© RBOI - Rotterdam/Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI - Rotterdam/Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
Strijen Buitengebied
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
projectnummer:
datum:
status:
211.13081.00
04-06-2009 21-12-2009
voorontwerp ontwerp vastgesteld
opdrachtleider:
R.008/03
drs. D-J.A.P.M. Verhaak
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
toelichting
Inhoud van de toelichting 1.
blz. 5
Inleiding 1.1. Aanleiding 1.2. Begrenzing plangebied 1.3. Vigerende plannen 1.4. Beoogd bestemmingsplan 1.5. Planproces 1.6. Leeswijzer
5 5 5 6 6 7
Deel A: Toelichting 2.
3.
Beleidskader 2.1. Inleiding 2.2. Rijksbeleid 2.3. Provinciaal beleid 2.4. Regionaal beleid 2.5. Gemeentelijk beleid
11
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie 3.1. Inleiding 3.2. Doelstellingen voor het bestemmingsplan 3.3. Beleidskeuzen 3.4. Afweging sectorale wensbeelden 3.4.1. Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties 3.4.2. Behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en
17
3.4.3. 3.4.4. 3.4.5.
3.5.
4.
9
11 11 12 13 14
cultuurhistorie/archeologie versus ontwikkeling van de landbouw Nieuwe bebouwing en beplanting versus landschap en cultuurhistorie Neven- en vervolgfuncties in relatie tot omgevingskwaliteit Ontwikkelingen in de recreatie in relatie tot behoud van landschap, natuur, cultuurhistorie en landbouw Duurzame energie versus natuur, landschap en leefmilieu
3.4.6. Zonering 3.5.1. Inleiding 3.5.2. Motivering 3.5.3. Zone AW-LW : Agrarisch gebied met landschappelijke waarden 3.5.4. Zone AW-NLW: Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden 3.5.5. Zone N: Gebied met natuurwaarden
Nadere uitwerking 4.1. Inleiding 4.2. Landbouw 4.2.1. Productietakken 4.2.2. Bouwmogelijkheden 4.2.3. Nieuwvestiging/verplaatsing 4.2.4. Verbetering van de productieomstandigheden 4.2.5. Agrarische en niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
17 18 19 19 19 22
25 27 29 31 33 33 35 35 39 40 43
43 43 43 45 46 46 47
211.13081.00
2
Inhoud van de toelichting
4.2.6.
Niet-agrarische vervolgfuncties ter plaatse van agrarische bouwvlakken Hobbyboeren
4.2.7. 4.3. Natuur 4.4. Water 4.5. Cultuurhistorie en archeologie 4.5.1. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing 4.5.2. Archeologie 4.6. Recreatie en toerisme 4.6.1. Verblijfsrecreatie 4.6.2. Dagrecreatie 4.7. Verkeer 4.8. Niet-agrarische bedrijven en detailhandel 4.9. Wonen 4.10. Windenergie 4.11. Overige onderwerpen 4.11.1. Externe veiligheid 4.11.2. Kabels en leidingen 4.11.3. Ruimte voor Ruimte
5.
Juridische planbeschrijving 5.1. Inleiding 5.2. Bestemmingsregeling 5.3. Artikelsgewijze toelichting op de planregels
50 52 52 53 54 54 54 54 54 56 56 56 57 59 59 59 60 60 61 61 61 61
Deel B: Analyse
73
6.
71
7.
8.
9.
Uitvoerbaarheid 6.1. Economische uitvoerbaarheid 6.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
71 71
Bodem en water 7.1. Watertoets 7.2. Beleidskader duurzaam waterbeheer 7.3. Huidige situatie 7.4. Toekomstige situatie 7.5. Sectoraal wensbeeld
75
Landschap, cultuurhistorie en archeologie 8.1. Inleiding 8.2. Beleidskader 8.3. Ontstaansgeschiedenis 8.4. Huidige situatie 8.5. Waardering 8.6. Ontwikkelingen 8.7. Sectoraal wensbeeld
85
Ecologie 9.1. Inleiding 9.2. Toetsingskader en normstelling 9.3. Huidige natuurwaarden 9.4. Toetsing
211.13081.00
75 75 77 82 83
85 85 86 87 92 93 94 95
95 95 96 105
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inhoud van de toelichting
9.5. Sectoraal wensbeeld
10. Landbouw 10.1. Inleiding 10.2. Huidige situatie 10.3. Toekomstige ontwikkelingen 10.4. Sectoraal wensbeeld 11. Recreatie 11.1. Inleiding 11.2. Beleidskader 11.3. Huidige situatie 11.4. Toekomstige ontwikkelingen 11.5. Sectoraal wensbeeld 12. Verkeer, infrastructuur en verkeerslawaai 12.1. Inleiding 12.2. Verkeer en infrastructuur 12.2.1. Huidige verkeersontsluiting en infrastructuur 12.2.2. Toekomstige ontwikkelingen 12.2.3. Sectoraal wensbeeld 12.3. Verkeerslawaai 12.3.1. Wet geluidhinder en normstelling 12.3.2. Toekomstige ontwikkelingen 12.3.3. Sectoraal wensbeeld 13. Milieu 13.1. Inleiding 13.2. Luchtkwaliteit 13.3. Bodemkwaliteit 13.4. Externe veiligheid 13.5. Milieuhinder niet-agrarische bedrijvigheid 13.6. Industrielawaai 13.7. Milieuhinder agrarische bedrijvigheid 13.8. Stiltegebieden 13.9. Sectoraal wensbeeld 14. Overige functies 14.1. Inleiding 14.2. Huidige situatie 14.3. Toekomstige ontwikkelingen 14.4. Sectoraal wensbeeld
3
106 109
109 109 112 115 117
117 117 118 120 121 123
123 123 123 125 125 125 125 126 127 129
129 129 131 131 134 134 135 138 139 141
141 141 145 146
Bijlagen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Beleidskader. Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Bedrijveninventarisatie. Toelichting Staat van Horeca-activiteiten. Monumenten in het plangebied. Geluid. Voertuigverdeling.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
1. Inleiding
1.1. Aanleiding In het zuiden van de provincie Zuid-Holland ligt Strijen in de Hoeksche Waard. Een gemeente met een omvangrijk buitengebied gelegen ten noorden van het Hollandsch Diep. Het Hollandsch Diep, dat voor een gedeelte binnen de gemeentegrenzen valt, is aangemerkt als een Natura 2000-gebied. Het buitengebied kenmerkt zich door een open agrarisch gebied en een uitgestrekt Natura 2000-gebied, Polder Het Oudeland van Strijen. Het oostelijk deel van de gemeente wordt doorkruist door de HSL-verbinding. Het overige landelijke gebied heeft een rustige uitstraling. Het grondgebied van de gemeente maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. De ontwikkelingen in dit gevarieerde buitengebied staan niet stil; was de landbouw van oorsprong de bindende functie van het platteland, tegenwoordig wordt deze ook ingevuld door de recreanten en burgers die fraai willen wonen. De huidige bestemmingsplannen in het buitengebied van de gemeente Strijen zijn deels wettelijk verouderd en onvoldoende op elkaar afgestemd. Daarnaast spelen de bestemmingsplannen onvoldoende in op de actualiteit van dit moment, zodat de gemeente onvoldoende sturing kan geven aan nieuwe ontwikkelingen. Bovenstaande punten vormen de aanleiding om tot een eenduidig en actueel beleid inclusief de juridische vertaling voor het buitengebied te komen. Met andere woorden, het actualiseren en samenvoegen van de vigerende bestemmingsplannen tot één nieuw bestemmingsplan voor het gehele buitengebied.
1.2. Begrenzing plangebied Het plangebied beslaat het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de kernen Strijen, Strijensas, Mookhoek en de (toekomstige) Randweg ten oosten en zuiden van de kern Strijen. Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
1.3. Vigerende plannen De vigerende bestemmingsplannen zijn: Bestemmingsplan Landelijk Gebied Polder het Oudeland Vastgesteld op 24/25 november 1986 door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 30 juni 1987. Bestemmingsplan Polder het Oudeland van Strijen Vastgesteld op 30 maart 1993 door de gemeenteraad en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 16 november 1993.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
6
Inleiding
-
Bestemmingsplan Polder het Oudeland (wijzigingsplan ex artikel 11 WRO) Vastgesteld op 22 april 1997 door burgemeester en wethouders en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 28 juli 1997. Bestemmingsplan Landelijk Gebied Vastgesteld op 27 november 1979 door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 26 mei 1981. Na het onherroepelijk worden van dit plan hebben tussen 1979 en 2008 nog acht herzieningen plaatsgevonden. -
-
-
-
Bestemmingsplan HSL-Zuid Hoeksche Waard Vastgesteld op 21 december 1999 door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 24 maart 2000. Bestemmingsplan Baggerspeciedepot Hollandsch Diep Vastgesteld op 24 februari 2004 door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 15 juni 2004. Bestemmingsplan Oevergebied Vastgesteld op 28 februari 2006 door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 8 juni 2006. Bestemmingsplan Oudendijk 12 en 12a Vastgesteld op 10 juli 2007 door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 15 oktober 2007.
1.4. Beoogd bestemmingsplan Voorafgaand aan het op te stellen bestemmingsplan is een analyse gemaakt van (sectorale) ontwikkelingen in het plangebied. Deze analyse heeft als basis gediend voor de gebiedsvisie in deze toelichting. De gebiedsvisie is het resultaat van een evenwichtige belangenafweging. Waar nodig is de gebiedsvisie per deelgebied uitgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke kwaliteiten en waarden van de voorkomende functies in het plangebied. Dit leidt tot een bestemmingsregeling die de kwaliteiten van het plangebied beschermt en voldoende rechtszekerheid biedt, maar tegelijkertijd voldoende flexibel is om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan biedt aldus een helder juridisch-planologisch toetsingskader voor het beoordelen van initiatieven en plannen.
1.5. Planproces Het bestemmingsplan Buitengebied is voorbereid door een werkgroep bestaande uit medewerkers van de gemeente Strijen en het Adviesbureau RBOI Rotterdam. Een bestemmingsplan Buitengebied, dat uitvoerbaar en handhaafbaar is, vereist een zo breed mogelijk draagvlak. Dit draagvlak voor beleid dient tijdens het planproces te worden verworven en hangt in sterke mate af van de communicatie met doelgroepen. Voor de externe communicatie met instanties en organisaties is daarom een klankbordgroep samengesteld. Om de betrokkenheid van gebruikers en bewoners als direct belanghebbenden te vergroten, is in de inventarisatiefase van het planproces een zogenaamd tafeltjesoverleg gehouden. Agrarische en andere ondernemers uit het plangebied zijn daarbij in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de inventarisatiekaart en hun wensen en ruimtebehoefte ten aanzien van hun (toekomstige) bedrijfsvoering naar voren te brengen. Voor zover deze wensen passen binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente, is hiermee rekening gehouden.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleiding
7
Voorafgaand aan het nieuwe bestemmingsplan is een gebiedsvisie opgesteld. In het kader van de gebiedsvisie heeft er een startbijeenkomst plaatsgevonden waar door gemeenteraadsleden en commissieleden een analyse gemaakt is van het buitengebied. Daarnaast heeft een ieder via inspraak de kans gekregen om zijn mening te geven op de gebiedsvisie. De conceptgebiedsvisie heeft van 4 februari 2008 tot en met 17 maart 2008 ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de inspraak is de conceptgebiedsvisie aangepast. De gebiedsvisie is op 16 december 2008 door de gemeenteraad vastgesteld.
1.6. Leeswijzer Deze toelichting op het bestemmingsplan bestaat uit twee delen: deel A, de toelichting en deel B, de analyse. Na de samenvatting van het beleidskader in hoofdstuk 2, wordt in hoofdstuk 3 van deel A de belangenafweging voor de verschillende sectoren wensbeelden en de daaruit voortvloeiende zonering beschreven. Dit hoofdstuk bevat de essentie van het beleid en is daarmee geschikt voor de lezer die geïnteresseerd is in de hoofdlijnen van het bestemmingsplan. Voor diegenen die alvast een doorkijk willen hebben naar de bestemmingsregeling in het bestemmingsplan is in hoofdstuk 4 de betreffende regeling verder uitgewerkt. De hoofdstukken in deel B zijn vooral interessant voor de lezer die zich verder wil verdiepen in de achtergronden van en ontwikkelingen binnen de diverse functies in het landelijk gebied. In hoofdstukken 5 tot en met 12 zijn de analyses van de verschillende functies in het landelijk gebied beschreven. Deze analyses zijn gebruikt om tot de gebiedsvisie en de nadere uitwerking te komen en bevat veel gedetailleerde informatie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
8
Inleiding
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Deel A: Toelichting
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
10
Inleiding
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2. Beleidskader
2.1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciale- en (inter)gemeentelijk beleid op hoofdlijnen beschreven. Een uitgebreide beschrijving van het relevante beleid en de verschillende beleidstukken is opgenomen in bijlage 1. Gezamenlijk vormen deze het kader voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Uit de verschillende, elkaar deels overlappende en aanvullende beleidskaders, kan de volgende hoofddoelstelling voor het buitengebied van Strijen als onderdeel van het Nationaal Landschap De Hoeksche Waard worden gedestilleerd. Versterking van de vitaliteit van het buitengebied door: behoud en ontwikkeling van natuur- en cultuurhistorische waarden en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteiten als onderdeel van het Nationaal Landschap; het versterken van de natuur- en landschapskwaliteiten in polder Het Oudeland van Strijen; realiseren van een duurzame en vitale landbouw, onder meer door mogelijkheden te bieden voor een verbreding van de bedrijfsvoering; realisering van een duurzaam waterhuishoudkundig systeem; vergroting van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden op bedrijfsniveau; ruimte bieden voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied; ruimte bieden voor nieuwbouw door toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling; behoud kernkwaliteiten (de openheid en het bijzondere patroon van polders, dijken en kreken). De belangrijkste beleidslijnen van Rijk, provincie en gemeente worden onderstaand weergegeven
2.2. Rijksbeleid Het buitengebied van Strijen maakt deel uit van de Hoeksche Waard, dat in de Nota Ruimte is aangewezen als Nationaal Landschap. Het beleid voor de Nationale Landschappen stelt: 'Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van Nationale Landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt worden. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. Binnen Nationale Landschappen is daarom 'behoud door ontwikkeling' het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. Nationale Landschappen moeten zich sociaaleconomisch kunnen ontwikkelen, terwijl bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of versterkt'.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
12
Beleidskader
Binnen de landbouw is het beleid gericht op handhaving en versterking van een duurzame, grondgebonden landbouw. Onder een duurzame landbouw wordt landbouw met aandacht voor milieu, dierenwelzijn, landschap, natuur en water verstaan. Agrarische bedrijven zullen niet alleen agrarische productie leveren, maar ook 'groene diensten' (de agrariër als beheerder van het buitengebied). Vrijkomende, voormalig agrarische bebouwing kan worden benut voor hergebruik door kleinschalige, in het gebied passende functies die bijdragen aan het behoud en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. De vrijkomende bebouwing, die niet de gewenste kwaliteit bezit, dient te worden gesloopt. Mogelijkheden worden geboden om in ruil voor de sloop van overtollige bebouwing, één (of meerdere) woningen te realiseren. In het rijksbeleid is het realiseren van een duurzaam watersysteem een speerpunt. Dit betekent dat gestreefd wordt naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benaderd. Het beleid is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, het waar mogelijk vasthouden van water en het verbeteren van de waterkwaliteit. De waterbeheerder speelt hierbij een belangrijke rol. Op nationaal niveau is daarnaast het voltooien en beschermen van de ecologische hoofdstructuur van belang. Op 12 november 2007 is een klimaat akkoord ondertekend door het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Kern van het akkoord is dat gemeenten en Rijk zich gezamenlijk gaan inspannen voor een schoner, duurzamer en zuiniger Nederland. Het akkoord bevat afspraken en maatregelen op het gebied van energiebesparing, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, de overgang naar duurzame energie en het klimaatbestendig maken van Nederland, waarmee de gemeenten aan de slag gaan. Rijk en gemeenten hebben afspraken gemaakt over maatregelen op een aantal terreinen: duurzame overheid, duurzame energieproductie, schone en zuinige mobiliteit, energiezuinige gebouwde omgeving, duurzame (agrarische) bedrijven en klimaatbestendige leefomgeving.
2.3. Provinciaal beleid Herziening Streekplan Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard (januari 2007) Op provinciaal niveau is de herziening streekplan Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard richtinggevend. In de Zuid-Hollandse delta wordt de ruimtelijke structuur bepaald door de deltawateren en de Biesbosch. Binnen de Hoeksche Waard wordt het groenblauwe raamwerk gevormd door de agrarische gebieden, de natuurgebieden en de verbindingen daartussen (Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)), de openluchtrecreatiegebieden en het open water van de sloten en kreken in het gebied. De opgave is om meer samenhang tussen diverse functies te krijgen en het bevorderen van de recreatieve en toeristische aantrekkelijkheid. Het provinciale beleid voor de landbouw is gebaseerd op het waar mogelijk ruimte bieden voor (agrarisch) ondernemerschap, of gericht op verbreding van de plattelandseconomie of gericht op ondernemerschap met natuurlijke handicaps. Het Oudeland van Strijen maakt deel uit van het 'Agrarisch gebied plus', een agrarisch gebied met natuurwaarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden. Het overige gedeelte maakt deel uit van het 'Agrarisch gebied'. Regels voor Ruimte Deze nota vormt samen met het streekplan het belangrijkste toetsingskader voor ruimtelijke plannen. De nota Regels voor Ruimte bevat 5 speerpunten. Als eerst economie, mobiliteit en samenleving waarin de provincie streeft naar een efficiënt beheer van de ruimte voor wonen
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beleidskader
13
en werken. Ten tweede het landelijk gebied welke wordt gekenmerkt door een toenemende multifunctionaliteit door de groei in niet-agrarische functies zoals recreatie, natuur en landgoederen. Ten derde het milieu, waarbij de provincie gericht is op een integrale verbetering van de leefomgevingskwaliteit. Ten vierde het water, waarbij klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging aanleiding zijn voor het optimaliseren van het waterbelang in de ruimtelijke ordening. En als laatste het cultureel erfgoed, welke een belangrijke drager is van de kwaliteit van de leefomgeving. Nota Ruimte voor Ruimte Als uitvoeringsinstrument voor het ruimtelijk beleid heeft de provincie de Nota Ruimte voor Ruimte opgesteld. Het doel van de Ruimte-voor-Ruimteregeling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door sloop van (agrarische) bedrijfsgebouwen die de gewenste landschappelijke waarde tenietdoen. Om dit te bereiken, mag in ruil voor de sloop van de bedrijfsgebouwen één of meer compensatiewoningen worden gebouwd. Ontstening staat in de regeling centraal. De Ruimte-voor-Ruimteregeling bevat een vergelijkbare regeling voor sanering van verspreid glas. Provinciaal beleid landgoederen Het beleid voor landgoederen in de provincie Zuid-Holland is opgenomen in de Nota Regels voor Ruimte. Het beleid is erop gericht dat in principe in het gehele landelijke gebied de aanleg van landgoederen via wijziging is toegestaan. De door de provincie gestelde voorwaarden dienen uitgewerkt te worden in een inrichtingsplan. Nota zorg in het buitengebied Ten aanzien van zorg in het buitengebied zijn drie vormen te onderscheiden. Zorgboerderijen, woon-zorgfunctie op een voormalig agrarisch complex en mantelzorg. Voor zorg als neven- en of vervolgactiviteit, zijn recent de mogelijkheden verruimd. Er mag op een zorgboerderij, voormalige agrarische bedrijfscomplexen gebouwd worden mits het binnen het agrarisch bouwperceel plaatsvindt en geen negatieve effecten ontstaan voor agrarische bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en voor de verkeersafwikkeling. Een van de randvoorwaarden is dat 'vernieuwbouw' een streekeigen karakter heeft.
2.4. Regionaal beleid De Hoeksche Waard Met het vastgestelde streekplan wordt door de gemeenten uit de Hoeksche Waard samen met de relevante partners, die direct te maken hebben met de regionale ruimtelijke ontwikkeling, een ruimtelijke structuurvisie ontwikkeld die bestendigd is voor de komende jaren. De structuurvisie schetst een gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de toegevoegde waarde van de inspanning op regionaal niveau scherp naar voren komt. Duidelijk zal moeten blijken welke concrete acties daarop verder te baseren zijn, wie deze acties inzet en wie de betrokkenen zijn. Concreet is de visie erop gericht de identiteit van het landschap te behouden en te versterken, de Hoeksche Waard toegankelijk te maken en het Nationaal Landschap Hoeksche Waard te promoten. Bij de ontwikkeling van de structuurvisie zijn verschillende programmaonderdelen onderscheiden. Het Ontwerp Ruimtelijk Plan van de structuurvisie is op 8 juli 2008 vastgesteld. Aansluitend hierop wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld. Tevens is in regionale samenwerking onder andere de Nota Nieuwe Landgoederen in de Hoeksche Waard, de Visie Verblijfsrecreatie Hoeksche Waard en het Kampeerbeleid Hoeksche Waard opgesteld.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
14
Beleidskader
Nota Nieuwe Landgoederen (2005) De huidige provinciale richtlijnen zijn voor de Hoeksche Waard nog niet specifiek genoeg om te kunnen fungeren als de enige toetsingscriteria. De nota Nieuwe Landgoederen in de Hoeksche Waard is daarom een aanvulling op het provinciaal beleid inzake landgoederen. De voorwaarde voor deze Nota is dat de gemeente/regio vrij is om 'strenger' beleid te voeren, echter soepeler dan provinciaal beleid kan niet. In de nota Nieuwe Landgoederen in de Hoeksche Waard is een afweging gemaakt voor de precieze locatie waar nieuwe landgoederen zijn toegestaan en is een nadere invulling gegeven aan de provinciale richtlijnen. Kampeerbeleid Hoeksche Waard (2008) Na intrekking van de Wet openluchtrecreatie (Wor) kunnen de gemeenten in de Hoeksche Waard een zelfstandig beleid voeren. Er is echter gekozen om het beleid zoveel mogelijk eilandbreed af te stemmen. Een uitdrukkelijke wens is om te komen tot een minimalisering van de handhavingsdruk. Het gaat hierbij niet alleen om zo min mogelijk regels, maar ook om een eenduidige regelgeving voor de hele Hoeksche Waard. Daarbij houden de gemeenten wel speelruimte voor eigen invullingen en maatwerk. De verschillende vormen van kamperen en bed & breakfast worden gedefinieerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende vormen: kampeerterreinen; kleinschalige kampeerterreinen; overige kamperen; bed & breakfast.
2.5. Gemeentelijk beleid Het beleid in de gemeente Strijen sluit zoveel mogelijk aan op het provinciaal en regionale beleid in de Hoeksche Waard. Het specifieke gemeentelijk beleid met betrekking tot het buitengebied van Strijen is gericht op het Beleid kampeerterreinen, bed & breakfast en mantelzorg. Kampeerterreinen en bed & breakfast Voor de ontwikkeling van de kampeerterreinen en bed & breakfast geldt: 'ja, mits…' In het kampeerbeleid worden de hoofdlijnen voor kampeerterreinen besproken, alsmede de ruimtelijke zonering voor de groei van kampeerterreinen, afgestemd op de Regionale structuurvisie Hoeksche Waard. Mantelzorg Bij deze vorm van huisvesting wordt het bewonen van een bijgebouw door leden van het huishouden mogelijk gemaakt ter wille van het verlenen van mantelzorg. Een bestaand bijgebouw zal eerst bouwtechnisch moeten worden aangepast om geschikt te worden gemaakt voor bewoning. Het bijgebouw mag geen extra of nieuwe zelfstandige woning worden. Er blijft sprake van één huishouden op het perceel. Er is geen sprake van een nieuwe bestemming of woning.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beleidskader
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
15
211.13081.00
3. Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
3.1. Inleiding De opgave voor het ruimtelijk beleid voor het buitengebied is het zodanig begeleiden en stimuleren van de noodzakelijke veranderingsprocessen, dat de (economische) vitaliteit en de (ruimtelijke) kwaliteit van het landelijke gebied worden behouden en waar mogelijk versterkt en dat wordt bijgedragen aan een duurzame ontwikkeling van het ruimtegebruik. Deze hoofddoelstelling maakt keuzes voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk. De zonering van het buitengebied in Agrarische gebied en Agrarisch gebied plus, zoals vastgelegd in het streekplan, geeft daarbij de ruimtelijke prioriteiten en perspectieven aan, vormt het uitgangspunt voor de beleidsontwikkeling in het bestemmingsplan en is het vertrekpunt voor verdere vertaling naar en uitwerking van actuele onderwerpen. In figuur 3.1 is een uitsnede van de herziening streekplan Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard weergegeven. In de Structuurvisie Hoeksche Waard, Ontwerp Ruimtelijk Plan, 8 juli 2008 vastgesteld in de commissie Hoeksche Waard, is een inventarisatie gemaakt van de kernkwaliteiten en de ontwikkelingsopgaven van het Nationaal Landschap. Deze rapportage is een bouwsteen voor de verdere planvorming van de Regionale Structuurvisie Hoeksche Waard. In dit hoofdstuk wordt de integrale ruimtelijke gebiedsvisie voor het plangebied beschreven. Deze visie is niet voor het hele plangebied hetzelfde. Daarom resulteert de visie in een zonering (gebiedsindeling). Deze gebiedsvisie brengt de gewenste ontwikkelingsrichting tot uitdrukking inzake landbouw, natuur, landschap, recreatie en andere in het plangebied passende functies. Met name moet dit hoofdstuk in beeld brengen hoe: de landbouw zich de komende jaren kan ontwikkelen; invulling wordt gegeven aan het nationaal landschap Hoeksche Waard; de doelstelling van Natura 2000-gebieden, Polder Het Oudeland van Strijen en het Hollandsch Diep wordt nagestreefd; om te gaan met nieuwe economische dragers, plattelandsverbreding, vrijkomende agrarische bedrijfslocaties en sociaaleconomische aspecten in het buitengebied; de recreatie en toerisme zich kunnen ontwikkelen; 'groene' en 'blauwe' kwaliteitsdoelstellingen (landschap, ecologie en water) veiliggesteld c.q. gerealiseerd gaan worden; de verschillende (sectorale) ontwikkelingen op elkaar afgestemd worden. In paragraaf 3.2 wordt op basis van het beleid de doelstellingen voor het bestemmingsplan beschreven. Om te komen tot een goede zonering dienen beleidskeuzes gemaakt te worden. Deze worden weergegeven in paragraaf 3.3. In paragraaf 3.4, Afweging sectorale wensbeelden, wordt ingegaan op de onderlinge afstemming van de sectorale wensbeelden. Op basis van de confrontatie en integratiestap is een zonering opgesteld. De zonering is weergegeven in paragraaf 3.5. De zonering is een opstap voor hoofdstuk 4, Nadere uitwerking.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
18
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
3.2. Doelstellingen voor het bestemmingsplan Op basis van het beleidskader van Rijk en provincie, het vigerende gemeentelijke beleid en de instrumentele mogelijkheden van het bestemmingsplan voor het buitengebied, kan de volgende hoofddoelstelling worden geformuleerd voor het bestemmingsplan Buitengebied Strijen. Behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, waarbij wordt gestreefd naar behoud en ontwikkeling van de grondgebonden landbouw in samenhang met het behoud van de openheid en waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen. Gelet op het karakter van het plangebied, is het beleid primair gericht op de aan het landelijk gebied gebonden functies: water, landbouw, natuur en landschap, recreatief medegebruik en cultuurhistorie (de primaire functies). Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ook ingegaan op de overige functies in het plangebied. Veelal is het beleid voor deze functies echter ondergeschikt aan het beleid voor de primaire functies. Dat neemt echter niet weg dat ook de belangen van deze afgeleide functies in veel gevallen dienen te worden veiliggesteld. Dat kan zelfs betekenen dat randvoorwaarden aan de primaire functies worden gesteld. Op basis van de hoofddoelstelling kunnen de volgende beleidsuitgangspunten worden geformuleerd: -
behoud en duurzame ontwikkeling van de landbouw; behoud en duurzame ontwikkeling van het recreatief en toeristisch perspectief, versterking van het recreatief medegebruik; behoud en versterking van de landschappelijke kwaliteiten; behoud van cultuurhistorische waarden; behoud en versterking van de aanwezige natuurgebieden en ontwikkeling van de ecologische verbindingszones; het benutten van kansen om sectorale ontwikkelingen, waar mogelijk, in onderlinge samenhang tot ontwikkeling te brengen (verbrede plattelandsontwikkeling).
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
19
3.3. Beleidskeuzen In het plangebied vragen met name de landbouw en de recreatie om ruimte voor ontwikkeling. Anderzijds is het beleid van gemeente en provincie erop gericht om de aanwezige kwaliteiten van landschap, natuur en cultuurhistorie te behouden en waar mogelijk te versterken. Veranderingen in gebruik en inrichting van het plangebied kunnen samengaan met nivellering van de waarden van deze kwetsbare functies. Gebiedseigen kenmerken gaan verloren en er ontstaat een steeds grotere mate van uniformiteit in het landschap. Anderzijds is verandering een voorwaarde voor het behoud van een levend landschap waarin wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Om sturing te kunnen geven aan ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied dienen beleidskeuzen gemaakt te worden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met: de eisen die gesteld worden vanuit de verschillende functies (de sectorale wensbeelden); de mate waarin functies elkaar onderling versterken of juist strijdig met elkaar zijn. De mate van dynamiek van functies (de snelheid en de ruimtelijke effecten van gewenste veranderingen) is in belangrijke mate bepalend voor de onderlinge beïnvloeding van functies. In het algemeen geldt dat in gebieden/gebiedsdelen, waar weinig kwetsbaarheden en milieubelemmeringen aanwezig zijn, de ontwikkelingsmogelijkheden voor snel veranderende functies zoals de landbouw, groter kunnen zijn. Veranderingsprocessen kunnen hier binnen relatief ruime grenzen hun gang gaan. In gebieden/gebiedsdelen waar relatief veel kwetsbaarheden voorkomen, zijn veranderingsprocessen vaak schadelijk voor aanwezige waarden. Tenzij op verantwoorde wijze 'verweving' kan plaatsvinden, dienen deze veranderingsprocessen beperkt of uitgesloten te worden. Gegeven de kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied van Strijen, wordt de beleidskeuze voor de volgende thema's nader uitgewerkt: duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties; behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie/archeologie versus ontwikkeling van de landbouw; nieuwe bebouwing en beplanting versus landschap en cultuurhistorie; neven- en vervolgfuncties in relatie tot omgevingskwaliteit; ontwikkelingen in de recreatie in relatie tot behoud van landschap, natuur, cultuurhistorie en landbouw; duurzame energie versus natuur, landschap en leefmilieu. Bij de uitwerking van deze beleidskeuzen spelen de wensbeelden van verkeer en milieu een indirecte rol. Wet- en regelgeving op het gebied van milieu en de ontsluiting dan wel draagkracht van een gebied bepalen mede het speelveld waarbinnen keuzen gemaakt kunnen worden.
3.4. Afweging sectorale wensbeelden 3.4.1. Duurzaam waterbeheer in relatie tot de verschillende hoofdfuncties Eisen vanuit duurzaam waterbeheer Het Rijk, de provincie, het waterschap en de gemeente streven naar een duurzaam waterbeheer. Daarin is de samenhang tussen het watersysteem en de functies in het plangebied belangrijk, maar ook het voorkomen dat problemen met betrekking tot de waterhuishouding
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
20
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
(zowel kwalitatief als kwantitatief) worden afgewenteld op andere gebieden of naar de toekomst. Voor het plangebied betekent dit dat het watersysteem en het bijbehorende waterbeheer zoveel mogelijk dienen aan te sluiten op de natuurlijke omstandigheden. Dit betekent in dit kader, dat de mate van regulering waar mogelijk beperkt wordt, waardoor een veerkrachtiger watersysteem ontstaat, dat tevens rekening houdt met de bestaande functies in het plangebied. Daarnaast wordt gestreefd naar een goede waterkwaliteit. Een ander belangrijk uitgangspunt van een meer natuurlijk watersysteem, is het zoveel mogelijk aansluiten bij de peilfluctuaties van de seizoenen. Hierdoor is men in droge perioden minder afhankelijk van wateraanvoer en hoeft er in natte perioden minder water uit het gebied te worden gemalen. Daarbij is voldoende waterbergend vermogen van belang. De natuurlijke situatie hangt nauw samen met het watersysteem in het plangebied. Er zijn verschillende ideeën over het verwezenlijken van een meer duurzaam watersysteem in het plangebied. De speerpunten voor duurzaam waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast en het realiseren van voldoende waterberging. De gemeente Strijen heeft op 25 november 2008 het gemeentelijk Waterplan voor het gehele grondgebied vastgesteld. In het Waterplan is een inventarisatie gemaakt van knelpunten en kansen. Daarnaast is een waterstructuurvisie uitgewerkt waarin een ideaal beeld wordt geschetst voor het jaar 2030 en maatregelen worden geselecteerd voor de komende vijf jaar. De maatregelen worden voorgesteld om het watersysteem op orde te brengen en duurzaam te maken. In de beleidsmatige afweging tussen functies en het waterbeheer speelt het bestemmingsplan een rol. De rol van het waterbeheer is binnen het bestemmingsplan beperkt van belang. In de zin van concrete beheersmaatregelen zijn de Keur en de peilbesluiten de aangewezen instrumenten. Afstemming met het bestemmingsplan is een vereiste. Een belangrijk onderscheid tussen beide instrumenten is de breedte van de belangenafweging: het bestemmingsplan betrekt alle belangen in haar afweging terwijl bijvoorbeeld de Keur primair de belangen van het waterbeheer dient. De ruimtelijk relevante aspecten uit de Keur zijn vooral de beschermingszones langs watergangen en de kern- en beschermingszones langs waterkeringen. Binnen de gemeentegrenzen bevinden zich zogenaamde primaire waterkeringen (die het buitenwater keren), secundaire waterkeringen en boezemkades. Eisen vanuit de verschillende hoofdfuncties De waterhuishouding is van grote invloed op zowel landbouw als natuur. Ook speelt de waterhuishouding een rol bij het voorkomen van wateroverlast. Het grootste deel van de gronden in het plangebied zijn in agrarisch gebruik. Veranderingen in de waterhuishouding zullen dus hun weerslag hebben op de teeltomstandigheden. Met name de grondgebonden landbouw (akkerbouw) is voor haar opbrengst afhankelijk van de kwaliteit en kwantiteit van het water. Voor de akkerbouw is met name de bodemkwaliteit (vruchtbare kleigronden), de ontwatering of drooglegging en de verzilting door kwelwater van belang. Voor de natuur en weidevogels geldt dat deze afhankelijk zijn van de grondwaterstand en een goede waterkwaliteit. Zo zijn de natuurwaarden van de gorzen onlosmakelijk verbonden met het hoge grondwaterpeil ter plaatse. Ingrepen in de waterhuishouding (verlagen peilen, afname waterkwaliteit, inlaat gebiedsvreemd water) zullen de samenstelling van vegetaties doen veranderen. Zeldzame plantensoorten zullen in aantal afnemen en de algemenere
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
21
soorten nemen toe. De meer kritische weidevogels (zoals grutto, tureluur) en andere vogelsoorten (zoals slobeend, zomertaling) zijn ook afhankelijk van vochtige abiotische omstandigheden. In het kader van Natura 2000 en de Flora- en faunawet zijn hiervoor beschermingszones en beheersmaatregelen opgenomen. Voor wat betreft landschap geldt dat de landschappelijke waarden afhankelijk zijn van de mate van samenhang met het patroon van waterlopen (kreken en sloten).
Polder het Oudeland van Strijen Versterking van functies onderling Waterconservering is nodig om in droge perioden de landbouw van voldoende water te kunnen voorzien. Hierdoor wordt verdroging tegengegaan en de aanvoer van gebiedsvreemd water beperkt. Dit is ook voor andere functies van belang (natuur, landschap, cultuurhistorie, archeologie). Waterberging kan bijdragen aan het tegengaan van wateroverlast, veroorzaakt door zware regenval. Behoud en versterking van de natuurlijke loop van kreken biedt mogelijkheden voor waterberging, vergroot de landschappelijke kwaliteit, biedt kansen voor de ontwikkeling van (natte) natuurwaarden, biedt recreatiemogelijkheden en draagt bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Voor de landbouw leidt dit niet altijd tot een versterking van de functies. Enerzijds wordt grond onttrokken aan de landbouw, anderzijds draagt het bij aan de waterberging. Strijdigheid van functie-eisen Het fluctueren van het waterpeil met de seizoenen is wenselijk voor natuurbeheer omdat dit beter aansluit bij de natuurlijke omstandigheden. Een fluctuerend peil betekent ook dat in de praktijk minder gebiedsvreemd water hoeft te worden ingelaten, wat een positief effect heeft op de waterkwaliteit. Voor de landbouw kan een fluctuerend peil echter een verslechtering van de productieomstandigheden betekenen (onzekerheid omtrent het grondwaterpeil). De typerende krekenstructuur is één van de kernkwaliteiten van het landschap. Het dempen van sloten en kreken moet te allen tijde voorkomen worden en op grond van de Keur van het Waterschap in principe ook niet mogelijk. Het waterbergend vermogen neemt hierdoor af en de landschappelijke waarde van de waterlopen gaat verloren. Het dempen van sloten en kreken kan echter wenselijk zijn vanuit een zo optimaal mogelijk agrarisch grondgebruik. Tevens heeft in het kader van landinrichting reeds slootdemping en het graven van nieuwe sloten en hoofdwatergangen plaatsgevonden. Voor natuur kan slootdemping nadelig zijn
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
22
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
doordat hierdoor waardevolle water- en oevervegetaties verdwijnen, alsmede leefgebieden voor zeldzame en streng beschermde amfibieën. Deze sloten kunnen tevens onderdeel uitmaken van karakteristieke landschapspatronen. Het realiseren van (extra) waterberging betekent dat die gronden niet of minder geschikt zijn voor de landbouw, maar mogelijk wel voor natuurontwikkeling. Door het oprichten van bebouwing en of het aanleggen van verhardingen neemt het waterbergend vermogen af. Afweging en conclusie Het bestemmingsplan heeft een beperkte invloed op het waterbeheer. Het peil wordt vastgesteld door de waterbeheerder, waterschap Hollandse Delta. Voor activiteiten die het waterbeheer kunnen beïnvloeden zijn de Keur en het peilbesluit van toepassing. Het bestemmingsplan dient rekening te houden met en aan te sluiten bij de uitgangspunten van de waterbeheerder. Waar mogelijk wordt gestreefd naar een meer duurzaam waterbeheer. Resultaten uit het gemeentelijk waterplan zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Met betrekking tot de waterhuishouding kunnen in het bestemmingsplan regels worden gesteld, met name met betrekking tot lozingen en als het ingrepen of maatregelen betreft die ruimtelijk relevant zijn. Om dubbele regelgeving zoveel mogelijk te voorkomen wordt dit tot een minimum beperkt. Alleen in het geval dat een bredere afweging aan de orde is dan in het kader van het waterbeleid mogelijk is, zal een afwegingsmogelijkheid in het bestemmingsplan worden opgenomen.
3.4.2. Behoud en ontwikkeling van natuur, landschap en cultuurhistorie/archeologie versus ontwikkeling van de landbouw Eisen vanuit natuur, landschap en cultuurhistorie Natuur, landschap en cultuurhistorie zijn laagdynamische functies met een grote gevoeligheid voor veranderingen in het grondgebruik. Natuur De polder Het Oudeland van Strijen, de Oeverlanden, Plaat van het Land van Essche, de Zeehondenplaat, de Sasseplaat, de kreken en een aantal graslanden herbergen een diversiteit aan natuurwaarden, waaronder met name vogels (weidevogels, moerasvogels, broedvogels). Voor de vogels is het van belang dat aan de volgende eisen wordt voldaan: het handhaven van de openheid en de rust; behoud van de graslanden (met een hoog waterpeil voor de weidevogels en ganzen); het tegengaan van verstoring (broedvogels, weidevogels, vleermuizen). Landschap en cultuurhistorie De waarden voor landschap en cultuurhistorie houden met name verband met het contrast tussen de open polders en de beslotenheid van de lintdijken. Instandhouding van dit contrast is dan ook vanuit landschap en cultuurhistorie het streven. Dit betekent dat aan de volgende eisen moet worden voldaan: behoud van de akker- en weidegronden en de daarmee samenhangende openheid; behoud van het kreken-, dijken- en slotenpatroon; behoud van de doorzichten vanaf de dijken naar de omliggende polders; zorgvuldige inpassing van nieuwe landgoederen. Cultuurhistorie Voor wat betreft cultuurhistorie is de herkenbaarheid van de ontginningsgeschiedenis van belang. Dit betekent dat het ontginnings- en verkavelingspatroon van de polders herkenbaar moet blijven. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (zoals oude boerderijen) dient behou-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
23
den te blijven. Ook voor de vlasroterijen is het wenselijk deze te behouden en te beschermen. Daarnaast moet worden gestreefd naar de bescherming van locaties met een hoge en middelhoge archeologische (verwachtings)waarde. Met het oog op het in stand houden, dan wel herstellen van de typerende landschapskenmerken, de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en de archeologische waarden, is in de analyse het volgende wensbeeld geformuleerd: behouden, versterken en zo nodig herstellen van de specifieke karakteristieke landschappelijke kenmerken en essentiële open ruimten; behoud van het microreliëf; behoud van (erf)beplantingen en kenmerkende verkavelingen van de verschillende landschapstypen; behoud en zo nodig herstel van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en elementen; behoud van archeologische waarden; versterken van de belevings- en gebruikswaarde van het landschap; hoge eisen stellen aan ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing van nieuwe functies; accentuering van de ligging van voormalige kreken en getijdengeulen in het landschap zijn gewenst; ter versterking van het contrast tussen de open polder en de beslotenheid van de omringende dijken is het gewenst dat de beplanting van deze dijken in stand wordt gehouden en versterkt. Eisen vanuit de landbouw Voor de grondgebonden agrarische functies zijn met name de externe productiefactoren van belang. In paragraaf 3.4.1 is op het waterbeheer ingegaan. Ook de verkaveling en de ontsluiting van de kavels is van invloed op de efficiëntie van de productie. Verbetering van deze externe productiefactoren betekent vaak een verbetering voor de agrarische bedrijfsvoering.
Bij de grondgebonden agrarische bedrijven kan om diverse redenen behoefte bestaan aan slootdemping, waardoor de landbouwgronden beter kunnen worden benut. Belangrijke eis vanuit de landbouw is dat agrarische bedrijven zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen. Uit de analyse met betrekking tot de landbouw blijkt dat het perspectief van de agrarische sector gunstig is. De volgende wensbeelden komen uit de analyse naar voren: behoud en ontwikkeling van alle agrarische productietakken; voldoende ruimte binnen de agrarische bestemming voor: schaalvergroting;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
24
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
-
het voldoen aan milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidseisen; bedrijfsbebouwing en teeltondersteunende voorzieningen; de aanleg van mestbassins buiten het agrarisch bouwvlak; erfverharding (vaste mestopslag en kuilplaten); een doelmatige inrichting van bouwpercelen (situering bebouwing ten opzichte van opslag-, parkeer- en manoeuvreerruimte) en doelmatige bebouwingsregels (bouwhoogtes); inspelen op actuele kansen zoals mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie (biomassa vergisten op boerderijniveau, windenergie); een flexibele, maar zorgvuldige regeling voor neven- en vervolgactiviteiten; een zorgvuldige regeling voor eerste en tweede agrarische bedrijfswoningen; geen beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen; behoud van geschikte productielocaties voor andere agrarische bedrijven; ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren (verkaveling, ontsluiting); het verlies aan agrarisch areaal zoveel mogelijk beperken om de schaalvergroting van de bedrijven niet te belemmeren.
Versterking van functies onderling In het plangebied versterken met name de akkerbouw, de vollegrondtuinbouw en de grondgebonden veehouderij de openheid van het landschap. Behoud en ontwikkeling van de akkerbouw, de vollegrondtuinbouw en grondgebonden veehouderij is zelfs gewenst om de openheid van het landschap zoveel mogelijk te waarborgen. Ook is behoud van het huidige graslandareaal van belang voor de weidevogels in de Polder Het Oudeland van Strijen. Agrarisch natuurbeheer en behoud van landschapselementen en natuurwaarden versterken elkaar. Strijdigheid van functie-eisen De natuurwaarden met name in de Polder Het Oudeland van Strijen, een Natura 2000-gebied, conflicteert met het intensief agrarisch gebruik. De graslandpercelen zijn van groot belang voor het behoud van het aantal en de verschillende soorten weidevogels. Weidevogels zijn kwetsbaar voor omzetting van graslanden in een andere grondgebruik en veranderende abiotische omstandigheden (daling grondwaterpeil). Met name een ander grondgebruik en verlaging van grondwaterpeilen kunnen vanuit landbouweconomisch oogpunt echter wenselijk zijn. Bij een verbetering van de productieomstandigheden voor de landbouw kan strijdigheid met de landschapsbelangen ontstaan. Door bijvoorbeeld het dempen van sloten of kreken verdwijnt de herkenbaarheid van de landschapsstructuur (ontginningspatroon) en daarmee één van de kernkwaliteiten. Bovendien vormt het dempen van waterlopen een bedreiging voor het waterbergend vermogen in het plangebied. Nieuwe bebouwing Voor verdere schaalvergroting, intensivering of verbreding van de landbouw, kan nieuwe bebouwing wenselijk zijn. Dit kan strijdig zijn met behoud van de openheid, met name in Polder Het Oudeland van Strijen. Afweging en conclusie Grondgebruik Omdat de grondgebonden landbouw de landschappelijke openheid versterkt, zal het bestemmingsplan erop zijn gericht de grondgebonden landbouw in het gebied, met in acht name van de landschapskenmerken en bestaande milieuwet- en regelgeving, ontwikkelings-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
25
ruimte te bieden. Deze ruimte is ook gewenst om de concurrentiepositie van de landbouw te behouden (schaalvergroting). In de Polder Het Oudeland van Strijen wordt gestreefd om de gronden zoveel mogelijk als extensief grasland en akkerbouwgebied te gebruiken in verband met de aanwezige weidevogels, het vogelrichtlijngebied en de aanwezige natuurwaarden. Agrarisch natuurbeheer kan hier van grote waarden zijn voor de populatie weidevogels en voor de diversiteit aan plantensoorten. Nieuwe, niet-grondgebonden agrarische bedrijven, bijvoorbeeld glastuinbouwbedrijven en boomkwekerijen (bomenteelt), zullen veelal de bestaande openheid aantasten en zijn daarom ongewenst in het plangebied. Externe productieomstandigheden Het dempen van sloten en kreken is uit het oogpunt van behoud van de kernkwaliteiten niet gewenst. Ook gaat slootdemping ten koste van het waterbergend vermogen. Vanwege de nadelige gevolgen voor landschap, cultuurhistorie en duurzaam waterbeheer wordt deze activiteit in het plangebied niet rechtstreeks toegelaten.
3.4.3. Nieuwe bebouwing en beplanting versus landschap en cultuurhistorie Eisen vanuit nieuwe bebouwing Om diverse redenen kan nieuwe bebouwing in het landelijk gebied wenselijk zijn. De belangrijkste redenen zijn het bouwen ten behoeve van agrarische en andere bestaande bedrijfsactiviteiten (modernisering, schaalvergroting, uitbreiding, milieueisen) en ter vergroting van het woongenot (vergroten woonruimte, extra bijgebouwen zoals schuurtjes en garages). Ook als de functie van een gebouw verandert, kan dit aanleiding geven tot het oprichten van extra bebouwing, het heroprichten van bebouwing of het aanpassen van de uiterlijke verschijningsvorm (bijvoorbeeld het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor wonen of kleinschalige bedrijvigheid). Eisen vanuit de gewenste nieuwe beplanting Nieuw op te richten beplanting moet passen binnen de aanwezige structuren en patronen en zoveel mogelijk bestaan uit gebiedseigen beplanting, zodat bijgedragen wordt aan het behoud en/of versterking van de landschappelijke kwaliteit. Daarnaast is het landschap kwetsbaar voor aantasting van elementen en patronen, bijvoorbeeld door demping of vergraving van waterlopen of het verwaarlozen van karakteristieke beplanting en bebouwing. Eisen vanuit landschap en cultuurhistorie De ruimtelijke kwaliteit wordt onder andere gekenmerkt door de aanwezige landschapstypen in het gebied. In paragraaf 3.4.2 is uitvoerig ingegaan op eisen die vanuit landschap en cultuurhistorie worden gesteld (sectoraal wensbeeld). Hieronder zijn de specifieke elementen in relatie tot nieuwe bebouwing en nieuwe beplanting weergegeven: accentuering van de ligging van voormalige kreken en getijdengeulen in het landschap zijn gewenst; ter versterking van het contrast tussen de open polder en de beslotenheid van de omringende dijken is het gewenst dat de beplanting van deze dijken in stand wordt gehouden en versterkt; waar in de huidige situatie sprake is van een onvolledig beplantingspatroon is de aanvulling van de beplanting gewenst; hierbij is het van belang dat wordt aangesloten bij de betreffende dijktracé kenmerkende beplantingswijze en soortkeuze; verschillen tussen diverse dijken zullen in stand moeten worden gehouden; versterken van de belevings- en gebruikswaarde van het landschap; hoge eisen stellen aan ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing van nieuwe functies.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
26
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
Versterking van functies onderling In het kader van 'kwaliteitsverbetering' kunnen landschap, cultuurhistorie en bebouwing elkaar versterken. Met kwaliteitsverbetering wordt het toekennen van extra bouwmogelijkheden (geen woningen) bedoeld, mits dit gepaard gaat met de sanering van ongewenste bebouwing. Op deze wijze treedt een kwaliteitsverbetering op doordat er meer vierkante meter gesloopt wordt dan er terug gebouwd mag worden. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom bebouwing ongewenst is, bijvoorbeeld vanwege de ongeschiktheid voor een bepaalde functie of vanwege de visueel-ruimtelijke uitstraling. Een voorwaarde voor kwaliteitsverbetering is dat de omgevingskwaliteit substantieel moet verbeteren. Strijdigheid van functie-eisen Verspreid door het plangebied komen solitaire glastuinbouwbedrijven voor, die de landschappelijke structuur aantasten (openheid, doorzichten, aantasting ontginningspatroon). In het kader van landschappelijke kwaliteitsverbetering, is het wenselijk om te streven naar sanering of verplaatsing van deze bedrijven.
Een uitbreiding van het aantal bedrijfsgebouwen, het oprichtingen van woningen (waaronder een eerste en een tweede agrarische bedrijfswoning), het verplaatsen van bedrijven of het op een ongewenste locatie oprichten van bebouwing, kan ten koste gaan van de openheid en het landschappelijk patroon. Onzorgvuldig geplaatste bebouwing kan in het algemeen een verrommeling van het landschap veroorzaken. Uitbreiding of aanpassing van cultuurhistorisch waardevolle panden kan ten koste gaan van de cultuurhistorische waarde.
Kassen op de grens met Polder het Oudeland van Strijen Ter plaatse van vrijkomende agrarische complexen biedt het realiseren van landgoederen mogelijkheden om de kwaliteiten van landschap en natuur te versterken. Dit kan echter wel ten koste gaan van de openheid van het landschap. Aanleg van beplantingen in open landschappen kan ten koste gaan van deze openheid. Uitzondering hierop zijn de erfbeplanting en de laanbeplantingen op de dijken, welke het besloten en ruimtebegrenzende karakter van deze landschapselementen plaatselijk kunnen versterken. Afweging en conclusie Het Rijk en de provincie hebben in hun ruimtelijk beleid aangegeven dat alleen functies, die aan het landelijk gebied gelieerd zijn (zoals landbouw, natuur, landschap) ontwikkelingsmogelijkheden kunnen krijgen (restrictief beleid). Binnen deze beleidskaders is de onderstaande afweging gemaakt ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
27
Nieuwvestiging agrarische bedrijven Voor de nabije toekomst (binnen de komende tien jaar) wordt ingeschat dat hooguit enkele nieuwe agrarische bedrijven zich in het plangebied willen vestigen (nieuwe bouwvlakken). In het plangebied stoppen meer bedrijven dan dat er zich nieuwe bedrijven zullen vestigen. Om de landschappelijke openheid te waarborgen, moet de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven plaatsvinden op vrijgekomen agrarische bouwvlakken. Nieuwvestiging niet-agrarische bedrijven Gezien het restrictief beleid is nieuwvestiging (nieuwbouw) van niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied niet aanvaardbaar. Vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid dient in principe op een bedrijventerrein plaats te vinden. Wel zou een kleinschalig, niet-agrarisch bedrijf zich kunnen vestigen in reeds bestaande, vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan. Uitbreiding bedrijfsgebouwen Uitbreiding van agrarische en niet-agrarische bebouwing is veelal noodzakelijk voor de continuering van het bedrijf (bijvoorbeeld in het kader van milieuwet- en regelgeving). In het plangebied zijn er landschappelijke bezwaren tegen een toename van de bebouwing. Daarom wordt dit alleen in beperkte mate toegestaan op een bouwvlak. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan. Bebouwing dient in principe zoveel mogelijk te worden geconcentreerd op het bouwvlak, in aansluiting op bestaande bebouwing, zodat de structuur en openheid van het landschap zo min mogelijk wordt aangetast. Daarbij zijn, gezien het restrictief beleid, de bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijven ruimer dan voor niet-agrarische bedrijven. Nieuwe woningen Vanwege het ontbreken van binding met het buitengebied en overeenkomstig het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid, wordt de oprichting van burgerwoningen in het plangebied niet toegestaan met uitzondering van nieuwe woningen in het kader van de Ruimte-voorRuimteregeling. Voor agrarische bedrijfswoningen geldt het volgende. De meeste agrarische bedrijven beschikken reeds over een eerste bedrijfswoning. Bij agrarische bedrijven die geen eerste bedrijfswoning hebben, wordt een eerste bedrijfswoning toegestaan indien het gaat om volwaardige agrarische bedrijven. Om verstening tegen te gaan en omdat de noodzaak van wonen bij het agrarisch bedrijf veelal niet meer aanwezig is, wordt een tweede agrarische bedrijfswoning niet toegelaten. Nieuwe agrarische bedrijfswoningen kunnen op termijn leiden tot een ongewenste toename van het aantal burgerwoningen in het buitengebied. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in. Extra bebouwing ten behoeve van kwaliteitsverbetering Zowel de ruimtelijke als de milieukwaliteit in het plangebied kan aanzienlijk verbeteren als bedrijfsgebouwen die niet meer als zodanig functioneren, worden gesloopt. Een dergelijke kwaliteitsverbetering moet worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door het toekennen van extra bebouwingsmogelijkheden in ruil voor het saneren van gebouwen. Het bestemmingsplan dient met initiatieven hieromtrent rekening te houden. In hoofdstuk 4 is aangegeven welke voorwaarden hieraan worden gesteld. Ook dient rekening te worden gehouden met de realisering van landgoederen ter plaatse van vrijkomende agrarische complexen.
3.4.4. Neven- en vervolgfuncties in relatie tot omgevingskwaliteit Eisen vanuit neven- en vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing Agrarische ondernemers zijn onder te verdelen in een drietal groepen: de eerste groep kiest voor voorzetting van de primaire agrarische productietak, dat veelal gepaard gaat met
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
28
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
schaalvergroting, specialisatie en/of intensivering. De tweede groep kiest voor het voortzetten van het huidige bedrijf in combinatie met een nevenfunctie of door zich te richten op een niche markt. De derde groep zijn de bedrijven die op korte termijn hun bedrijf beëindigen. Met de tweede en derde groep hebben we vooral te maken in deze paragraaf. De tweede groep richt zich onder andere op nevenfuncties om hun inkomen op peil te houden of te vergroten. De derde groep stopt de agrarische bedrijfsvoering en wenst de vrijkomende agrarische bebouwing te benutten voor nevenfuncties bij de gewijzigde bestemming wonen (vrijkomende agrarische bebouwing). Gegeven de ontwikkelingen in de Nederlandse landbouw, beëindigt 2 tot 3% van de agrarische ondernemers jaarlijks het bedrijf. De agrarische bedrijfscomplexen worden vaak in gebruik genomen als burgerwoning. Een flexibele en ruime regeling voor neven- en vervolgactiviteiten op (voormalige) agrarische bedrijven is gewenst om in te kunnen spelen op de vraag uit de markt en om op deze manier het inkomen aan te vullen. Planologische belemmeringen en extra regelgeving moeten worden beperkt om als ondernemer voldoende vrijheid te behouden om snel op nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen. Voor wat betreft wonen als vervolgfunctie, is het met name van belang dat de kwaliteiten van het buitengebied behouden blijven (rust, ruimte en groen) en dat geen overlast wordt ondervonden van agrarische en niet-agrarische bedrijven (stankhinder, verkeersoverlast) of recreatie (recreatief verkeer). Eisen vanuit de omgevingskwaliteit Om de leefbaarheid van het buitengebied te behouden is het van belang dat de kwaliteit van de omgeving niet afneemt. De kwaliteit van de omgeving heeft zowel betrekking op de milieuaspecten (stank, geluid, veiligheid) als op de beeldkwaliteit. Voor wat betreft de milieuaspecten wordt dit grotendeels ondervangen door de milieuwet- en regelgeving. Voor wat betreft beeldkwaliteit wordt verwezen naar het gemeentelijke welstandsbeleid. Ook stelt de omgeving, in de vorm van bestaande agrarische bedrijven, eisen aan vrijkomende agrarische bebouwing en aan nevenfuncties bij andere agrarische bedrijven. De nieuwe functie moet geen beperkingen opleveren voor de overgebleven agrarische bedrijven. Versterking van functies onderling Nieuwe functies kunnen enerzijds een belangrijke bijdrage leveren aan de economie van het platteland en daarmee aan de leefbaarheid daarvan. Daarnaast kan een nieuwe economische functie het behoud van cultuurhistorisch waardevolle panden veiligstellen. Strijdigheid van functie-eisen Nieuwe functies kunnen hinderlijk zijn voor reeds bestaande functies. Hinder kan op de volgende manieren plaatsvinden: de nieuwe functie is milieubelastend voor de omgeving (bijvoorbeeld door geluidshinder, stankoverlast, veiligheidsrisico's); de nieuwe functie is milieugevoelig (bijvoorbeeld burgerwoningen) en levert beperkingen op voor de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven; de nieuwe functie is zelf niet milieuhinderlijk, maar het verkeer dat door de nieuwe functie wordt aangetrokken is dat wel. Afweging en conclusie Met het oog op leefbaarheid van het buitengebied en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, dient flexibel te worden omgegaan met het toestaan van nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen, maar wel binnen bepaalde randvoorwaarden.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
29
In het kader van het bestemmingsplan dient te worden bepaald welke nieuwe functies kunnen worden toegelaten als nevenfunctie op het agrarische bedrijf of binnen voormalige agrarische bedrijfscomplexen als vervolgfunctie. Als een functie milieu- of verkeersbelastend is voor de omgeving, kunnen hier in het kader van de milieuvergunningverlening regels aan worden gesteld. In het bestemmingsplan wordt hierop ingespeeld door bepaalde bedrijven uit te sluiten, te maximaliseren in oppervlakte of alleen in de nabijheid van grotere bevolkingsconcentraties toe te laten. Bij functies met een sterk verkeersaantrekkende werking zal ook een afweging gemaakt moeten worden tussen het toelaten van de nieuwe functie en de capaciteit en de functie van de ontsluitingswegen, alsmede de leefbaarheid van het buitengebied. In hoofdstuk 4 is een tabel opgenomen met daarin weergegeven welke neven- en vervolgfuncties worden toegestaan in de verschillende zones.
3.4.5. Ontwikkelingen in de recreatie in relatie tot behoud van landschap, natuur, cultuurhistorie en landbouw Eisen vanuit recreatie In de gemeente Strijen is een jachthaven aanwezig in Strijensas en aan de rand van de kern Strijen één grote camping voor vaste seizoenplaatsen. Landelijk neemt de vraag toe naar recreatie- en ontspanningsmogelijkheden. Deze toenemende vraag is ook aanwezig in de gemeente Strijen. Innovatie en nieuwe impulsen vanuit de recreatiesector zijn wenselijk. Het volgende wensbeeld is geformuleerd: behoud en versterking van de aantrekkelijke (landschappelijke, ecologische, archeologische en cultuurhistorische) kenmerken van het buitengebied en hierbij qua recreatie aansluiten; ruimte voor uitbreiden van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen (kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling); verdere ontwikkeling van het routenetwerk voor met name fietsen en wandelen, eventueel kanoën en paardrijden, met name bewegwijzerd; bekendheid genereren voor de gemeente Strijen als waterrijk gebied met meer (water) recreatiemogelijkheden. Eisen vanuit natuur, landschap, cultuurhistorie en landbouw Met name vanuit natuur en landschap is behoud, herstel en ontwikkeling van bestaande waarden van belang. Voor de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden geldt dat voorkomen moet worden dat deze worden aangetast of verstoord. Eisen van natuur landschap en cultuurhistorie zijn in paragraaf 3.4.2 reeds samengevat. De landbouw stelt enerzijds als eis dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor dagen verblijfsrecreatieve activiteiten als nevenfuncties naast of als onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering. Anderzijds wil de landbouw zich kunnen ontwikkelen, zonder hinder of beperkingen te ondervinden van andere functies. Ook de landbouw wil geen hinder ondervinden van recreanten, bijvoorbeeld als recreatieve routes langs het erf lopen, of als gevoelige functies (verblijfsrecreatie) in de omgeving van een agrarisch bedrijf komen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
30
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
Wandelpad in Polder het Oudeland van Strijen Versterking van functies onderling Voor de recreatie geldt dat deze functie voor een belangrijk deel afhankelijk is van de kwaliteiten van natuur, landschap en cultuurhistorie. Een mooie omgeving zal meer recreanten aantrekken. Recreatief medegebruik kan goed worden gecombineerd met verbrede landbouw en hergebruik van voormalige agrarische bedrijven. Recreatie kan een aanvulling op het inkomen van de agrariër betekenen (bijvoorbeeld 'kamperen bij de boer', fietsenverhuur, bed & breakfast). Vrijkomende agrarische bebouwing kan mogelijkheden bieden voor kleinschalige dagen verblijfsrecreatie. Strijdigheid van functie-eisen Natuur en landschap kunnen door een te intensief recreatief gebruik onder druk komen te staan. Natuur en landschap kunnen ongewenste gevolgen ondervinden van bijvoorbeeld geluidsoverlast, verstoring, zwerfvuil of aantasting van vegetaties. Recreatie kan ook hinderlijk zijn voor burgers en bedrijven in het landelijk gebied (bijvoorbeeld door de aanwezigheid van paden of voorzieningen langs/aan erven, door aantasting van de privacy of door toename verkeersdruk). Voor (agrarische) bedrijven kan verblijfsrecreatie als gevoelige functie een beperking in de bedrijfsvoering betekenen. Recreatiewoningen kunnen permanent bewoond worden. De verstoring die dit teweeg kan brengen voor natuur, landschap en landbouw, wordt daardoor vergroot. Afweging en conclusie Dag- en verblijfsrecreatie Dag- en verblijfsrecreatie kunnen in het hele plangebied aantrekkelijk zijn. De aanwezigheid van dag- en verblijfsrecreatie hangt samen met de recreatieve waarden van het plangebied. De recreatieve waarden hangen met name samen met de rust, ruimte, landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden. Agrarische bedrijven kunnen een rol spelen bij het aanbieden van recreatieve voorzieningen. Dit heeft als gevolg dat de recreatieve waarde van het gebied toeneemt en agrarische bedrijven extra inkomsten kunnen vergaren. De recreatieve ontwikkelingen mogen echter geen
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
31
bedreiging vormen voor natuur, landschap, cultuurhistorie en landbouw. Bovendien dient bij het toestaan van dag- en verblijfsrecreatie de capaciteit van de ontsluitingswegen (inclusief de waterwegen) te worden betrokken in de afweging. Het houden van paarden wordt steeds populairder in Nederland. Ook in het plangebied is behoefte aan voorzieningen in de vorm van paardenbakken, pensionstalling en ruiterpaden. Hieraan kan ruimte worden geboden voor zover voorzieningen passen binnen de schaal van het landschap. Toename van verstoring door permanent bewoonde recreatiewoningen en de relatieve afname hierdoor van het aantal recreatiewoningen, dient te worden tegengegaan. Het bestemmingsplan moet hiervoor duidelijke regels stellen. Het oprichten van nieuwe bouwvlakken ten behoeve van een recreatieve functie is niet gewenst. Voor recreatie bij een (voormalig) agrarisch bedrijf geldt dat, onder voorwaarden, vrijkomende voormalige agrarische bebouwing voor recreatiedoeleinden kan worden gebruikt. In de gevallen dat nieuwe bebouwing noodzakelijk is, zal dit alleen na sanering van de voormalige bedrijfsbebouwing worden toegestaan (kwaliteitsverbetering). De kern Strijensas is aangewezen als recreatief knooppunt in de Hoeksche Waard. Dit rechtvaardigt de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen dan wel van verblijfsrecreatie. Recreatief medegebruik Recreatief medegebruik bestaat voornamelijk uit routegebonden recreatie, waarvoor de noodzaak voor voorzieningen beperkt is. Voorzieningen voor recreatief medegebruik zijn kleinschalig (bijvoorbeeld picknickbankjes, routeborden) en kunnen worden toegelaten. In het kader van verbrede landbouw dient het bestemmingsplan mogelijkheden te bieden aan recreatief medegebruik. Behoud van de openheid in het plangebied vormt te allen tijde het uitgangspunt.
3.4.6. Duurzame energie versus natuur, landschap en leefmilieu Eisen vanuit duurzame energie De overheid heeft als doelstelling om meer schone en duurzame energie op te wekken ten einde het gebruik van fossiele energiebronnen zoveel mogelijk te ontzien. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in windenergie, biomassa en zonne-energie. Voor het opwekken van windenergie is het zaak windmolens te plaatsen op locaties met voldoende windaanbod. Ook bestaat er bij particulieren steeds meer belangstelling voor het oprichten van een (solitaire) windmolen op het erf. Een rendabele windmolen heeft veelal een ashoogte van 50 tot 80 m. Een kleinschalige windturbine, die uitsluitend wordt gebruikt voor de (aanvulling op de) eigen energiebehoefte, heeft een beperkte hoogte afhankelijk van het type windturbine. De maximale totale hoogte, inclusief wieken, voor een kleinschalige windturbine is 15 m. Een windturbine met een verticale as heeft een maximale hoogte van 5 m, voor een windturbine zonder wieken geldt een maximale rotordiameter van 2 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
32
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
Verticale windmolen
Biomassavergistingsinstallatie
Het winnen van duurzame energie uit biomassa vraagt enerzijds ruimte op akkers voor de teelt van energiegewassen en anderzijds ruimte voor het omzetten van biomassa in energie, biomassavergistingsinstallaties. Vergistingsinstallaties kunnen zowel op boerderijniveau als op regionaal niveau rendabel worden geëxploiteerd. Een biomassavergistingsinstallatie vergt ruimte voor het plaatsen van één of meerdere vergisters en daarnaast de opslag van biomassa (energiegewassen en of dierlijke mest) om de vergister het jaarrond te voorzien van biomassa. Het winnen van duurzame energie uit zonne-energie kan op 2 manieren, via zonnecollectoren en via zonnepanelen. Deze collectoren of panelen worden op daken gemonteerd die naar het zuiden zijn gericht. Eisen vanuit natuur, landschap en leefmilieu Bewoners van het gebied en weidevogels kunnen hinder ondervinden van het oprichten van windmolens. Of deze hinder significant is, is mede afhankelijk van de locatie, uitvoering en het aantal windmolens. Het kenmerkende landschap dient behouden te blijven. Dat houdt in dat er geen elementen in het plangebied moeten worden gebouwd, die qua omvang en schaal niet passen in de huidige landschappelijke opbouw en structuur. Een windmolen kan inbreuk veroorzaken op de openheid van het plangebied. De eisen voor een goed leefmilieu hebben in dit kader met name betrekking op beperking van geluidsoverlast, slagschaduw en mogelijke visuele hinder van windmolens. Om die reden dient een zekere afstand tot woningen in acht te worden genomen. De teelt van energiegewassen kan ten koste gaan van het leefgebied voor weidevogels. De locatie voor een biomassavergistingsinstallatie dient landschappelijk ingepast te worden om de beeldkwaliteit van het gebied te behouden. Versterking van de functies onderling Indien bij plaatsing van windmolens wordt aangesloten bij de schaal van het landschap en bijbehorende grootschalige infrastructuur, kan sprake zijn van versterking van de landschapsstructuur. De windmolens markeren de hoogdynamische elementen die kenmerkend zijn voor deze tijd (zoals de infrastructuur) en passen qua schaal bij het grootschalige, modern ingerichte agrarische landschap. Het opwekken van duurzame energie draagt bij aan het groene imago van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Strijdigheid van functie-eisen Het plaatsen van veel windturbines met een beperkte hoogte verdraagt zich niet met het behoud van de openheid. Plaatsing van windturbines in de directe omgeving van woningen kan voor geluidsoverlast zorgen. Ook zijn windturbines ongewenst in de nabijheid van Vogelricht-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
33
lijn- en Habitatrichtlijngebieden (Hollandsch Diep, Polder Het Oudeland van Strijen). Andere nadelen zijn verstoring voor weide- en broedvogels, schaduwwerking en visuele hinder. Bij de teelt van hoge energiegewassen kan gedurende een bepaalde periode in het jaar de openheid van het landschap worden aangetast. Afweging en conclusie In het kader van de duurzame energie en conform de streekplanherziening Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard en de Nota Wervel, is er in de gemeente Strijen één locatie voor windmolens opgenomen. Dit betreft de locatie Mariapolder aan de Dordtsche Kil, waar reeds windmolens zijn gerealiseerd. Op andere plaatsen in het plangebied worden geen mogelijkheden opgenomen voor windmolens. Tegen plaatsing van kleinschalige windturbines bestaan geen bezwaren vanuit natuur, landschap en milieuhinder, mits geplaatst binnen het bouwvlak op een mast of een gebouw en de totale hoogte van de kleinschalige windturbine, inclusief de hoogte waarop de windturbine wordt geplaatst, tot een maximale totale hoogte, inclusief wieken, beperkt blijft tot 15 m. Om regionale biomassavergistingsinstallaties economisch rendabel te exploreren zijn grote arealen grond noodzakelijk. De omvang van dergelijke installaties hebben een dermate ruimtelijke impact qua oppervlakte en bebouwingshoogte, dat deze moeilijk in het buitengebied zijn in te passen. Dit soort installaties dienen gevestigd te worden op het (regionale) bedrijventerrein. Tegen vergisting van alleen bedrijfseigen producten bestaan geen bezwaren vanuit natuur, landschap en milieuhinder. De voorzieningen voor deze biomassavergistingsinstallaties op boerderijniveau hebben een schaal, die aansluit bij het agrarisch bouwvlak. Deze installaties kunnen geplaatst worden binnen het bouwvlak en landschappelijk worden ingepast.
3.5. Zonering Een van de doelen van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening is te komen tot vergelijkbare plannen die goed toegankelijk en gebruiksvriendelijk zijn. Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, is het belangrijk dat er eenheid is in de wijze waarop de diverse functies in bestemmingen worden ondergebracht. Eenduidigheid in de naamgeving van bestemmingen is daarbij een wettelijk vastgelegd vereiste en is geregeld in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008). In het bestemmingsplan is voor de naamgeving van de zonering aangesloten bij de naamgeving uit de SVBP2008.
3.5.1. Inleiding De afweging tussen de sectorale wensbeelden, zoals in paragraaf 3.4, heeft plaatsgevonden, is niet voor het hele plangebied hetzelfde. Afhankelijk van bodemtype, waterhuishouding, de aanwezigheid van landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en agrarisch grondgebruik, is nuancering van het beleid op zijn plaats. Het streekplan en de Structuurvisie Hoeksche Waard, Ontwerp Ruimtelijk Plan, geven hier ook een indicatie voor. De verschillen leiden tot een gebiedsdifferentiatie, oftewel zonering van het plangebied. In deze paragraaf wordt de zonering voor het plangebied beschreven.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
35
3.5.2. Motivering In paragraaf 3.4 is aangegeven dat het voorgestane ruimtelijk beleid in het buitengebied van Strijen verband houdt met de mate waarin bepaalde waarden aanwezig zijn en de intensiteit van het grondgebruik. Op locaties waar waardevolle en kwetsbare functies (zoals landschap, natuur en/of cultuurhistorie) voorkomen, heeft bescherming en behoud van deze waarden de voorkeur. In het plangebied hangen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden onlosmakelijk samen met de grondgebonden landbouw. Dit zelfde beeld komt naar voren in de Structuurvisie Hoeksche Waard, Ontwerp Ruimtelijk Plan. In figuur 3.2 is het Ontwerp Ruimtelijk Plan uit de Structuurvisie Hoeksche Waard weergegeven. In figuur 3.3 is de kwaliteitszonering uit dit plan weergegeven. De zonering in het plangebied is afgestemd op het Ontwerp Ruimtelijk Plan uit de Structuurvisie Hoeksche Waard. De opgave in de Zuidrand aan de Delta is het ontwikkelen van toeristische en ecologische potenties in het gebied. Op het moment van opstellen van dit bestemmingsplan zijn de kaders hiervoor nog niet gedefinieerd en zijn er geen concrete projecten bekend. Daarom is in de zonering voor dit plangebied alleen rekening gehouden met de bestaande natuurgebieden en recreatiegebieden. Het plangebied kan worden omschreven als een dynamisch agrarisch gebied, met door het gebied verspreid karakteristieke landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, gebiedsprofiel Agrarisch Landschap. De zone 'AW-LW, Agrarische gebied met landschappelijke waarden', is voor het grootste deel van het plangebied van toepassing. In de Polder Het Oudeland van Strijen is echter sprake van een andere landschappelijke structuur. In dit gebied is sprake van een verkavelingspatroon, grasland als grondgebruik, hoge grondwaterstanden en plaatselijk bijzondere natuurwaarden (weidevogels, water- en oevervegetaties, vochtige graslanden). Dit gebied maakt onderdeel uit van het gebiedsprofiel Het Oude Land. Dit deelgebied valt in de zone 'AW-NLW, Agrarische gebied met landschappelijke en natuurwaarden'. Naast de zones voor agrarische gebieden, wordt een zone voor bestaande natuurgebieden onderscheiden. Het beleid in deze zone 'N, natuurgebied' is gericht op behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden. Deze zonering is weergegeven in figuur 3.4. Onderstaand wordt op de kenmerken en de beleidsuitgangspunten voor de drie zones ingegaan.
3.5.3. Zone AW-LW : Agrarisch gebied met landschappelijke waarden Ligging Deze zone heeft betrekking op het gehele buitengebied van Strijen, met uitzondering van de buitendijkse gebieden langs Hollandsch Diep, de Oeverlanden, de Plaat van het Land van Essche, de Zeehondenplaat, de Sassenplaat en de Polder Het Oudeland van Strijen. Omschrijving Dit gebied bestaat overwegend uit kleigronden, die hoofdzakelijk in gebruik zijn door de grondgebonden landbouw, met name akkerbouw. Andere functies komen hier alleen incidenteel voor (recreatie, niet-agrarische bedrijvigheid). De externe productieomstandigheden zijn hier in zijn algemeenheid goed.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
37
Bijzondere ecologische waarden zijn hier afwezig, met uitzondering van landschappelijke waarden, openheid en landschapselementen, als kreken en dijken. Binnen het gebied is sprake van een kenmerkend landschappelijk contrast tussen het open agrarisch gebied en de meer verdichte dijken (laanbeplanting, lintbebouwing). De herkenbaarheid van het landschap wordt bepaald door de bochtige dijken met bebouwing/beplanting en de rationele, rechte verkaveling hierbinnen. Ook de situering van de bebouwing ten opzichte van de weg is beeldbepalend. De cultuurhistorische waarde komt tot uitdrukking in de historische (lintvormige) bebouwing en het ontginningspatroon.
Agrarisch gebied met landschappelijke waarden Toekomstperspectief Het toekomstperspectief voor deze zone is gericht op behoud en ontwikkeling van de grondgebonden landbouw, met in acht name van het behoud van de landschaps- en cultuurhistorische waarden. De agrarische bedrijven dienen de ruimte te krijgen om ook op de langere termijn te kunnen blijven voortbestaan. Dit kan enerzijds via schaalvergroting worden gerealiseerd, maar anderzijds zullen er ook bedrijven zijn die middels 'verbrede landbouw' naar mogelijkheden zoeken om het inkomen uit de landbouw aan te vullen met agrarische of nietagrarische nevenactiviteiten. Het bestemmingsplan dient voor een efficiënte bedrijfsvoering en voor deze nevenfuncties mogelijkheden te bieden, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan (waaronder ontsluiting en milieuregelgeving). Bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven kunnen worden gehandhaafd, maar zullen beperkte ontwikkelingsmogelijkheden krijgen volgens provinciaal beleid. Voor boom- en sierteeltbedrijven worden teelt ondersteunende voorzieningen toegestaan tot een maximum van 300 m². De landschappelijke waarden van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard geven aanleiding om deze voorzieningen niet permanent toe te staan, ter voorkoming van meer verspreid liggende glasopstand. Dit betekent dat slechts tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen worden toegestaan, zoals bijvoorbeeld boogkassen. Het bestemmingsplan dient verplaatsing van volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven (akkerbouw en grondgebonden veehouderij) mogelijk te maken indien de bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt. Behoud en bescherming van de landschaps- en cultuurhistorische waarden wordt voorgestaan door het dempen van waardevolle waterlopen (kreken, sloten) aan nadere regels te verbinden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
39
Beleidslijnen Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone AW-LW de volgende beleidslijnen: behoud en ontwikkeling van de duurzame, grondgebonden landbouw; behoud van landschappelijke openheid; behoud van monumentale bebouwing1); mogelijk maken van bedrijfsverplaatsing (akkerbouw en grondgebonden veehouderij) gekoppeld aan de sanering van een andere agrarische bouwkavel; mogelijk maken van de aanleg van een mestbassin buiten het agrarisch bouwvlak; saneren van verspreid liggend glas; mogelijk maken van niet permanente teeltondersteunende voorzieningen; het onder voorwaarden bieden van mogelijkheden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (plattelandsvernieuwing); bieden van mogelijkheden voor kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie (onder andere in vrijkomende agrarische bebouwing); behoud en toestaan van waterrecreatiebedrijven; bieden van mogelijkheden voor ontwikkeling van landgoederen; het bij bedrijfsbeëindiging bieden van mogelijkheden aansluitend op de Ruimte-voorRuimteregeling; hierbij worden kwaliteitsverbetering en een grotere landschappelijke openheid als uitgangspunt gehanteerd.
3.5.4. Zone AW-NLW: Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden Ligging Deze zone omvat de Polder Het Oudeland van Strijen (ten noordwesten van Strijen). De begrenzing van deze zone sluit aan op de streekplanherziening Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard. Omschrijving De Polder Het Oudeland van Strijen, dat vooral bestaat uit grasland- en akkerbouwpercelen, heeft een zeer open karakter. Er is nauwelijks bebouwing en opgaande begroeiing in het gebied aanwezig. Boerderijen staan op een enkele uitzondering na aan de dijken aan de rand van het gebied. Toekomstperspectief Het toekomstperspectief voor deze zone is gericht op behoud en ontwikkeling van de natuuren landschaps- en cultuurhistorische waarden, in combinatie met behoud en ontwikkeling van de duurzame, akker- en vollegrondtuinbouw en grondgebonden veehouderij. Bestaande agrarische bedrijven met andersoortige productietakken kunnen blijven voortbestaan. Ondanks dat de landbouw en de natuur- en landschapswaarden elkaar in deze zone kunnen versterken, kan de landbouw ook een bedreiging vormen voor het behoud van natuur en landschap ter plaatse. Per saldo is het huidige agrarische gebruik positief voor het halen van Natura 2000-doelen. Desondanks moet in deze zone gezocht blijven worden naar een evenwicht. Diverse activiteiten worden daarom afweegbaar gesteld. Hierop wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.
1) Onder monumentale bebouwing wordt bebouwing verstaan die als rijks- of gemeentelijk monument is aangewezen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
40
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden.
Beleidslijnen Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone AW-NLW de volgende beleidslijnen: behoud van de grondgebonden landbouw en het graslandareaal en deze voldoende ontwikkelingsperspectieven bieden; behoud van het graslandareaal; behoud van de bijzondere biotopen voor met name weidevogels en vissen; behoud en ontwikkeling van natuurwaarden (waardevolle vegetaties); saneren van verspreid liggend glas; het tegengaan van verstoring door bijvoorbeeld intensief recreatief gebruik; ook nieuwe recreatieve vervolg- en nevenfuncties mogen geen verstoring veroorzaken; stimuleren van agrarisch natuurbeheer; behoud van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden (openheid, sloten-, verkavelings- en dijkenpatroon, monumentale bebouwing); hergebruik van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing onder voorwaarden mogelijk maken, afhankelijk van de draagkracht van het gebied; nieuwe functies mogen geen beperkingen opleveren voor de bestaande agrarische bedrijven; ruimte bieden voor recreatief medegebruik en bijbehorende voorzieningen, waarbij de verstoringgevoeligheid van de overige functies in acht wordt genomen; het bij bedrijfsbeëindiging bieden van mogelijkheden aansluitend op de Ruimte-voorRuimteregeling; hierbij worden kwaliteitsverbetering en een grotere landschappelijke openheid als uitgangspunt gehanteerd; dit kan betekenen dat extra woningen slechts op een andere locatie mogelijk worden gemaakt.
3.5.5. Zone N: Gebied met natuurwaarden Ligging De zone N beslaat de bestaande natuurgebieden in het de Polder Het Oudeland van Strijen, in de Oeverlanden, aan de noordoever van het Hollandsch Diep, op de Sasseplaat en de slikken en de gorzen op de plaat van het Land van Essche, Zeehondenplaat en de buitenlanden nabij de kern van Strijensas. Daarnaast valt ook het baggerspeciedepot langs de Sasseplaat onder deze zone. Omschrijving Van oorsprong komen als belangrijkste vegetaties op de slikken en gorzen respectievelijk biezen en riet voor. Plaatselijk zijn grienden aanwezig (wilgen). De slikken en gorzen bestaan uit open gebieden afgewisseld met doorgeschoten wilgenbos en riet. Resten van oude kreken
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
41
en een groot aantal sloten en greppels getuigen van het natte karakter van deze buitendijkse gronden. In de Polder Het Oudeland van Strijen komen onder meer extensief beheerde weilanden, ruigte, gras- en akkerlanden voor. Tevens zijn deze gebieden van belang voor de dagrecreatie in de vorm van de diverse routestructuren en beleving van het landschap.
Gebied met natuurwaarden, oeverlanden en Polder het Oudeland van Strijen.
Toekomstperspectief Het toekomstperspectief voor deze functie is met name gericht op de functie natuur. Daarnaast is extensief recreatief medegebruik, zoals wandelen en natuurobservatie, toegestaan. Voor de zone N geldt dat activiteiten of ingrepen die de (toekomstige) functie nadelig kunnen beïnvloeden, niet zijn toegestaan. Voor bestaande waterrecreatiebedrijven geldt dat ontwikkelingsmogelijkheden alleen na een zorgvuldige belangenafweging eventueel zijn toegestaan. Beleidslijnen Met het oog op het toekomstperspectief gelden in de zone N de volgende beleidslijnen: behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden; behoud van de landschappelijke waarden; het tegengaan van verstoring door bijvoorbeeld recreatief gebruik; behoud van de functie van het baggerspeciedepot aan de Sassenplaat.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
42
Afweging sectorale wensbeelden en gebiedsvisie
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
4. Nadere uitwerking
4.1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan worden opgenomen voor de in het gebied aanwezige functies. Uitgangspunt hierbij is de zonering zoals die in het vorige hoofdstuk is weergegeven. De uitwerking heeft betrekking op de aspecten landbouw, natuur, water, cultuurhistorie en archeologie, recreatie en toerisme, verkeer, niet-agrarische bedrijven en detailhandel, wonen en windturbines en overige onderwerpen. Landschap komt aan de orde bij de uitwerking van het beleid van de hiervoor genoemde onderwerpen.
4.2. Landbouw In deze paragraaf komen de volgende onderwerpen aan de orde: productietakken; bouwmogelijkheden; nieuwvestiging; verbetering van productieomstandigheden; agrarische en niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven; niet agrarische vervolgfuncties ter plaatse van agrarische bouwvlakken; hobbyboeren.
4.2.1. Productietakken De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn in hoofdzaak gericht op grondgebonden landbouw. Mede gelet op de gewenste ontwikkeling in samenhang met het behoud van de openheid en waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen, wordt aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische activiteiten nadrukkelijk sturing gegeven en worden waar nodig beperkingen gesteld. Per agrarische productietak zal een beeld van de ontwikkelingsmogelijkheden worden geschetst, waarbij wordt ingegaan op de zonering zoals die is aangegeven in hoofdstuk 3. Akker en vollegrondstuinbouw Onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt de teelt van gewassen op open grond verstaan. Akker- en vollegrondstuinbouw zijn productietakken die van oudsher plaatsvinden in het buitengebied (in zones AW-LW en AW-NLW). Aan deze productietakken worden dan ook in deze zone ruime ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Nieuwvestiging is niet toegestaan in het plangebied. Verplaatsing is incidenteel mogelijk in zone AW-LW. Om verdere verstening in het landschap te voorkomen dient elders sanering van een bouwvlak plaats te vinden. Verplaatsing is niet mogelijk indien de te saneren bebouwing is aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
44
Nadere uitwerking
Grondgebonden veehouderij Grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich dus niet tot melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij en -melkerij maakt hier deel van uit. De grondgebonden veehouderijbedrijven bevinden zich van oudsher voornamelijk in de Polder Het Oudeland van Strijen in de zone AW-NLW, maar komen ook in het open agrarisch gebied, zone AW-LW, voor. In het plangebied wordt de ontwikkeling van grondgebonden veehouderij in het gehele plangebied toelaatbaar gesteld. Nieuwvestiging is niet toegestaan in het plangebied. Verplaatsing is incidenteel mogelijk in zone AW-LW. Om verdere verstening in het landschap te voorkomen dient elders sanering van een bouwvlak plaats te vinden. Verplaatsing is niet mogelijk indien de te saneren bebouwing is aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Tevens is in het plangebied wisselteelt toelaatbaar bij bestaande gemengde akkerbouw/veehouderijbedrijven, waarbij grasland afgewisseld wordt met bouwland. Een onderdeel van grondgebonden veehouderij is de teelt van ruwvoedergewassen (anders dan gras). In de zones AW-LW en AW-NLW is ruwvoederteelt zonder beperking van het grondoppervlak toegestaan. Fruitteelt Fruitteelt komt in het plangebied nauwelijks voor. Het ligt in de verwachting dat in de toekomst behoefte bestaat aan mogelijkheden voor het kweken van klein fruit. Bestaande fruitteeltbedrijven in de zone AW-LW worden positief bestemd. Middels een wijzigingsbevoegdheid krijgen bestaande fruitteeltbedrijven de mogelijkheid om uit te breiden. Omdat het beleid in de zone AW-NLW gericht is op de grondgebonden veehouderij en landschappelijke openheid, wordt de teelt van fruit daar niet toegestaan. Nieuwvestiging is in beide zones niet toegestaan in het kader van de aantasting van de openheid van het landschap. Bomenteelt Bomenteelt komt in het plangebied in beperkte mate voor. Bomenteelt is de teelt van bomen, siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten. In de bestemmingsplanpraktijk valt onder bomenteelt een groot aantal, nogal uiteenlopende agrarische productierichtingen. Zowel de zogenaamde Boskoopse teelten als de pot- en containerteelt (de teelt van vaste planten in potten en containers) maken hier deel van uit. Er is dus zowel sprake van grondgebonden teelten als van niet-grondgebonden teelten. Bestaande bomenteeltbedrijven worden positief bestemd en kunnen, indien het landschap dit toelaat, uitbreiden. Dit wordt in het bestemmingsplan middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Omdat het beleid in de zones AW-LW en AW-NLW gericht zijn op landschappelijke openheid, worden nieuwe bomenteeltbedrijven daar niet toegestaan. Gemengde tuinbouwbedrijven Gemengde tuinbouwbedrijven vormen een productietak die in enkele gevallen in het plangebied voorkomen en die bovendien behoefte heeft aan uitbreiding. Een gemengd tuinbouwbedrijf is een bedrijf dat in nagenoeg gelijke mate gericht is op het telen van gewassen zoals groente, fruit, bloemen en heesters in kassen en in open grond. Een kenmerk van gemengde tuinbouwbedrijven is de behoefte aan teeltondersteunende voorzieningen. Bestaande gemengde tuinbouwbedrijven worden positief bestemd inclusief de aanwezige kassen. Nieuwe kassen worden niet toegestaan in het kader van de aantasting van de openheid van het landschap.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Nadere uitwerking
45
Glastuinbouw Glastuinbouw dient zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de glastuinbouwconcentratiegebieden. Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven mag alleen in deze gebieden plaatsvinden. In de Hoeksche Waard wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de behoefte aan een glasconcentratiegebied. Uitbreiding van het kassenbestand voor bestaande glastuinbouwbedrijven in de zone AW-NLW is niet toegestaan. In de zone AW-LW is uitbreiding tot maximaal 2 ha toegestaan. Gronden die in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Glastuinbouw hebben gekregen, maar nooit als zodanig zijn gebruikt (papieren glas), worden conform het huidige gebruik bestemd. Intensieve veehouderij en intensieve kwekerij Intensieve veehouderij wordt, gelet op het grondgebonden karakter van de landbouw en de landschappelijke en recreatieve kwaliteiten van het plangebied, niet gewenst geacht. Ook het provinciale beleid verzet zich tegen intensieve veehouderij. Intensieve kwekerij, bijvoorbeeld een champignonkwekerij, wordt toegestaan ter plaatse van agrarische bouwvlakken binnen de oppervlaktematen van de bestaande bebouwing.
4.2.2. Bouwmogelijkheden Bouwvlak Binnen het bouwvlak dienen gebouwen, sleufsilo's, kuilvoerplaten alsmede verhardingen behorende bij het bedrijfscentrum gerealiseerd te worden. Voor de aanleg van verhardingen buiten het bouwvlak wordt verwezen naar paragraaf 4.2.4 'Verbetering van de productieomstandigheden'. De oppervlakte en de vorm van de agrarische bouwvlakken wordt individueel bepaald. Daarbij wordt met het volgende rekening gehouden: het bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan; de actuele situatie in het veld; de mate van volwaardigheid van het agrarisch bedrijf; bestaande (eigendoms)rechten; doorzichten; zonering. Om de agrariër maximale vrijheden te bieden voor de ontwikkeling van het agrarische bedrijf, wordt door middel van het opnemen van regels flexibiliteit geboden voor de agrarische bouwvlakken. Glas Het provinciaal beleid is gericht op het saneren van verspreid liggend glas in kwetsbare gebieden. Uitbreiding van het kassenbestand alsmede ondersteunend glas is in de zone AWNLW niet toegestaan. In de zone AW-LW is de uitbreiding van glas alleen toegestaan bij bedrijven met de aanduiding 'glastuinbouw'. Voor deze bedrijven geldt dat uitbreiding tot maximaal 2 ha is toegestaan. Teeltondersteunende voorzieningen Teeltondersteunende voorzieningen worden in het hele plangebied binnen agrarische bouwvlakken toegestaan. Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zijn alleen toegestaan op gronden met de aanduiding 'tuinbouw' en 'bomenteelt'. Hiervoor geldt een maximum van 300 m². De teeltondersteunende voorzieningen, bijvoorbeeld tunnel-, boogof rolkassen, dienen een tijdelijk karakter (enkele maanden per jaar) te hebben.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
46
Nadere uitwerking
Agrarische bedrijfswoning De maximale inhoudsmaat voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt 750 m³ (exclusief ondergrondse bouwlagen), inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Voor agrarische bedrijven die niet beschikken over een eerste bedrijfswoning wordt een regeling opgenomen voor het realiseren van één bedrijfswoning. Hierbij wordt de voorwaarde gehanteerd dat het een reëel en volwaardig agrarisch bedrijf betreft. Daar waar bedrijfswoningen in het verleden niet mogelijk waren en niet gewenst worden geacht, wordt dit op de plankaart tot uitdrukking gebracht (aanduiding (-bw)). Uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen, tweede of derde, is niet toegestaan.
4.2.3. Nieuwvestiging/verplaatsing Onder nieuwvestiging/verplaatsing wordt de vestiging van een geheel nieuw agrarisch bedrijf verstaan. In Nederland stopt jaarlijks 2 tot 3% van de agrarische bedrijven. Het is dan ook waarschijnlijk dat in de komende jaren een aantal agrarische bedrijven in het plangebied vrijkomt. In dit licht bezien, is er in het plan geen regeling opgenomen voor het toekennen van nieuwe bouwvlakken, waardoor verdere verstening van het open landschap wordt voorkomen. Bedrijven die zich in het plangebied willen vestigen kunnen gebruikmaken van de vrijgekomen agrarische bouwkavels. Deze agrarische bouwkavels kunnen in het kader van duurzame bedrijfsvoering verplaatst worden. Verplaatsing van akkerbouwbedrijven, vollegrondstuinbouwbedrijven en grondgebonden veehouderijbedrijven is incidenteel mogelijk in de zone AW-LW. Om verdere verstening van het landschap te voorkomen, dient elders sanering van een bouwvlak plaats te vinden. Omdat de sloop van rijks- en gemeentelijke monumenten niet zonder meer is toegestaan, is in sommige gevallen sanering van het bouwvlak niet mogelijk. In deze gevallen geldt dat alle bebouwing, met uitzondering van rijks- en gemeentelijke monumenten voorzien van de aanduiding 'karakteristiek', gesaneerd dienen te worden en er geen agrarische activiteiten meer mogen plaatsvinden. De bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek' krijgt vervolgens een op het gebruik toegesneden bestemming.
4.2.4. Verbetering van de productieomstandigheden Aanleg van verhardingen De behoefte aan verhardingen zal met name spelen in de gemengde tuinbouw. Aldus kan een meer intensieve teelt gerealiseerd worden (containerteelt). Daarbij heeft gemengde tuinbouw die plaatsvindt op een gesloten systeem een gunstig effect op de waterkwaliteit. Hoewel het gemeentebestuur deze voordelen onderkent, wordt het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van gemengde tuinbouw desalniettemin uitgesloten. De gemeente acht verdere intensivering van de gemengde tuinbouw in het plangebied niet wenselijk en noodzakelijk. De aanleg van verhardingen heeft in de zone AW-NLW met name betrekking op de aanleg van kavelpaden. Het aanleggen van verhardingen gaat echter ten koste van het waterbergend vermogen van de grond. Daarnaast kan het nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden. Om per situatie een belangenafweging te kunnen maken, wordt het aanleggen van verhardingen in de zone AW-NLW aan een aanlegvergunning gekoppeld. In de zone AW-LW wordt de aanleg van kavelpaden en verharding tot 1.000 m² ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering rechtstreeks toegestaan. Verhardingen met een groter oppervlak zijn gekoppeld aan een aanlegvergunning. Onderbemaling Het aanleggen van dammen en onderbemaling kan vanuit landbouwkundig oogpunt gewenst zijn. Vanuit het oogpunt van duurzaam waterbeheer is dit echter ongewenst. Het beleid van het Waterschap is gericht op het saneren van onderbemalingen. Waar dat niet mogelijk is, neemt het Waterschap het beheer over. Voor nieuwe onderbemalingen moet het Waterschap goedkeuring geven. Dit zal zij slechts doen in uitzonderingsgevallen, na afweging van het
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Nadere uitwerking
47
agrarisch belang tegen het belang van duurzaam waterbeheer. Om dubbele regelgeving zoveel mogelijk te voorkomen, wordt het niet noodzakelijk geacht om het afdammen en onderbemalen in het bestemmingsplan afweegbaar te stellen. Graven en dempen van sloten Het dempen van sloten en kreken is uit het oogpunt van behoud van het ontginningspatroon niet gewenst. Ook gaat slootdemping ten koste van het waterbergend vermogen. Vanwege de nadelige gevolgen voor landschap, cultuurhistorie en duurzaam waterbeheer, wordt voor de zone AW-NLW een aanlegvergunning opgenomen. De landschapswaarden voor zone AW-LW geven geen noodzaak tot het opnemen van een aanlegvergunning als extra bescherming. Op grond van de Keur van het Waterschap wordt deze activiteit in voldoende mate beschermd. Het dempen van sloten en kreken in het plangebied is volgens de Keur niet rechtstreeks toegelaten. In de zone AW-LW wordt op grond van het Keur van het Waterschap deze activiteit in het plangebied niet rechtstreeks toegelaten. Op grond van de karaktereigenschappen van de zone AW-NLW wordt hier voor een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Mestbassin Ten behoeve van de teelt in de volle grond wordt gebruikgemaakt van dierlijke mest. Dierlijke mest wordt in een beperkte tijd van het jaar toegediend en wordt in de tussenliggende periodes opgeslagen. Conform bestaand beleid dient opslag van dierlijke mest zoveel mogelijk plaats te vinden binnen het bouwvlak. Opslag buiten het bouwvlak is alleen mogelijk indien dit vanuit verkeers- en milieuoverwegingen wenselijk is en het mestbassins/mestzakken betreft. Bovendien is de mestopslag uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering of voor niet meer dan vijf agrarische bedrijven, die voor de opslag van dierlijke mest, uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering, een samenwerkingsverband hebben aangegaan. De inhoud van een mestopslag binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2.500 m³. De opslagcapaciteit kan middels ontheffing vergroot worden tot 3.000 m³ buiten het bouwvlak en 5.000 m³ binnen het bouwvlak.
4.2.5. Agrarische en niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven De agrarische bedrijven zijn van groot belang voor het behoud van de kwaliteiten van het buitengebied, maar de continuïteit zal in sommige gevallen op termijn niet kunnen worden zeker gesteld. Bedrijfsbeëindiging heeft veelal tot gevolg dat niet-agrarische functies worden gevestigd. Deze functies zijn meestal niet aan het buitengebied gebonden en kunnen leiden tot verrommeling van het landschap. Het bieden van mogelijkheden voor het ontwikkelen van nevenactiviteiten op agrarische bedrijven, kan door extra inkomensverwerving leiden tot een afname van het aantal bedrijfsbeëindigingen en instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen. In tabel 4.1 is weergeven welke agrarisch verwante en nietagrarische functies als nevenfunctie aanvaardbaar zijn. Het wel of niet toestaan van nevenfuncties is mede afhankelijk van het ruimtelijke beleid voor de zones.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
48
Nadere uitwerking
Tabel 4.1 Richtlijn benodigd oppervlak per nevenfunctie nevenfunctie
toelaatbaar per zone AW-LW
AW-NLW
toegestaan aantal m² bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden
R
200
-
500
-
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten verkoop aan huis van eigen producten (eventueel be- of verwerkt)
R
agrarisch handels- en exportbedrijf
O
X
mechanisatiebedrijf
X
X
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing
R
R
500
-
agrarisch loonbedrijf
O
X
500
-
kassenbouwbedrijf, glashandel
O
X
200
-
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel
O
X
200
-
africhtingsbedrijf voor paarden1)
O
O
200
800
veearts met praktijkruimte
O
X
200
-
hoefsmederij
O
X
200
-
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
R
R
200
-
agrarisch natuur- en landschapsbeheer
R
R
-
gehele boerenland
blauwe diensten (waterberging)
R
R
-
gehele boerenland
200
-
500
-
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten hoveniersbedrijf
O
X
tuincentrum
X
X
opslag en stalling van niet-agrarische producten (bijvoorbeeld caravans)
O
O
windenergie
X
X
-
-
windenergie, windturbines tot 15 m totale hoogte (inclusief wieken)2)
O
X
maximaal 1
-
duurzame energie, biomassa vergisting3)
O
X
1.000
-
overige bedrijven (categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering)
O
O
200
-
recreatieve functies/agrotoerisme kinderboerderij
O
X
100
1.500
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak)1)
O
O
200
800
manege/rijschool4)
X
X
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur.
O
O
100
100
wandel- fiets- of ruiterpaden over het boerenland
R
R
-
-
kleinschalige horecagelegenheid
O
O
100
100
theetuin
O
O
50
100
1) 2) 3) 4)
Om te benadrukken dat het hier een nevenfunctie betreft, is niet uitgegaan van een paardenbak met wedstrijdafmetingen (20 x 60 m), maar van een maximum van 800 m² (20 x 40 m). Bij een verticale as geldt een maximale hoogte van 5 m en bij een windturbine zonder wieken geldt een maximale rotordiameter van 2 m. Vergistingsinstallaties inclusief bijbehorende gebouwen. In de praktijk zal voor een manege nieuwe bebouwing moeten worden opgericht. Het is de vraag of een dergelijke functie met deze omvang nog als nevenfunctie moet worden beschouwd.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Nadere uitwerking
nevenfunctie
toelaatbaar per zone AW-LW
AW-NLW
49
toegestaan aantal m² bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden -
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten bed & breakfast
R
R
maximaal 2 kamers met maximaal 5 bedden
kampeerboerderij
O
X
200
-
kleinschalig kamperen
O
X
100
maximaal 25 kampeereenheden en maximaal 0,5 ha
survivalactiviteiten, excursiebedrijf
O
X
100
gehele boerenland1)
boerengolf
R
X
200
20.000
overige dienstverlening aan-huis-gebonden beroep
R
R
80
-
sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)
O
O
50-2002)
gehele boerenland
natuur- en milieueducatie rondleidingen
R
R
100
gehele boerenland
museum/tentoonstellingsruimte
O
X
200
-
beeldentuin
X
X
niet-agrarisch verwante detailhandel
O
X
200
-
dierenpension, hondenfokkerij
O
X
200
-
R X O
= = =
Rechtstreeks toelaatbaar. Niet toelaatbaar. Na ontheffing toelaatbaar.
In aanvulling op tabel 4.1 worden de volgende voorwaarden gesteld: de gezamenlijke productieomvang van de niet-agrarische nevenfuncties moet een ondergeschikt deel (minder dan de helft) blijven vormen van de totale productieomvang van het betreffende agrarisch bedrijf; om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, zijn per nevenfunctie maximale oppervlaktematen voor in gebruik te nemen bebouwing en in gebruik te nemen gronden opgenomen; nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden); bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast; er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking. Bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak. Bouwmogelijkheden nevenfuncties De activiteiten die in tabel 4.1 zijn genoemd, dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden. Voor zover relevant, is per nevenfunctie aangegeven wat de maximale toegestane oppervlakte is die hiervoor gebouwd c.q. in gebruik mag worden genomen. Door deze maximummaat wordt voorkomen dat teveel nieuwe bebouwing wordt opgericht, die later mogelijk be-
1) 2)
Mogelijkheden op het boerenland dienen beoordeeld te worden op aspecten ecologie (verstoring), landschap, bedrijfsvoering omringende agrarische bedrijven en milieubeschermingsgebieden. Afhankelijk van al dan geen nachtverblijf.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
50
Nadere uitwerking
nut gaat worden voor niet aan het buitengebied gerelateerde activiteiten. Indien er meerdere nevenfuncties aanwezig zijn op het bedrijf is een maximale oppervlakte van 500 m² aan bebouwing toegestaan. In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen maneges en paardenstalling. Een manege is een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden, waarbij veelal voorzieningen zijn gesitueerd als kantine/foyer en logies- en/of verenigingsaccommodatie. Bij veel maneges vinden wedstrijden plaats. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen daarom zeer ingrijpend zijn. In het bestemmingsplan worden om die reden maneges als nevenfunctie niet toelaatbaar geacht. Onder paardenstalling wordt het houden van paarden en pony's voor verhuur en eigen gebruik verstaan, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden. Omdat de gevolgen hiervan veel minder ingrijpend zijn, biedt het bestemmingsplan hiervoor wel mogelijkheden.
4.2.6. Niet-agrarische vervolgfuncties ter plaatse van agrarische bouwvlakken In de loop van de planperiode is het mogelijk dat een aantal van de resterende agrarische bedrijven wordt beëindigd. De vrijkomende panden zijn in het plangebied met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten en horeca. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken: voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn geschikt voor bedrijfsactiviteiten of horeca; goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen); ligging in de directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties; situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen; veel meer ruimte ('vrijheid') en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden. Gevolg is dat veel activiteiten die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch willen vestigen. Rijk en provincie voeren een terughoudend beleid ten aanzien van functies die niet thuishoren in de gebieden buiten de bebouwingscontouren. Teneinde ongewenste ontwikkelingen te voorkomen op deze voormalige agrarische bedrijfscomplexen, wordt in het bestemmingsplan na het wijzigen van de bestemming, een aanduiding opgenomen die aangeeft dat het om een vrijkomend bedrijfscomplex gaat. Met betrekking tot het al dan niet toelaatbaar stellen van de in tabel 4.2 genoemde functies, wordt aangesloten bij hetgeen hieromtrent is opgemerkt bij de nevenfuncties, zij het dat aan deze aspecten ingeval van agrarische bedrijfsbeëindiging een groter belang zal worden toegekend. Nieuwbouw ten behoeve van de in tabel 4.2 genoemde functies is in beginsel niet aan de orde. Ten aanzien van bouwmogelijkheden voor vervolgfuncties geldt, dat de bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid. Indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren, of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, kan worden besloten tot sanering van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. In dat geval mag de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken, met een maximum van 200 m².
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Nadere uitwerking
51
Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties op voormalige agrarische bedrijfscomplexen Niet-agrarische vervolgfuncties dienen gevestigd te worden in de bestaande bedrijfsgebouwen. Voor het uitoefenen van de vervolgfuncties mag in geen geval gebruik worden gemaakt van kassen. Tabel 4.2 Vervolgfuncties op agrarische bouwvlakken na beëindiging van het agrarisch bedrijf vervolgfunctie
toelaatbaar per zone AW-LW
AW-NLW
W
W
agrarisch handels- en exportbedrijf
X
X
agrarisch handels- en exportbedrijf
X
X
mechanisatiebedrijf
X
X
wonen
omvang
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten
agrarisch loonbedrijf
W
X
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel
W
X
africhtingsbedrijf voor paarden
W
X
veearts met praktijkruimte
W
X
bestaande bebouwing
hoefsmederij
W
X
bestaande bebouwing
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
W
W
bestaande bebouwing
bestaande bebouwing
bestaande bebouwing
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten hoveniersbedrijf
W
X
tuincentrum
X
X
opslag en stalling van niet-agrarische producten
W
W
duurzame energie, biomassa vergisting1)
X
X
overige bedrijven (categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering)
W
W
bestaande bebouwing
W
X
bestaande bebouwing
bestaande bebouwing
recreatieve functies/agrotoerisme kinderboerderij
1)
Vergistingsinstallaties inclusief bijbehorende gebouwen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
52
Nadere uitwerking
vervolgfunctie
toelaatbaar per zone AW-LW
AW-NLW
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak)1)
W
X
manege/rijschool
W
X
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur
X
X
kleinschalige horecagelegenheid
W
W
bed & breakfast
W
W
kampeerboerderij
W
X
kleinschalig kamperen
W
X
omvang bestaande bebouwing
maximaal 2 kamers en maximaal 5 bedden maximaal 25 kampeereenheden en maximaal 0,5 ha
survivalactiviteiten, excursiebedrijf
X
X
boerengolf
X
X
aan-huis-gebonden beroep
W
W
bestaande bebouwing
sociale vervolgfunctie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)
W
X
bestaande bebouwing
museum/tentoonstellingsruimte
W
X
bestaande bebouwing
beeldentuin
X
X
overige dienstverlening
niet-agrarisch verwante detailhandel
X
X
dierenpension, hondenfokkerij
W
X
bestaande bebouwing
X = Niet toelaatbaar. W = Na wijziging toelaatbaar.
4.2.7. Hobbyboeren Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten worden uitgevoerd. Bovendien combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Deze ontwikkeling leidt tot kansen voor het noodzakelijke beheer van het agrarisch gebied doordat 'hobbyboeren' hun gronden veelal extensief beheren. Bij vrijkomende agrarische bebouwing zijn hobbymatige agrarische activiteiten te prefereren boven veel andere vormen van gebruik. Om die reden wordt de hobbymatige landbouw niet uitgesloten. Hobbyboeren mogen echter niet gelijk worden gesteld met agrarische bedrijven. Zij behoren een woonbestemming te krijgen en zullen gebruik moeten maken van de daarbij behorende bouwmogelijkheden. Het creëren van nieuwe (bouw)locaties voor hobbyactiviteiten is niet aan de orde. In geval van het houden van paarden kan behoefte zijn aan de realisatie van paardenbakken. Paardenbakken voor hobbymatig gebruik worden alleen in de zone AW-LW bij (vrijkomende) agrarische bedrijfscomplexen toegestaan.
4.3. Natuur Het uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden worden daartoe als zodanig bestemd. Daarnaast zal in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor de realisatie van de ecologische verbindingszones zoals aangegeven in figuur 3.2.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Nadere uitwerking
53
Agrarisch natuurbeheer Naast realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur vindt door agrariërs op vrijwillige basis natuur- en landschapsbeheer plaats. Ondanks dat de gemeente voorstander is van de wijze waarop de agrarische sector bijdraagt aan beheer van natuur en landschap, is het bestemmingsplan niet het aangewezen instrument om dit te reguleren. Het bestemmingsplan verzet zich in ieder geval niet tegen agrarisch natuurbeheer. Bij mogelijke afwegingen die in het kader van dit bestemmingsplan worden gedaan en waarbij agrarisch natuurbeheer een rol speelt, zal dat belang zwaar wegen. Zoekgebied natuur De Mariapolder is in het streekplan aangewezen als zoekgebied natuur. De gemeente heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt en staat er in beginsel niet afwijzend tegenover. Omdat er op dit moment geen concrete ontwikkelingen aan de orde zijn, wordt de mogelijkheid voor natuurontwikkeling in de Mariapolder niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Mocht hier in de toekomst verandering in komen dan wordt dit via een aparte bestemmingsplanprocedure geregeld. Flora- en faunawet Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en maakt gebruikelijke agrarische activiteiten mogelijk. Er wordt bijvoorbeeld geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw voor of ingrijpende wijzigingen van het agrarische grondgebruik. Formeel dient voor alle nieuwe (bouw)werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping, nieuwe agrarische bebouwing) vrijstelling te worden aangevraagd op grond van de Flora- en faunawet. Op welke soorten deze aanvraag betrekking heeft hangt af van de situatie ter plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld.
4.4. Water De gemeente Strijen heeft op 25 november 2008 het gemeentelijk Waterplan voor het gehele grondgebied vastgesteld. In dit plan zijn maatregelen voorgesteld om het watersysteem op orde te brengen en duurzaam te maken. In de zin van concrete beheersmaatregelen zijn de Keur en de peilbesluiten de aangewezen instrumenten die afgestemd worden met dit bestemmingsplan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
54
Nadere uitwerking
4.5. Cultuurhistorie en archeologie 4.5.1. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Onderdeel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en ensembles. In het bestemmingsplan worden alle rijksmonumenten en de gemeentelijke monumentenlijst opgenomen en op de plankaarten aangegeven waar deze liggen. De rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten worden respectievelijk beschermd in het kader van de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening Strijen. Op de plankaart zijn eveneens de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en elementen aangegeven. Om het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en elementen te stimuleren, is in het bestemmingsplan bepaald dat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en elementen niet mag worden vergoot of veranderd, tenzij hiervoor ontheffing is verleend. Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand. Daarnaast wordt de sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aan een aanlegvergunning gekoppeld.
4.5.2. Archeologie Aan de gronden waarvoor een redelijke tot zeer grote archeologische verwachtingswaarde geldt, is een dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied gegeven, waarin het archeologische belang tot uitdrukking komt. Een dubbelbestemming is wenselijk, omdat de gronden waarin zich (mogelijk) archeologische vindplaatsen bevinden, ook voor andere doeleinden (moeten kunnen) worden gebruikt. Ingeval van bouwactiviteiten dient met het archeologische belang rekening te worden gehouden. Om deze belangenafweging te kunnen afdwingen, is in het bestemmingsplan bepaald dat voor de betrokken bouwactiviteiten alleen bouwvergunning kan worden verleend, nadat daarvoor archeologisch onderzoek is uitgevoerd door een gecertificeerd bedrijf. In de dubbelbestemming wordt tevens bepaald dat voor ingrepen (werken of werkzaamheden) die een bedreiging voor (eventueel) aanwezig archeologisch erfgoed kunnen vormen, een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders is vereist.
4.6. Recreatie en toerisme In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Verblijfsrecreatie zijn die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, bijvoorbeeld bed & breakfast. Onder dagrecreatie worden vormen van recreatie verstaan, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf. Bijvoorbeeld wandelen, fietsen, zwemmen, kanoën, veldsport of natuurobservatie of het gebruik van overdekte dagrecreatieve voorzieningen.
4.6.1. Verblijfsrecreatie In het plangebied komen verschillende vormen van verblijfsrecreatie voor. Om een helder onderscheid te maken in de diverse vormen van verblijfsrecreatie maakt de gemeente een nieuwe indeling, in overeenstemming met het 'Kampeerbeleid Hoeksche Waard 2008', waarbij een aantal categorieën gehanteerd worden:
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Nadere uitwerking
55
Kampeerterreinen en bed & breakfast Kampeerterreinen Categorie I : toeristische plaatsen voor toercaravans, vouwwagens, campers, tenten en huifkarren; Categorie II : naast categorie I tevens stacaravans, chalets, trekkershutten en tenthuisjes van maximaal 55 m²; Categorie III : naast categorie I en II tevens stacaravans en chalets van maximaal 80 m². In het plangebied is momenteel één kampeerterrein aanwezig die valt onder categorie II en derhalve zo bestemd wordt. Daarnaast is het beleid van de gemeente gericht op het handhaven van het recreatieve karakter van verblijfsrecreatie. Permanente bewoning is dan ook niet toegestaan. Kleinschalig kamperen Kleinschalig kamperen is alleen via ontheffing in zone AW-LW als nevenfunctie toegestaan bij agrarische bedrijven. Kleinschalig kamperen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn en er dient dan ook rekening te worden gehouden met de omliggende, bestaande agrarische bedrijven (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden). Voorwaarde voor het toestaan van kleinschalig kamperen is dat het complex landschappelijk wordt ingepast. Stacaravans worden uitgesloten voor kleinschalig kamperen vanwege landschappelijke redenen. Op deze wijze wordt voorkomen dat mogelijkheden gecreëerd worden voor permanent aanwezige kampeermiddelen. Gedurende het gehele jaar worden maximaal 25 kampeermiddelen en minimaal 0,5 ha per agrarisch bedrijf toelaatbaar geacht. Overig kamperen Tijdelijk kamperen ten behoeve van evenementen of voor groepen met een gemeenschappelijk doel wordt middels een algemene ontheffingsbevoegdheid toegestaan. Binnen het plangebied is één paalkampeerterrein mogelijk gemaakt. Naast een toilet en een waterpomp, is er plek voor maximaal drie trekkerstenten die binnen een straal van 10 m van de paal moeten staan voor maximaal 72 uur. Bed & breakfast Kleinschalige logies (maximaal 2 kamers en 5 gasten), ook wel bed & breakfast genoemd, zijn als neven- of vervolgfunctie bij een (voormalig) agrarisch bedrijf en bij burgerwoningen toegestaan conform het 'Kampeerbeleid Hoeksche Waard 2008'. Recreatiewoningen Daarnaast komen er in het plangebied een aantal recreatiewoningen voor die niet op aangewezen kampeerterreinen staan. Deze recreatiewoningen worden conform de bestaande situatie bestemd. Ruimtelijke zonering De mogelijkheid voor uitbreiding en nieuwvestiging van kampeerterreinen is onder voorwaarden mogelijk en dient aan te sluiten bij de kwaliteitszonering van de Structuurvisie Hoeksche Waard, Ontwerp Ruimtelijk Plan, weergegeven in figuur 3.3. Indien er concreet sprake is van uitbreiding of nieuwvestiging dan wordt dit via een aparte procedure mogelijk gemaakt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
56
Nadere uitwerking
4.6.2. Dagrecreatie Algemeen Recreatieve ontwikkelingen dienen de agrarische gebruikswaarde van het plangebied zo min mogelijk te hinderen. Verder dienen recreatieve ontwikkelingen getoetst te worden aan de gevolgen voor natuur en landschap, hetgeen onder meer betekent dat met name extensieve recreatievormen inpasbaar zijn en mogelijk gemaakt worden (wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, schaatsen, vissen). Kinderboerderijen worden als nevenfunctie middels ontheffing toegestaan in de zone AW-LW. Naast een kinderboerderij als nevenfunctie is dit ook al vervolgfunctie mogelijk binnen de zone AW-LW. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het realiseren van kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals informatie- en routeborden en een picknickbank, wordt in het gehele plangebied rechtstreeks mogelijk gemaakt. Jachthaven In het plangebied is één jachthaven aanwezig. Deze jachthaven is een vorm van dagrecreatie en zal positief bestemd worden. De bestemming zal aansluiten op en 1-op-1 overgenomen worden uit het bestemmingsplan Oevergebied van de gemeente Strijen.
4.7. Verkeer De HSL die door het gebied loopt wordt positief bestemd. De nieuwe randweg ten zuiden en oosten van de kern Strijen wordt niet in het bestemmingsplan opgenomen omdat hiervoor een afzonderlijk bestemmingsplan wordt opgesteld.
4.8. Niet-agrarische bedrijven en detailhandel Voortzetting huidige (detailhandels)bedrijven In het plangebied komen verspreid enkele niet-agrarische bedrijven voor, die behoren tot de categorieën 1 t/m 3 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bestaande niet-agrarische bedrijven die in vigerende bestemmingsplannen reeds positief zijn bestemd en bedrijven die al gedurende langere tijd in het plangebied legaal zijn gevestigd (veelal op voormalige agrarische bedrijfscomplexen), worden in principe positief bestemd. Uitgangspunt daarbij is dat het om ruimtelijk-planologische motieven niet noodzakelijk is en om financieeleconomische motieven niet haalbaar is om deze bedrijven te verplaatsen naar een bedrijventerrein. De bestaande bedrijven uit de categorieën 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden algemeen toelaatbaar gesteld. Indien ter plaatse reeds een bedrijf aanwezig is uit een hogere categorie, worden deze activiteiten specifiek bestemd. Dit betekent dat na bedrijfsbe-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Nadere uitwerking
57
eindiging eenzelfde bedrijf met gelijke bedrijfsactiviteiten terug kan komen of een bedrijf met activiteiten in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij een positieve bestemming van bedrijfsactiviteiten geldt voor de uitbreiding van de bebouwing het volgende. Op basis van jurisprudentie kan niet zonder meer worden volstaan met het vastleggen van de bestaande bebouwing. Met het oog op het toekomstperspectief dient te worden getoetst in hoeverre uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. In dit bestemmingsplan wordt daarbij uitgegaan van een uitbreiding van 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen binnen het huidige bouwvlak. De 10% uitbreidingsruimte heeft uitsluitend betrekking op het bebouwingsoppervlak en niet op het bouwvlak. In de zone AW-LW is de uitbreiding van 10% bij recht toegestaan. De uitbreidingsmogelijkheden in polder het Oudeland worden via ontheffing mogelijk gemaakt. Op deze manier is er een nadere afweging mogelijk waarbij voornamelijk gelet wordt op de landschappelijke en cultuurhistorische inpasbaarheid. Binnen de bestemming Bedrijf wordt een zekere flexibiliteit opgenomen wat betreft de mogelijke vervolgactiviteiten. De vervolgfuncties, die ter plaatste van de bestemming Bedrijf mogelijk worden gemaakt, komen gedeeltelijk overeen met de vervolgfuncties ter plaatse van agrarische bouwvlakken. Voor de vervolgfuncties wordt verwezen naar tabel 4.2. Om te voorkomen dat niet-agrarische bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten via de vervolgfuncties kunnen omschakelen naar een categorie 3-bedrijf worden de agrarisch verwante en niet-agrarische vervolgfuncties uit tabel 4.2 niet mogelijk gemaakt als vervolgfunctie voor niet-agrarische bedrijven.
4.9. Wonen Aan bestaande (legale) burgerwoningen met de bijbehorende erven wordt een bestemming Wonen toegekend. De tuinen worden aangegeven middels de bestemming Tuin. In principe hebben alle aaneengesloten woonbestemmingen een gezamenlijk bouwvlak gekregen. Aan dit bouwvlak is een cijfer toegevoegd dat aangeeft hoeveel woningen hier maximaal aanwezig mogen zijn. Dit geldt niet voor woningen die voorzien zijn van een aanduiding. Omdat het gebruik en de mogelijkheden van deze woningen dermate afwijkt, is voor deze woningen een apart bouwvlak opgenomen. Voor vrijstaande woningen die vrijstaand dienen te blijven is de aanduiding 'vrijstaand' opgenomen. De inhoud van een woning mag maximaal 650 m³ bedragen exclusief maximaal 75 m² bijgebouwen en overkappingen (exclusief ondergrondse bouwlagen). Woningen die gerealiseerd worden in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling hebben eveneens een inhoudsmaat van 650 m³. Via de geleidende schaal kan de inhoud tot maximaal 1.000 m³ worden vergroot, exclusief maximaal 75 m² bijgebouwen en overkappingen (exclusief ondergrondse bouwlagen). Nevenfuncties in voormalige agrarische bedrijfscomplexen Voormalige agrarische bedrijfscomplexen die nu een woonfunctie hebben, bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. Indien dergelijke voormalige agrarische bedrijfscomplexen enkel als woning worden bestemd, wordt geen recht gedaan aan het meest doelmatige gebruik van gronden en gebouwen. Om die reden zijn voormalige boerderijen waarin nu wordt gewoond, voorzien van een passende aanduiding. De nevenfuncties die ter plaatse van deze bestemming zijn toegestaan en/of via ontheffing worden toegestaan, komen gedeeltelijk overeen met de nevenfuncties die per zone toelaat-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
58
Nadere uitwerking
baar worden geacht voor de hier nog aanwezige agrarische bedrijven. Nevenfuncties met een sterke relatie met het agrarisch bedrijf (zoals opslag van agrarische goederen) en meer bedrijfsmatige activiteiten, worden niet toegestaan bij de voormalige agrarische bedrijfscomplexen. Het wonen moet wel te allen tijde de hoofdfunctie blijven. Voorts geldt ter plaatse van de bestemming Wonen de saneringsregeling van agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij na sanering ten hoogste 50% mag worden teruggebouwd. Daarbij geldt ter plaatse van de bestemming Wonen bovendien dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen na sanering niet meer dan 200 m² mag bedragen. Aan-huis-gebonden beroepen Bij burgerwoningen en (agrarische) bedrijfswoningen is het uitoefenen van een beroep-aanhuis bij recht toegestaan. Dit houdt in dat zogenaamde vrije beroepen waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 80 m² mag worden benut ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De volgende voorwaarden zijn eveneens van toepassing: er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving; ten behoeve van de gewijzigde functie geen extra parkeergelegenheden noodzakelijk zijn; het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer; er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten; degene die de activiteiten verricht dient tevens de gebruiker van de eigenlijke woning te zijn. Nieuwbouw van woningen Vanuit provinciaal en regionaal beleid is de bouw van nieuwe woningen in het buitengebied uitgesloten. Ook de volkshuisvestingsnota van de gemeente Strijen is opgenomen dat de woningen in de kern gebouwd moeten worden. Dit beleid wordt vertaald in dit bestemmingsplan. In het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling van de provincie is het mogelijk van dit beleid af te wijken. Een belangrijke voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst (zie paragraaf 4.11.3). Omdat het toepassen van deze regeling veelal maatwerk vereist, worden deze ontwikkelingen mogelijk gemaakt via een afzonderlijke procedure. Woonschepen Binnen het plangebied zijn een aantal woonschepen aanwezig. Deze woonschepen worden positief bestemd. Voor het oppervlak en de bouwhoogte van de woonschepen wordt aangesloten bij de bestaande situatie. Omdat deze woonschepen in een historische havenkanaal liggen is het op termijn gewenst deze woonschepen te saneren. Voor de sanering van de aanwezige woonschepen heeft de gemeente een aparte regeling. De regeling betreft het verlenen van medewerking voor de realisatie van een burgerwoning op een passende locatie voor de sanering van een aanwezig woonschip. Deze regeling wordt niet opgenomen in dit bestemmingsplan maar middels een aparte procedure mogelijk gemaakt. Landgoederen In de zones AW-NLW en N zijn nieuwe landgoederen niet toegestaan. In zone AW-LW is de stichting van nieuwe landgoederen in beginsel alleen mogelijk aansluitend aan- en ter ver-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Nadere uitwerking
59
sterking van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), Randstadgroengebieden en bestaande recreatiegebieden. Nieuwe landgoederen worden via en wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. De Nota Regels voor Ruimte van de provincie aangevuld met de randvoorwaarden uit de Nota landgoederen Hoeksche Waard vormen het toetsingskader. Onder andere de volgende randvoorwaarden zijn van toepassing: de minimale omvang van een landgoed is 5 ha aaneengesloten gebied en dient aan te sluiten bij bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en -linten; indien het landgoed niet aansluit bij bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en -linten geldt een minimale omvang van 10 ha; per 5 ha is maximaal 1.000 m² aan bebouwing inclusief bijgebouwen toegestaan; 10% van het nieuwe landgoed behoort tot het private deel, de huiskavel, waarvan maximaal 20% bebouwd mag worden; het landgoed mag vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven; er dient een inrichtingsplan ten grondslag te liggen. Stichting van een nieuw landgoed in de PEHS, Vogelrichtlijngebieden, Habitatrichtlijngebieden en andere in het streekplan aangewezen gebieden van grote cultuurhistorische of archeologische waarde is uitgesloten.
4.10.
Windenergie
Solitaire windturbines worden vanwege de aantasting van de openheid van het landschap niet toegestaan. Voor de aanwezige windmolens is de bestaande maat (ashoogte) vastgelegd als maximaal toelaatbaar. Windturbines met een maximale totale hoogte tot 15 m of met een verticale as met een maximale hoogte van 5 m of voor een windturbine zonder wieken met een maximale rotordiameter van 2 m, worden in de zone AW-LW via ontheffing als nevenfunctie toegestaan.
4.11.
Overige onderwerpen
4.11.1. Externe veiligheid Ten einde de externe veiligheid rond risicobronnen te waarborgen, worden waar nodig rondom die bronnen contouren aangegeven waarbinnen geen nieuwe gevoelige functies zijn toegestaan. Binnen het plangebied zijn geen risicorelevante bedrijven aanwezig. Bij het mogelijk maken van nieuwe functies in het noordelijk deel van het plangebied dient rekening te worden gehouden met het invloedsgebied van het lpg-station aan de Trambaan, net buiten het plangebied. De route gevaarlijke stoffen (Edisonweg, Christiaan Huygensstraat, Industriestraat, Trambaan) is een gemeentelijk vastgestelde route. Dit levert echter geen belemmering voor het bestemmingsplan op, omdat de PR 10-6-contour niet buiten de weg ligt en er in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt binnen 200 m van deze route. Over de Dordtsche Kil en over de A16 aan de overzijde van de Hollandsch Diep vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Ook moet rekening gehouden worden met de HSL die door het gebied loopt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
60
Nadere uitwerking
Aan de overzijde van het Hollandsch Diep ligt industrieterrein Moerdijk. De geluidszone van dit industrieterrein loopt voor een klein deel over het plangebied. Bij het mogelijk maken van nieuwe functies in het zuidelijke deel van het plangebied dient hiermee rekening te worden gehouden. Er dient rekening te worden gehouden met een redelijke kans op explosieven in de Mariapolder en de polder Oud-Beveroord. Hiervoor wordt een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Het plangebied valt ook onder het laagvlieggebied van defensie.
4.11.2. Kabels en leidingen In het plangebied liggen een aantal leidingen (zie tabel 14.1 op pagina 142/143). In dit bestemmingsplan worden alleen de leidingen opgenomen die planologisch relevant zijn en waar beschermingszones/toetsingsafstanden aan gekoppeld zijn. De aard van het gebied is momenteel agrarisch. In het geval van planologische, technische of economische belangen, kan van deze toetsingsafstand worden afgeweken. Hierbij dienen volgens de circulaires ten minste risicoafstanden tot een woonbestemming te worden aangehouden.
4.11.3.
Ruimte voor Ruimte
Met het oog op de gewenste ontstening van het buitengebied en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, wordt in het bestemmingsplan een Ruimte-voor-Ruimteregeling opgenomen. De regeling voorziet erin dat voor het slopen van een oppervlak van 1.000 m² aan (voormalige agrarische) bedrijfsgebouwen (met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen) of 5.000 m² aan kassen ter compensatie, onder voorwaarden, één nieuwe burgerwoning mag worden gebouwd. De Ruimte-voor-Ruimteregeling voorziet in het terugbouwen van maximaal drie extra woningen op de locatie waar de bedrijfsgebouwen of kassen worden gesaneerd. Binnen het bestemmingsplan is er niet voor gekozen om een generieke regeling (wijzigingsbevoegdheid) op te nemen om een ruimtelijke afweging te maken of de extra woning op dezelfde plaats of op een andere locatie dan waar de bebouwing is gesloopt teruggebouwd kan worden. Om dit mogelijk te maken dient een aparte procedure te worden gevolgd en wordt er geen generieke regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5. Juridische planbeschrijving
5.1. Inleiding Er is gekozen voor een op onderdelen ontwikkelingsgericht en op onderdelen conserverend plan. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitbepalingen (ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere neven- en vervolgfuncties en de bouwmogelijkheden op agrarische bedrijven en de vervolgfuncties voor niet-agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe functies en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd, zoals deze in het streekplan en van de provincie Zuid-Holland en de structuurvisie van de Hoeksche Waard zijn vastgelegd. In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven. Vooruitlopend op de wettelijke verplichting op 1 juli 2009 is gebruikgemaakt van de SVBP2008 voor de planregels en de verbeelding.
5.2. Bestemmingsregeling Bestemmingen Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige hoofdfuncties overeenkomstig het huidige gebruik, zoals agrarische bedrijven, woningen, niet-agrarische bedrijven, water en wegen. De bestemmingen zijn voorzien van bouwregels, waarbij op de verbeelding bouwvlakken zijn aangegeven.
5.3. Artikelsgewijze toelichting op de planregels Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Artikel 2 Wijze van meten Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
62
Juridische planbeschrijving
Hoofdstuk 2 Bestemmingen Artikelen 3 t/m 28 Diverse bestemmingen op basis van het huidige gebruik In deze artikelen zijn de gronden bestemd overeenkomstig het huidige gebruik (daaronder begrepen voorgenomen gebruik waarvoor concrete, te honoreren plannen bestaan). Ter toelichting op diverse bestemmingsartikelen wordt voorts het volgende opgemerkt. Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden en artikel 4 Agrarisch met waarden Natuur- en landschapswaarden Dit bestemmingsplan kent twee verschillende agrarische bestemmingen. Deze bestemmingen zijn gebaseerd op de zonering zoals weergegeven in figuur 3.4. Door voor deze systematiek te kiezen, is het mogelijk voor beide zones aparte regelingen op te nemen waardoor aanwezige waarden worden beschermd. Om dit te bewerkstelligen wordt onderscheid gemaakt in bijvoorbeeld het toegestane grondgebruik, de bouwregels en de toegestane neven- en vervolgfuncties. Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven wat rechtstreeks toegestaan is. In de huidige situatie komt het echter voor dat bedrijven een andere agrarische functie uitoefenen dan datgene wat in de betreffende zone is toegestaan. Deze bedrijven worden voorzien van een specifieke functieaanduiding. Voor de aanwezige agrarische bedrijven zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestbassins, paardenbakken en overige bijgebouwen alsmede sleufsilo's en kuilplaten te worden gesitueerd. Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, in principe volledig worden bebouwd mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Buiten de bouwvlakken mogen uitsluitend terreinafscheidingen, worden gerealiseerd. In de zone AW-LW is een ontheffing opgenomen om ook de opslag van dierlijk mest buiten het bouwvlak toe te staan. Bij bijna alle agrarische bedrijven is één bedrijfswoning aanwezig. Indien reeds een tweede agrarische bedrijfswoning aanwezig is, is dit op de verbeelding aangegeven. De maximuminhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen. In artikel 3 en 4 worden akkerbouw-, vollegrondstuinbouw- en grondgebonden veehouderijbedrijven mogelijk gemaakt. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt niet mogelijk gemaakt. Alleen in de zone AW-LW is verplaatsing van akkerbouw, vollegrondstuinbouw en grondgebonden veehouderijbedrijven incidenteel mogelijk. In de tabellen 3.2 en 4.2 van de regels is aangegeven welke nevenfuncties, al dan niet na ontheffing, op het agrarisch bedrijf zijn toegestaan. De voorwaarden voor het verlenen van ontheffing zijn opgenomen in lid 3.5.1/4.5.1. Na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering zijn middels een wijzigingsbevoegdheid vervolgfuncties toegestaan. In de tabellen 3.3 en 4.3 is per zone aangegeven waar welke vervolgfuncties zijn toegestaan. In alle agrarische bestemmingen zijn middels een ontheffings- of wijzigingsbevoegdheid tevens mogelijkheden opgenomen voor de overschrijding van het bouwvlak, de realisatie van een 1e agrarische bedrijfswoning, het vergroten van het bouwvlak en het mogelijk maken van neven- en vervolgfuncties. In artikel 3 zijn aanvullend ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de opslag van dierlijk mest binnen en buiten het bouwvlak, verplaatsing van agrarische bedrijven en voor de realisatie van landgoederen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planbeschrijving
63
Artikel 5 Bedrijf De bestemming Bedrijf is toegekend aan alle niet-agrarische bedrijven. Voor de bestemming Bedrijf is gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (milieucategorieën). Verwezen wordt naar bijlage 2 van de toelichting. In zijn algemeenheid worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' toegestaan. Bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie worden specifiek bestemd. Dit betekent dat na bedrijfsbeëindiging uitsluitend een soortgelijk bedrijf is toegestaan of een bedrijf in de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Voor de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven geldt een maximum van 10% ten opzichte van de hoeveelheid bebouwing zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit oppervlak is gebaseerd op het huidige oppervlak aan bedrijfsgebouwen inclusief 10% uitbreidingsmogelijkheid. De rechtstreekse uitbreidingsmogelijkheid geldt alleen voor bedrijven in de zone Agrarisch met landschapswaarden (zie figuur 3.4). Voor bedrijven in de zone Agrarisch met natuur- en landschapswaarden wordt de 10% uitbreidingsmogelijkheid via ontheffing mogelijk gemaakt. Voor bedrijven die de bedrijfsvoering beëindigen is middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen voor een vervolgfunctie. Gezien de ligging van de huidige bedrijven in de zone Agrarisch - Natuur- en landschapswaarden, wordt geen onderscheid gemaakt in de toelaatbaarheid per zone. Indien na beëindiging van het agrarisch bedrijf een bedrijfsbestemming of na beëindigen van een niet-agrarisch bedrijf een andere bedrijfsbestemming wordt toegekend, moet worden voorkomen dat het oppervlak aan bedrijfsgebouwen kan worden vergroot op basis van de bestemming Bedrijf (bestaand +10%). Algemeen uitgangspunt bij het toestaan van een vervolgfunctie is dat er geen extra gebouwen mogen worden gebouwd. Om die reden zijn deze voormalige (agrarische) bedrijven op de plankaart aangegeven met een functieaanduiding. In de regels is bepaald dat het oppervlak aan bedrijfsgebouwen op gronden met deze bestemming niet mag worden vergroot. Artikel 6 Bedrijf - Gronddepot Voor het baggerspeciedepot ten westen van de Sasseplaat in het zuiden van het plangebied is een aparte bestemming opgenomen. Hiervoor is gekozen omdat de regeling voor het baggerspeciedepot sterk afwijkt van de regeling zoals deze is opgenomen voor de overige bedrijven in het plangebied. De gronden zijn bestemd voor de opslag, be- en verwerking van baggerspecie met de bijbehorende voorzieningen. De bestemming is opgenomen voor het gehele omdijkte depot inclusief de omdijkingen en de voorzieningen. Binnen de bestemming is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor de aanleg van kabels en leidingen na het operationeel worden van het depot. Hiermee kunnen, na het operationeel worden van het depot, regels worden gesteld ter bescherming van de natuurwaarden. Voor de bestemmingslegging van deze gronden is aangesloten bij het bestemmingsplan Baggerspeciedepot Hollandsch Diep, vastgesteld op 24 februari 2004 en goedgekeurd door GS bij besluit van 15 juni 2004. Echter, omdat het bestemmingsplan Buitengebied is opgesteld conform de standaarden uit de SVBP2008, is het niet mogelijk het bestemmingsplan Baggerspeciedepot Hollandsch Diep 1 op 1 over te nemen. Het voornaamste verschil is dat het opnemen van niet-geometrisch bepaalde aanduidingen en het opnemen van doorsneden niet meer mogelijk is. Om deze reden is er in het bestemmingsplan Buitengebied voor gekozen een globale bestemming op te nemen die voorziet in de mogelijke realisatie van alle functies zoals opgenomen in het bestemmingsplan Hollandsch Diep. Omdat het grondgebied binnen het bestemmingsplan Buitengebied in verhouding dermate klein is, ligt het niet in de lijn der verwachting dat er afgeweken wordt van de inrichting zoals voorgestaan wordt met het be-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
64
Juridische planbeschrijving
stemmingsplan Hollandsch Diep. De wijze van bestemmen zal hierdoor niet tot problemen leiden. Artikel 7 Bos Deze bestemming is toegekend aan het bestaande bos in het plangebied. Binnen deze bestemming is tevens extensieve dagrecreatie mogelijk gemaakt. Artikel 8 Detailhandel Deze bestemming is toegekend aan de aanwezige detailhandel en/of dienstverlening. Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. Artikel 9 Groen De bestemming Groen is opgenomen voor die delen van het plangebied die niet binnen de bestemming Natuur of Bos vallen, maar die wel beschermd dienen te worden, bijvoorbeeld de aanwezige dijken in het plangebied. Ook de speelvoorzieningen vallen binnen de bestemming Groen. Artikel 10 Horeca De bestemming Horeca is toegekend aan de bestaande horecabedrijven. Voor wat betreft de toegestane horeca-activiteiten, is gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat zijn de horeca-activiteiten gecategoriseerd (zie bijlage 4). In de planregels wordt naar deze categorieën verwezen. Artikel 11 Maatschappelijk In de wijzigingsregels ten behoeve van vervolgfuncties is opgenomen dat bedrijven die gebruikmaken van deze regeling een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming dienen te krijgen. Dit artikel is opgenomen voor een voormalig agrarisch bedrijf met een maatschappelijke vervolgfunctie. De aanduiding 'zorgboerderij' geeft aan dat het een zorgboerderij betreft. Artikel 12 Maatschappelijk - Begraafplaats en Artikel 13 Maatschappelijk - Religie Vanwege het specifieke karakter van deze functies, is ervoor gekozen om voor beide functies een aparte bestemming op te nemen waarbinnen het huidige gebruik is bestemd. Artikel 14 Natuur-1 Aan de natuur in de Polder het Oudeland, de Sassenplaat en de gronden ten zuiden van de jachthaven, is de bestemming Natuur-1 toegekend. Gezien de kenmerken van de natuur ter plaatse van het baggerspeciedepot, is ook aan deze gronden de bestemming Natuur-1 toegekend. De bestemming Natuur-1 is gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Het extensief medegebruik zoals dat momenteel plaatsvindt, is in te passen in deze bestemming. De thans uitgeoefende activiteiten ten behoeve van het beheer staan ten dienste van het behoud en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van de gebieden. Het aanlegvergunningenstelsel is hierop toegesneden. Aan het havenhoofd van de jachthaven van Strijensas is een monumentale lichtopstand aanwezig. Hiervoor is op de plankaart de aanduiding specifieke vorm van bedrijf-6 opgenomen. Artikel 15 Natuur-2 Naast de aanwezige natuurbestemmingen die vallen binnen de bestemming Natuur-1, is de Albert-, Pieters- en Leendertspolder aangewezen als gebied waar natuurontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Voor deze gronden is de bestemming Natuur-2 opgenomen en zijn naast
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planbeschrijving
65
natuurontwikkeling tevens bestemd voor extensief recreatief medegebruik zoals wandelpaden, vogelkijkhutten, een schuilplaats, een uitkijktoren en natuurkamperen. Middels een aanduiding op de verbeelding zijn aan te leggen kaden, fiets- en ruiterpaden, een ijsbaan en een strand bestemd. Om dat de ontwikkeling van natuur veel ingrijpende maatregelen met zich meebrengt, is een uitgebreid aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Indien werken en werkzaamheden dienen ter uitvoering van inrichting en beheer, is het aanlegvergunningenstelsel van toepassing. Artikel 16 Recreatie - Dagrecreatie Recreatieve activiteiten waarbij geen sprake is van nachtverblijf zijn bestemd als Recreatie Dagrecreatie. In dit plangebied vallen alleen de aanwezige volkstuinen hieronder. Per tuin is ten hoogste 1 hobbykas en 1 bergplaats toegestaan. In de bouwregels zijn regels opgenomen om het oppervlak en de hoogte te regelen. Voor het totaal toegestane bebouwd oppervlak wordt gebruikgemaakt van een percentage. Artikel 17 Recreatie - Jachthaven De jachthaven in het zuiden van het plangebied heeft een specifiek op het gebruik toegesneden bestemming gekregen. Hierbij is aangesloten op de vigerende regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Oevergebied. Dit houdt in dat er rekening is gehouden met de aanwezige bouwwerken en dat daarom tevens horeca tot ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten in de vorm van een restaurant is toegestaan. Artikel 18 Recreatie - Verblijfsrecreatie Binnen deze bestemming is er in tegenstelling tot dagrecreatie wel sprake van nachtverblijf. Het in het plangebied aanwezige kampeerterrein alsmede de recreatiewoningen vallen binnen deze bestemming. Omdat alleen het huidige gebruik gewenst is, wordt gebruikgemaakt van specifieke aanduidingen. Voor de aanwezige recreatiewoningen is in de verschillende vigerende plannen geen eenduidige bouwregeling opgenomen. Er is voor gekozen om de recreatiewoningen in het noorden als uitgangspunt te nemen. Afwijkingen op de regeling voor deze recreatiewoningen zijn in de regels verwerkt middels specifieke bouwaanduidingen. Artikel 19 Sport De bestemming Sport is in zijn algemeenheid toegekend aan de golfbaan in het plangebied. Naast de golfbaan zelf zijn de bijbehorende voorzieningen zoals een clubgebouw, bergruimten, een afslagplaats en een driving-range toegestaan. Ook wordt ondergeschikt aan de golfbaan een tennisbaan toegestaan. De groei van het aantal maneges in het plangebied is een ongewenste ontwikkeling. Om de bestaande manege positief te bestemmen wordt daartoe een functieaanduiding opgenomen. Artikel 20 Tuin De gronden voor de voorgevel en in het verlengde van de woning hebben de bestemming Tuin gekregen. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Artikel 21 Verkeer In het plan is voor de wegen, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 15 m. Daar waar de HSL middels een tunnel onder de weg doorloopt, is een specifieke aanduiding opgenomen om dit mogelijk te maken.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
66
Juridische planbeschrijving
Artikel 22 Verkeer - Grindpad Omdat de gemeente waarde hecht aan het behoud van cultuurhistorische wegpatronen in Polder het Oudeland, is voor de bestaande grindpaden die binnen de bestemming Verkeer vallen een aangepaste bestemming Verkeer - Grindpad opgenomen. Middels een aanlegvergunning worden deze grindpaden beschermd. Artikel 23 Verkeer - Railverkeer Het gedeelte van de HSL, gelegen in de gemeente Strijen is bestemd voor Verkeer - Railverkeer. De regeling voor de HSL is overgenomen uit het bestemmingsplan HSL-Zuid Hoesche Waard. Behalve de spoorbaan zelf, vallen ook de (spoor)technische bouwwerken en voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, speciale constructies voor de spoorlijn en bereikbaarheidswegen. In de bouwregels is opgenomen dat alleen gebouwen en bouwwerken zijn toegestaan die nodig zijn voor het gebruik en de instandhouding van de spoorlijn. Artikel 24 Water-1 De bestemming Water-1 is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd. Artikel 26 Water-2 De bestemming Water-2 is toegekend aan het Hollandsch Diep, de toegangsvaart naar de jachthaven en de kreken gelegen in de EHS. Het Hollandsch Diep maakt deel uit van de voormalige getijdenwateren van de Nederlandse delta. De wateren zijn als zodanig van belang voor de waterhuishouding, de beroepsvaart en de waterrecreatie. Daarnaast zijn ze vanwege hun landschappelijke en natuurwaarden van belang. Derhalve wordt voor deze gronden behoud en waar mogelijk versterking van de landschappelijke en natuurwaarden voorgestaan. Om de specifieke functie van het water te behouden is een apart artikel (Water-2) opgenomen. Ten aanzien van een aantal werken en werkzaamheden, zijn door middel van een aanlegvergunningenstelsel beperkingen opgelegd. De normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder beperkingen worden uitgevoerd. Artikel 25 Wonen Alle burgerwoningen en bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn als zodanig bestemd. De inhoudsmaat bedraagt in het algemeen maximaal 650 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Daarnaast is 75 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Omdat er een aantal verschillende vigerende bestemmingsplannen zijn samengevoegd, vallen niet alle woningen in deze algemene regeling. Voor deze betreffende woningen is een afwijkende maat opgenomen door middel van een aanduiding. Op deze manier blijven de bestaande rechten van de betreffende woningen gewaarborgd. Via een ontheffingsbevoegdheid is de mogelijkheid opgenomen om de maximale inhoudsmaat ter plaatse van de aanduiding 'voormalig bedrijfscomplex' te overschrijden. Als voorwaarde geldt dat er sprake is van het bij de woning betrekken van een nog niet voor bewoning gebruikt gedeelte van een voormalige boerderij waarvan de huidige woning deel uitmaakt. Daarnaast dient het overschrijden van de inhoudsmaat bij te dragen aan het behoud van typerende boerderijen. Ter plaatse van de Oudendijk 12/12a is, naast een afwijkende maat, ook afwijkend gebruik toegestaan. Daarom is voor dit perceel de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1' opgenomen. Voormalige (agrarische) bedrijven hebben een functieaanduiding gekregen. Vanwege het vaak grote oppervlak aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen, is ervoor gekozen voor deze percelen ruimere gebruiksmogelijkheden, in de vorm van nevenfuncties, op te nemen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planbeschrijving
67
Voorwaarde is wel dat de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid en nieuwe gebouwen niet mogen worden opgericht, tenzij bebouwing wordt gesaneerd. Artikel 27 t/m artikel 38 Leidingen De planologisch relevante leidingen en leidingstroken zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na ontheffing toegestaan. Alvorens burgemeester en wethouders over een verzoek om ontheffing beslissen, winnen zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een aanlegvergunning opgenomen. Artikel 39 Waarde - Archeologie Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een aanlegvergunning voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden: het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; het verlagen of verhogen van het waterpeil; het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing met een groter oppervlak dan 100 m². Een aanlegvergunning is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Artikel 40 Waterstaat Voor gronden en wateren is de waterhuishoudkundige functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor ontheffing is verleend door burgemeester en wethouders. Ontheffing wordt verleend als de waterstaatsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Burgemeester en wethouders winnen hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij het waterschap Hollandse Delta, voordat ze beslissen op het verzoek om ontheffing. Artikel 41 Waterstaat - Waterkering Voor waterkeringen is de waterkerende functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor ontheffing is verleend door burgemeester en wethouders. Ontheffing wordt verleend als de waterkeringen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Burgemeester en wethouders winnen hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat ze beslissen op het verzoek om ontheffing.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
68
Juridische planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 42 Antidubbeltelbepaling Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw. Artikel 43 Algemene bouwregels Bestaande maten Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels onbedoeld geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen. Afstand van woningen tot wegen Omdat in dit bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden mogelijk gemaakt, is het in het kader van de Wet geluidhinder noodzakelijk de geluidsbelasting op de gevels van woningen te berekenen. In dit lid zijn de afstandsnormen van de gevel tot de as van de weg die hieruit voortvloeien, opgenomen. Ingevolge de Wet geluidhinder is het niet toegestaan woningen te realiseren op een kortere afstand dan in de tabel is genoemd. Indien uit onderzoek blijkt dat aan de grenswaarde kan worden voldaan, kan ontheffing worden verleend van deze afstand. Afstand van gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven Om te voorkomen dat landbouwbedrijven, nu of in de toekomst, belemmeringen ondervinden van burgerwoningen, is in dit artikel bepaald dat bij (ver)bouw van woningen die niet tot het eigen agrarisch bedrijf behoren, op een afstand van 25 tot 100 m van het agrarisch bedrijf moeten liggen. Deze bepaling heeft tot doel de aanwezige agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering te beperken als gevolg van de komst of uitbreiding van gevoelige functies. Hiervan kan ontheffing worden verleend als er uit een oogpunt van milieuwetgeving geen nadelige invloed zal zijn op het betreffende agrarische bedrijf. Er moet van worden uitgegaan dat iedere verkleining van de afstand tussen de woning en een agrarisch bedrijf met zich meebrengt dat daardoor het agrarisch bedrijf in milieutechnisch opzicht in een slechtere situatie belandt. Dit betekent dat het in het algemeen niet nodig zal zijn daar van geval tot geval onderzoek naar te doen. De ontheffing maakt het mogelijk om in specifieke situaties af te wijken. Daarbij kan gedacht worden aan de beëindiging van het agrarisch bedrijf of indien de tot het agrarisch bedrijf behorende stallen op een heel andere plek opnieuw worden opgericht. Afstand van gevoelige objecten ten opzichte van kassen In dit artikel is vastgelegd welke afstand tussen kassen en gevoelige functies, zoals woningen van derden, aangehouden dient te worden. Overschrijding bouwgrenzen Om te voorkomen kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden. Artikel 44 Specifieke gebruiksregels Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planbeschrijving
69
Artikel 45 Algemene aanduidingsregels Dit artikel is opgenomen voor de gebiedsaanduiding veiligheidszone-munitie. Door middel van een aanlegvergunning, zoals opgenomen in dit artikel, wordt het verdachte gebied voor explosieven beschermd. Artikel 46 Algemene ontheffingsregels In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre ontheffing kan worden verleend voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene ontheffingsbevoegdheid (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet. Tevens is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen om tijdelijk kamperen toe te staan. Artikel 47 Algemene wijzigingsregel Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'veiligheidszonemunitie' te verwijderen indien de aanwezige munitie is geruimd. Artikel 48 Algemene procedure regel Bij de voorbereiding van besluiten dienen bepaalde procedureregels in acht te worden genomen. De belangen en rechtsbescherming van de burgers zijn hierdoor beter gewaarborgd. Ook op basis van het bestemmingsplan worden besluiten genomen. Teneinde rechtsbescherming te waarborgen, is in onderhavig artikel bepaald dat bij de voorbereiding van besluiten, voortkomend uit een wijzigingsbevoegdheid, de openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Om dit niet van toepassing te verklaren op besluiten voortkomend uit een ontheffingsbevoegdheid is hiervoor een afzonderlijke procedureregel opgenomen. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 49 Overgangsrecht Overgangsrecht bouwwerken Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 49.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met ontheffing van burgemeester en wethouders. Overgangsrecht gebruik Lid 49.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Artikel 50 Slotregel Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
70
Juridische planbeschrijving
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
6. Uitvoerbaarheid
6.1. Economische uitvoerbaarheid In dit bestemmingsplan worden in beperkte mate ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nog niet mogelijk waren in de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Strijen. Het betreft in alle gevallen kleinschalige ontwikkelingen. Met grootschalige, planmatig voorbereide projecten wordt geen rekening gehouden. In hoeverre van deze mogelijkheden door de betrokken ondernemers gebruik zal worden gemaakt is onbekend. In alle gevallen zijn de individuele ondernemers verantwoordelijk voor de economische uitvoerbaarheid van hun bouwplannen. Er zullen geen werken of werkzaamheden worden uitgevoerd in het openbaar gebied, die financiële gevolgen kunnen hebben voor de gemeente.
6.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied d.d. 04-06-2009 met ingang van 08-06-2009 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Bewoners, gebruikers en andere belanghebbenden hebben in die periode de gelegenheid gehad hun schriftelijke reactie kenbaar te maken. Het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied d.d. 04-06-2009 is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro aan een aantal overleginstanties toegezonden. De ontvangen inspraak- en overlegreacties zijn in een Nota inspraak en overleg samengevat en beantwoord, waarbij is aangegeven tot welke aanpassingen dit in het voorontwerpplan heeft geleid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
72
Uitvoerbaarheid
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Deel B: Analyse
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
7. Bodem en water
7.1. Watertoets Sinds november 2003 is in het Besluit ruimtelijke ordening de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta. In het kader van de watertoets is over onderhavig bestemmingsplan en de uitgangspunten overleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap heeft tijdens dit overleg haar beleid inzake de waterkeringen toegelicht en de wijze waarop zij graag de bestemming van de waterkeringen geregeld ziet. Dit aspect is meegenomen bij de verdere uitwerking van dit voorontwerp. Ter voorbereiding van het voorontwerpbestemmingsplan is geen overleg gevoerd met Rijkswaterstaat. De overlegreactie van Rijkswaterstaat wordt als zodanig beschouwd. Bij toekomstige ontwikkelingen wordt Rijkswaterstaat in een eerder stadium betrokken.
7.2. Beleidskader duurzaam waterbeheer Rijks- en Europees beleid De hoofddoelstelling binnen de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1998) is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem. Het Rijk heeft met het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, (WB21, 2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw overgenomen. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
76
Bodem en water
Voor het buitendijkse gebied is de Beleidslijn grote rivieren van toepassing. Hierin is meer ruimte voor ontwikkelingen in het riviergebied in vergelijking met het voorheen geldend beleid uit de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier. Uiteraard staat ook in de Beleidslijn grote rivieren de veiligheid voorop. Belangen worden nu echter integraal afgewogen; restricties ten aanzien van ontwikkelingen gelden daardoor alleen voor gebieden die van belang zijn voor waarborging van de veiligheid. Door middel van de beleidslijn wordt daardoor ruimte geboden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven, zodat mogelijkheden ontstaan om de ruimtelijke en economische kwaliteit van het rivierengebied te verbeteren. Voor het buitendijkse plangebied geldt dat het Hollandsch Diep een stroomvoerend regime heeft, terwijl de buitendijkse gronden een bergend regime hebben. Voor alle rijkswateren is sinds 1996 de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) van toepassing. Volgens de wet is het (zonder vergunning) verboden om gebruik te maken van een waterstaatswerk door: daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden; daarin, daaronder of daarop vaste voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen. Per 22 december 2009 treedt de Waterwet in werking. Vanaf dat moment dienen alle buitendijkse activiteiten te worden getoetst aan deze wet en de bijbehorende regels en beleidsstukken. Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, 2008) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Een en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Het toetsingskader voor de scheepvaartaspecten is de Richtlijnen Vaarwegen 2005 (RVW 2005). De Richtlijnen Vaarwegen zijn een hulpmiddel bij het ontwerp van een vaarweg, haven, sluis of brug vanuit verkeerskundig oogpunt. Niettemin kennen de richtlijnen zekere beperkingen, waardoor ze niet zonder meer voor alle vaarwegen bruikbaar zijn. De Richtlijnen Vaarwegen zijn afgebakend tot: vaarwegen van de CEMT-klassen I tot en met V en vaarwegen voor de recreatievaart; vaarwegen zonder stroming of met een langsstroom tot 0,5 m/s; vaarwegen die niet voor zeevaart bestemd zijn. De richtlijnen zijn in de regel globaal van aard. Vaarwegen groter dan klasse V zijn te beschouwen als bijzonder geval, waarvoor altijd speciaal onderzoek is vereist. Het is niet verantwoord de getalswaarden uit de richtlijnen te extrapoleren. Deze richtlijnen zijn zowel voor de beroepsvaart als voor de recreatievaart van toepassing. Provinciaal beleid In het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW (voorloper van NBW-actueel, zie hierboven). De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bodem en water
77
meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico’s van wateroverlast en overstroming). Beleid waterbeheerder In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe het waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid én om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzes die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Voor het afkoppelen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak met een totaal aaneengesloten oppervlak van 250 m² of meer naar het oppervlaktewater, dient een vergunning te worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m², is het beleid van het waterschap erop gericht om in principe 10% van de toename te compenseren door middel van open water. In het Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006) is het beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen beschreven. In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten krijgen. Hierbij is het uitgangspunt dat waterkeringen en aangrenzende beschermingszones, zoals vastgelegd in de Legger Waterkeringen, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan (plankaart). Naast de Keur heeft het waterschap ook beleidsregels vastgesteld met betrekking tot het regelen van een 'profiel van vrije ruimte' voor toekomstige dijkverzwaringen, het leggen van kabels en leidingen en het aanbrengen van beplanting in of nabij waterkeringen. Beleid gemeente Op 25 november 2008 is het Gemeentelijk Waterplan Strijen vastgesteld, dit plan geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente. In het waterplan is een inventarisatie gemaakt van knelpunten en kansen, waarna een waterstructuurvisie is uitgewerkt waarin een ideaal beeld wordt geschetst voor het jaar 2027 en maatregelen worden geselecteerd voor de komende vijf jaar. De maatregelen worden voorgesteld om het watersysteem op orde te brengen en duurzamer te maken.
7.3. Huidige situatie Bodem en ontstaansgeschiedenis Gebaseerd op de Grondwaterkaart van Nederland, dienst grondwaterverkenning TNO, 1976, is de bodem geschematiseerd volgens tabel 7.1.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Bodem en water
79
Tabel 7.1 Bodemopbouw hoogte (m NAP)
bodemopbouw
geohydrologsiche schematisatie
geologische benaming (formatienaam)
0 tot -12
klei (zandig), veen
deklaag
Westlandformatie
-12 tot -35
zand
1e watervoerend pakket
Formatie van Kreyftenheye
-35 tot -65
zand fijn en kleilaagjes
scheidende laag
Formatie van Kedichem en formatie van Tegelen
-65 tot -160
zand grof en kleilaagjes
2e watervoerend pakket
Formatie van Maassluis
-160 tot onbekend
klei
slecht doorlatende basis
Formatie van Oosterhout en Formatie van Breda
De huidige bodemopbouw is hoofdzakelijk onder invloed van de zee ontstaan. Het noordwestelijk deel van Strijen, bekend als het Oudeland van Strijen, bestaat hoofdzakelijk uit veengronden (zie figuur 7.1). Het zuidelijke en noordoostelijke deel van het Oudeland van Strijen is voornamelijk in gebruik als weiland, terwijl het noordwestelijke deel vooral bestaat uit akkers. Het maaiveld ligt in het Oudeland van Strijen tussen circa NAP -1,5 en -2 m. Het zuidoostelijk deel van Strijen bestaat voornamelijk klei- en zavelgronden. Deze gronden zijn voornamelijk in gebruik als bouwland. Het maaiveld van de zuidelijke rand van de klei- en zavelgronden ligt boven NAP (circa NAP +1,5 m ter hoogte van de Plaat van het Land van Essche). Het overige deel ligt onder NAP (tot circa NAP -1,5 m). Het bebouwde gebied van de kern Strijen ligt op de overgang van veen- naar kleigrond. De stijghoogte in het 1e watervoerend pakket is in het zuidelijk deel (NAP 0 m) (langs het Hollandsch Diep) hoger dan in het noordelijk deel (NAP -1,5 m). Het diepe grondwater in het 1e watervoerende pakket zal daarom (globaal) in noordelijke richting stromen. Het chloridegehalte in het 1e watervoerend pakket is groter dan 1000 mg/l (brak) nabij het Hollandsch Diep, dit neemt in noordelijke richting af en is in het noordelijke deel van het plangebied circa 150-500 mg/l. Grondwater In het gehele plangebied treedt kwel op. Het chloridegehalte in het 1e watervoerende pakket is groter dan 1.000 mg/l langs het Hollandsch Diep en 150-500 mg/l in het noordelijke deel. Het grondwater stroomt globaal in noordelijke richting. Het zuidoostelijke deel van het gebied valt in grondwatertrap V tot grondwatertrap VI. Het noordwestelijke deel van het gebied valt in grondwatertrap II en grondwatertrap III. Tabel 7.2 Grondwatertrappen met bijbehorende grondwaterstanden grondwatertrap
Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand
Gemiddeld Laagste Grondwaterstand
II
< 40 cm onder het maaiveld
50 - 80 cm onder het maaiveld
III
< 40 cm onder het maaiveld
80-120 cm onder het maaiveld
V
< 40 cm onder het maaiveld
> 120 cm onder het maaiveld
VI
40 - 80 cm onder het maaiveld
> 120 cm onder het maaiveld
Oppervlaktewater De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door het Hollandsch Diep. De Strijense Haven vormt de verbinding van het Hollandsch Diep met de boezemwateren de Keen en de Nieuwe Haven, het boezempeil bedraagt NAP -0,8 m. Tussen de Strijense Haven en het Hollandsch Diep bevindt zich in Strijensas een gemaal. Met behulp van dit gemaal wordt overtollig water uitgeslagen op het Hollandsch Diep. In het noordwestelijke deel van het plangebied ligt het boezemwater Klein Kooidiep.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Bodem en water
81
Dit boezemwater stroomt in noordwestelijke richting naar Puttersdiep. Ter hoogte van Puttersdiep ligt het gemaal Lelie, dit gemaal voert overtollig water af op de Oude Maas. Het zuidwestelijk deel wordt bemalen door gemaal De Volharding. Het plangebied wordt door middel van stuwen en gemalen verdeeld in verschillende peilgebieden, deze zijn tezamen met de betreffende peilgebieden weergegeven in figuur 7.2. De streefpeilen variëren tussen NAP -1,2 m en NAP -2,7 m. Met betrekking tot de waterkwaliteit valt op te merken dat in het algemeen voldaan wordt aan de doelwaarde voor wat betreft zware metalen. Wel wordt de toelaatbare waarde overschreden voor bestrijdingsmiddelen en de nutriënten stikstof en fosfor. Het boezemwater De Keen heeft een goede ecologische kwaliteit en scoort ook goed voor wat betreft beleving. Het Oudeland van Strijen is een KRW-waterlichaam (met code NL19_9), dat getypeerd is als 'een kunstmatig waterlichaam' van de cluster regionale wateren (Deelstroomgebied RijnWest, RAO, 2004). Dit betekent dat de ecologische KRW-doelen één op één van toepassing zijn op Het Oudeland van Strijen. Het Oudeland van Strijen is in Natura 2000 bovendien getypeerd als vogelrichtlijngebied. Waterkeringen De gemeente Strijen is gelegen binnen dijkringgebied 21. Dijkringgebied 21, Hoeksche Waard, omvat het eiland Hoeksche Waard. Binnen het bestemmingsplan Buitengebied Strijen liggen een aantal waterkeringen, zowel primaire en secundaire waterkeringen als boezemwaterkeringen. Langs het boezemwater van de Nieuwe Haven en de Strijense Haven bevindt zich een boezemkade. De Strijense Dijk/Strijense Weg, de Strijense Hoge Dijk, de Weelse Dijk, de Bonaventurasedijk, de Schuringsedijk/Buitendijk en de Oudendijk worden aangemerkt als secundaire waterkering. De dijk langs het Hollandsch Diep wordt aangemerkt als primaire waterkering die direct het buitenwater keert. De waterkeringen zijn op onderstaand kaartje weergegeven.
Riolering Voor de buurtschappen Strijensas, Steenplaats, Schenkeldijk en Mookhook lopen rioolwatertransportleidingen naar de RWZI in Strijen. Deze leidingen zijn met zakelijk recht gevestigd. Aangezien de betreffende leidingen niet planologisch relevant zijn, zijn deze niet opgenomen op de plankaart.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
82
Bodem en water
7.4. Toekomstige situatie Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard, er zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Het biedt daarom weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd, worden de ecologische potenties vergroot en neemt het zelfreinigend vermogen van het watersysteem toe. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen dient het in voorbereiding zijnde gemeentelijk waterplan in beschouwing te worden genomen, als zijnde vigerend gemeentelijk waterbeleid. Beheer en onderhoud In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het waterschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het dempen en de aanleg van nieuwe watergangen, het werken in of nabij waterkeringen etc. In de Keur is ook geregeld dat 'beschermingszones' voor watergangen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor hoofdwatergangen geldt een beschermingszone van 5 m aan weerszijden van de watergang. Voor overige watergangen geldt een beschermingszone van 2 m aan weerszijden. Bestemmingslegging Hoofdwatergangen zijn direct als 'Water' bestemd. Waterkeringen hebben een dubbelbestemming, waarbij de primaire bestemming 'Waterkering' is. Toekomstige ontwikkelingen in het waterbeheer Gemeentelijk Waterplan Strijen Op 25 november 2008 is het Gemeentelijk Waterplan Strijen vastgesteld. In het Waterplan zijn de maatregelen geformuleerd die nodig zijn om het watersysteem te verbeteren en te laten voldoen aan de normen en eisen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. Naast beleids- en onderzoeksmaatregelen betreft het ook inrichtingsmaatregelen, verder zullen op termijn in een aantal gevallen gebruiksfuncties wijzigen. De maatregelen betreffen met name het vervangen en verbreden van duikers, het verbreden van watergangen en deze een natuurvriendelijke inrichting geven en/of het realiseren van waterberging. Een aantal van deze maatregelen zullen te zijner tijd ook ruimtelijk juridisch verankerd moeten worden.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bodem en water
83
Waterstructuurplan Hoeksche Waard Aan de hand van een inventarisatie van knelpunten met betrekking tot de waterkwantiteit (ruimte voor water, aan- en afvoer etc.) en waterkwaliteit is voor de gehele Hoeksche Waard een waterstructuurplan opgesteld (december 2004). Hierin zijn diverse maatregelen opgenomen waarvan enkele ook betrekking hebben op het landelijk gebied van Strijen. Het betreft de volgende maatregelen: met betrekking tot Oude land van Strijen omleiden afvoer polders 14_1 (Munnikenland) en 14_3 (Oudeland van Strijen, laag); omleiden afvoer polders 14_5, 14_6 en 14_9 (Oudeland van Strijen, hoog); Sint Anthonypolder afkoppelen en waterafvoer omleiden door polder 14_2 (Oudeland van Strijen, laag); met betrekking tot het Land van Essche: nader onderzoek naar de omvang van brakke kwel; koppeling maken tussen polder 9_1 (Raepshille) en polder De Nieuwe Klem (15_1); verplaatsen inlaatpunt en vergroten afvoercapaciteit. Het resultaat van deze maatregelen is onder andere dat de eerder geschetste wateropgave voor een klein deel is opgelost. Op dit moment zijn geen van deze maatregelen uitgevoerd.
7.5. Sectoraal wensbeeld Op basis van de huidige waterhuishoudkundige situatie en verwachte en gewenste ontwikkelingen hierin, wordt het sectorale wensbeeld beschreven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie water wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden. Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren heeft plaatsgevonden in hoofdstuk 4. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke beleid. Het -
wensbeeld ten aanzien van het waterbeheer heeft de volgende kenmerken: meer ruimte voor water (bestemming natuur en water combineren); het verbeteren van de doorstroming van de bestaande waterstructuur; natuurvriendelijke oeverinrichting.
Alle genoemde kenmerken hebben tot doel om wateroverlast te voorkomen (opstuwing en peilstijgingen tegengaan), de waterkwaliteit te verbeteren, voldoende geschikt water te kunnen leveren voor de desbetreffende functie (zoet water voor grondgebonden teelt) en het vergroten van de ecologische potenties.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
84
Bodem en water
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
8. Landschap, cultuurhistorie en archeologie
8.1. Inleiding De beschrijving van het landschap vindt op verschillende abstractieniveaus plaats. Allereerst wordt ingegaan op de ontginningsgeschiedenis. Deze verschaft inzicht in de samenhang tussen het abiotische basissysteem (bodemgesteldheid, waterkwaliteit en dergelijke) en de menselijke occupatie. De mate waarin de geschiedenis afleesbaar is in het huidige landschap, is medebepalend voor de waardering van het landschap. Onderstaande beschrijving is onder meer gebaseerd op 'Een beeld van het Zuid-Hollandse landschap' (Buro Maas, 1987) en op de digitale Cultuurhistorische waardenkaart Zuid-Holland. Het -
landschap wordt vervolgens beschreven aan de hand van de volgende stappen: ontginningsgeschiedenis; huidige situatie; landschapsstructuur; landschapstype(n) en landschapsbeeld; cultuurhistorie en archeologie.
8.2. Beleidskader Landschap Het grondgebied van de gemeente maakt onderdeel uit van het aangewezen Nationaal Landschap in de Nota Ruimte. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In deze gebieden is 'behoud door ontwikkeling' het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid. De landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt. In tegenstelling tot een nationaal park, is het nationaal landschap niet alleen gericht op natuurontwikkeling, maar op een integrale ontwikkeling van wonen, werken, recreatie, landbouw en natuur. De woonkernen en bedrijven zijn hier dus onderdeel van het nationaal landschap (Buro Maas, 1987). Archeologie In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
86
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
8.3. Ontstaansgeschiedenis Ontstaan van het landschap Het landelijk gebied van de Hoeksche Waard wordt in sterke mate gedomineerd door de zeer open kleipolders, die begrensd worden door tamelijk hoge dijken (3,5 m hoog) met vrij dichte bebouwing en beplanting. Slechts op enkele plaatsen (bijvoorbeeld in de Polder het Oudeland van Strijen) overheerst het graslandgebruik. Het plangebied bestond aan het eind van het pleistoceen (ongeveer 10.000 jaar geleden) uit een zwak golvend zandgebied. Dit zandgebied had een zeer open karakter. De spaarzame begroeiing bestond uit berken, wilgen, struiken en kruidachtige planten. Het gebied ter hoogte van de Hoeksche Waard werd aan het begin van onze jaartelling ingenomen door een veengebied, waarin zich enkele grote getijdengebieden (Buttervliet, Wijkeveen) bevonden en waardoor enkele grote rivieren stroomden (Maas, Waal, Merwede, Striene en Dubbel). Van de Maas bevindt zich in de Hoeksche Waard, tussen Maasdam en Westmaas, nog een restant, de Binnenbedijkte Maas. Tevens doorsneden talrijke geulen en kreken het gebied, dat bestond uit gorzen, slikken en rietlanden. Wanneer men begonnen is met het in cultuur brengen van het Gorzenlandschap is onbekend. Voor 1421 (Sint Elisabethsvloed) was in het oostelijk gedeelte van de Hoeksche Waard een aantal afzonderlijke bedijkingen aanwezig. Deze bedijkingen waren onderdeel van de Groote of Zuid-Hollandsche Waard waarvan de bedijking omstreeks 1270 voltooid was. Het bedijkte gedeelte van de Hoeksche Waard omvatte het gebied ten oosten van de denkbeeldige lijn Puttershoek-Maasdam-CillaarshoekStrijen. Op 14 november 1421 werd de Groote Waard door de Sint Elisabethsvloed vrijwel geheel verwoest. Er ontstond een groot getijdengebied waartoe onder andere de huidige Biesbosch behoorde. De dijk waaraan het dorp Strijen was gelegen werd door de aanwezigheid van relatief hogere gorzen aan de westzijde, grotendeels behouden. Tegen deze gedeeltelijk intact gebleven ringdijk van de Groote Waard tussen Strijen en Maasdam (Keizersdijk), werd in de 15e eeuw, als eerste polder na de Sint Elisabethsvloed, het Oudeland van Strijen bedijkt. In 1436 werd begonnen met de bedijking van het gebied ten westen van de Keizersdijk, waardoor deze de oostelijke waterkering van de huidige polder Oudeland van Strijen werd. In 1471 werd de huidige polder Oud-Bonventura aan de westzijde van de Keizersdijk bedijkt. Het Oudeland van Strijen ligt op een restant van het grote Hollandse veengebied, dat in deze omgeving voor het grootste deel is opgeruimd door de zee. Over het oude veeneiland is een laag van 20 à 40 cm klei afgezet, die als gevolg van de lagere stroomsnelheid zwaarder is dan in de omgeving. Vanuit het Oudeland van Strijen is het omringende landschap van gorzen en slikken in stadia ingepolderd, waarbij het voor de Hoeksche Waard karakteristieke kleipolderlandschap is ontstaan. Omstreeks 1750 was sprake van de Hoeksche Waard binnen haar tegenwoordige bedijking c.q. hoofdwaterkering. Occupatiegeschiedenis Omstreeks 1000 voor Christus bestond het gebied van de Hoeksche Waard uit veenlandschap, waar enkele grote rivieren en een groot aantal geulen en kreken doorheen stroomden. Tot aan de middeleeuwen was de invloed van de zee in dit gebied betrekkelijk gering. Wel ontstonden tijdens de transgressiefase Duinkerke I (300 voor Christus tot aan het begin van onze jaartelling) enkele getijdengeulen (Haringvliet, Buttervliet en Wijvekeen). Het gebied veranderde in een getijdengebied en delen van het veen werden weggeslagen en/of overspoeld. Op plaatsen waar het veen werd overspoeld, werd door de zee klei afgezet. Het grootste gedeelte van het veenmoeras was omstreeks het begin van onze jaartelling evenwel nauwelijks met klei overdekt. De oudste bewoning heeft op de kreekruggen en oeverwallen
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
87
langs de grote rivieren plaatsgevonden. In de 7e eeuw kreeg de abdij van Nivelles het bezit over het Land van Strijen. De abdij stelde beheerders aan die snel de 'heren van Strijen' werden genoemd. De moeilijke toegankelijkheid van het gebied van veen en getijdengeulen, zorgde er voor dat het Land van Strijen lange tijd betrekkelijk zelfstandig bleef. De in de 13e eeuw bestaande 'heerlijkheid van Strijen', omvatte het noordelijke deel van het land van Strijen en een klein gedeelte van de voormalige Groote of Zuid-Hollandsche Waard, waarin het dorp Strijen lag. De heerlijkheid had een grote omvang; zelfs de steden Breda en Bergen op Zoom behoorde ertoe. In 1290 kwam de heerlijkheid in bezit van de Heren van Putten en in 1467 werden beide heerlijkheden door Karel de Stoute met de Graafschap Holland verenigd.
8.4. Huidige situatie De landschappelijke kwaliteit van het Oudeland van Strijen wordt in belangrijke mate bepaald door de duidelijk herkenbare samenhang tussen enerzijds bodem en waterhuishouding en anderzijds de occupatiegeschiedenis en de patronen en elementen in het landschap. De bebouwing en de beplanting in de polders zijn minimaal, het lijkt alsof deze elementen naar de dijken zijn getrokken. Het gevolg is een sterk contrast tussen het open bouwlandgebied enerzijds en de relatief dichte bebouwing en de beplanting op de dijken anderzijds. Wel kan het open landschap in de omgeving vanaf de dijken worden waargenomen. Verspreid in de polder is een aantal boomgaarden tot ontwikkeling gekomen. De meeste zijn langs de (dicht beplante) wegen gelegen, waardoor de omgeving van deze wegen verder worden verdicht. Deze ontwikkeling kan worden beschouwd als een versterking van de structuur, die gedomineerd wordt door de openheid van de bouwlandpolders en de geslotenheid van de randen (de dijken met bebouwing en beplanting). De gemeente Strijen kent in het overige buitengebied twee landschapstypen: kleipolderlandschap ontstaan uit aanwassen; gorzenlandschap. Kleipolderlandschap ontstaan uit aanwassen Het grootste gedeelte van de Hoeksche Waard bestaat uit polders die wat hun ontstaanswijze betreft als aandijkingen c.q. bedijkte aanwassen kunnen worden getypeerd. Buitendijks van reeds bestaande dijken sedimenteerde klei. Als het 'aanwassen' tot voldoende hoogte of over voldoende oppervlakte had plaatsgevonden, werd rondom de aanwas een dijk gelegd. Op enkele plaatsen werden stroomgeulen en/of delen van rivieren afgedamd, zodat reeds bedijkte polders met elkaar verbonden werden. Aandijkingen zijn over het algemeen langgerekt van vorm en worden gekenmerkt door het afnemen van de zwaarte van de bovengrond vanaf de oude dijk in de richting van de nieuwe dijk. Voor de aandijking vertoont de aanwas aan de zijde van de oude dijk over het algemeen een hogere ligging. Door klink- en oxidatieverschijnselen van hoofdzakelijk de zwaardere bovengrond aan de zijde van de oude dijk, vindt na verloop van tijd omkering van het reliëf plaats. De aangedijkte polder gaat dan aan de zijde van de jongere dijk een hogere ligging vertonen. Aan de leizijde is de helling van een groot aantal dijken aanmerkelijk flauwer en langgerekter dan aan de loefzijde. Dit is onder andere een gevolg van het tot op grotere hoogte aanwassen van gors naarmate de afstand tot de dijk kleiner is. Dichtbij de dijk heeft het water een relatief rustig karakter waardoor meer materiaal, sneller kan sedimenteren. De relatief flauwe helling aan de leizijde van de oude dijk werd, na het bedijken van de aanwas, op een groot aantal plaatsen gebruikt voor het bouwen van huizen of boerderijen. Aan de loefzijde van de dijken werd de bebouwing veelal onder de aan de dijk, in de polder geplaatst.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
88
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
De nederzettingen in de aandijkingen concentreerden zich voornamelijk op en langs de dijken, aan de mondingen van kreken. Bij gebrek aan goede wegen of tijdens het onbegaanbaar worden van de toen nog onverharde wegen in natte jaargetijden, werden de kreken als vaarwegen gebruikt. Door nieuwe aandijkingen kwamen de mondingen van de kreken, evenals de dorpen, op steeds grotere afstand van de zeearmen te liggen. Door het nieuw aangedijkte land werd een nieuwe geul gegraven om de verbinding tussen kreek en zeeboezem te herstellen zodat de kreek haar functies als afwateringskanaal en vaarweg kon blijven vervullen. Op een enkele plaats ontstond aan de nieuwe monding van de verlengde kreek opnieuw een nederzetting, Strijensas is hiervan een voorbeeld. Vrijwel alle dorpen in de Hoeksche Waard hebben in het verleden aan open water gelegen. Karakteristiek voor een groot aantal aandijkingen is het regelmatige wegenpatroon. Afhankelijk van de omvang van de polder zijn een of meerdere in de lengterichting van de polder aangelegd. Loodrecht op deze centraal in de polder gelegen wegen is in de breedterichting van de polder een aantal dwarsverbindingen aanwezig. Vooral voor de langgerekte aandijkingen op het zuidelijke deel is dit wegenpatroon kenmerkend. Langs de wegen in de polder komt verspreide verbouwing voor. Deze bestaat voornamelijk uit boerderijen met daaromheen een erfbeplanting. Verspreide beplanting komt in de polder nauwelijks voor. De aandijkingen zijn hoofdzakelijk als bouwland in gebruik. Boomgaarden en graslandpercelen komen in veel mindere mate voor. Het verkavelingspatroon varieert, mede afhankelijk van het jaar van aandijking, de bodemsamenstelling c.q. waterhuishouding en aanwezige kreken, van een onregelmatige blok- en strokenverkaveling (Polder van het Oudeland van Strijen) tot een regelmatige blokverkaveling met kavels van relatief grote afmetingen. De verkaveling richt zich naar de ligging van de door de polders kronkelende kreken en geulen. Op enkele plaatsen is de ligging van deze waterlopen in het open polderlandschap waar te nemen door de aanwezigheid van begroeiing (rietkragen) langs de randen van de kreken en geulen. Gorzenlandschap Buiten de hoofdwaterkeringen van de Hoeksche Waard liggen de buitendijkse gronden die behoren tot het gorzenlandschap. Ook de slikken behoren tot het gorzenlandschap. De betekenis van slikken enerzijds en gorzen anderzijds is echter enigszins verschillend. Onder slikken wordt een met klei bedekt getijdengebied tussen gemiddeld hoog- en gemiddeld laagwater verstaan. Gorzen liggen boven gemiddeld hoogwater en lopen alleen tijdens de hoogste vloeden onder water. Meestal zijn gorzen begroeid met zoutwater minnende planten. Als deze begroeiing uit riet bestaat wordt wel de term rietgorzen gehanteerd. Omdat rondom de Hoeksche Waard nauwelijks meer sprake is van een getijdengebied, vervagen de verschillen tussen slikken en gorzen; ook de slikken lopen niet meer geheel onder water en raken begroeid. Naast 'slikken' en 'gorzen' behoren ook de landschappelijke eenheden bekade gorzen (waar het buitengebied Strijen ook deel vanuit maakt) en 'opgespoten gorzen' tot het gorzenlandschap. Nadat de bedijking van de Hoeksche Waard voltooid was, ging de opslibbing in het stroombed van zeearmen en rivieren door. Alle buitendijkse gronden hebben gemeen dat ze onder invloed van de ontmoeting tussen zee en rivier gevormd zijn. De buitendijkse gronden zijn als het ware overgangen tussen het zoete bovenstroomse deel van de rivieren en hun zoute mondingsgebied. Deze aaneengesloten eenheid van buitendijkse gronden kan als uniek voor Europa worden beschouwd. De omstandigheden ter plaatse bepaalden hoe de sedimentatie plaats vond en hoe de aanwassen eruit gingen zien. Als de eb- en vloedstroom vlak langs de dijk liep vond door de hoge stroomsnelheid nauwelijks sedimentatie plaats. Waar de stroomgeul breed was ontstonden brede aanwassen. De slikken, gorzen en bekade gorzen komen voor op de plaat van het Land van Essche, Zeehondenplaat en de buiten landen nabij de kern van Strijensas. Van oorsprong komen als belangrijkste vegetaties op de slikken en gorzen respectievelijk biezen en riet voor. Plaatselijk
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
89
zijn grienden aanwezig (wilgen). De slikken en gorzen zijn over het algemeen zeer open. Slechts op enkele plaatsen is sprake van hoog opgaande beplanting (wilgen en populieren). Resten van oude kreken en een groot aantal sloten en greppels getuigen van het natte karakter van deze buitendijkse gronden. De bekade gorzen liggen over het algemeen juist buiten de dijken die onderdeel zijn van de hoofdwaterkering. Als de gorzen tot voldoende hoogte tegen de dijken waren aangewassen werden ze bekaad, eventueel verkaveld en als bouwland of grasland in gebruik genomen. De bekade gorzen kunnen ook bebost zijn, een voorbeeld is de plaat van het Land van Essche. Cultuurhistorie Inleiding Het landschap van Strijen heeft grote cultuurhistorische waarden en kan worden beschouwd als een karakteristiek Nederlandse kleipolderlandschap. De eenheid van het open agrarische landschap, de dijken met de daaraan gekoppelde bebouwing en beplanting en de is op veel plekken goed herkenbaar. De cultuurhistorische waardering van het plangebied vindt plaats aan de hand van de volgende indeling: archeologische waarden; historisch-geografische waarden; cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Onderstaande beschrijving is onder meer gebaseerd op de digitale Cultuurhistorische waardenkaart Zuid-Holland (www.chs.zuid-holland.nl) en gegevens van de site KennisInfrastructuur Cultuurhistorie (www.kich.nl). Historisch-geografisch waardevolle elementen en patronen Zowel het patroon van dijken en wegen met het daaraan gekoppelde bebouwings- en beplantingspatroon, als delen van het patroon van waterlopen en kavels zijn in historisch-geografisch opzicht waardevol. Deze patronen zijn representatief voor de ontwikkeling van het landschap van de aanwassen van de Hoeksche Waard maken zodanig een deel van de ontstaansgeschiedenis van de Hoeksche Waard zichtbaar. In de cultuurhistorische hoofdstructuur van Zuid-Holland wordt het gehele buitengebied van Strijen aangeduid als landschappelijk van redelijke tot hoge waarde (gekleurde lijnen en vlakken in onderstaande figuur). Bijzonder zijn ook de dijkwielen aan de west- en zuidzijde van Strijen. (oranje stippen in de onderstaande figuur) De Keizersdijk met de daarlangs gesitueerde bebouwing vormt als oudste nog bestaande bewoningsconcentratie in de Hoeksche Waard een historisch waardevol overblijfsel van het bewoningspatroon dat de Hoeksche Waard vertoonde, voordat de Sint Elizabethsvloed in 1421 grote delen van de toenmalige eilanden die het gebied van de huidige Hoeksche Waard vormden wegspoelden. Hoewel de molen lang geleden is verdwenen is de oude molenplaats (hoek Molenweg/Keen) door het afwijkend sloten- en kavelpatroon ter plaatse nog herkenbaar in het landschap. Het kooirelict langs de Lage Vliet is echter niet meer als zodanig in het landschap herkenbaar, omdat op de plaats van de voormalige eendenkooi een kassenbedrijf is gevestigd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
90
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
Figuur 8.1 Waardevolle landschappen Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken Er bevinden zich in het plangebied zes rijksmonumenten. Daarnaast zijn er monumenten die op de gemeentelijke monumentenlijst staan. Monumentale boerderijen Het betreft de volgende panden: 'Ora et Labora': In de huidige vorm waarschijnlijk omstreeks 1875 gebouwde boerderij voor gemengd bedrijf van het kop-romp- en zij-langsdeeltype. De boerderij, hoofdonderdeel van het agrarisch complex 'Ora et Labora' (Land van Esseweg 6), is van oorsprong mogelijk ouder en heeft waarschijnlijk in het interbellum wijzigingen ondergaan. De in een ambachtelijk-traditionele stijl gebouwde, loodrecht op de weg staande boerderij staat vergezeld van diverse houten bijgebouwen en heeft een nog voor een belangrijk deel oorspronkelijk erf met ijzeren toegangshekken aan de oorspronkelijke gietijzeren hekpalen. Hoeve 'Bouwlust' (Zuidkavelse dijk 3). Boerderij, waarvan het langgerekte, dwars voor de stal gebouwde woonhuis een pannen zadeldak tussen puntgevels draagt. Van dit woonhuis bezit het rechter gedeelte nog 17e-eeuwse geblokte ontlastingsbogen en ankers. Grote stal onder rieten wolfdak; met metselwerk gedeeltelijk vernieuwd omstreeks 1900. Zomerhuis met puntgevels en zadeldak, 18e eeuw.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
-
-
91
Hoeve 'Waalenburg' (Kooilandse dijk 33). Twee bakstenen hekpijlers met bekronende natuurstenen bollen, versierd met festoenen en gedateerd: 1650. Brug voor het inrijhek met jaartallen 1650 en 1800. Boerderij aan het klein Kooidiep uit de 17e eeuw (Broekseweg 6). Dwars woonhuis onder rieten wolfdak en met gepleisterde voorgevel onder houten lijst.
Archeologie Volgens de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Hoeksche Waard, IJsselmonde en Dordrecht (provincie Zuid-Holland, 2007) worden twee locaties aan de Keizersdijk (geel op de kaart) aangegeven als terreinen van hoge archeologische waarden. Rondom het wiel langs de Keizersdijk liggen enkele oude cultuurgronden. De archeologische datering wijst op bewoning vanaf circa 1000 na Christus. Binnen de dorpskern van Strijen (valt buiten het plangebied) is er een zeer grote kans op archeologische sporen. Binnen het gehele Oudeland van Strijen is er een redelijke tot grote kans op archeologische sporen. Hier wordt de betekenis van de openheid en het microreliëf als belangrijk kenmerk benadrukt. Ook voor de twee locaties nabij de Schenkeldijk en twee locaties aan het Hollandsch Diep geldt dat deze zijn gelegen in een gebied met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen. Voor de overige deelgebieden van het buitengebied van Strijen is er een lage kans op archeologische sporen (zie figuur 8.2). Terrein van hoge archeologische waarde
Trefkans / verwachting
Figuur 8.2 Archeologische waarden Voor de locaties die gelegen zijn in een gebied met een redelijke tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, dienen de eventuele archeologische waarden beschermd te worden in de vorm van een medebestemming Archeologisch waardevol Gebied. Dit houdt in dat bouwwerken slechts toelaatbaar zijn indien hiervoor ontheffing is verleend door burgemeester en wethouders. De ontheffing wordt uitsluitend verleend indien verkennend archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bebouwing, waarbij het oppervlak niet wordt uitgebreid, het bebouwing betreft van een beperkte omvang of er geen graafof heiwerkzaamheden plaatsvinden, is ontheffing niet vereist. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist die slechts wordt verleend indien archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologische onderzoeken dienen door de initiatiefnemer van de ingrepen te worden ingediend bij de gemeente.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
92
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
8.5. Waardering De waardering van de onderscheiden landschapstypen kan worden beschreven in termen van samenhang, herkenbaarheid en identiteit. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de samenhang tussen: grondgebruik en landschapsbeeld (koppeling van water-, wegen-, beplantings- en bebouwingspatronen); bodem, reliëf en grondgebruik. Waar deze samenhang visueel ook herkenbaar is, draagt deze bij aan de identiteit van het gebied. De herkenbaarheid en identiteit worden verder bepaald door: de gaafheid en herkenbaarheid van oude landschapspatronen als afspiegeling van de ontstaansgeschiedenis (herkenbaarheid en gaafheid van de samenhangende water-, wegen-, beplantings- en bebouwingspatronen). Ten slotte is ook de afwisseling van landschapstypen en contrasten daartussen (kleipolders, gorzen) in een klein gebied en de internationale zeldzaamheid van deze landschapstypen van belang voor de waardering. Op grond van alle genoemde aspecten wordt aan het hele plangebied een hoge waardering toegekend. Kwetsbaarheden Landschappelijke samenhang, herkenbaarheid en identiteit zijn vooral kwetsbaar voor veranderingen in het grondgebruik, de centrale factor in een cultuurlandschap. Behoud of versterking van de landschappelijke kwaliteit zal dan ook gestuurd moeten worden via het grondgebruik. Zo zal nieuw op te richten bebouwing en beplanting moeten passen binnen de aanwezige structuren en patronen. Daarnaast is het landschap kwetsbaar voor aantasting van elementen en patronen, bijvoorbeeld door demping of vergraving van waterlopen of microreliëf of het verwaarlozen van karakteristieke beplanting en bebouwing. De cultuurhistorische elementen en patronen zijn in alle gevallen waardevol omdat ze in beginsel onvervangbaar zijn. De kwetsbaarheden worden vooral bepaald door het feit of deze elementen en patronen nog een functie hebben. Zo ligt aantasting van de meeste historischgeografische patronen niet voor de hand aangezien de wegen, waterlopen en bebouwingslinten nog altijd als zodanig functioneren. De waterlopen zijn eveneens weinig kwetsbaar aangezien deze nog altijd hun oorspronkelijke functie (aan- en afvoer van water) hebben. Aantasting van de herkenbaarheid van de patronen vormt wel een bedreiging. In dit verband kan gedacht worden aan nieuwe wegen, bebouwing en omvangrijke beplantingen die niet passen binnen de bestaande patronen. De archeologische waarden worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen of diepe grondbewerking. Ook peilverlaging is zeer schadelijk aangezien dit leidt tot het oxideren van organisch materiaal in de bodem. De waardevolle gebouwde elementen kunnen worden aangetast door onzorgvuldige uitbreiding en restauratie, verwijdering of aantasting van omliggende beplantingen. Een andere mogelijke bedreiging vormt het oprichten van sterk contrasterende moderne elementen (bijvoorbeeld windturbines) in de nabijheid van historische bebouwing.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
93
8.6. Ontwikkelingen Algemeen Agrarische bedrijven die hun functie blijven vervullen, zullen behoefte hebben de agrarische bebouwing uit te breiden of te moderniseren. Verder laat het provinciaal beleid toe dat (agrarische) bedrijven in het buitengebied bij bedrijfsbeëindiging en het slopen van verspreide bebouwing een of meerdere nieuwe woningen mogen terugbouwen. Afhankelijk van de beeldkwaliteitseisen die hieraan gesteld worden (een beplantingsplan bijvoorbeeld), kan dit leiden tot zowel een toename als een afname van de visuele verstening van het landschap. Als gevolg van nevenactiviteiten of functieverandering bij (vrijkomende) agrarische bedrijfsbebouwing (ten behoeve van niet-agrarische bedrijvigheid of wonen) kan behoefte bestaan aan nieuwe elementen zoals maneges, paardenbakken, volkstuinen of kampeermiddelen. Deze nieuwe elementen kunnen zonder voldoende sturing vanuit het beleid de identiteit van het agrarisch landschap aanzienlijk aantasten ('verrommeling'), met name als gevolg van de grote diversiteit aan (deel)functies en de grote verscheidenheid aan inrichting en vormgeving van onbebouwde ruimten en gebouwde voorzieningen. Verandering en vernieuwing van de agrarische sector kan ook samengaan met herstel of versterking van de landschapsstructuur en ruimtelijke kwaliteiten, indien deze aspecten in voldoende mate betrokken worden in de ontwikkeling en uitvoering van bedrijfsplannen. Het landschapsbeeld wijzigt zich voorts als gevolg van veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering. Afname van het graslandareaal en omschakeling naar andere teelten zoals sierteelt of maïs zal leiden tot een verandering van het landschapsbeeld. Een ontwikkeling naar sierteelt of tuinbouw kan bovendien leiden tot de bijbehorende glasopstanden en boogen gaaskassen. Andere mogelijke ontwikkelingen die met het agrarisch grondgebruik samenhangen zijn het verdwijnen van opgaande beplantingen (erfbeplantingen) en het dempen van watergangen ter vergroting van agrarische percelen. Verder is er mogelijk belangstelling bij individuele agrariërs of projectontwikkelaars voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen of buitenplaatsen. Dergelijke initiatieven kunnen een landschappelijke meerwaarde genereren indien strikte eisen worden gesteld aan de locatie, omvang en vormgeving van de gebouwen alsmede aan het ontwerp en het beheer van de buitenruimte. Indien dergelijke randvoorwaarden niet strikt worden gehanteerd ontstaat het risico van een verdere verrommeling en verstedelijking van het open landschap. Ten slotte maakt de ligging nabij grote stedelijke gebieden en de grote vraag naar recreatief uitloopgebied het gebied kwetsbaar voor de vestiging of uitbreiding van volkstuinen, manegeactiviteiten etc. ('verrommeling' van het landschap) Samenvattend kan gesteld worden dat ook in agrarische gebieden het landschap verandert, hetgeen feitelijk niet nieuw is. Verandering van functies en grondgebruik hebben altijd geleid tot veranderingen in cultuurlandschappen; de veranderingen gaan alleen steeds sneller terwijl de kritische (stedelijke) recreant juist steeds meer aandringt op behoud van het 'oorspronkelijke' landschap. Zolang de veranderingen passen binnen de eeuwenoude structuren (en deze structuren niet verwoesten, zoals bij ruilverkavelingen) hoeft verandering niet tot problemen te leiden en is er slechts sprake van de gebruikelijke veranderingen in een levend landschap. Oftewel: 'het enige onveranderlijke aan het landschap is de verandering' (Frank Lloyd Wright, 1935). Uitvoering van landinrichting Door uitvoering van landinrichting is een verdere ontmenging van bodemgebruiksvormen opgetreden. Het weidegebied zal zich met name in het oostelijke en zuidoostelijke deel van de polder het Oudeland concentreren, terwijl in het gehele noordwestelijk deel akkerbouw mogelijk gemaakt is en zal worden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
94
Landschap, cultuurhistorie en archeologie
Door natuurontwikkeling langs voormalige kreekrestanten zal hier het landbouwkundige grondgebruik verdwijnen. Met het ontwikkelen van moeras-natuur (zoals het Vliet- of Argusvlinderproject) langs deze voormalige kreek wordt de herkenbaarheid van dit landschapselement vergroot. Door her- en aanplant van bomen langs en op de dijken rondom kan het besloten en ruimtebegrenzende karakter van deze landschapselementen plaatselijk worden versterkt.
8.7. Sectoraal wensbeeld De landschapsstructuur van het buitengebied van Strijen in relatie tot de omgeving is zeer duidelijk. Er is sprake van een herkenbare en verklaarbare samenhang tussen de verschillende patronen (dijken en voormalige kreken) en elementen in het landschap. Het is gewenst deze structuur te behouden en waar mogelijk te versterken. Met name behoud van openheid van het gebied zijn essentieel. Op basis van de beschrijving van de huidige kwaliteiten van landschap, cultuurhistorie en archeologie en de verwachte ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven: behouden, versterken en zo nodig herstellen van de specifieke karakteristieke landschappelijke kenmerken en essentiële open ruimten; behoud van het microreliëf; behoud van (erf)beplantingen en kenmerkende verkavelingen van de verschillende landschapstypen; behoud en zo nodig herstel van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en elementen; behoud van archeologische waarden; versterken van de belevings- en gebruikswaarde van het landschap; hoge eisen stellen aan ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing van nieuwe functies; accentuering van de ligging van voormalige kreken en getijdengeulen in het landschap zijn gewenst. Ter versterking van het contrast tussen de open polder en de beslotenheid van de omringende dijken is het gewenst dat de beplanting van deze dijken in stand wordt gehouden en versterkt. Waar in de huidige situatie sprake is van een onvolledig beplantingspatroon is de aanvulling van de beplanting gewenst. Hierbij is het van belang dat wordt aangesloten bij de betreffende dijktracé kenmerkende beplantingswijze en soortkeuze. Verschillen tussen diverse dijken zullen in stand moeten worden gehouden. Deze sectorale wensen zijn mogelijk strijdig met andere belangen en zijn daarom tegen deze belangen afgewogen in hoofdstuk 3.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
9. Ecologie
9.1. Inleiding In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan beoogt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald. Voor zover de beoogde ontwikkelingen en het toetsingskader ecologisch onderzoek noodzakelijk maakte, zijn de uitkomsten en de conclusies in dit hoofdstuk weergegeven.
9.2. Toetsingskader en normstelling Rijk Ecologische Hoofdstructuur (EHS) De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS. Natuurbeschermingswet 1998 Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
96
Ecologie
Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
-
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
-
er geen alternatief is;
-
nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
-
nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
-
nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
9.3. Huidige natuurwaarden Beschikbare gegevens Om de verspreiding van de verschillende plant- en diergroepen in het onderzoeksgebied in kaart te brengen, zijn verschillende methodieken gebruikt. In alle gevallen is gestreefd naar het verkrijgen van volledige, gebiedsdekkende en actuele verspreidingsgegevens van naar verwachting aanwezige beschermde soorten. Tevens is aan de hand van veldbezoeken (RBOI, 2006 en 2007) de geschiktheid van het gebied voor soorten ingeschat. Door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap zijn in 2005 vegetatiekarteringen uitgevoerd en veldwaarnemingen van vogels, amfibieën en insecten gedaan, deze gegevens zijn ook meegenomen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologie
97
Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). In de kilometerhokken waarbinnen het buitengebied van Strijen is gelegen zijn in ieder geval beschermde vaatplanten, zoogdieren, broedvogels, watervogels, amfibieën en vissen aangetroffen. De betreffende kilometerhokken zijn over het algemeen genomen goed tot redelijk onderzocht. Bij het opstellen van deze paragraaf is verder gebruikgemaakt van de Atlas van de Nederlandse Flora (Van der Meijden et al, 1989), Atlas van de Nederlandse broedvogels (SOVON, 2002), Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992), Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens, 1997), de verspreidingsgegevens (van amfibieën en reptielen) van RAVON (www.ravon.nl/amf_rep) en de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Tevens zijn de verspreidingsgegevens van de Europese Habitatrichtlijnsoorten Zuid-Holland (Provincie Zuid-Holland, 2004) gebruikt. Algemeen Het buitengebied kenmerkt zich door een open agrarische gebied en een uitgestrekt natuurgebied, Vogelrichtlijngebied 'Oudeland van Strijen'. De Essche- en Zeehondenplaat maken onderdeel uit van de buitendijkse strook van voormalige getijdengrienden en gorzen. De Essche- en Zeehondenplaat vormen daarbinnen een van de breedste delen en bestaan vooral uit moerasbos en ruigte. De Albert, Pieters- en Leendertspolder is een buitendijks zoetwaternatuurgebied met getijdeninvloed aan de noordoever van het Hollandsch Diep. Het is een robuust natuurgebied waar een brede ondiepe geul doorheen stroomt. Samen met de aangrenzende Esscheplaat, de Zeehondenplaat en de Sasseplaat vormt dit terrein het natuurgebied Oeverlanden Hollandsch Diep. Het hele gebied is van belang voor water- en moerasvogels.
Indrukken van het buitengebied Strijen Hieronder worden de ecologische kenmerken van het plangebied beschreven, uitgesplitst naar gebieden en soorten. Gebiedsbescherming Het Natura 2000-gebied 'Oudeland van Strijen' maakt deel uit van het buitengebied Strijen. Meer zuidelijker ligt het Natura 2000-gebied en Natuurbeschermingswetgebied 'Hollandsch Diep'. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er dus toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
98
Ecologie
Oudeland van Strijen Voor het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen is een (ontwerp)beheerplan opgesteld. Het beheerplan geeft duidelijkheid over de maatregelen die nodig zijn om de Natura 2000doelen te (blijven) halen, geeft duidelijkheid over het huidige bestaand gebruik en beheer in het gebied en geeft duidelijkheid over het kader waarbinnen nieuwe activiteiten getoetst zullen worden aan de Natuurbeschermingswet. Kenmerken gebied Het Oudeland van Strijen, dat vooral bestaat uit grasland- en akkerbouwpercelen, heeft een zeer open karakter. Er is nauwelijks bebouwing en opgaande begroeiing in het gebied aanwezig. Boerderijen staan langs de dijken aan de rand van het gebied. Voorkomende soorten Vogelrichtlijn De aanwijzing als Vogelrichtlijngebied heeft betrekking op de volgende vogelsoorten (soorten gemarkeerd met een sterretje (*) zijn zogenaamde 'kwalificerende soorten' waarvoor het gebied is geselecteerd als Vogelrichtlijngebied): smient; kolgans*; brandgans*; slechtvalk; dwerggans. Betekenis Vogelrichtlijn Het Oudeland van Strijen kwalificeert als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van brandgans en kolgans die het gebied benutten als voedselgebied gedurende het winterseizoen. Daarnaast is het aangewezen gebied ook van betekenis voor een aantal andere vogelsoorten die er in behoorlijke aantallen voorkomen. Andere vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied: smient en slechtvalk. De biotopen van deze zogenaamde begrenzingssoorten hebben mede de begrenzing van het gebied bepaald. Vogelgebruik gebied De weinig door wegen doorsneden graslanden en akkers van het Oudeland van Strijen vormen door hun aard, openheid, rust en ligging reeds sinds eind jaren vijftig een belangrijke pleisterplaats voor overwinterende ganzen. De doelsoorten voor het Natura 2000-gebied houden zich voornamelijk op in de reservaatgebieden (= eigendommen van Staatsbosbeheer, zie figuur 2). Het Oudeland van Strijen heeft voor de kolganzen, brandganzen, dwergganzen en smienten vooral betekenis als foerageergebied. Met name gras fungeert als voedsel en voor de Smienten ook wintertarwe. De ganzen zijn hoofdzakelijk overdag in het gebied aanwezig, de nacht brengen ze elders door, zoals in de Hoogezandsche Gorzen en de Sasseplaat. Tegenwoordig overnachten er wel steeds meer brandganzen in Oudeland van Strijen. Ook broeden er enkele paren in het noordelijk deel van het Oudeland van Strijen. Smienten gebruiken het gebied zowel om te slapen (overdag, op of bij het water) als om te foerageren (voornamelijk 's avonds en 's nachts op graslanden en op met wintergraan ingezaaide akkers). De dwergganzen foerageren voornamelijk in een strook van circa 250 m vanaf de Dwarse Vliet (zie figuur 3). Het hier aanwezige reliëf in het grasland biedt de dwergganzen de gewenste dekking. Daarnaast zijn de lage delen van het hobbelige grasland de natste delen van de omgeving. Ook Smienten, eveneens een soort met een voorkeur voor nat (plas-dras) grasland foerageren hier.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologie
99
Hollandsch Diep Het Hollandsch Diep bestaat uit het open water van het Hollandsch Diep, het eiland van de Sasseplaat en buitendijks gelegen gronden (onder andere Hoogezandsche Gorzen en de gorzen tussen Willemstad en Noordschans). Het Hollandsch Diep kent momenteel een hoge biologische productiviteit met een rijke bodemfauna. De vissamenstelling is karakteristiek voor eutrofe wateren met een hoge biomassa van brasem en blankvoorn. Waterplanten zijn schaars en de overgang tussen land en water is veelal scherp. In het gebied komen belangrijke arealen wilgenvloedbossen voor. Vrijwel alle oevers van het Hollandsch Diep zijn beschermd tegen verdere afslag door de aanleg van vooroeververdedigingen. In het benedenrivierengebied komen hoge dichtheden watervogels voor. Voor 19 soorten geldt dat zij in de zoete delta in aantallen van internationale betekenis voorkomen. Voor ganzen is er een duidelijke ecologische relatie tussen de buitendijkse natuurgebieden langs het Haringvliet en Hollandsch Diep enerzijds en de binnendijkse landbouwgronden van Goeree-Overflakkee en de Hoeksche Waard en Voorne-Putten (die vooral als voedselgebied worden gebruikt) anderzijds. Het gebied is tevens van essentieel belang als leefgebied voor de Noordse woelmuis. Voorkomende soorten Habitatrichtlijn Voor onderstaande habitattypen en/of soorten kwalificeert dit gebied als Habitatrichtlijngebied. Habitattypen: *Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) [91E0]. Soorten: *Noordse woelmuis. *
Prioritaire soorten en/of habitattypen volgens de Habitatrichtlijn; voor deze soorten en/of habitattypen gelden iets andere criteria bij de selectie van Natura 2000-gebieden en een zwaarder beschermingsregime onder de Natuurbeschermingswet en/of de Flora- en faunawet.
Figuur 9.1 De Natura 2000-gebieden 'Oudeland van Strijen' (blauw=Vogelrichtlijngebied) en 'Hollandsch Diep' (rood=Habitatrichtlijngebied en groen=Natuurbeschermingswetgebied)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
100
Ecologie
Figuur 9.2 Provinciale Ecologische Hoofdstructuur binnen het buitengebied van Strijen (groen=bestaand en/of gepland natuurgebied, blauw=bestaand en/of gepland waternatuurgebied en roze=ecologische verbindingen) Het Oudeland van Strijen en het Hollandsch Diep (inclusief de buitendijkse terreinen) maken als kerngebieden onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur van Nederland (EHS). Met de realisatie van het plan Argusvlinder (waar het buitengebied van Strijen onderdeel van uitmaakt) wordt het herstel van het krekensysteem (de PEHS) gerealiseerd. Soortenbescherming Hieronder worden de in het gebied aanwezige flora en fauna nader toegelicht. Daarbij wordt onder meer aangegeven of soorten bedreigd en/of beschermd zijn. Flora Water en oevers Door de Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap zijn in de zomer van 2005 in en langs de watergangen binnen het buitengebied soorten als dotterbloem, zwanenbloem, kikkerbeet, brunel, pitrus, pinksterbloem, kattenstaart en heelblaadjes aangetroffen. Deze soorten zijn talrijk binnen de gehele Hoeksche Waard in sloten en oevers. In agrarische graslanden komen deze soorten echter niet meer voor. In de zomer van 1999 is er een florakartering uitgevoerd in het Oudeland van Strijen (Everts en De Vries, 2000). Tijdens deze kartering zijn verschillende soorten aangetroffen. Zilte soorten zijn veelvuldig in sloten en langs oevers gevonden. In het noorden van Het Oudeland van Strijen is de aanwezigheid van zilte soorten het hoogst. De meeste aangetroffen waterplanten duiden op voedselrijk, hard water in de sloten. In het deel tussen de Molenweg en Waleweg en in het noorden is het water mogelijk iets voedselarmer; hier komt groot blaasjeskruid veel voor.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologie
101
Kattenstaart Ook de aanwezigheid van kranswieren duidt waarschijnlijk op een betere waterkwaliteit. Holpijp komt het meest voor op plaatsen met basenrijke kwel. Bijzonder is de aanwezigheid van padderus in een deel langs de Lage Vliet. Deze soort prefereert basenrijk water, net als de zeegroene rus die ook voorkomt in dit deel. Uit beschikbare provinciale vegetatiekarteringen blijkt dat binnen het buitengebied van Strijen waardevolle grasland-, oever-, en slootvegetaties voorkomen. In vergelijking met de rest van de Hoeksche Waard is deze floristische rijkdom groot. Grasland Op de graslanden met een ondiepe grondwaterstand komen soorten voor van natte tot vochtige, matig voedselrijke graslanden zoals gewoon duizendblad, grote vossestaart, herfstleeuwetand en veldzuring. In het zuidelijk deel komt brakke kwel aan de oppervlakte, hier komen soorten als zilte waterranonkel, schedefonteinkruid en lidsteng voor. In het Noordelijke deel (onder andere het land van Strijen) komt overwegend zoet kwelwater aan de oppervlakte, hier zijn soorten als kransvederkruid en brede waterpest aangetroffen. De aangetroffen oevervegetaties binnen het buitengebied zijn kenmerkend voor matig voedselrijk water in kwelinvloeden. Kenmerkende soorten zijn onder andere beekpunge, holpijp, gele waterkers, groot moerasscherm en zomprus. Op de verruigde percelen zijn veel distels aanwezig. Gezien de voorkomende biotopen (veldbezoek RBOI, 2007) zijn er naar verwachting ook groeiplaatsen van de rietorchis aanwezig binnen het buitengebied van Strijen. Zoogdieren Er is volgens het Natuurloket een zwaar beschermde soort en habitatrichtlijnsoort aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Naar verwachting gaat het hier om vleermuizen. Door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap (2005) zijn enkele exemplaren gewone dwergvleermuizen waargenomen op verschillende locaties binnen het buitengebied van Strijen. Mogelijk komen ook andere soorten vleermuizen voor zoals de laatvlieger (www.waarneming.nl). Naar verwachting hebben vleermuizen vaste verblijfplaatsen in de gebouwen (onder dakpannen, dakranden en in spouwmuren) in het gebied (zie ook verspreidingsgegevens van de Europese Habitatrichtlijnsoorten, provincie Zuid-Holland, 2004). Verschillende soorten vleermuizen maken ook gebruik van de lijnvormige elementen als watergangen en bomen als vliegroutes en foerageergebied binnen het plangebied. Het is ook bekend dat vleermuizen voorkomen in bunkers bij Strijensas. Gedetailleerde inventarisaties van deze zwaar beschermde soorten ontbreken echter.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
102
Ecologie
Gewone dwergvleermuis
Egel
De oeverlanden van het Hollandsch Diep zijn van essentieel belang als leefgebied voor de noordse woelmuis. De noordse woelmuis is een zwaar beschermde soort en tevens habitatrichtlijnsoort. Naar verwachting komen in het gehele buitengebied van Strijen verder algemene soorten voor als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, hermelijn, wezel, bunzing, veldmuis, haas, ree, rosse woelmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, haas, woelrat en konijn (Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 1992). Vogels Weidevogels en ganzen Het Oudeland van Strijen behoort samen met de Korendijkse slikken tot de belangrijkste weidevogelgebieden van de Hoeksche Waard. Het Oudeland van Strijen herbergt hoge dichtheden aan broedende weidevogels. Het gaat daarbij om soorten als kievit, scholekster, en de landelijk bedreigde (Rode Lijst)soorten grutto, tureluur, slobeend en zomertaling. Verder zijn ook zeer kritische soorten als watersnip en kemphaan met enkele broedparen aanwezig. Inrichting en beheer binnen het Oudeland van Strijen blijken zeer effectief te zijn voor deze soorten die allen (met uitzondering van de zomertaling) sinds 1997 fors zijn toegenomen (bron: Hoekstein M. (2004) 'Broedvogels van het Oudeland van Strijen in 2004'). Veel minder vogelrijk zijn de akkerbouwpercelen. Toch zijn ook deze gebieden van belang voor soorten als gele kwikstaart en patrijs (Strucker en Luitwieler, 1997). Het buitengebied van Strijen is verder van grote betekenis als voedselgebied voor overwinterende ganzen die hun slaapplaatsen op de oevers van het Hollandsch Diep hebben. Kol- en brandganzen komen hier ook in grote aantallen voor.
Kolganzen
Brandganzen
In het Hollandsch Diep komen hoge dichtheden watervogels voor. Soorten als de brandgans, grauwe gans, kolgans, krakeend, kuifeend, lepelaar, smient en wilde eend hebben hier hun leefgebied.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologie
103
Water- en moerassoorten Binnen plas-drasweilanden komen diverse eenden en steltlopers voor. Verder zijn er het gehele voorjaar meerdere lepelaars in het buitengebied waargenomen. De vegetatie in het moerasgebied langs de Keen trekt broedvogels als fuut, bruine kiekendief, blauwborst, rietzanger en bosrietzanger aan. Verder is de rietstrook langs de Keen rijk aan vogels van rietland en ruigte zoals blauwborst, kleine karekiet, rietzanger, sprinkhaanzanger en bruine kiekendief. Voor de ijsvogel is de Esscheplaat een belangrijk broedgebied. De Zeehondenplaat kent een open landschapstype ook is dit gebied sterk verruigd. Hier zijn vooral broedvogels zoals bruine kiekendief, fazant, grasmus, blauwborst, snor en spotvogel aanwezig. Bosvogels De Esscheplaat is een gebied dat vooral rijk is aan bosvogels zoals gekraagde roodstaart, bosuil, grote en kleine bonte specht, wielewaal, havik en buizerd. Soorten van erven en gebouwen De bebouwingslinten worden gebruikt als onderdeel van het leefgebied van vogels als witte kwikstaart, merel, huismus, tjiftjaf, heggenmus, winterkoning, roodborst, spreeuw, koolmees, pimpelmees en kauw. De schaarse beplantingen in het buitengebied herbergen enkele broedende zangvogels, steenuilen en torenvalken. Opmerkelijk zijn broedgevallen van een bosuil en de Rode Lijstsoort spotvogel in de elzenhaag bij de kartingbaan. Overige soorten Amfibieën De sloten, opgaande begroeiing in en rond het buitengebied vormen naar verwachting ook het leefgebied van algemene soorten als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad. In de sloten is groene kikker talrijk aangetroffen. Deze soort maakt mogelijk ook gebruik van de slootkanten en het grasland binnen het buitengebied (veldinventarisatie uitgevoerd door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap, 2005).
Bruine kikker
Vissen Door RAVON Zuid-Holland is over een periode van een jaar (2001) een visseninventarisatie in het Oudeland van Strijen uitgevoerd. Er zijn 2.700 individuen en 13 soorten geteld tijdens de visseninventarisatie. Tijdens deze inventarisatie zijn de volgende soorten aangetroffen: bittervoorn (zie foto), blankvoorn, rietvoorn, kolblei, alver, vetje, kroeskarper, zeelt, kleine modderkruiper (zie foto), baars, snoek, tiendoornige stekelbaars, driedoornige stekelbaars. De bittervoorn is het meest gevangen; meer dan een derde van het totaal. De bittervoorn is een soort die vaak voorkomt in veenweidegebieden. Blankvoorn en rietvoorn zijn ook in aanzienlijke aantallen aangetroffen. De blankvoorn is een generalist die in vele wateren en wa-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
104
Ecologie
tertype voorkomt. De rietvoorn is een gespecialiseerde soort die zich goed thuis voelt in heldere poldersloten met veel vegetatie. Dergelijk sloten komen veelvuldig voor binnen het Oudeland van Strijen. In de poldersloten is de kolblei waargenomen. De alver is een vissoort die voorkeur heeft voor rivieren, kanalen en grote wateren en is geen vis van poldersloten. De meest waarschijnlijke verklaring voor de aanwezigheid van de alver in het Oudeland van Strijen is dat het hier verdwaalde exemplaren betreft, die vanuit het Hollandsch Diep en de grote rivieren het gebied zijn binnengekomen. Het vetje is in de bredere sloten binnen het gebied gevangen. De kroeskarper en zeelt zijn beide het meest gevangen aan de uiteinden van sloten daar waar verlanding optreedt en waar losdrijvende planten(resten) zich ophopen. De kleine modderkruiper is in vergelijkbare dichtheden aangetroffen als de zeelt en de kroeskarper. In en rond duikers bleek de soort vaker voor te komen. De baars en de snoek zijn de vispredators van poldersloten. Van beide soorten zijn alleen kleine exemplaren gevangen: voor baars geldt dat grote exemplaren wegtrekken naar groter dieper water. De tiendoornige stekelbaars is de meest verbreide soort vissoort in het Oudeland van Strijen. Tevens is deze soort in aantal de meest gevangen vissoort na de bittervoorn. De driedoornige stekelbaars is de enige gevangen vissoort die een duidelijke locale verspreiding heeft.
Kleine modderkruiper
Bittervoorn
Daarnaast is de verwachting dat buiten het Oudeland van Strijen de tiendoornige stekelbaars, baars, snoek, grote en kleine modderkruiper ook aanwezig zijn binnen het plangebied. Insecten Er werden 16 dagvlindersoorten aangetroffen binnen het buitengebied van Strijen te weten icarusblauwtje (talrijk voorkomen), dagpauwoog, citroenvlinder, oranje zandoogje, gehakkelde aurelia, boomblauwtje, distelvlinder, argusvlinder, atlanta, bruin zandoogje, groot koolwitje, hooibeestje, klein geaderd witje, klein koolwitje, kleine vos, kleine vuurvlinder en zwartsprietdikkopje.
Dagpauwoog
Distelvlinder
Ook libellen zijn waargenomen. Tijdens een inventarisatie uitgevoerd door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap in 2005 zijn het lantaarntje (talrijk), de blauwe glazen-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologie
105
maker en de kleine roodoogjuffer waargenomen. Deze soorten werden met name rondom sloten en op of nabij waardplanten waargenomen. Alle genoemde soorten zijn landelijk en regionaal algemeen en niet wettelijk beschermd of opgenomen op de Rode Lijst van bedreigde soorten.
Lantaarntje Enkele beschermde vlinder- en libelsoorten zullen gebruikmaken van het plangebied als dwaalgast, omdat dwaalgasten geen vaste- rust of verblijfplaatsen hebben binnen het plangebied zijn deze individuen niet beschermd. Overige soorten Overige beschermde soorten als reptielen en overige insecten zijn niet te verwachten in het buitengebied van Strijen. In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het buitengebied van Strijen (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel 9.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime vrijstellingsregeling Ffw/licht beschermde soorten
ontheffingsregeling Ffw/zwaar beschermde soorten
categorie 1
categorie 2
categorie 3
dotterbloem en zwanenbloem
rietorchis
alle vleermuizen en noordse woelmuis
mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, hermelijn, wezel, bunzing, veldmuis, haas, ree, rosse woelmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, haas, woelrat en konijn bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad.
alle soorten inheemse vogels
kleine modderkruiper
grote modderkruiper en bittervoorn
9.4. Toetsing Gebiedsbescherming De Natura 2000-gebieden 'Oudeland van Strijen' en 'Hollandsch Diep'. maken deel uit van het buitengebied Strijen. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf aan de ontwikkelingen getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er dus toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van beschermde leefgebieden (natuurgebieden) kan leiden. Dit geldt tevens voor de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur binnen het buitengebied van Strijen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
106
Ecologie
Aangezien het hier een overwegend consoliderend plan betreft worden er geen ingrepen direct mogelijk gemaakt die een significant effect hebben op de betreffende beschermde natuurgebieden. Het plan laat geen grootschalige nieuwe infrastructuur, bebouwing of ingrijpende wijzigingen in de waterhuishouding (met uitzondering van het plan Argusvlinder1)) toe. In de zone AW-LW is echter wel een ontheffingsmogelijkheid (artikel 3.5.1) opgenomen voor het plaatsen van 1 windturbine per bedrijf. Deze ontheffingsmogelijkheid wordt alleen geboden buiten het Natura 2000-gebied. Omdat een eventuele windturbine in de zone AWLW wel van invloed zou kunnen zijn op het Natura 2000-gebied (externe werking), zal in de ontheffingsbevoegdheid worden opgenomen dat ten behoeve van de nevenfunctie Windenergie het verzoek om ontheffing aan een natuur- en landschapsdeskundige wordt voorgelegd met de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in sub g (behoud landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden). De Natuurbeschermingswet staat het bestemmingsplan derhalve niet in de weg. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Er worden geen directe ontwikkelingen toegestaan. Bij toekomstige ontwikkelingen, bijvoorbeeld via een ontheffingsbevoegdheid, dient rekening te worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten. Er zal bij eventuele toekomstige ontwikkelingen geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren. Mogelijk zijn vogels met een vaste nestplaats (categorie 2) en de zwaar beschermde vleermuizen, noordse woelmuis, bittervoorn en grote modderkruiper (categorie 3) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien aan de hand van nader onderzoek blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de betreffende watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV.
9.5. Sectoraal wensbeeld Op basis van de huidige ecologische kwaliteiten van het plangebied en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden. Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren vond plaats in hoofdstuk 4. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke beleid. Het wensbeeld is het volgende: 1) Met de realisatie van het plan Argusvlinder wordt het herstel van het krekensysteem (de PEHS) gerealiseerd.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologie
-
107
behoud en bescherming van de bestaande natuurgebieden en gebieden met natuurwaarden; behoud van de bijzondere biotopen voor met name weidevogels en vissen; behoud en bescherming van de natuurwaarden in de bebouwingslinten; versterking van de kreken en geulen en daarmee ecologische verbindingszones.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
108
Ecologie
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
10. Landbouw
10.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de agrarische sector in de gemeente Strijen beschreven. Daarbij wordt eerst een beeld gegeven van de huidige situatie, daarna worden de toekomstige ontwikkelingen in kaart gebracht en tot slot worden de ruimtelijke wensen van de sector geformuleerd. De huidige situatie is beschreven aan de hand van CBS Statline-cijfers uit 2008 en de Landbouwontwikkelingsvisie van LTO Noord (2007).
10.2.
Huidige situatie
Grondgebruik Het totale areaal cultuurgrond (in gebruik bij hoofd- en nevenberoepbedrijven) in de gemeente Strijen is weergegeven in tabel 10.1. In de periode 1995 tot 2005 is het landbouwareaal in de gemeente Strijen nauwelijks gedaald. De akkerbouwbedrijven zijn voor wat betreft het grondgebruik, graan, bieten en aardappelen, de belangrijkste sector in het plangebied. Tabel 10.1 Grondgebruik naar bedrijfstype grondgebruik, eigendom en pacht grondgebruik, gemeten maat totaal cultuurgrond, gemeten maat
akkerbouwgewassen
grasland
tuinbouw open grond
tuinbouw onder glas
are 1995
368 891
267 251
63 518
29 575
1 164
2000
348 272
248 342
61 824
21 779
1 112
2003
323 623
228 834
69 805
23 256
1 328
2005
348 506
249 652
74 621
22 834
1 399
Bron: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 1-6-2008. Bedrijfssituatie In 2005 bevonden zich in Strijen 78 hoofdberoepbedrijven ten opzichte van 93 in 1995. In de afgelopen jaren is het aantal agrarische bedrijven steeds afgenomen, net als elders is ook hier sprake van een voortdurend proces van schaalvergroting. De verdeling in bedrijfstypen is in de omringende regio, Voorne-Putten en Hoeksche Waard, en Zuid-Hollandse eilanden, afwijkend. In Strijen zijn verhoudingsgewijs meer akkerbouwbedrijven aanwezig en minder tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven. Opvallend is de toename van het aantal graasdierbedrijven. In de onderstaande tabel 10.2 is de verdeling van de hoofdberoepbedrijven over de hoofdbedrijftypen weergegeven (volgens de indeling van het CBS).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
110
Landbouw
Tabel 10.2 Hoofdberoepbedrijven naar bedrijfstype aantal agrarische bedrijven per bedrijfstype, hoofdactiviteit aantal hoofdbedrijven, totaal Strijen
akkerbouwbedrijven
tuinbouwen blijvende teeltbedrijven
graasdierbedrijven
hokdierbedrijven
combinaties
1995
93
45
16
16
1
15
2000
90
46
13
15
-
16
2003
80
44
11
17
-
8
2005
78
40
10
18
-
10
2005
100%
51%
13%
23%
0%
13%
100%
37%
29%
23%
0%
11%
100%
40%
28%
21%
0%
11%
VoornePutten en Hoeksche Waard
2005
Zuid-Hollandse eilanden
2005
Bron: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 1-6-2008.
Bij het beoordelen van de hiernavolgende cijfers betreffende de verdeling van de agrarische bedrijven naar productieomvang en met name naar bedrijfsoppervlakte, is het goed de verschillen in verdeling over de bedrijfstypen in gedachten te houden. Bedrijfsgroottestructuur De verdeling van agrarische bedrijven naar productieomvang in respectievelijk kleine, middelgrote en grote bedrijven wordt uitgedrukt in nge, Nederlandse Grootte Eenheid. Tegenwoordig wordt hiermee de bruto toegevoegde waarde van het agrarisch bedrijf weergegeven in plaats van met sbe, standaardbedrijfseenheden (1 nge = 2,8 sbe). Het CBS geeft de laatste jaren deze cijfers niet meer apart voor hoofdberoepbedrijven. De nevenberoepbedrijven, die over het algemeen kleiner van omvang en oppervlakte zijn dan de hoofdberoepbedrijven, hebben dus naar alle waarschijnlijkheid een 'negatieve' invloed op de volgende gegevens. Tabel 10.3 Bedrijfsomvang van hoofd- en nevenberoepbedrijven in nge, percentage bedrijven per groottecategorie aantal agrarische bedrijven naar economische omvang (in NGE) aantal bedrijven, totaal Strijen
32-50 nge
50-70 nge
70-100 nge
100-150 nge
> 150
1995
132
54
15
19
21
12
2000
112
38
17
19
9
20
9
2003
94
37
16
10
16
6
9
2005 2005 Voorne-Putten en Hoeksche Waard
tot 32 nge
98
11
42
14
15
13
6
8
100%
43%
14%
15%
14%
6%
8%
100%
37%
13%
12%
13%
10%
15%
2005
Bron: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 1-6-2008.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Landbouw
111
In Strijen is 43% van alle bedrijven groter dan 50 nge en 28% groter dan 70 nge. Over het algemeen worden bedrijven met een omvang van rond de 70 nge zeker als levensvatbaar gezien. Uiteraard is deze norm niet absoluut doorslaggevend voor het toekomstperspectief van een bedrijf. Andere factoren, zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid, leeftijd en ondernemerscapaciteiten van de ondernemer en de marktsituatie, bepalen mede de kans op een duurzaam voortbestaan. De bedrijven met een omvang van minder dan 32 nge hebben weinig toekomstperspectief in de huidige opzet. Zij zullen of op korte termijn worden beëindigd of als nevenberoepbedrijf (hoofdberoep elders) worden voortgezet. Maar ook de bedrijven met een omvang tussen de 32 en 70 nge zullen in de komende jaren alle zeilen moeten bijzetten om volwaardig te worden of te blijven. De bedrijven die groter zijn dan 70 nge hebben zonder meer een serieus toekomstperspectief. Bij de verdeling van bedrijven naar productieopvang in Strijen valt op dat deze over het algemeen kleiner zijn in vergelijking tot de verdeling in de regio Voorne-Putten en Hoeksewaard. Bedrijfsoppervlak In tabel 10.4 wordt de verdeling van alle bedrijven gegeven voor wat betreft hun bedrijfsoppervlakte. Ook hier geldt dat de nevenberoepbedrijven en de verschillen in bedrijfstypen de uitkomsten beïnvloeden, waardoor voorzichtigheid geboden is bij het vergelijken tussen Strijen en de regio. Tabel 10.4 Bedrijfsoppervlakte van hoofd- en nevenberoepbedrijven in hectare, percentage per groottecategorie aantal agrarische bedrijven naar oppervlakte cultuurgrond aantal bedrijven, totaal Strijen
tot 10 ha
10 tot 20 ha
20 tot 30 ha
30 tot 50 ha
50 tot 100 ha
> 100 ha
1995
132
50
17
16
28
18
3
2000
112
38
16
10
25
19
4
2003
94
26
16
8
21
21
2
2005
98
31
16
8
18
23
2
2005
100%
32,0%
16,0%
8,0%
19,0%
23,0%
2,0%
VoornePutten en Hoeksche Waard 2005
100%
41%
13%
8%
16%
18%
4%
Bron: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 1-6-2008.
Uit deze tabel blijkt dat in Strijen 56% van de bedrijven kleiner is dan 30 ha en 25% groter dan 50 ha. Voor een volwaardig rundveehouderijbedrijf wordt tegenwoordig uitgegaan van een minimale oppervlakte van 20 à 30 ha. Voor een volwaardig akkerbouwbedrijf is de norm 60 tot 90 ha. Met het oog op de toekomst zijn schaalvergrotingsmogelijkheden voor de akkerbouw en veehouderij wenselijk om een duurzaam voortbestaan mogelijk te maken en om een verdere extensivering en duurzaam agrarisch natuurbeheer mogelijk te maken. Opvolgingssituatie Het CBS heeft de laatste jaren geen gegevens meer genoteerd betreffende de belangstelling om het ouderlijk bedrijf over te nemen. Uit het tafeltjesoverleg in Strijen is, net als in de rest van Nederland, het opvolgingsperspectief, met name op de grondgebonden bedrijven, niet zo rooskleurig. Met name de grotere bedrijven geven aan dat zij een opvolger hebben, maar bij de meeste bedrijven is dit nog een onzekere factor. De toekomst is onzeker gezien alle be-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
112
Landbouw
staande en te verwachten regelgeving, de schaarse ruimte (fysiek en planologisch) en de afhankelijkheid van de markt. Daarbij komt dat agrarische jongeren tegenwoordig goed zijn opgeleid en voldoende alternatieven hebben op de arbeidsmarkt. Ook daarom is bedrijfsopvolging nu minder vanzelfsprekend dan voorheen. Overigens zijn er zeker ook in dit gebied bedrijven die qua opzet en omvang een duidelijk toekomstperspectief hebben, maar waar geen 'eigen' opvolger aanwezig is. Of deze bedrijven voortgezet zullen worden hangt dan af van de belangstelling en mogelijkheden van derden. Meestal worden bij beëindiging van grondgebonden bedrijven de gronden aangekocht door 'de buren'. Er is in Strijen tot nu toe steeds voldoende belangstelling gebleken (onder meer tijdens het tafeltjesoverleg, dat als voorbereiding op het bestemmingsplan is gehouden) voor grond, de naburige bedrijven kunnen er de gewenste/noodzakelijke schaalvergroting mee realiseren. Het oorspronkelijke bedrijfscentrum verliest dan uiteraard zijn agrarische functie ook al blijft de oorspronkelijke eigenaar er wonen. Verbrede landbouw Op de agrarische bedrijven worden steeds meer nevenactiviteiten ontwikkeld, maar dit wordt niet elk jaar door het CBS onderzocht. De meest recente gegevens dateren van 1999. Een overzicht hiervan staat weergegeven in tabel 10.5. Tabel 10.5 Agrarische bedrijven met verbrede landbouw in Strijen (1999) aantal bedrijven met beheerslandbouw
6
met natuurbeheer en -productie
4
doe-zelf-producten verwerken
2
met huisverkoop
4
met verblijfsaccommodatie
1
met ontvangstmogelijkheden
3
met stalling of verhuur
4
met zorgtaken
-
Bron: © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 1-6-2008.
Tot 1999 komen nevenactiviteit in Strijen in beperkte mate voor bij agrarische bedrijven. De afgelopen jaren is dit echter veranderd. Een voorbeeld hiervan zijn de agrarische bedrijven waar nevenactiviteiten in de zorgsector plaatsvinden. Volgens de CBS-cijfers zijn er in 1999 geen agrarische bedrijven waar nevenactiviteiten in de zorgsector plaatsvinden (opvang gehandicapten, kinderdagverblijf) terwijl dit nu wel het geval is.
10.3.
Toekomstige ontwikkelingen
Algemeen Gelet op de geschetste bedrijfssituatie van de agrarische sector in het plangebied, dient rekening te worden gehouden met een noodzakelijk en doorgaand proces van aanpassing en verandering. Schaalvergroting en intensivering Om aan de gevolgen van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieu (mestnormen) en dierenwelzijnseisen te kunnen voldoen, is schaalvergroting ook in de grondgebonden landbouw noodzakelijk. Schaal-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Landbouw
113
vergroting qua bedrijfsoppervlakte leidt overigens ook vaak tot schaalvergroting qua bedrijfsbebouwing. De prijzen voor quota en productierechten en de hoge grondprijzen in deze regio maken schaalvergroting moeilijk, tenzij gronden van andere agrarische bedrijven beschikbaar komen en kunnen worden overgenomen. Naast of in combinatie met schaalvergroting zal er derhalve ook sprake zijn van intensivering. Door intensief (arbeids- en/of kapitaalintensief) een relatief beperkte oppervlakte te benutten, kunnen bedrijven toekomstperspectief behouden. Ondanks dat schaalvergroting door hoge prijzen vaak moeilijk is zet de schaalvergroting door. Dit blijkt uit de CBS cijfers en uit de reacties van het tafeltjesoverleg. Verbreding Het verbreden van de agrarische bedrijfsvoering met neventakken (bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, verhuur van kano's/fietsen, kampeerboerderij, windenergie, zorgboerderij) kan voor bepaalde agrarische bedrijven kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. De hoofdtak dient echter op alle bedrijven ook zelfstandig perspectiefrijk te zijn. Elke ondernemer kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien kan er teveel van hetzelfde in een bepaald gebied ontstaan. Een marktoriëntatie is derhalve noodzakelijk. Daarnaast dient ervoor gewaakt te worden dat kansen voor de één, niet omslaan in bedreigingen voor anderen (verkeersoverlast, milieuhinder, verstoring door recreanten). Uitgangspunt is dat alleen op economisch gezonde bedrijven ruimte (in tijd en geld) aanwezig is voor onderhoud van natuur en landschap. Daarnaast is vrijwilligheid in het verweven van natuur- en landschapsbeheer met de agrarische bedrijfsvoering op bedrijfsniveau een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam evenwicht tussen deze verschillende functies. Deeltijdlandbouw Ondernemers kunnen, behalve het uitoefenen van nevenactiviteiten op eigen erf, ook besluiten om elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het inkomen hoeft dan niet alleen meer uit het agrarisch bedrijf gehaald te worden. Deze vorm van inkomensverbreding biedt overigens ook weer meer mogelijkheden voor een extensievere bedrijfsvoering en voor het verweven van landbouw en natuur. Specialisatie Specialisatie in de vorm van het produceren van streekeigen, kwaliteits- en/of biologische producten, kan eveneens voor enkele bedrijven een mogelijkheid zijn het inkomen aan te vullen. Voor wat betreft biologische landbouw verloopt de omschakeling landelijk gezien nog niet op grote schaal. Een hogere prijs voor de producten is namelijk niet op voorhand gegarandeerd, terwijl de productiewijze wel duurder is (onder andere arbeidsintensiever). Ook is de omschakelingstijd onlangs verlengd. In Nederland verloopt de afzet en verwerking van biologische producten bovendien niet altijd makkelijk en de overheid heeft tot nu toe (in vergelijking met andere landen) weinig gestimuleerd in de vorm van subsidies. Bedrijfsbeëindiging De toekomst in de agrarische sector is de laatste jaren onzeker geweest. Momenteel lijkt er een wending plaats te vinden door de stijging van de wereldwijde vraag naar landbouwgoederen en daarmee de verbeterende financiële situatie van individuele landbouwbedrijven. De verbeterde financiële situatie van de agrarische sector en het opleidingsniveau van agrarische jongeren geeft de agrarische jongeren de keuze om het ouderlijk bedrijf over te nemen. Ondanks de betere toekomst voor de agrarische zal zoals eerder al opgemerkt het aantal agrarische bedrijven in het buitengebied nog fors afnemen. Dit biedt voor de resterende be-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
114
Landbouw
drijven perspectief op schaalvergroting. Anderzijds dient goed te worden nagedacht over het hergebruik van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Daarin dienen alleen functies te worden toegelaten die geen nadelige gevolgen hebben voor de omringende agrariërs die hun bedrijf blijven uitoefenen. Bij overlast kan enerzijds gedacht worden aan extra verkeer en lawaai en andere milieubelasting waar de agrarische bedrijven hinder van ondervinden, anderzijds kan de overlast ook bestaan uit strengere milieueisen waar de agrarische bedrijven aan moeten voldoen als voormalige agrarische bedrijfswoningen door niet-agrariërs worden bewoond. Dit kan leiden tot een belemmering van de bedrijfsontwikkeling. Dit dient zo veel mogelijk voorkomen te worden. Landbouwontwikkelingsvisie (LTO Noord, 2007) Om het belang van de agrarische sector op de Zuid-Hollandse eilanden te onderstrepen heeft LTO Noord, afdelingen van de Zuid-Hollandse eilanden, een Landbouwontwikkelingsvisie opgesteld. Een visie waarin het profiel en de belangrijkste ontwikkelingen van de agrarische sector op de Zuid-Hollandse eilanden worden weergegeven. Akkerbouw en vollegrondsgroente Schaalvergroting is een continu proces in de akkerbouw- en vollegrondsgroentesector. In de vollegrondsgroentesector leggen de bedrijven zich steeds meer toe op de teelt van specialistische teelten en nieuwe gewassen. Daarnaast leggen de bedrijven zich toe op de teelt van meerdere gewassen in verband met de noodzakelijke teeltwisselingen. Een aantal bedrijven kiest bewust voor de biologische teelt, een andere vorm van differentiatie. In de akkerbouw wordt verwacht dat het koppelen van mechanisatiesystemen met de mogelijkheden van de computer voor plaatsbepaling (GPS-systemen) een belangrijke ontwikkeling wordt. Vanuit deze techniek is er een behoefte aan grotere percelen. Glastuinbouw De glastuinbouw is een zeer dynamische en innovatieve bedrijfstak. Uitbreiding van bestaande bedrijven is financieel-economisch wenselijk. Daarnaast is er behoefte aan het reconstrueren en samenvoegen van verspreid liggend glas in verschillende regionale glasgebieden. Veehouderij De veehouderijsector staat voor een ingrijpend veranderingsproces. De belangrijkste drijvende krachten achter deze veranderingen zijn mark- en prijsontwikkelingen, aangescherpte regelgeving en veranderende visie op en wensen ten aanzien van de functies van het landelijk gebied. De bedrijfsontwikkeling in de veehouderij wordt de afgelopen jaren gekenmerkt door enerzijds de schaalvergroting en anderzijds door bedrijven, die zich naast de primaire voedselproductie ook andere vormen van dienstverlening en verbreding richten. Het proces van schaalvergroting lijdt in de melkveehouderij tot grootschalige, gespecialiseerde melkveebedrijven. Andere bedrijven zullen zich meer inzetten voor het leveren van biologische producten of streekproducten of voor verbrede landbouw, groene diensten, recreatie en natuur- en landschapsbeheer. Wat heeft de sector nodig? Op de Zuid-Hollandse eilanden is de agrarische structuur volgens de agrarische ondernemers op dit moment goed. Op de eilanden zijn echter veel plannen die afbreuk doen aan de agrarische structuur en verkaveling zoals natuurontwikkeling, de aanleg van infrastructuur. Om
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Landbouw
115
een dynamische en vitale sector te behouden moet de agrarische structuur behouden blijven en waarnodig versterkt worden. Wat heeft de agrarische sector te bieden? Het agrocluster op de Zuid-Hollandse eilanden levert een aanzienlijke bijdrage aan de regionale economie en werkgelegenheid. De kwaliteit en openheid van het landelijk gebied wordt grotendeels bepaald door de agrarische sector. Het bijdrage leveren aan de productie van duurzame energie, windenergie en biomassa. Beleving van het landelijk gebied, vrijetijdsbesteding, recreatie en toerisme.
10.4.
Sectoraal wensbeeld
Voor de landbouw geldt dat schaalvergroting en flexibiliteit in de bedrijfsvoering voorwaarden zijn voor de continuïteit van agrarische bedrijven. Dit houdt in dat agrariërs voldoende ruimte moeten krijgen om in te kunnen spelen op marktontwikkelingen en op de eisen die milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidswetgeving stelt. Dit betekent dat er voldoende bouwen grondgebruiksmogelijkheden moeten worden geboden. Aan het ontwikkelen van strikt genomen niet-agrarische neventakken, dienen geen onnodige beperkingen te worden gesteld. Wel staat voorop dat deze ontwikkelingen nooit ten koste mogen gaan van de omringende agrarische bedrijvigheid. Dit geldt ook voor het bieden van hergebruikmogelijkheden voor voormalige agrarische bebouwing. Met inachtneming van deze voorwaarden is het belangrijk dat er constructief wordt meegedacht. Wanneer namelijk alleen agrarisch hergebruik of een gebruik als burgerwoning toelaatbaar wordt geacht, wordt het proces van schaalvergroting onnodig belemmerd. Samenvattend bestaat het sectorale wensbeeld uit het volgende: behoud en ontwikkeling van de grondgebonden agrarische bedrijven; behoud en ontwikkeling van de glastuinbouw; voldoende ruimte binnen de agrarische bestemming voor: schaalvergroting; het voldoen aan milieu-, dierenwelzijns- en gezondheidseisen; bedrijfsbebouwing en teeltondersteunende voorzieningen; erfverharding (bietenopslag, vaste mestopslag en kuilplaten); een doelmatige inrichting van bouwpercelen (situering bebouwing ten opzichte van opslag-, parkeer- en manoeuvreerruimte) en doelmatige bebouwingsregels (bouwhoogtes); inspelen op actuele knelpunten en kansen zoals mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie (windenergie en biomassa energie); een flexibele, maar zorgvuldige regeling voor neven- en vervolgactiviteiten; een zorgvuldige regeling voor eerste en tweede agrarische bedrijfswoningen; geen beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen; behoud van geschikte productielocaties wegens geringe mogelijkheden tot nieuwsvestiging; ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren (verkaveling, ontsluiting); het verlies aan agrarisch areaal zoveel mogelijk beperken om de schaalvergroting van de bedrijven niet te belemmeren en om het perspectief op duurzaamheid niet te ontnemen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
116
Landbouw
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
11. Recreatie
11.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de betekenis van recreatie en toerisme voor het buitengebied. Na het beleidskader wordt de huidige situatie beschreven, vervolgens wordt ingegaan op toekomstige ontwikkelingen. Afgesloten wordt met een sectoraal wensbeeld. Bij deze sectorale analyse is onder andere gebruikgemaakt van gegevens uit: Concept Beleidsplan Recreatie in de gemeente Strijen; Ontwikkelingsprogramma Hoeksche Waard; Visie verblijfsrecreatie Hoeksche Waard; Kampeerbeleid Hoeksche Waard; Structuurvisie Hoeksche Waard, ontwerp ruimtelijk plan.
11.2.
Beleidskader
Agenda Vrijetijd (provincie Zuid-Holland, 2005) De provincie heeft het voornemen om de toeristische bestedingen met 10% te verhogen. De provincie streeft naar een samenwerking van toerisme, recreatie en cultuur. Sleutelwoorden hierbij zijn: integraal; keuzes maken en prioriteiten stellen; draagvlak; samenwerken en resultaat. Doel is het bevorderen van cultuurtoeristische en recreatieve bezoeken naar en binnen de provincie Zuid-Holland. De knelpunten in de waterverbindingen in de Delta, de driehoek: Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten-Rozenburg en Hoeksche Waard, worden opgelost door het openstellen en/of ontwikkelen van vaarverbindingen. Tevens worden watersportvoorzieningen verbeterd en zal in samenwerking met de provincies Zeeland en Noord-Brabant de Delta worden ontwikkeld en gepromoot als watersportgebied. Algemene punten betreffen: een efficiënte en effectieve (organisatie)structuur van marketingorganisaties (backoffice, frontoffice) in Zuid-Holland; een professionele omgeving ten behoeve van organisatie en promotie van grootschalige evenementen; ondernemers stimuleren tot het opstellen van bedrijfsplannen, te voldoen aan kwaliteitsnormen in de sector en samen te werken zowel op bedrijfs- als gebiedsniveau; daarbij zijn aspecten als duurzaamheid c.q. het milieu nadrukkelijk betrokken; informatievoorziening over het aanbod van vrijetijdsvoorzieningen in Zuid-Holland (via internet);
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
118
-
-
Recreatie
stadsbewoners informeren over het aanbod van vrijetijdsvoorzieningen bij hen 'om de hoek', door uitgave van een goede toegankelijke kaart die 'gratis' is verspreid en in meerdere talen is uitgegeven; het toeristisch-recreatieve aanbod voor de bezoeker en bewoner van Zuid-Holland beter bereikbaar maken met het openbaar vervoer; verbeteren van de informatievoorziening over het openbaar vervoer door handzame overzichten van het openbaar vervoer en de ontsluiting van het vrijetijdsaanbod.
Visie Verblijfsrecreatie Hoeksche Waard (Ruimtelijke Inrichting Hoeksche Waard, 2005) Er wordt passend beleid gegeven voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie binnen de Hoeksche Waard. Ontwikkeling van de Hoeksche Waard tot vrijetijdsgebied moet feitelijk nog plaatsvinden: de verblijfsrecreatie is van beperkte omvang. In geheel Nederland is de groeiende populariteit van de korte vakanties te bemerken. Hierop inspelen qua verblijfsrecreatie. Het kleinschalig kamperen wordt dan ook gestimuleerd (kamperen bij de boer, maar ook landschapscampings enz.). De Hoeksche Waard is een Nationaal Landschap, wat bescherming biedt tegen een verdergaande uitbreiding van het woon- en werkgebied. Dus de nieuwvestiging van verblijfsrecreatie dient te geschieden in synergetische afstemming met de landschappelijke en/of culturele omgeving. Bijvoorbeeld door een bijdrage te leveren aan behoud/herstel van cultureel erfgoed, aansluiting te zoeken bij streekeigen architectuur, een bijdrage te leveren aan natuurontwikkeling of -herstel enz. Kampeerbeleid Hoeksche Waard (2008) Na intrekking van de Wet openluchtrecreatie kunnen de gemeenten in de Hoeksche Waard een zelfstandig beleid voeren. Er is echter gekozen om het beleid zoveel mogelijk eilandbreed af te stemmen. Een uitdrukkelijke wens is om te komen tot een minimalisering van de handhavingsdruk. Het gaat hierbij niet alleen om zo min mogelijk regels, maar ook om een eenduidige regelgeving voor de hele Hoeksche Waard. Daarbij houden de gemeenten wel speelruimte voor eigen invullingen en maatwerk. De verschillende vormen van kamperen en bed & breakfast worden gedefinieerd. Voor de ontwikkeling van de kampeerterreinen en bed & breakfast geldt: 'Ja, mits …'-beleid. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende vormen van kamperen en bed & breakfast: kampeerterreinen; kleinschalige kampeerterreinen; overige kamperen; bed & breakfast. De ruimtelijke zonering voor de groei van kampeerterreinen is afgestemd op de Regionale structuurvisie Hoeksche Waard.
11.3.
Huidige situatie
Algemeen Het landelijk gebied van Strijen is gelegen de Hoeksche Waard. Het landschap van de Hoeksche Waard is aangewezen als Nationaal Landschap en daarom mag het niet (veel) worden veranderd. De kwaliteit van de Hoeksche Waard wordt bij uitstek gevonden in de kwaliteit van het landschap en van de 'groenblauwe' (natuur en water) ecologische infrastructuur. Naast de sociaaleconomische identiteit (bepaald door de kernen en de bewoners) bezorgt deze groen-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Recreatie
119
blauwe infrastructuur de Hoeksche Waard haar eigen kracht. Daarom moeten de kwaliteiten van natuur en water behouden en versterkt worden. Het kunnen beleven van rust en ruimte is net zo belangrijk als wonen en werken. Natuur en landschap hebben daarom niet alleen waarde in zichzelf (de 'intrinsieke waarde'), maar zijn ook van betekenis voor het welzijn van de mens. Het platteland is met zijn groene ruimte en kenmerkende landschappen en (historische) bebouwing immers voor veel dagjesmensen en vakantiegangers een aantrekkelijke bestemming. Het natuurgebied Oudeland van Strijen is in recreatief opzicht aantrekkelijk door de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Voor de bewoners van de dorpskernen fungeren het Oudeland en de APL polders als wandelgebieden. De behoeften van mensen om te recreëren veranderen in de loop der tijd, onder meer door de toenemende vergrijzing en de groei van allochtone bevolkingsgroepen. Er is echter een groot tekort aan voldoende recreatie- en ontspanningsmogelijkheden dicht bij huis en de voorzieningen die er zijn, zijn niet voldoende aangepast aan de eisen en behoeften van deze tijd en aan de diversiteit aan gebruikersgroepen. Ook het recreatief medegebruik van water kan beter. Bovendien is de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het agrarisch cultuurlandschap is nog voor verbetering vatbaar. In de gemeente is het aantal recreatieve voorzieningen beperkt, maar over de bestaande paden en wegen kan worden gewandeld, gefietst en zijn mogelijkheden voor paardrijden. Bovendien zijn er enkele 'georganiseerde' routes voor wandelen en fietsen. Door de gehele gemeente de Hoeksche Waard zijn recreatieve poorten of knooppunten aanwezig. Dagrecreatie De gemeente Strijen heeft een jachthaven in Strijensas met 300 vaste ligplaatsen en 50 plaatsen voor passanten. Daarnaast is er plaats voor 250 schepen op de wal. De haven beschikt bovendien over een watersportwinkel, een brandstofverkooppunt en een restaurant. De natuurgebieden in Strijen plaat) zijn toegankelijk voor wandelen, fietsen, kanoën en De routes lopen veelal over maakt.
(Het Oudeland van Strijen, De Zeehondenplaat en de Sassenpubliek en lenen zich voor routegebonden activiteiten, zoals paardrijden. Het aanbod van paden en routes is echter gering. wegen en op de dijken, waar ook autoverkeer gebruik van
Strijen maakt deel uit van het fietsroutenetwerk Hoeksche Waard met ongeveer 300 km aan fietsroute. Daarnaast heeft Stichting Rietgors de wandelroute Hoeksche Waard uitgezet en loopt een deel van een Lange Afstands Wandelroute Floris V door Strijen. Dit loopt niet door de natuurgebieden. In de gemeente zijn een aantal recreatieve voorzieningen aanwezig, zoals een zwembad, een golfbaan, het bootje van Strijensas naar Strijen en diverse winkels en horecagelegenheden. Bovendien worden door het jaar heen diverse evenementen georganiseerd, zoals bepaalde markten waaronder de herfstmarkt, het Sassedorpsfeest en de Koninginnekermis. Verblijfsrecreatie Er is een grote camping voor vaste seizoenplaatsen, te weten camping Bonaventura. In Polder het Oudeland liggen een tiental recreatiewoningen en ook in het zuiden van het plangebied zijn enkele recreatiewoningen aanwezig. Naast kampeergelegenheid en de recreatiewoningen, is er in Strijen ook een herberg 'het wapen van Strijen' met 9 kamers. In Strijensas ligt pension Sas met 7 kamers. De herberg en het pension vallen buiten het plangebied.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
120
Recreatie
11.4.
Toekomstige ontwikkelingen
In de komende jaren worden de karakteristieke kreken en dijken in de streek verder ontwikkeld tot belangrijke, 'dragende' elementen in het landschap (via het Landschapsbeleidsplan). Kleinschalige verstedelijking en recreatief gebruik van groene gebieden en water moet mogelijk zijn, zeker als ze financieel kunnen bijdragen aan de groene ontwikkeling. Via een beter en sluitend stelsel van wandel- en fietspaden wordt het recreatief gebruik van de Hoeksche Waard bevorderd. Verandering toeristisch-recreatieve vraag Maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing, individualisering en de hang naar het zich bevinden in een natuurlijke omgeving, leiden tot een verandering in de toeristisch-recreatieve vraag. Door de vergrijzing neemt het aantal korte vakanties toe. De groep ouderen is niet gebonden aan het hoogseizoen, gaat relatief veel in eigen land op vakantie, vraagt een goede kwaliteit van voorzieningen en heeft redelijk veel geld te besteden. Door het groter aantal korte vakanties neemt het aantal recreatiebewegingen toe. Door de multimediale toepassingen in huis is het verkrijgen van informatie over recreatie steeds gemakkelijker en sneller. Ook het milieuvriendelijk handelen en denken wordt van groter belang. Er is verder een trend tot algehele kwaliteitsverbetering van verblijfsrecreatie. Mensen willen bijvoorbeeld ruimere standplaatsen en meer ruimte eromheen. Dit betekent dat er meer oppervlakte nodig is. De verblijfsrecreatie wil bedrijfsnatuurplannen opstellen met daarin meer natuur om de verblijfsobjecten heen en aandacht voor het beter scheiden van afvalstromen. Verblijfsrecreatie De camping zal in de komende jaren moeten uitbreiden om weekendverblijf 'op het platteland' mogelijk te maken. Er zijn plannen voor de bouw van een hotel in de gemeente (bij de golfbaan). De doelgroep voor het hotel is anders dan voor het pension en de herberg, te weten meer zakenmensen. De gemeente Strijen leent zich goed voor paalkamperen, aangezien het opzetten van een grote verblijfsrecreatiemogelijkheid niet mogelijk is. Omdat Strijensas voor recreanten steeds belangrijker wordt (haven, fietsen, wandelen), zou hierbij ook een kleine camping kunnen passen. Dit past ook bij een groei van de haven van Strijensas. Dit zal noodzakelijk zijn, om de groei van de havens in de omgeving het hoofd te kunnen bieden. Een bed & breakfast is een overnachtingsaccommodatie die tot de kleinschalige verblijfsrecreatie gerekend wordt. In het plangebied kan dit type logies voor maximaal 5 personen, verdeeld over maximaal 2 kamers in principe overal worden aangeboden. In het bestemmingsplan zal een bed & breakfast binnen een woonbestemming, agrarische bestemming of naar aard gelijke bestemming rechtsreeks mogelijk worden gemaakt. Recreatieve routestructuur Het aantal wandel- en fietspaden zou uitgebreid moeten worden, waarbij beter aangesloten zou moeten worden op het centrum van Strijen en de bestaande horecagelegenheden. Ook kunnen er kleine voorzieningen bij geplaatst worden, zoals picknickplaatsen en bankjes. Langs de bestaande routestructuur zou in de toekomst meer horecagelegenheden moeten worden aangeboden, hieraan is behoefte. Omdat er tijdens de jaarlijkse monumentenroute veel animo is, zou hier ook een permanente route van gemaakt kunnen worden. In de gehele gemeente zou de bewegwijzering van de routes verbeterd moeten worden. Staatsbosbeheer is voornemens binnen de natuurgebieden wandelroutes aan te brengen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Recreatie
121
Naast routes voor wandelen en fietsen en kanoën, zou in Strijen (vanwege de gladde wegen) goed een skeelerroute kunnen worden aangelegd. De verschillende gemeenten binnen de Hoeksche Waard zullen in de toekomst meer gaan samenwerken, met name op het vlak van fiets- en wandelroutes. Met name Cromstrijen wil zich verder verdiepen in de recreatie, voornamelijk rondom Numansdorp. Inmiddels is de aanleg van een fiets- en wandelpad in het zuidelijk deel van de gemeente richting de recreatieve knooppunten in 's-Gravendeel en Cromstrijen gereed.
11.5.
Sectoraal wensbeeld
Op basis van het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen en gewenste en verwachte ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld geformuleerd: behoud en versterking van de aantrekkelijke (landschappelijke, ecologische, archeologische en cultuurhistorische) kenmerken van het buitengebied en hierbij qua recreatie aansluiten; ruimte voor uitbreiden van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen (kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling), met name in het centrum van Strijen (denk ook aan koffiehuisjes); verdere ontwikkeling van het routenetwerk voor fietsen, wandelen, kanoën en paardrijden; bekendheid genereren voor de gemeente Strijen als waterrijk gebied met meer (water)recreatiemogelijkheden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
122
Recreatie
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
12. Verkeer, infrastructuur en verkeerslawaai
12.1.
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de verkeersontsluiting en de infrastructurele voorzieningen in het landelijk gebied van Strijen. Als eerste wordt de huidige verkeerssituatie voor het autoverkeer, het openbaar vervoer en het langzaam verkeer beschreven. Vervolgens komen de toekomstige ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld ten aanzien van verkeer en infrastructuur aan bod. Als laatste wordt ingegaan op de geluidshindersituatie in het buitengebied als gevolg van de aanwezige infrastructuur (wegverkeerslawaai en spoorweglawaai). Ook ten aanzien van dit aspect worden in het kort de toekomstige ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld beschreven.
12.2.
Verkeer en infrastructuur
12.2.1. Huidige verkeersontsluiting en infrastructuur Autoverkeer Het buitengebied van de gemeente Strijen wordt van noord naar zuid doorsneden door de N491, de Trambaan. De Trambaan vormt een belangrijke verkeersverbinding voor de kern Strijen. De Trambaan sluit in noordelijke richting aan op de N217. Vanaf deze weg bereikt het verkeer in oostelijke richting de A16 (Rotterdam-Breda) en in westelijke richting de A29 (Rotterdam-Dinteloord). De belangrijkste overige verbindingswegen door het buitengebied van de gemeente zijn de Keizersdijk, Hoekseweg, Broekseweg, Kooilandsedijk, Schelpweg Groot Cromstrijensedijk, Mookhoek en Strijensedijk. In Strijen is vastgelegd dat de toepassing van Duurzaam Veilig in het buitengebied als gewenst wordt gezien. Binnen de gemeente Strijen zijn vrijwel alle wegen buiten de bebouwde kom gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 60 km/h. In de richtlijnen is vastgelegd dat erftoegangswegen een verblijfsfunctie hebben, er is toegang tot aanliggende bebouwing en percelen en landbouwverkeer, bromfietsers en eventueel ook fietsverkeer bevindt zich op de rijbaan. Op kruisingen heeft (alle!) verkeer van rechts voorrang, tenzij de plaatselijke omstandigheden een andere voorrangregeling nodig maken. Een uitzondering op deze wegen vormen de N491 (Trambaan) en de Hoekseweg, die als gebiedsontsluitingswegen zijn aangewezen. Deze wegen kennen een maximumsnelheid van 80 km/h. Als richtlijn voor de gebiedsontsluitingswegen geldt dat zij een verkeersfunctie hebben. Er is in principe geen toegang tot aanliggende bebouwing of percelen en er bevinden zich geen (brom)fietsers en bij voorkeur ook geen tractoren op de rijbaan. De kruisingen zijn voorzien van verkeerslichten, met snelheidsbeperkingen en verhoogd rijvlak dan wel verkeersdrempel voorzien of zijn uitgevoerd als rotonde. Tevens bedraagt de maximumsnelheid op de weg naar Numansdorp 60 km/h. De N491 (Trambaan) is in beheer bij de provincie en de Keizersdijk, Mookhoek en Moricaanseweg bij de gemeente. De overige wegen in het buitengebied zijn in beheer bij het waterschap.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
124
Verkeer, infrastructuur en verkeerslawaai
Openbaar vervoer De ontsluiting van het gebied wordt verzorgd door enkele busverbindingen. Een van de verbindingen is de busdienst van Rotterdam naar Strijen via Maasdam en Puttershoek. Deze busdienst halteert in het plangebied langs de Trambaan ter hoogte van de Hoekseweg. Een andere busdienst betreft de verbinding tussen Dordrecht en Strijen via de kernen 's-Gravendeel en Mookhoek. Deze dienst halteert in het plangebied op de Broekseweg,de Kooilandsedijk en de Schelpweg. Tevens is er in het buitengebied een busverbinding over de Keizersdijk. Deze (school)dienst verbindt Strijen en Oud-Beijerland via Maasdam en Puttershoek. In Rotterdam en Dordrecht kan worden overgestapt op het NS- en/of metronetwerk. De ontsluiting van het buitengebied van de gemeente Strijen per openbaar vervoer is goed te noemen door de aanwezigheid van drie busdiensten. In het plangebied is tevens de HSL-lijn aangelegd. Dit is de Hogesnelheidslijn van Amsterdam naar Parijs. Na de kern Mookhoek ligt het tracé op maaiveld. De Boomdijk en de Lage Dijk binnen het plangebied zijn door de aanleg van de HSL voor het verkeer afgesloten. De landbouwgebieden, woonhuizen en bedrijven zijn bereikbaar gebleven door de Lange Dam en de Eerste Kruisweg te onderbreken en aan weerszijden van de spoorlijn met elkaar te verbinden. Voor deze ontwikkeling is reeds een bestemmingsplan opgesteld, dit plan zal echter een op een meegenomen worden in onderhavig bestemmingsplan. Langzaam verkeer Het fiets- en voetgangersverkeer binnen het plangebied wordt op de erftoegangswegen (60 km/h) grotendeels samen met het autoverkeer afgewikkeld. Binnen het plangebied bevinden zich vrijliggende fietspaden langs de Trambaan (N491) en de Hoekseweg. Naast het hoofdnetwerk voor de fiets is er een secundair net, meer gericht op recreatief verkeer (fietser en wandelaars) en juist in het buitengebied met diverse recreatieve voorzieningen, van belang. In het buitengebied van Strijen zijn er dan ook diverse uitgezette fiets- en wandelroutes. Verkeersgegevens De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan de onderzoeken met betrekking tot wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit staan vermeld in tabel 12.1. De verkeersintensiteiten zijn verstrekt door de gemeente Strijen. De intensiteit op de N491 is gebaseerd op tellingen in 2004 en de intensiteiten op de Hoekseweg en de Groot Cromstrijensedijk zijn gebaseerd op tellingen in 2006. De intensiteit op de Strijensedijk is gebaseerd op tellingen in 2001 en de intensiteit op de Kooilandsedijk is gebaseerd op tellingen in 1998. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar (2010 voor luchtkwaliteit en 2018 voor wegverkeerslawaai) is uitgegaan van een autonome groei van 1,5% per jaar. De voertuigverdeling voor het verkeer is bepaald aan de hand van de verkeerstellingen op de verschillende wegen, zie bijlage 7. Tabel 12.1 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal en afgerond op 50-tallen) straat
2008
2010
2018
10.600
10.900
12.300
Hoekseweg
2.700
2.750
3.100
Groot Cromstrijensedijk
2.750
2.800
3.150
Strijensedijk
2.650
2.700
3.050
Kooilandsedijk
1.350
1.350
1.550
500
550
600
N491 (Trambaan)
Keizersdijk
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Verkeer, infrastructuur en verkeerslawaai
125
12.2.2. Toekomstige ontwikkelingen Binnen de planperiode van 10 jaar wordt aan de zuid- en oostzijde van de kern Strijen de zuidelijke en oostelijke randweg gepland. Deze randweg is bedoeld om doorgaand en ontsluitend verkeer uit de kern en aanliggende en toekomstige nieuwbouwlocaties zoveel mogelijk om de kern te leiden. Hieraan is het Tracéonderzoek Randweg (juni 1998) voorafgegaan. Op 8 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders groen licht gegeven voor het plan van aanpak voor de aanleg van deze randweg. Het tracé van de randweg voert vanaf de Weelsedijk ten westen van de kern Strijen in oostelijke richting en kruist de wielweg, Schenkeldijk en Schelpweg en voert dan in noordelijke richting naar de N491. Deze ontwikkeling wordt via een apart bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
12.2.3. Sectoraal wensbeeld Op basis van de huidige verkeerskundige situatie en de toekomstige voorgestane ontwikkelingen hiervan, wordt het sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld is nog geen rekening gehouden met bestaand beleid en heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden. Een afweging tussen dit wensbeeld, het bestaande beleid en de wensbeelden van andere sectoren vond plaats in hoofdstuk 3. Deze afweging leidt uiteindelijk tot de gebiedsvisie en het bijbehorende ruimtelijke beleid. Het wensbeeld ten aanzien van het verkeer heeft de volgende kenmerken: behoud van de huidige bereikbaarheid van het plangebied en verdere verbetering infrastructuur; het nastreven van de aanleg van snelle, veilige en comfortabele fietsroutes; het bestemmingsplan dient zich niet te verzetten tegen initiatieven die voortvloeien uit het verder 'Duurzaam Veilig' vormgeven van de wegenstructuur; de bereikbaarheid van het plangebied per het openbaar vervoer dient de komende jaren gewaarborgd te blijven en zo mogelijk te worden verbeterd.
12.3.
Verkeerslawaai
Deze paragraaf gaat in op de geluidhindersituatie in het buitengebied als gevolg van de aanwezige infrastructuur (wegverkeerslawaai en spoorweglawaai). In het buitengebied wordt geluidhinder ervaren van de regionale wegen zoals de N217 en de N491 de overige erftoegangswegen in het buitengebied en de toekomstige HSL-spoorlijn. Als eerste wordt ingegaan op de Wet geluidhinder (Wgh) en normstelling ten aanzien van weg- en railverkeerslawaai. Vervolgens komen aan bod de toekomstige ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld ten aanzien verkeerslawaai.
12.3.1. Wet geluidhinder en normstelling Wegverkeerslawaai Geluidszones langs wegen Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. De breedte van de geluidszone voor de wegen in het plangebied bedraagt 250 m aan weerszijden van de wegas (buitenstedelijke situatie met 2 rijstroken).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
126
Verkeer, infrastructuur en verkeerslawaai
Normstelling Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevels. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger. Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een hogere waarde(n) worden verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Strijen. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe woningen langs bestaande wegen in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB. De uiterste grenswaarde voor nieuwe agrarische bedrijfswoningen langs bestaande wegen in buitenstedelijk gebied bedraagt 58 dB. Aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld. Spoorweglawaai Er bevinden zich op grond van de Wgh langs alle spoorwegen geluidszones. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wgh vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in principe aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB ten aanzien van railverkeerslawaai te voldoen. Wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden, dan dient onderzoek plaats te vinden naar geluidsreducerende maatregelen. Zijn dergelijke maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten zij overwegende bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard, kan onder voorwaarden een verzoek worden gedaan bij het bevoegd gezag tot vaststelling van een hogere waarde. De in de Wgh vastgelegde uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden. Voor een buitenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 68 dB ten aanzien van railverkeerslawaai. De hogere waarden moeten zijn vastgesteld, voordat het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
12.3.2. Toekomstige ontwikkelingen In het bestemmingsplan wordt de realisatie van nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling dient te voldoen aan de normen ingevolge de Wgh. Toetsing is dan ook nodig in het bestemmingsplan. Wegverkeerslawaai Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Voor de berekeningen is voor de betref-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Verkeer, infrastructuur en verkeerslawaai
127
fende wegen uitgegaan van de verkeersgegevens zoals beschreven in de paragraaf verkeer. De wegdekverharding op alle wegen bestaat uit fijn asfalt (DAB). Nieuwe situaties Ten behoeve van eventueel nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in het plangebied (nieuwe situaties) zijn de geluidscontouren van de wegen in en om het plangebied van belang. Indien een dergelijke nieuwe situatie binnen de geluidszone van een weg ligt, dient te worden voldaan aan de normen die de Wet geluidhinder stelt. Indien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de gevel niet wordt overschreden, is een geluidsgevoelige bestemming, voor wat betreft de Wet geluidhinder, toegestaan. In tabel 3.5 is aangegeven op welke afstand vanuit de wegas dit geluidsniveau wordt bereikt (48 dB-contour). De berekeningen die hieraan ten grondslag liggen, zijn opgenomen in bijlage 6. Ook zijn in tabel 12.2 contouren vermeld van 53 dB en 58 dB, zogenaamde uiterste grenswaarde voor buitenstedelijke situaties voor respectievelijk nieuwe woningen en nieuwe agrarische bedrijfswoningen. Dit betekent dat binnen de afstand uit de wegas waar de uiterste grenswaarde wordt bereikt (de 53 dB- of 58 dB-contour) geen nieuwe geluidsgevoelige bestemming gelegd kan worden. Tabel 12.2 Contouren geluidsbelasting (4,5 m maatgevende hoogte) wegvak
afstand 48 dBcontour1)
afstand 53 dBcontour1)
afstand 58 dBcontour1)
Hoekseweg
73 m
34 m
16 m
Groot Cromstrijensedijk
32 m
15 m
6m
Strijensedijk
31 m
14 m
6m
20 m
9m
2m
237 m
112 m
53 m
9m
1m
Kooilandsedijk N491 (Trambaan) Keizersdijk 1)
-
Alle waarden met aftrek volgens artikel 110g Wgh.
In het gebied, waar de geluidsbelasting aan de gevel tussen de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en de uiterste grenswaarde (53 dB of 58 dB) ligt, zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien een hogere waarde zal worden verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Strijen. Vaststelling van een dergelijke hogere grenswaarde dient te geschieden voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Op basis van de geluidscontouren ten gevolge van wegverkeer, zullen eventuele nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied aan de normen van de Wet geluidhinder getoetst worden. Spoorweglawaai Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies in de omgeving van het spoor, dient rekening te worden gehouden met de HSL-spoorlijn (Schiphol-Brussel Zuid). In het tracébesluit zijn de geluidscontouren ten gevolge van deze spoorlijn vastgelegd.
12.3.3. Sectoraal wensbeeld Op basis van de huidige geluidshindersituatie ten aanzien van wegverkeer en railverkeer en de toekomstige voorgestane ontwikkelingen hierin, wordt het sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functie wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
128
Verkeer, infrastructuur en verkeerslawaai
Het wensbeeld ten aanzien van het verkeerslawaai heeft de volgende inhoud: nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een toename van het aantal geluidsgehinderden in landelijk gebied; dit kan door voldoende afstand te houden uit de geluidsproducerende infrastructuur, waarbij voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
13. Milieu
13.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt per milieuaspect ingegaan op de geldende wet- en regelgeving, wordt de huidige milieusituatie beschreven en wordt ingegaan op de randvoorwaarden voor ontwikkelingen die in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Achtereenvolgens komen aan de orde: luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, milieuhinder niet-agrarische bedrijven, industrielawaai, milieuhinder agrarische bedrijven en stiltegebieden. Dit hoofdstuk eindigt met een beschrijving van het sectoraal wensbeeld.
13.2.
Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 13.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 13.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof stikstofdioxide (NO2) fijn stof (PM10)1)
1)
toetsing van
grenswaarde
geldig
jaargemiddelde concentratie
60 g/m³
2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie
40 g/m³
vanaf 2015
jaargemiddelde concentratie
48 g/m³
tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie
40 g/m³
vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer per jaar meer dan 75 g/m³
tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer per jaar meer dan 50 g/m³
vanaf 11 juni 2011
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
130
-
-
-
Milieu
de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit Niet in betekenende mate (NIBM) In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Huidige situatie Maatgevend voor de luchtkwaliteit in het plangebied is de bijdrage van de A16 (die aan de overzijde van de Dordtsche Kil ligt). Dit is de drukste weg in (de directe omgeving van) het plangebied. Op de saneringtool (www.saneringstool.nl) kunnen de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de snelwegen in beeld worden gebracht. Het blijkt dat in 2011 en 2015 direct langs de A16 wordt voldaan aan de grenswaarden voor respectievelijk fijn stof en stikstofdioxide. OP grotere afstand van de A16, binnen het plangebied, liggen de concentraties ruimschoots onder de grenswaarden. Aangezien de overige wegen in het gebied een veel lagere intensiteit kennen, wordt geconcludeerd dat binnen het gehele plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wlk. Ontwikkelingen Het voorliggend bestemmingsplan maakt slechts ontwikkelingen mogelijk die geheel niet of 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het gaat om het opsplitsen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in twee woningen of de realisatie van nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf. Het plan heeft dan ook geen relevante gevolgen voor de luchtkwaliteit binnen het plangebied en in de omgeving daarvan. Conclusie De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Ontwikkelingsmogelijkheden in plan dragen 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Ter plaatse van het plangebied is uit het oogpunt van luchtkwaliteitseisen sprake van een goed woon- en leefklimaat.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieu
13.3.
131
Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid Volgens artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Hierbij wordt in het algemeen bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een functiewijziging wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Huidige situatie Volgens informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) zijn op meerdere locaties in het buitengebied bodemonderzoeken uitgevoerd. Tevens hebben op meerdere locaties in het verleden potentieel bodemverontreinigende activiteiten plaatsgevonden. Ontwikkelingen Dit plan is overwegend consoliderend van aard en maakt niet direct nieuwe functies mogelijk. Wel is ter plaatse van agrarische bestemmingen de vestiging van nevenfuncties mogelijk. Indien er concrete plannen zijn voor de vestiging van deze functies, zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd bij het afgeven van een bouwvergunning. Conclusie Er wordt geconcludeerd dat de algemene bodemkwaliteit binnen het plangebied de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Indien er concrete plannen bestaan voor functieverandering, bijvoorbeeld de vestiging van nevenfuncties, kan de bodemkwaliteit nog in een nader stadium worden onderzocht.
13.4.
Externe veiligheid
Algemeen Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Buisleidingen worden overigens behandeld in hoofdstuk 14 onder het kopje 'kabels en leidingen'. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
1)
Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
132
Milieu
Inrichtingen Normstelling en beleid Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten1). Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Huidige situatie Binnen het plangebied zijn geen risicorelevante bedrijven aanwezig. Vlak buiten het plangebied (aan de noordzijde van de kern Strijen) is een lpg-station gelegen. Voor deze inrichting geldt een PR 10-6-contour van 45 m en een invloedsgebied van 150 m ten opzichte van het vulpunt. Er bevindt zich in het plangebied geen bebouwing binnen PR 10-6-contour of het invloedsgebied van deze inrichting. Daarnaast zijn er in het plangebied verschillende propaantanks aanwezig. Deze hebben alle een zeer beperkte PR 10-6-contour en zijn dusdanig afgelegen gesitueerd dat er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour zijn gelegen. Ook is een deel van het plangebied (onder de Buitendijk) gelegen in het invloedsgebied van Shell Nederland Chemie B.V. (SNC) in de gemeente Moerdijk. Het berekende invloedsgebied van deze inrichting is 2.700 m en strekt zich daarmee uit tot het gedeelte van het plangebied onder de Buitendijk. In dit deel van het plangebied bevind zich geen bebouwing. Daarmee is er van een bijdrage van dit bestemmingsplan aan het GR geen sprake. Ontwikkelingen Met het voorliggend plan worden geen ontwikkelingen binnen de PR 10-6-contour en het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Daarmee voldoet het plan aan de normstelling voor externe veiligheid van inrichtingen. Vervoer van gevaarlijke stoffen Normstelling en beleid In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de ori-
1)
Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieu
133
entatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht1). Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. In het concept-Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden plasbrandaandachtsgebieden aangewezen. Volgens het ontwerpBasisnet water is het plasbrandaandachtsgebied voor rode en zwarte vaarwegen gelegen binnen 40 respectievelijk 25 m vanaf de kade. Op basis van het concept-Btev moet in de toelichting bij het bestemmingsplan worden ingegaan op de mogelijkheden om de door het plan toegelaten ruimtelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden buiten die gebieden, gelet op de mogelijke effecten van een ongeval met zeer brandbare vloeistoffen. Daarnaast of in samenhang met deze afweging dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw). Huidige situatie Over de Dordtsche Kil en over de A16 aan de overzijde van de Dordtsche Kil vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6-contour van de A16 ligt volgens de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen (AVIV, 2003) buiten het plangebied. Dit geldt eveneens voor de PR 10-8-contour, die in het algemeen als een globale indicator voor het invloedsgebied van het GR kan worden beschouwd. Er wordt ter plaatse ruimschoots voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR. Over de Dordtsche Kil en het Hollandsch Diep worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In het Basisnet Water is de Dordtsche Kil als rode vaarweg en het Hollandsch Diep als zwarte vaarweg aangemerkt. Voor deze vaarwegen gelden plasbrandaandachtsgebieden van 40 respectievelijk 25 m uit de kade. Gezien de relatief beperkte personendichtheden langs deze vaarwegen ligt het GR ver onder de oriënterende waarde. Nieuwe ontwikkelingen Er worden in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen deze plasbrandaandachtsgebieden. Ook in een ruimer gebied rond de vaarwegen worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een relevante toename van de personendichtheid in het gebied en daarmee tot een toename van het GR. De brandweer Zuid-Holland Zuid concludeert dat de bluswatervoorziening in het gebied voldoende is. Daarnaast kan voor het grootste deel van het plangebied worden voldaan aan de brandweerzorgnorm. Dit geldt niet voor de buitenste rand van het plangebied. Gezien de uitgestrektheid van het gebied zijn er echter geen realistische mogelijkheden om dit te verbeteren. Doordat het gebied waar de zorgnorm wordt overschreden dun bevolkt is en doordat de zelfredzaamheid voldoende is, is de overschrijding naar de mening van brandweer ZuidHolland Zuid aanvaardbaar. Brandweer Zuid-Holland Zuid merkt op dat er afgezien van een zorgboerderij geen kwetsbare objecten in het invloedsgebied van risicobronnen aanwezig zijn. Gezien de ligging van de zorgboerderij ten opzichte van pijpleidingen levert dit geen knelpunt op voor de zelfredzaamheid. Brandweer Zuid-Holland Zuid concludeert dat de zelfredzaamheid voldoende is.
1)
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
134
Milieu
Conclusie Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
13.5.
Milieuhinder niet-agrarische bedrijvigheid
Normstelling en beleid In het plangebied komt verschillende niet-agrarische bedrijvigheid voor. De aard van de bedrijfsactiviteiten is divers. Om te kunnen bepalen of de mogelijke milieubelasting van een bedrijf hoog of laag is, wordt veelal gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. Deze Staat is gebaseerd op de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Met behulp van een indeling in categorieën wordt aangegeven hoe groot de mogelijke milieubelasting van een bedrijf is. Voor dit plangebied wordt gebruik gemaakt van de SvB 'bedrijventerrein'. Deze SvB geeft met zogenaamde richtafstanden in welke milieucategorie een bedrijf valt. Er zijn richtafstanden voor aspecten als gevaar, geluids-, stof- en geurhinder. De genoemde richtafstanden gelden voor het referentiekader van een 'rustige woonwijk'. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk worden afgeweken van deze richtafstanden. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 5. Toelaatbaarheid In het plangebied worden in het algemeen slechts bedrijven uit milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toelaatbaar geacht (voor de lijst met bedrijfsactiviteiten zie bijlage 2 van de regels). Reeds aanwezige bedrijven worden, conform vigerende bestemmingsplannen, van een specifieke maatbestemming voorzien. Op die manier worden bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en wordt bij opheffing of bedrijfsverplaatsing voorkomen dat er een hogere milieubelasting kan optreden dan in de huidige situatie mogelijk is. Inventarisatie van bedrijfsactiviteiten De in het plangebied aanwezige niet-agrarische bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een overzicht van de bedrijven is opgenomen in bijlage 6. Er komen aan de agrarische sector gerelateerde bedrijven voor, maar ook enkele niet aan het buitengebied gebonden bedrijven, zoals aannemersbedrijven. De meeste bedrijven binnen het plangebied vallen binnen milieucategorie 2 en 3 van de SvB. Bijbehorende richtafstanden lopen dus uiteen van 30 tot maximaal 100 m. Nieuwe ontwikkelingen Nieuwe bedrijfsactiviteiten of hindergevoelige functies worden in het voorliggend plan niet direct mogelijk gemaakt. Daarmee worden bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en is er ter plaatse van woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
13.6.
Industrielawaai
Normstelling en beleid Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorza-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieu
135
ken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd worden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen deze zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) is gelegen, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Het maximum van deze hogere grenswaarde is 55 dB(A). Huidige situatie Aan de noordzijde van het plangebied ligt een kartbaan. Deze kartbaan is op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. De kartbaan zelf is geen onderdeel van het bestemmingsplan Buitengebied. De geluidszone die bij de kartbaan hoort ligt wel over het plangebied. Deze geluidszone wordt overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en op de plankaart vastgelegd. Binnen deze zone zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Aan de overzijde van het Hollandsch Diep ligt industrieterrein Moerdijk. De geluidszone van dit industrieterrein loopt voor een klein deel over het plangebied en zal daarom op de plankaart worden opgenomen. Ontwikkelingen Binnen de zonegrens van beide gezoneerde industrieterreinen worden niet direct geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Wanneer dit later aan eventueel de orde is, zal akoestisch onderzoek worden uitgevoerd en, indien noodzakelijk, een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Conclusie Er wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering oplevert voor het uitvoeren van het voorliggend bestemmingsplan.
13.7.
Milieuhinder agrarische bedrijvigheid
Bij het mogelijk maken van nieuwe functies dient rekening te worden gehouden met milieuhinder als gevolg van de agrarische bedrijven binnen het plangebied. Hieronder wordt per bedrijfssoort een overzicht gegeven van de belangrijkste voorwaarden (afstanden, geurnormen etc.), waaraan moet worden voldaan. Glastuinbouw Binnen het plangebied bevinden zich enkele glastuinbouwbedrijven. Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 13.2 geeft hier een overzicht van.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
136
Milieu
Tabel 13.2 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en (gevoelig) object soort objecten
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant
aan te houden afstand indien glastuinbouwbedrijf voor indien bedrijf na 30 april 1 mei 1996 is opgericht (met in1996 is opgericht begrip van eventuele uitbreidingen) 25 m 50 m 10 m
25 m
Verstoring door licht Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Daarnaast dient tussen 1 september en 1 mei tussen zonsopgang en zonsondergang altijd de zijkanten te worden afgeschermd. Tussen 20:00 uur en 0:00 uur geldt dit ook voor de bovenzijde. (Intensieve) veehouderij Wet geurhinder en veehouderij De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt: voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object; voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten; daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit) gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieu
137
Tabel 13.3 Geldende waarden/afstanden intensieve veehouderij
binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom
concentratiegebied
niet-concentratiegebied
diercategorieën Rgv
max. 3 ouE/m³
max. 2 ouE/m³
andere diercategorieën
min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
diercategorieën Rgv
max. 14 ouE/m³
max. 8 ouE/m³
andere diercategorieën
min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object
min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object
afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object
min. 50 m
min. 25 m
De gemeenteraad kan, gelet op lokale omstandigheden, een afwijkende waarde of afstand vaststellen: dit moet gebeuren in een gemeentelijke verordening. De motivering moet te herleiden zijn tot de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Bij gemeentelijke verordening kan tevens worden bepaald hoe wordt omgegaan met geurgevoelige objecten die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij (zoals voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu als burgerwoning worden gebruikt). Verzuring De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is in mei 2002 in werking getreden. Middels deze wet worden natuurgebieden die gevoelig zijn voor verzuring (de zogenoemde kwetsbare gebieden) beschermd tegen de uitstoot van ammoniak door veehouderijen. De wet is er in hoofdzaak op gericht om oprichting/uitbreiding/wijziging van veehouderijen tegen te gaan, indien de stallen van het bedrijf geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 m rondom het kwetsbare gebied. Artikel 7 van de Wet ammoniak en veehouderij geeft overigens aan dat uitbreiding/wijziging van een veehouderij binnen de zone van 250 m is toegestaan, mits de vergunde ammoniakemissie niet wordt overschreden. Landbouwbedrijven Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest. Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
138
Milieu
Tabel 13.4 Minimale afstanden landbouwbedrijven inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden
inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
100 m
50 m
50 m
25 m
min. afstand tot objecten cat. I en II min. afstand tot objecten cat. III, IV en V
De indeling van objecten is in tabel 13.5 weergegeven. Tabel 13.5 Indeling van objecten object categorie
omschrijving
I
II
1. 2. 3. 1.
III
2. objecten voor dagrecreatie. 1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied
IV
1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of
V
2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing. 1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond
bebouwde kom met stedelijk karakter; ziekenhuis, sanatorium, en internaat; objecten voor verblijfsrecreatie. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;
een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;
van een vergunning aanwezig mogen zijn.
Overigens zullen de afstanden tot gevoelige objecten in de toekomst nog worden afgestemd op de Wet geurhinder en veehouderij. Ontwikkelingen Met het voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe akkerbouw- en veeteeltbedrijven mogelijk gemaakt. Tevens worden in de omgeving van deze bedrijven geen nieuwe gevoelige functies gerealiseerd. Daarmee voldoet het plan aan de vigerende regelgeving voor agrarische bedrijvigheid. Conclusie Het aspect milieuhinder door agrarische bedrijvigheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
13.8.
Stiltegebieden
Normstelling en beleid De provincie Zuid-Holland heeft enkele milieubeschermingsgebieden voor stilte ('stiltegebieden') aangewezen. Deze gebieden zijn opgenomen in de provinciale Milieuverordening. Het provinciale beleid omtrent stiltegebieden is erop gericht om de plaatsen waar geen of weinig geluidsbelasting, als gevolg van menselijke activiteiten is te beschermen tegen verstoring van de (bijna) natuurlijke akoestische situatie. Dit komt overeen met het stand still-principe. Daarnaast wordt er naar gestreefd om situaties met een hoge geluidsbelasting te verbeteren.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Milieu
139
Huidige situatie Binnen het plangebied is één stiltegebied gelegen. Het gaat om een groot deel van het westelijk deel van het plangebied. Ontwikkelingen Binnen het stiltegebied dient geluidshinder zoveel mogelijk voorkomen/beperkt te worden. Activiteiten die in dit verband moeten worden geweerd, zijn met name niet-agrarische bedrijvigheid, intensieve toeristisch-recreatieve voorzieningen als jachthavens, permanente en geluidshinderlijke tijdelijke verblijfsrecreatieve voorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen met grote verkeers- of publiekaantrekkende werking, lawaaisportterreinen en militaire activiteiten. Het ruimtelijk beleid richt zich ook op het voorkomen van de toename en bij voorkeur het verminderen van gemotoriseerd verkeer door stiltegebieden. Conclusie In het bestemmingsplan worden geen functies mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van geluidshinder binnen het stiltegebied. Daarmee wordt aan het stand still-beginsel voldaan.
13.9.
Sectoraal wensbeeld
Voor milieu geldt het volgende sectorale wensbeeld: nieuwe functies dienen op daarvoor geschikte grond te worden gerealiseerd; bij het mogelijk maken van nieuwe functies dient rekening te worden gehouden met het invloedsgebied voor het groepsrisico (Dordtsche Kil, lpg-station en SNC); het bestemmingsplan dient bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven rekening te houden met afstandsnormen ten aanzien van kassen, veehouderijen en akkerbouwbedrijven; het bestemmingsplan dient bij het toestaan van nieuwvestiging of uitbreiding van veehouderijen rekening te houden met eventuele kwetsbare gebieden in het kader van de Wet Ammoniak en Veehouderij; binnen het stiltegebied dient geluidshinder zoveel mogelijk voorkomen/beperkt te worden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
140
Milieu
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
14. Overige functies
14.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de overige functies die in het landelijke gebied voorkomen. Hierbij gaat het om wonen, niet-agrarische bedrijven, kabels en leidingen en duurzame energie. Voor al deze onderwerpen wordt de huidige situatie, de mogelijke toekomstige ontwikkelingen en het sectorale wensbeeld beschreven.
14.2.
Huidige situatie
Wonen In het plangebied komen zowel burgerwoningen als (agrarische) bedrijfswoningen voor. De woonbebouwing in het plangebied bevindt zich geconcentreerd langs de hoofdverkeerswegen en wordt vanwege de karakteristieke lintbebouwing gekenmerkt door de kleine en smalle woningen. Daarnaast zijn er in dit plangebied in de Strijense Haven een tweetal woonschepen gesitueerd. De kernen Mookhoek, Strijen en Strijensas vallen buiten het plangebied. Niet-agrarische bedrijven De niet-agrarische bedrijven in het plangebied zijn veelzijdig en verspreid over diverse locaties in het buitengebied. De aard van de bedrijven is zeer divers en omvat zowel aan de agrarische sector gerelateerde bedrijven, zoals handel in agrarische producten en loonbedrijven, als niet aan het buitengebied gebonden bedrijven. Daarnaast ligt er in het Hollandsch Diep een baggerspeciedepot met een oppervlakte van circa 50 ha. Het baggerspeciedepot ligt op de grens van de gemeente Strijen en Moerdijk. Het bestemmingsplan voor beide gemeenten werd als één plan opgesteld. De doelstelling is dat het slib gedurende een periode van 20 jaar geborgen is waarna de eindafwerking plaats kan vinden. De oevers aan de buitenzijde van het depot worden ingericht ten behoeve van natuurontwikkeling. Dit bestemmingsplan wordt echter een op een meegenomen worden in onderhavig bestemmingsplan. Ten slotte zijn er in de gemeente van oudsher nog twee vlasroterijen en een wachttoren aanwezig. Deze zijn niet meer in bedrijf. Kabels en leidingen Toetsingskaders voor leidingen en kabels Leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd zijn de volgende circulaires van belang: de circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984); de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
142
Overige functies
Herziening circulaires De Circulaires 'Zonering langs hogedrukaardgastransportleidingen' en 'Bekendmaking van voorschriften ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie naar verwachting in 2010 zullen worden ingetrokken als gevolg van het in werking treden van de AMvB Buisleidingen. Formeel vigeren op dit moment nog de circulaires uit 1984 en 1991. De circulaires vormen daarom in dit bestemmingsplan het toetsingskader. Hoogspanningsverbindingen In een brief van 4 oktober 2005 heeft het ministerie van VROM (staatssecretaris Van Geel) haar advies vastgelegd met betrekking tot de aan te houden afstanden van gevoelige functies tot bovengrondse hoogspanningsverbindingen. De staatssecretaris adviseert geen nieuwe gevoelige functies te realiseren binnen de indicatieve zone. Gevoelige functies zijn functies waarin kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen. De aan te houden afstanden gelden voor nieuwe situaties. Per bovengrondse hoogspanningslijn is door het ministerie de breedte van de 'indicatieve zone' aangegeven. De indicatieve zone van de hoogspanningslijn van 380 kV bedraagt 200 m aan weerszijden van de lijn. Voor de 50 kV hoogspanningslijn bedraagt de indicatieve zone 40 m aan weerszijden. Overige relevante leidingen De provincie Zuid-Holland vermeldt in haar 'oude' Nota Planbeoordeling (2002) welke leidingen zij planologisch relevant acht. De Nota Planbeoordeling is inmiddels vervangen door de (veel globalere) Nota Regels voor Ruimte. In deze nieuwe Nota is niet gedefinieerd wat onder planologisch relevante leidingen wordt verstaan. Derhalve wordt voor het bepalen van planologisch relevante leidingen teruggegrepen naar de Nota Planbeoordeling. In de nota worden rioolwaterpersleidingen aangeduid als planologisch relevant indien ze een diameter van 400 mm of meer hebben. Inventarisatie In het plangebied zijn verschillende planologisch relevante leidingen gelegen. Naast de hoogspanningsmasten is dit onder andere een buisleidingstraat in het westelijke gedeelte van de gemeente. Deze leidingstraat ligt gedeeltelijk in het milieubeschermingsgebied. Tevens wordt er door de Gasunie een nieuw leidingtracé aangelegd in het kader van Wijngaarden naar Zelzate. De kabels en leidingen zijn, met de daarbij behorende afstanden, weergegeven in tabel 14.1. Tabel 14.1 Leidingen en aan te houden afstandsmaten soort leiding
diameter
spanning (kV)
druk (in bar)
toetsingsafstand/indicatieve zone (in m)1)
bebouwingsafstand/ veiligheidsafstand (in m)2)
zakelijk rechtstrook (in m)3)
hoogspanningsleiding van Maasvlakte naar Craijenstein
-
380
-
2 x 200 m
-
38
hoogspanningsleiding van Dordrecht naar Klaaswaal
-
50
-
2 x 40 m
-
10
36'
-
43
leidingenstrook4) olieleiding R.R.P. 900
211.13081.00
175
55
64
32.6
5
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Overige functies
soort leiding
diameter
spanning (kV)
druk (in bar)
24'
-
62
olieleiding R.R.P. 600
toetsingsafstand/indicatieve zone (in m)1)
bebouwingsafstand/ veiligheidsafstand (in m)2)
65
25.4
143
zakelijk rechtstrook (in m)3)
5
etheenoxideleiding
35'
-
15
40
5
5
ruwe Olie R.A.P.L. 850
36'
-
52
55
5
5
D.O.W. 150
6'
-
100
100
75
5
olietransportleiding
6'
-
15
22
5
5
air stikstof 150
6'
-
64
22
5
5
naftaleenleiding (K1 vloeistof), SABIC Pipelines BV
8'
-
80
-
12
5
tot woonwijk, flatgebouw en bijzondere objecten categorie I
nieuwe leidingtracé van de Gasunie
48'
-
80
150
50
tot incidentele woonbebouwing en bijzondere objecten categorie II 5
5
1) De toetsingsafstand is de afstand die zoveel mogelijk dient te worden aangehouden tot kwetsbare objecten. Alleen indien er planologische, technische of economische argumenten zijn, mogen binnen de toetsingsafstand kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Als kwetsbare objecten zijn aangemerkt: woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. Voor hoogspanningsleidingen is in deze kolom de indicatieve zone gegeven. 2) Indien van de toetsingsafstand wordt afgeweken, dient in ieder geval ten minste de bebouwingsafstand in acht te worden genomen. Bij K1-, K2- of K3-leidingen (zoals leidingen voor ruwe olie en naphta) is de bebouwingsafstand van toepassing op woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen en industrieterreinen. Bij aardgasleidingen heeft de bebouwingsafstand betrekking op woonbebouwing en bijzondere objecten, waarbij een onderscheid is aangebracht in verschillende typen woonbebouwing en bijzondere objecten. Voor de leidingenstrook wordt niet gesproken over bebouwingsafstanden, maar over veiligheidsafstanden. Binnen de veiligheidsafstand zijn geen woonwijken, flatgebouwen en bijzonder objecten categorie I toegestaan. Incidentele woonbebouwing is in principe wel toegestaan binnen de veiligheidsafstand. Bijzondere objecten categorie II, recreatieterreinen en industrieterreinen zijn binnen de veiligheidsafstand onder voorwaarden toegestaan. Bijzondere objecten zijn onder andere: - categorie I: hotels en kantoorgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen, objecten met een hoge infrastructurele waarde en objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen; - categorie II: zwembaden, weidewinkels en hotels/kantoorgebouwen die niet onder categorie I vallen. 3) Binnen de zakelijk rechtstrook is in beginsel geen bebouwing toegestaan. De zakelijk rechtstrook vormt het uitgangspunt voor de bestemmingslegging. De zakelijk rechtstrook geldt aan weerszijden van de leiding vanaf de hartlijn van de leiding. 4) Volgens het Structuurschema Buisleidingen is een leidingenstrook bestemd voor meerdere (toekomstige) leidingen. Er geldt een toetsingsgebied van 175 m aan weerszijden van de strook, en een veiligheidsafstand van 55 m aan weerszijden van de strook. De gehele leidingenstrook is bestemd voor leidingen. Individuele leidingen binnen deze strook zijn in dit bestemmingsplan niet apart bestemd. De betreffende relevante toetsings- en bebouwingsafstanden van de drie genoemde leidingen is echter ook nog in de tabel opgenomen, omdat plaatselijk buisleidingen buiten de leidingenstrook liggen.
Toetsing van leidingen en conclusie In het voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarmee wordt voldaan aan het huidige beleid omtrent externe veiligheid bij leidingen. Ook de aanleg van de nieuwe gasleiding is in overeenstemming met het vigerend beleid voor leidingen zoals wordt geconcludeerd in het onderzoek van de Gasunie dat is uitgevoerd ten be-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
144
Overige functies
hoeve van de mer-procedure1). De leidingen zullen worden opgenomen op de plankaart, zodat er voor ontwikkelingen in de toekomst een helder toetsingskader is vastgelegd.
1) Gasunie, Kwantitatieve risicotoetsing tracé Wijngaarden- Ossendrecht, 21 november 2007 en aanvullend memorandum Gasunie 21 december 2007.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Overige functies
145
Duurzame energie In het kader van de duurzame energie en conform het streekplan Zuid-Holland Zuid uit 2000 en de Nota Wervel is er in de gemeente Strijen één locatie voor windturbines opgenomen. Dit betreft de locatie Mariapolder aan de Dordtsche Kil. Op andere plaatsen in het plangebied worden geen mogelijkheden opgenomen voor windmolens.
14.3.
Toekomstige ontwikkelingen
Wonen De woonfunctie in het gebied zal ook in de toekomst blijven voortbestaan. Er is veel belangstelling voor wonen in het landelijk gebied (rust, ruimte, groen). Voor een kwalitatief goed woon- en leefmilieu is het van belang dat er voldoende mogelijkheden zijn om de woning en het erf te kunnen moderniseren en aan te passen aan de huidige eisen voor wooncomfort en gebruikswensen. Kleine uitbreidingen worden bij voorkeur gerealiseerd door inbreiding of, in het landelijk gebied, tegen de huidige kernen aan. Het gebied tussen de nieuw aan te leggen randweg en de kern Strijen komt ook in aanmerking voor uitbreiding van het woongebied. Deze nieuwe randweg zal ten zuiden en oosten van het dorp Strijen gerealiseerd worden. Voormalige (agrarische) bedrijfswoningen worden veelal verkocht en in gebruik genomen als burgerwoning. Als een voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik is genomen als burgerwoning, zijn er veelal ook nog veel voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig (schuren, stallen). Omdat deze bebouwing de agrarische functie heeft verloren, is het de vraag wat er met deze bebouwing gebeurt. De stallen en schuren zijn veelal te omvangrijk om als bijgebouw voor een burgerwoning in gebruik te worden genomen. Deze gebouwen komen daarom vaak leeg te staan (met het risico op verpaupering) of worden verhuurd ten behoeve van (niet agrarische) bedrijfsmatige activiteiten. Wel kan het na het beëindigen van het agrarisch bedrijf voorkomen dat de voormalige ondernemer op de boerderij blijft wonen, waarbij hobbymatig nog wat agrarische activiteiten (het houden van dieren) worden uitgevoerd. Bovendien combineert een toenemend aantal burgers het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. De laatste tijd komt er landelijk gezien steeds meer aandacht voor de vraag tot het realiseren van huisvesting ten behoeve van het verlenen van mantelzorg. Door mantelzorg mag geen extra bebouwing ontstaan. Het betreffende bijgebouw mag geen extra of nieuwe zelfstandige woning worden, waardoor er sprake blijft van één huishouden op het perceel. De bestaande woonschepen worden positief bestemd. Het uitbreiden van het aantal woonschepen is niet toegestaan. Niet-agrarische bedrijven In het buitengebied is de trend waar te nemen dat steeds meer niet-agrarische bedrijven zich vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld de bereikbaarheid (langs snelwegen of nabij stedelijk gebied), de (relatief) lage kosten van het vrijkomende pand of een representatieve situering in het landschap. Aan deze vestiging van niet-agrarische bedrijven zijn voor- en nadelen verbonden. Zo kan de nieuwe functie extra hinder opleveren voor de directe omgeving (verkeersdruk, milieubelasting) en voor natuur en landschap (milieubelasting, verschijningsvorm). Er kunnen naast deze hinder ook voordelen aan de aanwezigheid of vestiging van niet-agrarische bedrijven verbonden zijn. Zo blijft de bebouwing onderhouden en in stand, wat met name in het geval van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wenselijk is. Ook kan niet agrarische bedrijvigheid het econo-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
146
Overige functies
misch draagvlak versterken (meer investeringen in het plangebied, toename van het voorzieningenniveau, toename van werkgelegenheid). Voor niet agrarische bedrijven geldt dat deze in moeten kunnen spelen op ontwikkelingen in de markt. Dit betekent dat modernisering van de bedrijfsvoering of groei van de activiteiten in de toekomst gewenst kan zijn. Dit resulteert vaak in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en/of intensivering van productieprocessen. Vanwege de monumentale waarde wenst de gemeente de vlasroterijen en de wachttoren te behouden. Ter financiering van de restauratie wordt er gezocht naar een passende functie voor deze objecten. Kabels en leidingen De huidige kabels en leidingen zullen in de toekomst, voor zover bekend, niet verlegd worden. Bij eventuele uitbreiding van nieuwe buisleidingen zal er vanuit planologisch oogpunt bij de trajectkeuze het bundelingsprincipe voorgestaan worden. Duurzame energie Op de locatie Mariapolder aan de Dordtsche Kil zijn reeds windturbines gerealiseerd, conform het streekplan Zuid-Holland Zuid en de Nota Wervel. Op andere locaties in het plangebied worden geen mogelijkheden opgenomen voor windmolens. Gezien de ontwikkelingen en de opkomst van duurzame energie zal er opengestaan worden voor nieuwe ontwikkeling op het gebied van windenergie en biomassa. Gedacht kan worden aan de zogenaamde kleine windmolens met een beperkte hoogte en/of diameter. Naast windenergie zal het opwekken van duurzame energie uit biomassa terrein winnen en een belangrijk aspect gaan vormen. Het bestemmingsplan dient de ontwikkeling van de zogenaamde kleine windmolens en biomassainstallaties mogelijk te maken.
14.4.
Sectoraal wensbeeld
Op basis van de huidige situatie in het plangebied voor wat betreft wonen, niet-agrarische bedrijven, leidingen en duurzame energie en de ontwikkelingen hierin, wordt het volgende sectorale wensbeeld aangegeven. Het wensbeeld geeft weer wat vanuit de functies wenselijke uitgangspunten zijn voor het bestemmingsplanbeleid. Bij het opstellen van dit wensbeeld heeft nog geen afweging met andere functies plaatsgevonden. Het sectorale wensbeeld is als volgt: Wonen Het bieden van voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor de woning en het erf ten behoeve van een groter woongenot. Behoud en versterking van de kwaliteit van de woonomgeving en de bestaande groenen waterstructuren. Het bieden van gebruiksmogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing. Niet-agrarische bedrijven Bestaande, niet-agrarische bedrijven moeten kunnen blijven voortbestaan en uitbreidingsruimte krijgen om het voortbestaan van deze bedrijven in de toekomst te garanderen. Een functiewijziging van voormalige agrarische bedrijfscomplexen in niet-agrarische bedrijvigheid of wonen moet mogelijk zijn. Behoud van de monumentale vlasroterijen en de wachttoren moet gewaarborgd blijven.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Overige functies
147
Kabels en leidingen Er dient bij de realisatie van nieuwe functies (zoals nieuwbouw binnen de toekomstige ringweg) rekening te worden gehouden met de aan te houden afstanden die gelden voor de verschillende planologisch relevante leidingen in het gebied. Duurzame energie Het bestemmingsplan dient op de hiervoor geschikte locaties de realisatie van meer windturbines mogelijk te maken. Daarnaast moet er ruimte komen voor het opwekken van duurzame energie door middel van biomassa.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1. Beleidskader
B1.1. Inleiding In hoofdstuk 2 is een samenvatting gegeven van het relevante rijks-, provinciale- en (inter)gemeentelijk ruimtelijk beleid die een kader vormen bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. In deze bijlage wordt specifieker ingegaan op de verschillende beleidsstukken.
B1.2. Nationaal ruimtelijk beleid Nota Ruimte Het ruimtelijk beleid is op rijksniveau vastgelegd in de Nota Ruimte. Hoofddoelstelling van deze nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het beleid zich onder andere op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; borging van de veiligheid. Doelstellingen voor het ruimtelijk beleid, die van belang zijn voor het landelijk gebied, zijn: ontwikkeling van natuur- en cultuurhistorische waarde en ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit. De vitaliteit van het platteland wil het rijk versterken door ruimte te bieden voor hergebruik van bebouwing en voor nieuwbouw in het buitengebied, door vergroting van toeristische-recreatieve mogelijkheden en door een duurzame en vitale landbouw. Vitale landbouw betekent onder andere bundeling van niet-grondgebonden landbouw en meer mogelijkheden voor een verbrede bedrijfsvoering. De nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening. Met het vaststellen van de Nota Ruimte heeft het Rijk de opdracht aan de provincie gegeven om de begrenzing en kernkwaliteiten van de als nationaal landschap benoemde Hoeksche Waard te verankeren. Aan de noordkant van de Hoeksche Waard wordt uitgegaan van een nieuw bedrijventerrein van 180 ha netto (in tegenstelling tot de 300 ha die vermeld zijn in het kabinetsstandpunt). De rest van de Hoeksche Waard is aangewezen als Nationaal Landschap. Het bedrijventerrein en de geplande rijksweg A4-zuid vallen buiten het Nationaal
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
2
Bijlage 1
Landschap. Binnen nationale landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ('ja, mits'-regime). Binnen nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul) en ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid. Grootschalige verstedelijking, bedrijventerreinen, glastuinbouwlocaties en infrastructuur zijn in beginsel niet toegestaan. De grote rivieren behoren tot de nationale RHS. Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, de Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (inclusief de robuuste verbindingen). Vrijwel het gehele gebied langs de zuidoever van de Hoeksche Waard maakt onderdeel uit van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur en is aangewezen als natuurgebied. Een deel van het plangebied maakt hier al onderdeel van uit. De voorgestane uitbreiding van natuur past goed binnen het nieuwe rijksbeleid voor deze regio. Agenda Vitaal Platteland In dit nationaal beleidsdocument richt de overheid zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Uitgangspunt van het plattelandbeleid is 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Hierdoor krijgen gemeenten meer ruimte bij het uitvoeren van beleid. De opgave voor het platteland luidt: 'het op samenhangende wijze combineren van een duurzame en concurrerende landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een duurzaam beheer en gebruik van water met de wensen van de burger op het gebied van wonen, werken en vrije tijd'. Ontwikkelingen dienen gepaard te gaan met een toename van de landschappelijke kwaliteit waarbij provincies en gemeenten bij het opstellen van condities rekening dienen te houden met: de natuurlijke kwaliteit; de culturele kwaliteit; de gebruikskwaliteit; de belevingskwaliteit.
B1.3. Provinciaal ruimtelijk beleid Herziening Streekplan Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard (2007) Het landelijk gebied van Strijen maakt deel uit van de herziening van het Streekplan ZuidHolland Zuid, Hoeksche Waard (2007). Het Streekplan geeft het beleid aan op het gebied van ruimtelijke ordening tot aan de planhorizon 2020. De aanleiding om het streekplan ZuidHolland Zuid van 2000 voor het deelgebied Hoeksche Waard te herzien, ligt in het afsprakenkader Ontwikkelingsperspectief Hoeksche Waard uit 2004 en de veranderingen daarin als gevolg van de planologische kernbeslissing Nota Ruimte. Op basis van het Afsprakenkader en de besluiten uit de Nota Ruimte gaat deze herziening in hoofdlijnen over de volgende onderwerpen: 1. de begrenzing en bepaling van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap; 2. de groenblauwe ontwikkeling: het ruimtelijk vastleggen van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (P)EHS) en de wateropgave; 3. de ontwikkeling van de woningvoorraad en het vervangen van woningbouwcontingenten door bebouwingscontouren;
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
4. 5. 6.
3
het ruimtelijk vastleggen van een transformatiegebied voor maximaal 180 ha netto bedrijventerrein; het reserveren van ruimte voor de vestiging van TNO; onderzoek naar behoefte aan en de locatie van een glastuinbouwconcentratiegebied van circa 50 ha.
Groenblauw raamwerk In de Zuid-Hollandse delta wordt de ruimtelijke structuur bepaald door de deltawateren en de Biesbosch; een robuust en dynamisch estuarium van natuur- en waterlandschappen. Binnen de Hoeksche Waard wordt het groenblauwe raamwerk gevormd door de agrarische gebieden, de natuurgebieden en de verbindingen daartussen (over land en via water), de openluchtrecreatiegebieden en het open water van de sloten en kreken in het gebied. De opgave is om meer samenhang tussen diverse functies te krijgen en het bevorderen van de recreatieve en toeristische aantrekkelijkheid. Cultuurhistorie en archeologie zijn daarom ook belangrijke onderdelen in het groenblauwe raamwerk. Een opgave binnen het raamwerk is om de landbouw, ook als drager van het landschap, te verbreden en de agrarische sector als een duurzame vorm van grondgebruik te behouden en verder te ontwikkelen. Landbouw De akkerbouw is de grootste grondgebruiker in de Hoeksche Waard. De productieomstandigheden bodem, klimaat en structuur in de Hoeksche Waard zijn gunstig. De sector wordt dan ook gekenmerkt door moderne bedrijven met een intensief bouwplan. De Hoeksche Waard kent moderne en innovatieve landbouwondernemers. Dit uit zich onder andere in grote deelname aan projecten als biodiversiteit (akkerrandenbeheer en bodembiodiversiteit). Het provinciale beleid voor de landbouw is gebaseerd op het waar mogelijk ruimte bieden voor (agrarisch) ondernemerschap gericht op de wereldmarkt, of gericht op verbreding van de plattelandseconomie of gericht op ondernemerschap met natuurlijke handicaps. Glastuinbouw De provincie streeft naar een duurzame voortzetting van de glastuinbouw in het gebied. Wellicht is daarvoor de ontwikkeling van een glastuinbouwconcentratiegebied noodzakelijk. Het bestaande verspreid gelegen glas kan dan ten behoeve van landschap op de oude plaats gesaneerd worden en naar de concentratielocatie verplaatst worden. In het geval dat er onvoldoende vraag is naar een dergelijke glastuinbouwlocatie en een concentratiegebied dus niet te rechtvaardigen is, moeten er oplossingen op maat gevonden worden. Uitbreiding van glastuinbouwbedrijven in de kwetsbare landschapseenheden is conform de kwaliteitszonering niet mogelijk. Voor sanering zijn er mogelijkheden met de regeling Ruimte-voor-Ruimte. Gebieden met (inter)nationale natuurbescherming In Europees verband is afgesproken dat de achteruitgang van de biodiversiteit uiterlijk in 2010 tot staan moet zijn gebracht. Een belangrijk instrument om dit doel te bereiken is de uitvoering van het gebiedsgerichte deel van de Vogel- en Habitatrichtlijn vooral door het realiseren van een netwerk van natuurgebieden van Europees belang (Natura 2000). In Strijen liggen twee gebieden die zijn of worden aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn (VR) en/of Habitatrichtlijn (HR), te weten Polder het Oudeland van Strijen (VR) en Hollandsch Diep (VHR). Het Hollandsch Diep is in het kader de Conventie van Ramsar ('wetlands-conventie') tevens aangemeld als watergebied van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
4
Bijlage 1
Recreatie In de Hoeksche Waard is ruim voldoende aanbod aan recreatieve voorzieningen voor de eigen bevolking. De toegankelijkheid van de Hoeksche Waard moet verbeterd worden, waardoor het gebied zich meer kan profileren als randstedelijk uitloopgebied. Het gaat hierbij vooral om bekendheid en toegankelijkheid van voorzieningen en niet in de laatste plaats om de toegankelijkheid van het landschap. Dit karakteristieke open agrarische landschap met bloem- en boomdijken, dat niet voor niets met bijbehorende kernen tot nationaal landschap is aangewezen, moet voor de bezoeker worden opengelegd. De gast moet hier de rust en de weidsheid kunnen ervaren al wandelend of fietsend. Om de recreant op het eiland te houden zijn voorzieningen nodig als een hotel of jachthaven in een van de kernen; of daarbuiten verblijfsmogelijkheden in eenvoudige verblijfsaccommodaties tot luxe bed & breakfast. Verbreding van de agrarische bedrijvigheid kan hierbij een belangrijke rol spelen. Ook buitensporten als golfen en zweefvliegen kunnen van belang zijn voor het pakket aan recreatieve mogelijkheden voor een landelijk gebied aan de rand van grootstedelijke agglomeraties. Cultuurhistorie en archeologie Binnen de Hoeksche Waard bevinden zich geen Cultuurhistorische Topgebieden en Belvedèregebieden. Toch is het gebied in zijn geheel van openheid, originele dijken- en inpolderingspatronen en het nederzettingenpatroon zeer interessant en aan de rand van de Zuidvleugel waardevol en daartoe ook als nationaal landschap aangewezen. Door de aanwezigheid van een krachtige agrarische sector is het landschap steeds in ontwikkeling. In de Hoeksche Waard liggen een aantal dorpskernen met hoge archeologische verwachting, onder andere de kern van Strijen. Daarnaast zijn in het landelijk gebied plaatselijk archeologische vindplaatsen bekend. Deze zijn vooral geconcentreerd langs de oevers van de Binnenbedijkte Maas en in de zone tussen Maasdam, Puttershoek en 's-Gravendeel Verkeer De wegenstructuur van de Hoeksche Waard wordt gedragen door een noord-zuid route (autosnelweg A29) en een oost-westroute (provinciale weg N217). De ontsluiting per openbaar vervoer is voornamelijk gericht op het Zuidplein in Rotterdam. Knooppunt van de verschillende lijnen is het transferium Heinenoord. Dit is tevens de aangewezen plaats voor een P+R-parkeerterrein. De openbaarvervoerverbinding per bus richting Rotterdam is goed, richting Dordrecht is deze matig. De busontsluiting naar het zuiden is laagfrequent. Windenergie In deze streekplanherziening voor de Hoeksche Waard zijn conform het streekplan Zuid uit 2000 en de Nota Wervel locaties voor windturbines opgenomen. In Strijen is de Mariapolder langs de Dordtsche Kil aangemerkt als 'te realiseren en gewenste opstellingen'. Solitaire windmolens in het buitengebied worden niet toegestaan. Landelijk wonen Het landschap van de Hoeksche Waard biedt mogelijkheden voor landelijk wonen op beperkte schaal, mits hiermee wordt bijgedragen aan het behoud of de versterking van de kernkwaliteiten. Landelijk wonen is mogelijk in de jonge en oude aanwaspolders en in de schakelzones. Ruimte voor Ruimte (2005) Op 17 september 2003 is door Provinciale Staten van Zuid-Holland de Nota 'Ruimte voor Ruimte in Zuid-Holland' vastgesteld. Doel van de regeling is om het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van (agrarische) bedrijfsgebou-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
5
wen en kassen die niet in het landelijk gebied passen en de landschappelijke kwaliteit tenietdoen. In 2005 is het gebruik van de regeling geëvalueerd, naar aanleiding waarvan de regeling op onderdelen is aangepast. De regeling 'Ruimte-voor-Ruimte' maakt onderdeel uit van de Nota 'Regels voor Ruimte'. Op basis van de nieuwe regeling Ruimte-voor-Ruimte mogen ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet-agrarische bedrijfsgebouwen of kassen (verspreid liggende kassen buiten de concentratiegebieden voor glastuinbouw, met uitzondering van 'papieren glas'), onder voorwaarden één of meerdere burgerwoningen worden gebouwd. Papieren glas betreft in het bestemmingsplan toegekende 'rechten' om kassen te mogen realiseren waarvan evenwel nog geen gebruik is gemaakt. Daarbij gelden de volgende voorwaarden: nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan; indien agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, dient te worden aangetoond dat de agrarische functie niet meer vervuld kan worden; voor de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsbebouwing of 5.000 m² kassen kan één woning worden teruggebouwd met een maximum van drie woningen; karakteristieke en cultuurhistorische waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt; de bestaande bedrijfswoning mag worden omgezet naar een burgerwoning; indien sprake is van sloop op meerdere percelen, dient per perceel minimaal 250 m² bedrijfsbebouwing of 1.000 m² kassen te worden gesloopt; voor de maximale inhoud van de compensatiewoning gelden in kwetsbaar agrarisch gebied beperkingen op grond van het provinciale beleid; in het overige agrarisch gebied gelden eventueel beperkingen op grond van gemeentelijk beleid, waarbij als ondergrens een percentage geldt van ontstening van per saldo 90% dan wel ontglazing van per saldo 98%; de inhoudsmaat wordt bepaald door een glijdende schaal, dat wil zeggen dat indien meer dan 1.000 m² (steen) of 5.000 m² (glas) wordt gesloopt, de woning evenredig groter mag zijn; uitgangspunt is dat alle bedrijfsbebouwing op het perceel gesloopt wordt; bij sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (niet zijnde kassen) dient te worden aangetoond dat de agrarische functie niet meer kan worden vervuld; de regeling is van toepassing op gebouwen die zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2003; de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet onevenredig worden belemmerd; de provincie verleent uitsluitend medewerking in het kader van een herziening van een bestemmingsplan (partiële herziening dan wel planwijziging ex artikel 11 WRO). Het verzoek om toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige, aan de natuur- en landschapsdeskundige en aan de milieudeskundige. Regels voor Ruimte, 8 maart 2005, provincie Zuid Holland Op 8 maart 2005 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de Nota Regels voor Ruimte vastgesteld. Deze nota vormt samen met het streekplan het belangrijkste toetsingskader voor ruimtelijke plannen. De Nota Regels voor Ruimte vervangt de Nota Planbeoordeling 2002. In het kader van 'Decentraal wat decentraal kan en centraal wat centraal moet', is een aantal regels geschrapt zodat gemeenten meer ruimte krijgen voor een eigen invulling van het ruimtelijk beleid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
6
Bijlage 1
1. Economie, mobiliteit en samenleving Belangrijke speerpunten van het provinciale beleid in de sfeer van de ruimtelijke ordening zijn dan ook het knopen en locatiebeleid, infrastructuur en het beheer van de ruimte voor wonen en werken. De provincie richt zich daarbij met name op een efficiënt gebruik van de ruimte voor deze functies, die in de streekplannen zijn aangegeven als stads- en dorpsgebied en de bedrijventerreinen. 2. Landelijk gebied Het landelijk gebied wordt gekenmerkt door een toenemende multifunctionaliteit. Waar voorheen de agrarische sector de drager was van het landelijk gebied, zijn het in toenemende mate ook niet-agrarische functies, waaronder recreatie, natuur en niet-agrarische bedrijvigheid, die het beeld van het landelijk gebied bepalen. Ook landgoederen behoren tot deze nieuwe niet-agrarische functies. De aanleg van landgoederen is in principe overal in het landelijk gebied mogelijk, met uitzondering van de Ecologische Hoofdstructuur en bestaande openluchtrecreatiegebieden. 3. Milieu Het provinciaal milieubeleid is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgevingskwaliteit, door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen. 4. Water De klimaatverandering, de bodemdaling en de zeespiegelstijging zijn aanleiding voor het optimaliseren van het waterbelang in de ruimtelijke ordening. Om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij ruimtelijke planvorming is een watertoets wettelijk verplicht gesteld. 5. Cultureel erfgoed Het cultureel erfgoed van de provincie vormt een belangrijke drager van de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. Voorop staat daarbij de inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen. Verordening stiltegebieden, provincie Zuid-Holland, augustus 1991 Binnen de gemeente Strijen ligt het stiltegebied 'Het Oudeland van Strijen'. Nota zorg in het buitengebied in Zuid Holland herziening, 2006. Ten aanzien van zorg in het buitengebied zijn drie vormen te onderscheiden. Zorgboerderijen Een zorgboerderij is een agrarisch bedrijf dat zorgvragers (verstandelijk of lichamelijk gehandicapten, (ex)psychiatrische cliënten, cliënten uit de verslavingszorg of zorgbehoevende ouderen) onder meer dagbesteding, een begeleide werkplek of arbeidstraining biedt. Essentieel is dat het hier gaat om de toevoeging van een zorgtak op een bestaand, functionerend agrarisch bedrijf. Woon-zorgfunctie op een voormalig agrarisch complex Naast de zorg als neventak op een agrarisch bedrijf zijn er ook initiatieven voor de vestiging van woon-/zorgfuncties op voormalige agrarische bedrijfscomplexen in het buitengebied.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
7
Mantelzorg De vraag naar mantelzorg behelst het laten inwonen van ouderen en/of zorgbehoevenden. Het bieden van woonruimte in of bij de woning is hierbij een onderdeel. Dat kan door inwoning of het bieden van woonruimte in bijgebouwen, zoals verbouwde stallen of garages. Voor zorg als neven- en of vervolgactiviteit, zijn recent de mogelijkheden verruimd. Er mag op een zorgboerderij, voormalige agrarische bedrijfscomplexen gebouwd worden mits het binnen het agrarisch bouwperceel plaatsvindt en geen negatieve effecten ontstaan voor agrarische bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en voor de verkeersafwikkeling. Een van de randvoorwaarden is dat 'vernieuwbouw' een streekeigen karakter heeft.
B1.4. Regionaal ruimtelijk beleid Ontwikkelingsprogramma Hoeksche Waard (provincie Zuid-Holland, 2002) De gemeenten in de Hoeksche Waard stellen zich op het standpunt, dat voor een dynamisch en leefbaar Nationaal Landschap de ontwikkeling van de economische pijler cruciaal is. De gemeenten in de Hoeksche Waard werken hierin samen. Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Hoeksche Waard 2007-2013 Dit Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Hoeksche Waard (fase 1) geeft invulling aan de afspraken in de bestuursovereenkomst ILG tussen provincie en Rijk. Dit programma is gebaseerd op een door de Commissie Hoeksche Waard opgestelde lijst van uitvoerbare projecten. De diverse projecten uit het uitvoeringsprogramma dienen bij te dragen aan de kernkwaliteiten van het nationaal landschap. In de Nota Ruimte zijn voor de Hoeksche Waard de volgende kernkwaliteiten benoemd: grote mate van openheid; polderpatroon; reliëf in de vorm van dijken en kreekruggen. De kernkwaliteiten van het gebied bepalen waar de focus op ligt in het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Hoeksche Waard 2007-2013. Het uitvoeringsprogramma moet bijdragen aan het 'behoud door ontwikkeling' van deze kernkwaliteiten. Het zal daarom ontwikkelingen moeten stimuleren die bijdragen aan behoud van de karakteristieken. De Commissie Hoeksche Waard heeft aangegeven de kernkwaliteiten te willen ontwikkelen door uitwerking van zes pijlers, te weten: 1. grofmazig netwerk groenblauwe dooradering: krekenontwikkeling; 2. grofmazig netwerk groenblauwe dooradering: dijkontwikkeling; 3. fijnmazig netwerk groenblauwe dooradering: biodiversiteit langs akkerbouwpercelen, watergangen en wegbermen; 4. toegankelijk maken van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard; 5. cultuurhistorische kwaliteit behouden en versterken; 6. marketing en promotie Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Tot slot is het wenselijk om monitoring en evaluatie van de landschappelijke kwaliteiten vorm te geven. Dit krijgt een plek als zevende en laatste pijler van dit uitvoeringsprogramma. Structuurvisie Hoeksche Waard Met het vastgestelde streekplan wordt door de gemeenten uit de Hoeksche Waard samen met de relevante partners die direct te maken hebben met de regionale ruimtelijke ontwik-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
8
Bijlage 1
keling een ruimtelijke structuurvisie ontwikkeld die bestendigd is voor de komende jaren. De structuurvisie schetst een gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de toegevoegde waarde van de inspanning op regionaal niveau scherp naar voren komt. Duidelijk zal moeten blijken welke concrete acties daarop verder te baseren zijn, wie deze acties inzet en wie de betrokkenen zijn. Bij de ontwikkeling van de structuurvisie worden de volgende programmaonderdelen onderscheiden: 6. Een integraal stedelijk, landschappelijk en infrastructureel ontwikkelingsprogramma Het ontwikkelingsprogramma is een integrale uitwerking van de ruimtelijke structuur, ambities en opgaven van de Hoeksche Waard, zowel op het gebied van verstedelijking (woningen, bedrijventerreinen), landschap (Nationaal Landschap, wateropgave, landbouw) als op het gebied van infrastructuur (verkeer en vervoer). Aan de ontwikkelingsprogramma’s wordt een gebiedsgericht uitvoeringsprogramma gekoppeld. 7. Regionaal beheersings- en sturingsprogramma Monitoren, bewaken van de voortgang en daar waar nodig aanjagen van die voortgang zijn voor de regio als geheel belangrijke elementen. Het regionaal beheersings- en sturingsprogramma moet voldoende instrumenten opleveren voor de uitvoering en het flexibel kunnen inspelen op veranderende omstandigheden. 8. Regionaal investeringsprogramma De investeringsprogrammering vormt de basis om te komen tot gedachtevorming over kostenverhaal- en vereveningsmogelijkheden binnen het uitvoeringsprogramma. Onderdeel hiervan is het opzetten van een regionaal vereveningsfonds. Daarnaast zal fors worden ingezet op zowel de mogelijkheden van subsidies (onder anderee ILG) als de bijdrage van private investeerders. De structuurvisie wordt in een interactief proces ontwikkeld. Op 8 juli 2008 is het Ontwerp Ruimtelijk Plan vastgesteld. Nota Nieuwe Landgoederen in de Hoeksche Waard De huidige provinciale richtlijnen zijn voor de Hoeksche Waard nog niet specifiek genoeg om te kunnen fungeren als de enige toetsingscriteria. De gemeenten hebben op onderstaande punten een nadere invulling gegeven aan de provinciale criteria: de landgoederen dienen te passen in het Hoeksche Waards landschap, maar ook binnen het beleid van de gemeenten; de openheid van het landschap; deze openheid wordt door akkerbouw bepaald; de erfbeplantingen bij monumentale boerderijen zijn belangrijke cultuurhistorische elementen, behorend bij akkerbouw, net als andere streekeigen beplanting; de Hoeksche Waard heeft verder de natuurvriendelijke oevers met als belangrijk elementen: grienden, knotwilgen en de oude krekenstructuren met rietkragen en struwelen; de identiteitsdrager van de Hoeksche Waard is een herkenbare dijkenstructuur; het behoud van zichtlijnen naar het omringende landschap. Kampeerbeleid Hoeksche Waard (2008) Na intrekking van de Wet openluchtrecreatie kunnen de gemeenten in de Hoeksche Waard een zelfstandig beleid voeren. Er is echter gekozen om het beleid zoveel mogelijk eilandbreed af te stemmen. Een uitdrukkelijke wens is om te komen tot een minimalisering van de handhavingsdruk. Het gaat hierbij niet alleen om zo min mogelijk regels, maar ook om een eenduidige regelgeving voor de hele Hoeksche Waard. Daarbij houden de gemeenten wel speelruimte voor eigen invullingen en maatwerk.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
9
De verschillende vormen van kamperen en bed & breakfast worden gedefinieerd. Voor de ontwikkeling van de kampeerterreinen en bed & breakfast geldt: 'Ja, mits …'-beleid. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende vormen van kamperen en bed & breakfast: kampeerterreinen; kleinschalige kampeerterreinen; overige kamperen; bed & breakfast. Ruimtelijke zonering voor de groei van kampeerterreinen is afgestemd op de Regionale structuurvisie Hoeksche Waard.
B1.5. Gemeentelijk ruimtelijk beleid Wegencategorisering Verkeersplan 2008 op 21-04-2009 vastgesteld De wegen buiten de bebouwde kom zijn niet in beheer bij de gemeente, maar bij de provincie (Trambaan) en het Waterschap De Groote Waard. Buiten de bebouwde kom voldoet naast de Trambaan ook de Hoekseweg aan de eis van een gebiedsontsluitingsweg (80 km/h). Als in de toekomst de randweg Strijen wordt aangelegd, krijgt het noordelijke deel van deze weg ook het karakter en de status van een gebiedsontsluitingsweg. Het zuidelijke gedeelte zal als erftoegang bestemd worden. Overige wegen buiten de bebouwde kom die eruit springen zijn Weelsedijk-VarkensdijkCromstrijensedijk richting Numansdorp, de Sassenweg richting Strijensas, StrijensedijkStrijenseweg richting 's-Gravendeel en de Oudendijk in het uiterste westen van de gemeente. De vier genoemde verbindingen behoren alle tot de categorie erftoegangsweg I (verzamelfunctie). De overige wegen buiten de bebouwde kom zijn erftoegangswegen II (verblijfsfunctie). Bed & breakfast In de bestemmingsplannen geldt als algemeen uitgangspunt dat de woonfunctie moet worden behouden en niet mag worden vervangen door andere functies. Wanneer sprake is van medegebruik van een (bedrijfs)woning, dan geldt als voorwaarde dat het gebruik voor bewoning als primaire functie wordt gehandhaafd en grenzen gesteld worden wat betreft aard en omvang van het afwijkende gebruik. Het kampeerbeleid van de Hoeksche Waard gaat uit van een logieaccommodatie met maximaal 5 personen, verdeeld over maximaal 2 kamers, welke in principe overal in de Hoeksche Waard kunnen worden aangeboden. In bestemmingsplannen zal bed & breakfast binnen en woonbestemming, agrarische bestemming of naar aard gelijke bestemming rechtstreeks mogelijk worden gemaakt. Mantelzorg Bij deze vorm van huisvesting wordt het bewonen van een bijgebouw door leden van het huishouden mogelijk gemaakt, ter wille van het verlenen van mantelzorg. Een bestaand bijgebouw zal eerst bouwtechnisch moeten worden aangepast om geschikt te worden gemaakt voor bewoning. Het bijgebouw mag geen extra of nieuwe zelfstandige woning worden, maar moet een onderdeel van de bestaande woning blijven, zij het dat in het bijgebouw (kleinschalige) voorzieningen getroffen kunnen worden (sanitair, kookfaciliteiten e.a.) ten dienst van de afhankelijke woonruimte. Er blijft sprake van één huishouden op het perceel. Er is geen sprake van een nieuwe bestemming of woning, slechts de gebruiksmogelijkheden van bijgebouwen die vallen onder de bestemming wonen worden verruimd. Het bijgebouw kan dan ook niet afzonderlijk worden vervreemd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
10
Bijlage 1
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2. Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
B2.1. Algemeen Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid; geur; stof; gevaar (met name brand- en explosiegevaar). In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
B2.2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' Algemeen De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (SvB 'bedrijventerrein') zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). De SvB 'bedrijventerrein' wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen. De SvB 'bedrijventerrein' wordt tevens toegepast in buitengebieden en op los liggende, relatief grootschalige bedrijfspercelen die op enige afstand van burgerwoningen zijn gelegen. In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten. Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling In de SvB 'bedrijventerrein' is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de SvB 'bedrijventerrein' indicaties voor verkeersaantrekkende werking.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
2
Bijlage 2
Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de SvB 'bedrijventerrein' gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Omgevingstype rustige woonwijk In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied. Omgevingstype gemengd gebied In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Bedrijfswoningen Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Te hanteren richtafstanden De SvB 'bedrijventerrein' onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan. milieucategorie
richtafstand (in meters) rustige woonwijk
gemengd gebied
1
10
0
2
30
10
3.1
50
30
3.2
100
50
4.1
200
100
4.2
300
200
5.1
500
300
5.2
700
500
5.3 6
1.000 1.500
700 1.000
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2
3
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen In de SvB 'bedrijventerrein' zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft: bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn; bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico; bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan. De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' De in dit bestemmingsplan opgenomen SvB ‘bedrijventerrein’ komt in verregaande mate overeen met de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. In de toegepaste SvB ‘bedrijventerrein’ zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen (toevoegingen en weglatingen) ten opzichte van de activiteiten die in de VoorbeeldStaat zijn opgesomd. Onder de volgende SBI-codes 0112, 014, 05011, 05012, 0502, 2612, 63.1 en 63.21 zijn activiteiten toegevoegd die vallen onder de definitie ‘bedrijf’. In de VNG-publicatie is een aparte lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst is verwerkt in de SvB ‘bedrijventerrein’ voor zover sprake is van activiteiten die vallen onder het begrip ‘bedrijf’. Hierdoor hebben toevoegingen plaatsgevonden bij de SBI-code 51.512. Groothandels voor professioneel vuurwerk en vuurwerkfabrieken zijn vanwege strenge eisen uit het Vuurwerkbesluit nooit toegestaan op een bedrijventerrein en dus niet in de SvB ‘bedrijventerrein’ opgenomen. Dit geldt ook voor bedrijven die kernenergie produceren. Bij enkele activiteiten heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten1) van deze activiteiten. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie van de categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang het oppervlak van het bedrijf: 15.2 en 51.62. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie naar categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang sprake is van reparatie of incidenteel bouwen dan wel reguliere productie: 29 en 35.1. Voor aannemers, SBI-code 45, is een nadere indeling van diverse aannemersactiviteiten gemaakt met bijbehorende categorie-indeling.
B2.3. Flexibiliteit De SvB 'bedrijventerrein' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de
1 ) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
4
Bijlage 2
SvB 'bedrijventerrein' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een ontheffing kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'bedrijventerrein' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'bedrijventerrein' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een ontheffing kan toestaan. Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. In de SvB 'bedrijventerrein' is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de SvB 'bedrijventerrein' aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde ontheffingsbevoegdheid een categorie lager in te delen. Voor de concrete toetsing van een verzoek om ontheffing wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. SBI 93/SvB b okt. 2007
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
501, 502, 504
-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
-
Afvalwaterinzameling
014.1 453.1
Loonbedrijf Demijba B.V.
Sturrus santitair, loodgieters-, fitters- en installatiebedrijf
11
15
Mariapolder
40.D.4
Gasdrukregel- en meetinstallaties categorie b en c
281.1
-
501, 502, 504
Kromme Elleboogseweg
De Jongh machines
Afvalwaterinzameling
43
Timmerbedrijf P.H. Kamp
Kooilandsedijk
2
Autoreparatiebedrijf P. Dam
110
157
014.4
Hoveniersbedrijf P. Molendijk
78A
2
-
2
3.1
2
3.2
2
3.1
3.2
28
6024.0
Gebr. Smits beheer, groothandel in voedings- en genotmiddelen
1
Keizersdijk
2
3.1
-
2
2
-
2
categorie S.v.B.
Hoekseweg
Steunpunt Waterschap Hollandse Delta
014.1
Loonbedrijf A. Schrauwen-Boer V.O.F.
Polderbemalingsinrichting Waterschap Hollandse Delta
60
t.o. 62
41.B1
514 -
Handelsonderneming L. Monster
Afvalwaterinzameling
-
17
13
Buitendijk
Afvalwaterinzameling
Montagebedrijf A. Pater, reparatie van auto’s en motorfietsen
26
3
Broekseweg
SBI-code
45.2
5
Bomendijk
naam en aard van het bedrijf
P. Jansen, klussenbedrijf
nr.
straat
Bijlage 3. Bedrijveninventarisatie
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
algemene toelaatbaarheid
B(nv)
B
B(al)
B(nv)
211.13081.00
B(sb-4)
B(nv)
B
B
B(hv)
B(gh)
B
B(nv)
B(al)
B(nv)
B
B
B(nv)
B
bestemmingsregeling
-
Aardappelhandel A. Kruythoff
Afvalwaterinzameling
58
61
211.13081.00
5121.0
Agrarische dienstverlening P. van Steyn en Zonen
18
Weelsedijk
Polderbemalingsinrichting Waterschap Hollandse Delta
014.1
41.B1
503, 504
Waleweg
Jambroes BV, groothandel in auto-onderdelen en accessoires
2
40.D.4
40.D.4
Tweede Kruisweg
Gasdrukregel- en meetinstallaties categorie b en c
Gasdrukregel- en meetinstallaties categorie b en c
22
19
5121.0
014.4
Trambaan
CZAV, Groothandel in akkerbouwproducten, veevoeder en meststoffen
8
Strijensedijk
Hoveniersbedrijf Teunis van der Pligt
23
Polderbemalingsinrichting waterschap Hollandse Delta
Sasseweg
41.B1
Verkooppunt voor motorbrandstoffen
6
-
3.1
3.1
2
2
2
2
3.1
3.1
2
2
-
-
-
-
Afvalwaterinzameling
Afvalwaterinzameling
4
Sassedijk
3.1
3.2
3.1
2
2
014.1
45.0
014.1
40.D.4
3.1
-
2
-
-
-
-
3.2
-
categorie S.v.B.
Reedijk Bandenservice BV
Cultuurtechnische Onderneming Heijboer BV
014.4
76
3
Loon- en grondverzetbedrijf A.P. Klootwijk V.O.F.
Aannemingsbedrijf A.J. Kuijpers BV
12
1
Gasdrukregel- en meetinstallaties categorie b en c
117
1
Afvalwaterinzameling
Hoveniersbedrijf Den Tuinder
107
45.2
-
-
-
-
6024.0
-
SBI-code
Oudendijk
Oude Klemsedijk
Noord Kavelsedijk
Afvalwaterinzameling
Opslag + verwerking van vis
81
Metselbedrijf gebr. Stelloo
Afvalwaterinzameling
70
95
Afvalwaterinzameling
34
83
Transportbedrijf A. Quist en Zonen
Afvalwaterinzameling
1
22
Mookhoek
naam en aard van het bedrijf
Afvalwaterinzameling
nr.
Bijlage 3
Meeuwenoordseweg
straat
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
algemene toelaatbaarheid
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
B(nv)
B(sb-3)
B(al)
B(nv)
B
B(nv)
B(nv)
B(gh)
B(hv)
B(nv)
B(nv)
B(nv)
B
B(al)
B(sb-1)
B(al)
B(nv)
B(hv)
B(nv)
B
B(nv)
B(nv)
B(nv)
B(nv)
B(sb-2)
B(nv)
bestemmingsregeling
1
Wildervangseweg
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
nr.
straat
W.C.H. Fahrner (Jolse BV)
naam en aard van het bedrijf
SBI-code
categorie S.v.B.
algemene toelaatbaarheid
Bijlage 3
211.13081.00
bestemmingsregeling
3
Bijlage 4. Toelichting op de Staat van Horecaactiviteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder: geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving; (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk. Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden: indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën; onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid; uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar. De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan. Gehanteerde criteria Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria: de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
1) Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
2
-
Bijlage 4
de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): 1. 'lichte horeca': Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen; 1b. overige lichte horeca: restaurants; 1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d. 2. 'middelzware horeca': Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. 3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Flexibiliteit De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planvoorschriften is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een vrijstelling één categorie lager kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een vrijstelling te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting ge-
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 4
3
lijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een vrijstelling worden verleend.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 5. Monumenten in het plangebied
Rijksmonumenten adres
object
Broekseweg
boerderij
kadastraal nummer 6S 702
Kooilandsedijk 33
stenen pilasters hoofdingang
T 133
Land van Esseweg 6
boerderij
V 909
Keizersdijk 159-161
hervormde Kerk en pastorie Cillaarshoek
S 310
Schaweg 13
boerderij
S 196
Strijensas
lichtopstand
M 726
Strijensas
brug met sluiscomplex
T 352
Zuid-Kavelsedijk 3
boerderij
T 100
Gemeentelijke monumenten adres
object
Groot Cromstrijensedijk 1
boerderij
kadastraal nummer P 10
Keizersdijk 133
woning
R 686
Keizersdijk 163
boerderij
A 672 R 213 R 691
Kooilandsedijk ong.
vlasschuur
H
Mariapolder Strijensas
5 bunkers
I 399
Mariapolder Strijensas
luchtwachttoren
I 402
Mookhoek 57
boerderij
G 1986
Mookhoek 111
boerderij
G 2057
Mookhoek 121
boerderij
G 2112
Oude Klemsedijk 3
boerderij
P 184
Oudendijk 25
boerderij
P 179 P 180
Oudendijk 27
boerderij
P 161
Oudendijk 104
woning
A 529
Sasseweg 23 Strijensedijk 4 2e Kruisweg 2
H 1000 boerderij
H 853
vlasschuur
G 1972 G 2039 G 1969
Waleweg 16-18
gemaal/woning
C 605
Wielweg 2
boerderij
N 797
Wielweg 8
boerderij
K 1344
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Bijlage 6. Geluid
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Ontvanger
: 48 dB contour
Rijlijn
: Hoekseweg
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
Waarneemhoogte [m]
0,00 3,00 0,92 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 80 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 90,40 95,70 99,30 80 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 9,20 4,30 0,70 80 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,40 0,00 0,00 80 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 18,63 0,47 4,16 1,49
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
:
: : : :
4,5
72,81 72,91 0,00 0,00
: : : :
3100,00 6,40 4,30 0,73
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 72,91 71,43 63,89 67,88 62,85 47,27 57,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 74,18 71,99 63,98 ----
: : : : : :
49,42 47,24 39,22 2 50 48
12-06-2008 09:35:35, blz. 1
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Groot Cromstrijensed : : : : :
0,00 3,00 0,82 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Rijlijn
: Strijensedijk
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
0,00 0,00 15,08 0,23 3,23 0,76
0,00 3,00 0,82 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 14,97 0,22 3,20 0,75
3150,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 71,25 68,47 61,85 63,07 0,00 51,92 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 71,87 68,47 62,27 ----
: : : : : :
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
32,02 32,24 0,00 0,00
: : : :
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : :
: : : :
52,56 49,16 42,96 5 53 48
31,22 31,44 0,00 0,00
: : : :
3050,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 71,11 68,33 61,71 62,93 0,00 51,78 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 71,73 68,33 62,13 ----
: : : : : :
52,59 49,19 42,99 5 53 48
12-06-2008 09:35:35, blz. 2
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Kooilandsedijk : : : : :
0,00 3,00 0,72 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Rijlijn
: N491 Trambaan
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
0,00 0,00 13,09 0,15 2,52 0,50
0,00 3,00 0,97 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 23,74 1,37 4,55 2,92
1550,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 68,17 65,39 58,77 59,99 0,00 48,84 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 68,79 65,39 59,19 ----
: : : : : :
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 80 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 88,30 94,40 81,60 80 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 9,20 3,50 11,90 80 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 2,50 2,10 6,50 80 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
20,01 20,36 0,00 0,00
: : : :
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : :
: : : :
52,52 49,13 42,93 5 53 48
236,82 236,85 0,00 0,00
: : : :
12300,00 6,40 3,00 1,47
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 78,79 75,79 72,06 73,87 66,38 68,60 70,95 66,90 68,71 0,00 0,00 0,00 80,51 76,74 74,88 ----
: : : : : :
47,92 44,14 42,28 2 50 48
12-06-2008 09:35:35, blz. 3
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Keizersdijk : : : : :
0,00 3,00 0,42 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 93,10 100,00 97,40 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 5,40 0,00 2,60 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,50 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 9,69 0,07 1,19 0,24
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
: : : :
8,52 9,31 0,00 0,00
: : : :
600,00 6,70 1,20 0,50
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 63,90 56,74 52,83 57,51 0,00 43,07 54,82 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 65,22 56,74 53,26 ----
: : : : : :
54,02 45,55 42,07 5 53 48
12-06-2008 09:35:35, blz. 4
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Ontvanger
: 53 dB contour
Rijlijn
: Hoekseweg
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
Waarneemhoogte [m]
0,00 3,00 0,83 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 80 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 90,40 95,70 99,30 80 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 9,20 4,30 0,70 80 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,40 0,00 0,00 80 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 15,39 0,24 3,34 0,81
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
:
: : : :
4,5
34,42 34,62 0,00 0,00
: : : :
3100,00 6,40 4,30 0,73
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 72,91 71,43 63,89 67,88 62,85 47,27 57,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 74,18 71,99 63,98 ----
: : : : : :
54,40 52,21 44,20 2 55 53
12-06-2008 09:35:35, blz. 5
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Groot Cromstrijensed : : : : :
0,00 3,00 0,63 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Rijlijn
: Strijensedijk
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
0,00 0,00 11,79 0,12 2,03 0,38
0,00 3,00 0,62 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 11,68 0,11 1,99 0,37
3150,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 71,25 68,47 61,85 63,07 0,00 51,92 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 71,87 68,47 62,27 ----
: : : : : :
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
14,62 15,09 0,00 0,00
: : : :
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : :
: : : :
57,56 54,16 47,96 5 58 53
14,22 14,71 0,00 0,00
: : : :
3050,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 71,11 68,33 61,71 62,93 0,00 51,78 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 71,73 68,33 62,13 ----
: : : : : :
57,58 54,18 47,99 5 58 53
12-06-2008 09:35:35, blz. 6
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Kooilandsedijk : : : : :
0,00 3,00 0,42 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Rijlijn
: N491 Trambaan
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
0,00 0,00 9,73 0,08 1,21 0,24
0,00 3,00 0,95 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 20,50 0,70 4,40 2,01
1550,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 68,17 65,39 58,77 59,99 0,00 48,84 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 68,79 65,39 59,19 ----
: : : : : :
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 80 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 88,30 94,40 81,60 80 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 9,20 3,50 11,90 80 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 2,50 2,10 6,50 80 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
8,62 9,40 0,00 0,00
: : : :
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : :
: : : :
57,53 54,13 47,94 5 58 53
112,02 112,09 0,00 0,00
: : : :
12300,00 6,40 3,00 1,47
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 78,79 75,79 72,06 73,87 66,38 68,60 70,95 66,90 68,71 0,00 0,00 0,00 80,51 76,74 74,88 ----
: : : : : :
52,91 49,14 47,28 2 55 53
12-06-2008 09:35:35, blz. 7
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Keizersdijk : : : : :
0,00 3,00 0,00 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 93,10 100,00 97,40 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 5,40 0,00 2,60 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,50 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 6,03 0,03 0,00 0,11
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
: : : :
1,41 4,01 0,00 0,00
: : : :
600,00 6,70 1,20 0,50
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 63,90 56,74 52,83 57,51 0,00 43,07 54,82 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 65,22 56,74 53,26 ----
: : : : : :
59,04 50,57 47,09 5 58 53
12-06-2008 09:35:35, blz. 8
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Ontvanger
: 58 dB contour
Rijlijn
: Hoekseweg
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
Waarneemhoogte [m]
0,00 3,00 0,65 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 80 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 90,40 95,70 99,30 80 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 9,20 4,30 0,70 80 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,40 0,00 0,00 80 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 12,06 0,12 2,13 0,40
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
:
: : : :
4,5
15,62 16,06 0,00 0,00
: : : :
3100,00 6,40 4,30 0,73
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 72,91 71,43 63,89 67,88 62,85 47,27 57,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 74,18 71,99 63,98 ----
: : : : : :
59,46 57,28 49,26 2 60 58
12-06-2008 09:35:35, blz. 9
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Groot Cromstrijensed : : : : :
0,00 3,00 0,24 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Rijlijn
: Strijensedijk
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
0,00 0,00 8,44 0,06 0,64 0,18
0,00 3,00 0,22 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 8,34 0,06 0,59 0,18
3150,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 71,25 68,47 61,85 63,07 0,00 51,92 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 71,87 68,47 62,27 ----
: : : : : :
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
5,90 6,99 0,00 0,00
: : : :
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : :
: : : :
62,54 59,14 52,95 5 63 58
5,71 6,83 0,00 0,00
: : : :
3050,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 71,11 68,33 61,71 62,93 0,00 51,78 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 71,73 68,33 62,13 ----
: : : : : :
62,55 59,16 52,96 5 63 58
12-06-2008 09:35:35, blz. 10
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Kooilandsedijk : : : : :
0,00 3,00 0,00 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 96,30 100,00 97,50 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 3,70 0,00 2,50 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Rijlijn
: N491 Trambaan
Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: : : : :
0,00 0,00 6,06 0,04 0,00 0,11
0,00 3,00 0,89 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 17,24 0,36 3,87 1,16
1550,00 6,70 3,40 0,76
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 68,17 65,39 58,77 59,99 0,00 48,84 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 68,79 65,39 59,19 ----
: : : : : :
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 80 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 88,30 94,40 81,60 80 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 9,20 3,50 11,90 80 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 2,50 2,10 6,50 80 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
1,50 4,04 0,00 0,00
: : : :
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur
Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : :
: : : :
62,58 59,18 52,99 5 63 58
52,82 52,96 0,00 0,00
: : : :
12300,00 6,40 3,00 1,47
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 78,79 75,79 72,06 73,87 66,38 68,60 70,95 66,90 68,71 0,00 0,00 0,00 80,51 76,74 74,88 ----
: : : : : :
57,88 54,11 52,25 2 60 58
12-06-2008 09:35:35, blz. 11
Buitengebied Strijen
211.13081.00
Rijlijn Wegdekhoogte [m] Verhardingsbreedte [m] Bodemfactor [-] Objectfractie [-] Zichthoek [grad] Wegdektype [-]
: Keizersdijk : : : : :
0,00 3,00 0,00 0,00 127 : Referentie - Referentiewegdek
Afstand horizontaal [m] Afstand schuin [m] Afstand kruispunt [m] Afstand obstakel [m]
Q_etmaal % Daguur % Avonduur % Nachtuur Emissiegegevens distributie per voertuigcategorie per periode in dB(A) m Categorie Dag[%] Avond[%] Nacht[%] km/u C_wegdek 1 Motorrijwielen 0,00 0,00 0,00 60 0,00 2 Lichte Motorvoertuigen 93,10 100,00 97,40 60 0,00 3 Middelzware Motorvoert... 5,40 0,00 2,60 60 0,00 4 Zware Motorvoertuigen 1,50 0,00 0,00 60 0,00 5 Bromfietsen 0,00 0,00 0,00 50 0,00 Totaal 100,00 100,00 100,00 C_optrek Resultaten in dB(A) C_reflectie C_zichthoek D_afstand D_lucht D_bodem D_meteo
: : : : : :
Standaard rekenmethode 1 V1.30
0,00 0,00 5,77 0,03 0,00 0,10
LAeq, dag LAeq, avond LAeq, nacht Aftrek Art. 110g [dB] Lden, excl. Art.110g [dB] Lden, incl. Art.110g [dB]
: : : :
0,50 3,78 0,00 0,00
: : : :
600,00 6,70 1,20 0,50
E_dag E_avond E_nacht 0,00 0,00 0,00 63,90 56,74 52,83 57,51 0,00 43,07 54,82 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 65,22 56,74 53,26 ----
: : : : : :
59,31 50,84 47,36 5 58 53
12-06-2008 09:35:35, blz. 12
Bijlage 7. Voertuigverdeling
voertuigverdeling lichte motorvoertuigen middelzware motorvoertuigen zware motorvoertuigen uurpercentages t.o.v. etmaal
voertuigverdeling lichte motorvoertuigen middelzware motorvoertuigen zware motorvoertuigen uurpercentages t.o.v. etmaal
dag 90,40% 9,20% 0,40% 6,4%
Hoekseweg avond nacht 95,70% 99,30% 4,30% 0,70% 0,00% 0,00% 4,3% 0,7%
etmaal 94,25% 5,55% 0,20%
Groot Cromstrijensedijk en Strijensedijk en Kooilandsedijk dag avond nacht etmaal 96,30% 3,70% 0,00% 6,7%
100,0% 0,00% 0,00% 3,4%
97,50% 2,50% 0,00% 0,7%
97,32% 2,68% 0,00%
dag
avond
nacht
etmaal
88,30% 9,20% 2,50% 6,4%
94,40% 3,50% 2,10% 3,0%
81,60% 11,9% 6,50% 1,5%
87,00% 9,15% 3,76%
N491 (Trambaan) voertuigverdeling lichte motorvoertuigen middelzware motorvoertuigen zware motorvoertuigen uurpercentages t.o.v. etmaal
Keizersdijk voertuigverdeling lichte motorvoertuigen middelzware motorvoertuigen zware motorvoertuigen uurpercentages t.o.v. etmaal
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
dag
avond
nacht
etmaal
93,10% 5,40% 1,50% 6,7%
100% 0,00% 0,00% 1,2%
97,40% 2,60% 0,00% 0,5%
95,68% 3,50% 0,75%
211.13081.00
regels
Inhoud van de regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Begrippen Wijze van meten
5 14
Hoofdstuk 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41
Bestemmingsregels
17
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden Bedrijf Bedrijf - Gronddepot Bos Detailhandel Groen Horeca Maatschappelijk Maatschappelijk - Begraafplaats Maatschappelijk - Religie Natuur-1 Natuur-2 Recreatie - Dagrecreatie Recreatie - Jachthaven Recreatie - Verblijfsrecreatie Sport Tuin Verkeer Verkeer - Grindpad Verkeer - Railverkeer Water-1 Water-2 Wonen Leiding - Gas-1 Leiding - Gas-2 Leiding - Gas-3 Leiding - Gas-4 Leiding - Hoogspanningsverbinding-1 Leiding - Hoogspanningsverbinding-2 Leiding - Leidingstrook Leiding - Olie-1 Leiding - Olie-2 Leiding - Olie-3 Leiding - Olie-4 Leiding – Olie-5 Waarde - Archeologie Waterstaat Waterstaat - Waterkering
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
blz. 5
17 27 34 39 41 42 42 44 45 46 47 49 51 54 54 55 57 58 59 60 61 62 63 65 70 72 74 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 97
211.13081.00
2
Inhoud van de regels
Hoofdstuk 3 Artikel 42 Artikel 43 Artikel 44 Artikel 45 Artikel 46 Artikel 47 Artikel 48 Hoofdstuk 4 Artikel 49 Artikel 50
Algemene regels
99
Antidubbeltelbepaling Algemene bouwregels Specifieke gebruiksregel Algemene aanduidingsregels Algemene ontheffingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregel
99 99 102 102 103 103 104
Overgangs- en slotregels
105
Overgangsrecht Slotregel
105 106
Bijlagen: 1. Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. 2. Staat van Horeca-activiteiten.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1
5
Begrippen
1.1. plan het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Strijen. 1.2. bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand PM met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen). 1.3. aanduiding een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, op grond waarvan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4. aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5. aan- en uitbouw een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt. 1.6. aan-huis-gebonden beroep een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. 1.7. agrarisch afzetbedrijf een agrarisch verwerkingsbedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het vervoer, de opslag, de oppervlaktebewerking of de afzet van inheemse agrarisch producten, zoals bijvoorbeeld koelhuizen, grasdrogerijen en aardappelhandels. 1.8. agrarisch bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in: a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen boomkwekerij, fruit- en bollenteelt; b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond; c. intensieve veehouderij: het fokken van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij het fokken niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
6
d. e. f. g. h. i.
Inleidende regels
intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht; gemengde tuinbouw: de teelt van gewassen zoals groente, fruit, bloemen en heesters in kassen en in open grond; glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen; fruitteelt: de teelt van fruit op open grond; bomenteelt: een bedrijf gericht op het telen van bomen en siergewassen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan; bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie.
1.9. agrarisch deskundige een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw. 1.10. agrarisch loonbedrijf een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur. 1.11. antennedrager antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne. 1.12. antenne-installatie installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. 1.13. archeologische waarde de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden. 1.14. archeologisch deskundige een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie. 1.15. baggerspecie mengsel van minerale bestanddelen, organische stof en water dat vrijkomt bij het baggeren van (delen van) de waterbodem. 1.16. baggerspeciedepot inrichting voor de opslag en verwerking van baggerspecie. 1.17. bebouwing een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.18. bedrijf een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
7
1.19. bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen. 1.20. bedrijfs- of dienstwoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein. 1.21. bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet. 1.22. bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak. 1.23. bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.24. Bevi-inrichtingen bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 1.25. blauwe diensten in het kader van duurzaam waterbeheer, tegen betaling toestaan van het onder water laten lopen van land als calamiteitenberging of het gebruik van land als baggerdepot. 1.26. boog- en gaaskassen halfronde of min of meer halfronde, al dan niet verplaatsbare constructies overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor (agrarisch) gebruik als kweekkas. 1.27. bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.28. bouwgrens de grens van een bouwvlak. 1.29. bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.30. bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.31. bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
8
Inleidende regels
1.32. bijgebouw een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.33. café een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid. 1.34. cultuurhistorische waarde de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid. 1.35. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing rijks- en gemeentelijke monumenten. 1.36. detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.37. dienstverlening het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen. 1.38. extensieve dagrecreatie niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie. 1.39. gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.40. geluidsgevoelige objecten woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (Wgh). 1.41. geluidshinderlijke Wgh-inrichtingen bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. 1.42. gevoelige functies ten opzichte van kassen objecten categorie I: aaneengesloten woonbebouwing, zijnde drie of meer woningen, die telkens op minder dan 5 m afstand van elkaar zijn gelegen; gevoelige objecten, zijnde gebouwen of delen van gebouwen, bestemd voor het verblijf van personen of objecten, gebouwen of terreinen bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein met ten hoogste 15 kampeermiddelen;
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
9
objecten categorie II: overige woningen van derden; restaurants. 1.43. gevoelige functies ten opzichte van landbouwbedrijven objecten categorie I: bebouwde kom met stedelijk karakter; ziekenhuis, sanatorium, en internaat; objecten voor verblijfsrecreatie; objecten categorie II: bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving; objecten voor dagrecreatie; objecten categorie III: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent; objecten categorie IV: woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn; objecten categorie V: woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn. 1.44. grens zone industrielawaai de grens van de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder. 1.45. hobbymatig agrarisch gebruik het niet bedrijfsmatig gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van agrarische producten. 1.46. hobbykas een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten. 1.47. hoofdgebouw een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.48. horecabedrijf het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. 1.49. hoveniersbedrijf een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend. 1.50. inwoning inwoning is het verblijven in een huishouden waarbij sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen en een gezamenlijke toegang.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
10
Inleidende regels
1.51. kampeermiddelen niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. 1.52. kassen bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen. 1.53. kinderboerderij een voorziening waarop ter wille van kinderen dieren worden gehouden. 1.54. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. 1.55. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie. 1.56. landschapswaarde de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur. 1.57. manege een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende nevenactiviteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, kantinevoorziening, een verkooppunt voor paardrijartikelen en het houden van wedstrijden of andere evenementen. 1.58. mantelzorg het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. 1.59. natuur- en landschapsdeskundige een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap. 1.60. natuurwaarde de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna. 1.61. NEN door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
11
1.62. nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.63. overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.64. paalkampeerterrein een terrein, zonder verdere voorzieningen, waarbinnen een straal van tien meter rond de paal vrij mag worden gekampeerd en overnacht. 1.65. paardenfokkerij een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij. 1.66. paardenpension/paardenhouderij een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden; hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden. 1.67. paardrijactiviteiten het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden. 1.68. peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.69. permanente standplaats kampeermiddel een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar. 1.70. recreatiewoning een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt. 1.71. rolkassen op rails verrijdbare kassen die met ten minste één positie gevestigd zijn in het bouwvlak. 1.72. schuurkassen gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 3 m of meer, waarvan alleen het dak bestaat uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
12
Inleidende regels
1.73. seizoensgebonden standplaats een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen. 1.74. Staat van Bedrijfsactiviteiten de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt. 1.75. Staat van Horeca-activiteiten de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt. 1.76. standplaats voor kampeermiddel een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten. 1.77. stacaravan een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. 1.78. teeltondersteunende voorzieningen kassen, schuur-, tunnel- en boogkassen hoger dan 1,5 m. 1.79. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels) bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en bomenteelt die, afhankelijk van gebiedskenmerken, maximaal 3 tot 6 maanden op dezelfde locatie gebruikt mogen worden. 1.80. toeristische standplaats een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar. 1.81. tunnelkas verankerde menstoegankelijke kassen met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en bomenteeltbedrijf ter teeltondersteuning. 1.82. verblijfsmiddelen voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde. 1.83. volkstuinen gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld. 1.84. voormalig agrarisch bedrijfscomplex een concentratie van bebouwing dat niet meer in gebruik is voor de uitoefening van een volwaardig agrarische bedrijf en waar geen mogelijkheden meer zijn in de toekomst een agrarisch bedrijf op te starten.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
13
1.85. waterpeil de hoogte van het water ten opzichte van NAP (Normaal Amsterdams Peil). 1.86. Wgh-inrichting bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. 1.87. zijerf de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel. 1.88. zomerseizoen de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
14
Inleidende regels
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: 2.1. afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2. bouwhoogte van een antenne-installatie a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie. 2.3. bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.4. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.5. dakhelling langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.6. goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.7. hoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. 2.8. hoogte van een woonschip vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. 2.9. inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.10. oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.11. oppervlakte van een woonschip tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
15
2.12. vloeroppervlakte de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
16
211.13081.00
Inleidende regels
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 2
Artikel 3
Bestemmingsregels
17
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
3.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in lid 1.8 sub a en b; b. het binnen de bestaande bebouwing uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub d; c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van: - de in het gebied voorkomende landschapswaarden in de vorm van het contrast tussen open agrarisch gebied en de meer verdichte dijken, de herkenbaarheid van het landschap door de bochtige dijken met bebouwing/beplanting en de rationele, rechte verkaveling hierbinnen; - de in dit gebied voorkomende cultuurhistorische waarden in de vorm van de historische bebouwing en het ontginningspatroon; alsmede voor: d. ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt': het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub h; e. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub g; f. ter plaatse van de aanduiding 'tuinbouw': het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub e; g. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub f; h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-1': een volwaardig akkerbouwbedrijf met daaraan ondergeschikt sierteelt; i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-2': een volwaardig akkerbouwbedrijf met daaraan ondergeschikt tuinbouw; j. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': een meerdaags evenement dat ten hoogste 1 keer per jaar plaatsvindt; k. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': een zorgboerderij; l. de in tabel 3.1 genoemde toegestane nevenfuncties; met dien verstande dat: m. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' de bouw van een bedrijfswoning niet is toegestaan; met de daarbij behorende: n. voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
18
Bestemmingsregels
Tabel 3.1 Niet-agrarische nevenfuncties die rechtsreeks toegestaan zijn nevenfunctie
toegestaan aantal m² bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden
verkoop aan huis van eigen producten (eventueel be- of verwerkt)
200
-
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing
500
-
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
200
agrarisch natuur- en landschapsbeheer blauwe diensten (waterberging) wandel- fiets- of ruiterpaden over het boerenland
-
-
gehele boerenland
-
gehele boerenland
n.v.t.
n.v.t.
maximaal 2 kamers met maximaal 5 bedden
-
boerengolf
200
20.000
aan-huis-gebonden beroep
100
natuur- en milieueducatie rondleidingen
100
bed & breakfast
gehele boerenland
3.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat terreinafscheidingen ten behoeve van paardenbakken uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden; c. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat teeltondersteunende voorzieningen van tijdelijke aard zoals tunnel- en rolkassen ter plaatse van de functieaanduiding 'tuinbouw' en 'bomenteelt' voor een periode van 6 maanden buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, zijn toegestaan; d. voor zover gebouwen niet op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot deze grens ten minste 2 m te bedragen; e. bij een combinatie van nevenfuncties het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer mag bedragen dan 500 m²; f. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing; g. verder geldt het volgende:
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen) ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering silo's mestsilo's, mestzak of mestbassin kassen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' kassen ter plaatse van de aanduiding 'tuinbouw' teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van
211.13081.00
max. aantal per bouwvlak één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven
max. oppervlak
max. inhoud 750 m³
gehele bouwvlak
max. goothoogte 6m
max. bouwhoogte
6m
12 m 6m
2.500 m³ 2 ha
6m
8m
bestaand
6m
8m
300 m²
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
max. aantal per bouwvlak
max. oppervlak
max. inhoud
max. goothoogte
19
max. bouwhoogte
de aanduidingen 'tuinbouw' en 'bomenteelt' teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-2' erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevel - buiten het bouwvlak - overige plaatsen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen)
15 m²
1 1 2 3
m m m m
3.3. Ontheffing bouwregels 3.3.1. Ten behoeve van overschrijding agrarisch bouwvlak Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2 onder a voor het overschrijden van een agrarisch bouwvlak, met inachtneming van het volgende: a. een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk maken; b. de maatvoering mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak met niet meer dan 25 m worden overschreden; c. een verzoek om overschrijding van het bouwvlak wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige, omtrent de vraag of aan de in dit lid onder a genoemde voorwaarde is voldaan; d. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt. 3.3.2. Ten behoeve van opslag van dierlijk mest binnen het bouwvlak Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de maximale inhoudsmaat voor de opslag van dierlijk mest binnen het bouwvlak zoals aangegeven in lid 3.2 onder g, met inachtneming van het volgende: a. het dient noodzakelijk te zijn vanuit verkeers- en milieuoverwegingen; b. een doelmatige bedrijfsvoering moet de opslag van dierlijk mest binnen het bouwvlak noodzakelijk maken; c. de opslag van dierlijk mest is toegestaan in mestsilo's, mestbassins of mestzakken; d. mestopslag is uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering of voor niet meer dan vijf agrarische bedrijven, die voor de opslag van dierlijke mest, uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering, een samenwerkingsverband hebben aangegaan; e. de inhoud van een mestsilo, mestzak of mestbassin mag niet meer bedragen dan 5.000 m³; f. de opslag van dierlijk mest dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; g. een verzoek voor het aanleggen van een mestsilo, mestbassin of mestzak binnen het bouwvlak, wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige, omtrent de vraag of aan de in dit lid onder b genoemde voorwaarde is voldaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
20
Bestemmingsregels
3.3.3. Ten behoeve van opslag van dierlijk mest buiten het bouwvlak Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2 onder a ten behoeve van de opslag van dierlijk mest buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende: a. het dient noodzakelijk te zijn vanuit verkeers- en milieuoverwegingen; b. een doelmatige bedrijfsvoering moet de opslag van dierlijk mest buiten het bouwvlak noodzakelijk maken; c. de opslag van dierlijk mest is alleen toegestaan in mestbassins of mestzakken; d. mestopslag is uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering of voor niet meer dan vijf agrarische bedrijven, die voor de opslag van dierlijke mest, uitsluitend bedoeld voor de eigen agrarische bedrijfsvoering, een samenwerkingsverband hebben aangegaan; e. de inhoud van een mestzak/mestbassin mag niet meer bedragen dan 3.000 m³; f. de opslag van dierlijk mest dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; g. een verzoek voor het aanleggen van een mestbassin of mestzak buiten het bouwvlak, wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige, omtrent de vraag of aan de in dit lid onder b genoemde voorwaarde is voldaan. 3.4. Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels: a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras is toegestaan, voor zover deze teelt overwegend voorziet in de behoefte van het eigen grondgebonden veehouderijbedrijf; b. paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan; c. inwoning als vorm van mantelzorg is toegestaan; d. prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan; e. opslag van goederen ten behoeve van neven- en vervolgfuncties met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan. 3.5. Ontheffing van de gebruiksregels 3.5.1. Ten behoeve van nevenfuncties Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties die in tabel 3.2 zijn aangegeven, met inachtneming van de tabel en het volgende: a. de activiteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden; b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat de nevenfuncties 'survivalactiviteiten, excursiebedrijf' en 'sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)' ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan; c. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat de nevenfunctie 'kleinschalig kamperen' ook is toegestaan op gronden buiten het bouwvlak mits grenzend aan het bouwvlak; d. de nevenfuncties dienen, zowel afzonderlijk als tezamen, een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsvoering uit te maken en mogen in geen geval een grotere oppervlakte beslaan dan in tabel 3.2 is aangegeven; e. bij een combinatie van nevenfuncties is ten hoogste 500 m² aan bebouwing ten behoeve van de activiteiten toegestaan; f. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; g. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast; h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient in verhouding te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen; i. bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing; j. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
k. l. m.
n.
21
door het verlenen van de ontheffing mogen de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt; kleinschalig kamperen is alleen toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober; een verzoek om ontheffing ten behoeve van de nevenfunctie 'windenergie/windturbines' wordt ter toetsing voorgelegd aan een landschaps- en natuurdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder g wordt voldaan; activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
Tabel 3.2 Niet- agrarische nevenfuncties waarvoor ontheffing kan worden verleend nevenfuncties
toegestaan aantal m² bebouwing in gebruik
gebruik van onbebouwde gronden
agrarisch handels- en exportbedrijf
500
-
agrarisch loonbedrijf
500
-
kassenbouwbedrijf, glashandel
200
-
veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel
200
-
veearts met praktijkruimte
200
-
hoefsmederij
200
-
africhtingsbedrijf voor paarden
200
hoveniersbedrijf
200
-
opslag en stalling van niet-agrarische producten, uitgezonderd consumentenvuurwerk (bijvoorbeeld caravans)
500
-
-
-
windenergie, windturbines tot 15 m totale hoogte (inclusief wieken)1), maximaal 1 per bedrijf duurzame energie, biomassa vergisting overige bedrijven (categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering)
800
1.000
-
200
-
kinderboerderij
100
1.500
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak)
200
800
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur.
100
100
kleinschalige horecagelegenheid
100
100
50
100
theetuin kampeerboerderij
200
-
kleinschalig kamperen
100
max. 25 kampeereenheden met een maximum van 5.000 m²
survivalactiviteiten, excursiebedrijf
100
gehele boerenland
1)
Bij een verticale as geldt een maximale hoogte van 5 m en bij een windturbine zonder wieken geldt een maximale rotordiameter van 2 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
22
Bestemmingsregels
nevenfuncties
toegestaan aantal m² bebouwing in gebruik
sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)
50-2001)
gebruik van onbebouwde gronden gehele boerenland
museum/tentoonstellingsruimte
200
-
niet-agrarisch verwante detailhandel
200
-
dierenpension, hondenfokkerij
200
-
3.5.2. Ten behoeve van mantelzorg Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 en artikel 44 ten behoeve van het creëren een zelfstandige woonvorm in een bijgebouw of een niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het volgende: a. er dient aantoonbaar sprake te zijn van een zorgbehoefte welke van tijdelijke aard is; b. per perceel blijft er sprake van 1 huishouding; c. indien de noodzaak van mantelzorg vervalt, dient het gebruik van het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw als afhankelijke woonruimte te worden beëindigd; d. nieuwbouw ten behoeve van mantelzorg is toegestaan, mits het oppervlak aan bijgebouwen binnen de bebouwingsregeling blijft zoals opgenomen in lid 3.2; e. het gebruik van bijgebouwen of niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouwen bij een woning ten behoeve van mantelzorg mag niet meer dan 75 m² bedragen; f. indien de zorgvraag het gebruik van een groter oppervlak noodzakelijk maakt mag, mits aanwezig, een groter oppervlak in gebruik worden genomen; g. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw in gebruik voor mantelzorg mag geen extra of nieuwe zelfstandige woning vormen; h. het gebruik van een bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving; i. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn. 3.6. Sloopvergunning 3.6.1 Sloopverbod zonder vergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen. 3.6.2 Uitzonderingen op het sloopverbod Het verbod als bedoeld in lid 3.6.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden: a. zoals bedoeld in lid 3.20 lid 1 Wro; b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan. 3.6.3 Voorwaarde voor een sloopvergunning De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de monumentdeskundige. 3.6.4 Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 3.6.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
1)
Afhankelijk van al dan geen nachtverblijf.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
23
3.7. Wijzigingsbevoegdheden 3.7.1. Ten behoeve van verplaatsing agrarisch bedrijf Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een nieuw agrarisch bouwvlak op gronden met de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden met inachtneming van het volgende: a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; b. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien er sprake is van bedrijfsverplaatsing binnen het plangebied; c. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast ten behoeve van een volwaardig grondbonden veehouderijbedrijf of akker- en vollegrondstuinbouwbedrijf; d. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien elders binnen het plangebied sanering van het bouwvlak plaatsvindt; e. het bepaalde in sub d is niet van toepassing op bouwvlakken met bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek', met dien verstande dat alleen de bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek' behouden mag blijven en de bestemming gewijzigd wordt in een op het gebruik toegesneden bestemming; f. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien het geen onevenredige afbreuk doet aan de in lid 3.1 sub c genoemde waarden; g. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt; h. indien op het te saneren bouwvlak de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is opgenomen, is ter plaatse van het nieuwe agrarische bouwvlak eveneens geen bedrijfswoning toegestaan; i. bij de bouw van een nieuwe woning dient te worden voldaan aan het bepaalde in lid 43.2 t/m 43.4; j. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde in sub a en f van deze regel wordt voldaan. 3.7.2. Ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met inachtneming van het volgende: a. van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend gebruik mag worden gemaakt, indien de vergroting van het bouwvlak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is; b. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde bouwgrenzen gelegen blijft; c. het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal 2,25 ha, tenzij vanwege milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn een groter oppervlak noodzakelijk is; d. de vergroting van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de in lid 3.1 sub c genoemde waarden; e. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn, waarbij in ieder geval voldaan dient te worden aan het bepaalde in lid 43.3 en 43.4 'Afstanden gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven en kassen'; f. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde in sub a en c van deze regel wordt voldaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
24
Bestemmingsregels
3.7.3. Ten behoeve van het uitbreiden van boom- en fruitteeltbedrijven Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van bestaande boom- en fruitteeltbedrijven met inachtneming van het volgende: a. uitbreiding is alleen toegestaan op gronden die grenzen aan gronden met de functieaanduidingen 'bomenteelt' en 'fruitteelt'; b. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien de uitbreiding voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is; c. de uitbreiding dient landschappelijk inpasbaar te zijn; d. de vergroting van het bouwvlak mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 sub c genoemde waarden; e. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde in sub b en c van deze regel wordt voldaan. 3.7.4. Ten behoeve van omschakeling naar bomen- en fruitteeltbedrijven Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar bomen- en fruitteeltbedrijven met inachtneming van het volgende: a. omschakeling is alleen toegestaan ten behoeve van een volwaardig bomen- of fruitteeltbedrijf; b. de uitoefening van een bomen- of fruitteeltbedrijf is alleen toegestaan op bestaande bouwvlakken; c. de omschakeling dient landschappelijk inpasbaar te zijn; d. de omschakeling mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 sub c genoemde waarden; e. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid dienen de gronden te worden voorzien van de aanduiding 'bomenteelt' of 'fruitteelt'; f. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde in sub c en d van deze regel wordt voldaan; g. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde in sub a van deze regel wordt voldaan. 3.7.5. Ten behoeve van vervolgfuncties Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 3.3 genoemde vervolgfuncties, met inachtneming van het volgende: a. de vervolgfunctie is alleen toegestaan binnen het bouwvlak en binnen de bestaande bebouwing; b. de bestemming van het gehele bouwvlak dient gewijzigd te worden in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming; c. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het een voormalig bedrijfscomplex betreft; d. indien de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met de aanduiding 'glastuinbouw' wijzigt dienen de gronden buiten het bouwvlak te worden gewijzigd in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig agrarisch gebruik'; e. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan; f. nieuwbouw is in geen geval toegestaan; g. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan;
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
h. i. j. k.
l.
25
de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; de vervolgfunctie dient landschappelijk inpasbaar te zijn; de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient in verhouding te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen; activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; van het bepaalde onder e en f kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m².
Tabel 3.3
Vervolgfuncties waarvoor gebruikgemaakt kan worden van een wijzigingsbevoegdheid
vervolgfunctie wonen agrarisch loonbedrijf veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel africhtingsbedrijf voor paarden veearts met praktijkruimte hoefsmederij ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten hoveniersbedrijf opslag en stalling van niet-agrarische producten, uitgezonderd consumentenvuurwerk overige bedrijven (categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering) kinderboerderij paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak) manege/rijschool kleinschalige horecagelegenheid bed & breakfast kampeerboerderij kleinschalig kamperen aan-huis-gebonden beroep sociale functies (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie) museum/tentoonstellingsruimte dierenpension, hondenfokkerij
3.7.6. Ten behoeve van landgoederen Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het realiseren van landgoederen, voor zover deze aansluiten op en zorgen voor een versterking van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, de Randstadgroengebieden en de bestaande recreatiegebieden, met inachtneming van het volgende: a. het stichten van een landgoed binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, het Vogelrichtlijnengebied, het Habitatrichtlijngebied of andere aangewezen gebieden van grote cultuurhistorische of archeologische waarde is uitgesloten; b. de minimale omvang van een landgoed is 5 ha aaneengesloten gebied en dient aan te sluiten bij bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en –linten; c. het gestelde onder sub b is niet van toepassing indien het landgoed een minimale omvang heeft van 10 ha; d. per 5 ha is maximaal 1.000 m² aan bebouwing inclusief bijgebouwen toegestaan; e. indien er sprake is van meerdere gebouwen, dienen de gebouwen als cluster te worden gesitueerd;
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
26
f. g. h. i. j.
Bestemmingsregels
10% van het nieuwe landgoed behoort tot het private deel, de huiskavel, waarvan maximaal 20% bebouwd mag worden; per huiskavel mag 1 woonhuis met maximaal 3 wooneenheden worden gebouwd; het landgoed mag vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven; om de duurzaamheid te waarborgen, dient een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten te worden; er dient een inrichtingsplan opgesteld te worden waarin naast het bepaalde in sub a tot en met h tevens inzicht gegeven dient te worden aan de volgend punten: - het behoud van zichtlijnen naar het omringende landschap; - hoogte van aan te brengen beplanting; - het soort beplanting; - de oppervlakte van eventueel te realiseren boomgaarden; - de hoeveelheid te realiseren waterberging waarbij als voorwaarde geldt dat bij de realisatie van minimaal 4% extra waterberging de waterbeheerder ingeschakeld wordt voor advies en ondersteuning.
3.7.7. Nieuwe Natuur Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van de realisatie van ecologische verbindingszones de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden te wijzigen in de bestemming Natuur, met inachtneming van het volgende: a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel via particulier natuurbeheerschap worden gerealiseerd; b. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden; c. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
Artikel 4
27
Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
4.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in lid 1.8 sub a en b; b. het binnen de bestaande bebouwing uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub d; c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van: - de in dit gebied voorkomende natuurwaarden in de vorm van waardevolle sloot- en oevervegetaties en weidevogels; - de in het gebied voorkomende landschapswaarden in de vorm van waardevolle openheid, graslandkarakter, slotenpatroon, verkavelingsstructuur en kleine landschapselementen; - de in dit gebied voorkomende cultuurhistorische waarden in de vorm van de historische bebouwing en het ontginningspatroon; alsmede: d. ter plaatse van de aanduiding 'tuinbouw': het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub e; e. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals bedoeld in lid 1.8 sub f; f. de in tabel 4.1 genoemde toegestane nevenfuncties; met dien verstande dat: g. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' de bouw van een bedrijfswoning niet is toegestaan; met de daarbij behorende: h. voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen. Tabel 4.1 Niet- agrarische nevenfuncties die rechtsreeks toegestaan zijn nevenfunctie
toegestaan aantal m² bebouwing
gebruik van onbebouwde gronden
verkoop aan huis van eigen producten (eventueel be- of verwerkt)
200
-
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing
500
-
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten
200
-
-
gehele boerenland
agrarisch natuur- en landschapsbeheer blauwe diensten (waterberging) wandel- fiets- of ruiterpaden over het boerenland bed & breakfast
-
gehele boerenland
n.v.t.
n.v.t.
maximaal 2 kamers met maximaal 5 bedden
-
aan-huis-gebonden beroep
100
-
natuur- en milieueducatie rondleidingen
100
gehele boerenland
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
28
Bestemmingsregels
4.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat terreinafscheidingen ten behoeve van paardenbakken uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden; c. in afwijking van het bepaalde in sub a geldt dat teeltondersteunende voorzieningen van tijdelijke aard, zoals tunnel- en rolkassen ter plaatse van de functieaanduiding 'tuinbouw', voor een periode van 3 maanden buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, zijn toegestaan; d. voor zover gebouwen niet op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot deze grens ten minste 2 m te bedragen; e. bij een combinatie van nevenfuncties het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer mag bedragen dan 500 m²; f. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing; g. verder geldt het volgende: max. aantal per bouwvlak bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)
bedrijfsgebouwen (niet zijnde kassen) ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering
max. oppervlak
één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven
max. inhoud
max. goothoogte
650 m³
6m
gehele bouwvlak
silo's mestsilo's, mestzak of mestbassin
max. bouwhoogte
6m
12 m 6m
2.500 m³
kassen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw'
bestaand
6m
8m
kassen ter plaatse van de aanduiding 'tuinbouw'
bestaand
6m
8m
teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduidingen 'tuinbouw' en 'bomenteelt' erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevel - buiten bouwvlak - overige plaatsen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen)
300 m²
211.13081.00
1 1 2 3
m m m m
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
29
4.3. Ontheffing bouwregels 4.3.1. Ten behoeve van overschrijding agrarisch bouwvlak Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.2 onder a voor het overschrijden van een agrarisch bouwvlak, met inachtneming van het volgende: a. een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk maken; b. de maatvoering mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak met niet meer dan 25 m worden overschreden; c. een verzoek om overschrijding van het bouwvlak wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige, omtrent de vraag of aan de in dit lid onder a genoemde voorwaarde is voldaan; d. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt. 4.4. Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels: a. de teelt van ruwvoeder anders dan gras is toegestaan, voor zover deze teelt overwegend voorziet in de behoefte van het eigen grondgebonden veehouderijbedrijf en ten hoogste 20% van het bedrijfsoppervlak bedraagt; b. paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan; c. inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan; d. prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan; e. opslag van goederen ten behoeve van neven- en vervolgfuncties met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden is niet toegestaan. 4.5. Ontheffing van de gebruiksregels 4.5.1. Ten behoeve van nevenfuncties Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties die in tabel 4.2 zijn aangegeven, met inachtneming van de tabel en het volgende: a. alle activiteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden; b. in afwijking van sub a geldt dat de nevenfunctie 'sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)' ook buiten het bouwvlak is toegestaan; c. de nevenfuncties dienen, zowel afzonderlijk als tezamen, een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsvoering uit te maken en mogen in geen geval een grotere oppervlakte beslaan dan in tabel 4.2 is aangegeven; d. bij een combinatie van nevenfuncties is ten hoogste 500 m² aan bebouwing ten behoeve van de activiteiten toegestaan; e. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; f. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast; g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient in verhouding te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen; h. bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing; i. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden; j. door het verlenen van de ontheffing mogen de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
30
k.
Bestemmingsregels
activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
Tabel 4.2 Niet-agrarische nevenfuncties waarvoor ontheffing kan worden verleend nevenfuncties
toegestaan aantal m² bebouwing in gebruik
gebruik van onbebouwde gronden
opslag en stalling van niet-agrarische producten uitgezonderd consumentenvuurwerk (bijvoorbeeld caravans)
500
-
overige bedrijven (categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering)
200
-
africhtingsbedrijf voor paarden
200
800
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak)
200
800
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur
100
100
kleinschalige horecagelegenheid
100
100
50
100
theetuin sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie)
50-2001)
gehele boerenland
4.5.2. Ten behoeve van mantelzorg Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 en artikel 44 ten behoeve van het creëren een zelfstandige woonvorm in een bijgebouw of een niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het volgende: a. er dient aantoonbaar sprake te zijn van een zorgbehoefte welke van tijdelijke aard is; b. per perceel blijft er sprake van 1 huishouding; c. indien de noodzaak van mantelzorg vervalt, dient het gebruik van het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw als afhankelijke woonruimte te worden beëindigd; d. nieuwbouw ten behoeve van mantelzorg is toegestaan, mits het oppervlak aan bijgebouwen binnen de bebouwingsregeling blijft zoals opgenomen in lid 4.2; e. het gebruik van bijgebouwen of niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouwen bij een woning ten behoeve van mantelzorg mag niet meer dan 75 m² bedragen; f. indien de zorgvraag het gebruik van een groter oppervlak noodzakelijk maakt mag, mits aanwezig, een groter oppervlak in gebruik worden genomen; g. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw in gebruik voor mantelzorg mag geen extra of nieuwe zelfstandige woning vormen; h. het gebruik van een bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving; i. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn. 4.6. Aanlegvergunning 4.6.1. Aanlegverbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
1)
Afhankelijk van al dan geen nachtverblijf.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
b. c. d. e. f. g.
31
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren; het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het aanbrengen van opgaande beplanting; de sloop van gebouwen met de specifieke bouwaanduiding 'karakteristiek'.
4.6.2. Uitzonderingen op aanlegverbod Het verbod van lid 4.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 4.6.3. Voorwaarde voor de aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden van de gronden en de cultuurhistorische waarde van de aanwezige bebouwing niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. 4.6.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een natuur-, landschaps- of/of cultuurhistorische deskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 4.6.3. 4.6.5 Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 4.6.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten. 4.7. Sloopvergunning 4.7.1. Sloopverbod zonder vergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen. 4.7.2. Uitzonderingen op het sloopverbod Het verbod als bedoeld in lid 4.7.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden: a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro; b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan. 4.7.3. Voorwaarde voor een sloopvergunning De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 4.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de monumentdeskundige. 4.7.4. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 4.7.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
32
Bestemmingsregels
4.8. Wijzigingsbevoegdheden 4.8.1. Ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden met inachtneming van het volgende: a. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien de vergroting van het bouwvlak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is; b. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing dient binnen de gewijzigde bouwgrenzen te blijven; c. het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal 1,5 ha, tenzij vanwege milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn een groter oppervlak noodzakelijk is; d. de vergroting van het bouwvlak mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 4.1 sub c genoemde waarden; e. vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn, waarbij in ieder geval voldaan dient te worden aan het bepaalde in lid 43.3 en 43.4 'Afstanden gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven en kassen'; f. een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde in sub a en c van deze regel wordt voldaan. 4.8.2. Ten behoeve van vervolgfuncties Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 4.3 genoemde vervolgfuncties, met inachtneming van het volgende: a. de vervolgfunctie is alleen toegestaan binnen het bouwvlak en binnen de bestaande bebouwing; b. de bestemming van het gehele bouwvlak dient gewijzigd te worden in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming; c. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen dat aangeeft dat het een voormalig bedrijfscomplex betreft; d. indien de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden met de aanduiding 'glastuinbouw' wijzigt dienen de gronden buiten het bouwvlak te worden gewijzigd in de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig agrarisch gebruik'; e. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan; f. nieuwbouw is in geen geval toegestaan; g. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan; h. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; i. de vervolgfunctie dient landschappelijk inpasbaar te zijn; j. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient in verhouding te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen; k. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; l. van het bepaalde onder e en f kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m².
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
33
Tabel 4.3 Vervolgfuncties waarvoor gebruikgemaakt kan worden van een wijzigingsbevoegdheid vervolgfunctie wonen ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten opslag en stalling van niet-agrarische producten uitgezonderd consumentenvuurwerk overige bedrijven (categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering) kleinschalige horecagelegenheid bed & breakfast aan-huis-gebonden beroep
4.8.3. Nieuwe Natuur Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van de realisatie van ecologische verbindingszones de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden te wijzigen in de bestemming Natuur, met inachtneming van het volgende: a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de betrokken gronden in eigendom zijn overgedragen aan een terreinbeherende instantie dan wel via particulier natuurbeheerschap worden gerealiseerd; b. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden; c. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
34
Bestemmingsregels
Artikel 5
Bedrijf
5.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder verwijzing naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten bestemd voor: a. bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; alsmede voor: b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf ': tevens een agrarisch loonbedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; c. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': een caravanstalling; d. ter plaatse van de aanduiding 'groothandel': tevens een groothandel uit ten hoogste categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; e. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': tevens een hoveniersbedrijf uit ten hoogste categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen; g. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': tevens een paardenhouderij/pensionstal; h. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine': uitsluitend een windturbine; i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-voormalig bedrijfscomplex': een voormalig bedrijfscomplex; j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1': tevens een aannemingsbedrijf uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-2': tevens een transportbedrijf uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-3': tevens een agrarisch afzetbedrijf; m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-4': tevens een machinebedrijf uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-5: tevens een ambachtelijk bedrijf voor de opslag van viskisten en aanverwante artikelen alsmede voor de verwerking van vis; o. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': cultuurhistorisch waardevolle bebouwing; p. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen; met dien verstande dat: q. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' de bouw van een bedrijfswoning niet is toegestaan. 5.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing; c. verder geldt het volgende:
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
max. aantal per bouwvlak bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)
bedrijfsgebouwen ten behoeve van caravanstalling ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': - Buitendijk 21 - Schenkeldijk overige bedrijfsgebouwen bedrijfsgebouwen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – geen uitbreiding'
max. oppervlak
één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven
max. inhoud
max. goothoogte
750 m³
6m
875 m² 975 m² bestaand* +10% bestaand*
max. bouwhoogte
6m 6m 6m
erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevel - buiten bouwvlak - overige plaatsen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen) *
35
1 1 2 3
m m m m
Het oppervlak zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
met dien verstande dat: d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-voormalig bedrijfscomplex' het volgende geldt: 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan; 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan; 3. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan; 4. van het bepaalde onder 2 kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m²; 5.3. Ontheffing van de bouwregels 5.3.1. Ten behoeve van het maximaal te bebouwen oppervlak Burgemeester en wethouders kunnen de maximumoppervlaktemaat ten behoeve van het bebouwd oppervlak ter plaatse van de aanduiding 'geen uitbreiding' wijzigen, met inachtneming van het volgende: a. het bestaande bebouwde oppervlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot; b. er mag geen sprake zijn van een vergroting van de milieubelasting op de omgeving; c. de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden zoals opgenomen in lid 4.1 onder c mogen niet onevenredig worden aangetast. 5.4. Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan; b. inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
36
c. d. e. f.
g. h.
Bestemmingsregels
Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan; opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan; Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan; activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan; prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.
5.5. Ontheffing van de gebruiksregels 5.5.1. Ten behoeve van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.1: a. om bedrijven toe te laten uit een categorie hoger dan in lid 5.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 5.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'; b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 5.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; met inachtneming van de volgende bepalingen: c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan; d. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan; e. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan; f. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage. 5.5.2. Ten behoeve van mantelzorg Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.1 en artikel 44 ten behoeve van het creëren een zelfstandige woonvorm in een bijgebouw of een niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het volgende: a. er dient aantoonbaar sprake te zijn van een zorgbehoefte welke van tijdelijke aard is; b. per perceel blijft er sprake van 1 huishouding; c. indien de noodzaak van mantelzorg vervalt, dient het gebruik van het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw als afhankelijke woonruimte te worden beëindigd; d. nieuwbouw ten behoeve van mantelzorg is toegestaan, mits het oppervlak aan bijgebouwen binnen de bebouwingsregeling blijft zoals opgenomen in lid 5.2; e. het gebruik van bijgebouwen of niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouwen bij een woning ten behoeve van mantelzorg mag niet meer dan 75 m² bedragen; f. indien de zorgvraag het gebruik van een groter oppervlak noodzakelijk maakt mag, mits aanwezig, een groter oppervlak in gebruik worden genomen; g. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw in gebruik voor mantelzorg mag geen extra of nieuwe zelfstandige woning vormen; h. het gebruik van een bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving; i. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
37
5.6. sloopveregunning 5.6.1. Sloopverbod zonder vergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen. 5.6.2. Uitzonderingen op het sloopverbod Het verbod als bedoeld in lid 5.6.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden: a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro; b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan. 5.6.3. Voorwaarde voor een sloopvergunning De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 5.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de monumentdeskundige. 5.6.4. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 5.6.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten. 5.7. Wijzigingsbevoegdheden 5.7.1. Ten behoeve van vervolgfuncties Burgemeester en wethouders zijn, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf, bevoegd de bestemming van het betreffende bouwvlak te wijzigen ten behoeve van de in tabel 5.2 genoemde vervolgfuncties, met inachtneming van het volgende: a. de vervolgfunctie is alleen toegestaan binnen het bouwvlak en binnen de bestaande bebouwing; b. de bestemming van het gehele bouwvlak dient gewijzigd te worden in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming; c. na de bestemmingswijziging dient een aanduiding te worden opgenomen dat aangeeft dat het een voormalig bedrijfscomplex betreft; d. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan; e. nieuwbouw is in geen geval toegestaan; f. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; g. de vervolgfunctie dient landschappelijk inpasbaar te zijn; h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient in verhouding te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen; i. van het bepaalde onder d en e kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m². Tabel 5.2 Vervolgfuncties waarvoor gebruikgemaakt kan worden van een wijzigingsbevoegdheid vervolgfunctie wonen bed & breakfast kinderboerderij paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak) manege/rijschool kleinschalige horecagelegenheid theetuin kampeerboerderij
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
38
Bestemmingsregels
vervolgfunctie kleinschalig kamperen aan-huis-gebonden beroep sociale functies (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie) museum/tentoonstellingsruimte dierenpension, hondenfokkerij
5.7.2. Ten behoeve van windturbines Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bedrijf met de aanduiding 'windturbine' te wijzigen in een op het nieuwe gebruik toegesneden bestemming, teneinde de realisatie van natuur mogelijk te maken of vanwege het aflopen van de economische levensduur.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
Artikel 6
39
Bedrijf - Gronddepot
6.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Bedrijf - Gronddepot' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de opslag, be- en/of verwerking van baggerspecie inclusief afgescheiden stoffen en met namen voor een speciedepot, een voorzieningenterrein, een werkhaven, kaden steigers en andere afmeer-, laad- en losvoorzieningen; b. aanlegplaatsen voor beroepsvaart; c. verkeerstekens ten behoeve van de beroepsvaart; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en nutsvoorzieningen. 6.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. het gezamenlijk oppervlak1) ten behoeve van gebouwen op het voorzieningenterrein en in de werkhaven c.q. op de kaden bedraagt ten hoogste 500 m²; c. de hoogte van gebouwen op het voorzieningenterrein en in de werkhaven c.q. op de kaden bedraagt ten hoogste 5 m; d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het voorzieningenterrein, op de kaden en in de werkhaven bedraagt ten hoogste 10 m; e. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m. 6.3. Specifieke gebruiksregels a. De hoogte van de opslag van zand en dergelijke en materialen mag niet meer bedragen dan 5,5 m. b. Inrichtingen ex artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn niet toegestaan. 6.4. Aanlegvergunning 6.4.1. Aanlegverbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 6.4.2. Uitzonderingen op aanlegverbod Het verbod van lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. plaatsvinden in het kader van de realisering van het depot; b. voor de werkzaamheden die gedurende de exploitatie- en nazorgfase van het depot het normaal onderhoud en beheer betreffen.
1) Gezamenlijke oppervlakte = de oppervlakte van de bebouwing alsmede de oppervlakte van de bebouwing op de voor voorzieningenterrein en werkhaven aangewezen gronden in de gemeente Moerdijk (zoals opgenomen in het bestemmingsplan industrieterrein Moerdijk 1993, 4e partiële herziening, vastgesteld op 24 februari 2004 en goedgekeurd door GS bij besluit van 15 juni 2004).
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
40
Bestemmingsregels
6.4.3. Voorwaarde voor de aanlegvergunning De aanlegvergunning kan slechts worden verleend indien: a. dit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het milieu- en/of de natuur- en landschappelijke waarden van de in deze bestemming begrepen gronden; b. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige; c. vooraf overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeente Moerdijk en Strijen. 6.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een cultuurhistorisch deskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 6.4.3. 6.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 6.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten. 6.5. Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de in het plan opgenomen bestemmingsgrenzen voor deze bestemming, indien deze wijziging wenselijk of noodzakelijk is en met dien verstande dat de verschuiving ten hoogste 25 m bedraagt.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
Artikel 7
41
Bos
7.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bos; b. extensieve dagrecreatie; c. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen; d. wandel- en fietspaden; e. water. 7.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 7.3. Aanlegvergunning 7.3.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; c. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties; e. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen of andere opgaande beplanting. 7.3.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning. 7.3.3. Voorwaarde voor een aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. 7.3.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 7.3.3.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
42
Bestemmingsregels
Artikel 8
Detailhandel
8.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. detailhandel en dienstverlening; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 8.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. verder geldt het volgende: max. aantal per bouwvlak bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)
bedrijfsgebouwen
max. oppervlak
max. inhoud
max. goothoogte
750 m³
één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven bestaand +10%*
6m
6m
erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevel - buiten bouwvlak - overige plaatsen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen) *
max. bouwhoogte
1 1 2 3
m m m m
Het oppervlak zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Artikel 9
Groen
9.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groen, bermen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden; b. agrarisch medegebruik; c. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. 9.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 9.3. Sloopvergunning 9.3.1. Sloopverbod zonder vergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
43
9.3.2. Uitzonderingen op het sloopverbod Het verbod als bedoeld in lid 9.3.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden: a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro; b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan. 9.3.3. Voorwaarde voor een sloopvergunning De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de monumentdeskundige. 9.3.4. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 9.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
44
Bestemmingsregels
Artikel 10 Horeca 10.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. horecabedrijven uit categorie 1 en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten; b. een café met ten hoogste 8 pensionkamers; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 10.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: max. aantal per bouwvlak bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen)
bedrijfsgebouwen
max. oppervlak
één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven
max. inhoud 750 m³
bestaand* +10%
max. goothoogte 6m
6m
erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevel - buiten bouwvlak - overige plaatsen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen) *
max. bouwhoogte
1 1 2 3
m m m m
Het oppervlak zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
45
Artikel 11 Maatschappelijk 11.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': een zorgboerderij; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-voormalig bedrijfscomplex': een voormalig bedrijfscomplex; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 11.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. verder geldt het volgende: max. aantal per bouwvlak bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen) overige gebouwen
max. oppervlak
max. inhoud 750 m³
één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven bestaand*
max. goothoogte 6m
6m
erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevel - buiten bouwvlak - overige plaatsen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen) *
max. bouwhoogte
1 1 2 3
m m m m
Het oppervlak zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
met dien verstande dat: c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-voormalig bedrijfscomplex' het volgende geldt: 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan; 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan; 3. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan; 4. van het bepaalde onder 2 kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m²;
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
46
Bestemmingsregels
Artikel 12 Maatschappelijk - Begraafplaats 12.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Maatschappelijk – Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een begraafplaats; b. aula; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bergingen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, wandelpaden en (ontsluitings)wegen. 12.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 250 m²; c. de bouwhoogte van de aula bedraagt ten hoogste 4 m; d. de bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; e. de onderlinge afstand tussen gebouwen bedraagt ten minste 3 m; f. de breedte van een gebouw bedraagt ten minste 2 m; g. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
47
Artikel 13 Maatschappelijk - Religie 13.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Maatschappelijk - Religie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten; b. een dienstwoning; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 13.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': cultuurhistorisch waardevolle bebouwing; c. verder geldt het volgende: max. aantal per bouwvlak bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen)
één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven
overige gebouwen bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-4 overige gebouwen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-4 erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevel - buiten bouwvlak - overige plaatsen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen) *
max. oppervlak
max. inhoud 750 m³
bestaand+ 10%*
bestaand +10%*
max. bouwhoogte
6m
6m 750 m³
één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven
max. goothoogte
4,5 m
4,5 m
1 1 2 3
m m m m
Het oppervlak zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
13.3. Sloopvergunning 13.3.1. Sloopverbod zonder vergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen. 13.3.2. Uitzonderingen op het sloopverbod Het verbod als bedoeld in lid 13.3.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden: a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro; b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
48
Bestemmingsregels
13.3.3. Voorwaarde voor een sloopvergunning De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 13.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de monumentdeskundige. 13.3.4. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 13.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
49
Artikel 14 Natuur-1 14.1. Bestemmingomschrijving De voor 'Natuur-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden; b. extensieve dagrecreatie; c. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen; d. verkeer te water voor zover de bestemming is aangegeven in het Hollandsch Diep; e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-6': een lichtopstand. 14.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk. 14.3. Ontheffing van de bouwregels Ten behoeve oprichting kleine gebouwen Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van doelmatig beheer van de gronden ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 14.2 onder a voor het oprichten van kleine gebouwen, met inachtneming van het volgende: a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²; b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m; d. burgemeester en wethouders winnen, alvorens over de ontheffing te beslissen, schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke en natuurwaarden door het verlenen van de ontheffing niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en omtrent eventueel te stellen voorwaarden. 14.4. Aanlegvergunning 14.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren; c. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen; f. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; g. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties; h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen of andere opgaande beplanting;
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
50
i.
j.
Bestemmingsregels
het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan die niet reeds met houtgewassen waren beplant; het scheuren van grasland.
14.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning; met dien verstande dat onverminderd het bepaalde in sub a tot en met c het verbod als bedoeld in lid 14.4.1 voorts niet van toepassing is op: d. het aanleggen van paden voor zover dit voor een doelmatig beheer noodzakelijk is en voor zover dit voor de waarden van de gronden van geringe betekenis moet worden geacht; e. werken en werkzaamheden ten behoeve van het onderhoud van watergangen en kaden alsmede het baggeren; f. het aanbrengen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover dit voor de waarden van de gronden van geringe betekenis moet worden geacht. 14.4.3. Voorwaarde voor een aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. 14.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 14.4.3. 14.4.5. Strafbaar feit 14.4.6. Overtreding van het verbod van lid 14.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
51
Artikel 15 Natuur-2 15.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Natuur-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor de ontwikkeling van een natuurgebied alsmede voor: a. extensief recreatief medegebruik; b. een paalkampeerterrein; c. ter plaatse van de aanduiding 'pad': uitsluitend ruiter- en fietspaden met een breedte van maximaal 2 m; d. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': uitsluitend een winterijsbaan; e. ter plaatse van de aanduiding 'strand': uitsluitend een (natuur)strand met een lengte en oppervlakte van respectievelijk maximaal 100 m en 0,15 ha; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-1': uitsluitend nieuwe kades van 2 m +NAP; g. wateraanvoer en -afvoer en voor waterberging; h. bijbehorende voorzieningen zoals bruggen, ruiter-, fiets- en wandelpaden, groenvoorzieningen; met dien verstande dat: i. ter plaatse van een natuurkampeerterrein niet meer dan 5 tenten gelijktijdig aanwezig mogen zijn. 15.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. twee vogelkijkhutten; b. één schuilhut; c. één uitkijktoren; g. de oppervlakte van een gebouw mag ten hoogste 50 m² bedragen; h. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 4 m bedragen; i. in afwijking op het bepaalde in a en b, mag de oppervlakte van de uitkijktoren ten hoogste 20 m² en de bouwhoogte ten hoogste 5,5 m bedragen; j. ten behoeve van de ijsbaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met uitzondering van lichtmasten; k. ten behoeve van het (natuur)strand is geen bebouwing toegestaan; l. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. 15.3 Ontheffing van de bouwregels Ten behoeve van de oprichting van een walradar Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van doelmatig beheer van de gronden ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 15.2 voor het oprichten van een walradar, met inachtneming van het volgende: a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 18 m; b. de walradar dient landschappelijk en milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; c. burgemeester en wethouders winnen, alvorens over de ontheffing te beslissen, schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke en natuurwaarden door het verlenen van de ontheffing niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast en omtrent eventueel te stellen voorwaarden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
52
Bestemmingsregels
15.3. Aanlegvergunning 15.3.1. Aanlegverbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem; b. het aanleggen of verharden van paden, banen of parkeergelegenheid en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen; c. het scheuren of frezen van grasland; d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds aanwezige waterlopen; e. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties; f. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant; g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen; h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; i. diepploegen; j. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds. 15.3.2. Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod als bedoeld in lid 15.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. het normale onderhoud en beheer betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning; met dien verstande dat onverminderd het bepaalde in sub a tot en met c het verbod als bedoeld in lid 15.3.1 voorts niet van toepassing is op: d. het aanleggen van paden voor zover dit voor een doelmatig beheer noodzakelijk is en voor zover dit voor de waarden van de gronden van geringe betekenis moet worden geacht; e. werken en werkzaamheden ten behoeve van het onderhoud van watergangen en kaden alsmede het baggeren; f. het aanbrengen van leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, voor zover dit voor de waarden van de gronden van geringe betekenis moet worden geacht. 15.3.3. Voorwaarde voor de aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de in lid 15.1 nagestreefde natuurontwikkeling niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor natuurontwikkeling niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast of verkleind. 15.3.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een natuur-, landschaps- en cultuurhistorisch deskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 15.3.3.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
53
15.3.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 15.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten. 15.4 Sloopvergunning 15.4.1 Sloopverbod zonder vergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen. 15.4.2 Uitzonderingen op het sloopverbod Het verbod als bedoeld in lid 15.4.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden: a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro; b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan. 15.4.3 Voorwaarde voor een sloopvergunning De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 15.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de monumentdeskundige. 15.4.4 Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 15.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
54
Bestemmingsregels
Artikel 16 Recreatie - Dagrecreatie 16.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen': volkstuinen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, paden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 16.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. per tuin ten hoogste 1 hobbykas en 1 bergplaats toegestaan; b. de hoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 2,5 m; c. de oppervlakte van een bergplaats bedraagt ten hoogste 3 m²; d. de oppervlakte van een hobbykas bedraagt ten hoogste 15 m²; e. het oppervlak aan gebouwen bedraagt ten hoogste 2% van het bestemmingsvlak; f. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m; g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 17 Recreatie - Jachthaven 17.1. Bestemmingomschrijving De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een jachthaven met bijbehorend: een botenloods, een restaurant voor zover genoemd in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, een havenwinkel/havenkantoor en een toiletgebouw; b. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger': uitsluitend aanlegsteigers ten behoeve van ten hoogste 355 ligplaatsen; c. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats': tevens een ligplaats voor een woonschip; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en –afvoer en waterberging; met daaraan ondergeschikt: e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg. 17.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. de bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m; d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen; e. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' is het innemen van de ligplaats met meer dan 1 woonschip met een hoogte en oppervlakte van meer dan 4 m respectievelijk 60 m² niet toegestaan. 17.3. Specifieke gebruiksregels Het woonschip ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' dient uitsluitend als bedrijfswoning gebruikt te worden.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
55
Artikel 18 Recreatie - Verblijfsrecreatie 18.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': een regulier kampeerterrein met toeristische standplaatsen voor toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en stacaravans, chalets, trekkershutten, tenthuisjes, een kampeerwinkel en een bedrijfswoning met bijbehorende autoboxen en bergingen; b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': een recreatiewoning, aan- en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de recreatiewoning; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, paden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water; met dien verstande dat: d. ter plaatse van de aanduiding kampeerterrein tevens een kampeerwinkel is toegestaan alsmede een bedrijfswoning met bijbehorende autoboxen en bergingen. 18.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van kampeermiddelen en terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing; c. verder geldt het volgende: max. aantal
kampeermiddelen ter plaatse van de aanduidingen 'kampeerterrein'
vrijstaande of aangebouwde berging ten behoeve van kampeermiddelen ter plaatse van de aanduidingen 'kampeerterrein' overkapping mits vast en over volledige lengte ten behoeve van kampeermiddelen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' waarvan: - kampeerwinkel bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen bijgebouwen en overkappingen recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' -
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
één per standplaats
max. oppervlak
max. inhoud
max. diepte
max. goothoogte
per stacaravan/chalet, trekkershut of tenthuisje 55 m² 10 m²
max. bouwhoogte 3,6 m
3,6 m
2,5 m
één per bouwvlak één per bouwlak
30 m²
één per bouwvlak, tenzij middels een
75 m²
750 m³
4m 4m 4m
3m
211.13081.00
4,5 m
56
Bestemmingsregels
max. aantal
recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' met de specifieke bouwaanduiding-3 berging ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' met de specifieke bouwaanduiding-3 overige bouwwerken, geen gebouw zijnde erf- of terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' - voor de voorgevel - overige plaatsen
maatvoeringaanduiding anders is aangegeven één per bouwvlak
één
max. oppervlak
90 m²
max. inhoud
max. diepte
max. goothoogte
3m
55 m²
7m
3m
3m
1m 2m
18.3. Specifieke gebruiksregels a. het is verboden een recreatiewoning te gebruiken voor permanente bewoning; b. op kampeerterreinen met de aanduidingen 'kampeerterrein' is kamperen gedurende het gehele jaar toegestaan.
211.13081.00
max. bouwhoogte
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
57
Artikel 19 Sport 19.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een golfbaan met bijbehorende voorzieningen zoals een clubgebouw, bergruimten, afslagplaats en driving range en daaraan ondergeschikt een tennisbaan; b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': uitsluitend een manege; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport-voormalig bedrijfscomplex': een voormalig bedrijfscomplex; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen. 19.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'manege' bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan; c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is de bouw van een bedrijfswoning niet toegestaan; d. verder geldt het volgende:
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen)
gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'manege' overige gebouwen erf- of terreinafscheidingen - voor de voorgevel - buiten bouwvlak - overige plaatsen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
max. aantal per bouwvlak één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven
max. oppervlak
80% van het bouwvlak
max. inhoud 750 m³
max. goothoogte 6m
max. bouwhoogte
4m
6m
1 1 2 3
m m m m
met dien verstande dat: e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport-voormalig bedrijfscomplex' geldt het volgende: 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan; 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan; 3. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan; 4. van het bepaalde onder 2 kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m²;
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
58
Bestemmingsregels
Artikel 20 Tuin 20.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen alsmede voor: ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein': een meerdaags evenement dat ten hoogste 1 keer per jaar plaatsvindt. 20.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
59
Artikel 21 Verkeer 21.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en bermen; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-1' tevens bedoeld voor ondergrondse spoorwegdoeleinden alsmede voor de daarbij behorende spoortechnische-, veiligheids-, bereikbaarheids- en elektronische voorzieningen; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water. 21.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 15 m; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-1' mag ondergronds uitsluitend een tunnel worden gebouwd en op het maaiveld ten hoogste drie tunnelschachten met een afzonderlijk oppervlak van 80 m² en een hoogte van ten hoogste 10 m ten opzichte van NAP; de luchtschachten dienen tevens dienst te doen als waterkering.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
60
Bestemmingsregels
Artikel 22 Verkeer - Grindpad 22.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. grindpaden; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 22.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 15 m. 22.3. Aanlegvergunning 22.3.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; c. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties; e. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen of andere opgaande beplanting. 22.3.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 22.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning. 22.3.3. Voorwaarde voor een aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 22.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. 22.3.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 22.3.3. 22.3.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 22.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
61
Artikel 23 Verkeer - Railverkeer 23.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. aanleg en beheer van een spoorlijn, bestaande uit twee sporen ten behoeve van een hogesnelheidslijn; b. bij een hogesnelheidslijn behorende spoortechnische-, veiligheids-, bereikbaarheids- en elektronische voorzieningen en gebouwen; c. geluidsafschermende voorzieningen; d. voorzieningen ten behoeve van kruisende infrastructuur; e. voorzieningen ten behoeve van inpassing van de spoorlijn; f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en water. 23.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van tunnelgebouwen bedraagt ten hoogste 9,5 m; b. de bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; c. de bouwhoogte van geluidsschermen bedraagt ten hoogste 3 m ten opzichte van bovenkant spoor; d. de hoogte van draagconstructies voor een bovenleiding bedraagt ten hoogste 10 m ten opzichte van bovenkant spoor; e. de bouwhoogte van een wegviaduct ten behoeve van verkeersdoeleinden bedraagt ten hoogste 3,5 m ten opzichte van NAP; f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 15 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
62
Bestemmingsregels
Artikel 24 Water-1 24.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Water-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verkeer te water; b. water ten behoeve van de waterhuishouding; c. dammen en bruggen. 24.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van steigers, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van scheepvaartverkeer bedraagt ten hoogste 12 m; c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m. 24.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 24.2 voor de bouw van (aanleg)steigers met inachtneming van het volgende: a. bij het inpassen van een aanlegsteiger dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing; b. de afstand van de oever tot het uiteinde van de steiger bedraagt ten hoogste 1,5 m.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
63
Artikel 25 Water-2 25.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Water-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het verkeer te water; b. de wateraanvoer, -afvoer en -berging; c. het behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van de watergangen en oevers; d. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats': tevens een ligplaats voor een woonschip. 25.2. Bouwregels a. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' een ligplaats voor ten hoogste 1 woonschip met een hoogte van ten hoogste 2,9 m; b. voor het overige geldt dat in, op of boven deze gronden niet mag worden gebouwd. 25.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 25.2 sub b ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor het beheer van de gronden met dien verstande dat: a. ontheffing niet mag worden verleend, indien hierdoor de in lid 25.1 sub c bedoelde waarden worden of kunnen worden aangetast, tenzij door het stellen van voorwaarden of anderszins zodanige aantasting kan worden voorkomen dan wel voorkomen kan worden dat de mogelijkheden voor herstel van die waarden worden verkleind; b. ontheffing als bedoeld in artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening kan ten aanzien van de in lid 25.1 bedoelde gronden niet worden verleend; c. burgemeester en wethouders winnen, alvorens over de ontheffing te beslissen, schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige omtrent de gevolgen van de ontheffing, het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurwaarden van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden. 25.4. Aanlegvergunning 25.4.1. Aanlegverbod Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen; b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem; c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; d. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; e. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties; f. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen. 25.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod als bedoeld in lid 25.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
64
Bestemmingsregels
25.4.3. Voorwaarde voor de aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 25.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschaps- en natuurwaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. 25.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 25.4.3. 25.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 25.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
65
Artikel 26 Wonen 26.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel en daarmee vergelijkbare vestigingen voor de verrichting van diensten aan of ten gerieve van publiek, zoals cafés, restaurants en kapsalons, alsmede daarbij behorende magazijnruimten en werkplaatsen; c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens kleinschalige horeca in de vorm van een theetuin; d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1': twee woningen inclusief erven alsmede voor het grootste gebouw: een woning met een oppervlak van 310 m², een bed & breakfast met een oppervlak van 90 m², een kantoorruimte met een oppervlak van 30 m² en een expositie- en tentoonstellingsruimte met een oppervlak van 212 m²; e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-voormalig bedrijfscomplex': een voormalig bedrijfscomplex; met daaraan ondergeschikt: f. bed & breakfast met een maximum van 2 kamers en 5 bedden; g. ter plaatse van de aanduiding 'voormalig bedrijfscomplex' de volgende niet-agrarische nevenfuncties: - verkoop aan huis van streekeigen producten, voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²; - wandel-, fiets- of ruiterpaden over het boerenland; - bed & breakfast met een maximum van 2 kamers en 5 bedden; - boerengolf voor zover het gebruiksoppervlak van bebouwing ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m² en het gebruik van onbebouwde gronden niet meer bedraagt dan 20.000 m²; - natuur- en milieueducatierondleidingen voor zover het gebruiksoppervlak van bebouwing ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m² en het gebruik van onbebouwde gronden niet meer bedraagt dan het gehele boerenland; met dien verstande dat: h. boerengolf niet is toegestaan op gronden grenzend aan percelen met de bestemming AW-NLW, gelegen in Polder het Oudeland; met de daarbij behorende: i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde; j. voorzieningen zoals erven, paden, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water. 26.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen woningen met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. bij een combinatie van nevenfuncties het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer mag bedragen dan 500 m²; c. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing;
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
66
Bestemmingsregels
d.
verder geldt het volgende:
woningen exclusief aan-, uit- en bijgebouwen zonder specifieke bouwaanduiding
max. aantal per bouwvlak
max. inhoud/oppervlakte
één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven
650 m³
max. goothoogte 6m
75 m²
3m
tot zijdelingse perceelsgrens: 1 m*
65 m² waarvan max. 20 m² voor dierenverblijven
3m
tot voorste perceelsgrens: 3 m tot zijdelingse perceelsgrens: 3 m
900 m³
3,5 m
tot zijdelingse perceelsgrens: 5 m
aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen (exclusief ondergrondse bouwlagen) zonder specifieke bouwaanduiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1'
2
max. bouwhoogte
min. afstand
tot zijdelingse perceelsgrens: 2 m
de kleinste woning: 650 m³ (inclusief bijgebouwen) de grootste woning: 3340 m³ (exclusief bijgebouwen)
bijgebouwen ten behoeve van de grootste woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-1' woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1'
2
aan- en uitbouwen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1'
3m
bijgebouwen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1'
3m
tot zijdelingse perceelsgrens: 3 m
woning met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2'
1
aan-, uit- bijgebouwen en overkappingen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2'
100 m²
6m
9m
tot zijdelingse perceelsgrens: 3 m
ten hoogste 50% van bij het hoofdgebouw behorende zij- en of achtererf met een maximum van 75 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlak van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven
3m
4,5 m
tot voorgevel hoofdgebouw: 3 m
bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. erf- of terreinafscheidingen)
2m
terreinafscheidingen
3m
* Indien er sprake is van een twee-onder-een-kapwoning is deze afstand niet van toepassing aan de zijde waar de woningen aan elkaar grenzen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
67
met dien verstande dat: e. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand': woningen vrijstaand dienen te zijn; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-voormalig bedrijfscomplex' het volgende geldt: 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan; 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan; 3. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan; 4. van het bepaalde onder 2 kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 200 m². 26.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 26.2 sub d teneinde de maximale inhoudsmaat van woningen te vergroten, met inachtneming van het volgende: a. ontheffing is uitsluitend van toepassing op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-voormalig bedrijfscomplex': b. het vergroten van de inhoudsmaat is uitsluitend toegestaan indien de overschrijding het gevolg is van het bij de woning betrekken van een nog niet voor bewoning gebruikt gedeelte van een voormalige boerderij waarvan de huidige woning deel uitmaakt; c. het vergroten van de inhoudsmaat dient bij te dragen aan het behoud van typerende boerderijen. 26.4. Specifieke gebruiksregels a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 80 m² met inachtneming van het volgende: - er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving; - ten behoeve van de gewijzigde functie geen extra parkeergelegenheden noodzakelijk zijn; - het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer; - er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten; - degene die de activiteiten verricht dient tevens de gebruiker van de eigenlijke woning te zijn; b. inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan; c. prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan. d. opslag van goederen ten behoeve van neven en vervolgfuncties met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan; e. paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan. 26.5. Ontheffing van de gebruiksregels 26.5.1. Ten behoeve van nevenfuncties Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 26.1 ten behoeve van een of meer van de nevenfuncties ter plaatse gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-voormalig bedrijfscomplex', met inachtneming van het volgende: a. ontheffing kan verleend worden voor de volgende nevenfuncties: 1. paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension (inclusief paardenbak), voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
68
b. c. d. e.
f. g. h. i.
1)
Bestemmingsregels
bedraagt dan 200 m² en het gebruik van onbebouwde gronden niet meer bedraagt dan 800 m²; 2. kano- (roei of elektrisch), boot- of fietsenverhuur, voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m² en het gebruik van onbebouwde gronden niet meer bedraagt dan 100 m²; 3. kleinschalige horecagelegenheid voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m² en het gebruik van onbebouwde gronden niet meer bedraagt dan 100 m²; 4. theetuin, voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 50 m² en het gebruik van onbebouwde gronden niet meer bedraagt dan 100 m²; 5. sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie), voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit (afhankelijk van al dan niet nachtverblijf) niet meer bedraagt dan 50-200 m²; 6. windenergie, windturbines tot 15 m totale hoogte (inclusief wieken)1), maximaal 1 per bedrijf; 7. kinderboerderij, voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m² en het gebruik van onbebouwde gronden niet meer bedraagt dan 1.500 m²; 8. kampeerboerderij, voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m² 9. kleinschalig kamperen, voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m², het aantal kampeereenheden niet meer bedraagt dan 25 en maximaal 0,5 ha van de onbebouwde gronden in gebruik is; 10. survivalactiviteiten, excursiebedrijf; voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²; 11. museum/tentoonstellingsruimte, voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²; 12. dierenpension, hondenfokkerij, voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²; 13. niet-agrarisch verwante detailhandel voor zover het gebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²; de activiteiten genoemd onder sub a punt 6 t/m 13 zijn niet toegestaan op gronden grenzend aan percelen met de bestemming AW-NLW, gelegen in Polder het Oudeland; de activiteiten dienen binnen het bouwvlak en binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden; in aanvulling op het bepaalde in sub a en c geldt dat de nevenfunctie 'kleinschalig kamperen' tevens grenzend aan het bouwvlak is toegestaan; in aanvulling op het bepaalde in sub a en c geldt de nevenfuncties: survivalactiviteiten, excursiebedrijf en sociale functie (zorgboerderij, kinderopvang, resocialisatie) dat het gehele boerenland in gebruik mag worden genomen met dien verstande dat mogelijkheden op het boerenland ten behoeve van survivalactiviteiten en excursiebedrijf dienen beoordeeld te worden op de aspecten ecologie (verstoring), landschap en milieubeschermingsgebieden; kleinschalig kamperen is alleen toegestaan in de periode 15 maart tot 1 november; bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsgebruiksoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 500 m²; nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast; Bij een verticale as geldt een maximale hoogte van 5 m en bij een windturbine zonder wieken geldt een maximale rotordiameter van 2 m.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
j. k. l. m. n.
69
door het verlenen van de ontheffing mogen de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt; de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient in verhouding te staan tot de capaciteit van de betrokken wegen; bij het inpassen van een niet-agrarische nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing; parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden; een verzoek om ontheffing ten behoeve van de nevenfunctie 'windenergie/windturbines' wordt ter toetsing voorgelegd aan een landschaps- en natuurdeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder i wordt voldaan.
26.5.2. Ten behoeve van mantelzorg Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 26.1 en artikel 44 ten behoeve van het creëren een zelfstandige woonvorm in een bijgebouw of een niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw ten behoeve van mantelzorg, met inachtneming van het volgende: a. er dient aantoonbaar sprake te zijn van een zorgbehoefte, welke van tijdelijke aard is; b. per perceel blijft er sprake van 1 huishouding; c. indien de noodzaak van mantelzorg vervalt, dient het gebruik van het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw als afhankelijke woonruimte te worden beëindigd; d. nieuwbouw ten behoeve van mantelzorg is toegestaan, mits het oppervlak aan bijgebouwen binnen de bebouwingsregeling blijft zoals opgenomen in lid 26.2; e. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw in gebruik voor mantelzorg mag geen extra of nieuwe zelfstandige woning vormen; f. het gebruik van een bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving; g. het bijgebouw of de niet via het hoofdgebouw toegankelijke aanbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn. 26.6. Sloopvergunning 26.6.1. Sloopverbod zonder vergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen. 26.6.2. Uitzonderingen op het sloopverbod Het verbod als bedoeld in lid 26.6.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden: a. zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro; b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan. 26.6.3. Voorwaarde voor een sloopvergunning De sloopwerkzaamheden als bedoeld in lid 26.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de monumentdeskundige. 26.6.4. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 26.6.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
70
Bestemmingsregels
Artikel 27 Leiding - Gas-1 27.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Gas-1' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor een propyleenleiding met een diameter van ten hoogste 35 inch en een druk van ten hoogste 15 bar. 27.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 27.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 27.2 onder b. Ontheffing wordt verleend indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 27.4. Aanlegvergunning 27.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas-1' in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 27.4.2. Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 27.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 27.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning; e. betrekking hebben op de aanleg van de aardgastransportleiding zelf.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
71
27.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 27.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 27.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 27.4.3. 27.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 27.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
72
Bestemmingsregels
Artikel 28 Leiding - Gas-2 28.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Gas-2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor een propyleenleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 100 bar. 28.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 28.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 28.2 onder b. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 28.4. Aanlegvergunning 28.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas-2' in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 28.4.2. Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 28.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 28.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning; e. betrekking hebben op de aanleg van de aardgastransportleiding zelf.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
73
28.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 28.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 28.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 28.4.3. 28.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 28.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
74
Bestemmingsregels
Artikel 29 Leiding - Gas-3 29.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Gas-3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor een stikstofleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 64 bar. 29.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 29.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 29.2 onder b. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 29.4. Aanlegvergunning 29.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas-3' in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 29.4.2. Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 29.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 29.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning; e. betrekking hebben op de aanleg van de aardgastransportleiding zelf.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
75
29.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 29.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 29.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 29.4.3. 29.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 29.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
76
Bestemmingsregels
Artikel 30 Leiding - Gas-4 30.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Gas-4' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 48 inch en een druk van ten hoogste 80 bar en een minimale diepteligging bij aanleg van 1,25 m. 30.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 30.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 30.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 30.2 onder b. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 30.4. Aanlegvergunning 30.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas-4' in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 30.4.2. Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 30.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 30.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning; e. betrekking hebben op de aanleg van de aardgastransportleiding zelf.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
77
30.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 30.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 30.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 30.4.3. 30.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 30.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
78
Bestemmingsregels
Artikel 31 Leiding - Hoogspanningsverbinding-1 31.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding-1' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 kV. 31.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 31.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 50 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 31.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 31.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 31.4. Aanlegvergunning 31.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding-1' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen; b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 31.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 31.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 31.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 31.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 31.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 31.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 31.4.3.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
79
31.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 31.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
80
Bestemmingsregels
Artikel 32 Leiding - Hoogspanningsverbinding-2 32.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding-2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 50 kV. 32.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 50 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 32.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 32.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 32.4. Aanlegvergunning 32.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding-2' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen; b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 32.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 32.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 32.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 32.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 32.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 32.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 32.4.3.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
81
32.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 32.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
82
Bestemmingsregels
Artikel 33 Leiding - Leidingstrook 33.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding – Leidingstrook' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor ondergrondse en/of bovengrondse leidingen. 33.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 33.1 genoemde bestemming uitsluitend worden gebouwd meet- en regelstations met een goothoogte van ten hoogste 2,5 m en een inhoud van ten hoogste 50 m³ per gebouw en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 33.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 33.2 onder b. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 33.4. Aanlegvergunning 33.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Leidingstrook' in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanbrengen van hoogopgroeiende beplantingen en bomen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 33.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 33.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 33.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning. 33.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 33.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
83
33.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 33.4.3. 33.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 33.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
84
Bestemmingsregels
Artikel 34 Leiding - Olie-1 34.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Olie-1' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een olietransportleiding met een diameter van ten hoogste 36 inch en een druk van ten hoogste 43 bar. 34.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 34.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 34.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 34.4. Aanlegvergunning 34.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Olie-1' zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 34.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 34.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 34.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 34.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 34.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
85
34.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 34.4.3. 34.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 34.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
86
Bestemmingsregels
Artikel 35 Leiding - Olie-2 35.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Olie-2' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een olietransportleiding met een diameter van ten hoogste 24 inch en een druk van ten hoogste 62 bar. 35.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 35.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 35.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 35.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 35.4. Aanlegvergunning 35.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Olie-2' zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 35.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 35.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 35.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 35.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 35.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
87
35.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 35.4.3. 35.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 35.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
88
Bestemmingsregels
Artikel 36 Leiding - Olie-3 36.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Olie-3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een olietransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 15 bar. 36.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 36.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 36.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 36.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 36.4. Aanlegvergunning 36.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Olie-3' zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 36.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 36.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 36.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 36.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 36.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
89
36.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 36.4.3. 36.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 36.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
90
Bestemmingsregels
Artikel 37 Leiding - Olie-4 37.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Olie-4' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een olietransportleiding met een diameter van ten hoogste 36 inch en een druk van ten hoogste 52 bar. 37.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 37.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 37.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 37.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 37.4. Aanlegvergunning 37.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Olie-4' zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 37.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 37.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 37.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 37.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 37.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
91
37.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 37.4.3. 37.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 37.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
92
Bestemmingsregels
Artikel 38 Leiding – Olie-5 38.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Leiding - Olie-5' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor een K1 vloeistofleiding met een diameter van ten hoogste 8 inch en een druk van ten hoogste 80 bar. 38.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 38.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 38.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 38.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 38.4. Aanlegvergunning 38.4.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Olie-5' zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, greppels, vijvers en andere wateren. 38.4.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 38.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing is verleend, zoals in lid 38.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 38.4.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 38.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
93
38.4.4. Advisering over de aanlegvergunning Alvorens over een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 38.4.3. 38.4.5. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 38.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
94
Bestemmingsregels
Artikel 39 Waarde - Archeologie 39.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 39.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 39.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 39.3. Aanlegvergunning 39.3.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 39.3.2. Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van 39.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 39.2 in acht is genomen;
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
b. c. d.
95
een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
39.3.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 39.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige. 39.3.4. Strafbaar feit Overtreding van het verbod van lid 39.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
96
Bestemmingsregels
Artikel 40 Waterstaat 40.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de waterhuishouding (anders dan met behulp van dijken). 40.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 40.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,5 m; c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 40.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 40.2 sub c. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens het verlenen van ontheffing winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Rijkswaterstaat omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
97
Artikel 41 Waterstaat - Waterkering 41.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor waterkeringdoeleinden zoals dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering. 41.2. Bouwregels Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 41.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 41.3. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 41.2 sub c. Ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens het verlenen van ontheffing winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
98
Bestemmingsregels
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 3
Algemene regels
99
Artikel 42 Antidubbeltelbepaling Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 43 Algemene bouwregels 43.1. Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat: 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. c. Op een bouwwerk zoals bedoeld in sub a, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling zoals opgenomen in: artikel 3 lid 3.7.5 sub l; artikel 4 lid 4.8.2 sub l; artikel 5 lid 5.2 sub d onder 4; artikel 5 lid 5.7.1 sub i; artikel 11 lid 11.2 sub c onder 4; artikel 19 lid 19.2 sub e onder 4; artikel 26 lid 26.2 sub f onder 4. 43.2. Afstanden van woningen tot wegen a. ingeval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of ontheffing of herbouw van een woning elders op een bouwvlak, mag de afstand van de woning (inclusief aanbouwen) tot de as van de weg ter beperking van geluidshinder in geen geval minder bedragen dan in onderstaande tabel aangegeven afstand;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
100
Algemene regels
Contouren geluidsbelasting (4,5 m maatgevende hoogte) afstand 48 dB-contour1)
wegvak Hoekseweg
73 m
Groot Cromstrijensedijk
32 m
Strijensedijk
31 m
Kooilandsedijk
20 m
N491 (Trambaan)
237 m
Keizersdijk
9m
1) Alle waarden met aftrek volgens artikel 110g Wgh.
b.
c.
nieuwe woningen ingevolge planwijziging of ontheffing mogen op een kleinere afstand worden gebouwd dan in sub a en de in sub a opgenomen tabel is aangegeven, indien: 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan; 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden; burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid a en de tabel teneinde herbouw van woningen toe te staan op een kleinere afstand, indien: 1. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan; 2. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.
43.3. Afstanden gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten: inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden minimumafstand tot objecten categorie I en II minimumafstand tot objecten categorie III, IV en V
inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
100 m
50 m
50 m
25 m
43.4. Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige objecten: soort objecten
categorie I categorie II
aan te houden afstand indien kassen na 30 april indien kassen voor 1 mei 1996 zijn opgericht 1996 zijn opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) 25 m 50 m 10 m 25 m
43.5. Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Algemene regels
b. c.
101
tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt; andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
43.6. Ondergronds bouwen Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels: a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds hoofdgebouw; b. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt maximaal 3,5 m onder peil.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
102
Algemene regels
Artikel 44 Specifieke gebruiksregel Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 45 Algemene aanduidingsregels 45.1. Veiligheidszone - munitie In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - munitie' de volgende regels: 45.1.1. Aanlegverbod Het is verboden op of in deze gronden, vanwege het explosiegevaar, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; c. het heien in de bodem; d. het bewerken van de bodem met drilboren. 45.1.2. Uitzonderingen op aanlegverbod Het verbod van lid 45.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende bestemming(en) betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 45.1.3. Voorwaarde voor de aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 45.1 zijn slechts toelaatbaar, indien deze worden uitgevoerd in het kader van het bergen/saneren van de aanwezige explosieven. 45.2. Geluidszone - industrie In afwijking van hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' de volgende regel: - het toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan binnen een zone industrielawaai.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Algemene regels
103
Artikel 46 Algemene ontheffingsregels 46.1. Ten behoeve van afwijkende maten/overschrijding bouwgrenzen Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend – ontheffing verlenen van de planregels voor: a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 46.2. Ten behoeve van tijdelijk kamperen Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van tijdelijke kampeerterreinen met inachtneming van het volgende: a. tijdelijk kamperen dient plaats te vinden ten behoeve van een evenement of er dient sprake te zijn van kamperen in groepsverband met een gemeenschappelijk doel; b. tijdelijk kamperen is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot 1 november; c. op het tijdelijke kampeerterrein is het plaatsen van vaste kampeermiddelen zoals stacaravans en chalets niet toegestaan; d. tijdelijk kamperen is niet toegestaan op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden'. 46.3. Ten behoeve van het veranderen of vergroten van de inhoudsmaat Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van het veranderen of de vergroting van de inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing met de specifieke bouwaanduiding 'karakteristiek' om het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te stimuleren, met inachtneming van het volgende: ontheffing voor het vergroten van de maximale inhoudsmaat wordt uitsluitend verleend indien en voor zover de woning deel uitmaakt van een cultuurhistorisch pand, voor zover de bestaande afmetingen van dat gebouw niet worden uitgebreid en het karakter van het pand in stand blijft.
Artikel 47 Algemene wijzigingsregels 47.1. Overschrijding bestemmingsgrenzen Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. 47.2. Veiligheidszone - munitie Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Veiligheidszone - munitie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien: de ter plaatse aanwezige munitie geruimd is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam/Middelburg
211.13081.00
104
Algemene regels
Artikel 48 Algemene procedureregel Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen: a. het ontwerpbesluit tot ontheffing ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage; b. de burgemeester maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend; c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen; d. gedurende de onder a genoemde termijn kan eenieder bij burgemeester en wethouders zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
105
Artikel 49 Overgangsrecht 49.1. Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in dit lid onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 49.2. Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 49.3. Hardheidsclausule Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
106
Overgangs- en slotregels
Artikel 50 Slotregel Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied'.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
bijlagen bij de regels
Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
niet van toepassing of niet relevant kleiner dan groter gelijk aan categorie en dergelijke klasse niet elders genoemd opslagcapaciteit productiecapaciteit productieoppervlak bedrijfsoppervlak verwerkingscapaciteit
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
< > = cat. e.d. kl. n.e.g. o.c. p.c. p.o. b.o. v.c. V
R
u d w j B C D L Z
211.13081.00
uur dag week jaar bodemverontreiniging continu divers luchtverontreiniging zonering op basis van Wet geluidhinder risico (Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk van toepassing) Vuurwerkbesluit van toepassing
Lijst van afkortingen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
behorende bij de regels van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Strijen
Bijlage 1
5
6
7
0
1
2
3
4
5
0112
0112
0112
014
014
014
014
014
014
bloembollendroog- en prepareerbedrijven
champignonkwekerijen met mestfermentatie
champignonkwekerijen (algemeen)
plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²
algemeen met opslag bestrijdingsmiddelen > 10 ton: zie SBI-code 51.55
algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o.<= 500 m²
algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o. > 500 m²
1
2
3
151
151
151
211.13081.00
-
0
151
2
0502
15
1
0502
visteeltbedrijven
-
-
-
bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval
vetsmelterijen
slachterijen en pluimveeslachterijen
Slachterijen en overige vleesverwerking:
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
-
oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven
Vis- en schaaldierkwekerijen
0
0502
-
Zeevisserijbedrijven
Binnenvisserijbedrijven
0501.2
VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² KI-stations
-
-
-
-
- witlofkwekerijen (algemeen) Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
-
-
-
Tuinbouw:
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
OMSCHRIJVING
0501.1
05
-
4
0112
0142
-
0
0112
nummer
01
SBI-CODE GEUR 300
700
100
50
100
50
100
30
30
30
30
30
30
30
100
30
STOF 0
0
0
0
30
0
0
10
10
10
10
10
10
10
10
10
100
100
100
50
50
50
100
30
30
50
30
50
30
30
30
30
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
50
30
50
0
0
10
50
0
10
10
10
10
10
10
10
10
GEVAAR
2
R
R
R
AFSTAND
GROOTSTE 300
700
100
50
100
50
100
30
30
50
30
50
30
30
100
30
D
D
4.2
5.2
3.2
3.1
3.2
3.1
3.2
2
2
3.1
2
3.1
2
2
2 G
2 G
2 G
1 G
1 G
1 G
2 G
1 G
1 G
2 G
1 G
2 G
1 G
1 G
1 G
1 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 3.2
2
INDICES
VERKEER
1
2
3
4
5
6
0
1
2
0
1
2
3
4
152
152
152
152
152
152
1531
1531
1531
1532, 1533
1532, 1533
1532, 1533
1532, 1533
1532, 1533
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m²
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1.000 m²
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1.000 m²
conserveren of verwerken anderszins: p.o. <= 1.000 m²
verwerken anderszins: p.o. > 1.000 m²
roken
conserveren
drogen
vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m²
vervaardiging van aardappelproducten
-
-
-
-
met drogerijen
met koolsoorten
groente algemeen
jam
Groente- en fruitconservenfabrieken:
-
-
- conserveren of verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² Aardappelproductenfabrieken:
-
-
-
-
-
loonslachterijen vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² Visverwerkingsbedrijven:
-
-
-
-
OMSCHRIJVING
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
8
7
151
0
6
151
152
5
151
4
151
nummer
151
SBI-CODE GEUR 300
100
50
50
50
300
50
100
300
300
200
10
10
10
10
10
30
10
10
10
0
0
100
0
50 700
0
0
0
0
STOF
50
30
50
100
GELUID 200
100
100
100
50
200
30
50
50
50
100
200
50
50
50
50
100
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 30
10
10
10
50
50
10
30
30
0
30
30
10
10
10
30
50
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND
300
100
100
100
50
300
50
100
300
300
200
700
50
50
50
50
100
D
Bijlage 1
CATEGORIE 4.2
3.2
3.2
3.2
3.1
4.2
3.1
3.2
4.2
4.2
4.1
5.2
3.1
3.1
3.1
3.1
3.2
INDICES
3
211.13081.00
2 G
2 G
2 G
1 G
1 G
2 G
1 G
1 G
2 G
1 G
2 G
2 G
2 G
1 G
1 G
1 G
2 G
VERKEER
1
2
0
1
2
0
1
2
0
1
2
3
4
5
1
2
0
1
2
1541
1541
1542
1542
1542
1543
1543
1543
1551
1551
1551
1551
1551
1551
1552
1552
1561
1561
1561
1
2
0
1562
1562
1571
211.13081.00
0
1562
1561
5
0
1541
nummer
1532, 1533
SBI-CODE
p.c. < 250.000 ton/jaar
p.c. < 250.000 ton/jaar
p.c. < 250.000 ton/jaar
melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 ton/jaar
melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 ton/jaar
geconcentreerde producten, verdampingscapaciteit >= 20 ton/uur
gedroogde producten, p.c. >= 1,5 ton/uur
p.c. >= 500 ton/uur
p.c. < 10 ton/uur
- p.c. >= 10 ton/uur Veevoerfabrieken:
-
Zetmeelfabrieken:
- p.c. < 500 ton/uur Grutterswarenfabrieken
-
- consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² Meelfabrieken:
- overige zuivelproductenfabrieken Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m²
-
-
-
-
- p.c. >= 250.000 ton/jaar Zuivelproductenfabrieken:
-
- p.c. >= 250.000 ton/jaar Margarinefabrieken:
-
- p.c. >= 250.000 ton/jaar Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
-
- met uienconservering (zoutinleggerij) Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
OMSCHRIJVING GEUR 300
200
50
100
200
10
50
50
100
50
200
200
200
100
300
200
300
200
300
STOF 100
50
100
50
100
0
0
50
0
0
30
100
10
10
10
10
50
30
10
300
200
200
200
300
30
100
300
300
100
500
500
300
200
300
100
300
100
100
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
Z
Z
Z
Z
Z
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
50
30
50
50
100
0
50
50
50
50
50
50
50
30
200
100
50
30
10
GEVAAR
4
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND
300
200
200
200
300
30
100
300
300
100
500
500
300
200
300
200
300
200
300
D
4.2
4.1
4.1
4.1
4.2
2
3.2
4.2
4.2
3.2
5.1
5.1
4.2
4.1
4.2
4.1
4.2
4.1
2 G
1 G
2 G
2 G
2 G
1 G
2 G
3 G
3 G
2 G
3 G
3 G
3 G
3 G
3 G
3 G
3 G
3 G
2 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 4.2
INDICES
VERKEER
2
3
4
5
6
1571
1571
1571
1571
1
2
1581
1581
1
2
0
1
2
3
4
5
6
1583
1583
1584
1584
1584
1584
1584
1584
1584
mengvoeder, p.c. < 100 ton/uur
beender-, veren-, vis-, en vleesmeelfabriek drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) capaciteit < 10 ton/uur water drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) capaciteit >= 10 ton/uur water
destructiebedrijven
v.c. < 2.500 kg meel/week
v.c. < 2.500 ton/jaar
suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m²
suikerwerkfabrieken met suiker branden
cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m² cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m²
- suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² Deegwarenfabrieken
-
-
-
-
- v.c. >= 2.500 ton/jaar Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
-
Suikerfabrieken:
- v.c. >= 2.500 kg meel/week Banket, biscuit- en koekfabrieken
-
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
- mengvoeder, p.c. >= 100 ton/uur Vervaardiging van voer voor huisdieren
-
-
-
-
OMSCHRIJVING
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
1585
0
1583
1582
0
1581
1572
1
1571
nummer
1571
SBI-CODE GEUR 50
30
100
300
30
10
30
30
10
30
100
30
50
200
100
10
30
10
100
100
50
200
100
100
30
STOF
500
1000
500
100
100
30
200
300
200
700
300
700
700
GELUID 10
30
50
50
30
50
100
700
300
100
100
30
200
300
200
300
200
100
200
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 10
10
30
30
10
30
50
200
100
30
30
10
30
50
30
50
30
30
50
R
R
R
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND 50
30
100
300
30
100
500
1000
500
100
100
30
200
300
200
700
300
700
700
D
D
Bijlage 1
CATEGORIE 3.1
2
3.2
4.2
2
3.2
5.1
5.3
5.1
3.2
3.2
2
4.1
4.2
4.1
5.2
4.2
5.2
5.2
INDICES
5
211.13081.00
2 G
1 G
2 G
2 G
1 G
2 G
2 G
3 G
2 G
2 G
2 G
1 G
2 G
3 G
3 G
3 G
2 G
3 G
3 G
VERKEER
2
1586
koffiebranderijen
1
2
1589.2
1589.2
2
1592
211.13081.00
172
aantal weefgetouwen < 50
1
172
-
Bewerken en spinnen van textielvezels
Weven van textiel:
0
171
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
-
VERWERKING VAN TABAK
16
17
Mineraalwater- en frisdrankfabrieken
1598
Tabakverwerkende industrie
Mouterijen
1597
160
Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke
Bierbrouwerijen
p.c. >= 5.000 ton/jaar
1596
-
1593 1595
-
1
1592
p.c. < 5.000 ton/jaar
Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
0
1592
-
Destilleerderijen en likeurstokerijen
- met poederdrogen Bakmeel- en puddingpoederfabrieken
1591
1589.2
Soep- en soeparomafabrieken:
0
1589.2
zonder poederdrogen
Bakkerijgrondstoffenfabrieken
1589.1
-
Vervaardiging van overige voedingsmiddelen
- theepakkerijen Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden
-
Koffiebranderijen en theepakkerijen:
OMSCHRIJVING
1589
t/m
1
1587
0
1586
nummer
1586
SBI-CODE GEUR 10
10
200
10
300
300
10
300
200
300
200
300
100
200
200
200
100
500
30
STOF 10
50
30
0
50
30
0
50
30
30
50
50
10
50
30
30
10
100
100
50
100
100
100
30
300
200
200
50
50
50
50
50
50
30
200
C
C
C
C
C
C
C
C
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
0
30
30
50
30
50
0
50
30
30
30
50
10
50
30
10
10
10
GEVAAR
6
R
R
R
R
R
R
AFSTAND
500
GROOTSTE 100
100
200
100
300
300
30
300
200
300
200
300
100
200
200
200
100 D
D
5.1
3.2
3.2
4.1
3.2
4.2
4.2
2
4.2
4.1
4.2
4.1
4.2
3.2
4.1
4.1
4.1
2 G
2 G
2 G
3 G
2 G
2 G
1 G
2 G
1 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 3.2
INDICES
VERKEER
2
2010.2
1
204,
203, 205
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout
- met zoutoplossingen Fineer- en plaatmaterialenfabrieken
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
0
204,
203, 205
202
1
2010.2
met creosootolie
Houtconserveringsbedrijven:
-
Houtzagerijen
0
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
20
2010.2
Schoenenfabrieken
193
2010.1
Lederwarenfabrieken (exclusief kleding en schoeisel)
-
Lederfabrieken
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCLUSIEF KLEDING)
19
192
Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
183
-
Vervaardiging van kleding en -toebehoren (exclusief van leer)
191
Vervaardiging kleding van leer
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
18
182
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
176, 177
181
Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken
1751
- aantal weefgetouwen >= 50 Textielveredelingsbedrijven
OMSCHRIJVING
Vervaardiging van textielwaren
-
2
nummer
174, 175
173
172
SBI-CODE GEUR 0
0
100
10
200
0
50
50
300
50
10
30
0
100
10
50
10
STOF 30
30
30
30
30
50
10
10
30
10
10
0
10
30
0
0
30
GELUID 50
100
100
50
50
100
50
30
100
10
30
50
50
200
50
50
300
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 0
0
10
10
10
50
10
10
10
10
10
0
10
10
10
10
50
R
GROOTSTE AFSTAND 50
100
100
50
200
100
50
50
300
50
30
50
50
200
50
50
300
D
Bijlage 1
CATEGORIE 3.1
3.2
3.2
3.1
4.1
3.2
3.1
3.1
4.2
3.1
2
3.1
3.1
4.1
3.1
3.1
4.2
INDICES
7
211.13081.00
1 G
2 G
3 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
1 G
2 G
1 G
1 G
2 G
1 G
2 G
3 G
VERKEER
3
2112
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
p.c. >= 3 ton/uur
p.c. < 3 ton/uur
B
2223
211.13081.00
Cokesfabrieken
AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERKENDE INDUSTRIE; BEWERKING SPLIJT/KWEEKSTOFFEN
23
Aardolieraffinaderijen
Reproductiebedrijven opgenomen media
223
2320.1
Overige grafische activiteiten
2225
231
Grafische reproductie en zetten
2224
-
Grafische afwerking
2223
Binderijen
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
A
2222.6
Drukkerijen van dagbladen
-
22
-
-
Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen)
2
2121.2
Golfkartonfabrieken:
2222
1
2121.2
p.c. 3 - 15 ton/uur
- p.c. >= 15 ton/uur Papier- en kartonwarenfabrieken
-
2221
0
2121.2
212
2
2112
p.c. < 3 ton/uur
1
2112
-
Vervaardiging van pulp
Papier- en kartonfabrieken:
0
2112
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
-
2111
21
OMSCHRIJVING
Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
nummer
205
SBI-CODE GEUR 1500
1000
0
30
30
30
0
10
30
30
50
30
30
200
100
50
200
10
STOF 10
30
10
30
10
30
100
100
200
100
100
300
200
50
200
30
100 1500
700 1000
0
0
0
0
0
0
0
0
30
30
30
100
50
30
100
10
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
Z
Z
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
1500
100
0
10
10
0
0
0
10
10
30
30
30
100
50
30
50
0
GEVAAR
8
R
R
R
R
R
R
R
R
R
AFSTAND
GROOTSTE 1500
1000
10
30
30
30
10
30
100
100
200
100
100
300
200
50
200
30
D
6
5.3
1
2
2
2
1
2
3.2
3.2
4.1
3.2
3.2
4.2
4.1
3.1
3 G
2 G
1 G
2 G
2 G
2 G
1 G
1 P
3 G
3 G
2 G
2 G
2 G
3 G
2 G
1 G
3 G
1 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 4.1
2
INDICES
VERKEER
Aardolieproductenfabrieken n.e.g.
1
2
3
2411
2411
2411
2411
2
2413
-
niet vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
Anorganische chemische grondstoffenfabrieken:
1
2
2414.2
2414.2
p.c. < 50.000 ton/jaar
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Kunstharsenfabrieken en dergelijke
Landbouwchemicaliënfabrieken:
242
- p.c. >= 50.000 ton/jaar Kunstmeststoffenfabrieken
-
2416
2415
0
0
2414.2
p.c. >= 100.000 ton/jaar Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synthetische):
p.c. < 100.000 ton/jaar
B1 B2 -
2414.1
2414.1
2414.1
niet vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
vallend onder 'post-Seveso-richtlijn' B0 Methanolfabrieken:
A1 A2 -
2414.1
2414.1
overige gassenfabrieken, niet explosief
luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 ton/dag lucht
- overige gassenfabrieken, explosief Kleur- en verfstoffenfabrieken
-
-
Vervaardiging van industriële gassen:
- vallend onder 'post-Seveso-richtlijn' A0 Organische chemische grondstoffenfabrieken:
1
2413
2414.1
0
2413
2412
-
0
24
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
C
2320.2
Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie
Smeeroliën- en vettenfabrieken
Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven
B
OMSCHRIJVING
233
A
2320.2
nummer
2320.2
SBI-CODE
50
GEUR 700
500
500
300
200
100
30
300
0
0
0
0
10 30
300
50
30
0
0
0
0
10
0
0
0
STOF
1000
300
100
200
100
100
10
10
300
300
GELUID 300
500
300
200
300
200
500
200
500
300
200
500
500
700
100
200
100
100
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 500
500
200
100
200
100
700
300
700
300
200
300
100
100
1500
50
50
30
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND
700
500
500
300
300
200
1000
300
700
300
200
500
500
700
1500
300
300
100
D
D
D
D
D
D
D
Bijlage 1
3.2
CATEGORIE 5.2
5.1
5.1
4.2
4.2
4.1
5.3
4.2
5.2
4.2
4.1
5.1
5.1
5.2
6
4.2
4.2
INDICES
9
211.13081.00
3 G
3 G
3 G
2 G
3 G
2 G
2 G
2 G
3 G
2 G
3 G
3 G
3 G
3 G
1 G
2 G
2 G
2 G
VERKEER
2
1
2
0
1
2
2441
2441
2442
2442
2442
fabricage
p.c. < 1.000 ton/jaar
formulering en afvullen geneesmiddelen
2
2462
2
2512
1
252
211.13081.00
0
252
2513
1
2512
-
zonder fenolharsen
Kunststofverwerkende bedrijven:
- vloeroppervlak >= 100 m² Rubber-artikelenfabrieken
vloeroppervlak < 100 m²
Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
0
2512
-
Rubberbandenfabrieken
VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF
-
2511
25
Overige chemische productenfabrieken n.e.g.
Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken
B
2466
Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken
- met dierlijke grondstoffen Fotochemische productenfabrieken
247
A
2466
2464
1
2462
zonder dierlijke grondstoffen
Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
0
2462
-
Parfumerie- en cosmeticafabrieken
- verbandmiddelenfabrieken Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken
-
- p.c. >= 1.000 ton/jaar Farmaceutische productenfabrieken:
-
Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
- formulering en afvullen Verf, lak en vernisfabrieken
-
OMSCHRIJVING
2452
2451
0
2441
243
1
242
nummer
242
SBI-CODE GEUR 200
100
200
50
300
300
200
50
50
500
100
300
300
10
50
300
200
300
100
300
STOF 50
10
50
10
50
30
30
10
10
30
10
30
100
10
10
10
10
30
10
50
100
50
100
30
300
300
100
50
100
100
100
50
200
30
50
300
200
200
30
100
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
100
50
50
30
100
200
200
50
50
50
50
50
100
10
50
500
300
300
500
1000
GEVAAR
10
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND
200
100
200
50
300
300
200
50
100
500
100
300
300
30
50
500
300
300
500
1000
D
D
D
D
4.1
3.2
4.1
3.1
4.2
4.2
4.1
3.1
3.2
5.1
3.2
4.2
4.2
2
3.1
5.1
4.2
4.2
5.1
2 G
1 G
2 G
1 G
2 G
3 G
2 G
3 G
3 G
3 G
3 G
2 G
3 G
2 G
2 G
2 G
1 G
3 G
2 G
3 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 5.3
INDICES
VERKEER
3
-
0
1
2
3
4
252
26
261
261
261
261
261
AARDEWERK,
glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 ton/jaar
glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 ton/jaar
glas en glasproducten, p.c. < 5.000 ton/jaar
GLAS,
2
A
B
0
1
2
0
1
2
0
1
2
262, 263
264
264
2651
2651
2651
2652
2652
2652
2653
2653
2653
p.c. < 100.000 ton/jaar
p.c. < 100.000 ton/jaar
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
-
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
p.c. < 100.000 ton/jaar
- p.c. >= 100.000 ton/jaar Gipsfabrieken:
-
- p.c. >= 100.000 ton/jaar Kalkfabrieken:
-
Cementfabrieken:
Dakpannenfabrieken
- vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW Baksteen en baksteenelementenfabrieken
vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
1
262, 263
-
Glasbewerkingsbedrijven
Aardewerkfabrieken:
0
262, 263
- glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 ton/jaar Glas-in-loodzetterij
-
-
-
Glasfabrieken:
VAN
CEMENT-,
met fenolharsen productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen
VERVAARDIGING GIPSPRODUCTEN
-
OMSCHRIJVING
2615
2612
2
nummer
252
SBI-CODE
KALK-
EN
GEUR 50
30
50
30
30
10
50
30
30
10
10
10
500
300
30
30
50
300
STOF 500
200
200
100
30
50
30
300
100
300
100
50
100
GELUID
500
200
500
200
300
200
300
200
500 1000
300
200
200
50
10
30
30
200
100
100
30
30
50
C
C
C
C
Z
Z
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 50
30
50
30
50
30
100
30
30
10
10
10
50
30
50
30
30
200
R
R
R
R
R
R
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND
500
200
500
200
1000
500
200
200
100
30
50
30
500
300
300
100
50
300
Bijlage 1
CATEGORIE 5.1
4.1
5.1
4.1
5.3
5.1
4.1
4.1
3.2
2
3.1
2
5.1
4.2
4.2
3.2
3.1
4.2
INDICES
11
211.13081.00
3 G
2 G
3 G
2 G
3 G
2 G
2 G
2 G
2 G
1 G
1 G
1 G
2 G
1 G
2 G
1 G
2 G
2 G
VERKEER
1
2
3
0
1
2
2661.1
2661.1
2661.2
2661.2
2661.2
3
4
267
267
211.13081.00
2682
met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 ton/dag
zonder persen, triltafels en bekistingtrille
p.c. < 100.000 ton/jaar
p.c. >= 100 ton/uur
p.c. < 100 ton/uur
p.c. < 100 ton/dag
met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 ton/jaar
zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m²
zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m²
- met breken, zeven of drogen, v.c. >= 100.000 ton/jaar Slijp- en polijstmiddelenfabrieken
-
-
-
- p.c. >= 100 ton/dag Natuursteenbewerkingsbedrijven:
-
Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips:
-
-
Betonmortelcentrales:
- p.c. >= 100.000 ton/jaar Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken
-
- met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 ton/dag Kalkzandsteenfabrieken:
-
-
Betonwarenfabrieken:
OMSCHRIJVING
A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
2
267
2681
1
267
1
2665, 2666
2
0
2665, 2666
0
2
2663, 2664
267
1
2663, 2664
2665, 2666
0
2663, 2664
2662
0
2661.1
nummer
2661.1
SBI-CODE GEUR 10
30
10
10
10
30
10
30
10
50
30
10
30
10
10
STOF 30
200
100
30
30
200
50
200
50
50
200
50
200
100
100
50
700
300
50
100
300
100
300
100
100
300
100
700
300
200
Z
Z
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
10
10
10
0
0
200
50
50
100
30
30
30
30
30
30
GEVAAR
12
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND 50
700
300
50
100
300
100
300
100
100
300
100
700
300
200
D
D
3.1
5.2
4.2
3.1
3.2
4.2
3.2
4.2
3.2
3.2
4.2
3.2
5.2
4.2
1 G
2 G
1 G
1 G
1 G
3 G
2 G
3 G
3 G
2 G
3 G
2 G
3 G
2 G
2 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 4.1
INDICES
VERKEER
D1 -
2682
2682
2
0
1
2
0
1
2
- p.o. >= 2.000 m² A0 Non-ferro-metaalfabrieken:
A1 A2 -
271
272
272
272
273
273
273
274
p.c. < 1.000 ton/jaar
p.o. < 2.000 m²
0
IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2751, 2752
p.o. >= 2.000 m²
p.o. < 2.000 m²
B1 B2 -
274
274
274
p.c. < 1.000 ton/jaar
p.o. < 2.000 m²
p.c. >= 1.000 ton/jaar B0 Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen en dergelijke:
-
- p.o. >= 2.000 m² Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
-
- p.c. >= 1.000 ton/jaar IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:
-
274
274
1
271
VERVAARDIGING VAN METALEN
271
Ruwijzer- en staalfabrieken:
-
0
27
asfaltcentrales: p.c. >= 100 ton/uur
C
D0 Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur
2682
overige isolatiematerialen Minerale productenfabrieken n.e.g.
steenwol, p.c. >= 5.000 ton/jaar
B1 B2 -
2682
2682
2682
2682
OMSCHRIJVING
A1 - p.c. < 100 ton/uur A2 - p.c. >= 100 ton/uur B0 Isolatiematerialenfabrieken (exclusief glaswol):
nummer
2682
SBI-CODE GEUR
30
500
700
300
700
300
100 1000
50
300
50
30
200 50
500 100 1000
100
200
700
300
200
100
100
300
200
100
GELUID
1000 1500
100
50
30
50
30
1500
500
100
200
700
50
100
50
100
50
200
200
200
100
STOF
100
500
300
C
C
C
Z
Z
Z
Z
Z
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 100
50
50
30
50
30
50
30
300
200
50
30
50
50
30
50
30
R
R
R
R
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND
1000
500
700
300
700
300
1000
500
1500
700
300
200
100
200
300
500
300
D
Bijlage 1
CATEGORIE 5.3
5.1
5.2
4.2
5.2
4.2
5.3
5.1
6
5.2
4.2
4.1
3.2
4.1
4.2
5.1
4.2
INDICES
13
211.13081.00
3 G
2 G
2 G
1 G
3 G
2 G
3 G
2 G
3 G
2 G
3 G
3 G
2 G
2 G
2 G
3 G
3 G
VERKEER
in open lucht, p.o. < 2.000 m²
gesloten gebouw, p.o. < 200 m²
gesloten gebouw
B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m²
0
284
2851
211.13081.00
B
284
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke
Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven
p.o. >= 2.000 m²
p.o. < 2.000 m²
Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels
-
-
- in open lucht, p.o. >= 2.000 m² Tank- en reservoirbouwbedrijven:
-
-
-
Constructiewerkplaatsen:
A
2
2821
p.c. >= 4.000 ton/jaar
p.c. < 4.000 ton/jaar
VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
-
-
284
1
2821
p.c. >= 4.000 ton/jaar
p.c. < 4.000 ton/jaar
Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:
-
-
OMSCHRIJVING
2822, 2830
3
0
2821
2
281
1a
281
-
28
281
2
2753, 2754
0
1
2753, 2754
1
0
281
2
2753, 2754
281
1
2751, 2752
nummer
2751, 2752
SBI-CODE GEUR 30
50
10
30
50
30
50
30
30
30
200
100
200
100
STOF 30
30
30
30
100
50
200
50
30
30
100
50
100
50
50
100
200
200
500
300
300
200
50
100
500
300
500
300
C
C
C
C
Z
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
10
30
30
30
50
30
30
30
10
30
50
30
50
30
GEVAAR
14
R
R
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND 50
100
200
200
500
300
300
200
50
100
500
300
500
300
D
D
3.1
3.2
4.1
4.1
5.1
4.2
4.2
4.1
3.1
3.2
5.1
4.2
5.1
1 G
2 G
1 G
2 G
3 G
2 G
3 G
2 G
1 G
2 G
2 G
1 G
2 G
1 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 4.2
INDICES
VERKEER
3
4
5
6
7
8
2851
2851
2851
2851
2851
2851
chemische oppervlaktebehandeling
anodiseren, eloxeren
mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)
thermisch vertinnen
thermisch verzinken
scoperen (opspuiten van zink)
lakspuiten en moffelen
metaalharden
stralen
algemeen
B
B
287
287
1
2
3
29
29
29
29
-
-
-
met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW
p.o. >= 2.000 m²
p.o. < 2.000 m²
Machine- en apparatenfabrieken:
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
-
0
29
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m²
p.o. >= 2.000 m² Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.
p.o. < 2.000 m²
A1 A2 -
287
287
Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m²
2
A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
287
emailleren galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen en dergelijke) Overige metaalbewerkende industrie
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
OMSCHRIJVING
2852
9
2
2851
1
12
2851
2852
11
2851
2851
1
10
2851
nummer
2851
SBI-CODE GEUR 50
50
30
30
30
30
30
30
30
30
50 100
50
30
30
30
50
10
10
50
50
50
30
10
10
30
100
50
50
30
100
100
50
50 30
30 100 50
200
50
STOF
30
50
GELUID 300
200
100
50
100
500
200
50
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
200
100
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 30
30
30
10
30
30
30
10
30
50
50
30
30
30
50
50
30
50
50
30
50
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND
300
200
100
50
100
500
200
50
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
200
100
D
D
D
D
D
D
D
D
D
Bijlage 1
CATEGORIE 4.2
4.1
3.2
3.1
3.2
5.1
4.1
3.1
3.2
3.2
3.2
3.2
3.2
3.2
3.2
3.2
3.2
3.2
3.2
4.1
3.2
INDICES
15
211.13081.00
3 G
3 G
2 G
1 G
2 G
3 G
2 G
1 G
1 G
2 G
1 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
1 G
2 G
2 G
VERKEER
t/m
-
211.13081.00
34
A
EN
en
OPTISCHE
APPARATEN
telecommunicatieapparatuur
EN
en
VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke
MEDISCHE
33
VAN
VERVAARDIGING INSTRUMENTEN
-
video-
33
audio-,
Fabrieken voor gedrukte bedrading
van
3210
Vervaardiging dergelijke
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOMMUNICATIEAPPARATEN EN -BENODIGDHEDEN
32
321 323
Elektrotechnische industrie n.e.g.
Koolelektrodenfabrieken
315
3162
Lampenfabrieken
314
316
Elektrische draad- en kabelfabrieken
Accumulatoren- en batterijenfabrieken
313
Elektromotoren- en generatorenfabrieken
VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
Schakel- en installatiemateriaalfabrieken
31
Kantoormachines- en computerfabrieken
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
reparatie van machines en apparaten
312
-
30
-
OMSCHRIJVING
311
-
A
30
4
nummer
29
SBI-CODE GEUR 30
50
30
1500
30
200
100
100
200
200
30
30
STOF 30
30
100
200
30
30
30
50
0
10
0
30
50
50
300 1000
10
30
30
10
10
30
10
30
C
Z
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
0
30
30
200
10
300
50
100
50
50
10
30
GEVAAR
16
R
R
R
AFSTAND
GROOTSTE 30
50
50
1500
30
300
100
200
200
200
30
50
D
D
2
3.1
3.1
6
2
4.2
3.2
4.1
4.1
4.1
2
1 G
1 G
2 G
2 G
1 G
2 G
2 G
2 G
1 G
1 G
1 G
1 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 3.1
INDICES
VERKEER
1
2
341
p.o. < 10.000 m²
VERVAARDIGING VAN AANHANGWAGENS)
-
0
1
2
3
4
5
35
351
351
351
351
351
351
1
2
0
1
2
352
352
353
353
353
metalen schepen >= 25 m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW
metalen schepen < 25 m
kunststof schepen
houten schepen
AUTO'S,
algemeen
zonder proefdraaien motoren
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
-
1
36
361
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Meubelfabrieken
Transportmiddelenindustrie n.e.g.
- met proefdraaien motoren Rijwiel- en motorrijwielfabrieken
-
- met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
-
Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
- onderhoud/reparatie metalen schepen < 25 m, incidenteel bouwen Scheepssloperijen
-
-
-
-
Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
(EXCLUSIEF
355
354
0
352
3511
Auto-onderdelenfabrieken TRANSPORTMIDDELEN
Aanhangwagen- en opleggerfabrieken
343
- p.o. >= 10.000 m² Carrosseriefabrieken
-
Autofabrieken en assemblagebedrijven
OMSCHRIJVING
3420.2
3420.1
0
341
nummer
341
SBI-CODE GEUR 50
30
30
100
50
50
50
100
30
100
50
100
30
30
30
100
200
100
10
STOF 200
300
100
700
50
500
200
100
50
100
200
200
300
200
GELUID
50
30
10
100
100
100
30 1000
30
30
30
200
50
100
100
50
30
10
10
10
30
C
C
Z
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 30
30
30
100
30
30
30
100
30
50
30
50
10
30
30
30
50
30
R
R
R
R
R
R
R
R
R
AFSTAND
200
GROOTSTE 100
100
100
1000
200
300
100
700
50
500
200
100
50
100
200
200
300
D
D
D
Bijlage 1
4.1
CATEGORIE 3.2
3.2
3.2
5.3
4.1
4.2
3.2
5.2
3.1
5.1
4.1
3.2
3.1
3.2
4.1
4.1
4.2
INDICES
17
211.13081.00
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
3 G
3 G
VERKEER
B
C
-
A0 Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe)
372
372
40
40
B2 -
40
211.13081.00
B1
40
40
-
A5 - warmtekrachtinstallaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth B0 Bio-energieinstallaties elektrisch vermogen < 50 MWe:
40
40
vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa
covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, gft en reststromen voedingsindustrie
oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth gasgestookt (inclusief bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth
A2 A3
40
kolengestookt (inclusief meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth
A1
40
-
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
Afvalscheidingsinstallaties
v.c. >= 100.000 ton/jaar Rubberregeneratiebedrijven
v.c. < 100.000 ton/jaar
A1 A2 -
372
372
Metaal- en autoschredders
37
A0 Puinbrekerijen en -malerijen:
3661.2
372
Vervaardiging van overige goederen n.e.g.
VOORBEREIDING TOT RECYCLING
3661.1
371
Sociale werkvoorziening
365
-
Sportartikelenfabrieken
Speelgoedartikelenfabrieken
364
Muziekinstrumentenfabrieken
363
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m²
OMSCHRIJVING
Fabricage van munten, sieraden en dergelijke
2
nummer
362
361
SBI-CODE
0
GEUR
50
30
30
50
100
100
50
100
100
700 100
200
100
200
50
200
300
100
30
100
10
30
10
10
10
10
10
STOF
30
30
30
0
30
30
30
30
100
100
500
500
500
700
300
100
700
300
500
50
30
50
50
30
10
10
C
C
C
C
C
Z
Z
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
30
30
100
100
100
200
50
50
10
10
30
30
0
30
30
10
10
0
GEVAAR
18
R
R
R
R
R
AFSTAND
GROOTSTE 100
100
500
500
500
700
300
300
700
300
500
50
30
50
50
30
30
10
D
3.2
3.2
5.1
5.1
5.1
5.2
4.2
4.2
5.2
4.2
5.1
3.1
2
3.1
2 G
2 G
1 G
1 G
2 G
2 G
3 G
2 G
3 G
2 G
2 G
2 G
1 P
2 G
2 G
2 G
1 G
1 P
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 3.1
2
2
1
INDICES
VERKEER
C3 C4 -
40
D1 D2 -
D3 D4 -
40
40
B1 B2 -
B3 -
-
41
41
45
>= 15 MW
1 - 15 MW
Bouwbedrijven/aannemers algemeen
BOUWNIJVERHEID
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
45
41
< 1 MW
bereiding met chloorbleekloog en dergelijke en/of straling B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41
41
met chloorgas
A1 A2 -
41
WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
-
A0 Waterwinning-/bereidingbedrijven:
41
blokverwarming
41
-
stadsverwarming
E2
40
-
E1
40
40
40
gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C D5 - gasontvang- en -verdeelstations, categorie D E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, categorie A
gascompressorstations vermogen >= 100 MW
40
40
40
gascompressorstations vermogen < 100 MW
200 - 1000 MVA C5 - >= 1.000 MVA D0 Gasdistributiebedrijven:
40
40
100 - 200 MVA
10 - 100 MVA
< 10 MVA
C1 C2 -
40
C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
OMSCHRIJVING
40
nummer
40
SBI-CODE
0 0
0 0
0
0 0
0 0
0
0
0
0
10
50
10
10
0
0 30
0
0
0
0
0 0
0
0
0
0
0
0
GEUR 0
STOF
0
30
GELUID 300
100
30
50
50
30
100
50
30
10
500
300
500
300
100
50
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
10
GEVAAR 10
10
10
30
1000
10
50
50
10
10
200
100
50
50
50
30
R
R
R
30
AFSTAND
GROOTSTE 300
100
30
50
1000
30
100
50
30
10
500
300
500
300
100
50
D
CATEGORIE 4.2
3.2
2
3.1
5.3
2
3.2
3.1
2
1
5.1
4.2
5.1
4.2
3.2
3.1
2
Bijlage 1
INDICES
19
211.13081.00
1 P
1 P
1 P
1 G
1 G
1 P
1 P
1 P
1 P
1 P
1 P
1 P
1 P
1 P
1 P
1 P
1 P
VERKEER
5020.4
Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen
5125,
211.13081.00
Groothandel in levende dieren
Groothandel in huiden, vellen en leder
5124
veevoeders
5123
Groothandel in bloemen en planten
1
5122
5121
Groothandel in akkerbouwproducten en verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders
GROOTHANDEL EN OPSLAG
-
0
5121
Groothandel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
503, 504
51
Autowasserijen
5020.5
Autospuitinrichtingen
met
B
C
5020.4
Autobeklederijen
Autoplaatwerkerijen
A
5020.4
een
MOTORFIETSEN;
Groothandel in vrachtauto's (inclusief import)
AUTO'S,
Groothandel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven
HANDEL/REPARATIE VAN BENZINESERVICESTATIONS
Elektrotechnische installatie
Installatie sanitair/centrale verwarmingsapparatuur indien met spuiterij
502
-
50
502,
3
453
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. > 1000 m²: b.o. <= 2.000 m²
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. > 2.000 m²
- bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. <= 1.000 m² Bouwinstallatie algemeen
-
-
OMSCHRIJVING
501, 504
1
2
2
45
453
1
453
0
45
nummer
45
SBI-CODE GEUR 30
50
50
10
100
30
0
10
50
0
10
10
10
10
50
10
0
10
10
STOF 10
0
10
10
100
30
0
0
30
0
30
10
0
10
30
10
10
30
30
30
30
100
30
300
50
30
30
30
10
100
100
30
30
50
30
30
50
100
C
Z
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
50
0
0
0
50
30
10
0
30
10
10
10
10
10
30
30
10
10
10
GEVAAR
20
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND 50
50
100
30
300
50
30
30
50
10
100
100
30
30
50
30
30
50
100
3.1
3.1
3.2
2
4.2
3.1
2
2
3.1
1
3.2
3.2
2
2
3.1
2
2
3.1
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
1 P
3 P
1 G
1 G
1 G
2 G
2 P
1 G
1 G
1 G
1 G
2 G
2 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 3.2
INDICES
VERKEER
Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen
Groothandel in overige consumentenartikelen
Groothandel in vuurwerk en munitie:
0
1
2
5
0
1
2
0
1
2
3
4
5
6
7
3
0
5138, 5139
514
5148.7
5148.7
5148.7
5148.7
5151.1
5151.1
5151.1
5151.2
5151.2
5151.2
5151.2
5151.2
5151.2
5151.2
5151.2
5151.2
5151.2
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton
klein, lokaal verzorgingsgebied
o.c. >= 100.000 m³
o.c. > 1.000 m³, < 100.000 m³
bovengronds, K3-klasse: o.c. 10 - 1.000 m³
bovengronds, K3-klasse: o.c. < 10 m³
bovengronds, K1/K2-kl.: o.c. 10 - 1.000 m³
bovengronds, K1/K2-kl.: o.c. < 10 m³
ondergronds, K1/K2/K3-klasse
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
- tot vloeistof verdichte gassen Groothandel in gasvormige brandstoffen (butaan, propaan, LPG (in tanks)):
-
-
-
-
-
-
-
- kolenterminal, opslag oppervlak >= 2.000 m² Groothandel in vloeibare brandstoffen:
-
- munitie Groothandel in vaste brandstoffen:
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton
Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen
5137
-
Groothandel in tabaksproducten
Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk
5136
Groothandel in dranken
5135
Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën
OMSCHRIJVING
5134
nummer
5132, 5133
5131
SBI-CODE GEUR 50
100
50
30
10
30
10
10
50
10
0
10
10
10
10
30
10
10
0
10
STOF 0
0
0
0
0
0
0
0
500
50
0
0
0
10
10
10
10
0
0
0
GELUID 50
50
50
30
10
30
10
10
500
50
30
30
30
30
30
30
30
30
30
30
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 300
500
200
50
10
100
50
10
100
30
30
50
10
10
10
0
0
0
0
50
R
R
R
R
R
V
V
R
AFSTAND
GROOTSTE 300
500
200
50
30
100
50
10
500
50
30
50
30
30
30
30
30
30
30
50
D
D
D
Bijlage 1
CATEGORIE 4.2
5.1
4.1
3.1
2
3.2
3.1
1
5.1
3.1
2
3.1
2
2
2
2
2
2
2
3.1
INDICES
21
211.13081.00
2 G
2 G
2 G
1 G
1 G
1 G
1 G
1 G
3 G
2 P
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
VERKEER
2
0
1
5154
5155
5155
211.13081.00
1
5154
5
5153.4
6
4
5153.4
0
2
5153
5154
1
5153
5153.4
0
5153
5152.2 /.3
2
5152.1
algemeen: b.o. > 2.000 m²
algemeen: b.o. > 200 m²
algemeen: b.o. > 2.000 m²
-
algemeen
- algemeen: b.o. <= 2.000 m² Groothandel in chemische producten
-
- algemeen: b.o. <= 200 m² Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
-
- algemeen: b.o. <= 2.000 m² Zand en grind:
-
Groothandel in hout en bouwmaterialen:
- opslag oppervlak >= 2.000 m² Groothandel in metalen en -halffabricaten
opslag oppervlak < 2.000 m²
1
-
Groothandel in metaalertsen:
0
- grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau Niet-reactieve gassen (inclusief zuurstof), gekoeld
5152.1
5151.2
beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau
kleine hoeveelheden < 10 ton
5152.1
9
10
5151.2
-
-
Groothandel minerale olieproducten (exclusief brandstoffen)
8
5151.2
ondergronds, < 80 m³
bovengronds, 80 - 250 m³
bovengronds, 8 - 80 m³
bovengronds, 2 - 8 m³
bovengronds, < 2 m³
- ondergronds, 80 - 250 m³ Gasvormige brandstoffen in gasflessen
-
-
-
-
-
OMSCHRIJVING
5151.3
7
5151.2
5
5151.2
6
4
5151.2
0
3
5151.2
5151.2
2
5151.2
1
5151.2
nummer
5151.2
SBI-CODE
0
GEUR 50
0
0
0
0
0
0
0
50
30
100
10
30
10
0
30
10
30
10
10
0
STOF 10
0
0
10
30
10
10
10
500
300
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
30
30
50
30
100
30
50
100
700
300
30
10
30
10
0
30
10
30
10
0
Z
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
100
0
10
0
0
10
10
10
10
10
50
50
500
30
10
200
50
300
100
50
30
GEVAAR
22
R
R
R
R
R
R
R
R
30
AFSTAND
GROOTSTE 100
30
50
30
100
30
50
100
700
300
100
50
500
30
10
200
50
300
100
50
D
2
3.2
2
3.1
2
3.2
2
3.1
3.2
5.2
4.2
3.2
3.1
5.1
2
1
4.1
3.1
4.2
3.2
2 G
1 G
2 G
1 G
2 G
1 G
2 G
2 G
3 G
3 G
2 G
1 G
2 G
1 G
1 G
2 G
1G G
2 G
1 G
1 G
1 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 3.1
INDICES
VERKEER
1
2
3
5155.2
5155.2
5155.2
2
3
5162
5162
overige
machines voor de bouwnijverheid
0
1
6024
6024
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
(zonder
schoonmaken
tanks):
goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1.000 m²
Goederenwegvervoerbedrijven 1.000 m²
-
Taxibedrijven
Touringcarbedrijven
6023
b.o.
VERVOER OVER LAND
6022
60
REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
>
- overig met oppervlak <= 2.000 m² Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden en dergelijke)
-
-
- overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1.000 m² Groothandel in machines en apparaten:
- autosloperijen: b.o. <= 1.000 m² Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1.000 m²
Autosloperijen: b.o. > 1.000 m²
Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen)
-
beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau
kleine hoeveelheden < 10 ton
- grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau Groothandel in overige intermediaire goederen
-
-
Bestrijdingsmiddelen in emballage of gasflessen
Groothandel in kunstmeststoffen
OMSCHRIJVING
527
52
-
1
5162
517
1
0
5162
5157.2/3
5157.2/3
1
0
5157
0
5157
5156
0
0
5155.2
nummer
5155.2
SBI-CODE GEUR 0
0
10
0
0
0
0
0
0
10
10
10
10
10
0
0
0
30
STOF 0
0
0
0
0
0
10
10
10
10
30
10
30
10
0
0
0
30
GELUID 50
100
100
30
10
30
30
50
100
50
100
50
100
30
0
0
0
30
C
C
C
C
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 30
30
0
0
10
0
0
0
10
10
10
10
30
10
500
30
10
30
R
R
R
AFSTAND
GROOTSTE 50
100
100
30
10
30
30
50
100
50
100
50
100
30
500
30
10
30
D
CATEGORIE 3.1
3.2
3.2
2
1
2
2
3.1
3.2
3.1
3.2
3.1
3.2
2
5.1
2
1
2
Bijlage 1
INDICES
23
211.13081.00
2 G
3 G
2 G
2 P
1 P
2 G
1 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
2 G
1 G
1 G
1 G
1 G
VERKEER
3
-
6321
64
Verhuurbedrijven voor kantoormachines en computers
7133
Foto- en filmontwikkelcentrales
211.13081.00
Reinigingsbedrijven voor gebouwen
7481.3
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
74701
-
73
Switchhouses/dataverkeercentrales
Onderhoud en reparatie computers en kantoormachines
74
-
72
Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk
B
725
731
-
A
72
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
713
-
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's)
72
Personenautoverhuurbedrijven
712
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
71
711
Post- en koeriersdiensten
POST EN TELECOMMUNICATIE
641
-
Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)
2
6321
Caravanstalling
Loswal
Veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen
DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
OMSCHRIJVING
6312
-
nummer
631
63
SBI-CODE GEUR 10
50
30
0
0
10
10
10
10
0
10
10
30
10
STOF 0
10
10
0
0
0
0
0
0
0
0
0
10
30
30
30
30
30
10
30
50
50
30
30
30
100
50
50
C
C
C
C
C
C
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
10
30
30
0
0
10
10
10
10
0
10
30
50
30
GEVAAR
24
R
R
AFSTAND
GROOTSTE 30
50
30
30
10
50
50
30
30
30
100
50
50
D
D
D
D
2
3.1
2
2
1
2
3.1
3.1
2
2
2
3.2
3.1
2 G
1 P
1 P
1 P
1 P
2 G
2 G
2 G
2 P
2 P
2 P
2 G
2 G
2 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 3.1
INDICES
VERKEER
B
9001
A3 A4 -
A5 A6 -
9002.2
9002.2
C1 C2 -
C3 C4 -
C5 -
9002.2
9002.2
9002.2
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
9002.2
9002.2
gft in gesloten gebouw
belucht v.c. > 20.000 ton/jaar
belucht v.c. < 20.000 ton/jaar
niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jaar
niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jaar
C0 Composteerbedrijven:
9002.2
9002.2
9002.2
oplosmiddelterugwinning
pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen)
verwerking radioactief afval
afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval B Vuilstortplaatsen
9002.2
9002.2
kabelbranderijen
mestverwerking/korrelfabrieken
A1 A2 -
9002.2
9002.2
Vuiloverslagstations
C
A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
Gemeentewerven (afval-inzameldepots)
Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven en dergelijke
9002.2
9002.1
>= 300.000 i.e. Rioolgemalen
9002.1
A
B
9002.1
9001
100.000 - 300.000 i.e.
< 100.000 i.e.
A1 A2 A3 -
9001
9001
9001
MILIEUDIENSTVERLENING
-
A0 RWZI's en gierverwerkingsinrichting, met afdekking voorbezinktanks:
90
Veilingen voor landbouw- en visserijproducten
Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke
OMSCHRIJVING
7484.4
nummer
7484.3
SBI-CODE GEUR
10
500
0 200
300
100 200 50
200 200
300
100
200
100
700
300
300
10
10
50 100 10
10
50
10
200
30
30
0
100
500
200
30
50
0
10
30
10
300
0
30
STOF
200
0
50
GELUID 100
100
100
100
50
300
30
300
10
30
200
30
100
300
50
50
10
300
200
100
10
200
C
C
C
C
C
C
C
C
Z
Z
Z
AFSTANDEN IN METERS
GEVAAR 100
30
10
30
10
10
30
50
30
10
1500
10
10
30
30
10
0
10
10
10
0
50
R
R
R
R
R
GROOTSTE AFSTAND
200
200
100
700
300
300
30
300
100
50
1500
100
500
300
50
50
30
500
300
200
10
200
D
D
Bijlage 1
CATEGORIE 4.1
4.1
3.2
5.2
4.2
4.2
2
4.2
3.2
3.1
6
3.2
5.1
4.2
3.1
3.1
2
5.1
4.2
4.1
1
4.1
INDICES
25
211.13081.00
3 G
3 G
2 G
2 G
2 G
3 G
1 G
3 G
1 G
1 G
1 G
1 G
3 G
3 G
2 G
2 G
1 P
3 G
2 G
2 G
2 P
3 G
VERKEER
211.13081.00
SBI 93/SvB b ex.o okt. 2007
Chemische wasserijen en ververijen
Wasverzendinrichtingen
A
Tapijtreinigingsbedrijven
Wasserijen en linnenverhuur
9301.3
B
9301.1
OVERIGE DIENSTVERLENING
OMSCHRIJVING
9301.2
-
A
9301.1
nummer
93
SBI-CODE
30
GEUR 0
30
30
0
STOF 0
0
0
50
30
30
50
C
AFSTANDEN IN METERS
GELUID
Bijlage 1
0
30
30
30
GEVAAR
26
R
50
AFSTAND 30
30
50
3.1 2 2
2 G
1 G
2 G
2 G
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
CATEGORIE 3.1
INDICES
VERKEER
GROOTSTE
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
Bijlage 2
Staat van Horeca-activiteiten
Categorie I 'lichte horeca' Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a.
Aan -
de detailhandelsfunctie verwante horeca automatiek; broodjeszaak; cafetaria; croissanterie; koffiebar; lunchroom; ijssalon; snackbar; tearoom; traiteur.
1b.
Overige lichte horeca bistro; restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice); hotel.
1c.
Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²; restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).
Categorie 2 'middelzware horeca' Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: bar; bierhuis; biljartcentrum; café; proeflokaal; shoarma/grillroom; zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13081.00
2
Bijlage 2
Categorie 3 'zware horeca' Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen: dancing; discotheek; nachtclub; partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.
211.13081.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
kaart(en)