aan een verhoogde maternale leeftijd of een hoger percentage zwangerschapscomplicaties (Jackson et al., 2004; Helmerhorst et al., 2004). Uit een groot aantal epidemiologische studies blijkt, dat een laag geboortegewicht zelf een risicofactor is voor het krijgen van type 2 diabetes en cardiovasculaire ziekten op latere leeftijd (Bateson et al., 2004; Barker, 1998). 2. Het serum IGF-I is verlaagd bij babies die verwekt waren met behulp van IVF of ICSI (Kai et al., 2006). Op 6-jarige leeftijd neigden deze kinderen ertoe meer subcutaan vet (gemeten door huidplooidikte) te hebben. Uit de literatuur weet men dat dysmaturen op jong volwassen leeftijd een lage IGF-I concentratie vertonen (Verkauskiene et al., 2005) en dat lage IGF-I waarden geassocieerd zijn met een toegenomen kans op obesitas, type II diabetes en cardiovasculaire ziekten (Juul et al., 2002). 3. De systolische en diastolische bloeddruk bij 8-jarige ICSI kinderen, is 5 mmHg hoger dan die van SC kinderen (Belva et al., 2007). Hoewel er methodologische zwakten waren in deze studie, noopt deze bevinding tot verder onderzoek. Doelstelling 1. Evaluatie van een eventueel risico op cardiovasculaire aandoeningen op latere leeftijd, door middel van het meten van verschillende risicomarkers voor cardiovasculaire ziekte bij kinderen geboren na ICSI 2. Evaluatie van sexuele maturatie en (sub)fertiliteit in een groep pubertaire kinderen geboren na ICSI. Design De evaluatie van risicofactoren verloopt parallel in 3 onderzoeksgroepen. Op 14-15 jaar zullen 300 kinderen geboren na een eenling ICSIzwangerschap getest worden. Dit is een bestaande cohorte die prospectief gevolgd werd in het CMG sinds de geboorte tot de leeftijd van 10 jaar. Op 14-15 jaar zullen tevens 300 eenlingen geboren na spontane conceptie (SC) gerekruteerd worden in scholen. Matching van deze twee groepen gebeurt op basis van maternale criteria (maternale leeftijd, opleidingsniveau, socio-economische status, pariteit) en op leeftijd van het kind. Informatie wordt ingewonnen enerzijds via een medisch onderzoek en anderzijds via schriftelijke vragenlijsten voor de ouders, aangevuld met demografische en auxologische gegevens van Kind en Gezin.Verder zullen speekselstalen van ICSI en van SC kinderen verzameld worden. Een bloedname voor bepaling van inhibin B zal uitgevoerd worden bij de ICSI jongens. Tenslotte zal een neonatale opsporing van risicofactoren gebeuren via navelstrengbloed bij 60 ICSI eenlingen en bij 60 kinderen geboren na SC intra-muros. Onderzoeksplan en methode Om vast te stellen of kinderen die verwekt zijn via ICSI procedures een verhoogd cardiovasculair risicopatroon hebben, willen wij een aantal biomarkers indicatief voor een verhoogd cardiovasculair risico bepalen. De gekozen biomarkers vertonen vanaf de kinderleeftijd 'tracking', dat wil zeggen: de waarde op de kinderleeftijd is sterk predictief voor de hoogte op volwassen leeftijd. U1.Bloeddruk.U De bloeddruk op de kinderleeftijd voorspelt in sterke mate de bloeddruk op de volwassen leeftijd (Fuentes et al., 2002). In een groot aantal studies is het verband aangetoond tussen laag geboortegewicht en een verhoogde systolische bloeddruk op volwassen leeftijd (Huxley et al., 2000). Ook zal er nagegaan worden of de bloeddruk bij stress (bij het uitvoeren van de 'Stroop' kleur/woord conflict test; Painter et al., 2006b) sterker stijgt bij ICSI kinderen dan bij SC kinderen. De bloeddrukstijging onder stress is een voorspeller van latere hypertensie en coronaire hartziekten (Kamarck et al., 1997; Jennings et al., 2004). De vooropgestelde sample size is voldoende om, met een power van 80% (bij alpha=0.05, tweezijdig) een systolisch bloeddruk verschil van 1.5 mmHg te vinden. In een multivariabel regressie model kunnen wij corrigeren voor potentiële confounders, zoals maternale leeftijd, lichaamsafmetingen en geslacht.
U2.Overmatige abdominale vetopstapeling U Naast het bepalen van lichaamslengte en -gewicht zullen ook buik- en heupomtrek gemeten worden. Uit de meting van de huidplooidikte zal het percentage lichaamsvet berekend worden. U3. Groeipatronen Vanuit de reeds verzamelde gegevens uit de neonatale periode (door eerder onderzoek en door Kind en Gezin) aangevuld met gegevens uit latere onderzoeksmomenten, zullen we ons ook toeleggen op de analyse van groeipatronen. Meer specifiek wordt de leeftjd van adiposity rebound, gedefinieerd als de leeftijd waarop, in de aanloop naar de pre-pubertaire accumulatie van vet, een kind zijn minimale body mass index (BMI) bereikt- bepaald. Een vroege adiposity rebound voorspelt obesitas en type 2 diabetes, evenals coronaire hartziekten op latere leeftijd (Barker et al., 2002). Wij zullen dus retrospectief bekijken of ICSI kinderen een vroegere adiposity rebound hebben dan SC kinderen. Door middel van een geslachts-gestratificeerd regressie model, waarin we kunnen corrigeren voor potentiële confounders, kunnen we met een power van 80% (alpha is 0.05 tweezijdig) een verschil van 9 tot 10 maanden in leeftijd van adiposity rebound vaststellen. Verder kunnen we door middel van mixed model analyse, met lengte, gewicht en BMI als herhaalde metingen, bekijken of het patroon van groei verschilt tussen ICSI en SC kinderen. In een dergelijk model kunnen we specifiek toetsen of de ICSI kinderen een versnelde gewichtstoename in de eerste twee levensjaren laten zien, welk geassocieerd is met een toegenomen cardiovasculair risico op latere leeftijd. (Ekelund et al., 2007). Het risico op een coronair probleem is immers ook eerder geassocieerd met de snelheid van toename van de BMI dan wel met de BMI gemeten op een bepaalde leeftijd (Barker et al., 2005). U4.Lipidenprofiel, insuline/glucose ratio en leptine-gehalte Uzullen geinvestigeerd worden op navelstrengbloed van 60 ICSI kinderen en 60 SC kinderen. U5. Geslachtshormonen en sexuele ontwikkeling Op de leeftijd van 14-15 jaar meten wij de Tanner pubertaire ontwikkelingsstadia en wordt de leeftijd van de menarche nagevraagd. In deze groepen zullen wij in een speekselstaal testosterone (Goncharov et al., 2006) bepalen. InhibinB, een marker voor spermtogenese, zal bepaald worden bij ICSI jongens (n=150) teneinde een beeld te krijgen van de fertiliteitsstatus, in navolging van onze reeds uitgevoerde metingen van InhibinB op 8 en 10 jaar in deze groep ICSI jongens (Kumanov et al., 2006).
Timing Gedurende de eerste 3 jaar 8 maand (1/1/2008-31/8/2011) worden de beide studiegroepen gerekruteerd en getest. De laatste 4 maanden zullen gebruikt worden voor het verwerken van de analyses en rapporteren van de resultaten. Data worden in een computerbestand gestockeerd. Dataanalyse wordt uitgevoerd om bloeddrukverschillen en verschillen in metabole en endocriene parameters evenals verschillen in groei en sexuele maturatie op te sporen. Organisaties: • Centrum voor Ethiek • Embryologie en Menselijke Genetica • Pediatrie • Gynecologie - Urologie
Onderzoekers: • JOHAN SMITZ • MARY-LOUISE BONDUELLE • Jean DE SCHEPPER • PAUL DEVROEY
Onderzoek naar genen betrokken in mannelijke onvruchtbaarheid. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Mannelijke infertiliteit, verantwoordelijk voor ~30% van de kinderloosheid, gaat doorgaans gepaard met een verminderde spermaproductie. Oorzaken kunnen zowel verworven als aangeboren zijn, doch bij ~70% van de koppels blijft de oorzaak ongekend. Dit project heeft als doel genetische oorzaken van onvruchtbaarheid bij mannen verder te identificeren en te karakteriseren. Hiervoor zullen drie studies worden aangevat die elk in functie van de bevindingen verder kunnen worden uitgediept. In een eerste studie zullen drie genen (ETV5, MSH4 en STRA8), die mogelijk betrokken zijn bij het Sertoli cell-only syndroom, bestudeerd worden. Dit is een frequent voorkomend fenotype bij mannen met non-obstructieve azoöspermie. Defecten kunnen verwacht worden enerzijds in de Sertoli cellen, die een ondersteunende functie hebben en anderzijds in de geslachtscellen zelf. Er zal gezocht worden naar mutaties in deze drie genen bij mannen met een Sertoli cell-only syndroom. Een tweede deel van dit project omhelst de studie van het MSH4 gen, dat gelegen is ter hoogte van chromosoom 1p31. Bij infertiele mannen werd een verhoogde frequentie van chromosomale herschikkingen (hoofdzakelijk reciproke translokaties en inversies) vastgesteld waarbij chromosoom 1 betrokken is, in vergelijking met andere chromosomen en t.o.v. van de algemene populatie. Dit laat vermoeden dat er in deze regio een gen gelegen is dat noodzakelijk is voor een normale spermatogenese. Er zal worden nagegaan of het MSH4 gen onderbroken is bij deze patiënten. Aangezien het MSH4 gen cruciaal is voor de meiose, zullen ook patiënten met een maturatie-arrest van de spermatogenese worden bestudeerd voor de aanwezigheid van mutaties in dit gen. In een laatste studie zullen partiële deleties van de AZFb regio van het Y chromosoom opgespoord en bestudeerd worden. Deze regio is immers, net zoals de AZFc regio, opgebouwd uit repetitieve sequenties, zodat deleties die een deel van de AZFb regio verwijderen theoretisch ook mogelijk zijn. Organisaties: • Embryologie en Menselijke Genetica
Onderzoekers: • WILLY LISSENS • INGEBORG LIEBAERS • KATRIEN STOUFFS • HERMAN TOURNAYE
Kolonisatie van mangroven: onderzoek naar de sturende factoren in propaguleverspreiding en -vestiging. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Vraagstelling De vraag hoe kolonisatie van mangroven nu juist gebeurt laat twee interpretaties toe, die beide behandeld worden in dit projectvoorstel: Ten eerste, welke attributen van de propagulen, van de vegetatie en van de mgeving bepalen of een mangrovepropagule zich in een bepaalde site kan vestigen? Ten tweede, welke van deze attributen bepalen in welke mate een bestaand mangrovewoud gekoloniseerd kan worden door mangrovepropagulen of door niet-mangrovevegetatie? In dit projectvoorstel kiezen we voor een aanpak waarbij we vanuit reële terreinsituaties met accurate beschrijvingen van milieu en gedrag van propagulen algemene inzichten wensen te genereren. Ecologische en wetenschappelijke probleemstelling Mangrovebossen worden gekapt om plaats te ruimen voor dorpen, landbouw, aquacultuur, irrigatiesystemen en toeristische en recreatieve infrastructuur (Farnsworth and Ellison, 1997; Alongi, 2002). Hierbij komt eveneens dat snelle zeeniveaustijging, zeker in de huidige ruimtelijke ordening, mangroven kan bedreigen. De respons van mangrove op wijzigende omgevingsomstandigheden zoals een stijgend zeeniveau kunnen onvoldoende voorspeld worden. De
oorzaken van de dynamiek van dit vegetatietype, ongetwijfeld verschillend in verschillende geografische contexten, zijn niet goed gekend. Mangrovesoorten verspreiden zich via grote, drijvende propagulen (hydrochorie), maar er zijn nauwelijks publicaties beschikbaar betreffende het verspreidingsproces per se. Dit is dus bij uitstek ook de eerste stap voor de verspreiding van dit systeem. Vestiging en overleven van de propagulen is een tweede kritisch proces. Onderzoek naar de fenologie (incl. reproductie) genereerde resultaten van de vorming van blad- en bloemknoppen tot de rijping van propagulen. Vegetatiekundig en fysiologisch onderzoek begint pas bij een gevestigde jonge of volwassen mangroveplant. De gebeurtenissen tussen de rijpe, vallende propagule en de vestiging ervan vormt op een handvol publicatie na (e.g. Thampanya, 2002a, 2002b, 2006) dus een lacune, die het huidig voorstel voor het eerst poogt op te vullen. Organisaties: • Biologie
Onderzoekers: • NICO KOEDAM • Farid DAHDOUH-GUEBAS
Fysiologie en regulatie van de lysine/arginine biosynthese bij het hyperthermoacidofiel crenarchaeon Sulfolobus solfataricus. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Lysine wordt op twee manieren gesynthetiseerd: (i) via de diaminopimelaat pathway die gebruikt wordt door de meeste bacteriën en planten, (ii) via de alpha-aminoadipaat weg (AAA) die voorkomt bij schimmels en gisten. Bij de thermofiele bacterie Thermus thermophilus werd een variante van de AAA pathway ontdekt waarbij de omzetting van AAA tot lysine totaal verschillend is maar gelijkaardig verloopt aan de omzetting van glurtamaat tot ornithine in de arginine biosynthese. Een gelijkaardige pathway zou op basis van in silico studies ook kunnen voorkomen in de hyperthermoacidofiele crenarchaeoot Sulfolobus solfataricus, waar deze enzymen een dubbele rol zouden kunnen uitoefenen in de biosynthese van arginine en van lysine, dit in tegenstelling tot Themus, waar de beide patways naast mekaar bestaan. Om uit te maken hoe de biosynthese van deze aminozuren verloopt in S. solfataricus zullen knock-out mutanten van S. solfataricus gebouwd worden, genen zullen geamplificeerd worden, tot overexpressie gebracht in E. coli en de gezuiverde recombinante eiwitten gekarakteriseerd. Verder zal de LysM-afhankelijke genexpressie verder bestudeerd worden. Organisaties: • Toegepaste Biologische Wetenschappen
Onderzoekers: • DANIEL CHARLIER • DOMINIQUE MAES
Celtherapie met spermatogoniale stamcellen: (epi) genetische aspecten. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Naast de introductie van de basistechnieken voor dit onderzoek, werd tijdens de afgelopen jaren onderzoek verricht in een muismodel naar de efficiëntie en de veiligheid van testiculaire stamceltransplantatie na natuurlijke reproductie en na in-vitro fertilisatje en intracytoplasmatische sperma injectie. De studies betreffende efficiëntie en veiligheid van testiculaire stamceltransplantatie toonden verschillen aan in de pre- en postimplantatie embryonale ontwikkeljng tov controles. Daarom is onderzoek naar de genetische en epigenetische aspecten van testiculaire stamceltransplantatie aangewezen alvorens een eventuele klinische toepassing opgestart kan worden. In dit project zal de genetische en epigenetische status van post-transplanktie spermatozoa en de nakomelingen van getransplanteerde mannetjes onderzocht worden in een muismodel. Er werd tevens gestart met de cultuur van humane embryonaIe stamcellen met als doel deze cellen te laten differentiëren via spermatogoniale stamcellen naar spermacellen. In een recente studie van Nayernia et al. (2006b) werden afwijkende methylatiepatronen gerapporteerd na differentiatie van muriene embryonale stamcellen naar spermacellen. Bovendien vertoonden de nakomelingen, verkregen van de in-vitro geproduceerde spermatozoa, groeistoonissen. Ze overleden een paar dagen na de geboorte. In dit project zal de (epi)genetische status van cellen tijdens de verschillende stappen van het differentiatieproces nagegaan worden. Via immunocytochemie zal de expressie van celspecifieke merkers gegvalueerd worden. Dedifferentiatie en transdiffentiatie van spermatogoniale stamcellen zal eveneens onderzocht worden aan de hand van (epi)genetische kenmerken en immunocytochemie. Organisaties: • Embryologie en Menselijke Genetica
Onderzoekers: • Josiane VAN DER ELST • HERMAN TOURNAYE
Vitrificatie van eicellen en embryo's van de mens. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Cryopreservatie van eicellen en embryo's werd tot dusver in de onderzoekseenheid onderzocht in vijf verschillende projecten: (a) Experimentele studie van het preimplantatie embryo (3.0036.85); (b) Cryopreservatie van zoogdiereicellen (3.0028.91); (c) Cryopreservatie van menselijke eicellen en embryo's (3.0181.95); (d) Cryobiologie van eicellen en embryo's van de mens (G.0470.99) en (e) Invriezen van IVF en ICSI embryo's (G.0375.03). Uit deze en andere studies blijkt dat in alle IVF programma's inclusief het onze de efficiëntie van het invriezen van menselijke eicellen en embryo's te verbeteren is. Wat betreft het invriezen van eicellen toonden verschillende publicaties van ons centrum (zoals vermeld in eindverslagen van vorige FWO projecten) aan, dat vooral de metafaseplaat cryogevoelig is en dat traag gecontroleerde vriesprocedures voor metafase II eicellen na dooi en inseminatie een risico inhouden voor de genetische integriteit van het bekomen embryo. De resultaten van het project G.0470.99 laten vermoeden dat supersnelle vriesmethode zoals vitrificatie verbetering zou kunnen brengen wat betreft de overlevingskansen van metafase II eicellen alsook wat betreft hun kans op bevruchting en verdere ontwikkeling. Voorwaarden zijn dat weinig toxische cryoprotectieve stoffen gebruikt zouden worden die voldoende snel en gecontroleerd de eicel binnendringen en dat zéér hoge koel en opwarmsnelheden gebruikt zouden worden. Wat betreft embryo's worden in het Centrum voor Reproductieve Geneeskunde (CRG) van de VUB boventallige embryo's ingevroren sinds 1985. Na meer dan 20 jaar praktijk moeten we echter vaststellen dat ondanks uitgebreide cryoexpertise, de kans op geboorte van een gezond kind 3 à 7% per ingevroren en ontdooid embryo en 5 à 10 % per teruggeplaatst embryo bedraagt, afhankelijk van de gebruikte procedure en van de morfologische kwaliteit en het stadium van ontwikkeling van het embryo voor vriezen. Daartegenover staat dat wat de implantatiekansen per terugplaatsing van verse embryo's betreft, het Belgische gemiddelde 20% bedraagt. Het blijkt zeer moeilijk te zijn om menselijke embryo's volledig intact te recupereren onmiddellijk na dooi. De resultaten van project G.0375.03 toonden bovendien aan dat gecontroleerde vriesprocedures die zeer succesvol blijken voor embryo's van andere zoogdiersoorten, niet zomaar kunnen toegepast worden voor menselijke embryo's. Gezien de actuele suboptimale performantie van het invriezen van eicellen en embryo's van de mens, lijkt het ons aangewezen om vitrificatie als innoverende invriesmethode te onderzoeken voor het invriezen van eicellen en embryo's van de mens. Organisaties: • Embryologie en Menselijke Genetica
Onderzoekers:
• ETIENNE VAN DEN ABBEEL • Josiane VAN DER ELST • PAUL DEVROEY
Het Immuunsuppressieve eiwit PD-L1 en zijn mogelijke toepassingen bij immuuntherapie met drendritische cellen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Vaccins op basis van dendritische cellen (DC), de gespecialiseerde antigenpresenterende cellen van het immuunsysteem, kunnen gebruikt worden in de behandeling van chronische infecties en kanker. Een belangrijke hinderpaal in het opwekken van antigenspecifieke T cel immuunresponsen, is het optreden van (reversibele) immunologische tolerantie, met het onstaan van T celanergie en het achterwege blijven van een efficiënte immuunrespons. De PD-1/PD-L1 pathway speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van deze tolerantie. PD-1 op T cellen is verhoogd in chronische infecties, met een inadequate respons van deze T cellen tot gevolg. Tumorcellen en DC drukken PD-L1 uit, met een gelijkaardig effect op de T cellen. Inhibitie van deze pathway leidt tot de reactivatie van T cellen, met een betere immuunrespons tot gevolg. In dit project wordt gepoogd na te gaan welke de optimale manier is om deze pathway te inhiberen, en de meest efficiënte immuunrespons te bekomen na stimulatie met DC. In dit project pogen we op verschillende manieren om de PD-1/PD-L1 pathway te inhiberen. Organisaties: • Fysiologie
Onderzoekers: • KRISTIAAN THIELEMANS • Karine BRECKPOT
Onderzoek naar betacel nieuwvorming door replicatie voor expansie van de betacelmassa in vitro. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Onderzoek naar betacel nieuwvorming door replicatie voor expansie van de betacelmassa in vitro. Organisaties: • Pathologische Biochemie en Fysiologie
Onderzoekers: • MARK VAN DE CASTEELE
Ca2+ gerelateerde processen in cumuluscellen als merker voor eicelkwaliteit. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Ca2+ gerelateerde processen in cumuluscellen als merker voor eicelkwaliteit. Organisaties: • Embryologie en Menselijke Genetica
Onderzoekers: • JOHAN SMITZ
In vitro effect van diabetes farmaca op beta cel proliferatie. Vrije Universiteit Brussel Abstract: In vitro effect van diabetes farmaca op beta cel proliferatie. Organisaties: • Pathologische Biochemie en Fysiologie
Onderzoekers: • DANIEL PIPELEERS
Successieve cambia als basis voor een ecologisch succesvol watertransportsysteem in de mangrove Avicennia. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Successieve cambia als basis voor een ecologisch succesvol watertransportsysteem in de mangrove Avicennia. Organisaties: • Biologie
Onderzoekers: • NICO KOEDAM
Onderzoek naar sleutelenzymen en specifieke regulatorische mechanismen in het lysine metabolisme van de vlinderbloemige modelplant Medicago truncatula. Vrije Universiteit Brussel Abstract: In tegenstelling tot vele andere plantensoorten kunnen vlinderbloemigen een relatief hoog percentage van het essentiële aminozuur lysine opslaan in hun aminozuur- en proteïnenfractie. Het doel van dit project is dan ook na te gaan welke mechanismen bepalend zijn voor het hoge lysinegehalte in vlinderbloemigen, en meer specifiek in de zaden van deze planten. Daartoe zullen sleutelenzymen uit het lysinemetabolisme en hun coderende genen gekarakteriseerd worden en zal hun functie bepaald worden in de vlinderbloemige modelplant Medicago truncatula via knockdown, knockout of overexpressiestudies. De mogelijke effecten van deze transformaties op de biochemische eigenschappen van deze planten zullen nagegaan worden d.m.v. enzymatische testen en aminozuuranalysen. Het mogelijke effect van veranderingen in de enzymatische activiteit op de samenstelling van de zaadproteïnen zal eveneens onderzocht worden via 2D-proteïnenelektroforese. Organisaties: • Plantengenetica • Toegepaste Biologische Wetenschappen
Onderzoekers: • ELLEN ERZEEL • GEERT ANGENON
Een model-gebaseerd aanpak voor het evalueren van veiligheid en omgevingseffecten van verkeerspolitie maatregels. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Onze huidige mobiliteitpatronen, voornamelijk gebaseerd op gemotoriseerd privé-vervoer, oefenen een grote druk uit op onze samenleving. Als een voorname oorzaak van vervuiling (lucht, geluid, licht...), verkeersonveiligheid en schade aan de menselijke gezondheid is transport is één van de grootste bron van milieugezondheidsproblemen in Europa. Overheden zoeken daarom steeds naar nieuwe maatregelen om deze negatieve effecten te kunnen tegen gaan. Dit project wil een integratief model aanleveren dat beleidsmakers toelaat hun maatregelen zowel direct als indirect te kunnen evalueren. Door middel van een activity-based transport model is het mogelijk verkeersstromen te berekenen en kunnen dus de transportvolumes ten gevolge van een bepaalde maatregel berekend worden. Dit laat op zijn beurt toe op een nauwkeurigere wijze de emmissies en de verkeers(on)veiligheid
van die transportvolumes te berekenen. Als laatste kan dan ook de impact op de menselijke gezondheid berekend worden. De VUB staat in dit project in voor het vertalen van de luchtvervuiling en verkeers(on)veiligheid van transport naar de effecten op de menselijke gezondheid. 1. Effecten van luchtvervuiling Een Health Impact Assessment zal uitgevoerd worden om de gevolgen van fijn stof (PM) en benzeen na te gaan voor de volgende gezondheidsuitkomsten: cardiovasculaire en respiratoire mortaliteit en ziekenhuisopnames, kankers, astmagevallen en gevallen van chronische bronchitis. Dit met bijzondere aandacht voor kinderen en ouderen als kwetsbare groepen. 2. Effecten van verkeersonveiligheid Bij verkeersonveiligheid gaat de aandacht vooral uit naar de verborgen gevolgen na een verkeersongeval. Zo zal enerzijds getracht worden het risico te berekenen op een beperking na een ongeval. Anderzijds zal ook gekeken worden naar de psychologische gevolgen van een verkeersongeval en de algemene levenskwaliteit. Door verschillende opvolgingsmomenten na een verkeersongeval zal getracht worden een beeld te krijgen van de levenskwaliteit tot een jaar na het ongeval. Organisaties: • Menselijke Ecologie • Wiskunde, Operationeel Onderzoek, Statistiek en Informatica voor Management • Medische Sociologie
Onderzoekers: • David PROOT • Stijn DHONDT • CATHY MACHARIS • Koen PUTMAN
Bioengineering measurements on the human skin and dermato-cosmetic topical products for human skin and more particularly to the efficacy testing in vivo on human skin using clinical evaluations and non invasive bioengineering methods. Vrije Universiteit Brussel Abstract: The consultancy relates generally to the field of bioengineering measurements on the human skin and dermato-cosmetic topical products for human skin and more particulary to the efficacy testing in vivo on human skin using clinical evaluations and non invasive bioengineering methods Organisaties: • Biometrie en Biomechanica
Onderzoekers: • PETER CLARYS
Stigmatisering als belemmering voor de effectiviteit van geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Universiteit Gent Abstract: Deze studie gaat na in welke mate stigmatisering van personen met psychische moeilijkheden een belemmering vormt voor de doeltreffendheid van organisaties in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Daarenboven wordt de impact op de doeltreffendheid van het ruimere gezondheidszorgsysteem bestudeerd door aan de hand van internationale data het verband met (differentieel) zorggebruik na te gaan. Organisaties: • Vakgroep Sociologie
Onderzoekers: • Piet Bracke
Rol van connexine kanalen in de overdracht van apoptotische signalen Universiteit Gent Abstract: Gap juncties laten de passage toe van moleculen kleiner dan 1,5 kDa tussen naburige cellen. Ze zijn belangrijk in de uitbreiding van apoptotische celdood, waartoe ook hemikanalen, 'halve gap junctie kanalen', via een paracrienen weg kunnen bijdragen. Het doel is de rol van beide kanalen in apoptose te onderzoeken alsook de modulerende apoptotische signalen te identificeren. Organisaties: • Vakgroep Fysiologie en fysiopathologie
Onderzoekers: • Luc Leybaert
Temporele analyse van het auditieve systeem van makaak en zangvogel gebruik makend van fMRI. Universiteit Antwerpen Abstract: De doelstelling van dit project is het onderzoeken hoe verschillende amplitude modulatiesnelheden verwerkt worden in de auditieve cortex van makaak en zangvogels en om te bepalen of deze verwerking gelateraliseerd is. Om deze vragen te beantwoorden zal functionele Magnetische Resonantie Beeldvorming (fMRI) gebruikt worden. Dit zal nieuwe inzichten geven inzake de fundamentele mechanismen van auditieve temporele analyse wat van belang is voor de verdere analyse van ethologisch relevante geluiden in verschillende diersoorten. Organisaties: • Bio-imaging
Onderzoekers: • Anne Marie Van Der Linden • Colline Poirier
Moleculaire en functionele oorsprong van melanisme bij reptielen. Universiteit Antwerpen Abstract: Dit project kadert in een onderzoeksopdracht tussen enerzijds UA en anderzijds Erasmus Mundus. UA levert aan Erasmus Mundus de onderzoeksresultaten genoemd in de titel van het project onder de voorwaarden zoals vastgelegd in voorliggend contract. Organisaties: • Functionele morfologie
Onderzoekers: • Raoul Van Damme
Diagnose van het psychomotorische syndroom bij schizofrenie.
Universiteit Antwerpen Abstract: Het project zal data geven over het voorkomen en de ernst van psychomotorsymptomen in een grote groep van schizofienie-patiënten en wil een nieuwe diagnostische methode op punt stellen waarmee de arts in alle stadia van de ziekte (klinisch en subklinisch) gemakkelijk de psychomotorische functionering kan meten. Dit zal resulteren in een meer precieze diagnostische evaluatie op het klinische en cognitieve neuropsychologisch vlak en zal de voorspelling van de sociale en functionele uitkomst ondersteunen. Organisaties: • Kind-, Jeugd- en Volwassenpsychiatrie (CAPRI)
Onderzoekers: • Bernard Sabbe