Strijen Noord en Over de Keen
voorontwerpbestemmingsplan
rboi 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening
© RBOI - Rotterdam/Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI - Rotterdam/Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
Strijen Noord en Over de Keen
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0617.00021111361400
25-08-2009
voorontwerp
projectnummer:
211.13614.00 opdrachtleider:
R.008/03
mw. I. de Feijter
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17a Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 413 06 20 E-mail:
[email protected]
toelichting
Inhoud van de toelichting 1.
2.
3.
4.
5.
Inleiding 1.1. Ligging en begrenzing plangebied 1.2. Aanleiding en doel 1.3. Vigerende regelingen 1.4. Leeswijzer Beleidskader 2.1. Inleiding 2.2. Nota Ruimte (2006) 2.3. Streekplan Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard (2007) 2.4. Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2.5. Structuurvisie Hoeksche Waard 2.6. Woonvisie Hoeksche Waard 2.7. Volkshuisvestingsnota 2003-2015, gemeente Strijen 2.8. Conclusie
blz. 5 5 5 5 5 7 7 7 8 9 10 11 11 11
Ruimtelijke en functionele analyse 3.1. Algemeen 3.2. Deelgebied Noord 3.3. Deelgebied Over de Keen 3.4. Verkeer en parkeren
13
Sectorale aspecten 4.1. Milieu 4.1.1. Bedrijven 4.1.2. Glastuinbouw 4.1.3. Externe veiligheid 4.1.4. Bodemkwaliteit 4.1.5. Kabels en leidingen 4.1.6. Luchtkwaliteit 4.1.7. Milieubeschermingsgebied voor stilte 4.1.8. Industrielawaai 4.1.9. Wegverkeerslawaai 4.2. Waterhuishouding 4.3. Ecologie 4.4. Archeologie
19
Juridische planbeschrijving 5.1. Inleiding 5.2. Wijze van bestemmen 5.3. Planregels 5.3.1. Inleidende regels 5.3.2. Bestemmingsregels 5.3.3. Algemene regels 5.3.4. Overgangs- en slotregels
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
13 13 14 16
19 19 20 21 23 23 23 24 25 25 25 30 37 39 39 39 39 40 40 43 44
211.13614.00
2
6.
Inhoud van de toelichting
Uitvoerbaarheid 6.1. Economische uitvoerbaarheid 6.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
45 45 45
Bijlagen: 1. 2.
Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Onderzoek luchtkwaliteit.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inhoud van de toelichting
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
3
211.13614.00
1. Inleiding
1.1.
Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied bestaat uit het westelijke gedeelte van de kern Strijen. Het plangebied grenst globaal aan de zuid-, west- en noordzijde aan het natuurgebied polder het Oudeland van Strijen. Aan de noordzijde van het plangebied vormt de Waleweg en het Walewegje, inclusief het complex De Hoge Weide, de grens van het plangebied. Aan de oostzijde wordt de begrenzing vervolgens gevormd door de Trambaan, de Oud Bonaventurasedijk, de Keen, de Maalderij, de Boompjesstraat en de Weelsedijk. In figuur 1.1 is de ligging en precieze begrenzing van het plangebied weergegeven.
1.2.
Aanleiding en doel
De voornaamste reden voor het opstellen van het bestemmingsplan is de actualiseringsplicht uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om een bestemmingsplan iedere tien jaar te herzien. Het doel is om voor het gehele plangebied een consoliderende regeling op te stellen met een actuele en adequate regeling voor het beheer van de bestaande situatie. De regeling dient voorts voldoende flexibiliteit te bieden voor ruimtelijk aanvaardbare initiatieven. Daarnaast wordt de regeling uit het oogpunt van uniformiteit en rechtsgelijkheid afgestemd op recent tot stand gekomen bestemmingsplannen, zoals het (ontwerp)bestemmingsplan Land van Essche. Van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang is binnen dit plangebied geen sprake.
1.3.
Vigerende regelingen
Binnen dit bestemmingsplan worden twee vigerende bestemmingsplannen samengevoegd. Dit betreft het bestemmingsplan Noord en het bestemmingsplan Over de Keen. Deze zijn beide door de gemeenteraad vastgesteld op 17 december 1996 en zijn beide goedgekeurd op 1 april 1997 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
1.4.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt allereerst het beleidskader aan bod. In hoofdstuk 3 is de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen en zijn de verkeersaspecten uiteengezet. De sectorale aspecten worden beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk komen de aspecten milieu, water, ecologie en archeologie aan bod. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving weergegeven waarin de wijze van bestemmen uiteen wordt gezet. Tevens wordt
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
6
Inleiding
artikelsgewijs een beschrijving gegeven van de planregels en de bestemmingen. Hoofdstuk 6 behandelt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
2. Beleidskader
2.1.
Inleiding
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. Overeenstemming van de inhoud van het bestemmingsplan met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid moet echter nog steeds plaatsvinden. Het Rijk en de provincie werken hiervoor momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening. Wanneer deze in werking treden, moeten die regels worden doorvertaald in de bestemmingsplannen. Tijdens het opstellen van dit voorontwerpbestemmingsplan is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan datgene wat in de Nota Ruimte en het streekplan is opgenomen.
2.2.
Nota Ruimte (2006)
In deze rijksnota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Aan de noordkant van de Hoeksche Waard wordt uitgegaan van een nieuw grootschalig bedrijventerrein van maximaal 180 ha netto. Inmiddels is besloten het bovengenoemde bedrijventerrein niet te realiseren. Wel wordt een regionaal bedrijventerrein gerealiseerd. De rest van de Hoeksche Waard is aangewezen als nationaal landschap. Het bedrijventerrein en de geplande rijksweg A4-zuid vallen buiten het Nationaal landschap. Binnen nationale landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt. Binnen nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo-nul) en ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid. Provincies en gemeenten maken afspraken over aard en omvang van locaties. Grootschalige verstedelijking, bedrijventerreinen, glastuinbouwlocaties en infrastructuur zijn in beginsel niet toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
8
Beleidskader
2.3.
Streekplan Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard (2007)
Op 31 januari 2007 is de herziening streekplan Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard, vastgesteld door Provinciale Staten. Met deze herziening wordt voor de gehele Hoeksche Waard het Streekplan Zuid-Holland Zuid uit 2000 vervangen. De aanleiding om het streekplan Zuid-Holland Zuid van 2000 voor het deelgebied Hoeksche Waard te herzien, ligt in het afsprakenkader Ontwikkelingsperspectief Hoeksche Waard uit 2004 en de veranderingen daarin als gevolg van de planologische kernbeslissing Nota Ruimte. Door het Rijk is de Nota Ruimte vastgesteld waarin de Hoeksche waard is aangewezen als nationaal landschap, welke door de provincie Zuid-Holland als zodanig definitief begrensd moet worden in een streekplan. Met de streekplanherziening Zuid-Holland Zuid, Hoeksche Waard, wordt hieraan voldaan. In dit streekplan is de gehele Hoeksche Waard aangeduid als nationaal landschap, met uitzondering van het geplande bedrijventerrein en het tracé voor A4-zuid.
Figuur 2.1 Uitsnede streekplan Als gevolg van de streekplanherziening wordt het werend huisvestingsbeleid voor de Hoeksche Waard uit het streekplan Zuid-Holland Zuid vervangen door het voor het nationaal landschap geldende woningbouwbeleid van binnenlands migratiesaldo-nul. Dit betekent dat er sprake is van een terughoudend verstedelijkingsbeleid en de wens tot concentratie in of aan bestaand stedelijk gebied. Binnen nationale landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of versterkt. In de streekplanherziening wordt daarnaast ingegaan op de ontwikkeling van de woningvoorraad en het vervangen van woningbouwcontingenten door bebouwingscontouren. De ontwikkeling van de woningvoorraad betreft de autonome groei van de woningvoorraad (conform migratiesaldo-nul). Bebouwingcontouren zijn in het streekplan nog niet getrokken. Deze worden later bepaald op voorstel van de gemeenten in een structuurvisie, waarna deze vastgelegd worden door middel van een streekplanuitwerking. Tot de vaststelling van de uitwerking blijven de verstedelijkingsmogelijkheden beperkt tot het bestaande stedelijke gebied.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beleidskader
9
Het plangebied is in het streekplan aangeduid als bestaand stads- en dorpsgebied, waarbinnen verstedelijking dient plaats te vinden. De polder Oudeland van Strijen grenst aan de westzijde van het plangebied en is aangeduid als natuurgebied en als gebied met (inter)nationale natuurbescherming. Dit betekent dat in of nabij deze gebieden geen activiteiten zijn toegestaan die de kwaliteiten en kenmerken (leefgebieden van en soorten waarvoor het gebied is aangewezen) significant aantasten, tenzij sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en hier geen alternatieven voorhanden zijn. Binnen het plangebied worden geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt die het nabijgelegen natuurgebied zou kunnen aantasten.
2.4.
Provinciale ruimtelijke structuurvisie
Per 1 juli 2008 geldt de Wro. Deze wet verplicht de provincie, ten behoeve van een goede provinciale ruimtelijke ordening, voor haar totale grondgebied een structuurvisie op te stellen. De provinciale structuurvisie bevat de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en de hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid. Momenteel is de provincie bezig met het opstellen van de provinciale structuurvisie genaamd 'Visie op Zuid-Holland'. De Visie op Zuid-Holland heeft vijf integrale hoofdopgaven: een concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel; een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie; een divers en samenhangend stedelijk netwerk; stad en land verbonden en een vitaal; een divers en aantrekkelijk landschap.
Figuur 2.2 Visie 2020 (Op weg naar de Provinciale Structuurvisie voor Zuid-Holland)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
10
Beleidskader
De ontwikkeling van de structuurvisie Visie op Zuid-Holland verloopt in vier fasen: 1. Nota Provinciaal Belang, richtinggevend en kaderstellend (november 2008); 2. 'Op weg naar de provinciale structuurvisie voor Zuid-Holland….' (december 2008); 3. Ontwerpstructuurvisie en ontwerpverordening (mei 2009); 4. Vaststelling structuurvisie Visie op Zuid-Holland en verordening (december 2009). Grote beleidswijzigingen worden vooralsnog niet verwacht.
2.5.
Structuurvisie Hoeksche Waard
Met de Structuurvisie Hoeksche Waard laat de regio (bestaande uit vijf gemeenten) zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Van 20 oktober tot 1 december 2008 heeft de ontwerpstructuurvisie ter inzage gelegen. De Structuurvisie is in het voorjaar van 2009 door de vijf gemeenteraden vastgesteld. Specifiek voor het plangebied zijn de volgende zaken van belang: behoud en versterking van de aanwezige natuurkern; verbeteren van de beeldkwaliteit van de historische dijklinten met monumentale gebouwen en erfbeplanting; duurzaam beheer van monumenten en beeldkwaliteit in historische dorpskernen en dijklinten; de aanwezigheid van een inbreidingslocatie/herstructureringslocatie.
Figuur 2.3 Ontwikkelingsbeeld Strijen (Structuurvisie Hoeksche Waard)
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beleidskader
2.6.
11
Woonvisie Hoeksche Waard
In mei 2009 is de conceptWoonvisie Hoeksche Waard verschenen. Een belangrijke reden om deze regionale Woonvisie op te stellen, is om een goed antwoord te bieden op de druk die van buiten de Hoeksche Waard wordt uitgeoefend op de woningmarkt. Naast de overall visie voor de hele regio gaat de woonvisie specifiek in op de ontwikkelingsrichting per kern wat betreft het wonen. In Strijen is tot 2015 ruimte voor zo'n 800 nieuwe woningen. Belangrijke locaties hiervoor zijn de uitbreidingen aan de zuidzijde (Land van Essche) en oostzijde. Binnen het plangebied van Noord en Over de Keen komen geen nieuwe ontwikkelingen voor. Strijen heeft een relatief grote herstructureringsopgave (Oranjebuurt met vroeg-naoorlogse woningen). In Strijen sterker accent leggen op de doelgroepen starters en ouderen. Sterker accent op zorggerelateerde woningen. Onderdeel daarvan is een nadere uitwerking van het opplusprogramma van de corporatie. Gezien het voorzieningenniveau en de vergrijzing een sterker accent op grootschaliger woningbouw voor senioren (regionale functie). Wooneenheden voor verpleging toevoegen.
2.7.
Volkshuisvestingsnota 2003-2015, gemeente Strijen
Voor het volkshuisvestingsbeleid heeft de gemeente in 2004 de 'Volkshuisvestingsnota 20032015' opgesteld. Hierin zijn onder andere uitgangspunten en doelstellingen verwoord voor het volkshuisvestingsbeleid voor de periode 2003-2015 van de gemeente Strijen. Hieruit blijkt dat ouderen en jongeren/starters bijzondere aandacht verdienen.
2.8.
Conclusie
Binnen het plangebied komen, op een paar bestaande bouwrechten na, geen nieuwe ontwikkelingen van enige omvang voor en het plan heeft derhalve een consoliderend karakter. Het beleid dat voor het plangebied van toepassing is, komt dan ook overeen met het thans huidige gebruik.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
0R4X-fig
Figuur 3.1: Deelgebieden
legenda plangebied
over de keen - molenschaar
noord - westelijk deelgebied
over de keen - zuid en oost
noord - oostelijk deelgebied
over de keen - noordwest
3. Ruimtelijke en functionele analyse
3.1.
Algemeen
Het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit woningen, variërend van rij-, twee-onder-een-kap-, tot vrijstaande woningen. Langs het plangebied loopt een belangrijke watergang, De Keen, die de drager vormt van de water- en groenstructuur in het plangebied en omgeving. De inrichting van de openbare ruimte is gericht op het verblijfskarakter van de wijk, dat invulling krijgt door de vele groen- en speelplekken, een op gebiedsontsluiting gerichte verkeersstructuur met weinig rechtstanden en veel hoekverdraaiingen zonder doorgaande wegen. Het woongebied Noord en Over de Keen kan gesplitst worden in twee delen. Globaal worden de twee delen als volgt van elkaar onderscheiden. Het deelgebied Noord ligt tussen het Walewegje, de Oud Bonaventurasedijk en de Nieuwestraat. Het deelgebied Over de Keen ligt aan de zuidzijde van Strijen en grenst aan het polderlandschap. Daarnaast grenst het deelgebied aan de zuidzijde aan de Weelsedijk en aan de noordzijde aan het activiteitenterrein Het Molenschaar. De deelgebieden worden van elkaar gescheiden door de watergang de Keen. In de hierna volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de deelgebieden Noord en Over de Keen. In figuur 3.1 is de functionele structuur van het plangebied weergegeven.
3.2.
Deelgebied Noord
Het deelgebied wordt in het noorden gevormd door de Waleweg, de achterzijde van het perceel van het verzorgingstehuis en het Walewegje. De Trambaan zorgt voor de oostelijke begrenzing. In het zuiden wordt het deelgebied begrensd door de achterzijde van de woningen aan de Oud Bonaventurasedijk en de Nieuwestraat. Tot slot vormt het water de Keen de westelijke begrenzing. Het plangebied is ruimtelijk gezien op te delen in twee verschillende gebieden: het westelijk deel en een oostelijk deel. In het westelijk deel is de oude dorpsstructuur nog duidelijk herkenbaar. Het oostelijk deel bestaat uit een planmatig opgezette woonbuurt uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De scheiding van de twee buurten is gelegen aan de achterzijde van de woningen aan de Nieuwestraat. Ten noorden van deze twee woongebieden is een grootschalig zorgcomplex gelegen De Hoge Weide. Ruimtelijke en functionele structuur Westelijk woongebied De ruimtelijke structuur van het westelijk woongebied wordt bepaald door twee wegen met daaraan lintbebouwing, dit zijn: de Nieuwestraat en Buiteneinde. De bebouwing bestaat
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
14
Ruimtelijke en functionele analyse
voornamelijk uit vrijstaande woningen op grote diepe percelen. De bebouwing aan de Nieuwestraat is hoofdzakelijk met de korte zijde naar de weg georiënteerd. De woningen bestaan voornamelijk uit één bouwlaag met zadeldak. De woningen staan vaak niet in het midden van het perceel, waardoor de afstand tot de ene zijdelingse perceelsgrens vaak groter is dan tot de andere. De woningen staan op ruime afstand van de weg, echter deze afstand varieert op bepaalde plaatsen. Dit zorgt voor een afwisselend en levendig straatbeeld in de Nieuwestraat. De bebouwing aan de Buiteneinde staat dichter aan de weg gesitueerd waardoor het profiel smaller is. Waar in de Nieuwestraat de bebouwing hoofdzakelijk met de korte zijde aan de weg ligt, staan de woningen hier afwisselend met hun korte zijde of lange zijde naar de weg georiënteerd. Ook komen er enkele korte rijtjes met eengezinswoningen voor. De woonpercelen aan de westkant grenzen met de achtertuinen aan het water de Keen. De Keen vormt hier een duidelijke scheiding tussen het buitengebied, dat een natuurgebied is, en het dorp. Oostelijk woongebied Het oostelijk woongebied bestaat uit een planmatig opgezette wijk uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De bebouwingsdichtheid is veel hoger dan in het westelijk deel. De bebouwing bestaat voornamelijk uit eengezinsrijwoningen in variërende typen. Aan de noordzijde komen enkele vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen voor. In de woonwijk zijn met name in het zuidelijk deel groeningerichte speelvelden terug te vinden. Aan deze speelvelden is vaak het parkeren gekoppeld. Voor het overige wordt in de straten geparkeerd. Ontsluiting Strijen Noord wordt in noordzuidelijke richting ontsloten door de Nieuwestraat. In oostwestrichting zijn de Waleweg, het Walewegje en de Oud Bonaventurasedijk van belang. Deze wegen vloeien samen het verkeer richting de provinciale weg de Trambaan af. In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de ontsluiting van het plangebied voor verschillende vervoermiddelen.
3.3.
Deelgebied Over de Keen
Dit deelgebied wordt in het noorden gevormd door het activiteitenterrein Molenschaar en het water de Keen. De oostelijke begrenzing wordt gevormd door de Bosweg, de Maalderij en een gedeelte van de Weelsedijk alsook de achterzijde van de woningen aan de Weelsedijk. In het zuiden wordt de plangrens gevormd door de Kleine Dwarsvaart en het polderlandschap. Tot slot wordt de westelijke plangrens gevormd door het natuurgebied het Oudeland van Strijen. Ruimtelijke en functionele structuur De woonbuurt Over de Keen is aan de westzijde van het water de Keen gelegen. Ruimtelijk gezien is de woonbuurt op te delen in drie verschillende gebieden. Het noordwestelijk deel, zuidoostelijk deel en het groengebied Het Molenschaar. Het noordwestelijk deel bestaat uit een woonbuurt waarvan de verkavelingsopzet geïnspireerd is op de omringende polderstructuur. Het verkavelingspatroon van het zuidoostelijk deel is georiënteerd op de Weelsedijk en de Boompjesstraat. Het Molenschaar is gelegen in het noorden van het deelgebied Over de Keen en is een afzonderlijk groengebied.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke en functionele analyse
15
Noordelijk en westelijk deel De ruimtelijke structuur van dit woongebied wordt zoals eerder gezegd bepaald door het omliggende polderlandschap. De bebouwing is in een vrij strak verkavelingspatroon om het middelpunt van de buurt heen gesitueerd. In dit middelpunt was een basisschool gelegen die samen met een andere basisschool is verplaatst naar het gebied de Dam (buiten het plangebied), zodat er ruimte ontstaat voor de bouw van nieuwe woningen. De sloopwerkzaamheden zullen op korte termijn starten. Voor deze herinrichting is een afzonderlijke juridischplanologische procedure opgestart. Verwacht wordt dat de procedure is voltooid voordat het bestemmingsplan is afgerond, zodat er in dit bestemmingsplan uit wordt gegaan van een bestaande situatie. De woonblokken om de basisschool heen bestaan voornamelijk uit lange rijenwoningen. Delen van de oude poldersloten met daaromheen brede groenzones zijn in het midden van de woonbuurt terug te vinden. Het parkeren vindt in de straten plaats, zowel langsparkeren in de straat als haaksparkeren in de voortuinen op de koppen van de woningblokken komt voor. Zuidelijk en oostelijk deel De ruimtelijke structuur van het zuidelijk en oostelijk deel van Over de Keen is gericht op de Weelsedijk in plaats van het omringende polderlandschap. Binnen het gebied is een grote variatie aan woningtypen aanwezig, korte rijenwoningen, lange rijenwoningen, twee-ondereen-kapwoningen en vrijstaande woningen. Bovendien zijn er enkele lage woningen aanwezig zoals de woningen tussen het water en de Roerdompstraat. Aan de Boskade zijn enkele grotere gebouwen gelegen met daarin verschillende functies, zoals een activiteitencentrum voor gehandicapten en op de kruising met de Leeuwerikstraat een basisschool. De singel die door de woonbuurt slingert sluit aan op de wat smallere sloten in het noordwestelijk deel. De singel wordt door een brede groenzone door de buurt begeleid en mondt uit in een open watervlakte. Ook de rand van de woonbuurt is voorzien van een brede groenstrook. In de omgeving van de Kwartelstraat, Karekietstraat en Buizerdstraat is veel openbaar groen aanwezig. In dit deel van het woongebied is er verweving ontstaan met de beplanting, ruimtelijke structuur en groenstructuur. De strokenverkaveling wordt hier door een relatief kleinschalig beplantingspatroon ondersteund, maar is tevens gekoppeld aan de grote groenelementen. De kwaliteit van het ruimtelijk beeld wordt in hoge mate bepaald door dit kleinschalig patroon. De Kwartelstraat is een wijkontsluitingsweg die dit deel van de wijk ontsluit. Aan weerszijden van de weg zijn groenstroken gelegen waarbij aan de zuidzijde ook laanbeplanting voorkomt. Molenschaar In het noorden van het plangebied is het groengebied Het Molenschaar gelegen. Het vormt een afzonderlijk groengebied met verschillende recreatieve functies. Hier bevindt zich onder andere een Jongeren Ontmoetings Plaats (JOP), een evenemententerrein voor kermis en circus en een hondenuitlaatgebied. Langs het water de Keen is een (natuur)ijsbaan gelegen die buiten het winterseizoen dienstdoet als voetbalveld. Ten westen daarvan is een boomgaard gelegen en een wat meer bosachtig ingericht gebied waarin gewandeld kan worden. Enkele percelen in Het Molenschaar zijn onbeplant, waardoor een gevarieerd beeld ontstaat tussen beplante en onbeplante ruimten. Ontsluiting Het deelgebied Over de Keen wordt ontsloten door de Leeuwerikstraat middels een brug richting de Nieuwestraat. Deze straat gaat vervolgens over in de Weelsedijk. De Plevierstraat is de voornaamste aftakking van de Leeuwerikstraat en ontsluit het zuidelijk deel van de
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
16
Ruimtelijke en functionele analyse
woonbuurt. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de ontsluiting van het plangebied voor verschillende vervoermiddelen.
3.4.
Verkeer en parkeren
Auto De plangebieden 'Noord' en 'Over de Keen' liggen aan de westzijde van de kern Strijen en zijn verblijfsgebieden. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig zijn alle straten binnen dit verblijfsgebied gecategoriseerd als erftoegangsweg1) waar binnen de bebouwde kom een maximumsnelheid gaat gelden van een 30 km/h. Er zijn enkele erftoegangswegen met een beperkte verzamelfunctie, zoals de Nieuwestraat, Walewegje, Oud Bonaventurasedijk, Leeuwerikstraat, Kievitstraat en de Plevierstraat. Alle overige 30 km/h-wegen sluiten direct of indirect aan op deze erftoegangswegen. De erftoegangswegen met verzamelfunctie sluiten aan op de gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom van Strijen. De Trambaan heeft binnen de kern Strijen een functie als gebiedsontsluitingsweg en kent een maximumsnelheid van 50 km/h. Aan de noordzijde van het gebied sluit de Nieuwestraat aan op de Keizersdijk en het Walewegje op de Trambaan in het oosten of de Waleweg in het westen. De Oud Bonaventurasedijk heeft een verbinding met de gebiedsontsluitingsweg Trambaan. De Leeuwerikstraat ontsluit op de Weelsedijk en staat in verbinding met de Oud Bonaventurasedijk. De Kievitstraat sluit aan op de Bovenweg. Buiten de bebouwde kom van Strijen is de N491 gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg en kent een maximumsnelheid van 80 km/h. Via de N491 wordt de N217 bereikt. De N217 voert in oostelijke richting naar 's-Gravendeel en Dordrecht en sluit binnen 11 km aan op de autosnelweg A16 richting Rotterdam en Breda. Richting het westen voert de N217 richting Puttershoek en Oud-Beijerland en biedt binnen 11 km aansluiting op de autosnelweg A29 richting Rotterdam en Bergen op Zoom. De A29 wordt tevens via de Weelsedijk via Numansdorp bereikt. De Weelsedijk is een erftoegangsweg die grotendeels buiten de bebouwde kom ligt en kent een maximumsnelheid van 60 km/h. De ontsluiting voor autoverkeer is goed. Fiets Op basis van het Verkeersplan Strijen1) zijn alle straten in de gebieden 'Noord' en 'Over de Keen' als erftoegangsweg aangeduid. Fietsers delen de verkeersruimte met het autoverkeer en rijden op de rijbaan. Op de Weelsedijk zijn fietssuggestiestroken aanwezig en langs de Trambaan ligt een vrijliggend fietspad. Deze vormgeving is conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De ontsluiting voor het fietsverkeer is derhalve goed. Openbaar vervoer In en rondom de plangebieden 'Noord' en 'Over de Keen' zijn vier bushaltes aanwezig. Dit zijn twee bushaltes aan de Nieuwestraat, een bushalte aan de Trambaan en een bushalte aan de Leeuwerikstraat. Met uitzondering van de woningen ten westen van de Kwartelstraat, vallen beide gebieden 'Noord' en 'Over de Keen' binnen het dekkingsgebied van de bushal-
1) Verkeersplan Strijen 2008; actualisatie verkeerscirculatieplan en wegcategoriseringsplan voor de kern Strijen; Projectnummer: P233518; Grontmij bv; Waddinxveen; 2008; vastgesteld 21 april 2009.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ruimtelijke en functionele analyse
17
tes. Het dekkingsgebied is bepaald door de halteradius van circa 350 m (ASVV, CROW 2004). Het dekkingsgebied van de buslijnen is voldoende. De bushaltes worden bediend door buslijn 165 richting 's-Gravendeel en Dordrecht met een frequentie van 1x per uur per richting. Deze buslijn wordt aangevuld door spitsdienst 175 naar Dordrecht. Verder worden de haltes bediend door buslijn 167 naar Maasdam, Puttershoek, Heienoord en Rotterdam-Zuidplein. De busdienst heeft een frequentie van 1x per uur per richting en wordt aangevuld met spitsdienst 177. De busdienst is met betrekking tot sommige ritten ingekort tot Maasdam of Heienoord, waar een overstap naar Rotterdam wordt geboden. Verder is er busdienst 195 naar Numansdorp. Ook zijn er de schoolbussen 664 en 667 naar Klaaswaal en Oud-Beijerland. De haltes aan de Nieuwestraat en Leeuwerikstraat worden door deze busdiensten bediend. De halte aan de Trambaan wordt alleen bediend door lijn 165, 167, 175 en 177. Ongeveer 90% van het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een halte waar de bedieningsfrequentie meer dan 2 keer per uur is. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve redelijk. Parkeren De gemeente Strijen is volgens CBS-gegevens qua stedelijkheid ingedeeld in een weinig stedelijkheid gebied. De gebieden 'Noord' en 'Over de Keen' liggen in het restgebied (buiten het centrum) van de bebouwde kom. In tabel 3.1 zijn de parkeernormen weergegeven die volgens CROW-publicatie 1821) geldend zijn. Binnen deze normen is rekening gehouden met een aandeel bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. Tabel 3.1 Parkeernormen parkeernorm minimaal
maximaal
woning duur
2,0
2,2
woning midden
1,8
1,9
woning goedkoop
1,4
1,7
serviceflat/aanleunwoning
0,3
0,6
Conclusie Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan bovenstaande parkeernormen. Uitgangspunt daarbij is dat parkeren op eigen terrein wordt gefaciliteerd. Als parkeren op eigen terrein niet mogelijk is, dient in het kader van nieuwe ontwikkelingen te worden onderzocht of er voldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte beschikbaar is. In het onderhavige bestemmingsplan wordt overigens niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen.
1) CROW-publicatie 182; Parkeercijfers- Basis voor parkeernormering; september 2008; Ede.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
18
Ruimtelijke en functionele analyse
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
4. Sectorale aspecten
4.1.
Milieu
4.1.1. Bedrijven Algemeen Het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebieden. Op verschillende locaties zijn bedrijven gevestigd. Er zijn geen ontwikkelingen gepland. Wel wordt met dit plan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op alle bedrijvenlocaties in overeenstemming gebracht met nieuwe regelgeving en inzichten. Ten behoeve daarvan is een milieuzonering uitgewerkt. Normstelling en beleid Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt over het algemeen geen wettelijk kader1). Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen: ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd; rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Met het oog hierop worden in het bestemmingsplan grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Hiertoe wordt gebruikgemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) (bijlage 1). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' Het plangebied kan in zijn geheel worden beschouwd als rustig woongebied. Binnen een dergelijk gebied wordt de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegepast. De toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij niet bepaald op basis van richtafstanden, maar op basis van omgevingscriteria. Voor een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 1. Toelaatbaarheid Gelet op de aard van het plangebied, worden hier activiteiten uit maximaal categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging' algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn activiteiten die in een woongebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige mi-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
20
Sectorale aspecten
lieubelasting voor hun omgeving, dat zij wel bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Bedrijfsinventarisatie De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De bedrijven in het plangebied passen binnen een woongebied en zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. Een overzicht van voorkomende bedrijven zijn opgenomen in tabel 4.1. Tabel 4.1 Overzicht bedrijven plangebied straat
nr.
naam en aard bedrijf
SBI-code
cat.
toelaatbaar
bestemming
Buiteneinde
11
opslag van aardappelen
014
B1
B2
B
Buiteneinde
12
opslag van aardappelen
014
B1
B2
B
Nieuwestraat
17/19
garagebedrijf De Haan, autoreparatie, showroom
501,502,504
B1
B2
B
Nieuwestraat
82
opslag van aardappelen, groente en fruit
014
B1
B2
B
Walewegje
8
Reflow instrumentenfabriek, fabricage van manometers
33 - A
B1
B2
B
Conclusie In dit bestemmingsplan wordt aan de hand van de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
4.1.2. Glastuinbouw Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven. Tabel 4.2 geeft hier een overzicht van. Tabel 4.2 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en (gevoelig) object soort objecten
aan te houden afstand indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen)
indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht
25 m categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object
50 m
10 m
25 m
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant
1) De enige uitzonderingen hierop zijn de geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Vuurwerkbesluit. Deze zijn echter voor dit plan niet van toepassing.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
21
Verstoring door licht Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Daarnaast dient tussen 1 september en 1 mei tussen zonsopgang en zonsondergang altijd de zijkanten te worden afgeschermd. Tussen 20:00 uur en 0:00 uur geldt dit ook voor de bovenzijde. Onderzoek en conclusie Ten westen van het complex De Hoge Weide aan de Waleweg is een glastuinbouwbedrijf gevestigd (buiten het plangebied). Dit glastuinbouwbedrijf kan op basis van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan uitbreiden tot aan de perceelsgrens. Ook het naastgelegen complex De Hoge Weide heeft nog uitbreidingsmogelijkheden. Het verzorgingscomplex valt onder de objecten van categorie I, ten opzichte van het naastgelegen glastuinbouwbedrijf dient derhalve een afstand van 25 m te worden aangehouden. De huidige afstand tussen het complex en het perceel van het glastuinbouwbedrijf is overwegend 30 m. Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder vanwege glastuinbouwbedrijven de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.1.3. Externe veiligheid Normstelling en beleid Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken1) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Risicovolle inrichtingen Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het Besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het Besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor 1)
Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
22
Sectorale aspecten
beperkt kwetsbare objecten1). Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Vervoer van gevaarlijke stoffen In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen in de Staatscourant gepubliceerd. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht2). Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Onderzoek en resultaten Op basis van de provinciale risicokaart blijkt dat er binnen het plangebied geen inrichtingen zijn gevestigd die uit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Ten noorden van het plangebied is een lpg-tankstation gesitueerd (Argos Oil, Trambaan 49). Een dergelijke inrichting valt onder de werking van het Bevi. De PR 10-6-contour van het lpg-tankstation ligt op 45 m vanaf het vulpunt en het invloedsgebied voor het GR reikt tot 150 m vanaf het vulpunt. De afstand tussen het plangebied en het vulpunt is ruim 200 m. Het plangebied ligt geheel buiten het invloedsgebied van het lpg-tankstation. Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen relevante gevolgen voor de hoogte van het GR. Voor de bevoorrading van het lpg-tankstation aan de Trambaan 49 is voor de N491 ontheffing verleend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gezien de beperkte frequentie waarmee deze transportroute wordt gebruikt en de afstand ten opzichte van het plangebied (ruim 200 m), zal dit vervoer van gevaarlijke stoffen geen gevolgen hebben voor de inrichting van het plangebied. Van overig vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, de weg of het spoor is in en om het plangebied geen sprake. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen plaats.
1)
Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt. 2) De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
23
Conclusie Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en leidt derhalve niet tot een toename van het GR. Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
4.1.4. Bodemkwaliteit Normstelling en beleid Op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek te verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren). Onderzoek en conclusie Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen rechtstreekse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Wel wordt de mogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen om de bestemming van diverse bedrijfslocaties te wijzigen ten behoeve van de woonfunctie. In het kader van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.1.5. Kabels en leidingen Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Tevens zijn er geen straalpaden of hoogspanningslijnen in het plangebied aanwezig.
4.1.6. Luchtkwaliteit Beleid en normstelling Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang (zie bijlage 1). De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
24
Sectorale aspecten
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk stof
toetsing van
grenswaarde
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
40 μg /m³
fijn stof (PM10)1)
jaargemiddelde concentratie
40 μg /m³
2005
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer p.j. meer dan 50 μg /m³
2005
1)
geldig vanaf 2010
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Onderzoek en resultaten Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en heeft daarom geen (negatieve) gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit binnen het plangebied. Het onderzoek is weergegeven in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat er in alle onderzochte jaren (2008, 2010 en 2018) langs de rand van de onderzochte wegen ruimschoots voldaan wordt aan alle grenswaarden uit de Wlk (dit geldt overigens ook ter plaatse van het projectgebied). Er wordt derhalve voldaan aan de Wlk. Conclusie Er wordt voldaan aan de Wlk. In het plangebied komen geen nieuwe ontwikkelingen voor. De Wlk staat de vaststelling van het bestemmingsplan Noord en over de Keen niet in de weg.
4.1.7. Milieubeschermingsgebied voor stilte Normstelling en beleid De provincie Zuid-Holland heeft enkele milieubeschermingsgebieden voor stilte ('stiltegebieden') aangewezen. Deze gebieden zijn opgenomen in de provinciale Milieuverordening. Het
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
25
provinciale beleid omtrent stiltegebieden is erop gericht om de plaatsen waar geen of weinig geluidsbelasting, als gevolg van menselijke activiteiten is te beschermen tegen verstoring van de (bijna) natuurlijke akoestische situatie. Dit komt overeen met het stand-still principe. Daarnaast wordt er naar gestreefd om situaties met een hoge geluidsbelasting te verbeteren. Onderzoek Ten westen van het plangebied is een stiltegebied gelegen, dat tevens is aangewezen als Natura 2000-gebied (zie paragraaf 4.3). Voor dit gebied wordt in 2009 een beheerplan vastgesteld door Gedeputeerde Staten en het Ministerie van Landbouw, Milieu en Voedselkwaliteit. Binnen het stiltegebied dient geluidshinder zoveel mogelijk voorkomen/beperkt te worden. Activiteiten die in dit verband moeten worden geweerd, zijn met name niet-agrarische bedrijvigheid, intensieve toeristische-recreatieve voorzieningen als jachthavens, permanente en geluidshinderlijke tijdelijke verblijfsrecreatieve voorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen met grote verkeers- of publiekaantrekkende werking. Conclusie Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en leidt daarom niet tot een toename van geluidshinder binnen het stiltegebied. Daarmee wordt aan het stand-still beginsel voldaan.
4.1.8. Industrielawaai Voor industrielawaai stellen de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. De normen uit de Wet geluidhinder gelden alleen binnen geluidszones. In die normen gaat het om de gecumuleerde geluidsbelasting die veroorzaakt wordt door alle inrichtingen (bedrijven) op een gezoneerd industrieterrein. In en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen gezoneerde industrieterreinen en geluidszones hiervan. Er wordt geconcludeerd dat aspect industrielawaai het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.1.9. Wegverkeerslawaai Binnen dit consoliderend bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Hoewel de mogelijkheid wordt opgenomen om bedrijfsbestemmingen te wijzigen in een woonbestemming, zijn uitsluitend ter plaatse van de bestaande bedrijfswoningen woningen toegestaan. Een onderzoek naar het wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.
4.2.
Waterhuishouding
Watertoets In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta. In het kader van de watertoets is over onderhavig bestemmingsplan en de uitgangspunten overleg ge-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
26
Sectorale aspecten
voerd met het waterschap Hollandse Delta. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in onderstaande paragraaf. Beleidskader duurzaam waterbeheer Rijks- en Europees beleid De hoofddoelstelling binnen de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4, 1998) is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem. Het Rijk heeft met het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, (WB21, 2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw overgenomen. Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. Het Nationaal Bestuursakkoord Water-aktueel (NBW, 2008) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Een en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Het oude NBW uit 2003 is volledig geïntegreerd in het NBW-aktueel en kan daarom komen te vervallen. In de laatste, geactualiseerde versie ligt de nadruk op de gezamenlijke uitvoering en realisatie van waterplannen. Provinciaal beleid Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding vertaald in het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2004 (2000). Hierbij wordt aangegeven dat bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Holland meer rekening moet worden gehouden met de consequenties van klimaatsveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling voor het waterbeheer. Bij keuzen ten aanzien van het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen moet gezocht worden naar duurzame, flexibele en veerkrachtige oplossingen. Recent is het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 vastgesteld. In dit plan is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
27
meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico's van wateroverlast en overstroming). Beleid waterbeheerder In het Waterbeheerplan 2009 - 2015 (2008) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. Voor het afkoppelen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak met een totaal aaneengesloten oppervlak van 250 m² of meer naar het oppervlaktewater, dient een vergunning te worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m², is het beleid van het waterschap erop gericht om in principe 10% van de toename te compenseren door middel van open water. In het Beleidsplan Waterkeringen Kijk op dijk en duin (december 2006) is het beleid, visie en richting met betrekking tot het beheer van de waterkeringen beschreven. Op grond van de Keur kunnen dijkgraaf en heemraden ten aanzien van de vergunningverlening nadere regels, de zogenoemde beleidsregels, vaststellen. In het beleidsplan staat beschreven welke aspecten met betrekking tot waterkeringen in bestemmingsplannen een nadere verankering moeten. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern- en beschermingszones, zoals opgenomen in de legger, opgenomen moeten worden in het bestemmingsplan. In de toekomst geldt dit ook voor het profiel van vrije ruimte ten behoeve van eventuele toekomstige dijkversterkingen. Beleid gemeente Op 25 januari 2008 heeft de raad van de gemeente Strijen het Gemeentelijke Waterplan voor het gehele grondgebied vastgesteld. Hierin is een inventarisatie gemaakt van knelpunten, kansen, een waterstructuurvisie wordt uitgewerkt waarin een ideaal beeld wordt geschetst voor het jaar 2027 en maatregelen worden geselecteerd voor de komende vijf jaar. De maatregelen worden voorgesteld om het watersysteem op orde te brengen en duurzamer te maken. Naar verwachting wordt dit plan in 2008 afgerond en vastgesteld, waarna dit plan als het vigerende gemeentelijk waterbeleid kan worden beschouwd. Bij de beschrijving van de 'huidige situatie' zijn de bestaande knelpunten binnen het plangebied kort beschreven. Huidige situatie Bodem en ontstaansgeschiedenis Gebaseerd op de Grondwaterkaart van Nederland, dienst grondwaterverkenning TNO, 1976, is de bodem geschematiseerd volgens tabel 4.4. Tabel 4.4 Bodemopbouw hoogte (m NAP)
bodemopbouw
geohydrologsiche schematisatie
geologische benaming (formatie naam)
0 tot –12
klei (zandig), veen
deklaag
Westlandformatie
-12 tot –35
zand
1e watervoerend pakket
formatie van Kreyftenheye
-35 tot –65
zand fijn en kleilaagjes
scheidende laag
formatie van Kedichem en
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
28
Sectorale aspecten
hoogte (m NAP)
bodemopbouw
geohydrologsiche schematisatie
geologische benaming (formatie naam)
-65 tot –160
zand grof en kleilaagjes
2e watervoerend pakket
formatie van Maassluis
-160 tot onbekend
klei
slecht doorlatende basis
formatie van Oosterhout en formatie van Breda
formatie van Tegelen
De huidige bodemopbouw is hoofdzakelijk onder invloed van de zee ontstaan. Het noordwestelijk deel van Strijen, bekend als het Oudeland van Strijen, bestaat hoofdzakelijk uit veengronden. Deze gronden zijn voornamelijk in gebruik als grasland. Het bebouwde gebied van de kern Strijen ligt op de overgang van veen- naar kleigrond. De stijghoogte in het eerste watervoerend pakket is in het zuidelijk deel (0 m NAP) (langs het Hollandsch Diep) hoger dan in het noordelijk deel (-1,5 m NAP). Het diepe grondwater in het 1e watervoerende pakket zal daarom (globaal) in noordelijke richting stromen. Het chloridegehalte in het 1e watervoerend pakket is groter dan 1.000 mg/l (brak) nabij het Hollandsch Diep. Het chloridegehalte neemt in noordelijke richting af en ligt in het noordelijke deel van het plangebied binnen een bandbreedte van circa 150-500 mg/l. Grondwater In het gehele plangebied treedt kwel op. Het chloridegehalte in het 1e watervoerende pakket is groter dan 1.000 mg/l langs het Hollandsch Diep en varieert in het noordelijke deel van de gemeente tussen 150 en 500 mg/l. De hoge chloridegehaltes in het kwelwater worden als een knelpunt ervaren. Het grondwater stroomt globaal in noordelijke richting. Ter plaatse van wijk Over de Keen is sprake van grondwateroverlast en als zodanig ook onderkend in het gemeentelijk waterplan Strijen. De precieze oorzaak en omvang dienen nog nader bepaald te worden. Oppervlaktewater Binnen het plangebied ligt het boezemwater de Strijense Haven. Ook zijn er binnen het plangebied enkele hoofdwatergangen en overige wateren gesitueerd. De Strijense Haven vormt de verbinding van het Hollandsch Diep met de andere boezemwateren de Keen en de Nieuwe Haven, het boezempeil bedraagt NAP -0,8 m. Tussen de Strijense Haven en het Hollandsch Diep bevindt zich in Strijensas een gemaal (Boezemloozende). Ook aan de Waleweg bevindt zich een gemaal (Overwater). Met behulp van beide gemalen wordt overtollig water uitgeslagen op het Hollandsch Diep. Het plangebied wordt door middel van stuwen en gemalen verdeeld in verschillende peilgebieden, deze zijn in onderstaande tabel samengevat. Tabel 4.5 Peilgebieden peilgebieden
streefpeil [in m NAP]
GW 14.4.8.10 ST
-2,35
GW 14.18
-1,70
GW 14.19
-1,70
GW 14.20
-2,00
De Strijense Haven is een KRW waterlichaam (met code NL19_6), dat getypeerd is als een kunstmatig waterlichaam van de cluster regionale wateren (Karakterisering deelstroomgebied Rijn-West, RAO, 2004). Dit betekent dat de ecologische KRW doelen één op één van toepassing zijn op.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
29
Met betrekking tot de waterkwaliteit valt op te merken dat in het algemeen voldaan wordt aan de doelwaarde voor wat betreft zware metalen. De toelaatbare waarde voor chloor en de nutriënten stikstof en fosfor worden echter overschreden. Het gevolg is dat weinig diversiteit aanwezig is van oever- en waterplanten en het doorzicht beperkt is door de aanwezigheid van teveel algen. Ter plaatse van zowel Strijen Noord, nabij de straat Buiteneinde als in de wijk Over de Keen is bekend dat de doorstroming niet optimaal is. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door te krappe duikers waardoor stuwingen optreden en het water onvoldoende ververst kan worden. Een en ander is beschreven in het gemeentelijk waterplan. Wateropgave Uit het onderzoek 'Wateropgave Hoeksche Waard en het landelijk gebied van het Eiland van Dordrecht' (2006) blijkt dat binnen het plangebied geen tekort bestaat aan oppervlaktewater om overtollig regenwater te bergen. Hierbij is het middenscenario van de klimaatverandering en de overstromingsnormen zoals beschreven in het NBW in beschouwing genomen. Waterkeringen De gemeente Strijen is gelegen binnen dijkringgebied 21. Dijkringgebied 21, Hoeksche Waard, omvat het eiland Hoeksche Waard. Binnen het plangebied liggen een aantal waterkeringen. Langs het boezemwater van de Strijense Haven bevindt zich een boezemkade. De Weelse Dijk en de Bonaventurasedijk worden aangemerkt als secundaire waterkering. De waterkeringen zijn op bijgevoegd kaartje weergegeven.
Figuur 4.1 Waterkeringen Hoeksche Waard
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
30
Sectorale aspecten
Toekomstige situatie Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard, er zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Het biedt daarom weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen dient het in voorbereidingzijnde gemeentelijk waterplan in beschouwing te worden genomen, als zijnde vigerend gemeentelijk waterbeleid. Beheer en onderhoud In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het waterschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het dempen en de aanleg van nieuwe watergangen, het werken in of nabij waterkeringen etc. In de Keur is ook geregeld dat 'beschermingszones' voor watergangen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor hoofdwatergangen geldt een beschermingszone van 5 m aan weerszijden van de watergang. Voor overige watergangen geldt een beschermingszone van 2 m aan weerszijden. Bestemmingslegging Hoofdwatergangen zijn direct als 'water' bestemd. Waterkeringen hebben een dubbelbestemming, waarbij de primaire bestemming 'waterkering' is.
4.3.
Ecologie
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald. Bestaande situatie Het plangebied is gelegen in het westen en noorden van Strijen. Het plangebied bestaat uit gebouwen, opgaand groen, agrarische percelen en watergangen.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
31
Beoogde ontwikkelingen Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat hier geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen worden wel kleinschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS. Normstelling Flora- en faunawet Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
32
Sectorale aspecten
De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Onderzoek Gebiedsbescherming Natura 2000 Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied grenst wel aan een gebied dat is aangewezen als Vogelrichtlijngebied (Natura 2000), het betreft hier 'Oudeland van Strijen'. Gebiedsbeschrijving Oudeland van Strijen De huidige polder Oudeland van Strijen kan worden beschouwd als een stuk voorland (buitendijks gebied) van de voormalige Groote of Zuidhollandse Waard. De Zuidhollandse Waard was een bedijkt gebied dat globaal gelegen was tussen Dordrecht, Werkendam, Heusden en Geertruidenberg. Deze Waard is na de overstromingen in 1421/1422 (St. Elizabethsvloed) verloren gegaan. In 1436 werd begonnen met de bedijking van het gebied ten westen van de Keizersdijk, waardoor deze de oostelijke waterkering van de huidige polder Oudeland van Strijen werd. In 1471 werd de huidige polder Oud-Bonventura aan de westzijde van de Keizersdijk bedijkt. Het Oudeland van Strijen, dat vooral bestaat uit grasland- en akkerbouwpercelen, heeft een zeer open karakter. Er is nauwelijks bebouwing en opgaande begroeiing in het gebied aanwezig. Boerderijen staan langs de dijken aan de rand van het gebied.
096-418
097-418
098-418
096-417
097-417
098-417
096-416
097-416
098-416
©© Topografische Topografische Dienst, Dienst, Emmen Emmen Figuur 4.2 Ligging van het plangebied (blauwe cirkel) ten opzichtte van de Natura 2000-gebied (blauw gearceerd=Vogelrichtlijngebied)
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
33
Voorkomende soorten Vogelrichtlijn De aanwijzing als Vogelrichtlijngebied heeft betrekking op de volgende vogelsoorten (soorten gemarkeerd met een sterretje (*) zijn zogenaamde 'kwalificerende soorten' waarvoor het gebied is geselecteerd als Vogelrichtlijngebied): smient; kolgans;* brandgans;* dwerggans. Betekenis Vogelrichtlijn Het Oudeland van Strijen kwalificeert als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van brandgans en kolgans die het gebied benutten als voedselgebied gedurende het winterseizoen. Daarnaast is het aangewezen gebied ook van betekenis voor een aantal andere vogelsoorten die er in behoorlijke aantallen voorkomen. Andere vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied: smient en dwerggans. De biotopen van deze zogenaamde begrenzingssoorten hebben mede de begrenzing van het gebied bepaald. Vogelgebruik gebied De weinig door wegen doorsneden graslanden en akkers van het Oudeland van Strijen vormen door hun aard, openheid, rust en ligging reeds sinds eind jaren vijftig een belangrijke pleisterplaats voor overwinterende ganzen. De graslanden vormen ook een voedselgebied voor de smient. Het gebied vormt verder een van de weinige vaste pleisterplaatsen van de dwerggans in Nederland. Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) Het plangebied maakt ook deel uit van de PEHS, 'Oudeland van Strijen'.
Figuur 4.3 Ligging van het plangebied (blauwe cirkel) ten opzichtte van de PEHS Soortenbescherming Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). In de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gelegen zijn waarnemingen bekend van een groot aantal beschermde soorten. Bovendien is er gebruikgemaakt
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
34
Sectorale aspecten
van verschillende verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www. ravon.nl). Flora Volgens het Natuurloket zijn planten goed onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken, waar het plangebied deel van uitmaakt. Er zijn enkele licht beschermde soorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap zijn in de zomer van 2005 in en langs de watergangen soorten als dotterbloem, zwanenbloem, kikkerbeet, kattenstaart en heelblaadjes aangetroffen. Deze soorten zijn overigens talrijk binnen de gehele Hoeksche Waard. Soorten als brunel, pitrus en pinksterbloem waren eveneens talrijk in voorkomen. In de bebouwde kom zijn vooral veel gecultiveerde soorten waargenomen, hier worden gezien het beheer geen beschermde soorten verwacht. Zoogdieren Het Natuurloket meldt dat zoogdieren (inclusief vleermuizen) matig onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken waar het plangebied deel van uitmaakt. Er is een zwaar beschermde soort aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Naar verwachting gaat het hier om vleermuizen. Mogelijk hebben vleermuizen (gewone dwergvleermuis en laatvlieger) vaste verblijfplaatsen in de gebouwen (onder dakpannen, dakranden en in spouwmuren) binnen het plangebied (zie ook verspreidingsgegevens van de Europese Habitatrichlijnsoorten, provincie Zuid-Holland, 2004). Verschillende soorten vleermuizen maken mogelijk ook gebruik van de lijnvormige elementen als watergangen en bomen als vliegroutes en foerageergebied binnen het plangebied. Naar verwachting komen binnen het plangebied algemene soorten voor als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, haas, rosse woelmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, woelrat en konijn (Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 1992). Vogels Volgens het Natuurloket zijn de betreffende kilometerhokken goed onderzocht op vogels. Langs de Keen (maakt ook deel uit van het plangebied) zijn broedende bruine kiekendieven waargenomen. Verder is de rietstrook langs de Keen rijk aan vogels van rietland en ruigte zoals blauwborst, kleine karekiet, rietzanger, sprinkhaanzanger en bruine kiekendief. De boerenerven worden gebruikt als onderdeel van het leefgebied van vogels als witte kwikstaart, merel, spreeuw en kauw (uitgevoerd door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap, 2005). De tuinen, parken worden naar verwachting gebruikt als onderdeel van het leefgebied van kauw, merel, spreeuw, koolmees, pimpelmees en roodborst. De bestaande gebouwen kunnen mogelijk ook vaste verblijfplaatsen bieden aan de huiszwaluw en/of gierzwaluw. De watergangen zijn met name van belang voor soorten als waterhoen, meerkoet, knobbelzwaan, grauwe gans en wilde eend. Amfibieën Het Natuurloket meldt dat amfibieën niet onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken waar het plangebied deel van uitmaakt. In de sloten werd groene kikker talrijk aangetroffen. De groene kikker maakt mogelijk ook gebruik van de slootkanten en het grasland (veldinventarisatie uitgevoerd door Stichting Natuurbeheer Hoekschewaards Landschap,
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
35
2005). De sloten, opgaande begroeiing in en rond het projectgebied vormen naar verwachting ook het leefgebied van algemene soorten als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad. Vissen Het Natuurloket geeft aan dat er redelijk onderzoek is gedaan binnen de betreffende kilometerhokken naar vissen. Gezien de voorkomende biotopen (de Keen en sloten binnen het plangebied), is de kans dat kleine modderkruiper (zwaar beschermd), grote modderkruiper en bittervoorn voorkomen binnen het plangebied niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissoorten zijn niet te verwachten binnen het plangebied. Overige soorten Beschermde reptielen en insecten zijn hier niet te verwachten. In de onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel 4.6 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime vrijstellingsregeling Ffw licht beschermde soorten
ontheffingsregeling Ffw zwaar beschermde soorten
categorie 1
categorie 2
categorie 3
dotterbloem en zwanenbloem
alle soorten inheemse vogels
alle vleermuizen
mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, haas, rosse woelmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, woelrat en konijn
kleine modderkruiper
grote modderkruiper en bittervoorn
groene kikker, bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad
Toetsing Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied grenst wel aan een gebied dat is aangewezen als Vogelrichtlijngebied (Natura 2000) en deel uitmaakt van de PEHS, het betreft hier 'Oudeland van Strijen'. Aangezien het hier consoliderend plan betreft, worden er geen ingrepen mogelijk gemaakt die een significant effect hebben op de betreffende beschermde natuurgebieden. Het plan laat geen grootschalige nieuwe infrastructuur, bebouwing of ingrijpende wijzigingen in de (watergangen) waterhuishouding toe. De gunstige staat van instandhouding van de betreffende natuurgebieden wordt derhalve niet geschaad. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelin-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
36
Sectorale aspecten
gen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst gebouwen worden aangepast, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het kappen van bomen, waarbij te beschermen plant- of diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) te laten starten. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd; nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep; nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft. Indien vaste groei-, rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van zwaar beschermde soorten, als genoemd in categorie 2 en 3 (tabel 4.6), aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van nader veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door (kleine) ontwikkelingen, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie. Indien de vereiste maatregelen worden genomen, zal de gunstige staat van instandhouding van deze soorten niet in gevaar komen, temeer daar deze allen regionaal en landelijk vrij algemeen zijn. Het verlenen van ontheffing kan daarom in alle redelijkheid worden verwacht. Conclusie Binnen het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve staat de Natuurbeschermingswet het plan niet in de weg. Voor de Flora- en faunawet geldt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) gestart dienen te worden. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen: nesten van kraaiachtigen, roofvogelsoorten en zwaluwen (zie onder soortenbescherming). Indien vaste groei-, rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van zwaar beschermde soorten, als genoemd in categorie 2 en 3 (tabel 4.6), aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van nader veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door (kleine) ontwikkelingen, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie. Indien de vereiste maatregelen worden genomen, zal de gunstige staat van instandhouding van deze soorten niet in gevaar komen, temeer daar deze allen regionaal en landelijk vrij algemeen zijn. Het verlenen van ontheffing kan daarom in alle redelijkheid worden verwacht.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Sectorale aspecten
4.4.
37
Archeologie
Regelgeving en beleid Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Monumentenwet, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 2008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening 2000/2002, het Structuurschema Groene Ruimte 2, een brief van de Staatssecretaris van OC&W aan de Tweede Kamer van 17 april 2000, de herziene Monumentenwet 2006 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W. Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Figuur 4.4 Archeologische waarden kaart met plangebied Onderzoek De Cultuurhistorische Waardenkaart Zuid-Holland (geraadpleegd via chs.zuid-holland.nl) laat zien dat een deel van het plangebied gelegen is binnen terrein met een zeer grote kans (donkerbruin) op archeologische sporen (stads- of dorpskern) en een deel binnen terrein met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen (bruin). Ook is een deel van het plangebied gelegen binnen een terrein van hoge archeologische waarde (geel op de kaart).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
38
Sectorale aspecten
Conclusie Omdat het hier een consoliderend plan betreft, zijn er geen verstorende bodemwerkzaamheden te verwachten. Indien er verstorende bodemwerkzaamheden uitgevoerd worden, dient voorafgaand aan de ontwikkeling een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd voor die gebieden die op de kaart als donkerbruin, bruin of geel gebied aangegeven zijn. Indien het gaat om gebieden die binnen het lichtbruine gebied vallen geldt geen onderzoeksplicht, mits mogelijke toekomstige grondwerkzaamheden geen invloed hebben op nabijgelegen terreinen met een donkerbruin, bruin of gele kleur.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5. Juridische planbeschrijving
5.1.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding (voorheen plankaart) en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt in de volgende paragraaf beschreven. Het plan kenmerkt zich door het gebruik van bestemmingen waarmee de huidige functies zijn vastgelegd. In paragraaf 5.2 en 5.3 is een beschrijving gegeven van de wijze van bestemmen en is een toelichting gegeven op de regeling.
5.2.
Wijze van bestemmen
De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een bestemmingsplansystematiek, waarbij de bestaande ruimtelijke structuur het uitgangspunt vormt. De bestemmingen zijn op de verbeelding opgenomen in overeenstemming met de aanwezige functies. De meest voorkomende functie is het wonen. Op de verbeelding zijn de woningen, met bijbehorende (woon)percelen opgenomen binnen de bestemming Wonen en is middels de planregels de situering van de woningen geregeld. Voortuinen en (delen van) zijtuinen dienen vrij te blijven van gebouwen. Tevens zijn op de kaart de maximale goothoogten opgenomen. Naast de woonfunctie komen in het plangebied onder andere de functies bedrijven, verkeer, groen en water voor. De wegen, trottoirs, (openbare) parkeerplaatsen, niet-structurele groenstroken en overig straatmeubilair zijn opgenomen binnen de bestemming Verkeer. De structurele groenstroken zijn opgenomen binnen de bestemming Groen. De in het plangebied voorkomende hoofdwatergangen hebben de bestemming Water gekregen. De bijbehorende bouw- en gebruiksbepalingen van deze bestemmingen komen kort in paragraaf 5.3 aan bod.
5.3.
Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, regels en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en de slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
40
Juridische planbeschrijving
5.3.1. Inleidende regels Artikel 1 Begrippen In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Artikel 2 Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3.2. Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch Binnen het plangebied komen nog enkele agrarische gronden voor. Deze gronden zijn in gebruik voor veeteelt en akkerbouw. Andere vormen van agrarisch gebruik is binnen de bestemming niet toegestaan. Binnen de bestemming mag per bestemmingsvlak in totaal 50 m² aan gebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Op één perceel binnen het plangebied is in lijn met het vorige bestemmingsplan Over de Keen een uitzondering gemaakt middels een aanduiding 'maximumoppervlakte (bvo)(m²)'. Ter plaatse mag tot een oppervlakte van 120 m² worden gebouwd. Artikel 4 Bedrijf In het plangebied komen verschillende losliggende bedrijven voor. Rondom deze terreinen is met name woningbouw aanwezig. Gezien de menging van kleine bedrijven en het woongebied is in verband met de algemene toelaatbaarheid in de planregels opgenomen dat binnen de bestemming uitsluitend bedrijven zijn toegestaan uit categorie B1 en B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Binnen de bestemming Bedrijf komen tevens enkele bedrijfswoningen voor. In de planregels is geregeld dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) één bedrijfswoning gerealiseerd mag worden. Voor de gebouwen is op de verbeelding de goothoogte aangegeven en is het maximale bebouwingspercentage opgenomen. Voor de bedrijfslocaties is de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemmingen Wonen en Tuin. Dit met inachtneming van enkele randvoorwaarden. Een randvoorwaarde is dat woningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een toename van het aantal woningen is niet toegestaan. Artikel 5 Groen De waardevolle groenstroken zijn bestemd voor Groen. Het gaat hier met name om de stroken rondom de voorkomende watergangen. Daarnaast zijn enkele andere groenplekken als Groen bestemd. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m. Tevens zijn speelvoorzieningen, voet- en fietspaden binnen de bestemming Groen opgenomen. Artikel 6 Maatschappelijk Aan de noordzijde van het plangebied is een verzorgingstehuis aanwezig. Eveneens bevindt zich binnen het plangebied een basisschool en gebouwen voor de gezondheidszorg. De gronden hiervan zijn bestemd als Maatschappelijk. Ter plaatse van het verzorgingstehuis aan de Waleweg is de aanduiding 'Wonen' opgenomen om de ter plaatse aanwezige woonzorgeenheden mogelijk te maken. Er mag hier uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven wat de maximale goothoogte is. In de planregels is op-
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planbeschrijving
41
genomen dat ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-1 uitsluitend dienstgebouwen zijn toegestaan. Dit in verband met hinder vanwege het naastgelegen kassenbedrijf. Artikel 7 Recreatie - Dagrecreatie Het in het plangebied voorkomende veld is bestemd voor Recreatie - Dagrecreatie. Binnen de bestemming wordt jaarlijks een natuurijsbaan aangelegd. Buiten het winterseizoen wordt het veld gebruikt als voetbalveld. Daarnaast wordt het veld gebruikt als evenemententerrein. Bij gebruik van het terrein voor evenementen zijn gedurende de periode van het evenement tevens kampeermiddelen toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag ten hoogste 250 m² mag bedragen en gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 m. Artikel 8 en 9 Tuin-1 en Tuin-2 Voor de tuinen die zijn gelegen aan de voor- en zijkant van de woningen binnen de bestemming Wonen is de bestemming Tuin-1 opgenomen. Binnen de bestemming zijn erfafscheidingen tot een hoogte van 1 m en andere bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, tot een hoogte van 2 m toegestaan. Vlaggenmasten tot een hoogte van 9 m vormen hierop een uitzondering. Op verschillende locaties binnen het plangebied komen tevens aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor aan de voorzijde van de woning. Voor deze locaties is de bestemming Tuin-2 opgenomen. Binnen deze bestemming is het toegestaan om aan- en uitbouwen en bijgebouwen te realiseren tot maximaal 50% van de bij het hoofdgebouw behorende gedeelte van de voortuin. Hierbij wordt een maximale goothoogte aangehouden van de hoogte van de eerste verdieping van het aangrenzende hoofdgebouw vermeerderd met 25 cm. Artikel 10 Verkeer De wegen binnen het plangebied krijgen de bestemming Verkeer. Verder vallen binnen deze bestemming de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen van het gebied. Artikel 11 Water De hoofdwatergangen die door het plangebied heenlopen zijn bestemd voor Water. Binnen de bestemming zijn slechts steigers en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 3 m. Steigers mogen uiterlijk 1,5 m uit de oever steken. Overige watergangen die in het plangebied voorkomen zijn binnen de overige bestemmingen mogelijk gemaakt. Artikel 12 Wonen Hoofdgebouwen De meest voorkomende functie in het plangebied is het wonen. Hierbij worden verschillende vormen van wonen onderscheiden. Zoals aaneengebouwde woningen, twee-aaneengebouwde woningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen. Binnen de bestemming Wonen zijn voor diverse woonsoorten bouwaanduidingen opgenomen. Hierbij is een verschil gemaakt tussen vrijstaande woningen (vrij), twee-aaneengebouwde woningen (tae) en gestapelde woningen (gs). Op gronden zonder aanduiding zijn aaneengebouwde woningen toegestaan. Deze bouwaanduidingen zijn met name relevant voor de bouwmogelijkheden en het behouden van het ruimtelijk beeld. De woningen dienen te worden gebouwd op de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens of op ten hoogste een afstand van 3 m hiervan. Voor de verdere situering van het hoofdgebouw dient een afstand aangehouden te worden van ten minste 8 m tot de achterste perceelsgrens. Daarnaast moet
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
42
Juridische planbeschrijving
voor vrijstaande hoofdgebouwen een afstand van ten minste 3 m aan één zijde en 5 m aan de andere zijde van de zijdelingse perceelsgrens worden aangehouden. Voor aaneengebouwde hoofdgebouwen geldt een afstand van ten minste 1,5 m aan de niet-aaneengebouwde zijde. Met dien verstande dat de zijgevels van de hoofdgebouwen op de straathoeken niet voor de voorgevel van de hoofdgebouwen die op de hoek staan mogen liggen. Voorts bedraagt de diepte van een woning bedraagt ten hoogste 15 m. De maximale goothoogte die aangehouden moet worden is aangegeven op de verbeelding. Voor wat betreft de bouwregels zijn enkele ontheffingsmogelijkheden opgenomen om, onder voorwaarden, de situering van het hoofdgebouw op het perceel te wijzigen. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlak van ten hoogste 65 m². Hierbij moet ten minste een afstand worden aangehouden van 2,5 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw. Uitzondering hierop is dat bij vrijstaande woningen een afstand van 5 m aangehouden dient te worden. Voor garages geldt dat een afstand van ten minste 5 m tot aan de bestemming Verkeer aangehouden dient te worden. Hiervoor is tevens een ontheffing opgenomen om de afstand te verkleinen, mits het aantal parkeerplaatsen niet wordt beperkt. De maximale goothoogte van aan- en uitbouwen van woningen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, vermeerderd met maximaal 0,25 m. Voor bijgebouwen geldt een maximale goothoogte van 3 m. Overige aanduidingen Op een enkele plaats is de aanduiding 'tuin' opgenomen. Op deze gronden gelden ten opzichte van de tuinbestemmingen afwijkende regels voor wat betreft het oppervlak aan aanen uitbouwen en bijgebouwen. Binnen het plangebied is op de Nieuwestraat een detailhandelsvestiging aanwezig. Hierbij wordt tevens ook gewoond. Voor deze locatie is de aanduiding 'detailhandel' opgenomen. Tevens is een aanduiding opgenomen voor garages binnen het plangebied die niet aan een perceel zijn verbonden. Deze mogen enkel worden gebruikt als garage of als bergplaats en de maximale goothoogte bedraagt 3 m. Artikel 13 Waarde - Archeologie Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gehanteerd voor de gebieden die zijn gekenmerkt als gebieden met een bijzondere archeologische regime vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen en voorwerpen. In het gebied met Waarde - Archeologie dient een archeologisch onderzoek ten behoeve van een aanlegvergunning te worden uitgevoerd indien de ontwikkeling een oppervlakte heeft van minimaal 100 m² of waar het een ontwikkeling betreft die dieper reikt dan 30 cm beneden het maaiveld. Artikel 14 Waarde - Landschap Ter bescherming van de in het plangebied voorkomende landschappelijke waarden is de dubbelbestemming Waarde - Landschap opgenomen. Het betreft hier enkele watergangen. Voor deze gronden geldt een aanlegvergunningenstelsel. Het realiseren van gebouwen is hier niet toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is alleen mogelijk na vergunningverlening.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Juridische planbeschrijving
43
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming) De waterkeringen in het plangebied zijn bestemd voor Waterstaat - Waterkering. Bij de waterkering behoren beschermingszones. Dit kunnen diverse zones zijn zoals de kernzone, de 1e of 2e beschermingszone. In overleg met de waterbeheerder wordt bepaald welke van deze zones planologische relevant zijn. Deze zones zijn op de verbeelding vastgelegd en voorzien van een beschermende regeling zoals opgenomen in artikel 15.
5.3.3. Algemene regels Artikel 16 Antidubbeltelregel Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Artikel 17 Algemene bouwregels Overschrijding bouwgrenzen De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Bestaande afstanden en andere maten In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten. Het negeren van deze bestaande maten zou betekenen dat het betrokken gebouw onder het overgangsrecht valt, met alle gevolgen van dien (alleen gedeeltelijk vernieuwen of veranderen, alleen herbouw na calamiteit etc.). Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Overgangsrecht is immers alleen aan de orde, wanneer te verwachten is dat het betrokken gebouw gedurende de looptijd van het bestemmingsplan zal worden geamoveerd. Het onder het overgangsrecht brengen zou ook tot praktische complicaties leiden, aangezien dan onduidelijk is of bijvoorbeeld het gehele gebouw onder het overgangsrecht valt of alleen dat gedeelte waarmee de betrokken maten worden overschreden. Om dit soort verwikkelingen te voorkomen, is in artikel 17 een regeling opgenomen die voorkomt dat overgangsrecht van toepassing is, indien de gestelde maxima of minima niet met de bestaande situaties in overeenstemming zijn. Uiteraard geldt de betrokken regeling niet indien een bestaand bouwwerk wordt afgebroken en op een andere plek wordt herbouwd. In dat geval gelden de als maximaal of minimaal gestelde maten onverkort. Voorts is de regeling uitsluitend van toepassing ter plaatse van de reeds bestaande afwijking. Dit houdt in dat indien een gebouw dat bijvoorbeeld volgens de reguliere planregels te dicht op de zijdelingse perceelgrens is gebouwd, wordt vergroot, de regeling niet van toepassing is. Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Dit is het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, in casu de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
44
Juridische planbeschrijving
Artikel 18 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Bij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Artikel 18 voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn. Artikel 19 Algemene ontheffingsregels Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene ontheffingsbevoegdheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de ontheffing. Artikel 20 Algemene wijzigingsregels In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen. Artikel 21 Algemene procedureregels Ten aanzien van de ontheffingsbevoegdheden is een algemeen procedureregel opgenomen. In dit artikel is een voorbereidingsprocedure opgenomen die afwijkt van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerpbesluit bij een ontheffing dient twee weken ter inzage te worden gelegd. De uniforme voorbereidingsprocedure uit de Awb gaat uit van een termijn van zes weken. Artikel 22 Werking wettelijke regelingen In dit artikel is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
5.3.4. Overgangs- en slotregels Artikel 23 Overgangsrecht Bouwwerken In lid 23.1 is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met ontheffing van burgemeester en wethouders. Gebruik De eerste drie subleden van lid 23.2 zijn de (reducerende) overgangsregels opgenomen met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is. Artikel 24 Slotregel Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
6. Uitvoerbaarheid
6.1.
Economische uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in nieuwe uit te voeren werken of werkzaamheden. Er is wel sprake van het overnemen van bestaande bouwrechten uit vorige bestemmingsplannen (ten behoeve van incidentele woningen). In alle gevallen betreft het particuliere kavels. De kosten voor de bouw, aansluiting op de riolering enzovoorts, zijn voor de burger/verzoeker/ontwikkelaar. Derhalve is onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege gelaten en behoeft in het kader van de Wet ruimtelijke ordening geen exploitatieplan opgesteld te worden.
6.2.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van de inspraakverordening van de gemeente Strijen zal het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode worden ingezetenen en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om (mondeling of schriftelijk) zijn of haar reactie aan het college van burgemeester en wethouders bekend te maken. Gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan, waarbij geen nieuwe bouwmogelijkheden worden mogelijkheid gemaakt, zal worden afgezien van een inspraakavond. De ingediende inspraakreacties zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden samengevat en van een beantwoording worden voorzien.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
bijlagen bij de toelichting
Bijlage
1. Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
B1.1. Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid; geur; stof; gevaar (met name brand- en explosiegevaar). Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
B1.2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' Algemeen In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) zijn twee VoorbeeldStaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'. De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
2
Bijlage 1
die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria. Functiemengingsgebieden In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan: stadscentra, dorpskernen en winkelcentra; horecaconcentratiegebieden; zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen; (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast. Kenmerken van de activiteiten De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om: kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid; bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt; activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden. De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. In de SvB 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast: In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan1). De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten2) van deze activiteiten.
1) De VoorbeeldStaat 'functiemenging' van de VNG-publicatie omvat alle denkbare hinderlijke functies waaronder, naast bedrijven, ook horeca, kantoren, en dienstverlening. 2) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
-
3
In de SvB 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
Categorie-indeling Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet. Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan.1) De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
B1.3. Flexibiliteit De SvB 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch via een ontheffing kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid 1) Dit betreffen bedrijven die in de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' uit de VNG-uitgave voor alle milieuaspecten een richtafstand van maximaal 30 m hebben ten opzichte van een rustige woonwijk en voor het aspect gevaar zelfs een richtafstand van 10 m. Dergelijke bedrijven worden in de bestemmingsplanpraktijk, ook onder de oude VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2001), direct naast woningen in een gemengd gebied toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
4
Bijlage 1
beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een ontheffing kan toestaan. Om deze ontheffing te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. Voor de concrete toetsing van een verzoek om ontheffing wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. SBI 93/SvB f okt. 2007
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage
2. Onderzoek luchtkwaliteit
B2.1. Beleidskader en normstelling In paragraaf 4.1.6 zijn de hoofdpunten van de geldende wetgeving voor luchtkwaliteit beschreven. In deze bijlage worden enkele aanvullende punten uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (Wlk) nader benoemd en wordt aandacht besteed aan het onderzoek luchtkwaliteit. Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen Maatgevende stoffen langs wegen Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de Wlk veroorzaakt1). Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang. Andere stoffen uit de Wlk hebben een beperkte invloed op de luchtkwaliteit bij wegen en worden daarom bij deze toetsing buiten beschouwing gelaten. Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 Op grond van de Wlk is bepaald dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid, bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. Aangegeven is hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Strijen bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 5 μg / m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. De Regeling omvat eveneens regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende situaties (binnenstedelijk, buitenstedelijk en industriële bronnen), per situatie is bepaald welke Standaard Rekenmethode (SRM) gebruikt mag worden. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM.
1) Uit ervaring blijkt dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van stikstofdioxide in Nederland pas wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie boven 82 µg/m³. Dergelijke concentraties zijn niet te verwachten in en om het projectgebied en uit onderstaande berekeningen blijkt dat de concentraties aanzienlijk lager zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
2
Bijlage 2
Besluit en Regeling 'niet in betekenende mate' 2007 In het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' is exact bepaald in welke gevallen een project niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Woningbouwprojecten waarbij sprake is van niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij 1 ontsluitingsweg en niet meer dan 3.000 nieuwe woningen bij 2 ontsluitingswegen (met gelijkmatige verkeersverdeling) hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wlk. Binnen het plangebied is geen sprake van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat er geen sprake zal zijn van bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving.
B2.2. Onderzoek luchtkwaliteit Uitgangspunten onderzoek luchtkwaliteit Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en heeft daarom geen (negatieve) gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit binnen het plangebied. Onderzoeksmethode De luchtkwaliteit als gevolg van de nabijgelegen weg is berekend met behulp van het CAR II-programma1). Het CAR II-programma geldt als het standaardrekenprogramma voor luchtkwaliteit in binnenstedelijke situaties met enige vorm van bebouwing. Het projectgebied en zijn omgeving wordt als zodanig aangeduid.
Onderzoek luchtkwaliteit In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied onderzocht. Relevant in dit kader is meest maatgevende weg, de Trambaan (N491). Indien direct langs deze weg voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wlk, kan zonder verdere berekeningen geconcludeerd worden dat dit ook het geval is binnen het gehele plangebied. Invoergegevens De verkeersintensiteiten op de Trambaan zijn weergegeven in tabel B2.1. De gegevens zijn gebaseerd op tellingen van de gemeente uit 2006 waarbij een autonome groei van 1,5% is gehanteerd. Tabel B2.1 Verkeersintensiteiten (in mvt/etmaal) straatnaam Trambaan (N491)
2008
2010
2018
10.500
11.000
12.000
In het CAR II-programma wordt daarnaast nog een aantal basisgegevens ingevoerd, zoals de Rijksdriehoekscoördinaten voor het wegvak, de voertuigverdeling op de relevante wegen, de gemiddelde snelheid op deze wegen en het wegprofiel (wel/niet veel bomen en/of gebouwen). Conform de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit wordt de concentratie van stikstofdioxiden (NO2) en fijn stof (PM10) bepaald op maximaal 10 m van de wegrand. Bij het berekenen van de luchtkwaliteit met behulp van CAR II is deze afstand verrekend in de aan te houden afstand tot de wegas. Deze invoergegevens zijn weergegeven in tabel B2.2. Voor de Trambaan is uitgegaan van 0 parkeerbewegingen.
1) Calculation of Air pollution from Road traffic-programma II, versie 6.1.1, juli 2007.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2
3
Tabel B2.2 Invoergegevens straatnaam
Trambaan (N491)
RD-coördinaten X
Y
97375
418100
voertuigverdeling (licht/middel/zwaar)
0,8725 / 0,0833 / 0,0442
wegtype
snelheidstype
bomenfactor
afstand tot de wegas (m)
3a
stadsverkeer met minder congestie
1
5
Resultaten onderzoek luchtkwaliteit In tabel B2.3 zijn de resultaten van de berekeningen direct langs de relevante wegen voor 2008, 2010 en 2018 vermeld. Hierbij is reeds rekening gehouden met de aftrek van de zeezoutbijdrage bij fijn stof. Tabel B2.3 Berekeningsresultaten luchtkwaliteit verkeersaantrekkende werking straatnaam
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (in µg/m³)
fijn stof (PM10) jaargemiddelde (in µg/m³)
fijn stof (PM10) 24-uurgemiddelde (aantal overschrijdingen per jaar)
31,1 *
22,7
11
27,9
21,1
6
21,6
19,1
2
in 2008 Trambaan (N491) in 2010 Trambaan (N491) in 2018 Trambaan (N491) *
Deze grenswaarde is in 2008 nog niet in werking getreden.
Conclusie Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat in alle onderzochte jaren ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden op 5 m afstand van de rand van de onderzochte weg. Er wordt derhalve aan de Wlk voldaan. Toetsing ter plaatse van de beoogde ontwikkeling Aangezien op 5 m van de rand van de onderzochte weg wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wlk die in de betreffende onderzochte jaren van toepassing zijn, zal dit ook binnen het gehele plangebied het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen worden immers lager naarmate de locatie verder van de wegas ligt. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling ruimschoots wordt voldaan aan alle grenswaarden uit de Wlk. De Wlk staat de uitvoering van het project niet in de weg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
regels
Inhoud van de regels Hoofdstuk 1
Inleidende regels
Artikel 1 Artikel 2
Begrippen Wijze van meten
3 6
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
7
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
Agrarisch Bedrijf Groen Maatschappelijk Recreatie - Dagrecreatie Tuin-1 Tuin-2 Verkeer Water Wonen Waarde - Archeologie Waarde - Landschap Waterstaat - Waterkering
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
blz. 3
7 8 10 10 11 11 12 12 13 14 17 19 20
Hoofdstuk 3
Algemene regels
21
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
Antidubbeltelregel Algemene bouwregels Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Algemene ontheffingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels Werking wettelijke regelingen
21 21 22 22 22 22 23
16 17 18 19 20 21 22
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
25
Artikel 23 Artikel 24
Overgangsrecht Slotregel
25 26
Bijlage: 1. Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
2
Inhoud van de regels
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
1.1. plan het bestemmingsplan Noord en Over de Keen van de gemeente Strijen. 1.2. bestemmingsplan de geometisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0617.0001211 1361400 met de bijbehorende regels en bijlagen. 1.3. aanduiding een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4. aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5. aan- en uitbouw een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.6. aan-huis-gebonden beroep het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend. 1.7. achtererf de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. 1.8. agrarisch bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in: a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt; b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
4
Inleidende regels
1.9. bebouwing een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.10. bedrijf een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen. 1.11. bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein. 1.12. bedrijfsvloeroppervlakte de totale vloeroppervlakte aan een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten. 1.13. bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet. 1.14. bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak. 1.15. bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.16. Bevi-inrichtingen bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 1.17. bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.18. bouwgrens de grens van een bouwvlak. 1.19. bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.20. bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.21. bijgebouw een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Inleidende regels
5
1.22. evenementen gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur. 1.23. hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.24. hoofdverblijf de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene(n) en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid. 1.25. kampeermiddelen niet als bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. 1.26. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van artikel 2.1. lid 1 en 2 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. 1.27. nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.28. overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en van ten hoogste één wand. 1.29. peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.30. Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt. 1.31. voorgevel de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 1.32. Wgh-inrichtingen bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. 1.33. zijerf de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
6
Inleidende regels
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1. afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2. bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.4. goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.5. inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.6. oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3
Agrarisch
3.1. Bestemmingsomschrijving De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1.8 en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en voet- en fietspaden. 3.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 3.2.1. Gebouwen en overkappingen a. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m; b. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste 50 m²; c. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (BVO)(m²)' de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen ten hoogste 120 m²; d. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m; e. het bouwen van kassen is niet toegestaan. 3.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
8
Bestemmingsregels
Artikel 4
Bedrijf
4.1. Bestemmingsomschrijving De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven uit ten hoogste categorie B2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'; b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen; c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens bedrijfswoningen; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen. 4.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 4.2.1. Bedrijfsgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte; c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het betreffende gedeelte van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het gedeelte van het bouwvlak waarvoor geen maatvoeringsaanduiding is aangegeven; d. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 1 m. 4.2.2. Bedrijfswoningen a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan; b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte; c. de afstand van bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m; d. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 250 m²; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m; f. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m. 4.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m. 4.3. Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning'; b. op zichzelf staande detailhandel of kantoren zijn niet toegestaan; c. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan; d. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
e.
9
opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 5 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan.
4.4. Ontheffing van de gebruiksregels 4.4.1. Ontheffing van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 4.1: a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 4.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd; b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd; c. bij toepassing van ontheffing zoals bedoeld in dit lid onder a en b, dient vooraf schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de milieudeskundige omtrent de aard van het bedrijf en de invloed daarvan op de omgeving. 4.5. Wijzigingsbevoegdheid naar Wonen en Tuin Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemming Bedrijf te wijzigen in de bestemmingen Wonen en Tuin, met inachtneming van de volgende regels: a. de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend van toepassing, indien sprake is van bedrijfsbeeindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf; b. woningen (hoofdgebouwen) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning'; c. het aantal woningen mag niet toenemen; d. voorafgaand aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid dient te zijn aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
10
Bestemmingsregels
Artikel 5
Groen
5.1. Bestemmingsomschrijving De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden; b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. 5.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsgebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 15 m², worden gebouwd; b. de bouwhoogte van nutsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 6
Maatschappelijk
6.1. Bestemmingsomschrijving De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. cultuur, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening, overheidsvoorzieningen, religie en verenigingsleven; b. een verzorgingshuis; c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': alsmede voor het wonen in relatie tot de ter plaatse aanwezige maatschappelijke voorzieningen; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 6.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 6.2.1. Gebouwen a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. per bouwperceel is het toegestaan om 1 bedrijfswoning te realiseren met een inhoud van ten hoogste 500 m3; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1', zijn uitsluitend dienstgebouwen, zoals bergingen, garages en keukens toegestaan; d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte. 6.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
Artikel 7
11
Recreatie - Dagrecreatie
7.1. Bestemmingsomschrijving De voor Recreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. sportvoorzieningen; b. evenementen en daarmee samenhangende kampeermiddelen; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelvoorzieningen, wandelpaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 7.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 7.2.1. Gebouwen a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m; c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 250 m². 7.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 7.3. Specifieke gebruiksregel Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel: kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van evenementen en uitsluitend voor de duur van de evenementen.
Artikel 8
Tuin-1
8.1. Bestemmingsomschrijving De voor Tuin-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. 8.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m; c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 9 m; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
12
Bestemmingsregels
Artikel 9
Tuin-2
9.1. Bestemmingsomschrijving De voor Tuin-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. 9.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 9.2.1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen a. op deze gronden mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd behorende bij het bij het perceel behorende hoofdgebouw; b. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen, behorende bij het perceel behorende hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw behorende gedeelte van het bestemmingsvlak; c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m; d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m. 9.2.2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 9 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 10 Verkeer 10.1. Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden; b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water. 10.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden bouwd, en nutsgebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 15 m², worden bouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt hoogste 3 m.
211.13614.00
gegevan ten
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
13
Artikel 11 Water 11.1. Bestemmingsomschrijving De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding. 11.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. steigers mogen ten hoogste 1,5 m uit de oever worden gebouwd; c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
14
Bestemmingsregels
Artikel 12 Wonen 12.1. Bestemmingsomschrijving De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel; c. ter plaatse van de aanduiding 'garages': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van woningen; d. ter plaatse van de aanduiding 'tuin': uitsluitend tuinen behorende bij de aangrenzende hoofdgebouwen; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water. 12.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 12.2.1. Algemeen a. de gezamenlijke oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 60% van het perceel met een maximum van 250 m²; b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a mag de gezamenlijke oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bij vrijstaande woningen ten hoogste 40% van het perceel bedragen; c. het bepaalde in dit lid onder a is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'; d. ter plaatse van de aanduiding 'garages' mogen uitsluitend garages en bergplaatsen worden gebouwd met een goothoogte van ten hoogste 3 m. 12.2.2. Hoofdgebouwen a. het aantal woningen binnen een bestemmingsvlak, voor zover aangegeven op de kaart, bedraagt niet meer dan het aantal aangegeven woningen binnen het desbetreffende bestemmingsvlak; b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan; c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': zijn uitsluitend twee-aaneen en vrijstaande woningen toegestaan; d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan; e. ter plaatse van andere gronden dan bedoeld in dit lid onder b, c en d, zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan; f. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gebouwen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; g. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte; h. de voorgevel van een hoofdgebouw dient gebouwd te worden in de naar de ontsluitende weg gekeerde bestemmingsgrens of binnen een afstand van 3 m achter deze begrenzing; indien er meerdere naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen zijn, dan dient de bestemmingsgrens te worden aangehouden waarin de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande voorgevel is gebouwd; i. de diepte van hoofdgebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', bedraagt ten hoogste 15 m;
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
j. k.
l.
15
de afstand van hoofdgebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', tot de achterste perceelgrens bedraagt ten minste 8 m; de afstand van hoofdgebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt: 1. bij vrijstaande hoofdgebouwen aan één zijde ten minste 3 m en aan de andere zijde ten minste 5 m; 2. bij aaneengebouwde hoofdgebouwen aan de zijde waar de woning niet aaneengebouwd is ten minste 1,5 m; een en ander met dien verstande dat zijgevels van hoofdgebouwen op straathoeken niet mogen liggen voor de voorgevel van de hoofdgebouwen die om de hoek staan; bij aaneengebouwde hoofdgebouwen mag de achtergevel ten hoogste 2,5 m naar achteren liggen ten opzichte van de achtergevel van het aangrenzende hoofdgebouw.
12.2.3. Aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen a. de afstand van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 2,5 m; b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a bedraagt bij vrijstaande woningen de afstand van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 5 m; c. de afstand van de voorzijde van garages tot de bestemming Verkeer bedraagt ten minste 5 m; d. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het zij- en achtererf mag niet meer bedragen dan 65 m², met dien verstande dat de oppervlakte van dierenverblijven niet meer mag bedragen dan 10 m²; e. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder d is ter plaatse van de aanduiding 'tuin' een totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan van ten hoogste 20 m²; f. op de gronden tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens aan de zijde waar de afstand van 5 m, als bedoeld in lid 12.2.2 onder k sub 1, dient te worden aangehouden, zijn geen bijgebouwen en aan- en uitbouwen toegestaan; g. voor zover bijgebouwen en aanbouwen niet in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, moet de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m bedragen; een en ander met dien verstande dat zijgevels van bijgebouwen en aanbouwen op straathoeken niet mogen liggen voor de voorgevel van de hoofdgebouwen die om de hoek staan; h. aan de zijden waar aan- of uitbouwen of bijgebouwen niet aan een ander gebouw wordt gebouwd, bedraagt de afstand tot het naastgelegen gebouw ten minste 1 m; i. de achtergevel van aanbouwen bij aaneengebouwde hoofdgebouwen mag niet meer dan 2,5 m naar achteren liggen ten opzichte van de achtergevel van het aangrenzende hoofdgebouw, dan wel de achtergevel van een aanbouw aan het aangrenzende hoofdgebouw, indien een dergelijke aanbouw aanwezig is en bovendien in de onderlinge zijdelingse perceelsgrens is gelegen; j. de goothoogte van bijgebouwen, aanbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat overkappingen plat moeten worden afgedekt; k. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m. 12.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, elders bedraagt ten hoogste 2 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
16
Bestemmingsregels
12.3. Nadere eisen Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen in het belang van lichttoetreding tot en uitzicht vanaf aangrenzende percelen. 12.4. Ontheffing van de bouwregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van: a. het bepaalde in lid 12.2.2 onder j teneinde het mogelijk te maken dat de achtergevel van een hoofdgebouw op een afstand van minder dan 8 m ten opzichte van de achterste perceelsgrens wordt gebouwd voor zover de stedenbouwkundige situatie ter plaatse dat mogelijk maakt en met dien verstande dat dit niet mag leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen; b. het bepaalde in lid 12.2.3 onder a teneinde het mogelijk te maken dat de voorgevel van een aan- of uitbouw minder dan 2,5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd dan wel op één lijn met genoemde voorgevel wordt gebouwd, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot aantasting van het straatbeeld; c. het bepaalde in lid 12.2.3 onder c teneinde een afstand van minder dan 5 m tot de bestemming Verkeer toe te staan indien dit niet tot gevolg heeft dat een aanwezige parkeergelegenheid verloren gaat ter plaatse van de uitrit van de garage; d. het bepaalde in lid 12.2.3 onder i teneinde de genoemde maat van 2,5 m te verruimen tot maximaal 3,5 m, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot aantasting van de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen. 12.5. Specifieke gebruiksregels Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover: a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aanbouwen en bijgebouwen; b. ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien; c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
17
Artikel 13 Waarde - Archeologie 13.1. Bestemmingsomschrijving De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 13.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 13.3. Aanlegvergunning 13.3.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 13.3.2. Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van 13.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 13.2 in acht is genomen;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
18
b. c. d.
Bestemmingsregels
een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
13.3.3. Voorwaarden voor een aanlegvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bestemmingsregels
19
Artikel 14 Waarde - Landschap 14.1. Bestemmingsomschrijving De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) mede bestemd voor de instandhouding van de daar voorkomende natuur- en landschappelijke waarden. 14.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien dit voor de waterhuishouding noodzakelijk is. 14.3. Aanlegvergunning 14.3.1. Aanlegverbod zonder aanlegvergunning Het is verboden op of in de voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; b. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; d. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen; e. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; f. het verwijderen van oevervegetaties. 14.3.2. Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 14.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 14.3.3. Voorwaarde voor een aanlegvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
20
Bestemmingsregels
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering 15.1. Bestemmingsomschrijving De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor de waterkering. 15.2. Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 15.3.
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van lid 15.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; alvorens omtrent het verlenen van ontheffing ten behoeve van de andere bestemmingen te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 16 Antidubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene bouwregels 17.1. Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt; b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt. 17.2. Bestaande afstanden en andere maten 17.2.1. De bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden. 17.2.2. De bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. 17.2.3. In geval van herbouw is het bepaalde in de leden 17.2.1 en 17.2.2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
22
Algemene regels
Artikel 18 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft: a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen; b. brandweeringang; c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d. de ruimte tussen bouwwerken; e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 19 Algemene ontheffingsregels Burgemeester en wethouders kunnen tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend ontheffing verlenen van de regels voor: a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%; b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 20 Algemene wijzigingsregels Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 21 Algemene procedureregels Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen: a. het ontwerpbesluit tot ontheffing ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage; b. de burgemeester maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend; c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen; d. gedurende de onder a genoemde termijn kan eenieder bij burgemeester en wethouders zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit.
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Algemene regels
23
Artikel 22 Werking wettelijke regelingen De wettelijke regelingen waarnaar in de planregels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
24
Algemene regels
211.13614.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht 23.1. Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet egaan; b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%; c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 23.2. Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
26
Overgangs- en slotregels
Artikel 24 Slotregel Deze regels worden aangehaald onder de naam 'regels van het bestemmingsplan Noord en Over de Keen'. Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Strijen in de openbare vergadering van ......
Griffier,
211.13614.00
de voorzitter,
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bijlage bij de regels
Bijlage 1. Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
behorende bij de regels van het bestemmingsplan van de gemeente
Lijst van afkortingen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' < > = cat. e.d. kl. n.e.g.
niet van toepassing of niet relevant kleiner dan groter gelijk aan categorie en dergelijke klasse niet elders genoemd
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
o.c. p.c. p.o. b.o. v.c. u d w j
opslagcapaciteit productiecapaciteit productieoppervlak bedrijfsoppervlak verwerkingscapaciteit uur dag week jaar
211.13614.00
Bijlage 1
OMSCHRIJVING nummer
SBI-CODE
CATEGORIE
2
01
-
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
014
0
Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014
1
- algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m²
B1
014
3
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m²
B1
15
-
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151
0
Slachterijen en overige vleesverwerking:
151
4
- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m²
B2
1552
1
Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m²
B1
1581
0
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, v.c. < 2.500 kg meel/week
B1
1584
0
Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584
1
- cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m²
B1
1584
5
- suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m²
B1
1593 1595
t/m
B1
Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke
17
-
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175
Vervaardiging van textielwaren
B2
176, 177
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
B2
18
-
181
20 203, 205
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT Vervaardiging kleding van leer
B2
-
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
1
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²
204,
205 22
Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
B2 B1
-
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2223
A
Grafische afwerking
2223
B
Binderijen
B1
2224
Grafische reproductie en zetten
B1
2225
Overige grafische activiteiten
B1
223
Reproductiebedrijven opgenomen media
2222.6
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
B1 A
A
24
-
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442
0
Farmaceutische productenfabrieken:
2442
2
- verbandmiddelenfabrieken
26
-
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
2612 2615 262, 263
0
Glas-in-lood-zetterij
B1
Glasbewerkingsbedrijven
B2
Aardewerkfabrieken:
262, 263
1
- vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
267
0
Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267
2
2681
211.13614.00
B1
B1
- indien p.o. < 2.000 m²
B2
Slijp- en polijstmiddelen fabrieken
B2
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
CATEGORIE
OMSCHRIJVING nummer
SBI-CODE
3
28
-
VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/ TRANSPORTMIDDELEN)
281
1a
284
B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m²
- gesloten gebouw, p.o. < 200 m²
B2 B2
2852
2
Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m²
B2
287
B
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m²
B2
30
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30
A
Kantoormachines- en computerfabrieken
33
-
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33
A
Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke
36
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361
2
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m²
B1
B
A
362
Fabricage van munten, sieraden en dergelijke
B1
363
Muziekinstrumentenfabrieken
B1
3661.1
Sociale werkvoorziening
B1
40
-
40
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40
C1 - < 10 MVA
40
D0 Gasdistributiebedrijven:
40
D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A
40
D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C
40
E0
Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40
E2
- blokverwarming
41
-
B1 A B1 B1
WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
41
B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41
B1 - < 1 MW
B1
45
-
BOUWNIJVERHEID
45
3
Aannemersbedrijf of bouwbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m²
B1
Bouwinstallatie algemeen (exclusief spuiterij)
B1
2
Elektrotechnische installatie
B1
-
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
453 453 50 501, 504
502,
5020.4
Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (exclusief plaatwerkerij of spuiterij) B
Autobeklederijen
B1 A
5020.5
Autowasserijen
B1
503, 504
Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
B1
51
-
5134
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Groothandel in dranken
C
5135
Groothandel in tabaksproducten
C
5136
Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk
C
5137
Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen
C
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
Bijlage 1
OMSCHRIJVING nummer
SBI-CODE
CATEGORIE
4
514
Groothandel in overige consumentenartikelen
5148.7
0
Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7
1
- consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton
5153
0
Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153
1
- algemeen
5153
2
- indien b.o. < 2.000 m²
5153.4
4
Zand en grind:
5153.4
6
- indien b.o. < 200 m²
5154
0
Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154
1
- algemeen
5154
2
- indien b.o. < 2.000 m²
C B1 C B1 B1 C B1
5156
Groothandel in overige intermediaire goederen
C
5162
Groothandel in machines en apparaten, opp >= b.o. 2.000 m², exclusief machines voor de bouwnijverheid
C
2
5162
Groothandel in machines en apparaten, opp < 2000 m², exclusief machines voor de bouwnijverheid
B1
517
Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden en dergelijke)
C
52
-
527 60
Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) -
6022 6024
REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
VERVOER OVER LAND Taxibedrijven
0
603
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m²
63
-
DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
6321
3
Caravanstalling
64
-
POST EN TELECOMMUNICATIE
71
B1
Pomp- en compressorstations van pijpleidingen
641
C B1
B1
Post- en koeriersdiensten -
A
C
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711
Personenautoverhuurbedrijven
712
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's)
C
713
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
C
72
-
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72
A
Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke
72
B
Switchhouses
73
-
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 74
B2
A B1
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek -
A
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
7481.3
Foto- en filmontwikkelcentrales
C
7484.4
Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke
A
90 9001
211.13614.00
MILIEUDIENSTVERLENING B
Rioolgemalen
B1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bijlage 1
CATEGORIE
OMSCHRIJVING nummer
SBI-CODE
5
93
-
OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3
A
Wasverzendinrichtingen
B1
SBI 93/SvB f okt. 2007
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
211.13614.00
kaart(en)