Notitie begrip revolverend fonds
Uitgevoerd in opdracht van: Provincie Fryslân
Buck Consultants International Nijmegen, 16 mei 2012
1
Definitie “revolverend fonds”
Publiek revolverende middelen zijn in de regel financiële middelen die na inzet via een (interne of externe1) fondsbeheerder2 op een termijn (van bijvoorbeeld maximaal 10 jaar na beschikbaarstelling) gedeeltelijk, geheel, of meer dan geheel worden terugbetaald en vervolgens terugvloeien naar de verstrekker van die middelen, om eventueel opnieuw te kunnen worden ingezet. Het begrip “revolverend fonds” kent hiermee twee dimensies: Het betreft de inzet van middelen die (gedeeltelijk/geheel/meer dan geheel) terugvloeien naar de verstrekker; De terugkerende middelen kunnen gedurende de looptijd van het fonds weer opnieuw worden ingezet. Het revolverend inzetten van de middelen (dimensie 1) is als voorwaarde gesteld voor een eventueel Energiefonds. Volgens de strikte definitie van revolverendheid vloeien de ingezette middelen in zijn geheel terug naar de verstrekker. In de praktijk wordt vaak een bredere definitie gehanteerd, waarbij al sprake is van revolverendheid indien slechts een deel van de middelen terugkeren. De mate waarin de ingezette middelen revolveren is afhankelijk van tal van factoren, die hieronder verder worden uitgewerkt. De mate waarin de terug gevloeide middelen gedurende de looptijd van het fonds worden geherinvesteerd (dimensie 2), is een beleidskeuze. De provincie kan ervoor kiezen de middelen eenmalig in te zetten en de terugkerende bedragen te laten terugvloeien naar de algemene middelen. Een alternatief is de middelen te laten terugvloeien naar het fonds, waarna ze opnieuw worden ingezet. Met het herinvesteren van middelen kan het fondsbereik worden vergroot en een voortgaande investeringsbron (afhankelijk van de mate van revolverendheid) voor het beoogde beleidsdoel (duurzame energie) worden bereikt. Hier staat tegenover dat er dan minder beleidsturing mogelijk is op de inzet van deze terugvloeiende middelen, indien andere omstandigheden of prioriteiten daarom vragen. Een tussenvariant is een fonds met een beperkte looptijd (bijvoorbeeld 10 jaar), waarbinnen de terugkerende middelen opnieuw worden ingezet, maar na afloop waarvan de resulterende gelden weer beschikbaar komen van de provincie. In de praktijk kan een mix van verschillende revolverende middelen worden ingezet voor financiering van duurzame energie projecten. Het gaat hierbij in hoofdzaak om: Leningen Deelnemingen Garanties 1
Een revolverend fonds kan ofwel intern door de provincie zelf worden beheerd, dan wel door een externe partij. In paragraaf 3 wordt nader op de voor- en nadelen hiervan ingegaan. 2 Op basis van de ambitie om met een Energiefonds gericht en op langere termijn in te zetten op een substantiële extra productie van duurzame energie, wordt er in deze notitie van uitgegaan dat gekozen wordt voor een apart fonds en niet voor het verstrekken van financiële middelen per project. die afzonderlijk op de balans van de provincie worden opgenomen.
Buck Consultants International
1
Het verstrekken van een lening heeft een direct revolverend karakter. De middelen worden uitgeleend, waarvoor periodiek een vergoeding wordt betaald (rente) en welke gedurende de looptijd weer wordt terugbetaald (aflossing). Daarbij kunnen de voorwaarden waaronder een lening wordt verstrekt, uiteenlopen. Vaak verstrekken overheden leningen onder zachte voorwaarden, waarbij men bijvoorbeeld geen zekerheden en/of lagere rente vraagt. Bij een achtergestelde lening plaatst de betreffende verstrekker zich bij falen achter de andere (gewone) schuldeisers, maar voor de aandeelhouders of vennoten. Voor de betreffende onderneming versterkt de achtergestelde lening het eigen vermogen, waardoor ze aantrekkelijker wordt voor banken of investeerders. De verstrekker van de achtergestelde lening loopt een hoger risico om het verstrekte krediet niet terugbetaald te krijgen, maar compenseert dit meestal door een hogere rente te vragen. Bij deelnemingen participeert de fondsbeheerder in een bedrijf/project. Voor het betrokken bedrijf/project heeft dit als voordelen dat men enerzijds beschikt over extra kapitaal om te investeren en anderzijds het eigen vermogen versterkt waardoor men meer vreemd vermogen kan aantrekken (hefboomwerking). Participatie is revolverend in de vorm van een vast te stellen premie over tijd (dividend) en verzilvering van de waardeontwikkeling van de deelneming bij uittreding (exit). Het is hierbij belangrijk om vooraf een heldere exit strategie te bepalen. Terwijl bij leningen in principe een vast bedrag wordt terugbetaald (aflossing), is dit bij participatie afhankelijk van het succes van het bedrijf/project. Bovendien keert het geld bij een lening veelal sneller terug dan bij een participatie, waardoor het eerder weer opnieuw voor andere projecten kan worden ingezet (en dus sterker revolveert). Een garantie betekent dat de fondsbeheerder voor een onderliggende lening borg staat richting de andere financier(s). Er wordt niet een bedrag geïnvesteerd, maar wel opzij gezet (gereserveerd). Er wordt wel risico gelopen voor het garant gestelde bedrag, mocht het project of de investering niet de beoogde resultaten halen en de onderliggende lening niet (volledig) wordt terugbetaald. Het vergroot de mogelijkheid tot het aantrekken van vreemd kapitaal. Een garantie heeft een revolverend karakter, omdat er een premie voor wordt ontvangen. De waarde van de garantie daalt in de loop van de tijd door aflossing op de onderliggende lening. De garantie loopt af als de onderliggende lening is afgelost. Het vrijkomende bedrag kan dan opnieuw worden ingezet. Binnen een revolverend fonds kan een mix aan instrumenten worden ingezet, met ieder zijn voor- en nadelen. De keuze is onder meer afhankelijk van de aard van de projecten (wel of niet risicovol), financiële situatie en kapitaalbehoefte van de initiatiefnemers, de nagestreefde mate van revolverendheid, en de gewenste beheerslast van het fonds. Daarnaast moet niet worden vergeten dat projecten die voor financiële ondersteuning bij de provincie aankloppen, een bepaalde drempel voor financiering uit de markt kennen. Dat is ook de legitimering van de inzet van fondsmiddelen door de provincie, omdat de provincie juist ontwikkelingen wil stimuleren die zij beleidsmatig belangrijk vindt, maar die niet automatisch door de markt worden opgepakt.
Buck Consultants International
2
2
Revolverendheid op verschillende niveaus
Het basisprincipe achter een revolverend fonds is dat middelen, na aftrek van de overhead kosten voor acquisitie, begeleiding, besluitvorming, control en administratie, revolverend worden ingezet, waarbij er naast aflossing/terugbetaling een premie wordt verkregen over het geïnvesteerd vermogen. Tegelijkertijd is het risico aanwezig dat een deel van de projecten faalt (bijvoorbeeld door technische of -marktproblemen of faillissement van aanvrager), waardoor het geïnvesteerd vermogen (gedeeltelijk) verloren gaat. Figuur 1 geeft een schematische weergave van dit basisprincipe. Figuur 1
Basisprincipe achter een revolverend fonds
Situatie bij aanvang
Inzet van middelen
Fonds einde looptijd
overhead kosten
premie (rente/dividend)
fondsvolume bij aanvang aflossing
failure
In figuur 1 is zichtbaar gemaakt dat de ingebrachte middelen in de loop der jaren in omvang kunnen verminderen door kosten voor het fondsbeheer en het mislukken van initiatieven. Om als fonds toch volledig revolverend te zijn, zullen ander projecten voldoende rendement moeten opleveren. Bij het revolverend inzetten van financiële middelen van de provincie spelen nog meer elementen een rol, zoals in figuur 2 is aangegeven. Voor de mate van revolverend van een fonds zijn verschillende niveaus te onderscheiden, afhankelijk van het al dan niet meenemen van beheerskosten, risicovoorzieningen, gederfde rente omdat de middelen niet op een andere manier worden ingezet, en inflatie. Grofweg kunnen drie situaties worden onderscheiden, namelijk: 1. Meer dan de verstrekte middelen keren terug (omvang van het fonds neemt toe) 2. De verstrekte middelen keren geheel terug 3. De verstrekte middelen keren deels terug
Buck Consultants International
3
Figuur 2
1) 2) 3) 4) 5) 6)
Verschillende niveaus van revolverendheid
Gedeeltelijk revolverend Investeringsvolume nominaal revolverend Investeringsvolume reëel revolverend Behoud nominaal fondsvolume Behoud reëel fondsvolume Volledig marktconform revolverend
Ad 1 Groei fonds (niveau 6) Aangezien een provincie met een revolverend fonds een maatschappelijk belang combineert met het aanpakken van markt- en/of systeemfalen, hoeft een provincie met zo‟n fonds geen winst te maken, in tegenstelling tot commerciële marktpartijen die volledig marktconform opereren. Indien er aanzienlijke kansen op rendement zijn, pakt de markt de projecten zelf wel op en is er geen rol voor de provincie weggelegd. Ad 2 Gelden vloeien geheel terug (niveau 4-5) Voor behoud van een reëel fondsvolume is het nodig dat uit het rendement op leningen, participaties en/of garanties de volgende kosten worden gedekt: Fondsbeheer: werving, selectie, besluitvorming, begeleiding, administratie. Risico premie: vergoeding voor risico dat projecten falen, waardoor verstrekt geld (deels) niet terugvloeit in het fonds. Gederfde rente: verschil tussen de ontvangen rente/dividend/premie uit verstrekte middelen en ontvangen rente als het vermogen regulier zou worden belegd (waarbij de provincie uitgaat van een doelrendement van tenminste 3% op jaarbasis).
Buck Consultants International
4
Inflatie: afname van de bestedingsmogelijkheden door geldontwaarding (wordt bij publieke fondsen vaak buiten beschouwing gelaten, waardoor fonds wel nominaal in stand blijft [= niveau 4], maar niet reëel). Ad 3 Verstrekte middelen keren deels terug (niveau 1-3) Indien bovengenoemde kosten niet worden gedekt, daalt het volume van het fonds. Aangezien overheden bij fondsvorming veelal het behalen van maatschappelijke doelen (bijvoorbeeld energietransitie, innovatie, cultuurbehoud, etc.) voorop stellen en investeren in projecten die voor de markt te onzeker of te weinig rendabel zijn, zullen ze rekening moeten houden met een aanzienlijk percentage van projecten dat faalt, waardoor de beschikbare middelen geleidelijk teruglopen. Factoren die van invloed zijn op de mate van revolverendheid van een fonds zijn onder andere: Pijplijn: hoe meer acquisitie op het vinden van goede projecten moet worden gepleegd, des te hoger de uitvoeringskosten t.o.v. het geïnvesteerd vermogen.. Daarom is het voor de fondsen in Fryslân van belang om vooraf goed te bepalen of er wel voldoende projecten zijn om daar op verantwoorde wijze geld in te steken. Als die pijplijn er nog niet is, dan zullen de acquisitiekosten hoog zijn en als er bovendien onvoldoende „concurrentie‟ is voor de beschikbare middelen, dan is de kans groter dat uiteindelijk zwakkere projecten of initiatieven zullen worden toegelaten. Fondsomvang: hoe groter de fondsomvang, des te lager zijn de gemiddelde uitvoeringskosten van het fondsmanagement t.o.v. het geïnvesteerd vermogen. Voor acquisitie van projecten en het volgen van investeringen is een bepaalde overhead nodig en die kosten zullen relatief lager zijn bij een groter fonds dan bij een fonds van kleinere omvang. Looptijd: Het is belangrijk om vooraf vast te stellen wanneer de resultaten behaald moeten worden. Dat is mede afhankelijk van de aard va de investeringen. Voor kleine bijdragen is een looptijd van 3 jaar niet ongebruikelijk, maar voor grotere investeringen zijn doorlooptijden van 5 of 10 jaar gewoon, mede omdat met de provinciale bijdragen aanloopverliezen moeten worden afgedekt die over een langere periode moeten worden terugverdiend. Dat is de marktimperfectie waarop de provincie wil inspelen: ontwikkelingen mogelijk maken die de provincie belangrijk vindt, maar die niet door de markt worden opgepakt. Fondsopzet: hoe meer differentiatie en maatwerk bij de inzet van gelden en actiever de begeleiding rondom projectontwikkeling, des te hoger zijn de beheerskosten t.o.v. het geïnvesteerd vermogen. Instrumentenmix: hoe meer verstrekking in de vorm van leningen en garanties in plaats van participaties, des te lager zijn de beheerskosten t.o.v. het geïnvesteerd vermogen Projectomvang: hoe groter de investeringsomvang per project, des te lager zijn de uitvoering- en begeleidingskosten t.o.v. het geïnvesteerd vermogen (hier staat risicospreiding over verschillende projecten tegenover). Doelgroepen: hoe meer zekerheden (track record, onderpand, verdiencapaciteit), des te lager de kans op mislukkingen (failures).
Buck Consultants International
5
Risicoprofiel: hoe verder in de innovatieketen en dichter het project bij de markt is (bewezen technologie, aangetoond verdien potentieel), des te lager de kans op mislukkingen. Professionaliteit fondsmanagement: de kwaliteit van het fondsmanagement is sterk bepalend voor de inschatting of een project succesvol is en de verstrekte middelen terugkeren. Daarbij gaat het zowel om de werving van voldoende projecten, als om de beoordeling van de kwaliteit van projecten en initiatiefnemers. Dit vraagt om specifieke technische en financiële competenties van het fondsmanagement.
3
Intern of extern fondsbeheer
Het beheer van een eventueel Energiefonds kan zowel binnen de provinciale organisatie, als bij een externe partij worden ondergebracht. Beide kennen bepaalde voor- en nadelen. Intern beheer door de provincie zelf valt onder de Bestuurswet (publiekrechtelijk), waarbij de middelen in de vorm van kredietsubsidie beschikbaar worden gesteld, waarvoor jaarlijks plafonds worden vastgesteld. Voordelen van intern beheer zijn: Directe sturing op de inzet van middelen gericht op de eigen beleidsprioriteiten. Als provincie meer zicht op de marktsituatie en behoefte aan financiering. De kosten van overhead vallen onder de algemene middelen en worden niet van het fonds afgetrokken (deze kosten worden wel gemaakt, maar zijn door synergie binnen de provinciale organisatie wellicht lager). Voor het terugvloeien van gelden naar de provinciale organisatie is men niet afhankelijk van een vooraf vastgestelde fonds exit strategie (kan los van projectverplichtingen op ieder moment). Daar staan als mogelijke nadelen tegenover: Politieke sturing door de provincie kan op gespannen voet staan met bedrijfsmatige overwegingen (maatschappelijk versus financieel rendement, sturing versus onafhankelijkheid, continuïteit in beleidsinzet versus korte termijn resultaten, discussie over projecten in plaats van over doel en output op langere termijn). Door de meer complexe interne besluitvorming binnen de provincie zijn procedures veelal langer. De provincie moet beschikken over de juiste combinatie van inhoudelijke en financieeleconomische expertise en competenties. De administratieve en bestuurlijke lasten van werving, besluitvorming, administratie en control liggen volledig bij de provincie. Andere financiers (banken, Rijk, EIB/EIF, e.d.) zullen minder geneigd zijn om in een door de provincie beheerd fonds te participeren. Fondsbeheer door een externe partij valt onder het Burgerlijk Wetboek, waarbij de middelen via een privaatrechtelijk arrangement ter beschikking worden gesteld. Voordelen van extern beheer zijn:
Buck Consultants International
6
Het fondsbeheer opereert onafhankelijk binnen de door de provincie gestelde kaders. De besluitvorming over financiering van een project is over het algemeen sneller. De beheerder wordt geworven op basis van de noodzakelijke inhoudelijke en financiële competenties. Behoudens kaderstelling en monitoring zijn er voor de provincie minder bestuurlijke en administratieve lasten. Een extern beheerd fonds kan makkelijker extra middelen van andere partijen aantrekken. Daar staan als nadelen tegenover: Provinciale sturing vindt plaats via algemene kaders in plaats van direct. De provincie krijgt minder directe informatie over marktsituatie en financieringsbehoefte van duurzame energieprojecten. Extern beheer impliceert waarschijnlijk extra overhead en hogere kosten. Vooraf zijn duidelijke afspraken nodig over terugkeer van de middelen naar de provincie. In hoeverre intern of extern beheer de mate van revolverendheid van het fonds beïnvloedt, is met name afhankelijk van de kwaliteit van de fondsbeheerder en de ermee gepaard gaande kosten die uit het rendement op de projecten moeten worden terugverdiend. De keuze voor intern of extern beheer hoeft pas in een later stadium te worden gemaakt.
4
Kijken naar elders
Tabel 1 geeft een overzicht van hoe door provincies elders in het land wordt omgegaan met het opzetten van een energiefonds en bijhorende mate van revolverendheid. Ervaringen met energiefondsen in andere provincies leren dat er aanvankelijk vol overtuiging wordt ingezet op het revolverend karakter van de beschikbare financiële middelen, maar dat de uitwerking ervan lang op zich laat wachten. Een belangrijk discussiepunt bij de opzet van zo‟n fonds is dat de mate van revolverend sterk afhankelijk is van of het fonds wordt benut om innovatie te stimuleren (zoals dat het voornemen is bij het Doefonds in Fryslân) of dat geprobeerd wordt om reeds bewezen toepassingen extra te stimuleren (zoals bij het Energiefonds in Fryslân het geval is). Wordt met de fondsen zwaar ingezet op innovatie, dan is de kans groot dat aan het eind van de looptijd van het fonds het ingebrachte bedrag niet meer in zijn totaliteit beschikbaar is, omdat diverse risicovolle projecten niet in staat zijn de ingebrachte gelden terug te betalen of de verwachte rendementen hebben opgeleverd. Bij fondsen waarin meer wordt ingezet op bewezen technieken of toepassingen is die kans kleiner, maar ook hier kan het voorkomen dat initiatiefnemers van projecten niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Dat betekent dat als er gesproken wordt over revolverend, het niet vanzelfsprekend is dat de totaal ingebrachte fondsmiddelen na de looptijd van het fonds opnieuw beschikbaar zijn en dan ook nog de vooraf geplande rekenrente zullen opbrengen. Tegelijkertijd moet niet vergeten worden dat het meer revolverend inzetten van provinciale middelen een behoorlijke trendbreuk is met het (recente) verleden, toen het accent lag op het subsidiëren van projecten, waarbij het geïnvesteerde geld in zijn geheel niet terugvloeide naar de provincie. Door middelen revolverend in te zetten worden twee voordelen behaald. Allereerst is een Buck Consultants International
7
(groot) deel van de middelen over een periode toch weer opnieuw beschikbaar en ten tweede (minstens net zo belangrijk) er wordt nog kritischer door indieners en fondsbeheerder naar projectvoorstellen gekeken, waarmee een signaalfunctie en drempelverlaging ontstaat richting private kapitaalverschaffers. Tabel 1
Invulling van energiefondsen bij provincies elders in Nederland
Huidige status
Provincie Overijssel
Provincie Drenthe
Provincie Limburg
Provincie NoordHolland
In oprichting
In oprichting
In oprichting
In oprichting
€ 85,- mln. (20122025, maar in principe open-ended)
Omvang
€ 250,- mln. weg te zetten in periode van 5 jaar (2012-2016)
€ 23,5,- mln. (2012 – 2015)
€ 20,- mln. voor compartiment 2 (€ 5 mln. leningen aan particulieren) en 3 (€ 15, mln. Aan ondernemers)
Herinvestering gedurende looptijd?
Nee
Ja
Ja
Nee, in huidige analyse niet (in de praktijk wellicht wel)
Type revolverende middelen
Mix van leningen, garanties en deelnemingen
Mix van leningen, garanties en deelnemingen
Mix van leningen en garanties en participaties
Mix van participaties, leningen, achtergesteld vermogen en mogelijk op termijn garantiestellingen
Type kapitaal
Mate van revolverendheid
Organisatie
Verschaffing risicokapitaal, seed capital, aanloop- en/of expansiekapitaal
Gedeeltelijk; doelrendement van 2% (projectniveau) met buffer voor risico`s & vooraf ingecalculeerde gederfde rente (reservering van €72,5 mln.)
Oprichting BV “op afstand”
Nog onduidelijk
Verschaffing aanloop- en/of expansiekapitaal
Financiering voor vroege innovatieve fase en vermarkten nieuwe technologie
Nog onduidelijk
Compartiment 2 en 3 hebben een revolverend karakter. Rente, opbrengsten uit particpaties en verliezen ten laste van risicoreserve. Aflossingen vloeien terug in revolverend deel
Aannames: rendement van 6%, discontovoet van 6% NCW dus 0. Vrijgevallen middelen worden gestald tegen 2,5% rente.
Onafhankelijke stichting
Comp 2. deelnemingsovereenkomst met Stichting SVn Comp 3. Oprichting B.V. “op afstand”, provincie is aandeekhouder
BV met provincie NH als aandeelhouder
Bron: BCI, mei 2012
Kijkend naar Tabel 1 is het ook goed om het IPO advies over fondsvorming door provincies ter hand te nemen (Rebel Groep 2011). In dat advies wordt gesteld dat provincies alleen een fonds moeten optuigen als er door de investeringsprojecten voldoende kasstromen
Buck Consultants International
8
worden gegenereerd, zodat er voldoende middelen beschikbaar zijn om lenigen en garanties af te lossen. Rebel stelt vervolgens dat provincies een reële verwachting moeten hebben over de mate van revolverendheid van de ingezette middelen. Een deel van de ingezette middelen zal minder opbrengen dan vooraf is ingeschat en dat heeft mede te maken met het feit dat de provincies zich richten op projecten die maatschappelijke doelstellingen moeten realiseren, waarvan bekend is dat de return on investment van de investering in de beginjaren langduriger en onzekerder is dan projecten die door de markt zelf opgepakt kunnen worden. Rebel geeft dan ook aan dat vooraf over de portfolio van een fonds goed nagedacht moet worden om risico‟s te verminderen en/of om vooraf reële verwachtingen te hebben over de mate van revolverendheid van het fonds.
5
Conclusies en aanbevelingen
Uit deze eerste verkenning van revolverendheid van een provinciaal fonds kunnend de volgende conclusies worden getrokken: Het succes van het fonds wordt bepaald door een goede analyse van de markt van projecten waarvoor de middelen worden ingezet. Er moeten voldoende projecten aanwezig zijn waarop het fonds zich kan richten, zodat een goede portfolio kan worden opgebouwd. Bij het inschatten van het rendement van een project moet niet alleen naar de financiële opzet worden gekeken, maar ook of de marktperspectieven reëel zijn. We weten nu heel goed hoe dat met planexploitaties van gebiedsontwikkelingen is gegaan. Er werden positieve exploitaties opgesteld onder de verwachting dat er hoge uitgiftes van gronden en gebouwen zouden plaatsvinden. Voor energieprojecten is ook een inhoudelijk analyse nodig of projecten na aanloopverliezen daadwerkelijk renderend zijn. De kans op revolverendheid van een fonds is groter als een groot deel van de middelen wordt ingezet op bewezen toepassingen. Zo zijn in de energiewereld de rendementen op investeringen in energiebesparing en windenergie op land redelijk goed vooraf te berekenen en minder risicovol. Daarentegen is het rendement op bijvoorbeeld investeringen in de opwekking van bio-energie vanwege meer onzekerheden in de businesscases moeilijker vooraf in te schatten, Ervaringen tot nu toe en ook een recent advies aan het IPO geven redenen om te veronderstellen dat het revolverend inzetten van een fonds geen garantie is dat na een periode van bijvoorbeeld 10 jaar die middelen ook weer volledig beschikbaar zijn (inclusief de gehanteerde rekenrente). Het is reëel om te veronderstellen dat door tegenvallers niet het volledig geïnvesteerde bedrag beschikbaar zal zijn. Daar staat tegenover dat het revolverend inzetten van financiële middelen van de provincie een belangrijke verandering in „mindset‟ inhoudt ten opzichte van het subsidiëren van projecten zonder dat er sprake is van enige revolverendheid. Het is dus van groot belang dat de Provincie Fryslân in de komende maanden een analyse maakt van de volgende aspecten: o Welke doelen wil de provincie concreet met een Energiefonds bereiken?
Buck Consultants International
9
o
Zijn er voldoende projecten in de markt om op verantwoorde manier een substantieel bedrag weg te zetten? o Zit er een goed evenwicht tussen enerzijds een (zwaar) accent op bewezen toepassingen (versnellen van bepaalde ontwikkelingen) en anderzijds het stimuleren van vernieuwende ontwikkelingen (innovatie)? o Aan welke financieringsinstrumenten (leningen, participaties, garanties) hebben de projecten behoefte en welke consequenties heeft dit voor de opzet (inclusief mate van revolverendheid) van het fonds? o Wie gaat de acquisitie en het beheer van het fonds uitvoeren? o Wat kan er geleerd worden van de ervaringen in andere provincies die een stap verder zijn in de ontwikkeling van een energiefonds? Voorkom dat de discussie over een energiefonds louter een technische discussie wordt over revolverendheid, risico management, juridische aspecten, etc., maar zorg ervoor dat vooraf in Provinciale Staten overeenstemming bestaat welke doelen en maatregelen met het Energiefonds bereikt moeten worden en hoe daar tijdig en tussentijds op bijgestuurd kan worden.
Buck Consultants International
10