Onderzoek bij hbo-dansers: een danslogboek door Jacques van Rossum In deze bijdrage wordt verslag gedaan van de laatste fase van een jarenlang onderzoeksproces: de evaluatie van een danslogboek. Dit logboek werd inhoudelijk gebaseerd op het onderzoek naar belasting en belastbaarheid, dat in de periode 1998 tot en met 2002 bij leerlingen van de vooropleiding dans en bij studenten van de hbo-opleiding dans werd uitgevoerd onder regie van de Theaterschool, Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (AHK). Van dat onderzoek is eerder in Danswetenschap in Nederland verslag gedaan (Van Rossum, 2000, 2002, 2004, 2006). 1 In de laatste fase van dit project is door een aantal hbo-dansstudenten gedurende vier weken een logboek bijgehouden. In deze bijdrage wordt met name ingegaan op wat de betrokkenen hebben gedaan (zoals: het aantal uren dansles) en hebben ervaren (bijvoorbeeld: de zwaarte of intensiteit van de ‘gewone’ dag). In deze bijdrage zal, behalve op de meer praktische aspecten van een danslogboek, vooral worden ingegaan op een overall maat voor de dagelijkse fysieke belasting. Op grond van de ingevulde logboeken kon namelijk een in de inspanningsfysiologie bekende ‘stress-maat’ (Foster, 1998) worden berekend. In deze maat is de ervaren belasting een belangrijk uitgangspunt. Niet slechts het aantal uren les, maar ook de door de student ervaren belasting en de mate van variatie binnen en tussen lessen blijkt van belang voor het bepalen van de stress. Verder kon op basis van de logboeken worden vastgesteld dat studenten eigenlijk niet voldoende rust nemen (of: krijgen?) en dan een volgende dag veelal niet fris kunnen beginnen. Het is overduidelijk dat het weekend voor de meesten noodzakelijk is om bij te slapen. Het logboek maakt duidelijk dat het in de wereld van de hbo-dansstudent niet alleen gaat om belasting, maar vooral ook om rust. Of, met andere woorden: om de tijd die nodig is om te kunnen herstellen van de geleverde inspanning. Het doel van het project ‘danslogboek’ bij de dansopleiding van de AHK was om te komen tot een verhoogd bewustzijn van factoren die bijdragen tot overbelasting en blessures in het dagelijks leven van een danser-in-opleiding. De gedachte was dat door het bijhouden van een logboek de dansstudenten (en, in het verlengde hiervan, natuurlijk ook de schoolleiding) meer zicht zouden krijgen op de dagelijkse belasting en op de voorgeschiedenis van blessures en klachten. Blijkens de reactie van studenten na afloop van de periode waarin het logboek werd bijgehouden, is dat zeker gelukt. Een van de deelnemende studenten verwoordde haar ervaringen als volgt: ‘Het kostte wel wat tijd, maar je gaat wel bewuster met je energie en je lichaam om.’
1 Het onderzoek is financieel ondersteund door SSenG (Stichting Student en Gezondheid, Tilburg). Het eindrapport van het onderzoek (van Rossum, 2003) is te raadplegen in de bibliotheek van de Theaterschool van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en is tegen kostprijs verkrijgbaar bij de auteur (
[email protected]) of bij de Theaterschool (Margot Rijven:
[email protected]).
De constructie van een danslogboek Het vak van professionele danser, waarvoor de dansstudent heeft gekozen, stelt naast artistieke niet te onderschatten fysieke en mentale eisen. Het is een helaas al te bekend gegeven dat binnen de dans veel, veelal hardnekkige blessures voorkomen (vgl. Laws, 2005; Van Rossum & Schaerli, 2006). Het gaat meestal om overbelastingsblessures. Binnen de sportwereld is het bij allerlei takken van sport (atletiek, zwemmen) waarin dergelijke blessures eveneens gemakkelijk optreden, gebruikelijk om de sporters een logboek te laten bijhouden. In het onderhavige project werd, in navolging van voorbeelden uit de sport, een danslogboek geconstrueerd. Op grond van in de sport beschikbare en in gebruik zijnde logboeken, en op grond van kennis binnen de dans en de Theaterschool over belasting en belastbaarheid, werd een concept-logboek ontworpen. Dit concept is met negen deskundigen binnen de danswereld besproken: een (dans-)huisarts, een artistiek leider/dansdocent, een dansdocent/danser, een (dans-)fysiotherapeut, een (dans-)fysiotherapeut/docent dansonderwijs, een (dans-)Mensendieck-therapeut, een ex-solist van Het Nationale Ballet (HNB)/docent dansonderwijs, een ex-solist van HNB/stagebegeleider dansonderwijs en een orthopedisch chirurg gespecialiseerd in dans. De semigestructureerde interviews, die tussen drie kwartier en één uur duurden, resulteerden in een verbeterd concept van het danslogboek. Het verbeterde concept-logboek is vervolgens voorgelegd aan negen dansers-in-opleiding (zeven vrouwen en twee mannen) van de hbo-dansopleiding van de Theaterschool in Amsterdam: twee studenten van de Nationale Balletacademie (NBA), vijf studenten van Moderne Theaterdans (MTD) en twee studenten van Jazz- en Musicaldans (JMD). Iedere student hield het logboek gedurende twee opeenvolgende weken bij. De hiermee opgedane ervaringen zijn verwerkt en hebben geleid tot bijstelling van het danslogboek. Aan alle eerste- en tweedejaars hbo-dansstudenten is vervolgens een uitgebreide vragenlijst voorgelegd. In totaal hebben 67 studenten (dit is ruim 80%) aan dit vooronderzoek meegedaan en de vragenlijst ingevuld. Naast vragen over dansachtergrond en over aspecten van belasting zijn ook twee testen naar de persoonlijkheidskenmerken opgenomen, omdat deze mogelijk van belang zijn bij het omgaan met een danslogboek (vgl. van Rossum, 2006). Belangrijkste vraag bij dit deel van het project was of degenen die willen meedoen aan het bijhouden van het danslogboek wellicht een typische selectie zijn van de gehele groep dansstudenten. Kortom: het vooronderzoek moest duidelijk maken of de resultaten generaliseerbaar zijn naar alle studenten of dat het om een select groepje gaat dat wel een logboek wil bijhouden. In de laatste vraag in de vragenlijst werd gevraagd naar deelname aan het danslogboek: ‘Wil je meedoen en gedurende vier weken een danslogboek bijhouden?’ De groep die aangaf dat wel te willen (n=28) is vergeleken met de groep die dat (nog) niet wist (n=19) en de groep die niet wilde deelnemen (n=17). In het algemeen bleek er geen verschil te bestaan tussen deze groepen op allerlei variabelen, waaronder de persoonlijkheidskenmerken. De deelnemers De studenten die hadden aangegeven een logboek te willen bijhouden, zijn benaderd. Met negentien studenten is een aanvang gemaakt in het bijhouden
van het logboek, tien hebben het logboek daadwerkelijk bijgehouden (negen vrouwen, één man; gemiddelde leeftijd 20,1 jaar, variërend van 18 tot 23 jaar): vijf van de jazzopleiding, drie van de opleiding moderne dans en twee van de balletopleiding. Van hen hebben twee het onvoldoende lang volgehouden, respectievelijk vier en zes dagen. De overige acht hebben het logboek een langere periode ingevuld: één voor veertien dagen, één voor 27 dagen en de overige zes voor de volledige periode van 28 dagen. Van deze studenten zijn de gegevens verwerkt in het onderzoeksrapport (Van Rossum, 2003; aan het rapport is als bijlage ook het verslag gekoppeld dat geschreven is over het hierboven gememoreerde vooronderzoek onder de eerste- en tweedejaarsstudenten). Het is natuurlijk teleurstellend te moeten vaststellen dat er uiteindelijk slechts van een gering aantal dansstudenten gegevens zijn verkregen. Hierdoor krijgt het oordeel over de geschiktheid van het danslogboek op voorhand een voorlopig karakter. Anderzijds geven deze ‘doorzetters’ een leerzaam kijkje in de keuken van hun door de dans beheerste leven. Het beeld dat hierdoor wordt gecreëerd zou aanleiding moeten zijn om bij de introductie van een danslogboek enerzijds zowel voorzichtiger als doortastender te zijn, maar ook de aandacht sterker te richten op de (mogelijke) relevantie ervan. Op de geleerde lessen van dit project gaan we in bij de conclusies. 2 Enkele algemene bevindingen De meeste dansstudenten bleken moeite te hebben met het bijhouden van de rustpols (de hoogte van de polsslag in een niet actieve situatie), ’s ochtends voor het opstaan: slechts één student heeft deze waarde elke dag bepaald. Het tijdstip van opstaan is op schooldagen meestal vroeger dan op weekenddagen. Tijdens het weekend wordt vaak later naar bed gegaan. Tijdens het weekend wordt door de meeste studenten niet alleen langer geslapen, maar ook, blijkens het rapportcijfer voor de slaapkwaliteit, beter. Een student verblijft op een doordeweekse dag gemiddeld een ruime werkdag op school (variërend tussen 7,6 en 9,5 uren), terwijl soms de school ook in het weekend wordt bezocht. De dagelijkse reistijd van en naar de school is bij een enkeling hoog (2 tot 2,5 uren). Het aantal dagen dat de student actief rust neemt (dat wil zeggen: er zelf voor kiest om een rustmoment of –periode in te Met een enigszins uitgeklede, digitale (Excel-)versie van het danslogboek dat in het hier beschreven project werd geconstrueerd, is in de afgelopen jaren ervaring opgedaan met dansstudenten van de AHK; dit project heeft financiële steun gekregen van SSenG (Stichting Student en Gezondheid, Tilburg). De ervaringen met de Excel-versie hebben geleid tot het Healthy Dancer Diary, afgekort het HDD-project. Met de SIA-RAAK-subsidie die in het najaar van 2007 werd toegekend, kan in een project van twee jaar niet alleen een volwaardig digitaal danslogboek geconstrueerd worden, maar is er ook gelegenheid om de waarde en relevantie van zo’n logboek in de praktijk te toetsen. In het project is reeks verschillende deelnemers betrokken. Naast de dansopleiding van de AHK als penvoerder doen twee andere hbo-dansinstellingen mee, twee dansgezelschappen, twee locale dansscholen en een organisatie voor ondersteuning van freelance dansers. Het project wordt, naar verwachting, in het najaar van 2009 afgerond. 2
bouwen in de dagelijkse activiteiten of na afloop ervan) blijkt sterk te variëren. Het actief rust nemen wordt door de meeste studenten regelmatig gedaan, maar vaker in het weekend dan op de doordeweekse dagen. Als er een stevige fysieke belasting moet worden verdragen, is – naast de nachtrust en de actieve rust gedurende de dag – ook de voeding van belang. In het logboek werd daarom gevraagd de dagelijkse voeding bij te houden. Voor de meeste studenten zijn op een weekdag tenminste een ontbijt en een diner normaal en gaat er eigenlijk ook geen dag voorbij zonder tussendoortje. Er wordt beter gegeten op weekdagen dan tijdens weekenddagen. Naast rust en voeding is ook van belang hoe je je voelt en of je mogelijk ergens last van hebt. Natuurlijk zijn in het logboek pijntjes, ongemakken en blessures een belangrijk onderdeel. Er was informatie in de logboeken over het aantal dagen dat men gedurende de dag ‘ergens last van had’, dat men pijn voelde, dat er advies werd ingewonnen of dat er een behandeling plaatsvond. In het algemeen bleek dat slechts een enkeling iets dwars zat buiten ‘de dans’. Maar bijna iedere student bleek nagenoeg elke dag ergens pijn te hebben. De mate waarin verschilde nogal, maar degene met de laagste score had ongeveer één op de drie schooldagen last van pijn. Dit cijfer staat in schril contrast tot het zeer geringe aantal keren dat advies werd ingewonnen of een behandeling plaatsvond (nagenoeg nooit!); het gaat mogelijk om ‘kleine’ pijntjes, of om bekende pijn waarvoor de student de remedie al kent en waarvoor advies of behandeling niet nodig wordt geacht. Of mogelijk wil de student niet ‘zeuren’ over wat ‘iedereen’ nu eenmaal bij het danservak vindt horen. In het logboek werd de student elke dag gevraagd naar een algemene beoordeling van de dag, naar een inschatting van de dag in fysiek en mentaal opzicht en naar een oordeel over de variatie tijdens de dag (ofwel: de saaiheid van de dag). In dit verband is het van belang te weten dat er ook is gevraagd naar de mate waarin de nachtrust tot herstel heeft geleid. In het algemeen worden weekenddagen als prettiger ervaren dan weekdagen: weekdagen worden veelal zwaarder ingeschat, zowel fysiek als mentaal. Voor de meeste studenten is overigens het fysieke gewicht van de weekdag gemiddeld hoger dan het mentale gewicht. Na een nacht is men enigszins hersteld of uitgerust: veelal voelt de student zich niet belabberd, maar ook niet perfect. Op een ochtend van een werkdag voelt men zich wel vaak minder prettig dan in het weekend. De rust van de nacht lijkt ook vaak meer een mentale opkikker te hebben opgeleverd dan fysiek herstel. In de vragenlijst die aan alle eerste- en tweedejaarsstudenten vooraf was voorgelegd (eerder aangeduid als ‘vooronderzoek’), waren onder andere de volgende vragen gesteld: ‘Vind je dat je dit schooljaar tussen twee opeenvolgende dagen in een normale week lichamelijk genoeg rust hebt? Dit schooljaar, heb je het gevoel dat je in het weekend bij moet slapen?’ Slechts elf van de 67 dansstudenten (16,4%) gaven een positief antwoord op de eerste vraag, terwijl 52 (77,6%) aangaven ‘meestal wel’ of ‘altijd’ in het weekend te moeten bijslapen. Bij enkele studenten werd in het logboek bevestigd dat de vermoeidheid gaandeweg in de week toeneemt. Dit bleek het geval en kwam tot
uiting in toenemend lagere gemiddelde scores van de maandag tot de vrijdag, op elk van de vragen die ’s ochtends na het opstaan ingevuld moesten worden. Ervaren belasting en trainingsstress Uit onderzoek in de sport naar de belasting van training is gebleken dat eigenlijk elke soort training kan worden uitgedrukt in een enkel getal als maat voor de belasting ervan. In deze maat wordt de ervaren belasting als uitgangspunt genomen (Foster, 1998). De sporter geeft een inschatting van de zwaarte of intensiteit van de training. Hiervoor wordt de ‘Borg-schaal’ (‘rating of perceived exertion’; Borg, 1998) gebruikt (zie bijlage 2 voor de in het huidige project gebruikte schaal) . De intensiteit, vermenigvuldigd met de duur van de training, resulteert vervolgens in dat ene getal waarin de belasting van de training kan worden uitgedrukt. Om de mate waarin de belasting kan worden verdragen te kunnen vaststellen, dient rekening te worden gehouden met de variatie in trainingsbelasting, of, met andere woorden: de eentonigheid of monotonie van de training. Ook monotonie kan worden uitgedrukt in een getal: de gemiddelde belasting over een trainingsperiode, gedeeld door de spreiding (‘standaard deviatie’) in belasting tijdens diezelfde periode. Vanuit deze informatie kan de trainingsstress worden bepaald als de vermenigvuldiging van belasting en eentonigheid. Met andere woorden: vanuit een drietal elementen kan de stress-maat worden bepaald: a) de omvang van de training (het aantal uur training), b) de ervaren belasting van die training (subjectieve inschatting van de intensiteit; Borg-schaal) en c) de variatie in training (de mate van monotonie). In de sport wordt vaak over een periode van een week de stress van die periode vastgesteld. Een week met dezelfde trainingsomvang (evenveel uren training) maar minder variatie (hoge monotonie) heeft dan natuurlijk een hogere score dan een week waarin relatieve rustdagen zijn opgenomen tussen zware trainingsdagen (want: minder hoge monotonie). Ook minder intensieve, als minder belastend ervaren trainingen zullen resulteren in een lagere stress-maat. Uiteindelijk bepaalt dus niet alleen degene die de trainingen aanbiedt (in de sport: de trainer-coach) in hoeverre er sprake is van belasting of wellicht overbelasting of overtraining), maar wordt dit bepaald door de manier waarop de belasting van de training wordt ervaren door degene die de training uitvoert of ondergaat. Er zijn voor de trainer-coach wel meerdere mogelijkheden om met de belasting te ‘spelen’: naast de omvang (aantal uren), en de gevraagde intensiteit (waarschijnlijk tot uiting komend in de subjectief ervaren intensiteit), is ook de mate van eenvormigheid (monotonie) een middel dat kan worden gebruikt. Trainingsstress in de dans Ook in de dans kan een stress-maat worden berekend die de door de danser ervaren belasting weergeeft. Hiervoor zijn de gegevens uit het danslogboek gebruikt. Hierbij is uitgegaan van weken waarin over tenminste vier dagen de benodigde gegevens zijn ingevuld door de student. Om de trainingsomvang te kunnen bepalen zijn in het logboek vragen opgenomen over allerlei zaken die fysieke inspanning vragen: lessen, repetities, voorstellingen en eigen trainingen buiten de opleiding (in aantal uren per dag). Verder is de ervaren belasting onderzocht door te vragen naar de inschatting van de dag in fysiek opzicht: naar
voorbeeld van de Borg-schaal moest de ervaren belasting op een schaal van nul tot tien worden uitgedrukt. Bij de toelichting op de invulling van het danslogboek was overigens een voorbeeld van de Borg-schaal opgenomen, waarbij acht van de elf indicatoren voor de ervaren mate van inspanning van een label waren voorzien (zie bijlage 2). Tenslotte is gevraagd naar de eentonigheid van de dag, op een schaal van één (‘saai/niets nieuws’) tot vijf (‘opwindend/zeer gevarieerd’). Voor het berekenen van de monotonie werd de werkwijze gevolgd die hierboven is weergegeven: de gemiddelde belasting, gedeeld door de spreiding (SD): een hogere score duidt op een hogere mate van (door de danser ervaren) monotonie. Op deze manier kon, in navolging van onderzoek binnen de sport, de stress worden berekend voor de dans op het niveau van een hbo-dansopleiding. Hierbij is natuurlijk rekening gehouden met het aantal dagen waarop de berekening gebaseerd is, zodat feitelijk de berekende stress-maat de gemiddelde ‘dag-stress’ voor die week weergeeft. In de maanden april, mei en juni (een traditioneel zwaardere periode in het schooljaar) is over in totaal 209 dagen door de HBO-dansstudenten het logboek bijgehouden (147 weekdagen en 62 weekenddagen). Op grond van de informatie van de weekdagen konden voor twintig weken de belasting, de intensiteit en de monotonie worden bepaald, waaruit de stress-maat kon worden berekend. Er bleek een sterke variatie tussen de weekbelastingen. Over alle studenten en alle twintig weken bleek de gemiddelde dagbelasting 6,9 uur fysieke belasting, een totaal dat over vijf schooldagen optelt tot bijna 35 uur per week! Gemiddeld is de dag middelmatig saai (2,12 op een schaal die loopt van één tot en met vijf), met uitschieters van 1,19 (erg saai!) en 4,62 (wel heel erg enerverend!). Let wel: de hier genoemde gemiddelde dagcijfers zijn berekend op weekcijfers, en impliceren dus dat zo’n getal eigenlijk staat voor vijf van zulke opeenvolgende dagen. De stress-maat kent ook sterke variatie, hoewel het gemiddelde (een daggetal van 96,3) relatief hoog uitvalt doordat van de twintig weken er vijf erg zwaar uitvallen. Vijftien van de twintig weken hebben een stresswaarde variërend van 24,6 tot 85,8 (op zichzelf natuurlijk ook al behoorlijk verschillend), terwijl die waarde in de resterende vijf weken loopt van 110,2 tot 305,0, hetgeen een daggemiddelde voor deze vijf zware weken inhoudt van 192,2. Allereerst valt aan deze stresswaarden op dat er sterke verschillen tussen personen bestaan, hetgeen op zichzelf niet zo heel verrassend is. Ook bleek dat er bij dezelfde personen in opeenvolgende weken sterke verschillen in stress zijn gevonden. Indien rekening wordt gehouden met de door de student ervaren belasting, zoals dat gebeurt in de hier berekende stress-maat, zou het lesrooster van de danser-in-opleiding misschien wel veel zwaarder kunnen blijken te zijn dan menigeen denkt. Ook nagenoeg identieke roosters zouden dan toch blijken te kunnen leiden tot sterke verschillen in de belasting die door de student verwerkt moet worden. Het kan dan voor een opleiding interessant zijn nader onderzoek te doen naar structurele elementen die tot dat soort onderlinge verschillen leiden, zoals verschillen in fysieke fitheid (vgl. Van Rossum, 2002). Omdat het met de fysieke fitheid van de hbo-dansstudent vaak minder goed is gesteld, zal de belasting van het ‘normale’ lesrooster vooral dan tot overbelasting leiden als er iets meer hooi op de vork moet worden genomen en er onvoldoende ruimte
wordt genomen of geboden om uit te rusten – dit is dan al snel het geval als er voor op handen zijnde voorstellingen extra moet worden gewerkt. In het danslogboek werd de ervaren dagbelasting door de student niet alleen in fysiek opzicht, maar ook in mentaal opzicht uitgedrukt op een schaal nul (‘geen moeite, rust’) tot tien (maximaal’). Met behulp van deze informatie is het mogelijk de stress uit te drukken als maat voor de ervaren mentale belasting of als maat voor de combinatie van fysieke en mentale belasting. De berekening van deze opties is in dit project uiteindelijk niet uitgevoerd. Door het geringe aantal studenten dat het danslogboek heeft ingevuld, waren er onvoldoende gegevens beschikbaar om de traditionele, op fysieke belasting gebaseerde, rekenkundige benadering te toetsen tegen een benadering die ook de mentale component van een activiteit in aanmerking neemt. Om overigens dezelfde reden (gebrek aan voldoende gegevens) is er ook geen werk van gemaakt om de berekende monotonie te vergelijken met de door de student ingeschatte mate van variatie van activiteiten gedurende de ‘werkdag’. Er kon wel worden vastgesteld dat de beoordeling van de fysieke en de mentale zwaarte van de werkdagen zeker geen gelijke tred hield: de correlatiecoëfficiënt tussen beide beoordelingen bedroeg 0,53, hetgeen als een matige overeenkomst tussen beide kan worden gezien. Een zware fysieke belasting impliceert dus geenszins een even hoge mentale belasting, bijvoorbeeld in de vorm van een sterk gerichte concentratie. Evenmin is een fysieke lichte belasting een garantie voor een in mentaal opzicht lichte belasting. Uit de cijfers die verkregen zijn op de werkdagen bleek ook dat er evenmin van mag worden uitgegaan dat een groter aantal uur fysieke belasting tot een hogere ervaren fysieke belasting leidt of tot een hogere ervaren mentale belasting: de correlatie tussen het totaal aantal fysiek actieve uren (lessen plus repetitie plus optreden plus buitenschoolse fysieke activiteiten) en de ervaren fysieke belasting van die dag was 0,50; voor ervaren mentale belasting bedroeg de correlatie 0,38. Deze cijfers, gebaseerd op de 139 werkdagen waarop deze informatie door de studenten was ingevuld, onderstrepen dat de omvang van de belasting (in uren) feitelijk geen inzicht geeft in de door de dans-student ervaren fysieke of mentale last van deze uren. Conclusies Het project ‘danslogboek’ was opgezet om een opzet van een voor de dans geschikt logboek te ontwerpen en aan de praktijk te toetsen. Dit alles is gebeurd; bijlage 1 is een danslogboek dat relevant is voor de danspraktijk. Toch moet, gezien het aantal retour ontvangen danslogboeken, nog wel een aantal kanttekeningen gezet worden. De hier gepresenteerde conclusies kunnen in dat licht dan ook alleen als voorlopige conclusies worden beschouwd. Het danslogboek als ‘self-monitor’ De bedoeling van een danslogboek is tot een overzicht te komen van factoren en zaken die van belang zijn om een optimale belasting in stand te houden. In het logboek dient, onder andere ter voorkoming van overtraining of overbelasting, bijgehouden te worden welke factoren voor de betreffende danser een risico vormen om over de grens van het toelaatbare te gaan. De logboekinformatie is
er dan ook in eerste instantie voor de danser zelf – om zichzelf ‘in de gaten te houden’. Van ‘overtraining’ kan worden gesproken als belasting en belastbaarheid niet meer in balans zijn. Dit leidt tot: ‘(…) frank physiological maladaptation(s) and chronically reduced exercise performance. It proceeds from inbalances between training and recovery, exercise and exercise capacity, stress and stress tolerance; training exceeds recovery exercise exceeds one’s capacity, and stressors exceed one’s stress tolerance’ (Armstrong & VanHeest, 2002, p. 187). Het is te eenzijdig bij ‘te veel’ alleen te denken aan de fysieke kant van de dans. Het gaat om het geheel van wat iemand te verdragen krijgt aan ‘stressoren’. Hieronder vallen dus uitdrukkelijk ook psychosociale elementen als de manier waarop een docent een student benadert of de wijze waarop binnen een relatie wordt gereageerd op bijvoorbeeld voortdurende vermoeidheid of ingelaste repetities. Het hangt dan van iemands capaciteit tot het verdragen van die stressoren af of het tot overtraining of tot blessures leidt. Naast het aantal lessen, repetities en optredens dient dan ook in het logboek juist ruimte te zijn voor het bijhouden van de beleving van de dagelijkse zaken, ook die buiten de directe danswereld spelen. Het danslogboek als ‘hulp bij ongelukken’ Naast de ‘self-monitoring’-functie van een danslogboek kunnen de gegevens die door de danser worden bijgehouden in een logboek ook relevant zijn voor de begeleiders van de danser: de dansdocent, de choreograaf, de arts of fysiotherapeut. Dan kan het logboek fungeren als een schriftelijk geheugen: vanuit de vastgelegde informatie in het logboek kan het voor de begeleider gemakkelijker zijn tot een reconstructie te komen van gebeurtenissen die hebben geleid tot bijvoorbeeld een blessure. De danser zou een eigen logboek moeten samenstellen Tegen de achtergrond van bovenstaande zou een danslogboek dan ook niet moeten worden beschouwd als een lijst met een vast rijtje gegevens. Hoewel sommige elementen zonder meer in elk logboek thuis horen – bijvoorbeeld de elementen die leiden tot de stress-maat – kan er verschil zijn tussen dansers in de soort gegevens die in het logboek worden opgetekend. Voor de een is op-tijdnaar-bed-gaan van meer belang dan voor een ander – dat hebben die personen dan geleerd van hun eigen geschiedenis. Zo kan voor de één het bijhouden van bepaalde spierversterkende oefeningen noodzakelijk zijn om bepaalde blessures te voorkomen, terwijl een ander juist weer behoefte heeft aan het volgen van klassieke lessen om bepaalde techniekonderdelen op niveau te houden. Een danslogboek is dan ook ideaal als het een neerslag is van de kennis die de danser heeft van de voor hem of haar relevante zaken voor een gezonde omgang met het dansvak. In de opleiding tot professioneel danser zou een danser dan ook tot het samenstellen van een persoonlijk logboek moeten komen, vanuit de kennis die is opgedaan van algemene zaken rond dansgezondheid èn vanuit de kennis die tijdens de opleiding is opgedaan over het eigen lichaam in een prestatiecontext. Het startpunt moet dan liggen in een voor alle dansers-inopleiding geschikt logboek, waarin alle basiselementen zijn opgenomen. Het in de bijlage opgenomen danslogboek voldoet daaraan.
Kerninformatie in een logboek In de oorspronkelijke opzet van het danslogboek is waarschijnlijk naar te veel zaken gevraagd. Er was binnen deze opzet van uitgegaan dat na afloop van de invulling door een groot aantal studenten een deel van de in het logboek gevraagde informatie relevant zou blijken te zijn in elk persoonlijk logboek. Van andere in het logboek gevraagde informatie zou dan vastgesteld hebben kunnen worden dat het voor sommige dansers handig kan zijn. Die informatie zou als aanvulling kunnen dienen op de kernelementen die in elk logboek zouden moeten voorkomen. Door het geringe aantal studenten dat het danslogboek heeft bijgehouden, is het niet goed mogelijk hier goed inzicht in te krijgen. Voor de berekening van stress is het noodzakelijk dat de belasting, de ervaren belasting (intensiteit) en de monotonie worden bijgehouden. Het lijkt, ook gezien de in deze bijdrage gegeven cijfers van hbo-dansstudenten, dat deze informatie zeker niet mag ontbreken in een danslogboek. Een ander facet dat zeker in het danslogboek moet worden bijgehouden is: rust. Het belang hiervan bleek in eerdere onderzoeksactiviteiten, zowel bij de dansers in de vooropleiding dans (Van Rossum, 2000) als bij die in het hbo (Van Rossum, 2001). Ook bleek het belang nadrukkelijk in de huidige hbo-dansgroep (Van Rossum, 2003). Uit de onderzoeksresultaten bleek immers dat de meest genoemde reden voor een blessure volgens de dansstudenten ‘vermoeidheid/overbelasting’ is. Danslogboeken moeten in de organisatie worden ondersteund Het aantal deelnemers aan het logboek-project was teleurstellend klein. Van de 67 studenten kwamen er 33 in aanmerking omdat ze Nederlandstalig waren. Van hen hadden er negentien aangegeven te willen deelnemen en veertien dat ze dat nog niet wisten. Het streefgetal twintig zou haalbaar moeten zijn, was de verwachting, zeker omdat ook enkele buitenlandse studenten hadden aangegeven ondanks mogelijke taalproblemen te willen meedoen. Maar ondanks een speciaal aanspreekpunt, een ‘beloning’ (een theaterbon), briefjes en gesprekjes, lukte het niet om voldoende danslogboeken ingevuld retour te krijgen. De lage deelname heeft vermoedelijk ook te maken met het feit dat de studenten bij het invullen van de danslogboeken te weinig steun van de school hebben gehad en er te weinig direct op werden aangesproken, waardoor het voor de minder gemotiveerden gemakkelijker werd om er maar helemaal van af te zien. Ook is er mogelijk voorafgaand aan het invullen en tijdens het bijhouden van het logboek te weinig gecommuniceerd over de achtergrond van het logboek. Wellicht is het daardoor ook te veel een activiteit van enkele studenten geweest zonder dat er binnen de dansopleidingen iets leefde rond het logboek; het logboek was geen onderwerp van gesprek binnen de klas, en evenmin met (belangrijke) docenten. Kortom: het danslogboek moet eigenlijk niet in de eerste plaats gezien worden als een activiteit van de danser-in-opleiding, maar zou vooral gezien moeten worden als een manier om contact te hebben en te houden tussen ‘de opleiding’ en ‘de student’, zodat het een instrument wordt waarvoor draagvlak bestaat en dus wordt ervaren als ‘gemeenschappelijk goed’. Het zal duidelijk zijn dat dit laatste punt veel aandacht heeft gekregen in de beide vervolgprojecten. Zowel in de Excel-versie van het logboek als in de nu uitgewerkte digitale internetversie is er allereerst voor gezorgd dat deelnemers relevante feedback krijgen en snel een antwoord krijgen op de vragen die zij
stellen. Verder is veel aandacht geschonken aan de infra-structuur waarbinnen het logboek gebruikt wordt. Dat is een heikel punt. Omdat het merendeel van de dansblessures een chronisch karakter heeft (in de terminologie van Hamilton (1997, p. 71): ‘overuse’), is een blessure vaak ontstaan als gevolg van een langer durende periode van overbelasting (zie ook: Brinson & Dick, 1996; Koutedakis & Sharp, 1999). Bij overbelastingsblessures ziet Flynn (1998) het reduceren van de belasting als de meest voor de hand liggende oplossing. Hij voegt er onmiddellijk aan toe dat trainer-coaches in de sport dit veelal geen zinvolle oplossing vinden. Dansdocenten denken er vermoedelijk ook zo over. Overigens wijst Flynn op onderzoek waaruit blijkt dat vermindering van trainingsomvang niet zonder meer resulteert in verminderde (sport)prestatie. Ook in de danswereld is de gedachte aan vermindering van belasting waarschijnlijk niet populair. Gelukkig is vanuit de manier waarop de stress-maat wordt berekend al duidelijk dat er ook een heel andere oplossing voor een te hoge belasting bestaat: meer variatie aanbrengen in de trainingsactiviteiten. Dergelijke crosstraining zorgt ervoor dat een hogere trainingsbelasting kan worden verdragen, indachtig het bekende motto: ‘variety is the spice of life’. Literatuur Armstrong, L.E. & VanHeest, J.L. (2002). The unknown mechanism of the overtraining syndrome; Clues from depression and psychoneuroimmunology. Sports Medicine, 32 (3), 185-209. Borg, G.A.V. (1998). Borg’s perceived exertion and pain scales. Champaign, IL: Human Kinetics. Brinson, P. & Dick, F. (1996). Fit to dance? The report of the National Inquiry into dancer’s health and injury. London: Calouste Gulbenkian Foundation. Flynn, M.G. (1998). Future research needs and directions In R.B. Kreider, A.C. Fry and M.L. O’Toole (Eds.), Overtraining in sport (p. 373-383). Champaign, IL: Human Kinetics. Foster, C. (1998). Monitoring training in athletes with reference to overtraining syndrome. Medicine and Science in Sports and Exercise, 30, 1164-1168. Hamilton, L.H. (1997). The person behind the mask: A guide to performing arts psychology. London: Ablex. Koutedakis, Y. & Sharp, N.C.G. (1999). The fit and healthy dancer. New York: Wiley. Laws, H. (2005). Fit to dance 2; Report of the second national inquiry into dancer’s health and injury in the UK. London: DanceUK. Rossum, J.H.A. van (2006). Perfectionisme in de dans: Onderzoek naar een mogelijke achilleshiel. In: M. van der Linden, L. Wildschut & J. Zeijlemaker (Red.), Danswetenschap in Nederland, deel 4 (pp. 48-59). Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. Rossum, J.H.A. van (2004). Groeien dansleerlingen vooral in de zomervakantie? Een onderzoek naar de mogelijke beïnvloeding van de groei. In: M. van der Linden, L. Wildschut & J. Zeijlemaker (Red.), Danswetenschap in Nederland, deel 3 (pp. 65-78). Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. Rossum, J.H.A. van (2003). Danslogboek, een onderzoeksproject; Evaluatie
van een danslogboek. Amsterdam: Dansopleidingen, De Theaterschool, Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. (Niet-gepubliceerd onderzoeksrapport) Rossum, J.H.A. van (2002). De fysieke fitheid van dansers-in-opleiding. In: M. van der Linden, P. Eversmann & A. Krans (Red.), Danswetenschap in Nederland, deel 2 (pag. 31-42). Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. Rossum, J.H.A. van (2001). HBO-dans: Aspecten van belasting en belastbaarheid. Amsterdam: Dansopleidingen, De Theaterschool, Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. (Niet-gepubliceerd onderzoeksrapport.) Rossum, J.H.A. van (2000a). Beleving en belasting bij jeugdige dansers. In M. van der Linden, P. Eversmann & A. Krans (Red.), Danswetenschap in Nederland, deel 1 (pp. 41-52). Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. Rossum, J.H.A. van (2000b). Belasting en belastbaarheid van jeugdige dansers: Een onderzoek bij leerlingen van een dans-vooropleiding. Amsterdam: Dansopleidingen, De Theaterschool, Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. (Niet-gepubliceerd onderzoeksrapport.) Rossum, J.H.A. van & Schaerli, A. (2006). Fit to Dance? – NL; Een replicatie onderzoek onder professionele dansers in Nederland. In: M. van der Linden, L. Wildschut & J. Zeijlemaker (Red.), Danswetenschap in Nederland, deel 4 (pp. 76 88). Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek.
Dans-logboek
dag & datum: … ……………………………………
Bijlage 1
Ochtend (invullen na het ontwaken) hartslag bij wakker worden: ………… slagen/min opgestaan om ………………… uur aantal uur slaap: ………… uur na de dag van gisteren voel ik me fysiek: uitgeput/moe 1 2 3 4 5 fris/hersteld na de dag van gisteren voel ik me mentaal: uitgeput/moe 1 2 3 4 5 fris/hersteld De dag overziend (invullen bij het naar bed gaan) 1) Dansen: totaal aantal lessen : …………… lessen dit is in totaal (in ………… uur over alle lessen: fysieke intensiteit: laag 1 2 hoog mentaal-concentratie-niveau: laag 1 2 hoog niveau van variatie: laag 1 2 hoog OP SCHOOL: aantal uur repetitie: ………… uur aantal uur voorstelling: ………… uur totaal aantal uur op school: ………… uur totaal aantal uur reizen (van/naar school): ………… uur
klokuren): 3 4 5 3 4 5 3 4 5
BUITEN SCHOOL: repetitie: ........... uur voorstelling: ………… uur (incl. reistijd en voorbereiding) • Iets dat buiten de lessen fysieke inspanning vroeg (dans-ondersteunende training: fitness, eigen conditie training, herstel-oefeningen o.i.d.): …… uur omschrijf: ………….....………………………………………………………………………… 2) Voeding: aantal maaltijden: ………… omcirkel de maaltijden: ontbijt / lunch / diner tussendoortjes (ook FRUIT) ja / nee omschrijf: .............................................................. 3) Algemeen: de dag was voor mij: afschuwelijk 1 2 3 4 5 perfect • Door de dag, zat je ergens mee, zat je iets dwars? ja / nee omschrijf: ………………………………………………………………………………………………………………… • Heb je vandaag ergens pijn gevoeld (ook HOOFD- of SPIERpijn): ja / nee - waar? ……….................................................................................................………… ……………………………….…
- oorzaak volgens jou? ……………………………............................................................……………………………… … - omschrijf (o.a. soort pijn) ……...........................................................................................………………… • Inschatting van de hele dag a. deze dag vond ik fysiek : geen moeite, rust 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 maximaal b. deze dag vond ik mentaal: geen moeite, rust 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 maximaal c: de hele dag overziend: saai/niets nieuws 1 2 3 4 5 opwindend/zeer gevarieerd • Kans gezien om (tussendoor) tot rust te komen (‘actief’ rust te nemen)? nee / ja wanneer?: ochtend / middag / avond • Naar bed om: ……………… uur • Ik voel me, nu bij het naar bed gaan: fysiek belabberd 1 2 3 4 5 prima mentaal belabberd 1 2 3 4 5 prima Gebruik achterzijde voor opmerking(en) en / of toelichting ( advies gevraagd over iets ?? ergens voor behandeld ?? )
toelichting
DANSLOGBOEK
Bijlage 2
♦ Elke dag een nieuwe bladzijde ♦ Elke dag op 2 momenten iets invullen 1) direct na het opstaan 2) vlak voor het naar bed gaan ♦ Tip: leg logboek en pen naast je bed neer ♦ Een maaltijd is een maaltijd als je er voor bent gaan zitten… ♦ Als je bij het invullen iets niet (meer) weet: vul in ???? ♦ Een dag niet ingevuld ? NIET erg, maar ook niet alsnog gaan INVULLEN !! ♦ Let op: de dingen die je invult zijn vertrouwelijk. Alleen de onderzoeker weet ervan, maar gebruikt jouw persoonlijke informatie niet ♦ Als je iets van belang vindt, schrijf dat dan op de achterkant van de pagina van die dag. Voorbeelden van belangrijke informatie: - nieuwe docent / repetitor / choreograaf - begin van een nieuwe lessenreeks of van repetities - menstruatie - dingen die je verward / geschokt / geraakt hebben (in je gezin/familie, in de (dansklas-) groep, in het leven buiten de opleiding, op straat, etc.) LET OP:
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
bij het invullen van ‘Inschatting van de hele dag’ dit is: de ervaren mate van inspanning: 0 - 10 = =
maximaal heel erg zwaar
=
erg zwaar
= =
zwaar een beetje zwaar
= = =
makkelijk erg makkelijk geen moeite, rust
P.S.
natuurlijk mag je de cijfers 3, 6 en 8 ook gebruiken als je vindt dat de zwaarte van de dag zich precies laat beschrijven door het desbetreffende cijfer