Onderwijsatlas primair onderwijs DE ONDERWIJSARBEIDSMARKT IN BEELD
Onderwijsatlas primair onderwijs DE ONDERWIJSARBEIDSMARKT IN BEELD
Verantwoording CAOP Research MOOZ Onderzoek © september 2013 In opdracht van Stichting Arbeidsmarktplatform PO 3
Inleiding In Onderwijsatlas primair onderwijs vindt u een breed scala aan geografische kaarten en figuren, die een samenhangend beeld geven van recente ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt. Groeit of daalt het aantal leerlingen in het primair onderwijs? Is er vraag naar nieuwe leraren of ontstaan overschotten? En in welke mate vergrijst het personeelsbestand? Dit zijn slechts enkele vragen waarop deze atlas antwoord geeft. Omdat de onderwijsarbeidsmarkt een regionale arbeidsmarkt is, met onderling grote verschillen, brengt Onderwijsatlas primair onderwijs de regionale verschillen op de onderwijsarbeidsmarkt visueel in kaart.
Inhoudsopgave
2
1
Krimp of groei 6
Vergrijzing 12
De kaarten en figuren in Onderwijsatlas primair onderwijs kunnen nationale en regionale beleidsmakers, sociale partners, samenwerkingsverbanden, maar ook individuele scholen en
4
besturen ondersteunen bij het formuleren van beleid en daaraan gerelateerde activiteiten. Onderwijsatlas primair onderwijs wordt u aangeboden door het Arbeidsmarktplatform PO. Het Arbeidsmarktplatform PO is het expertisecentrum op het gebied van de arbeidsmarkt in het primair onderwijs, van en voor werknemers en werkgevers.
Financiële staat onderwijs 28
4
Arbeidsvoorwaarden 16
5
Passend onderwijs 20
6
3
7
Scholen en besturen 24
Sociale zekerheid 34 5
1
Leerlingen
primair onderwijs
Lerarenopleiding
primair onderwijs
in fte (fulltime- equivalenten) (x 1000)
in aantallen personen (x 1000)
220 200
KRIMP OF GROEI?
Krimp of groei?
Werkgelegenheid
primair onderwijs
Aantal leerlingen (x1000)
Instroom pabo
1670
9800
1654
9100
1638
8400
1622
7700
1606
7000
180 160 140 120
Het aantal leerlingen is een belangrijke indicator voor de omvang van de onderwijsarbeidsmarkt. De vraag naar
100 2008
8% 16% 76%
bepaald door het aantal leerlingen, de uitstroom van zittend personeel en personeel dat van functie wisselt. Bovendien is de
afhankelijk van het aantal leerlingen.
2011
2012
5% 16% 79%
2008
2009
2010
2011
2012
Leerlingen per leraar
15,1 6,3 3,6
directie ondersteunend personeel leraren
Wie werkt waar?
1,8% 6
2010
Naar functie
onderwijspersoneel wordt voornamelijk
bekostiging van scholen in belangrijke mate
2009
basisonderwijs speciaal basisonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs
Wie op welk schooltype?
speciaal basisonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs basisonderwijs VAN DE POTENTIËLE BEROEPSBEVOLKING WERKT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS.
93,1% 2,5% 4,4%
basisonderwijs speciaal basisonderwijs
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Instroom na vooropleiding
43% 32% 10%
havo mbo vwo
12% 1% 2%
UITVAL PABO NA 3 JAAR AL JAREN TUSSEN:
22,3 25,9% EN
hoger onderwijs onbekend overig
GEDIPLOMEERDEN TUSSEN 2007 EN 2011 AFGENOMEN MET
24%
(voortgezet) speciaal onderwijs VERWACHTING AANTAL PABO STUDENTEN VOOR 2013 TOT 2016 BLIJFT JAARLIJKS ONGEVEER
AANTAL LEERLINGEN EN BANEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS NEEMT AF.
25.000 7
1. Ontwikkeling aantal leerlingen basisonderwijs 2008 – 2012
2. Leerlingprognose basisonderwijs 2012 – 2017 Index 2012= 100
3 . Ontwikkelljng werkgelegenheid leraren basisonderwijs 2008 – 2012
4. Openstaande vacature-intensiteit leraren (%) 2008 – 2009
5. Openstaande vacature-intensiteit leraren (%) 2011 – 2012
> = 10%
> = 105
0 tot 12%
> 1%
> 1%
5 tot 10%
100 tot 105
-5 tot 0%
0,8 t/m 1,0%
0,8 t/m 1,0%
0 tot 5%
90 tot 100
-10 tot -5%
0,6 t/m 0,8%
0,6 t/m 0,8%
-5 tot 0%
80 tot 90
-15 tot -10%
0,4 t/m 0,8%
0,4 t/m 0,6%
-10 tot -5%
70 tot 80
< -15%
0,2 t/m 0,4%
0,2 t/m 0,4%
-15 tot -10%
< 70
= < 0,2%
< = 0,2%
< -15%
Dalend aantal leerlingen
Krimp zet door
Door demografische krimp loopt op veel basisscholen in Nederland het aantal leer-
Het aantal leerlingen in het basisonderwijs zal de komende jaren naar verwachting
De dalende werkgelegenheid in het basisonderwijs treft ook leraren. In nagenoeg
overal in Nederland onder de kritieke waarde van één procent. Boven deze waarde
lingen terug. Het aantal basisschoolleerlingen daalde tussen 2008 en 2012 met bijna
verder afnemen. In 2017 zal het aantal leerlingen ten opzichte van 2012 met onge-
elke regio is de werkgelegenheid voor leraren tussen 2008 en 2012 gedaald. Wel zijn
komt de kwaliteit van het onderwijs volgens het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
vier procent tot 1.497.900 leerlingen. Vooral gemeenten in het zuiden en noorden
veer vijf procent zijn gedaald. Er zijn in Nederland slechts enkele gemeenten waar het
er tussen de regio’s verschillen in de mate waarin de werkgelegenheid is afgenomen.
Wetenschap in gevaar.
van Nederland hebben de afgelopen vijf jaar te maken gehad met krimp. Ook is
aantal leerlingen tussen 2012 en 2017 naar verwachting zal toenemen. (Kaart 2)
De werkgelegenheid daalde het sterkst in het noorden, oosten en zuiden van het
krimp over het algemeen sterker in niet-stedelijke gebieden. Naast krimpgebieden zijn er in Nederland ook verschillende gemeenten waar het aantal leerlingen niet terugloopt of zelfs toeneemt. Deze gemeenten zijn vooral te vinden in de Randstad. Met name in de G4 en de omliggende gemeenten is sprake
Werkgelegenheid basisonderwijs neemt af
land. In Utrecht en Den Haag is de werkgelegenheid voor leraren de afgelopen peri-
Ook op regionaal niveau is deze ontwikkeling duidelijk terug te zien. In het schooljaar
ode stabiel gebleven of licht toegenomen. (Kaart 3)
2008 – 2009 kwam de openstaande vacature-intensiteit in verschillende gemeenten, waaronder Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, nog boven de kritieke waarde van één
Minder vacatures door krimp
waarde. In het schooljaar 2011 – 2012 is deze situatie sterk veranderd. In geen enkele regio komt de openstaande vacature-intensiteit in de buurt van de kritieke waarde.
van een gelijkblijvend of toenemend aantal leerlingen. (Kaart 1)
8
procent uit. Een aantal regio’s kwam bovendien sterk in de buurt van deze kritieke
Ook de werkgelegenheid in het basisonderwijs is de afgelopen jaren gedaald. Tus-
De gevolgen van krimp zijn ook terug te zien in het aantal vacatures in het onderwijs.
Wel zijn er sterke regionale verschillen: in grote delen van de G4 en in de regio Zuid-
sen 2008 en 2012 is de werkgelegenheid afgenomen van 106.094 fte naar 99.524 fte.
Het aantal openstaande vacatures is beperkt en is de afgelopen jaren flink teruggelo-
Drenthe ligt de openstaande vacature-intensiteit hoger dan in de rest van Nederland.
Deze afname hangt waarschijnlijk samen met de leerlingenkrimp.
pen. Ook daalde de openstaande vacature-intensiteit in het schooljaar 2011 – 2012
(Kaart 4 en 5) 9
6. Aantal pabo-studenten 2008 – 2012 Index 2008= 100
7. Aantal gediplomeerden pabo 2008 – 2011 Index 2008= 100
8. Arbeidsmarktpositie afgestudeerden percentage werkzaam in het primair onderwijs 2011 – 2012
> = 100
> = 100
> = 85%
90 tot 100
90 tot 100
80 tot 85%
80 tot 90
80 tot 90
75 tot 80%
75 tot 80
75 tot 80
70 tot 75%
< 75
< 75
< 70%
Aantal gediplomeerden pabo daalt sterk
Arbeidsmarktpositie afgestudeerden verschilt per regio
Bronvermelding • Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo, ResearchNed en Ecorys in opdracht van
Het aanbod van nieuwe leraren bestaat voornamelijk uit afgestudeerden van de
Ook het aantal studenten dat de pabo met diploma verlaat, is de afgelopen jaren
De afgelopen jaren hebben minder pabo-afgestudeerden zich aangediend op de
pabo. De pabo speelt dus een belangrijke rol op de onderwijsarbeidsmarkt als
sterk teruggelopen. Hierdoor komen er minder potentiele leraren beschikbaar
arbeidsmarkt. Van de pabostudenten die zich wel aandienen, vindt een groot
• Bbo-rom bestanden basisonderwijs en speciaal onderwijs, DUO
‘leverancier’ van nieuwe leraren.
voor de onderwijsarbeidsmarkt. Ook uit de ontwikkeling van het aantal pabo-
deel na afstuderen een baan in het onderwijs. In een groot deel van de regio’s in
• Bevolking in schoolgaande leeftijden, Planbureau voor de Leefomgeving/CBS
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
gediplomeerden blijkt dat de onderwijsarbeidsmarkt een regionale arbeidsmarkt
de Randstad werkt meer dan 85 procent van de pas afgestudeerden een half jaar
• Etalagebestanden primair onderwijs, DUO
De afgelopen jaren heeft de pabo aan populariteit verloren. In de periode 2008 –
is: in de regio’s Haaglanden, Rijnmond, Rijn-Gouwe en in Zuid-Limburg is het
na afstuderen in het onderwijs. In de regio’s Noord-, Oost- en Centraal Groningen
• Feiten en cijfers, Vereniging Hogescholen
2012 daalde het aantal pabo-studenten in Nederland met ongeveer 14 procent.
aantal gediplomeerden sterk teruggelopen. In onder meer de regio’s Eemland,
vindt minder dan 70 procent van de pas afgestudeerden een baan in het onder-
• Kerncijfers 2008 – 2012, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Deze afname is deels toe te schrijven aan de invoering van taal- en rekentoetsen
Twente, de Achterhoek en Noord-Groningen is in deze periode geen daling
wijs. In deze regio’s is het voor leraren mogelijk moeilijker om binnen een half
• Loopbaanmonitor onderwijs 2012, Regioplan in opdracht van het Ministerie van
op de pabo en het bindend studieadvies. Vooral in de regio’s Parkstad Limburg
waarneembaar. (Kaart 7)
jaar na afstuderen aan een baan in het onderwijs te komen. In de overige regio’s
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en Roermond is het aantal pabo-studenten de afgelopen jaren sterk afgenomen.
varieert het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs tussen de 70
• Referentieraming 2012, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(Kaart 6)
en 85 procent. (Kaart 8)
• Regionale vraag naar leraren in het primair en voortgezet onderwijs, Ecorys i.s.m. CentERdata in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
10
11
2
Man/vrouw-verhouding 10
waar het aandeel oudere medewerkers als
20
30
40
50
60
35%
DIRECTIE
70
80
90
MANNEN GEMIDDELD OUDER DAN VROUWEN.
ONDERSTEUNEND PERSONEEL
2007
20%
80%
25%
75% 42%
DIRECTIE
100
65%
LERAREN
Het onderwijs is een relatief vergrijsde sector. Dit geldt ook voor het primair onderwijs,
Mannen
Vrouwen
58% 82%
LERAREN ONDERSTEUNEND PERSONEEL
VERGRIJZING
3
Vergrijzing
Kenmerken van het personeel
2011
18%
74%
Gemiddelde leeftijd personeel
26%
49JR 53JR
DIRECTIE
gevolg van de vergrijzing en toegenomen
FEMINISERING PRIMAIR ONDERWIJS ZET DOOR.
uittredeleeftijd de afgelopen jaren is
LERAREN
42JR 47JR
ONDERSTEUNEND PERSONEEL
toegenomen. In 2011 was 40 procent van de werkzame personen in de sector 50 jaar of
Leeftijdsverdeling leraren primair onderwijs (in fte), 2001-2011
ouder. In 2007 bedroeg dit percentage nog 37
Aantal 4000
2001
2006
2011
Ontwikkeling BAPO-volume personeel
43JR 50JR
% 3,5
procent. Op den duur zal een aanzienlijk deel van het personeel het primair onderwijs dan
2,8
3000
ook verlaten als gevolg van pensionering.
2,1
2000 1,4
1000 0,7
0
12
<=20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
65=> Leeftijd
0,0
1,1%
2000
1,3%
1,4%
2001
2002
1,6%
2003
1,9%
2004
2,1%
2,2%
2005
2006
2,5%
2007
2,8%
2008
3,1%
2009
3,4%
2010
Jaartal
13
Niet alleen vergrijzing
Ouderen in het onderwijs vaak man
De vergrijzing in het primair onderwijs is in de verschillende regio’s goed zicht-
In de hogere leeftijdscategorieën bevinden zich naar verhouding relatief veel
baar. In Maastricht Mergelland en Parkstad Limburg is meer dan 29 procent van de
mannen. Dit terwijl het totaal aandeel mannen in het primair onderwijs beperkt
leraren in het primair onderwijs 55-plus. Ook in andere delen van Limburg, zoals
is: in 2011 is 18 procent van de leraren man. In 2007 was nog 20 procent van de
Weert en Roermond, is een aanzienlijk deel van de leraren 55 jaar of ouder. Alleen
leraren man.
in Almere, IJssel en Vecht en Utrecht is het aandeel 55-plussers verhoudingsgewijs beperkt. Minder dan 18 procent van de leraren in deze gebieden is 55-plus.
Vanwege de vergrijzing zal een deel van de leraren het onderwijs op den duur
(Kaart 1)
verlaten. Omdat mannen in deze sector gemiddeld ouder zijn dan hun vrouwelijke collega’s en de instroom van jonge mannen in de sector achterblijft, zal de femini-
… maar ook weinig jongeren In de meeste gebieden in Nederland is naast vergrijzing ook sprake van een beperkt aandeel jonge leraren. In Noord-Groningen en Weert komt het aandeel jonge leraren in 2011 onder de 27 procent uit. Utrecht heeft het minst last van een
sering in het primair onderwijs verder doorzetten.
1. Aantal oudere leraren (55+) in het primair onderwijs 2011
2. Aantal jonge leraren in het primair onderwijs 2011
> = 29%
> = 38%
24 tot 29%
35 tot 38%
22 tot 24%
32 tot 35%
18 tot 22%
27 tot 32%
< 18%
< 27%
BAPO-gebruik in het primair onderwijs
beperkt aandeel jonge leraren. (Kaart 2) De BAPO-regeling in het primair onderwijs moet het voor oudere medewerkers
Gemiddelde leeftijd leraren hoog
aantrekkelijk maken om deel te blijven nemen aan het arbeidsproces. Dit wordt bevorderd door verschillende ontziemaatregelen voor ouderen (52 jaar of ouder), zoals taakvermindering. In 2010 werd in het primair onderwijs voor 4.528 fte
Het onderwijzend personeel in het primair onderwijs is relatief oud. Dit wordt
gebruik gemaakt van de BAPO-regeling. In totaal maakt zo’n 51 procent van de
duidelijk wanneer er gekeken wordt naar de gemiddelde leeftijd van het onderwij-
leraren van 52 jaar of ouder in het primair onderwijs gebruik van de regeling.
3. Gemiddelde leeftijd leraren in het primair onderwijs 2011
4. Ontwikkeling BAPO volume 2007 – 2010 Index 2007=100
44 tot 45 jaar
> = 200
zend personeel: in grote delen van Noord- en Zuid-Nederland zijn leraren gemiddeld tussen de 44 en 45 jaar. Alleen in de stad Utrecht en de Valleiregio zijn leraren
De ontwikkeling in het gebruik van de BAPO-regeling kent een sterk regionaal
43 tot 44 jaar
150 tot 200
in 2011 gemiddeld jonger dan 41 jaar. (Kaart 3)
karakter. Ten opzichte van de werkgelegenheid is het BAPO-volume in de regio
42 tot 43 jaar
125 tot 150
Weert en de Westelijke Mijnstreek, is het BAPO-volume in dezelfde periode gelijk
41 tot 42 jaar
100 tot 125
gebleven of zelfs afgenomen. In de overige regio’s is ook sprake van een toename
< 41 jaar
< 100
Twente in de periode 2007 - 2010 meer dan verdubbeld. In andere regio’s, zoals
van het BAPO-volume, maar de toename verschilt per regio. (Kaart 4) Bronvermelding • Etalagebestanden, DUO • Salarisadministraties, DUO-Cfi 14
15
3
In de cao primair onderwijs staan de
arbeidsvoorwaarden opgenomen die van
Basisonderwijs
Speciaal (basis) onderwijs
Aanstellingsomvang leraren PO (2011)
7% 15%
FUNCTIEMIX, DOELSTELLING EN REALISATIE IN 2011
< 0,5 FTE
83% 16% 1%
DOELSTELLING
toepassing zijn op het onderwijspersoneel, of
0% 95,5% 4,5%
LA LB
DOELSTELLING
LC
LA
9% 31% 83% 54%
0,5 0,85 FTE
>= 0,85 FTE
ARBEIDSVOORWAARDEN
3
Arbeidsvoorwaarden
Arbeidsvoorwaarden
VROUWEN WERKEN VAKER DAN MANNEN IN EEN KLEINE DEELTIJDBAAN.
LB LC
Leraren met een baan van > 0,85FTE (2011)
delen van het personeel. In de cao die geldt in het primair onderwijs worden zaken zoals de aanstellingsomvang, verlof, professionalisering en de functiemix geregeld. De cao po 2013
REALISATIE
geldt vanaf 1 januari 2013 en loopt door tot het moment van overeenstemming over de
85,8% 14% 0,1% 0%
0,2% 93,2% 6,5% 0,1%
LA LB LC
REALISATIE
Overig
LA
< 26 JAAR
Overig
ONDERWIJSPERSONEEL MET EEN TIJDELIJK DIENSTVERBAND %, 2011
3,9%
LERAREN INCL. LIO
ONDERST. PERSONEEL
5,2% 10,8%
DIRECTIE
4,6%
LERAREN INCL. LIO
7,2%
3645 JAAR
LC
88% 68% 92% 78% 4655 JAAR
DIRECTIE
2635 JAAR
LB
nieuwe cao po.
16
60% 59% 79% 44% 79% 39%
ONDERST. PERSONEEL
7,3%
> 55 JAAR
DOELSTELLINGEN FUNCTIEMIX BASISONDERWIJS ZIJN NOG NIET VOLLEDIG GEREALISEERD. 17
Functiemix: doelstellingen niet volledig behaald
Gemiddelde aanstellingsomvang hoogst in delen Randstad
In het Convenant LeerKracht van Nederland is afgesproken om meer dan één
Leraren in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam hebben in vergelijking met hun
miljard euro per jaar extra te investeren in het onderwijs. Een deel van dit bedrag
collega’s in de rest van Nederland de grootste aanstellingsomvang. Gemiddeld
wordt ingezet voor een betere beloning van leraren. Schoolbesturen krijgen extra
hebben leraren in deze steden een aanstelling tussen de 0,75 en 0,8 fte. Ook in de-
middelen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om leraren
len van Zuid-Limburg, Brabant en in Utrecht en Almere hebben leraren een relatief
promotie te kunnen geven naar een hogere functie met bijbehorende beloning.
grote aanstellingsomvang. Leraren in Noord-Groningen hebben gemiddeld relatief
Deze maatregel wordt aangeduid als de versterking van de functiemix.
kleinere aanstellingen dan hun collega’s in andere regio’s. (Kaart 1)
Per sector zijn tussendoelen afgesproken voor de functiemix. In het basisonderwijs
Beperkt aantal tijdelijke dienstverbanden
zijn deze doelstellingen niet volledig behaald. In 2011 bevindt 14 procent van de leraren zich in schaal LB, in plaats van de gestelde 16 procent. Ook het aandeel leraren in schaal LC blijft licht achter bij de doelstelling. In het speciaal (basis)
1. Gemiddelde aanstellingsomvang leraren in het primair onderwijs 2011
2. Aandeel tijdelijk dienstverband leraren in het primair onderwijs 2011
0,75 tot 0,80
> = 10%
0,73 tot 0,75
7 tot 10%
0,70 tot 0,73
4 tot 7%
0,65 tot 0,70
3 tot 4%
< 0,65
< 3%
onderwijs is het aandeel leraren in schaal LC met ruim 6 procent in 2011 hoger dan het streefpercentage, dat uitkomt op 4,5 procent.
Het grootste deel van het personeel in het basisonderwijs heeft een vast dienstverband. Ongeveer 6 procent is in 2011 werkzaam op basis van een tijdelijk dienst-
Vrouwen vaker in deeltijd werkzaam
verband. Het gaat dan vooral om aanstellingen die vallen binnen de cao, zoals tijdelijke contracten, oproepkrachten, stagiaires en leraren in opleiding. In het speciaal (basis)onderwijs komt het aandeel tijdelijke dienstverbanden met ruim 7 procent iets boven het aandeel tijdelijke dienstverbanden in het - reguliere - basisonderwijs uit. Vooral het ondersteunend personeel en (startende) leraren krijgen
Het merendeel van de leraren in het primair onderwijs is werkzaam op basis van
in beide sectoren in eerste instantie een tijdelijk dienstverband. Een belangrijke
een aanstelling van 0,85 fte of meer. Mannen hebben vaker dan vrouwen een
reden voor werkgevers om een tijdelijk contract aan te bieden is het tijdelijke
dergelijke aanstelling. Meer dan 80 procent van de mannen in het primair onder-
karakter van sommige vacatures, zoals vervanging tijdens zwangerschapsverlof.
wijs heeft een aanstelling van 0,85 fte of meer, ten opzichte van 54 procent van de vrouwen. Vrouwen werken dan ook relatief vaker dan mannen in kleine deeltijdbanen. Vooral vrouwen tot en met 45 jaar hebben vaak een kleine deeltijdbaan. Vrouwen boven de 46 jaar werken vaker dan hun jongere vrouwelijke collega’s op basis van een aanstelling van 0,85 fte of meer.
Tijdelijke dienstverbanden vooral in de Randstad
altijd uitzicht op omzetting van hun tijdelijke dienstverband in een vast dienst-
Bronvermelding
verband. Mogelijk zijn leraren met een vast dienstverband hierdoor ook minder
• Etalagebestanden, DUO
mobiel, omdat zij weten dat zij bij een nieuw dienstverband waarschijnlijk eerst te
• Functiemix Leerkracht, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
maken zullen krijgen met een tijdelijk dienstverband.
op functiemix.minocw.nl
In delen van Limburg, Noordoost Brabant, Arnhem-Nijmegen en Noord-Groningen
18
De meeste tijdelijke dienstverbanden worden gegeven aan leraren in de Randstad.
is het aandeel tijdelijke dienstverbanden in vergelijking met de overige regio’s
In de regio Rijn-Gouwe en in de steden Amsterdam en Almere heeft minimaal tien
beperkt. In deze regio’s heeft minder dan drie procent van de leraren een tijdelijk
procent van de leraren een tijdelijk contract. Deze leraren hebben te maken met
dienstverband. (Kaart 2)
een grotere onzekerheid dan hun collega’s met een vast dienstverband: er is niet
19
3
Passend onderwijs
4
Vanaf 2014 komt er een nieuw stelsel voor
Leraren opleiding Special Educational Needs Instroom studenten master Special Educational Needs Studenten aantal
3420
2660
2.760
2.872
2.483
1900
2.024
1.798
AANTAL INGESTROOMDE STUDENTEN IN DE DEELTIJDOPLEIDING:
1520 1140
0
2008
2009
2010
2011
2012 2012
Startdatum 2006
2007
20% Na 1 jaar 27% Na 3 jaar
15% Na 1 jaar 22% Na 3 jaar
2009
15% Na 1 jaar
Aantal gediplomeerden
Cluster 3
2010
15% Na 1 jaar
INTERESSE IN MASTER SPECIAL EDUCATION NEEDS NEEMT AF.
3.700
3040
2.653
2660
3.013 2.566
2.568
2280 1900 1520 1140
20
0
2007
2008
2009
2010
Cluster 2
VSO
SO
Jaren
Aantal gediplomeerden master SEN 3420
Cluster 1
Cluster 4
2008
19% Na 1 jaar 25% Na 3 jaar
Verdeling leerlingen naar cluster in 2012
1580
Wie valt er uit nadat zij met de opleiding zijn gestart?
3800
93,1% basisonderwijs 2,5% speciaal basisonderwijs 4,4% (voortgezet) speciaal onderwijs
PASSEND ONDERWIJS
mogelijke plek in het onderwijs krijgen.
Verdeling leerlingen primair onderwijs, naar schooltype in 2012
218
3040
passend onderwijs. Passend onderwijs moet ervoor zorgen dat leerlingen een zo passend
AANTAL INGESTROOMDE STUDENTEN IN DE VOLTIJDOPLEIDING:
3800
2280
Leerlingen
2011
Jaren
Aantal leerlingen naar cluster in 2012 22 x1000 21 20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Speciaal onderwijs
cluster 1
cluster 2
Voortgezet speciaal onderwijs
cluster 3
cluster 4
21
Met het nieuwe stelsel krijgen besturen in het regulier en speciaal onderwijs samen de verantwoordelijkheid om elk kind een goede onderwijsplek te bieden. Om aan deze zorgplicht te kunnen voldoen, vormen scholen voor regulier en
lijke handicap en leerlingen die langdurig ziek zijn;
1. Samenwerkingsverbanden passend onderwijs
- cluster 4 biedt onderwijs aan leerlingen met ernstige gedragsmoeilijkheden of psychiatrische problemen.
speciaal onderwijs regionale samenwerkingsverbanden. De scholen die samenwerken in het samenwerkingsverband maken onder andere afspraken over de
Het grootste aandeel leerlingen in het speciaal onderwijs volgt onderwijs in clus-
ondersteuning aan leerlingen. Samenwerkingsverbanden krijgen een eigen
ter 3 of cluster 4. Wel verschilt het aandeel leerlingen in cluster 3 en 4 per samen-
budget voor de ondersteuning aan leerlingen. (Kaart 1)
werkingsverband passend onderwijs. De samenwerkingsverbanden passend
> = 100 75 tot 100 65 tot 75
onderwijs die in delen van Zuid-Limburg, Brabant en Overijssel gevestigd zijn,
Aantal zorgleerlingen stabiel
2. Aantal studenten master SEN 2008 – 2012 Index 2008= 100
hebben het grootste aandeel cluster 3 en 4 leerlingen. Het aandeel cluster 3
55 tot 65
en 4 leerlingen is in verhouding relatief beperkt in samenwerkingsverbanden die
< 55
gevestigd zijn in delen van de Randstad. In de huidige situatie kunnen leerlingen die zorg en ondersteuning nodig hebben terecht in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderen met leer- of gedragsproblemen, zintuigelijke of verstandelijke handicaps of kinderen met gedragsstoornissen. Leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, kunnen op dit moment ook gebruik maken
Master Special Educational Needs verliest aan populariteit
van leerlinggebonden financiering (het ‘rugzakje’). Het rugzakje verdwijnt in 2014. Het geld dat hiermee gemoeid is, gaat dan direct naar de samenwerkende scholen.
Leraren die werken in het speciaal onderwijs hebben een onderwijsbevoegdheid nodig voor het reguliere basisonderwijs. Scholen kunnen daarnaast verlangen
Het aantal leerlingen dat zorg en ondersteuning nodig heeft, is de afgelopen jaren
dat leraren een specifieke opleiding volgen voor het speciaal onderwijs, zoals een
relatief stabiel. In het speciaal basisonderwijs is het aantal leerlingen tussen 2008
master Special Educational Needs.
3. Aandeel leraren sbo/wec (excl. cluster 1/2) 2011
4. Aandeel SO cluster 3/4 SWV passend onderwijs (%) 2011
en 2012 licht gedaald tot 39.936. In het (voortgezet) speciaal onderwijs steeg het aantal leerlingen in dezelfde periode tot 70.656. In totaal maakt zo’n twee procent
Het aantal studenten dat start met de master Special Educational Needs is in de
van de leerlingen gebruik van het speciaal basisonderwijs. Vier procent van de
periode 2008 – 2012 afgenomen. In totaal zijn in 2012 1.798 studenten gestart met
leerlingen maakt gebruik van het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Regionale verschillen in aandeel zorgleerlingen
> = 2,7
de opleiding, ten opzichte van 2.760 studenten in 2008. Deze daling is mogelijk
18,6 tot 23,6 (9)
2,0 tot 2,7
het gevolg van de toenemende populariteit van korte opleidingen gericht op
13,6 tot 18,6 (24)
1,4 tot 2,0
8,6 tot 13,6 (29)
0,8 tot 1,4
3,6 tot 8,6 (11)
< 0,8
gedragsproblemen, interne begeleiding en remedial teaching. Het aantal studenten Special Educational Needs is tussen 2008 en 2012 terug-
Bronvermelding
gelopen in grote delen van Midden- en Zuid-Nederland. Ook in andere delen van
• Bbo-rom bestanden, DUO
het land daalde het aantal studenten, hoewel de sterkte van de daling per regio
• Etalagebestanden primair onderwijs, DUO
Het speciaal onderwijs is onderverdeeld in vier clusters:
kan verschillen. Alleen in Oost-Groningen en in de regio Achterhoek is het aantal
• Feiten en cijfers, Vereniging Hogescholen
- cluster 1 biedt onderwijs aan leerlingen met een visuele handicap;
studenten tussen 2008 en 2012 toegenomen. (Kaart 2)
• Kerncijfers 2007 – 2011, Ministerie van
- cluster 2 biedt onderwijs aan dove en slechthorende leerlingen en leerlingen met ernstige spraakmoeilijkheden; 22
23,6 tot 28,8 (3)
- cluster 3 biedt onderwijs aan leerlingen met een lichamelijke en/of verstande-
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap • passendonderwijs.nl 23
3
Scholen en besturen
5
Tussen 2007 en 2012 is het aantal
Scholen en besturen Ontwikkeling aantal basisscholen
Ontwikkeling aantal besturen primair onderwijs
aantal
aantal
aantal
1340
6920
6876 1280
6832 6788
1220
6744 6700
1160
schoolbesturen in het primair onderwijs afgenomen. In 2007 bestonden er in het primair onderwijs 1.307 besturen, in 2012 is dit aantal teruggelopen tot 1.169. Onder deze
0
2007
2008
2009
2010
2011
2012 2012
jaren
Percentage zwakke en zeer zwakke scholen
0
2007
2008
2009
2010
2011
2012 2012
jaren
Verdeling besturen naar denominatie en grootte
besturen vallen in 2012 6.742 basisscholen, 296 scholen voor speciaal basisonderwijs en 322
Openbaar
9,7% 1,7%
zwak zeer zwak 0
5
Rooms-katholiek
Protestants Christelijk
2,9% 0,2%
zeer zwak 0
24
5
16,5%
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100
Basisonderwijs zwak
13,1%
Algemeen bijzonder
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100
Overig bijzonder
SCHOLEN EN BESTUREN
scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.
Speciaal basisonderwijs
33,2% 19,2% 18%
HET AANTAL BASISSCHOLEN IN NEDERLAND NEEMT AF.
45,8% 18,6% 11,3% 16,9% 7,4%
1 school 2 t/m 5 6 t/m 9 10 t/m 19 20 >
25
Bijna helft besturen is eenpitter
zijn minimaal 200 basisscholen gevestigd. In de omliggende gemeenten zijn in een straal van 10 km doorgaans tussen de 150 en 200 basisscholen gevestigd. In
Bijna de helft van alle schoolbesturen in Nederland is eenpitter. Deze besturen
grote delen van Zeeland, Flevoland en Drenthe is het aantal basisscholen beperkt:
hebben één school onder hun hoede. Ongeveer zeven procent van de school
in een straal van 10 km zijn hier vaak minder dan 25 basisscholen gevestigd. (Kaart 5)
besturen heeft minimaal twintig scholen onder hun hoede. Het grootste percentage eenpitters is aanwezig in delen van West- en Midden-
Helft heeft christelijke grondslag
Nederland. In de Westelijke Mijnstreek, Parkstad Limburg en Oost-Groningen is het aandeel eenpitters beperkt: minder dan twintig procent van de besturen in deze
Ongeveer de helft van de schoolbesturen in het primair onderwijs heeft
regio is eenpitter. In deze regio’s hebben besturen gemiddeld minimaal 16 scholen
een christelijke grondslag. Ruim 33 procent van de besturen heeft in 2012 een
onder hun hoede. In grote delen van de Randstad, waar relatief veel eenpitters zijn,
protestants-christelijke achtergrond, terwijl ruim 16 procent van de besturen
hebben besturen gemiddeld minder dan vijf scholen onder hun hoede. (Kaart 1)
een rooms-katholieke grondslag kent. In het zuiden van Nederland hebben
1. Aandeel eenpitters in het primair onderwijs 2012
2. Gemiddelde schoolgrootte basisscholen 2012
3. Gemiddelde bestuursgrootte aantal scholen per bestuur 2012
> = 50%
> = 400
> = 16
30 tot 50%
300
9 tot 16
20 tot 30%
200
7 tot 9
< 20%
100
5 tot 7
< 100
<5
de meeste basisscholen een rooms-katholieke grondslag. In grote delen van
Grootste scholen in Randstad/Brabant
Friesland, Flevoland, Overijssel en Gelderland hebben de meeste basisscholen
De grootste scholen van Nederland zijn gevestigd in de Randstad en Brabant.
Aandeel (zeer) zwakke scholen daalt
In grote delen van deze regio’s bestaan de scholen gemiddeld uit minimaal 300
een protestants-christelijke grondslag. (Kaart 6)
leerlingen. De kleinste scholen zijn te vinden in verschillende gemeenten in Groningen, Friesland en Zeeland. Scholen in deze regio’s hebben vaak minder dan
De meeste basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs voldoen aan de
150 leerlingen onder hun hoede. Dit geldt echter niet altijd voor de steden in deze
inspectienormen voor basiskwaliteit. In het basisonderwijs geldt dit voor 97
provincies. In de stad Groningen bestaan de scholen gemiddeld vaak uit meer dan
procent van de scholen, in het speciaal basisonderwijs voldoet bijna 89 procent
200 leerlingen. (Kaart 2)
van de scholen aan de inspectienormen. Op 1 september 2012 waren er 202 zwak-
5. Basisschooldichtheid 2012 (aantal basisscholen binnen 10 km)
6. Verdeling in het basisonderwijs 2012
> = 50
> = 200
openbaar
40 tot 50
150 tot 200
rooms katholiek
Zowel het aandeel zwakke basisscholen als het aantal zeer zwakke basisscholen is
30 tot 40
100 tot 150
protestants christelijk
in vergelijking met 2010 fors afgenomen. Ook het aandeel zwakke en zeer zwakke
20 tot 30
50 tot 100
algemeen bijzonder overig bijzonder
ke en 17 zeer zwakke basisscholen in Nederland.
Hoogste bestuursdichtheid in G4
4. Bestuursdichtheid 2012 (aantal besturen binnen 10 km)
In de vier grote steden zijn in een straal van 10 km de meeste besturen te vinden.
scholen voor speciaal basisonderwijs is in vergelijking met 2010 afgenomen. In het
Ook in de directe omgeving van de G4 is de bestuursdichtheid hoog. In de G4
speciaal basisonderwijs is op dit moment bijna tien procent van de scholen zwak.
10 tot 20
25 tot 50
zijn in een straal van 10 km minimaal vijftig schoolbesturen gevestigd. In de di-
Bijna twee procent van de scholen in deze sector is zeer zwak.
< 10
< 25
recte omgeving van de G4 gaat het om veertig tot vijftig besturen. In delen van
26
Friesland, Groningen, Zeeland en Limburg is de bestuursdichtheid in verhouding
Bronvermelding
relatief laag. Hier zijn binnen een straal van 10 km vaak minder dan tien besturen
• Onderwijsverslag 2011/2012, Inspectie van het Onderwijs
gevestigd. (Kaart 4)
• Bbo-rom bestanden, DUO
In de G4 en de omliggende gemeenten zijn in een straal van 10 km niet alleen de
• Etalagebestanden, DUO
meeste besturen, maar ook de meeste scholen gevestigd. In een straal van 10 km
27
3
De financiële staat van het onderwijs
6
Schoolbesturen in het primair onderwijs
ontvangen één budget voor zowel personele
Financiën primair onderwijs Solvabiliteit besturen (incl. voorzieningen) 2011
Ontwikkeling rentabiliteit (%) 2,5
0,78
1 school
0,72
2 scholen
0,0 -0,5
0,70
11-20 scholen
-1,0 -1,5
0,64
> 20 scholen
als materiele uitgaven: de lumpsum.
0,5
0,71
6-10 scholen
0
0,60
0,65
2007
0,70
0,75
0,80
Gemiddeld bestaat zo’n 81 procent van de
DE KOSTEN VAN DE SECTOR ZIJN DE LAATSTE JAREN HOGER DAN DE OPBRENGSTEN.
onderwijs uit personele lasten. Scholen
1 augustus 2012 bovenop de lumpsum een bedrag dat kan worden ingezet voor onder andere de professionalisering van
prestatiebox. Het budget is onder meer bedoeld voor opbrengstgericht werken en professionalisering van leraren en schoolleiders.
2010
2011
2010
2011
Ontwikkeling weerstandsvermogen (%) 30,5 30,0 29,5 29,0 28,5
Liquiditeit besturen 2011
28,0
3,5
27,0
27,5
26,5
3,0
0 2007
2,5
2008
2009
Personele lasten besturen t.o.v. de totale lasten 2011
2,0
83,0 82,5 82,0 81,5 81,0 80,5 80,0
1,5 1,0 0,5 0,0
28
2009
FINANCIËLE STAAT VAN HET ONDERWIJS
leraren en schoolleiders: de Regeling
2008
31,0
totale lasten van instellingen in het primair
in het primair onderwijs ontvangen vanaf
1,5 1,0
0,74
3-5 scholen
2,0
1 school
2 scholen
3-5 scholen
6-10 scholen
11-20 scholen
> 20 scholen
0
1 school
2 scholen
3-5 scholen
6-10 scholen
11-20 scholen
> 20 scholen
29
1. Solvabiliteit primair onderwijs 2011
2. Rentabiliteit primair onderwijs 2011
3. Aandeel kleine scholen basisonderwijs 2012
4. Aandeel zeer kleine basisscholen met minder dan 100 leerlingen 2012
> = 0.8
>=0
> = 80
> = 80
0,75 tot 0,80
-0,5 tot 0
60 tot 80
60 tot 80
0,70 tot 0,75
-1 tot -0,5
40 tot 60
40 tot 60
0,60 tot 0,70
-2 tot -1
20 tot 40
20 tot 40
< 0,6
< -2
< 20
10 tot 20 < 10
30
Financiële positie sector verslechterd
Een derde totale vermogen bestaat uit schulden
In 2011 heeft het primair onderwijs te maken met een negatief financieel resul-
De financiële positie van de sector is uit te drukken in kengetallen, zoals solvabi-
moment nog geen sprake van. De solvabiliteit komt in de regio’s Parkstad Limburg
De liquiditeit van een instelling geeft de verhouding aan tussen het geld dat een in-
taat. Ook in het voorgaande jaar was het resultaat negatief. Wel is het netto verlies
liteit, liquiditeit en rentabiliteit. De solvabiliteit, de verhouding tussen het eigen
en Nijmegen en in de steden Rotterdam en Almere het dichtst bij deze waarde in
stelling op de korte termijn beschikbaar heeft en het geld dat de instelling op korte
in 2011 iets lager dan in het voorgaande jaar.
vermogen en het vreemd vermogen, is de afgelopen jaren afgenomen. De solvabi-
de buurt. De solvabiliteit in deze gebieden is lager dan 0,6. (Kaart 1)
termijn moet betalen. Wanneer de liquiditeit 0,5 of minder is, loopt een bestuur het
Liquiditeit sector in orde
liteit in het primair onderwijs komt in 2011 uit op 0,69. Dit houdt in dat 31 procent
risico dat het niet meer aan zijn kortetermijnverplichtingen kan voldoen. De liquidi-
van het totale vermogen in het primair onderwijs bestaat uit vreemd vermogen
teit in het primair onderwijs is tussen 2007 en 2011 teruggelopen, maar komt nog
(schulden). Bij een solvabiliteit van 0,20 bestaat de kans dat besturen op de mid-
ruim boven de 0,5 uit. De liquiditeit van instellingen met een of enkele scholen is
dellange termijn niet meer aan hun verplichten kunnen voldoen. Hier is op dit
aanzienlijk hoger dan de liquiditeit van instellingen met een groter aantal scholen.
31
5. Aandeel gewichten leerlingen basisonderwijs 2012 (%)
> = 20 15 tot 20 10 tot 15 7,5 tot 10 5 tot 7,5 <5
Kosten instellingen hoger dan opbrengsten
toegekend: aan zeven procent is het gewicht 0,3 toegekend en aan vijf procent is het gewicht 1,2 toegekend. In de regio’s Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is in verhouding het hoogste
Om te beoordelen of een instelling veel of weinig financiële middelen uitgeeft,
percentage gewichtenleerlingen aanwezig. In deze steden volgt vooral een hoog
wordt gebruik gemaakt van de rentabiliteit van een instelling. Idealiter zijn de kosten
percentage gewichtenleerlingen met gewicht 1,2 onderwijs. Ook buiten de Rand-
en opbrengsten van een instelling met elkaar in evenwicht. De rentabiliteit van een
stad zijn er gebieden met een relatief hoog percentage gewichtenleerlingen, zoals
instelling komt dan gemiddeld rond de nul procent uit. Alleen in Oost-Groningen,
in een deel van de aan Duitsland grenzende gebieden. Aan gewichtenleerlingen in
Zuid-Drenthe, IJssel-Vecht, Noord-West Veluwe en Nijmegen komt de gemiddelde
deze regio’s wordt relatief vaak het gewicht 0,3 toegekend. (Kaart 5)
rentabiliteit van instellingen in 2011 op of boven de nul procent uit. (Kaart 2) In 2011 komt de rentabiliteit van instellingen in Nederland gemiddeld uit op -1,0. De kosten van de sector zijn in 2011 dus hoger dan de opbrengsten. De rentabiliteit daalt verder wanneer een instelling bestaat uit meerdere scholen: instellingen met
Kleine scholen vooral in Noorden en Zeeland
meer dan twintig scholen hebben gemiddeld een rentabiliteit van -1,4 procent. Instellingen met één school hebben gemiddeld een rentabiliteit van -0,3 procent.
De lumpsumbekostiging in het primair onderwijs wordt onder andere gebaseerd op het aantal leerlingen. Minder leerlingen betekent dat scholen minder mid-
Vooral gewichtenleerlingen in Randstad en grensgebieden
delen ontvangen. In de bekostiging wordt ook op een andere manier rekening gehouden met de grootte van de school. Scholen waar het leerlingenaantal onder de 140 uitkomt, ontvangen een extra bijdrage die toeneemt naarmate het aantal leerlingen verder daalt. Deze toeslag staat beter bekend als de ‘kleine scholentoeslag’. Met de kleine scholentoeslag is ongeveer 100 miljoen euro gemoeid. De
Basisscholen ontvangen op basis van de gewichtenregeling extra financiële
staatssecretaris van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil deze
middelen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. De omvang van deze
toeslag omzetten in een bonus voor (kleine) scholen die gaan samenwerken.
middelen is afhankelijk van het aantal gewichtenleerlingen op een school. Vooral in Groningen en Friesland is het aandeel kleine scholen hoog. In een deel De gewichtenregeling werkt met twee gewichten. Wordt aan een leerling één van
van de gemeenten in deze provincies staat minimaal 80 procent van de scholen in
deze gewichten toegekend, dan krijgt de school extra financiële middelen. Het
de boeken als ‘kleine school’. In Groningen en Friesland zijn daarnaast ook relatief
gewicht 1,2 wordt toegekend aan leerlingen als een of beide ouders maximaal
veel zeer kleine scholen, waar minder dan honderd leerlingen onderwijs volgen.
basisonderwijs of (v)so-zmlk heeft gevolgd. Het gewicht 0,3 wordt toegekend als
Ook in Zeeland zijn er relatief veel kleine scholen. (Kaart 3 en 4)
beide ouders of de ouder die belast is met de dagelijkse zorg ten hoogste lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg heeft gevolgd.
Bronvermelding • Bbo-rom bestanden, DUO
Aan het merendeel van de Nederlandse basisschoolleerlingen wordt geen gewicht
• Etalagebestanden, DUO
toegekend. In 2012 is aan in totaal 12 procent van de leerlingen wel een gewicht 32
33
3
Sociale zekerheid
7
Onderwijspersoneel in het primair
Ziekteverzuim
Sociale zekerheid
Verzuimpercentage onderwijzend personeel %
basisonderwijs
speciaal basisonderwijs
7,00
6,75 6,50 6,25 6,00 5,75
onderwijs is verzekerd van inkomen en/ of rechtsbescherming als zij werkloos of arbeidsongeschikt raken. Onder bepaalde
0
2006 2007 2008 2009 2010
2006 2007 2008 2009 2010
Jaartal
voorwaarden kan personeel dat ziek of werkloos wordt naast een reguliere uitkering ook een bovenwettelijke uitkering ontvangen.
MELDINGS FREQUENTIE
VERZUIM DUUR DAGEN
1,0
MELDINGS FREQUENTIE
18,7
VERZUIM DUUR DAGEN
1,2
15,9
Ontwikkeling gebruik arbeidsongeschiktheidsregelingen 1800 1700 1600 1500 1400 1300 1200 1100 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100
WW-uitkeringen (2011) WGA
IVA
2007
2008
2009
2010
2011 2011
Jaartal
WGA
IVA
700
55-65 jaar
600 500 400 300 200 100
60 > 7,0
7,5
8,0
8,5
9,0 %
0
7
14 21 28 35 42 49 56 63 70 77 84 91 98 105
0
20-25 25-30 30-35 35-40 40-45 45-50 50-55 55-60 60> Leeftijd 35
SOCIALE ZEKERHEID
6,5
Leeftijd
800
55 - 60
6,0
1200
900
35 - 40
45-54 jaar
5,5
Instroom
1000
50 - 55
5,0
Uitstroom
1100
45 - 50
4,5
55-65 jaar
1300
30 - 35
35-44 jaar
4,0
45-54 jaar
In- en uitstroom WW (2011) Aantal
Instroom WGA en IVA naar leeftijd
40 - 45
0
35-44 jaar
3.225
25 - 30
< 35 jaar
34
< 35 jaar
TOTAAL AANTAL WW UITKERINGEN IN 2011
Leeftijd
Verzuimpercentage onderwijzend personeel, naar schooltype en leeftijd (2011)
23,7% 14,1% 25,5% 36,8%
1. Ziekteverzuimpercentage basisonderwijs 2010
2. Instroom in de WW per 100 werkzame personen
3. IVA percentage als percentage van de werkgelegenheid
4. WGA als percentage van de werkgelegenheid
Afgezet tegen de werkgelegenheid in de provincie, ontvangt het onderwijspersoneel in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht het meest vaak een
> = 7,1
3,6 tot 5,0
> = 0,5
> = 1,1
6,7 tot 7,1
3,1 tot 3,6
0,40 tot 0,50
1,0 tot 1,1
6,2 tot 6,7
2,6 tot 3,1
0,35 tot 0,40
0,9 tot 1,0
5,9 tot 6,2
2,1 tot 2,6
0,30 tot 0,35
0,8 tot 0,9
< 5,9
1,7 tot 2,1
< 0,30
< 0,8
WGA-uitkering. In Zeeland, Flevoland, Friesland en Gelderland is het percentage WGA-uitkeringen, als percentage van de werkgelegenheid, relatief laag. (Kaart 4)
Aantal nieuwe WW-uitkeringen stijgt De afgelopen jaren is het aantal nieuwe WW-uitkeringen in het primair onderwijs sterk gestegen. In 2011 zijn 4.810 nieuwe WW-uitkeringen toegekend, terwijl in 2007 nog 3.783 nieuwe WW-uitkeringen werden toegekend. Vooral jongeren tussen de 25 – 35 jaar zijn in 2011 ingestroomd in de WW. In totaal zijn dat jaar 4.810 personen afkomstig uit het primair onderwijs ingestroomd in de WW, waarvan 1.273 tussen de 25 en 30 jaar. Dit is ook de groep die in hetzelfde jaar het meest vaak ook weer uitstroomt uit de WW. Jongeren in het primair onderwijs maken dus slechts kort gebruik van een WW-uitkering, mogelijk omdat zij vanwege hun beperkte arbeidsverleden slechts voor een korte periode aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering.
Hoog ziekteverzuimpercentage primair onderwijs
Regionale verschillen in verzuimpercentage
Aantal arbeidsongeschiktheids uitkeringen stijgt
De instroom in de WW verschilt per regio. In de provincies Noord-Brabant, Limburg, Drenthe en Overijssel stromen per 100 personen de meeste personen in de WW. In deze regio’s is ook het aantal lopende WW-uitkeringen in 2011 het hoogst. In regio’s waar op dit moment niet of nauwelijks sprake is van krimp, zoals
In vergelijking met andere sectoren kent het primair onderwijs een relatief hoog
Er zijn in het basisonderwijs regionale verschillen in de mate waarin het personeel
Personeel dat na twee jaar ziekte meer dan 35 procent arbeidsongeschikt is, kan
Noord-Holland en Zuid-Holland, is de instroom beperkt. Per 100 personen stromen
ziekteverzuimpercentage. In 2010 komt het verzuimpercentage van het onderwij-
zich ziek meldt. Het ziekteverzuimpercentage in het basisonderwijs is het hoogst
een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen op grond van de Wet werk en
in deze provincies tussen de 1,7 en 2,1 personen in de WW. Ook het aantal lopende
zend personeel in het basisonderwijs uit op 6,1 procent. In het speciaal onderwijs
in Amsterdam en de provincies Limburg, Groningen en Friesland. Het personeel
inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA bestaat uit twee regelingen: de
uitkeringen is in deze provincies beperkt: per 100 personen zijn er in deze provin-
ligt het verzuimpercentage een fractie hoger: 6,5 procent. Vooral onder oudere
in Amsterdam meldt zich ook relatief vaak ziek. Ook in de andere steden in de
Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) is er voor wie nog
cies tussen de 1,4 en 1,5 personen die een WW-uitkering ontvangen. (Kaart 2)
leraren ligt het verzuimpercentage hoog. Zij verzuimen gemiddeld ook langer dan
G5 en in de provincie Zuid-Holland ligt de meldingsfrequentie van het personeel
in staat is om gedeeltelijk te werken. Wanneer personeel helemaal niet meer in
hun jongere collega’s. De hoge werkdruk en toenemende prestatiedruk worden
in vergelijking met andere gebieden in Nederland relatief hoog. Wel meldt het
staat is om te werken, ontvangen zij een IVA-uitkering, de Inkomensvoorziening
Bronvermelding
vaak als ervaren oorzaken van het ziekteverzuim genoemd.
personeel in de G5 en Zuid-Holland zich vaak maar voor korte duur ziek. De ver-
Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten. Het aantal WGA-uitkeringen in het
• Kennisbank Arbeidszaken Publieke Sector
zuimduur in deze gebieden is aanzienlijk lager dan in andere gebieden die ook te
primair onderwijs is tussen 2007 en 2011 toegenomen van 573 uitkeringen in 2007
• Verzuim in het primair onderwijs 2010, Regioplan in opdracht van het Ministerie
maken hebben met een hoog ziekteverzuimpercentage, zoals Limburg, Groningen
naar 1.723 uitkeringen in 2011. Ook het aantal IVA-uitkeringen is flink gestegen,
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Stichting Vervangingsfonds/
en Friesland. (Kaart 1)
van 147 in 2007 naar 658 in 2011. Het merendeel van de personen die een WGA- of
Bedrijfsgezondheidszorg
IVA-uitkering ontvangen is in 2011 ouder dan 50 jaar. 36
37
38