© RBOI - Rotterdam/Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI - Rotterdam/Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
Giessenlanden Dorpsweg 126B te Hoornaar
projectbesluit
identificatie identificatiecode:
datum:
NL.IMRO.0689-PB3001-don1
09-03-2010
projectnummer:
68900.15222.00 opdrachtleider:
R.008/03
mr. S. Lamkadmi
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
Inhoud 1. Inleiding 1.1. Aanleiding 1.2. Ligging plangebied 1.3. Leeswijzer 2. Ruimtelijk beleidskader 2.1. Inleiding 2.2. Rijksbeleid 2.3. Provinciaal en regionaal beleid 2.4. Gemeentelijk beleid 2.5. Conclusie 3. Het 3.1. 3.2. 3.3.
project Huidige situatie dorpskern Hoornaar Bouwvoornemen Conclusie
blz. 3 3 3 3 5 5 5 6 8 10 11 11 13 14
4. Sectorale aspecten 4.1. Verkeersaspecten 4.2. Wegverkeerslawaai 4.3. Luchtkwaliteit 4.4. Milieuhinder 4.5. Externe veiligheid 4.6. Bodemkwaliteit 4.7. Leidingen 4.8. Waterhuishouding 4.9. Ecologie 4.10. Archeologie
15 16 17 19 19 20 21 21 23 25
5. Economische uitvoerbaarheid
27
15
Bijlage: 1. Akoestisch onderzoek.
Separate bijlagen: -
Verkeerskundige effecten 'Centrumplan De Hoeken' te Hoornaar, projectnummer 124.11620.00, 2004. Inpijn-Blokpoel, MA-3472+A, 13 oktober 2008. Brief Milieudienst Zuid-Holland Zuid, dossier nr. 9373, kenmerk 2008022999/JLI, 29 oktober 2008. Rapportage drs. P. Dieleman, oktober 2007. Rapport SOB Research, projectnummer: 1253-0604, juli 2006.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00
1. Inleiding
3
1.1. Aanleiding Op het perceel Dorpsweg 126A te Hoornaar in de gemeente Giessenlanden was de inmiddels gesloopte openbare basisschool 'Klim Op' gevestigd. Voor de locatie is een (her)ontwikkeling voorzien die uitgaat van de bouw van twee vrijstaande woningen. In 2008 is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld teneinde twee vrijstaande woningen te realiseren (126B en C). Op grond van artikel 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervolgens vrijstelling verleend door het college van burgemeester en wethouders voor het realiseren van één woning aan de Dorpsweg 126C. Aangezien er nog geen bouwplan voorhanden was voor de locatie 126B, is hiervoor geen vrijstelling verleend. Inmiddels is een bouwplan uitgewerkt. Deze beoogde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskern Hoornaar'. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Giessenlanden is echter voornemens aan de ontwikkeling mee te willen werken door middel van het nemen van een projectbesluit. Voor een projectbesluit dient het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te worden gevolgd. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient daarbij als motivering.
1.2. Ligging plangebied Het plangebied waarop deze ruimtelijke onderbouwing betrekking heeft, is gelegen ten westen van de Dorpsweg in de kern Hoornaar, tussen de panden met de huisnummers 126 en 127 (zie figuur 1.1).
1.3. Leeswijzer Deze rapportage is als volgt opgebouwd. Het relevante beleid komt in hoofdstuk 2 aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied en de omgeving en wordt het plan beschreven. In hoofdstuk 4 vindt de toetsing van het plan aan de milieu- en overige aspecten plaats. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00
4
Inleiding
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2. Ruimtelijk beleidskader
5
2.1. Inleiding Beleidskader en nieuwe Wro Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in een bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen en projectbesluiten. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het projectbesluit moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit projectbesluit hierop nader ingegaan. Het Rijk en de provincie werken momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening. Wanneer deze in werking zijn getreden moeten die regels worden doorvertaald in bestemmingsplannen en projectbesluiten. Op het moment van het maken van dit projectbesluit is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit projectbesluit aan datgene wat in de Nota Ruimte en het streekplan is opgenomen. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar sectoraal beleid of beleidsnotities die in deze paragraaf niet worden behandeld.
2.2. Rijksbeleid Nota Ruimte (2006) In deze nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. De volgende beleidsdoelen staan centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00
6
Ruimtelijk beleidskader
Enkele beleidslijnen uit de Nota Ruimte: streven naar bundeling van de verstedelijking, echter geen rode contouren om de kernen; bescherming van Het Groene Hart als nationaal landschap; gemeenten moeten de mogelijkheid hebben om de eigen natuurlijke aanwas op te vangen; veel sterker sturende rol van water bij de ruimtelijke inrichting. Nota Wonen (2000) In de Nota Wonen zijn vijf kernopgaven geformuleerd: 1. vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving; 2. kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities; 3. bevorderen van wonen en zorg op maat; 4. verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit (ambities stedelijke vernieuwing); 5. tegemoetkomen aan de groene woonwensen (in verband met de grote belangstelling om ruim en groen te wonen). Over het gemeentelijk woonbeleid wordt in de Nota Wonen gesteld dat het integraler moet worden: woonbeleid is meer dan een goed beheer van een betaalbare voorraad. Voor de vitaliteit van steden en dorpen is het van belang dat meer relaties worden gelegd met sociaal beleid, milieu, verkeer- en vervoerbeleid en dat woonbeleid wordt gevoerd voor alle huidige en toekomstige bewoners van de gemeente. Daarnaast zal het vraagstuk van de regionale woonmilieudifferentiatie en de mate waarin daarover intergemeentelijke afstemming wordt bereikt zwaarder in de ontwikkelingsplannen worden meegenomen. De kwaliteit van het wonen wordt niet alleen bepaald door de woning, maar in belangrijke mate ook door het woonmilieu: de omgeving waar de woning staat. Er wordt onderscheid gemaakt in vijf typen woonmilieus: centrumstedelijk (hoge dichtheid), buitencentrum, groenstedelijk, centrumdorps en landelijk wonen. In de huidige situatie is er in Nederland in het algemeen sprake van een tekort aan centrumstedelijke milieus, aan groenstedelijke milieus en iets minder aan landelijk wonen. In buitencentrummilieus (met name die van na de oorlog) dreigen (in het algemeen in Nederland) overschotten te ontstaan.
2.3. Provinciaal en regionaal beleid Ontwerp Provinciale Structuurvisie (3 november 2009) De provincie ontwikkelt een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in ZuidHolland. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk: aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel; duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie; divers en samenhangend stedelijk netwerk;
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijk beleidskader
-
7
vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; stad en land verbonden.
Streekplan Zuid-Holland Oost (2003/2006) In het streekplan is het plangebied aangewezen als stads- en dorpsgebied met als hoofdfunctie wonen, maar waarin ook gebiedsdelen voorkomen met stedelijke voorzieningen. Buiten de bebouwingscontouren geldt een restrictief beleid ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen. De provincie gaat ervan uit dat in de planperiode alle gemeenten in staat zijn om de opgave op het terrein van het wonen binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. De gemeenten worden uitgedaagd om ruimte te winnen door onder andere woonmilieutransformatie, meervoudig ruimtegebruik en functiemenging. Het bebouwingslint ten noorden van de Hoge- en Lage Giessen is aangeduid als bebouwingslint met cultuurhistorische waarde.
Figuur 2.1 Uitsnede streekplankaart Zuid-Holland oost Nota Regels voor Ruimte (2005, geactualiseerd 2007) Met deze Nota wordt de verschuiving van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie binnen de provincie vormgegeven, waarbij de nadruk komt te liggen op het ontwikkelen van een duurzame omgevingskwaliteit. Daarbij krijgen lokale overheden meer ruimte om lokale belangen op eigen wijze te regelen. In de Nota Regels voor Ruimte wordt verwezen naar de provinciale woonvisie, die de visie op het wonen voor de periode 2005-2014 bevat.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00r
8
Ruimtelijk beleidskader
Ontwerp Verordening Ruimte (3 november 2009) In samenhang met de ontwerpstructuurvisie is ook de Ontwerp Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen en projectbesluiten. Het volgende artikel is relevant voor deze ontwikkeling: Artikel 2 Contouren Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met en de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling is gelegen binnen de genoemde bebouwingscontour en voldoet daarmee aan deze regeling uit de Verordening. Regionale structuurvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2004) De regionale structuurvisie van de gemeenten in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geeft een visie op de toekomstige ontwikkeling van de regio. De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De ruimtelijke ontwikkeling van de kernen vindt plaats op basis van een kernentypologie. In de visie is Hoornaar aangeduid als verzorgingskern met winkel- en zorgvoorzieningen en perspectief op uitbreiding van woningen. Regionale beleidslijnen voor wonen zijn: de zorg voor voldoende huisvesting van aan de regio gebonden inwoners, met een woningbouwprogramma waarmee in ieder geval 90% van de natuurlijke aanwas kan worden gehuisvest; extra aandacht voor geschikte huisvesting van speciale doelgroepen als ouderen en startende huishoudens; naast een forse regionale opgave voor herstructurering tijdig de capaciteit binnen de bebouwingscontouren benutten.
2.4. Gemeentelijk beleid Nota volkshuisvesting (2007) Het belangrijkste uitgangspunt van de gemeente is dat alle inwoners en sociaal- en economisch gebondenen, die dat willen, in de gemeente Giessenlanden passende huisvesting kunnen krijgen. Dat geldt voor alle doelgroepen in de gemeente en in het bijzonder voor de starters, de senioren en de lagere inkomensgroepen. De gemeente wil daartoe als krachtig regisseur optreden door voldoende ruimtelijke capaciteiten te creëren, door het ondersteunen van herstructurering van het bestaande en door sturing te geven aan de invulling daarvan.
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijk beleidskader
9
Op basis van een analyse van de woningbehoefte is ter concretisering van de ambities van de gemeente een programma opgesteld dat bestaat uit: a. een nieuwbouwprogramma, dat belangrijke accenten legt op huurwoningen, woningen voor starters, levensloopbestendige woningen, wonen en zorg en doorstroming. Vooralsnog gaat het nieuwbouwprogramma op basis van migratiesaldo = 0 uit van 500 woningen tot 2020 conform de provinciale uitgangspunten. Omdat onduidelijk is of dit voldoende is voor de eigen woningbehoefte, zal de ontwikkeling daarvan nauwkeurig in de gaten worden gehouden en worden zo nodig extra bouwgronden ontwikkeld; b. het voornemen om het gemeentelijke programma op basis van de aangegeven behoefte per kern te vertalen naar locaties; een en ander in relatie tot de Structuurvisie; c. een programma ten aanzien van de bestaande woningvoorraad, dat gericht is op: - het meer levensloopbestendig maken van de sociale huurvoorraad; - minimaal handhaven van de omvang van de kernvoorraad; - het waar mogelijk verkopen van geselecteerde sociale huurwoningen, met name aan starters, onder de strikte voorwaarde dat de opbrengst weer in de sociale woningbouw in Giessenlanden wordt ingezet; - het creëren van woon-zorgzones; - het stimuleren van het levensloopbestendig maken door eigenaar-bewoners van hun eigen woning; d. de ontwikkeling van een beleid ten aanzien van startersregelingen; e. het monitoren van de uitvoering en de effecten van het beleid. Het gemeentelijk beleid is onder andere gericht op het versterken van de voorzieningenstructuur en het verbeteren van de leefbaarheid in de kern Hoornaar. Hierbij is het behoud en/of de versterking van de geconcentreerde voorzieningen van belang. Hiertoe is onlangs een nieuw centrumgebied gerealiseerd. Structuurvisie Giessenlanden Buitengewoon (december 2008) De structuurvisie bevat de uitgangspunten en potenties voor de toekomstige ontwikkelingen in Giessenlanden, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke component. De visie gaat uit van kwalitatief hoogwaardige uitbreidingen, passend in het landschap. Ook bij inbreiding dienen nieuwe woningen zoveel mogelijk ingepast te worden in de bestaande situatie. Bij alle woningbouwprojecten dient aandacht te zijn voor cultuurhistorie en beeldkwaliteit. Kleinschalige uitbreidingen aan de randen van de kernen belemmeren veelal het zicht vanuit het landschappelijke gebied. De kernen verliezen hiermee hun eigenheid en identiteit. Daar waar sprake is van afronding van de bebouwing, moet de dorpsrand worden afgerond en dient een goede overgang naar het landelijk gebied te worden gerealiseerd. Met de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, wordt invulling gegeven aan de genoemde uitgangspunten uit de structuurvisie. Vigerend bestemmingsplan Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingplan 'Hoornaar dorpskern', vastgesteld d.d. 23 februari 1995 en goedgekeurd d.d. 26 september 1995. De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan. De voorgenomen herontwikkeling betreft de bouw van één vrijstaande woning in de plaats van het inmiddels gesloopte (school)gebouw dat door intensief gebruik en de veranderende eisen voor wat betreft gebruiksmogelijkheden en veiligheid niet meer aan de huidige eisen voldeed.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00r
10
Ruimtelijk beleidskader
2.5. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan maar is wel in overeenstemming met het recente ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Giessenlanden voor het plangebied.
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3. Het project
11
3.1. Huidige situatie dorpskern Hoornaar Hoornaar bestaat uit een ouder, meer historisch dorpsgebied ten noorden van de Hoge en Lage Giessen (in het bijzonder langs de Dorpsweg) en uit een recenter 20e-eeuws dorpsgebied ten zuiden van de Hoge en Lage Giessen. Bijzonder karakteristiek voor het historische deel van Hoornaar is de ligging van de dorpsbebouwing op een reeks van donken. Op het hoogste deel van één van deze donken staat de Nederlands Hervormde kerk. Het plangebied ligt binnen het historische deel van Hoornaar; aan de westzijde van de Dorpsweg, ongeveer halverwege van de aan de oostzijde van de weg gelegen Nederlands Hervormde kerk en het eveneens aan de oostzijde gelegen centrumgebied rond het Dirk lV– plein. Het plangebied ligt daarmee tevens op de westelijke overgang van de donk naar het poldergebied. De identiteit van het historische deel van Hoornaar wordt bepaald door een dorps en organisch bebouwingspatroon en door de nabijheid van landschapselementen zoals donken, veenstromen, weteringen, veenweiden, boomgaarden, knotwilgen, elzensingels en water. De aanwezigheid van een hoge, langgerekte donkenreeks binnen het veenlandschap heeft ook in de directe omgeving van het plangebied geleid tot een sterke concentratie van bebouwing aan de centraal op deze hogere gronden gelegen Dorpsweg. Er is sprake van een grote diversiteit in de aanleg- en bouwhoogten van de aan de Dorpsweg gelegen veelal vrijstaande panden. De bebouwing bestaat deels uit oudere oorspronkelijk agrarische georiënteerde bebouwing en uit burgerwoningen. Het merendeel van de bebouwing is gebouwd onder zadeldaken, maar soms komen ook schilddaken of zadeldaken met wolfseinden voor. De goothoogte van de oudere bebouwing bedraagt circa 3 tot 4 m; bij de recentere dorpsbebouwing is ook sprake van een hogere goothoogte van circa 5 m. Bij de oude boerderijen is veelal sprake van een duidelijk wisselende afstand van de bebouwing ten opzichte van de weg en veelal ook van relatief grote voorerven. Deze bebouwing staat met de bouw- en nokrichting nagenoeg haaks of onder een lichte hoek op de weg. De burgerwoningen bezitten een meer vergelijkbare afstand ten opzichte van de weg. Naast elkaar gebouwde burgerwoningen zijn vaak in een met de weg meelopende rooilijn gesitueerd. Het merendeel van de burgerwoningen ligt met de lange gevel en noklijn evenwijdig aan de weg. Omdat de bebouwing aan de Dorpsweg binnen een smalle zone is gesitueerd, is er sprake van een opvallende ruimtelijke relatie van het dorpslint met het achterliggende veenlandschap. Vanaf de hoger gelegen Dorpsweg is plaatselijk doorzicht mogelijk naar de achtererven en de lager gelegen polder.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00
Het project
13
Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van het dorpslint van de Dorpsweg. In dit deel bestaat de bebouwing uit een menging van burgerwoningen, oorspronkelijke boerderijen en maatschappelijke voorzieningen, zoals de kerk met begraafplaats, een gezondheidscentrum en de centrumbebouwing bij het Dirk lV–plein. De bebouwing rond het Dirk lV–plein bestaat uit een dorpshuis met sportzaal, een school, winkels, horeca en dienstverlening. Ook zijn hier woningen gebouwd; zowel aan de zijde van de Dorpsweg als boven de winkels. Aan de Dorpsweg bestaat de woonbebouwing uit twee volledige bouwlagen met kappen (nok overwegend haaks op de weg). Het plangebied bestaat uitsluitend uit gronden behorende bij de inmiddels gesloopte school. Aan de noord- en zuidzijde liggen woonpercelen. Aan de noordzijde betreft het een oorspronkelijke T-vorm boerderij met een grote vrijstaande schuur en kleinere bijgebouwen. Van de boerderij ligt het oude woongedeelte met de noklijn evenwijdig aan de Dorpsweg; de oorspronkelijke stal ligt met de noklijn haaks erachter. De hoofdmassa van de woning aan de zuidzijde van het plangebied staat met de noklijn haaks op de weg. De woning is aan de noordzijde voorzien van een grote aanbouw onder een plat dak. Aan de zuidzijde staat een vrijstaande garage, geheel achter de achtergevellijn van de woning. Ten zuidwesten en westen van het plangebied ligt het poldergebied waarvan het direct ten zuidwesten van het plangebied gelegen deel verder ontwikkeld word tot natuur- c.q. oevergebied. Het plangebied grenst aan het naastgelegen perceel (126C) waarvoor op grond van artikel 19 lid 1 WRO vrijstelling is verleend voor de bouw van een vrijstaande woning.
3.2. Bouwvoornemen Uitgangspunten ten aanzien van het bouwplan Voor Hoornaar vormt het behoud en zo mogelijk de versterking van de bijzondere ruimtelijke structuur en het karakteristieke beeld van de dorpskern een belangrijk uitgangspunt. Voor het hele dorp geldt dat de kleinschalige opbouw en de veelal groene uitstraling moet worden behouden en waar mogelijk versterkt. Tevens moet het cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslint langs de Dorpsweg worden behouden en beschermd. Het karakter van de nieuw te bouwen of te verbouwen panden dient daarom afgestemd te zijn op de karakteristiek van de Dorpsweg als geheel. Belangrijke ruimtelijke uitgangspunten voor het behoud en de bescherming van de bestaande kwaliteiten in de omgeving van het plangebied zijn: het voorkomen van bebouwing in de tweede lijn van de Dorpsweg (geen nieuwe woonbebouwing achter bestaande woningen) tenzij daardoor een bestaande ruimtelijk of milieutechnisch minder gewenste situatie kan worden beëindigd; het zo mogelijk uitplaatsen van bestaande bedrijven die zich minder goed voegen in de kleinschalige dorpssfeer van de Dorpsweg; het behoud van de ruimtelijke relatie van het dorpslint met het veenlandschap (respecteren van doorzichten vanaf de Dorpsweg); bij nieuwbouw in het lint van de Dorpsweg wordt bebouwing niet opgericht in de rooilijn van de oorspronkelijke oudere dorpsbebouwing (boerderijen); de goot– en bouwhoogten van nieuwe bebouwing in de omgeving van de Dorpsweg wordt afgestemd op reeds in de omgeving bestaande goot- en bouwhoogten. Beschrijving bouwplan Het plangebied (zie figuur 3.1) bestaat uit een langgerekt, haaks op de Dorpsweg gelegen, circa 14 m breed woonperceel. De woning bestaat uit een woonhuis met een aanbouw, beide onder een eigen zadeldak haaks op de Dorpsweg. Het woonhuis bestaat uit een begane-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00r
14
Het project
grondlaag en een in een kap opgenomen verdiepingslaag en een vliering. De goot- en bouwhoogten bedragen circa 3 m respectievelijk ruim 8 m. De aanbouw bestaat uit een beganegrondlaag en een zolder met tuinloggia. De aanbouw biedt ruimte aan een garage, berging, bijkeuken en veranda. De aanbouw wordt voorzien van een dubbele garagedeur en een tuindeur. De bijkeuken vormt de verbinding tussen de woning en de garage/berging. De woning wordt vanaf de aan de westzijde gelegen Dorpsweg ontsloten aan de noordgevel. De woning wordt uitgevoerd met baksteen gevels; de aanbouw krijgt houten gevels. Mede door de omvang en de hogere goot- en bouwhoogten onderscheidt het woonhuis zich dan ook duidelijk van de meer naar achteren gebouwde aanbouw. De woning zal worden gebouwd in de 'eerste lijn' van de Dorpsweg, waarmee tegemoetgekomen wordt aan de wens het bestaande dorpslint te behouden. De woning komt echter verder van de weg af te liggen dan de rooilijn van de oorspronkelijke oudere dorpsbebouwing. Door de lange gevels van de woning haaks op de weg te bouwen en de tussenruimte tussen de (bestaande) naastgelegen bebouwing open te laten, wordt voorzien in het behoud van doorzichten naar het achtergelegen polderlandschap. Om de karakteristiek van de Dorpsweg te behouden, worden de goot- en bouwhoogten afgestemd op de voor de Dorpsweg gebruikelijke hoogten. Parkeren De gemeente Giessenlanden volgt de benadering van de parkeerkencijfers uit de landelijke CROW richtlijn. De wijze van toepassing van de richtlijn is in 2009 door het college vastgelegd. Voor ruimtelijke ordening en bouw is deze benadering van parkeerkencijfers een essentieel beleidspunt. Deze toepassing is tevens vastgelegd in het in 2010 vastgestelde Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van Giessenlanden. Door het verdwijnen van de school zal sprake zijn van een afname van de parkeerdruk ter hoogte van het plangebied. De woning wordt voorzien van ten minste twee parkeerplaatsen op het eigen erf en beschikt tevens over een garage. De omgeving van het plangebied wordt getypeerd als 'rest bebouwde kom'. Conform de CROW-parkeerkencijfers (CROW, publicatie 182, Parkeerkencijfers-Basis voor parkeernormering) bedraagt de parkeernorm voor de woningen 'duur' in 'rest bebouwde kom' in 'weinig stedelijk gebied' 2,1 parkeerplaats per woning waarbij een parkeerplaats in de garage wordt meegerekend. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde parkeernorm uit het gemeentelijk parkeerbeleid.
3.3. Conclusie Het bouwplan sluit in stedenbouwkundig en ruimtelijk opzicht goed aan bij het karakteristieke ruimtelijke beeld van Hoornaar. Mede door de bouw van de vrijstaande woning ter plaatse van de voorheen voor Maatschappelijke doeleinden bestemde gronden, komt het zwaartepunt van het centrumgebied meer te liggen bij het daarvoor ontwikkelde centrumgebied rond het Dirk lV–plein. De bouw- en kaprichting passen goed bij de kleinschalige en organische dorpskarakteristiek van het historische deel van Hoornaar. Door de vrijstaande woning met de lange gevel haaks op de weg te bouwen, is er sprake van een zekere transparantie en doorzicht vanaf de Dorpsweg naar het poldergebied. Toename van de parkeerdruk in de openbare ruimte wordt in voldoende mate voorkomen doordat de parkeerbehoefte op het eigen erf wordt opgevangen.
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
15
4. Sectorale aspecten
4.1. Verkeersaspecten Ontsluiting Het plangebied wordt ontsloten op de Dorpsweg. Naar het noorden kan via de Middenweg en de Provincialeweg N214 de oprit Noordeloos van rijksweg A27 (Utrecht-Breda) worden bereikt. Over de Dorpsweg in zuidelijke richting wordt het plangebied via de Lage Giessen en de Voordijk (ter hoogte van Gorinchem) ontsloten op zowel de A27 als op de A15 (Rotterdam-Nijmegen). De wegen binnen het grootste gedeelte van de kern Hoornaar zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h en hebben ook een daarop afgestemde inrichting. De Dorpsweg ter plaatse van het plangebied is een erftoegangsweg met een verzamelfunctie. Het fietsverkeer wordt gezamenlijk met het autoverkeer afgewikkeld op de Dorpsweg. Dit is conform de uitgangspunten van 'Duurzaam Veilig'. Openbaar vervoer Op circa 300 m van het plangebied bevindt zich, ter hoogte van de kruising van de Hoge Giessen met de Dorpsweg, een halte van de busverbinding tussen Gorinchem en Gelkenes (bedrijventerrein Groot-Ammers). Deze busverbinding, waarmee de kern Hoornaar per openbaar vervoer wordt ontsloten, wordt uitgevoerd door openbaarvervoersmaatschappij Arriva en halteert onder andere in de kernen Arkel, Hoogblokland, Noordeloos, Goudriaan, Langerak en Nieuwpoort. In Arkel en Gorinchem kan worden overgestapt op de trein. In Gelkenes kan men overstappen op het veer naar Schoonhoven. In de ochtend rijdt deze lijndienst alleen in de richting Gorinchem, in de middag in beide richtingen, maar rijdt de gehele dag in een lage frequentie. De ontsluiting per openbaar vervoer voorziet derhalve alleen in het hoogst noodzakelijke niveau. Verkeersgeneratie Door het verdwijnen van de school kan aangenomen worden dat de verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkeling (bouw van de vrijstaande woning) niet zal toenemen. Verkeersintensiteiten In het verkeersonderzoek uit 20041) zijn de verkeersintensiteiten voor 2015 vermeld na ontwikkeling van het centrumplan. Het centrumplan is begin 2008 gerealiseerd. De verkeersintensiteit op de Dorpsweg voor het jaar 2015 (3.150 mvt/etmaal inclusief de ontwikkeling van het Centrumplan) is teruggerekend naar het jaar 2008 en opgehoogd naar de jaren 2010 en 2020. Hierbij is uitgegaan van een algemene autonome groei van het wegverkeer met 1,5% per jaar.
1) Verkeerskundige effecten 'Centrumplan De Hoeken' te Hoornaar, projectnummer 124.11620.00, 2004.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00
16
Sectorale aspecten
Tabel 4.1 Verkeersintensiteiten wegvak
2008
2010
2020
Dorpsweg, ten noorden van het centrumplan
2.830
3.010
3.410
Dorpsweg, ten noorden van het centrumplan maximumsnelheid (km/h)
30
wegdektype
DAB
etmaalverdeling
%
daguurpercentage
6,48
voertuigverdeling
lichte mvt (%)
middelzware mvt (inclusief bussen; %)
zware mvt (%)
dag (7-19 uur
85,00
10,60
4,40
avond (19-23 uur)
92,20
6,20
1,60
avonduurpercentage
3,73
nacht (23-7 uur)
84,30
10,90
4,80
nachtuurpercentage
0,92
etmaal (0-24 uur)
85,97
9,97
4,06
4.2. Wegverkeerslawaai Beoogde ontwikkeling In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de akoestisch effecten van de beoogde ontwikkeling (de nieuwe vrijstaande woning) onderzocht. Toetsingskader Normstelling Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Nieuwe situaties Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 63 dB. Wanneer de gestelde uiterste grenswaarde wordt overschreden, biedt de Wet geluidhinder (Wgh) de mogelijkheid woningen te realiseren met een dove gevel, dat wil zeggen, een gevel met slechts incidenteel te openen delen. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek is gebruikgemaakt.
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
17
Onderzoek De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de Dorpsweg. De maximumsnelheid op de Dorpsweg bedraagt 30 km/h. De Wgh kent geen geluidsnormen voor 30 km/h-wegen. Een Verzoek tot vaststelling van hogere grenswaarden is voor deze geluidsbronnen daarom niet mogelijk. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd. Daarnaast is het van belang dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt. Rekenmethodiek en invoergegevens Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1. De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan de onderzoeken met betrekking tot wegverkeerslawaai zijn beschreven in paragraaf 4.1. 30 km/h-weg Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel van de woning, gelegen op een afstand van 7 m uit de as van de weg, ten gevolge van het verkeer op de Dorpsweg maximaal 56 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde, zoals die zou gelden bij een gezoneerde weg, overschreden. De uiterste grenswaarde wordt echter niet overschreden. Maatregelen bij overschrijding voorkeursgrenswaarden Er is een aantal maatregelen mogelijk om de geluidsbelasting te reduceren, zoals het verlagen van de maximumsnelheid of het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Het verlagen van de maximumsnelheid is niet mogelijk, aangezien de maximumsnelheid reeds 30 km/h bedraagt. Ook het toepassen van geluidsreducerend asfalt stuit vanwege de kosten op bezwaren. Omdat maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk en of gewenst zijn en de uiterste grenswaarde, zoals die geldt voor gezoneerde wegen, niet wordt overschreden, is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Conclusie De geluidsbelasting aan de gevel van de nieuwe woning ten gevolge van het verkeer op de Dorpsweg (30 km/h) is aanvaardbaar.
4.3. Luchtkwaliteit Normstelling en beleid Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00r
18
Sectorale aspecten
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
geldig vanaf
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
2010
fijn stof (PM10)1)
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
2005
24-uurgemiddelde concentratie
maximaal 35 keer per jaar meer dan 50 μg/m³
2005
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). Besluit niet in betekenende mate (nibm) In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het doorlopen van een projectprocedure uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Onderzoek De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning. De ontwikkeling valt onder het Besluit 'niet in betekenende mate' waardoor een toetsing aan de Wlk achterwege kan blijven. Wel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit ter plaatse in beeld gebracht. Voor de luchtkwaliteit ter plaatse is gekeken naar de heersende achtergrondconcentraties van stikstofdioxide en fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt in 2008 een jaargemiddelde concentratie van 22,5 μg/m³. Fijn stof heeft een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van 22,8 μg/m³ en 14 overschrijdingsdagen van het 24-uurgemiddelde. De concentraties luchtverontreinigende stoffen blijven daarmee ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wlk.
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
19
Conclusie Er wordt geconcludeerd dat de Wlk geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het project. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.4. Milieuhinder Normstelling en beleid Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient te worden onderzocht of er zich in de omgeving bedrijfsactiviteiten bevinden die relevante milieuhinder kunnen veroorzaken. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. De afstemming van bestaande en nieuwe functies is mogelijk door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden. Onderzoek en conclusie De vrijstaande woning wordt gerealiseerd in een bebouwingslint met gemengde functies. Daarom kan er met verkleinde richtafstanden worden gewerkt. In de omgeving van de geprojecteerde woning is reeds een winkelcentrum gerealiseerd. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied, zijn deze bedrijfsactiviteiten (detailhandel en horeca) naast woningen toegestaan. Er zal in de toekomstige situatie geen onaanvaardbare milieuhinder worden veroorzaakt door het winkelcentrum. Daarnaast bevindt zich op ten minste 50 m van de geprojecteerde woning een kerkgebouw met bijbehorende begraafplaats. Voor kerkgebouwen en begraafplaatsen in een gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 m. Aan deze afstand wordt derhalve ruimschoots voldaan. Verder bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen activiteiten die relevante milieuhinder veroorzaken. Er wordt geconcludeerd dat het aspect milieuhinder geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan. Ter plaatse van de woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.5. Externe veiligheid Normstelling en beleid Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR 1) Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00r
20
Sectorale aspecten
drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Onderzoek en conclusie In de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of die anderzijds als risicovol zijn aan te merken. Ook is er in de directe omgeving van het plangebied geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door leidingen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling.
4.6. Bodemkwaliteit Normstelling en beleid Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient er een afweging van de bodemkwaliteit ter plaatse te worden gemaakt. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Onderzoek en conclusie In opdracht van de gemeente Giessenlanden is een verkennend bodemonderzoek conform NEN-5740 uitgevoerd1). Op de onderzoekslocatie zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie gemeten. De ondergrond is licht verontreinigd met enkele zware metalen, PAK en plaatselijke PCD's en minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en cadmium. Ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank zijn zintuiglijk geen olieproducten waargenomen. In grond en grondwater ter plaatse zijn ook geen verontreinigingen met olieproducten gemeten. Op het zuidoostelijke deel van de locatie was tijdens graafwerkzaamheden een oliegeur waargenomen. Analytisch zijn ten hoogste lichte gehalten minerale olie gemeten. Het grondwater is niet verontreinigd met olieproducten. In de slootdemping(en) op de locatie en tegen de perceelsgrens zijn analytisch ten hoogste lichte verontreinigingen gemeten. Het geheel aan onderzoeksresultaten (onder andere veldwaarnemingen, aanvullende historische informatie en analyseresultaten getoetst aan het desbetreffende kader) geeft aanleiding de gestelde hypotheses 'verdacht voor wat betreft de slootdemping op locatie' en de 'oliespot' te aanvaarden en 'onverdacht voor het overig terrein' te verwerpen. Het criterium voor nader onderzoek wordt echter niet overschreden, nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De gevolgde onderzoeksopzet wordt derhalve als adequaat beoordeeld. Resumerend kan bij de beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor woningbouw. De Milieudienst Zuid-Holland Zuid stelt in haar schrijven2) dat het bodemonderzoek naar behoren en conform de NEN-5740 richtlijnen is uitgevoerd. Op 1) Inpijn-Blokpoel, MA-3472+A, 13 oktober 2008. 2) Brief Milieudienst Zuid-Holland Zuid, dossiernr. 9373, kenmerk 2008022999/JLI, 29 oktober 2008.
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
21
grond van de resultaten vormt de kwaliteit van de bodem geen bezwaar een bouwvergunning te verlenen.
4.7. Leidingen In de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect leidingen en kabels de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
4.8. Waterhuishouding Watertoets en waterbeheer Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Waterschap Rivierenland. Het Waterschap is ook de wegbeheerder van wegen buiten de bebouwde kom in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. In het kader van de verplichte watertoets is over deze ruimtelijke ontwikkeling overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf. Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer Europees beleid De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. Nationaal beleid Het Rijk, de provincies, de gemeenten en Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Provinciaal beleid In het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00r
22
Sectorale aspecten
van veiligheid (risico's van wateroverlast en overstroming). Momenteel werkt de provincie aan een nieuw Provinciaal Waterplan. Waterschapsbeleid Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffende die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan ontheffing worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst. Gemeentelijk beleid Het Waterplan Giessenlanden (2004) geeft de visie van de gemeente en het waterschap op het stedelijk water en het realiseren van een gezond en veilig functionerend watersysteem. Het waterplan heeft betrekking op het oppervlaktewater in de bebouwde gebieden van de zeven kernen: Arkel, Hoogblokland, Hoornaar, Schelluinen, Giessen-Oudekerk, Giessenburg en Noordeloos. De visie is vervolgens uitgewerkt in concrete maatregelen met een bijbehorend uitvoeringsprogramma. Deze maatregelen staan voornamelijk in het kader van het op orde brengen van het watersysteem (waterberging) en het verbeteren van de waterkwaliteit. Het Gemeentelijk Rioolplan 2009-2013 dat op 28 mei 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad geeft inzicht in het functioneren van het rioolsysteem. Hierin zijn de nieuwe ontwikkelingen en een meerjarenonderhoudsprogramma opgenomen, dat de basis is van de vastgestelde gemeentelijke rioolheffing over deze periode. Huidige situatie waterhuishouding Het plangebied (kadastraal bekend als NDL00 B 830) ligt in het bebouwingslint van Hoornaar, ten noorden van de Kromme Giessen. De locatie was tot voor kort in gebruik als basisschool met schoolplein. Het plangebied beslaat circa 1.750 m² en is momenteel vrijwel geheel verhard. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -1,2 m en de bodem bestaat uit kleiop-veen. Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 m en 1,2 m beneden het maaiveld ligt. Het plangebied maakt onderdeel uit van het peilgebied Land van de Zes Molens, waar een zomerpeil van NAP -1,46 m en een winterpeil van NAP -1,56 m wordt gehandhaafd. In deze polder bestaat momenteel geen wateropgave. Ten westen van het plangebied ligt ongeveer tot aan de grens van dit perceel een B-watergang. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. De bestaande bebouwing is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Toekomstige situatie waterhuishouding In het plangebied is het bestaande schoolgebouw inmiddels gesloopt. De locatie wordt herontwikkeld waarbij één woning wordt gerealiseerd. In vergelijking met de huidige situatie
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
23
neemt het verhard oppervlak behoorlijk af, compensatie in de vorm van nieuw open water is daarom niet aan de orde. Voor de nieuwbouw is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Afstromend hemelwater van schone oppervlakken wordt afgekoppeld en afgevoerd naar de watergang ten westen van het plangebied. Op deze manier wordt voorkomen dat schoon hemelwater onnodig wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemengde riool. Voor B-watergangen geldt een beschermingszone van 1 m. Deze zone moet vrij blijven van bebouwing of andere obstakels, mede in verband met het onderhoud van de watergang.
4.9. Ecologie In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald. Bestaande situatie Op de locatie Dorpsweg 126A te Hoornaar bevond zich voorheen de openbare basisschool 'Klim Op'. De (school)bebouwing is inmiddels gesloopt. Beoogde ontwikkelingen Voor de planlocatie is een (her)ontwikkeling voorzien die voorziet in de bouw van een vrijstaande woning. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven: grondwerkzaamheden voor woningbouw; nieuwbouw; nieuwe groen- en terreininrichting. Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de Provinciale Hoofdstructuur (PEHS). Normstelling Flora- en faunawet Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw stelt (artikel 2): 1. eenieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving; 2. de zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00r
24
Sectorale aspecten
voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende redenen van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Onderzoek Soortenbescherming In oktober 2007 heeft een veldonderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke effecten van nieuwbouw in het plangebied op natuurwaarden1). Het plangebied heeft een lage verwachting voor wat betreft het aantal beschermde soorten. Het betreft algemeen voorkomende soorten. Deze soorten komen met name voor in het buiten de kern gelegen poldergebied. Als gevolg van de op 23 februari 2005 in werking getreden AMvB is het echter niet nodig om voor deze soorten een ontheffing aan te vragen.
1) Rapportage drs. P. Dieleman, oktober 2007.
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
25
Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. Het meest dichtbijgelegen Natuurbeschermingswetgebied zijn de oeverlanden langs de Giessen op circa 1 km ten westen van het plangebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de PEHS. Conclusie Voor de Flora- en faunawet geldt dat werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (broedseizoen: globaal van 15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden. Met inachtneming van genoemde voorwaarden staat de Ffw de uitvoering van het bouwplan niet in de weg. De Natuurbeschermingswet zal de genoemde ontwikkeling niet in de weg staan.
4.10. Archeologie Regelgeving en beleid Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Monumentenwet, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 20052008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening 2000/2002, het Structuurschema Groene Ruimte 2, een brief van de Staatssecretaris van OC&W aan de Tweede Kamer van 17 april 2000, de herziene Monumentenwet 2006 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het project een rol spelen. Resultaten Het oostelijke deel van de locatie is gelegen binnen een zone die op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW, tweede generatie, ROB; Amersfoort:2000) wordt weergegeven als een zone met een hoge trefkans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Deze hoge verwachting is hier met name gebaseerd op de ligging van dit deel van het onderzoeksgebied binnen een zone met dagzomende rivierduinafzettingen van de Formatie van Kreftenheye (naar Mulder et al, 2003: Laagpakket van Delwijnen van formatie van Boxtel). Voor het westelijke deel van dit onderzoeksgebied geldt dat dit valt binnen een zone met een lage trefkans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Ook hier geldt dat dit op basis van de geologische opbouw ter plaatse opmerkelijk kan worden genoemd. Op de Archeologische Monumentenkaart van de provincie Zuid-Holland wordt de locatie in zijn geheel weergegeven binnen een 'terrein van hoge archeologische waarde' (monumentnummer 10435, CMA-nummer 38G-034). Hier bevinden zich archeologische sporen uit het mesolithicum en neolithicum, late middeleeuwen en nieuwe tijd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00r
26
Sectorale aspecten
Naar aanleiding van het voorgaande is door een archeologisch onderzoeksbureau in juli 2006 een inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd in het plangebied1). Conclusies en aanbevelingen De verwachte geologische opbouw en de geologische zonering werd op hoofdlijnen tijdens het veldwerk aangetroffen. Er werden evenwel noch in de zone met dagzomende rivierduinafzettingen van de Formatie van Kreftenheye, noch ter plaatse van de zone met Afzettingen van Gorkum en Tiel met inschakelingen van Hollandveen, op rivierduinafzettingen van de Formatie van Kreftenheye (flank van de donk) aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen aangetroffen. Wel werd in de oostelijke helft van het onderzoeksgebied, in de zone met dagzomende rivierduinafzettingen funderingsresten en puin in de ondergrond aangetroffen. Deze funderingsresten en het puin kunnen met een op historische kaarten weergegeven bebouwing uit de nieuwe tijd (NTB-NTC) in verband worden gebracht. Deze bebouwing zal ten behoeve van de bouw van het schoolgebouw in de 20'er jaren van de vorige eeuw zijn gesloopt, waarbij voor een deel ondergrondse muur- of funderingsresten niet verwijderd zullen zijn. De heterogene bodemopbouw in boringnummer 205 zou met de aanwezigheid en de sloop van deze nieuwe tijd-bebouwing in verband kunnen worden gebracht. Anderzijds is het denkbaar dat deze heterogene opbouw in een verband staat met de aanleg van de Dorpsweg. De in de ondergrond mogelijk nog aanwezige muur- of funderingsresten uit de nieuwe tijd (NTB-NTC) zijn van een geringe zeldzaamheids- en informatiewaarde en kunnen als niet behoudswaardig worden aangemerkt. Op basis van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat voorafgaande aan de verdere realisatie van het bouwplan, met betrekking tot nieuwbouw ter plaatse van het plangebied, de uitvoering van verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Het archeologisch onderzoek is aan de provincie Zuid-Holland ter beoordeling voorgelegd. De provincie Zuid-Holland heeft kenbaar gemaakt dat zij zich kunnen vinden in de conclusies zoals verwoord in het rapport.
1) Rapport SOB Research, projectnummer: 1253-0604, d.d. juli 2006.
68900.15222.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5. Economische uitvoerbaarheid
27
De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente verkoopt de grond als bouwperceel ten behoeve van één woning. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het besluit begrepen gronden is anderszins verzekerd waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid van het plan wordt gegarandeerd door de initiatiefnemer. De initiatiefnemer verklaart dat de realisatie en de begeleiding van het plan voor eigen rekening wordt genomen. Met betrekking tot het aspect planschade kan reeds worden opgemerkt dat planschadeclaims niet worden verwacht, aangezien de woonsfeer van omwonenden niet zal worden aangetast door de uitvoering van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
68900.15222.00
bijlage
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Akoestisch onderzoek
1
68900.15222.00