Trimestrieel : VOL. VI n° 4 4de kwartaal 2002 Uitgifte kantoor : 1200 – BRUSSEL
Association Belge pour l’Hygiène Hospitalière Belgische Vereniging voor Ziekenhuishygiëne
E D I TO R I A A L Wie zijn we, wat doen we? … U zal het ontdekken bij het lezen van de resultaten van de enquête waaraan U massaal heeft deelgenomen!!
Belgische ziekenhuishygiënist anno 2 De 2002 blijft 10 Erleggen…
nog een hele weg af te
stand van Zaken Over Latexaller11 Een gie in 2002
13 Enquête Noso-Info 19 Enkele aanvullende gegevens 22 Antwoorden op enkele aanvullende vragen
monographie de l’infirmier(ère) 23 Lahygièniste hospitalier(è)
23 Web-site rubriek 24 Officiële tekst : Provineiële platforms 25 Wetenschappelijke agenda 27 Richtlijnen voor de auteurs 28 Redactieraad Abonnementen
Met de steun van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu Esplanadegebouw, Pachecolaan, 19/5 1010 BRUSSEL
Het probleem van de nosocomiale infecties is even oud als het ziekenhuis zelf! Met meldingen sedert 2500 jaar, worden ze altijd gevreesd en aangepakt op een manier die meer intuïtief dan gefundeerd is. De wetenschappelijke benadering dateert uit halfweg de XIXde eeuw. In ons land heeft de lange historische weg bijna 30 jaar geleden aanleiding gegeven tot een KB die de oprichting van een comité voor ziekenhuishygiëne oplegt. Vier jaar na de publicatie van het tweede besluit (1988) die de rol van de geneesheer hygiënist (GHZH) en verpleegkundige hygiënist (VKZH) verduidelijkt, hebben R. Mertens et al. als eerste een evaluatie opgemaakt van deze nieuwe functie. Tien jaar later leek het belangrijk om eens een stand van zaken op te maken. Op papier is, zoals Eva Leens et al. ons eraan herinnert, de situatie in België benijdenswaardig, alhoewel er weinig hygiënisten zijn die de nodige tijd kunnen besteden aan de uitoefening van hun functie, of het nu gaat over geneesheren of verpleegkundigen. MAAR op het gebied van de kwaliteit, scoort België erg hoog in vergelijking met andere Europese landen, aangezien 94% van de VKZH en 98% van de GHZH een specifieke opleiding hebben genoten. De resultaten uit de enquête van het Wet inst Volksgez zijn bemoedigend naar de toekomst toe, want de motivatie van de ziekenhuishygiënist houdt stand, ondanks de soms schaarse middelen die hij ter beschikking krijgt en de verschillende "petjes" die hij draagt! Help Ons! Om het kwaliteitsniveau eigen aan onze hygiënisten te ondersteunen, moet Noso- info een krachtig werkmiddel zijn, een bron van advies, een instrument voor continue vorming met de informatie die antwoord geeft op Uw vragen. Om zo dicht mogelijk aan te sluiten met de realiteit op het werk hadden we graag Uw opinie gekend over wat Noso- info U in de praktijk als hygiënist bijbrengt en hoe we nog beter aan Uw verwachtingen zouden kunnen tegemoetkomen. In het midden van het tijdschrift zal U een dubbel verwijderbare pagina terugvinden. We vragen U om enkele minuten van Uw kostbare tijd te wijden aan het invullen van de vragenlijst en deze aan ons terug te sturen. We bedanken U ervoor bij voorbaat. Noso- Info is Uw tijdschrift: het zijn Uw antwoorden die ons op de redactie in de volgende jaren zullen leiden. In naam van het redactiecomité, bied ik U onze beste wensen aan voor een nieuw jaar gekenmerkt door een significante incidentie voornamelijk op het vlak van geluk en niet van MRB…
Anne Simon en Jean Jacques Haxhe
NOSO INFO
INHOUD
Groupement pour le Dépistage, l’Etude et la Prévention des Infections Hospitalières Groep ter Opsporing, Studie en Preventie van de Infecties in Ziekenhuizen
Verantwoordelijke uitgever : Dr Y. Glupczynski UCL - 5490 - MBLG Hippocrateslaan 54 B – 1200 - BRUSSEL
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
ORIGINEEL ARTIKEL
De Belgische ziekenhuishygiënist anno 2002 Wie is hij? Wat doet hij ? Met welke middelen werkt hij? Een update E. Leens1, C. Suetens1, B. Jans1, A. Simon2, J.P. Sion3, L. Sourdeau1 , Quoilin1 1 Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Brussel 2 U.C.L Dienst ziekenhuishygiëne, Brussel 3 Eeuwfeestkliniek, Antwerpen
1. Inleiding Alhoewel in de evolutie van de geneeskunde, hygiëne steeds een rol heeft gespeeld, is de functie van ziekenhuishygiënist vrij recent. In een tijd waar de medische technologie met rasse schreden vooruitgaat en kwaliteit van zorgen hoog in het vaandel gedragen wordt, neemt ook de specificiteit en professionaliteit van de ziekenhuishygiënist toe. De eerste wettelijke regeling omtrent ziekenhuishygiëne in België kwam er in 1974 toen het Koninklijk Besluit van 24 april (Staatsblad 19 juli 1974) de oprichting van een ziekenhuishygiëne Comité verplichtte. Langzaamaan werd de preventie en controle van ziekenhuisinfecties georganiseerd en verfijnd. Er volgen de organisatie van een specifieke training voor de ziekenhuishygiënisten, de oprichting van een Belgische organisatie voor ziekenhuishygiëne, verfijning en uitbreiding van de wetgeving, enz. [9]. Zo preciseert en professionaliseert het KB van 7 november 1988 (Staatsblad van 24 november 1988) de functie van geneesheer- en verpleegkundigeziekenhuishygiënist (GHZH en VKZH). Twee jaar later, toont een enquête dat bijna elk ziekenhuis over een GHZH beschikt en wordt het profiel van GHZH beschreven [7]. Bijna dertig jaar na de publicatie van de eerste wettelijke regeling inzake ziekenhuishygiëne en 10 jaar na de eerste evaluatie van deze functie, dringt de noodzaak zich op, een update te maken van de functie van ziekenhuishygiënist in België. Met dit opzet deed het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid een enquête in de Belgische ziekenhuizen. Deze studie had tot doel een beschrijving te geven van het profiel van de ziekenhuishygiënist, zijn taken, de bestede middelen en tijd, en de organisatie van ziekenhuishygiëne op regionaal vlak.
2. Materiaal en methode
verstuurd naar alle Belgische acute ziekenhuizen, ter attentie van zowel de geneeshe(e)r(en) - als de verpleegkundige(n)ziekenhuishygiënist. In augustus werd er een herinnering gestuurd naar alle non-responders. Dit artikel bespreekt enkel de resultaten van de eerste ronde. De vragenlijst peilt o.a. naar de 3 belangrijkste taken uitgevoerd door de ziekenhuishygiënist waarbij een onderscheid gemaakt werd tussen de taken in het ziekenhuis in het algemeen en de specifieke taken in het domein van de ziekenhuishygiëne. Telkens werd grafisch de orde van belangrijkheid van elke taak aangeduid zoals ze geciteerd werden door de ziekenhuishygiënist. Merk op dat wanneer we over ziekenhuizen spreken, we het fusiegeheel bedoelen en geen ziekenhuis-sites. De gegevens werden verwerkt met Stata Intercooled v.7.0.
3. Resultaten 3.1. Deelname Honderd en vier van de 124 aangeschreven fusies beantwoordden de enquête. Zij vertegenwoordigden 107 geneesheer ziekenhuishygiënisten en 123 verpleegkundigeziekenhuishygiënisten. Meer dan de helft (57%) kwam uit Vlaanderen, 15% uit Brussel en 27% uit Wallonië. Tabel I beschrijft het beddenaantal van de deelnemende ziekenhuizen. In elke bedden-categorie namen minstens drie vierde van de Belgische ziekenhuizen deel. De fusieziekenhuizen met een beddenaantal tussen de 600 en 999 waren allen vertegenwoordigd in de bevraging. Er werden gemiddeld 438 bedden per (fusie)ziekenhuis geteld met een totaal van ongeveer 46.000 bedden.
In maart 2002 werd een vragenlijst met bovenvermelde items
Tabel I: Verdeling van het aantal bedden per deelnemend (fusie)ziekenhuis Aantal bedden per ZH < 199 200-399 400-599 600-799 800-999 1000 en + Total
2
deelgenomen ZHn 15 40 24 12 8 5 104
% van totaal 9.62 33.65 22.12 10.58 7.69 16.35 100.0
totaal Belg ZHn 20 45 31 12 8 7 124
% deelname 75.00 88.89 77.42 100.00 100.00 71.43 83.87
N O S O - i n f o ,
3.2. Wie is hij ? • Leeftijd en geslacht Van de 230 deelnemende ziekenhuishygiënisten waren er 107 (46.9%) in dienst als GHZH en 123 (53.1%) als VKZH. Een Belgische ziekenhuishygiënist is gemiddeld 44 jaar (min. 27 – max. 64 jaar) oud. Een GHZH was gemiddeld 4 jaar ouder (46.2 jaar) dan de VKZH (42.7 jaar) (p < 0.001). Er waren meer mannelijke GHZH dan vrouwelijke GHZH (58.9% vs 41.1%) (p < 0.05), en meer vrouwelijke VKZH dan mannelijke VKZH (59.5% vs 40.5%) (p <0.05). • basisopleiding en specialisatie Van de 98 GHZH die op deze vraag antwoordden, hadden 86% een basisopleiding arts en 14% waren apotheker-klinisch bioloog. Alle GHZH hadden daarenboven een specialisatie; de meeste waren klinisch bioloog (69%) of internist (19%) en slechts een minderheid was intensivist (2%) of chirurg (2%). Andere specialisaties waren: arbeidsgeneesheer, ophtalmoloog, expert in de volksgezondheid of anatomopatholoog. Vijfentachtig procent van de VKZH hadden een
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
managementopleiding in de gezondheidszorg (54.2% licentiaatsdiploma, 31.8% kaderopleiding), de anderen hadden enkel een A1 (13.1%) of A2 (0.93%) opleiding in de verpleegkunde gevolgd. • Opleiding ziekenhuishygiëne Bijna alle GHZH (98%) en VKZH (94%) hadden een certificaat of een diploma ziekenhuishygiëne, behalve 2 GHZH, maar deze hadden meer dan 15 jaar ervaring in het domein van de ziekenhuishygiëne en 6 verpleegkundigen, maar deze waren allen pas in functie en planden in de nabije toekomst een opleiding te volgen; daarenboven werden twee van hen bijgestaan door een andere verpleegkundige met een diploma ziekenhuishygiëne. • Ervaring in ziekenhuishygiëne Zeventig procent van de GHZH en 60% van de VKZH hadden tussen de 5 en 15 jaar ervaring in ziekenhuishygiëne (Tabel II), met een gemiddelde van 10.6 jaar en 9.2 jaar . Bij de GHZH zijn er 16% met meer dan 15 jaar ervaring, bij de VKZH zijn dit er 12%, met een maximum van 29 jaar ervaring.
Tabel II: Aantal jaren ervaring in ziekenhuishygiëne GHZH 0-4 jaar 5-9 jaar 10-15 jaar 16 en meer Totaal
# 13 27 43 16 99
% 13.13 27.27 43.43 16.16 100.00
3.3. Het ziekenhuishygiëneteam De dagelijkse routinetaken in verband met ziekenhuishygiëne werd gedaan door de VKZH en de GHZH. Meestal (62% van de ziekenhuizen) werden zij niet bijgestaan door extra personeel buiten de legale dotatie. In 37% (39) van de fusies werd dit team bijgestaan door andere personen waarvan de lijst werd weergegeven in tabel III. Er zijn 13 fusieziekenhuizen die minstens één bijkomende GHZH en 24 fusies die minstens één bijkomende VKZH tewerkstelden. Slechts 7% kreeg hulp van een voor het ziekenhuishygiëneteam gedetacheerde Tabel III: Personeel dat het ziekenhuishygiëneteam versterkt (per fusieziekenhuis) Personeel Geen hulp Bijkomende GHZH Bijkomende VKZH Secretaresse Datanurse Epidemioloog Informaticus Statisticus
# ZHn 65 13 24 7 6 0 1 1 6
% 62.5 12.5 23.1 6.7 5.8 0.0 1.0 1.0 5.8
VKZH cum % 13.13 40.40 83.84 100.00
# 29 19 45 12 105
% 27.62 18.10 42.86 11.43 100.00
cum % 27.62 45.71 88.57 100.00
secretaresse en 6% van de fusies beschikten over een datanurse. Hulp in het domein van informatica (1%), statistiek (1%) en epidemiologie (0%) was officiëel (bijna) onbestaande. Andere extra personen die het team versterkten, waren referentieverpleegkundigen, technici, infectiologen, kwaliteitscöordinatoren, licentiaat biologie en laboranten. Het takenpakket van een ziekenhuishygiënist is zeer gevarieerd en omvangrijk en de werklast is dan ook zeer hoog. Op de vraag: "Zou u bijkomend personeel (naast VKZH en GHZH) willen aanwerven om de werklast te verminderen" antwoordden 83% positief. Administratieve hulp was de grootste wens van de ziekenhuishygiënisten (39%). Een vierde van de fusies wenste een extra GHZH aan te werven. Hulp van een epidemioloog (30%) en een informaticus (21%) waren ook zeer gegeerd. 3.4. Over hoeveel werktijd beschikken ze? Gemiddeld beschikte een Belgisch ziekenhuis over 0.96 voltijds equivalent (VTE) GHZH per 1000 bedden en over 0.75 VTE VKZH per 400 bedden. Het aantal VTE ziekenhuishygiëne steeg lineair met het aantal ziekenhuisbedden. Vijftien procent van de verpleegkundigen werkte voltijds als ziekenhuishygiënist en 3 % van de GHZH. Van de overige VKZH wilde meer dan de helft graag een fulltime job als ziekenhuishygiënist uitoefenen, maar slechts 15% van de geneesheren was hiervoor te vinden. Bijna een vierde van de
3
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
ziekenhuishygiënisten zijn werkzaam in verschillende ziekenhuissites (19% GHZH en 27% VKZH). Het MB van 31/12/1998 verhoogde het aantal VTE ziekenhuishygiëne. Op de vraag "Over hoeveel VTE beschikt uw ziekenhuis in realiteit (daadwerkelijk, niet theoretisch)? Konden één van de vier keuzemogelijkheden aangeduid worden: het ziekenhuis beschikt over meer, minder of gelijk aantal VTE dan in theorie voorzien in het MB van 1998 of ik
weet het niet. Volgens de rapportering van de ziekenhuishygiënisten zelf is anno 2002 het daadwerkelijk aantal VTE VKZH slechts in 13% (tabel IV) van de fusieziekenhuizen verhoogd. De verhoging van het aantal VTE GHZH sinds 1999 was zelfs nog geringer (7.6% van de fusies). In iets minder dan de helft (48% voor VKZH en 43% voor GHZH) van de ziekenhuizen bleef het aantal VTE ongewijzigd en in een derde (29% en 34%) verminderde het zelfs.
Tabel IV: Huidige (daadwerkelijk) aantal VTE ziekenhuishygiëne in vergelijking met het theoretisch voorziene aantal VTE in MB 31/12/1998 (volgens de rapportering van de ziekenhuishygiënist) Voor VKZH
Meer VTE dan voorzien in MB Minder VTE dan voorzien in MB Gelijk aantal VTE dan voorzien in MB Weet het niet Totaal
# 15 33 54 11 113
3.5. Wat doet hij ? • Hiërarchische functie in het ziekenhuis In de vragenlijst werd ook gepeild naar het takenpakket in het ziekenhuis. Figuur 1 geeft de domeinen weer waarin de VKZH actief is. Telkens wordt de orde van belangrijkheid aangeduid zoals ze geciteerd werden door de ziekenhuishygiënist. Zo werd door de meerderheid van de VKZH "ziekenhuishygiëne" als belangrijkste opdracht in het ziekenhuis gekwalificeerd (Figuur 1). Maar ziekenhuishygiëne was zelden de enige taak. Meestal werd deze taak gecombineerd met een andere middenkaderfunctie (37%) (adjunct verpleegkundig departement, bijscholingsverantwoordelijke, enz.), functie als verantwoordelijke voor de aanschaf van medisch materiaal (15%), een functie i.v.m. de kwaliteit van zorgen (9%),
% v ZHn 13.27 29.2 47.79 9.73
# 13 58 74 26 171
% v ZHn 7.65 33.92 43.27 15.16
hoofdverpleegkundige (6%) of verpleegkundige op een afdeling of een consultatie (2%). In de categorie "andere" (11%) werden o.a. volgende taken ondergebracht: leiden van allerhande werkgroepen, contacten met scholen voor verpleegkunde, verantwoordelijke hoteldiensten, enz. Van de VKZH die antwoordden dat ze voltijds ziekenhuishygiënist waren, vermeldden 42% taken in het ziekenhuis die niet onder het takenpakket van de ziekenhuishygiëne vielen. Tweeënzestig procent van de voltijdse VKZH combineerde ziekenhuishygiëne met een middenkaderfunctie of andere taken zoals materiaalverantwoordelijke, registratie van MKG of MVG gegevens, werk op consultaties of hospitalisatieafdelingen.
Figuur 1: Taken van de VKZH in het ziekenhuis in volgorde van belangrijkheid
Ziekenhuishygiëne Taken van het middenkader Materiaalverantwoordelijke Andere Taken ivm kwaliteit van zorgen Kadertaken (hoofdverpleegkundige) Registratie van ziekenhuisgegevens Hospitalisatie en consultatie
Aantal VKZH
4
Voor GHZH
N O S O - i n f o ,
De GHZH kwalificeerden in de meeste gevallen ziekenhuishygiëne niet als belangrijkste taak, maar eerder als tweede prioriteit binnen hun takenpakket in het ziekenhuis (Figuur 2). De meesten zijn in de eerste plaats klinisch bioloog.
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
Daarnaast werden ook het klinische werk op de hospitalisatieafdelingen en consultaties, en taken i.v.m. kwaliteit als actiedomeinen aangegeven.
Figuur 2: Taken van de GHZH in het ziekenhuis in volgorde van belangrijkheid Ziekenhuishygiëne
Taken ivm klinische biologie Hospitalisatie en consultatie Andere Taken ivm kwaliteit van zorgen
Aantal GHZH
• Specifieke taken ziekenhuishygiëne a) VKZH In het KB van 7/11/1988 werd de VKZH als medewerker van de GHZH genoemd. Op de vraag "wat zijn uw 3 belangrijkste taken in het kader van de ziekenhuishygiëne" werden alle door het KB toegewezen opdrachten geciteerd (Figuur 3). Surveillance van nosocomiale infecties is voor de VKZH de belangrijkste taak, naast het opstellen, implementeren en reviseren van procedures en het fungeren als aanspreekpunt voor ziekenhuishygiëne op de werkvloer. De VKZH besteden ook geruime tijd aan de bijscholing i.v.m ziekenhuishygiëne, zelden werd echter het evalueren van de gegeven informatie
vermeld. Wanneer de VKZH over meer tijd zou beschikken, zou ze nog meer willen investeren op de werkvloer, in de surveillance van nosocomiale infecties en allerlei andere items (studies, projecten rond o.a. afvalverwerking, meer samenwerking met technische diensten, informatica, opvolgen onderhoudsmethoden,enz). Het evalueren van de gegeven vorming en informatie werd als belangrijk ervaren, maar schoot dikwijls tekort uit tijdsgebrek. Op de vraag "welke taken zou u eventueel willen delegeren om uw werklast te verminderen" kwam in _ van de gevallen het administratieve werk in het algemeen en de administratie die bij de registratie komt kijken, aan bod.
Figuur 3: Taken ziekenhuishygiëne van de VKZH Registratie nosocomiale infecties Opstellen, implementeren, reviseren van procedures Aanspreekpunt ziekenhuishygiëneproblemen, advies geven, werkvloer ondersteunen, infectiepreventie
Bijscholing van het personeel in ziekenhuishygiëne Opvolging isolaties Comité Ziekenhuishygiëne Andere Materiaalverantwoordelijke Toezicht aseptische technieken op werkvloer Evaluatie van vorming, gegeven informatie Opsporen van bron van infecties, dragers, multiresistente kiemen en AB resist Technische controle van ontsmetting en sterilisatie Opvolgen epidemie of specifiek probleem Toezicht constructie en transformatie van gebouwen Epidemiologische taken Taken ivm kwaliteit van zorgen Bacteriële surveilance van de omgeving
0
10
20
30
40
50
60
Aantal VKZH orde 1
orde 2
orde 3
5
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
b) GHZH Alle opdrachten binnen het domein van ziekenhuishygiëne zoals beschreven in het KB van 7/11/1988 werden geciteerd door de GHZH. Zoals de VKZH vermeldden ook de GHZH het surveilleren van nosocomiale infecties het frequentst (Figuur 4). Daarnaast behoren het zetelen in het Comité voor ziekenhuishygiëne en het fungeren als aanspreekpunt voor hygiëneproblemen op de
werkvloer tot de top 3. Het opsporen van de bron van infecties en dragers van kiemen, werd gemiddeld als de belangrijkste taak gezien. Opvallend is dat slechts 9% van de GHZH het geven van advies i.v.m. antibioticatherapie in de top 3 van hun takenpakket vermeldden, alhoewel ze meer tijd hieraan zouden besteden wanneer ze meer tijd zouden hebben. In de categorie "andere" kwam dikwijls de coördinatie van het ziekenhuishygiëne-team aan bod.
Figuur 4 : Taken ziekenhuishygiëne van de GHZH (gewijzigd: antibioticatherapie in plaats van antibioticathearpie)
Registratie nosocomiale infecties Comité Ziekenhuishygiëne Aanspreekpunt ziekenhuishygiëneproblemen Opsporen van bron van infecties en dragers, AB resist. Opstellen van procedures Advies antibioticathearpie Andere Opvolging isolaties Evaluatie van vorming , gegeven informatie Bijscholing van het personeel in ziekenhuishygiëne Opvolgen epidemie of specifiek probleem Bacteriële surveilance van de omgeving Epidemiologische taken Technische controle van ontsmetting en sterilisatie Toezicht constructie en transformatie van gebouwen
Aantal GHZH orde 1
Op de vraag waaraan de GHZH meer tijd zou willen besteden indien hij over meer tijd zou beschikken kwamen voornamelijk dezelfde punten naar voor als bij de VKZH. Onder de categorie "andere" noteerde men o.a. ziekenhuisoverschrijdende samenwerking, organisatie dienst ziekenhuishygiëne, bijhouden van vaklitteratuur, enz. Vijfenzestig procent wenste het administratief werk te delegeren. Er werden geen significante regionale verschillen vastgelegd tussen de top 3 van de ziekenhuishygiëne taken van de VKZH De hoofdreden waarom zowel de GHZH als de VKZH niet alle
6
orde 2
orde 3
taken i.v.m. ziekenhuishygiëne kon uitvoeren was tijdsgebrek (resp.65% en 75%) (tabel V). Dit tijdsgebrek resulteerde uit het feit dat de ziekenhuishygiënist verschillende "petjes" draagt, teveel administratief werk moet verrichten en surveillance van nosocomiale infecties tijdrovend is. Zeventien procent van de artsen (10% voor VKZH) gaf aan zijn taak als hygiënist niet naar behoren te kunnen uitvoeren omwille van gebrek aan middelen, 10% (6%) schreef het toe aan een personeelsgebrek, 4% aan de gebrekkige ondersteuning en erkenning vanwege de directie. Bij 2 VKZH speelde ook hun beperkte bevoegdheden en zeggenschap een rol.
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
Tabel V: Redenen waarom bepaalde ziekenhuishygiëne-taken niet worden uitgevoerd Reden
GHZH
VKZH
# 55 15 9 4 1 0 84
Tijdsgebrek Gebrek aan middelen Gebrek aan personeel Gebrek aan ondersteuning en erkenning van het beleid Andere Beperkte bevoegdheid Totaal 3.6. Met welke middelen wekt hij ? In het MB van 30 december1998 (Staatsblad 10/02/1999) voorziet 10% van het via een coëfficiënt berekend personeelsbudget om de werkingskosten voor ziekenhuishygiëne te dekken. Slechts 16 (15.8%) van de 94 fusieziekenhuizen die op deze vraag antwoordden, zegden over een eigen werkingsbudget voor ziekenhuishygiëne te beschikken (tabel VI). Vijfenzestig procent
% v ZHn 75.63
# 90 12 8 5 2 2 119
% v ZHn 65.48 17.86 10.71 4.76 1.19 0 100
10.08 6.72 4.2 1.68 1.68 100
gaf aan niet over een eigen budget te beschikken en 19% wist het niet. Slechts 5 van de 15 ziekenhuizen die over een eigen budget meenden te beschikken, waren ervan op de hoogte dat het bedrag sinds de wetswijziging van 1999 in hun ziekenhuis verhoogd was en 3 ziekenhuishygiënisten wisten dat het werkingsbudget ongewijzigd gebleven was.
Tabel VI: Aantal ziekenhuizen die beschikken over een werkingsbudget voor ziekenhuishygiëne # ZHn 15 61 18 94
Beschikt over eigen budget Beschikt niet over budget Weet niet Totaal 3.7. Samenwerkingsplatforms Tachtig procent van de deelnemende Vlaamse ziekenhuishygiënisten was lid van een regionaal platform (tabel VII). Dit bedroeg 49% in Brussel en 28% in Wallonië. In het algemeen waren de GHZH minder frequent (51%) aangesloten bij een regionale werkgroep dan de VKZH (69%). Deze discrepantie
% 15.96 64.89 19.15 100.00
was het grootst in Wallonië waar slechts 7% GHZH lid waren t.o.v. 50% bij de VKZH. In Vlaanderen was het lidmaatschap van een regionaal platform even frequent bij GHZH (80%) als VKZH (79%). In alle Vlaamse provincies was een regionaal platform georganiseerd. Op het moment van de bevraging organiseerde in
Tabel VII: Lidmaatschap van een samenwerkingsplatform volgens functie en regio Vlaanderen VKZH Lid geen lid Totaal GHZH Lid Geen lid Totaal
n 49 13 62 n 45 11 56
% 79.0 21.0 % 80.4 19.6
Brussel n 10 5 15 n 5 11 16
Wallonië enkel de ABHH (Association Belge de l’Hygiène Hospitalière) bijeenkomsten voor uitwisseling van informatie tussen ziekenhuishygiënisten, en dan overwegend voor VKZH. Er bestonden wel ABHH-satteliet-werkgroepen die locaal de VKZH van de ziekenhuizen in Charleroi en Luik voor bepaalde topics bijeen bracht. In het Brusselse was ook een werkgroep van GHZH en VKZH actief die hygiënisten uit Brussel en ook enkele uit Wallonië regelmatig samenbracht rond specifieke thema’s.
% 66.7 33.3 % 31.3 68.8
Wallonië n 15 15 30 n 2 26 30
Totaal % 50.0 50.0 % 6.7 86.7
n 74 33 107 n 52 48 102
% 69.2 30.8 % 51.0 47.1
4. Discussie Dankzij de medewerking van 230 ziekenhuishygiënisten uit 104 fusieziekenhuizen, werd een zeer hoge respons-rate bereikt waarbij zowel de grote als kleine ziekenhuizen zeer goed vertegenwoordigd waren. Opleiding en specialisatie ziekenhuishygiëne Bij de GHZH hebben de klinisch biologen duidelijk het overwicht
7
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
(70%). Hun aantal is nog groter geworden sinds 1990 wanneer de enquête van R. Mertens 55% microbiologen telde [7]. Slechts 2% is intensivist of chirurg. In 1990 vertegenwoordigden de chirurgen nog 9%. Het aandeel van de internisten stijgt licht van 17% naar 19%. De dalende interesse van de intensivisten en chirurgen is betreurenswaardig, aangezien de impact die initiatieven i.v.m. ziekenhuishygiëne kunnen hebben ook samenhangt met de autoriteit die de hygiënist heeft, in dit geval op de risico-afdelingen Intensieve Zorgen en Chirurgie. Het is een gunstige evolutie daarentegen dat er een aantal nieuwe specialismen zich interesseren voor ziekenhuishygiëne: 7% is arbeidsgeneesheer, ophtalmoloog, expert in de volksgezondheid of patholoog. In 1990 was nog 10% van de GHZH tegelijk medisch directeur. Wellicht cumuleert in 2002 geen enkele GHZH nog deze beide functies door de toegenomen specialisatie [7]. De VKZH heeft in 85% van de gevallen een managementsopleiding genoten. Een goede vooropleiding is belangrijk maar de ziekenhuishygiënist zal niet alleen erkend worden door de andere ziekenhuiswerkers door zijn kennis en professionalisme maar ook door zijn menselijke kwaliteiten en communicatievaardigheden. Zowel GHZH als VKZH moeten bij wet (KB 7 nov 1988) een bijkomende opleiding ziekenhuishygiëne genoten hebben. Reeds 10 jaar voor de functie van ziekenhuishygiënist officieel gemaakt werd, bood België zowel op universitair als niet-universitair niveau de gelegenheid om een complementaire opleiding ziekenhuishygiëne te volgen [12]. Dit maakt dat vandaag 94% van de VKZH (met minstens 1 gediplomeerde VKZH per fusie) en 98% van de GHZH gediplomeerd ziekenhuishygiënist zijn. Op dit vlak scoort België - mede dankzij de wettelijke verplichting- zeer hoog vergeleken met andere Europese landen, voor zowel de GHZH als de VKZH. In Italië heeft twee derde van de VKZH een complementaire ZHH opleiding genoten. In het Verenigd Koninkrijk bestaat er ondanks een lange traditie in ziekenhuishygiëne voor VKZH pas recent een specifieke training voor GHZH, maar deze is niet verplicht [5]. Uit de enquête bleek dat de Belgische ZHH gemiddeld 10 jaar ervaring in het domein heeft. Hieruit blijkt ook de motivatie van de ziekenhuishygiënisten die ondanks de soms moeilijke omstandigheden waarin ze werken, toch volhouden. Het budget ziekenhuishygiëne In België beschikt een ziekenhuis gemiddeld over 0.98 VTE GHZH per 1000 bedden en 0.75 VKZH per 400 bedden, al of niet verdeeld over verschillende verpleegkundigen). Hierbij moet vermeld worden dat het aantal VTE van de VKZH mogelijk onderschat is daar moeilijk te achterhalen is of alle VKZH van 1 fusie hun antwoordformulier terugstuurden. Sinds 1999 ligt het wettelijk gesubsidieerd minimum op gemiddeld 1.01 VTE GHZH per 1000 bedden en 0.97 VTE VKZH per 400 bedden, afhankelijk van het type bedden waarover het ziekenhuis beschikt (MB 30-121998, Staatsblad 10-2-1999) [3]. De resultaten van deze enquête suggereren dat gemiddeld 97% van het budget voor de financiering van de GHZH en 77% van het VKZH budget daadwerkelijk werd aangewend. Dit ogenschijnlijk behoorlijk resultaat moet echter gerelativeerd worden. Ten eerste moet de vraag gesteld worden of dit aantal VTE volstaat. In 1976 werd in de Verenigde Staten in de SENIC studie de norm van 1 "infection control professional" (ICP) -dit zijn overwegend
8
VKZH- per 250 bedden en 1 GHZH per 1000 bedden voorgesteld om het aantal nosocomiale infecties met een derde te reduceren. Vijftien jaar later is het ziekenhuismilieu en haar patiëntenpopulatie danig veranderd (verhoogd gebruik van invasieve procedures, meer ernstig zieke patiënten, meer turn-over door een kortere hospitalisatieduur). Meer VTE is dus aan de orde, temeer dat volgens de rapportering van de ziekenhuishygiënisten, de verhoging van het aantal VTE door het MB van 31/12/1998 slechts voor 15 ziekenhuizen een daadwerkelijke stijging bewerkstelligde voor wat betreft de VKZH (in 13 ziekenhuizen voor GHZH). In een recente Delphi studie in de VS gaan stemmen op om het aantal VTE te verhogen tot 0.8 à 1.0 ICP per 100 acute bedden om te kunnen voldoen aan de veranderde verwachtingen van infectiepreventie en bestrijding [8]. Vergeleken met andere Europese landen, scoort België echter niet zo slecht. In een Italiaanse enquête van 2001 beschikt 40% van de ziekenhuizen over 1 VTE GHZH per 2943 bedden en 1 VTE VKZH per 572 bedden [13]. In de UK telde een recente enquête gemiddeld 1 VTE GHZH per 2258 bedden [1]. Nederland haalt de aanbeveling van 1 ZHVK per 250 bedden en 1 GHZH per 1000 ook niet [4]. In Frankrijk toonde een studie van 1998 aan dat een ziekenhuis gemiddeld over 1 VKZH per 500 bedden beschikt en over 1 VTE GHZH per 900 bedden [10]. Ten tweede moet opgemerkt dat 42% van de VKZH die verklaren voltijds hun functie uit te oefenen, deze toch nog cumuleren met taken die niet onder de ziekenhuishygiëne terug te brengen zijn. Het theoretisch aantal VTE is dus duidelijk een relatief begrip. Ten derde verklaren slechts 15.8% van de ziekenhuizen over een eigen werkingsbudget te beschikken. Dit percentage zou 100% moeten bedragen sinds begin 1999, naar rato van 10% van het personeelsbudget. Deze resultaten suggereren dat dit budget in de meeste gevallen in de grote ziekenhuispot terechtkomt en niet op een transparante manier wordt toegewezen aan de ziekenhuishygiëne. Tenslotte zijn de vermelde cijfers slechts gemiddelden. Sommige ziekenhuizen doen (vaak sinds meerdere jaren al) beter, anderen halen het officiële quotum niet. Zo ligt het aantal VTE VKZH in 15% van de ziekenhuizen onder de 0.5 VTE/400 bedden, hetzij minder dan de helft van het wettelijk voorziene minimum. Het takenpakket Daar ziekenhuishygiëne zelden (17% van de VKZH en 3% van de GHZH) een voltijdse job is door de beperkte dimensie van de ziekenhuisinstelling of het verdelen van 1 VTE over meerdere personen werkzaam in verschillende sites van een fusieziekenhuis, worden de taken in dit domein vaak gecumuleerd met andere functies. Soms is de combinatie van functies van die aard dat de andere functie een voltijdse investering vraagt (bijvoorbeeld hoofdverpleegkundige op een hospitalisatiedienst). Dit zou moeten vermeden worden. Daarnaast is het ook wenselijk dat de gecumuleerde functies voor VKZH zich minimaal om het middenkader niveau situeren om autoriteitsconflicten te voorkomen. Terwijl de rol van de GHZH eerder coördinerend en wetenschappelijk is, is de rol van de VKZH praktischer en concreter gesitueerd op de werkvloer. Samen zijn ze de motor van het comité voor ziekenhuishygiëne. Hun rol is complementair en ze zouden moeten komen tot een enge samenwerking [2]. Het takenpakket van de GHZH en VKZH heeft zich in de jaren uitgebreid en gediversifieerd. De enquête toont aan dat zowel de
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
GHZH als VKZH veel tijd investeren in de surveillance van nosocomiale infecties en het opstellen van procedures. Beide activiteiten zijn primordiaal in het kader van de verbetering van de kwaliteit van de zorgen, maar deze tijdsinvestering mag niet ten koste gaan van de aanwezigheid op de werkvloer. Het fungeren als aanspreekpunt i.v.m. ziekenhuishygiëne en het observeren en evalueren van de hygiënepraktijken, zijn zeker even belangrijk om het aantal nosocomiale infecties te verminderen. De enquête toonde immers aan dat ziekenhuishygiënisten graag meer aanwezig wilden zijn op de werkvloer maar dat dit vaak niet mogelijk was door tijdsgebrek. Aan de basis van dit tijdsgebrek liggen voornamelijk het vele administratieve werk en de cumul van verschillende functies die vaak op zich uitgegroeid zijn tot volwaardige specialiteiten (bijvoorbeeld verantwoordelijke sterilisatie). De aanwerving van een administratieve kracht en het verhogen van het aantal VTE ziekenhuishygiëne zou aan deze problemen tegemoet kunnen komen. Gezien de surveillance van nosocomiale infecties die verplicht is in het noorden van het land, steeds meer gepaard gaat met een know-how op epidemiologisch en informatica vlak, zou ook op deze terreinen een ondersteuning wenselijk zijn binnen het ziekenhuis. Ook kan de surveillance van ziekenhuisinfecties minder tijdrovend worden gemaakt d.m.v. bijvoorbeeld gedeeltelijke automatisering van de gegevensverzameling (electronische surveillance), een versoepeling van de verplichting om te surveilleren in Vlaanderen (bijvoorbeeld vrije keuze van de opgevolgde indicator) en een vereenvoudiging van sommige protocols. Terwijl tien jaar geleden in een soortgelijke enquête slechts 11% van de deelnemende ziekenhuizen meer dan 400 bedden telden, hebben anno 2002 door de fusiegolf 57% van de ziekenhuizen meer dan 400 bedden [7]. Dit heeft consequenties voor de rol van ziekenhuishygiënist. In kleinere fusies waar het aantal VTE samengebracht werd tot 1 voltijdse functie VKZH zal deze meer die van adviseur en coördinator zijn van de locale ziekenhuishygiëneteams dan die van "terreinondersteuner" [3]. Grotere fusies geven recht op meerdere VKZH. Daar kunnen specifieke taken verdeeld worden en kan er tegelijk gezamenlijk gewerkt worden rond standaardisatie van materiaal en procedures. Nadelig zijn de tijdrovende verplaatsingen, waarmee ook bij het toekennen van het aantal VTE zou moeten rekening gehouden worden.
een meer gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak met het oog op de verbetering van de gezondheidszorg, maar ook in meer infectiecontrole buiten de ziekenhuismuren door de steeds korter wordende verblijfsduur [6].
Regionale platforms De structuur van de ziekenhuishygiëne ontwikkelt zich langzaamaan ook buiten de individuele ziekenhuismuren. Regionale platforms kunnen bijdragen tot kwaliteitsverbetering: zij helpen bij het standaardiseren van surveillancemethodes, het uitwerken van procedures, het uitwisselen van informatie, het gezamenlijk oplossen van punctuele problemen, enz. Het nieuwe KB betreffende de financiering van de ziekenhuizen van 25/4/2002 (gepubliceerd op 30/05/2002) verplicht de ziekenhuizen deel te nemen aan een regionaal platform op straffe van niet-financiering. De wet voorziet één samenwerkingsplatform per provincie en voorziet ook een bedrag voor de administratieve kosten. De enquête toont dat er in elke Vlaamse provincie al een regionaal platform actief is, maar dat in Wallonië en Brussel nog inspanningen moeten geleverd worden om zulke platformen te realiseren, wat momenteel ook aan de gang is. Belangrijk is dat in zulke werkgroepen artsen én verpleegkundigen hun krachten bundelen. De toekomst van de ziekenhuishygiëne ligt immers in
8. O’Boyle C, Jackson M, Henly SJ. Staffing requirements for infection control programs in US health care. AJIC. 2002, 30(6)
2 0 0 2
5. Conclusie Reeds in de jaren zeventig toonde de SENIC studie aan dat in de strijd tegen de nosocomiale infecties, naast een surveillance en preventieplan, de rol van de ziekenhuishygiënist primordiaal is. Anno 2002 is deze rol nog belangrijker geworden in een tijd waar kwaliteit van zorgen essentieel is. België beschikt over goed opgeleide en ervaren ziekenhuishygiënisten die een steeds groter takenpakket te verwerken krijgen. Hun toekomst zal bepaald worden door hun geloofwaardigheid als professioneel, door het aanpassen van voldoende VTE en middelen aan de gestelde doelen in een multidisciplinair kader en door de ondersteuning van het bevoegde Ministerie en van de nationale en regionale organisaties die actief zijn in de infectiepreventie en bestrijding.
Bibliografie 1. Barrett SP, Infection control in Britain. Journal of Hospital Infection. 2002, 50:106-109 2. Bauraind I, Suetens C., Nieuwe financiering ziekenhuishygiëne, Noso-Info 1999, 3 :13-14
voor
3. Bellon J, De Jonghe S, Schommer MC, ea. L’infirmière hygiéniste hospitalière. Monographie. ABHH. 2002, 1-50. 4. Gyssens IC. L’hygiéniste en dehors de l’hexagone: les Pays Bas. HygièneS. 2001, 6 :426-428 5. Jenner EA, Wilson JA. Educating the infection control team –past, present and future. A British perspective. Journal of Hospital Infection. 2000, 46:96-105 6. Larson E. A retrospective on infection control. Part 2: twentieth century--the flame burns. Am J Infect Control. 1997, 25(4):340349. 7. Mertens R, Struelens MJ, Segers Y. Enquête nationale sur les médecins hygiénistes hospitaliers. BIHH. 1992 ; 14(2):17-26
9. Reybrouck G, Vande Putte M, Zumofen, M. Haxhe JJ. The organization of infection control in Belgium. Journal of Hospital Infection. 2001, 47(1):32-35 10. Rogues AM, Hajjar J. L’équipe opérationelle d’hygiène hospitalière et de prevention des infections nosocomiales dens les établissemnts de santé publics : organisation, moyens et modalités de fonctionnement. HygièneS. 2001, 9(6) :380-384 11. Simon A, Haxhe J.J. L’hygiéniste en dehors de l’hexagone: la Belgique. HygièneS. 2001, 6 :411-413 12. Zumofen M, Stordeur S. La formation de infirmie(ière)s en hygiène hospitalière. Situation en Belgique. HygièneS. 2000, 7(2) :103-105. 13. Zotti CM, Argentero PA. L’hygiéniste en dehors de l’hexagone : l’Italie. HygièneS. 2001, 6 :422-425
9
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
ORIGINEEL ARTIKEL
Er blijft nog een hele weg af te leggen… "De kwaliteit is zoals wij hadden gewild dat ze zou zijn" Prof. J.J. Haxhe met de medewerking van Dr. P. Meeus Globaal gezien dient de kwaliteit van de zorgverstrekking belangrijker te zijn dan alle andere vormen van kwaliteit. Hierin neemt de preventie van ziekenhuisinfecties een uiterst belangrijke plaats in. Theoretisch kunnen 30% van deze ziekenhuisinfecties voorkomen worden door het plichtsbewust in acht nemen van alle thans goed gekende voorschriften. De strategie vereist noodgedwongen een fase van auto-evaluatie, deze kan slechts gerealiseerd worden door de eigen resultaten te vergelijken met die van anderen. In het Noso-Info vol VI nr2 hebben we de kwaliteitsindicatoren vernoemd met betrekking tot wondinfecties op de intensieve zorgen dienst en de dienst voor neonatologie. De resultaten voor het jaar 2000 van de jaarlijkse ziekenhuisenquête (Health care facilities feedback 2000, MOH, quality unit) tonen aan dat er in vele ziekenhuizen nog een lange weg is af te leggen vooraleer een optimaal resultaat op het vlak van infrastructuur en praktijk bereikt wordt. www.health.fgov.be/vesalius/startf.htm➔publications ➔Feedback GraphiqueINFORMATIONS STATISTIQUES HOSPITALIERES EN BELGIQUEDonnées 2000
En français?
Laten we de resultaten nog even overlopen enkel voor de acute ziekenhuizen. De studie omvat 122 ziekenhuizen verspreid over 65 verschillende lokalisaties. Dit verklaart enige decentralisatie. Het geheel omvat 53.000 bedden. De comités voor ziekenhuishygiëne zijn aanwezig in 100% van de ziekenhuizen; hun aanwezigheid is trouwens verplicht voor de erkenning van het ziekenhuis sedert 1974. (K.B. van 24 april 1974
– Belgisch.Staatsblad van 19 juli 1974). Deze comités vergaderen gemiddeld 6 maal per jaar, maar met een schommeling begrepen tussen 4 en 30 maal! Terwijl er volgens hoger genoemd K.B. een verplicht register aanwezig dient te zijn, ontbreekt die in 15% van de gevallen. Tevens ontbreekt een jaarlijks verslag in 35% van de gevallen.,Wat de interne voorschriften betreft, worden ze in 99% van de gevallen vermeld voor het huishoudelijk onderhoud en de ontsmetting van oppervlakten, in 93% van de gevallen voor de bereiding en verdeling van het voedsel, in 98% van de gevallen voor het ophalen en afvoeren van het afval, in 90% van de gevallen voor de bestrijding van ongedierte, maar slechts in 80% van de gevallen voor het reinigen en verdelen van het linnen. 37% van de acute ziekenhuizen melden dat ze deelnemen aan de surveillance van ziekenhuisinfecties georganiseerd door het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid. Sta ons toe om nogmaals te herhalen dat het niet mogelijk is om de eigen kwaliteit te evalueren zonder een vergelijking te maken met de anderen. In het specifiek geval van de resultaten uit deze enquête is het mogelijk te oordelen hoe andere ziekenhuizen zich gedragen en is ieder in staat om zijn tekortkomingen te corrigeren. Elk ziekenhuis verklaart over een isolatiepolitiek voor infectieziekten te beschikken, maar hoe kan men uitleggen dat in de dienst voor intensieve zorgen 31% van de afdelingen geen isolatiekamers ter beschikking hebben. In 7% van de gevallen is er geen politiek om antibiotica voor te schrijven, in 27% van de gevallen wordt geen maandelijks rapport opgesteld over infecties met multiresistente kiemen.
Wat betreft het rapporteren van nosocomiale infecties, worden de volgende resultaten opgetekend:
Urineweginfecties Wondinfecties Respiratoire infecties Bloedinfecties
% systhematische aangiften 33 38 35 22
De afwijking tussen enerzijds het totaal% die door de ziekenhuizen gemeld worden en het aantal ziekenhuizen die aan de surveillance van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid deelnemen is opvallend. Wat het operatiekwartier betreft melden 46% van de ziekenhuizen een decentralisatie van de operatiezalen; er zijn nog steeds 7% van de ziekenhuizen die niet beschikken over airconditioning en 7% die verklaren over geen reglement te schikken die als doel heeft de transmissie van infectieuze organismen te voorkomen.
10
Wat de apotheek betreft, zijn er nog steeds 4% van de ziekenhuizen waarin de apotheker de antiseptica niet klaar maakt en 13% waarvan de steriele bereidingen niet onder laminaire flow gebeuren.
% occasionele aangiften 25 30 47 72
totaal % 58 68 82 94
Wat de sterilisatie betreft, melden 55% van de ziekenhuizen dat hun sterilisatie gedecentraliseerd is. Erger nog, er is in 49% van de gevallen geen gegradueerde verpleegkundige aanwezig tijdens de uitvoering van elke sterilisatiecyclus en in 5% van de gevallen wordt er geen microbiologische test uitgevoerd ter controle van de stoomautoclaven. Evenwel worden 42% van de autoclaven getest met een thermosonde en 47% met behulp van elektronische testen. Wat de bloedbanken betreft, wordt in 20% van de gevallen gemeld dat er geen continue temperatuurscontrole uitgevoerd wordt en in 13% van de gevallen is er geen alarmsysteem dat een bepaalde bewaringstemperatuur waarborgt. Zoals opgemerkt kan worden, kunnen er nog vele verbeteringen aan de infrastructuren en procedures aangebracht worden vooraleer het peil bereikt wordt die men hedendaags beschouwt als de standaard basis.
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
ACTUALITEITEN
Een stand van Zaken Over Latexallergie in 20021 D TENNSTEDT en J-M LACHAPELLE, Dermatologie, Cliniques Universitaires St-Luc, B-1200 Brussel Inleiding (1) Het contacturticariasyndroom veroorzaakt door de eiwitten van natuurlijke latex is een pathologie in volle actualiteit die recentelijk herkend is geworden, aangezien de eerste gevallen reeds beschreven werden in 1979 (2). Het reëel voorkomen van "ongelukken" veroorzaakt door een onmiddellijke overgevoeligheid tegenover latexproteïnen wordt heel zeker onderschat. Dit komt doordat de symptomatologie dikwijls banaal is en gemakkelijk herleid wordt tot een ongecompliceerde jeuk die vastgesteld wordt tijdens het dragen van latexhandschoenen (3). Anderzijds ondervinden de patiënten die eraan lijden en die meestal deel uitmaken van het verzorgend personeel, een irritatiegevoel dat men toeschrijft aan het gebruik van ontsmettingsmiddelen of aan het talkpoeder dat in de handschoenen zit. Momenteel worden er heel veel gevallen van allergie voor natuurlijke latexproteïnen gemeld (4). Nochtans heeft de uitzonderlijke ernst van sommige gevallen (meer in het bijzonder deze met anafylactische shock) de practicus aangespoord om deze nieuwe vorm van allergie beter te onderzoeken. De symptomen kunnen zich plots uiten tijdens een tandheelkundige verzorging, een chirurgische ingreep of ook tijdens een gynaecologische exploratie (5). Latex is een natuurlijk product dat gewonnen wordt door extractie van het sap uit de rubberboom : de Hevea brasiliensis. De allergische eigenschappen lijken verbonden te zijn met de chemische samenstelling en meer bepaald met een ganse waaier allergene proteïnen waarvan men tot op heden slechts een deel van de sequentie heeft kunnen decoderen. Deze eiwitten, waarvan men de thermolabiele en wateroplosbare eigenschappen kent zijn reeds aanwezig op het moment dat men de latex van de rubberboom opvangt; het gaat dus in geen geval om onzuiverheden. Het zijn de diverse componenten in de latex die verantwoordelijk zijn voor het grote aantal allergieën, waarschijnlijk wegens de veranderingen in het fabricatieproces en vooral de locale behandeling, met name op de winningplaatsen van de latex in Zuid - Oost Azië. Dit contacturticariasyndroom is een immunologische urticaria, dit impliceert wijzigingen op het niveau van de IgE. De antigenen zijn wateroplosbare proteïnemacromoleculen die zich op het chromatogram verdelen als 3 pieken: 2000, 5000 en 30000 dalton. Hun juiste samenstelling moet echter nog opgehelderd worden. Recente studies, ondernomen in verschillende laboratoria, tonen aan dat de realiteit nog complexer zou zijn, hierbij zou een uitgestrekt gamma van allergene proteïnen een rol spelen (6,7). 1. De namen van de firma’s die door de auteur worden opgegeven zijn onderworpen aan de marktwijzigingen
Symptomatologie (8) Het contacturticariasyndroom door latex wordt gekenmerkt door een blaasvormige huideruptie die ontstaat bij voorbeschikte personen onmiddellijk na contact met latex (meestal na het dragen van latexhandschoenen). De eruptie gaat meestal gepaard met een intense jeuk en lokaliseert zich voornamelijk rond pols en handrug. In uitzonderlijke gevallen kunnen de handpalmen aangetast zijn (9). In sommige gevallen kunnen de huidletsels zich uitbreiden over de voorarmen en armen en zich vervolgens over het ganse lichaamoppervlak veralgemenen. Nochtans, werden er ook echte contacturticaria via de lucht beschreven (10, 11, 12, 13, 14). Deze via de lucht overgedragen contacturticaria treden hoofdzakelijk op in het operatiekwartier (vooral in zalen voor kleine ingrepen, waar achtereenvolgens verschillende operaties gebeuren) en treffen dus gezondheidswerkers of onderhoudspersoneel die geen direct contact hebben met latexhandschoenen (of andere uit latex vervaardigde voorwerpen). De ongevallen worden vooral waargenomen in de minuten die onmiddellijk volgen op het uitpakken van enkele paren latexhandschoenen en zouden gemakkelijker optreden in slecht geventileerde zalen (of geventileerd in een gesloten circuit). Het aantal paar handschoenen dat door de chirurgen of anesthesisten gedragen wordt speelt een essentiële rol, gezien tijdens het openen van de verpakking een groot aantal allergiserende partikels in de lucht geslingerd wordt (het lijkt erop dat maïszetmeel bevattende handschoenen meer aanleiding zouden geven om sensibilisatiereacties op te wekken aangezien het poeder "vluchtig" is en zich met de allergene proteïnes kan binden om zo in de omgevende lucht getransporteerd te worden). De personen die risico lopen zijn vanzelfsprekend diegenen die voordien gevoelig zijn geweest voor latexproteïnes (tabel 4). Andere uitingsvormen zijn klassiek en kunnen in sommige gevallen apart waargenomen worden (Tabel1). Tabel 1 : Cutane en extracutane uitingsvormen veroorzaakt door een sensibilisatie voor latexproteïnes (3, 4) - Jeuk - Urticaria - Rhinitis - Conjunctivitis - angio-oedeem - larynxoedeem - bronchospasma (15) - verscheidene spijsverteringsongemakken - hypotensie, collapsus - anafylactische shock (16, 17) De latexgerelateerde peroperatoire of postoperatoire shocks ontstaan gewoonlijk binnen een tijdspanne van 15 tot 120 minuten na de inductie van de anesthesie terwijl deze
11
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
gerelateerd met de anesthetica veel vroeger optreden: gewoonlijk binnen een tijdspanne van 2 tot 10 minuten na de inductie (18). Epidemiologie (19) Het contacturticariasyndroom door latex is in hoofdzaak een soort beroepsziekte (20, 21) : ze treft ongeveer 2 tot 10% van het verzorgend personeel : verpleegkundigen, dokters, chirurgen, enz… (22); patiënten die verzorgd werden kunnen deze bijzondere vorm van urticaria ook krijgen. Sommige auteurs zijn van mening dat 10 tot 20% van de anafylactische shocks die in een operatiezaal optreden, zouden gerelateerd zijn met latexgevoeligheid. Er valt trouwens op te merken dat de chirurgische handschoenen er niet alleen de oorzaak van zijn. Inderdaad, een contacturticariasyndroom kan, hoewel zeldzamer, eveneens veroorzaakt worden door huishoudhandschoenen. Andere voorwerpen vervaardigd uit latex kunnen eveneens aan de basis liggen van een plots optredende hypersensibilisatie (Tabellen 2 en 3). Tabel 2 : Voorwerpen vervaardigd uit natuurlijke latex die gekend zijn om een onmiddellijke overgevoeligheid te ontketenen (23, 24) -
12
Chirurgische latexhandschoenen Latexvingerlingen Blaassondes Stethoscopen (verlengstukken) Endotracheale tubes IV perfusieleidingen Knelbanden Bevestigingsriemen voor EKG-elektroden Ballonnen voor rechter hartkatheterisatie Chirurgische drains (van het Penrose® -type) dikwijls als knelband gebruikt ! Ballonnen voor manuele ventilatie Blaasbalgen van beademingstoestellen + dichtingen Maskers (anesthesie/zuurstof) Kleefpleisters – snelpleisters Multidosis flacons voor medicatie voor diverse toepassingen (dop) Perfusieoplossingen met dop uit latex of inspuitplaats uit latex Zuigers van sommige spuiten Bloeddrukmanchet Nasale sondes en aspiratie sondes Rectale sondes Elastische verbanden Tandprothesen Elastieken van chirurgische mutsen of chirurgische overschoenen Okselsteunen van krukken Rolstoelkussens Rolstoelbanden Latex matrassen Bescherming van metalen sondes (voor transvaginale of transoesofagiale- echografie) Rectale of oesofagiale temperatuursonde Bonneau – "peren" Ijskruiken Condoomkatheters
Tabel 3 : Voorwerpen vervaardigd uit natuurlijke latex die gekend zijn om een onmiddellijke overgevoeligheid te ontketenen Voorwerpen uit het dagelijks leven -
Schoonmaakhandschoenen uit natuurlijke latex Rubberspeelgoed en ballen Opblaas(bare)ballons Condooms Isolerende handschoenen voor elektriciens Diafragma’s Douchegordijnen Fopspenen Zuigflesspenen Elastische riemen Elastische stof Kleefstof (sommige lijmen voor zelfklevende omslagen) Warmwaterkruiken Handgrepen van sportraketten Rugzijde van tapijten Matten (bvb. voor gymnastiek) Elastische zolen Elastieken Matrasbeschermers Kleefpleisters Badmutsen Elastische band voor sportbrillen Duikbrillen
De patiënten die lijden aan atopische dermatitis, irritatieve dermatitis en/of allergische contacteczeem (voornamelijk veroorzaakt door producten die de vulkanisatie van rubber versnellen) hebben een goed gedocumenteerde voorbeschikking om een overgevoeligheid te ontwikkelen tegenover de latexeiwitten. Het frequent schrobben en het gebruik van antiseptica bij gezondheidswerkers enerzijds en van detergenten bij schoonmaakpersoneel anderzijds, spelen een belangrijke rol gezien door een aantasting van de huidbarrière het binnendringen van antigenen mogelijk gemaakt wordt. Anderzijds kunnen herhaalde contacten, met slijmvliezen of tijdens heelkundige ingrepen, de gevoeligheid van het individu doen stijgen door de hoeveelheid allergene proteïnen aan dewelke deze onderhevig is, te vermeerderen. Sommige risicogroepen dienen geïnformeerd te worden en moeten op de hoogte gebracht worden van de mogelijkheid om dergelijke overgevoeligheid te ontwikkelen (Tabel 4). Een systematische opsporing binnen deze groepen zou nuttig, of in sommige gevallen onontbeerlijk zijn (25). Tabel 4 : Risicogroepen die een onmiddellijke overgevoeligheid tegenover latexproteïnen kunnen ontwikkelen - Gezondheidswerkers : chirurgen, anesthesisten, gynaecologen, tandartsen verpleegkundigen, - Schoonmaakpersoneel - Personeel die instaat voor de fabricage van latexhandschoenen of anderelatexvoorwerpen - Patiënten die verschillende keren geopereerd zijn geweest (spina bifida,meningomyelocele, complexe urologische misvormingen in het bijzonder, …) (18, 21)
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
Vreemd genoeg vertonen patiënten met een latex allergie soms een kruisgevoeligheid tegenover kiwi’s, bananen, avocado’s, kastanjes en passievruchten (18, 26).
nieuwe handschoenen. Gebruikte huishoudhandschoenen verliezen inderdaad hun antigenische eigenschappen (de proteïnen "verdwijnen" dus door wateroplosbaarheid).
Onderzoeken Voor het op puntstellen van de diagnose van door latex opgewekte contacturticariasyndroom dient men een aantal fasen te respecteren. Dit is noodzakelijk wil men de verschillende gevallen opsporen zonder de risicopatiënten bloot te stellen aan te felle ongewenste reacties. Dit contacturticariasyndroom kan op experimentele wijze opgewekt worden bij patiënten die ervan verdacht worden een soort van onmiddellijke overgevoeligheid te hebben ontwikkeld tegen latexproteïnen.
Door het potentieel risico op heftige allergische reacties (veralgemeende urticaria, oedeem van Quincke, bronchospasma, anafylactische shock), is het aangeraden om de provocatietest niet uit te voeren buiten de muren van de ziekenhuisinstelling.
De patch testen (epicutane testen), open en gesloten, vormen waarschijnlijk de minst gevaarlijke onderzoekingsmethoden om op objectieve wijze een latexallergie waar te nemen. Ze zijn echter over het algemeen weinig betrouwbaar. De rub testen worden uitgevoerd door simpelweg over de huid te wrijven. Deze testen mogen heden ten dage niet meer aanbevolen worden in die mate dat ze aanleiding geven tot vals positieve reacties. De prick testen worden uitgevoerd door een gewone prik in de huid doorheen de handschoen. Deze testen zijn van weinig praktisch nut vooral omdat ze weinig reproduceerbaar zijn. De prick testen (lancetten) met commerciële latex zijn zeker nuttig en relatief betrouwbaar op voorwaarde dat ze uitgevoerd worden in aanwezigheid van positieve (codeïne sulfaat) en negatieve (fysiologisch serum) controles. Het echter aangeraden om de prick testen uit te voeren met natuurlijke latex of met het supernatans van een voor 24 tot 48u. geïncubeerd mengsel bekomen door flarden stukgesneden handschoen onder te dompelen in fysiologisch serum. De reactie treedt op binnen de minuten volgend op het uitvoeren van de test en is in feite relatief specifiek. Secundaire reacties treden uiterst zelden op. Vals negatieve resultaten kunnen echter sporadisch voorkomen.
2 0 0 2
De scratch testen en intradermale inspuitingen zijn ronduit gevaarlijk; ze hebben geen plaats in de op punt stelling van de diagnose van het door latex veroorzaakte contacturticariasyndroom. Tenslotte is het soms, maar niet altijd, mogelijk om in het serum van patiënten met door latex opgewekte contacturticaria-syndroom, specifieke immunoglobulines van het IgE –type aan te tonen. Toch zijn de RAST- testen niet gevoelig genoeg want ze hebben de neiging om de personen met een lichte gevoeligheid systematisch uit te sluiten (29). De passieve overdracht testen (de Praunitz-Küstner proef) zijn vanzelfsprekend verboden. (Risico van overdracht van een besmettelijke ziekte). Prophylactische behandeling (30, 31, 32) Het door latex opgewekte contacturticaria-syndroom vereist een reeks preventieve maatregelen, met inbegrip van het dragen van handschoenen die geen spoor van allergene proteïnes bevatten. Deze maatregelen dienen in die mate streng en nauwgezet nageleefd te worden indien er na de eruptie algemene tekenen ontstaan. Voor de artsen of paramedici die allergisch zijn voor de latexeiwitten, bestaan er handschoenen uit synthetische rubber : Dermaprene®, Elastyren®, Neolon®, Neutralon® (Tabel5). Deze handschoenen hebben het nadeel minder dun te zijn, minder aangenaam te zijn bij het dragen en soms brozer te zijn dan conventionele chirurgische (latex) handschoenen. De chirurgen verwijten de handschoenen uit synthetische rubber in hoofdzaak hun verlies van fijne tastzin, zo belangrijk bij het correct uitvoeren van vele technische handelingen.
In geval van een twijfelachtige reactie dient men over te gaan tot een provocatietest die feitelijk uitgevoerd wordt met een afgesneden vingerling uit de verdachte latexhandschoen. Voor een betrouwbare aflezing dient de vinger voorafgaandelijk nat gemaakt te zijn (gezien het wateroplosbaar karakter van de antigenen). Op deze wijze treedt er binnen de 4 tot 5 minuten jeuk en een typische oedeemachtige reactie op.
Het is ook mogelijk om op de markt soepeler handschoenen van het Tactylon® type te vinden, vervaardigd uit synthetische polymeren. Handschoenen van het merk Triflex® en True Touch® bestaan hoofdzakelijk uit vinyl. Ze zijn echter ook brozer en duidelijk minder aangenaam om dragen, maar kunnen indien nodig gesteriliseerd worden. Vinylhandschoenen zijn wel bijzonder allergiserend (33).
Indien de vingerling niet volstaat, dit wil zeggen indien de test twijfelachtig of negatief is, wordt de volledige handschoen aangetrokken op een vochtige hand. Men spreekt van test "in use". De handschoen dient, in de mate van het mogelijke een kleinere maat te hebben dan de hand om een nauw contact ermee te verkrijgen. De handschoen wordt een 20-tal minuten aangehouden en de aflezing gebeurt 10 minuten na het uittrekken. Als het gaat over huishoudhandschoenen, heeft men er alle voordeel bij om handschoenen van hetzelfde merk aan te doen als de patiënt gebruikt en kiest men bij voorkeur
Sommige patiënten die niet reageren op latex, zijn dan wel gevoelig voor het mais-zetmeelpoeder dat zich in de binnenzijde van de handschoen bevindt, of aan de derivaten die gebruikt worden bij de fabricatie van rubber. Commercieel verkrijgbare handschoenen zoals Biogel® (Medico France) kunnen dan eventueel aanbevolen worden. De Eudermic® (Becton-Dickinson) en Ultraderm® (Baxter) zijn weliswaar vervaardigd uit natuurlijke latex (en kunnen dus niet gebruikt worden door mensen die overgevoelig zijn voor latexproteïnen) maar bevatten geen vulcanisatie versnellende
17
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
middelen zoals mercaptobenzothiazole of thiuramen. Ze kunnen dus aanbevolen worden aan patiënten die allergisch zijn aan deze versnellers, maar niet aan diegenen gevoelig zijn voor latexproteïnen. Anderzijds dienen patiënten die lijden aan het door latex opgewekte contacturticaria-syndroom ten zeerste elk ander
type van contact met rubber (condooms, opblaasballonnen, badmutsen, enz…) te vermijden. Indien een patiënt ooit enige vorm van algemene intolerantie heeft vertoond, zou het bijzonder wenselijk zijn van een verklarende nota bij zijn identiteitspapieren toe te laten voegen, om ernstige complicaties bij een eventuele heelkundige ingreep te vermijden (spoedoperatie, ingreep aan de baarmoeder, enz…).
Tabel 5 : 2 Type van handschoen aan te bevelen in geval van allergie tegen natuurlijke latex (1) DERMAPRENE‚
Neopreen
Ansell
DURAPRENE‚
Neopreen
Baxter
ELASTYREN‚
Polystyreen-polybutadieen-polystyreen
Danpren
NEOLON‚
Neopreen
Becton-Dickinson
NEUTRALON‚
Latex buitenzijde Polyuretaan binnenzijde
Surgikos
TACTYLON‚
Polystyreen-polyethyleen-butyleen-polystyreen
Smart Practice
TRIFLEX‚
Vinyl
Baxter
TRUE TOUCH
Vinyl
Becton-Dickinson
Bibliografie 1. Warshaw E.M. Latex allergy. J. Am. Acad. Dermatol. 1998; Vol.39 - n°1 : 1-25 2. Nutter A.F. Contact urticaria to rubber. Br. J. Dermatol. 1979; 101: 597-598 3. Turjanmaa K. Incidence of immediate allergy to latex gloves in hospital personnel. Contact Dermatitis. 1987; 17: 270275 4. Hamman C. Natural rubber latex protein sensitivity in review. Am. J. Contact Dermatitis 1193; 4 : 4-21 5. Slater J.E. Latex allergy. Guest editorial. Annals Allergy 1993; 70, 1-2 6. Lachapelle J.M., Frimat P., Tennstedt D., et al. Dermatologie Professionnelle et de l'Environnement. Masson Edit. Paris 1992; 18, 1360-1361 7. Cacioli P. Introduction to latex and the rubber Industry. Rev. Fr. Allergol., 1997; 37, 1173-1176 8. Turjanmaa K. Natural rubber latex allergy : Clinical manifestations (including contact dermatitis) and diagnosis. Rev. Fr. Allergol. 1997; 37, 1177-1179 9. Dooms-Goosens A. Contact urticaria caused by rubber gloves. J. Am. Acad. Dermatol. 1988; 18, 1360-1361 10. Lagier F., Badier M., Martigny G., et al. Latex as aeroallergen. Lancet 1990; 2, 516-517 11. Baur X., Ammon J., Chen Z., et al. Health risk in hospitals through airborne allergens for patients presensitised to latex. Lancet 1993; 342, 1148-1149 12. Swanson M.C., Yunginger J.W., Warner M.A, et al. Latex aeroallergens in surgical suites. Anesthesiology 1993; 79, A 1071 13. Baur X., Jäger D. Airborne antigens from latex gloves. Lancet 1990; 335 : 912 14. Lagier F., Vervloet D., Lhermet I., et al. Prevalence of latex allergy in operating room nurses. J. Allergy Clin. Immunol. 1992; 90 : 319-322 15. Seaton A., Cherrie B., Turnbull J., Rubber glove asthma. Br. Med. J. 1988; 296 : 531-532 16. Leynadier F., Pecquet C., Dry J. Anaphylaxis to latex suring surgery. Anaesthesia 1989; 44, 547-550 17. Leynadier F., Pecquet C., Dry J. Le choc anaphylactique peropératoire : attention aux gants. Ann. Fr. Anaesth. Réanim. 1989; 8, 153-154
18
18. Gaigon I., Veyckemans F., Gribomont B.F. Latex allergy in a child: report of a case. Acta Anaesth. Belg. : 1991; 4 : 219223 19. Vervloet D. Latex allergy. Rev. Fr. Allergol., 1997; 37, 11801183 20. Handfield-Jones S.E. Latex allergy in health-care workers in an English district general hospital. Br. J. Dermatol. 1998; 138 : 273-273 21. Holzman R.S., Katz J.D. Occupational Latex Allergy : the End of the Innocence. Anesthesiology 1998; 89 : 287-289 22. Charpin D., Lagier F., L'Hermet I., et al. Prevalence of latex allergy in nurses working in operating rooms. J. Allergy Clin. Immunol. 1991; 87, A 269 23. Chabeau G., Tennstedt D., Frimat P. Les gants de protection: tolérance-utilisation in 14ème Cours d'Actualisation en Dermato-Allergologie du Gerda 1993; 155-173 24. Landwehr L.P., Boguniewiecz M. Current perspectives on latex allergy. The journal of Pediatrics 1996; 128, 305-312 25. Pecquet C., Leynadier F, Dry J. Contact urticaria and anaphylaxis to natural latex. J. Am. Acad. Dermatol. 1990; 22 : 631-633 26. Monneret-Vautrin D.A., Gueant J.L., Laxenaire M.C. High risk of anaphylactic shock during surgery for spina-bifida. Lancet 1990; 335, 865-866 27. Rodriguez M. et al. Hypersensitivity to latex, chesnut and banana. Annals Allergy 1993; 70, 31-34 28. Levy D.A., Leynadier F. . Latex and food allergy. Rev. Fr. Allergol., 1997; 37, 1188-1194 29. Yman L. Lundberg M. Serological aspects of latex allergy. Some recent developments. Rev. Fr. Allergol., 1997; 37, 1195-1200 30. Schollhammer M., Guillet M.H., Guillet G. Les dermatoses de contact aux gants médicaux. Ann. Dermatol., Vénéréol., 1991; 118 : 731-735 31. Dakin M.J. and Yentis S.M.. Latex allergy : a strategy for management. Anaesthesia, 1998; 53, 774-781 32. Cohen D.E., Scheman A., Stewart L., et al. American academy of Dermatology's position paper on latex allergy. J. Am. Acad. Dermatol 1998; 39 : 98-106 33. Guillet M.H., Menard N., Guillet G. Sensibilisation de contact aux gants en vinyl. A propos d'un cas de polysensibilisation aux gants médicaux. Ann. Dermatol. Vénéréol., 1991; 118, 723-724
Opmerking van de redactie : de lijst van de handschoenen hierboven vermeld is niet beperkt tot deze.
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
ACTUALITEITEN
Enkele aanvullende gegevens De kwaliteit van de handschoenen moet zorgvuldig geëvalueerd worden Fay,M.: Hand dermatitis. The role of gloves. AORN. J. 54: 451, 454-461, 464 (1991). The wide range of problems that occur in association with occupational skin exposure has brought into focus the need to understand the role of allergens in skin disease. Their impact on health, their role in the causation of skin disease, and the measures that can be instituted to regulate, control, and prevent skin problems are receiving increased attention by OR managers because of the associated costs of skin reactions in OR nurses and the inherent dangers associated with latex allergy. Latex gloves have become a standard part of OR attire, and even though they serve as the primary form of hand protection in the OR, gloves also may serve as one of the key causes of contact or allergic dermatitis in OR personnel. The high frequency of latex glove allergy, especially in OR nurses and surgeons, focuses attention on the need to evaluate the type and quality of surgical latex gloves selected for use. When instances of new skin reactions appear in nursing personnel, OR managers should look for recent changes in glove brands, scrub products, or antimicrobial agents as possible trigger allergens. In such circumstances, managers may wish to use hypoallergenic products as a solution. Although hypoallergenic and/or powder-free gloves or scrub products may be more costly on a unit basis, when compared to the time lost from work, physical discomfort of the worker, and the expense of treatment, they are really quite a bargain DeGroot Kosolcharoen,J.; Jones ,J.: Permeability of latex and vinyl gloves to water and blood. Am. J. Infect. Control 17: 196-201 (1989). Two thousand four hundred medical gloves were evaluated for leakage. Types of gloves examined (number of brands) included sterile latex (seven) sterile vinyl (four), nonsterile latex (six), and nonsterile vinyl (seven). Sampling was done from one box of each brand. Fifty gloves from each box were filled with 300 ml of water (the standard test used by the American Society for Testing and Materials). An additional 25 cm pressure was applied to water-filled gloves. Another 50 gloves of each box were donned and dipped into a basin that contained heparinized human blood. Only four brands of sterile latex surgeon's gloves proved nonpermeable to water and blood. Other brands showed leakage that ranged from 1% to 52%. Analysis of proportions of pairs of gloves permeable to water or blood indicated a strong statistical association of nonsterile packaging or packaging in suction kits with increased leakage rates. These findings affirm that gloves can be regarded only as a means of reducing the risk of gross soilage from blood or body fluids. Quality control standards to ensure more uniform glove quality are needed
Kotilainen,H.; Avato,J.; Gantz,N.: Latex and vinyl nonsterile examination gloves: status report on laboratory evaluation of defects by physical and biological methods. Appl. Environ. Microbiol. 56: 1627-1630 (1990). We have reported previously (H. R. Kotilainen, J. P. Brinker, J. L. Avato, and N. M. Gantz, Arch. Intern. Med. 149:2749-2753, 1989) that the quality of nonsterile examination gloves available for clinical use may be extremely variable. In view of the concern over human immunodeficiency virus and hepatitis B virus transmission to health care workers, the continuing variability of gloves available for use, and the need for a simple and safe test, we have evaluated 2,500 vinyl (five brands) and 2,000 latex (four brands) gloves by the 300-ml and the newly proposed 1,000-ml water tests and for permeability to herpes simplex virus type 1 and poliovirus type 1, respectively. While all 300-ml watertight gloves were unlikely to leak herpes simplex virus type 1 (1.3% vinyl; 0.5% latex), poliovirus was recovered much more frequently (8.9% vinyl, 6.1% latex). In all gloves that passed the 1,000-ml test, herpes simplex virus type 1 was not recovered. Poliovirus was recovered infrequently (1.4% vinyl, 1.5% latex). Preliminary analyses suggest that the 1,000-ml water test has significantly increased sensitivity over the 300-ml water test in the detection of small holes in both vinyl and latex gloves that may allow the passage of viral particles. Gloves that pass a 1,000-ml water challenge are unlikely to allow the passage of a small virus such as poliovirus. Given that human immunodeficiency virus, hepatitis B virus and herpes simplex virus type 1 are larger particles than poliovirus, gloves that pass the 1,000-ml water test theoretically could provide better protection. Kotilainen, H.; Brinker ,J.; Avato,J.; Gantz,N.: Latex and vinyl examination gloves. Quality control procedures and implications for health care workers. Arch. Intern. Med. 149: 2749-2753 (1989). In December 1987, we investigated an increased number of cases of herpetic whitlow in medical intensive care unit nurses who routinely gloved for secretion contact. One particular brand of vinyl examination glove had been used in the medical intensive care unit. Restriction endonuclease mapping established the similarity of employee isolates with one patient isolate of herpes simplex virus type I. When initial viral assay demonstrated 2.5% to 10% penetration of herpes simplex virus type I across unused gloves, an evaluation of glove quality was undertaken. In a 300-mL watertightness test, seven brands of vinyl gloves failed 4% to 28% (average, 11.1%; 132/1200), while seven brands of latex gloves failed 0% to 2.6% (average, 1.4%; 24/1750). The brand of vinyl glove that had been in use in the medical intensive care unit failed 28% of the time. Watertight gloves were then tested for permeability to herpes simplex virus type I. None of the latex gloves failed (n = 1726), while only 10 of the vinyl gloves failed (n = 1068, 0.95%).
19
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
Extreme variability in glove quality was observed. However, gloves made from intact vinyl may provide similar protectiveness as those made from intact latex. As the demand for gloves increases, emphasis should be placed on the production of plentiful, better quality latex and vinyl gloves Muto,C.; Sistrom,M.; Strain,B.; Farr,B.: Glove leakage rates as a function of latex content and brand: caveat emptor. Arch. Surg. 135: 982-985 (2002). HYPOTHESIS: That water leakage rates and protection against blood-borne pathogens should not vary as a function of latex content among Food and Drug Administration-approved gloves, allowing avoidance of unnecessary latex exposure. DESIGN AND METHODS: Eighteen different glove types were purchased and tested using the American Society for Testing Methods Standard Test for Detecting Holes in medical gloves, which involves mounting the glove on a plastic tube, pouring a liter of tap water into the glove, and visually inspecting the glove initially and after 2 minutes. Half of the gloves were tested straight from the package and half after a standardized manipulation. SETTING: A university hospital. RESULTS: Eleven sterile glove types (5 high latex content, 4 low latex content, and 2 nonlatex content), and 7 nonsterile examination glove types (2 high latex content, 2 low latex content, and 3 nonlatex content) were tested (total tested, 3720 gloves). Leakage rates were greater for examination than for surgical gloves (relative risk [RR], 1.41, 95% confidence interval [CI], 1.01-1.96), for manipulated than for unused gloves (RR, 2.89, 5% CI, 1.98-4.22), and for low latex content surgical gloves (RR, 2.58, 95% CI, 1.35-4.92) or nonlatex content surgical gloves (RR, 4.93, 95% CI, 2.35-10.32) than for high latex content surgical gloves. Significant differences were observed among low latex content surgical gloves (P< .001) and all types of examination gloves (P =.0015) especially after the standardized manipulation (leakage rates ranging from 0%30%). CONCLUSIONS: Food and Drug Administration approval should not be interpreted as suggesting equality of different manufacturers' products. Some low latex and nonlatex content gloves are very resistant to leakage and should provide an effective barrier for preventing exposure to blood-borne pathogens, while others may not. Yangco,B.; Yangco,N.: What is leaky can be risky: a study of the integrity of hospital gloves. Infect. Control Hosp. Epidemiol. 10: 553-556 (1989). One thousand six-hundred and eighteen medical gloves were tested to determine whether, with current increased demands, these gloves are of high quality, i.e., free of leaks. The risk of exposure to potentially infected fluids when using leaky gloves was also estimated. Using a four-stage leak test, no significant difference was found between 64 of 790 (8.1%, range 0% to 44.4%) unsterile latex gloves and 11 of 210 (5.2%, range 1.7% to 21.7%) unsterile vinyl gloves (p = .21). Sterile surgical gloves (7 of 618, 1.13% [range 0% to 3%]) had fewer leaks compared to unsterile latex and vinyl gloves combined (p less than .0001). The safranin test was positive in 27 of 28 (96.4%) leaky gloves tested, indicating a high risk of exposure to potentially infected fluids when leaky gloves are used. Because of these
20
findings, elements of "universal precautions" such as changing gloves after each patient contact and good handwashing after using gloves should be carefully observed. There is a need for the Food and Drug Administration to establish more stringent guidelines for manufacturing gloves and to verify compliance with these guidelines
In chirurgie zou een dubbel paar handschoenen regel moeten zijn Bennett,B.; Duff ,P.: The effect of double gloving on frequency of glove perforations. Obstet. Gynecol. 78: 1019-1022 (1991). OBJECTIVE: The purposes of this prospective investigation were to determine the frequency of glove perforation during obstetric and gynecologic procedures and to assess the value of double gloving in preventing damage to the inner glove. METHODS: During a 2-month period, surgeons in the Department of Obstetrics and Gynecology were asked to double glove during all operative procedures. At the conclusion of surgery, the gloves were collected and the surgeons noted the type of procedure and their role as primary surgeon or first assistant. They also indicated whether a perforation was recognized intraoperatively. The gloves were tested for damage by first filling them with air and immersing them in water and then by directly filling them with water. RESULTS: Four hundred forty-one sets of double gloves were evaluated. Of these, 61 sets (14%, 95% confidence interval 10.8-17.2%) had holes in at least one of the four gloves and six sets had more than one perforation, for a total of 67 holes. Fiftytwo holes (78%) penetrated only the outer glove and nine (13%) were only in the inner glove. Penetration of both gloves at identical sites occurred in only six of the total glove sets (1.4%, 95% confidence interval 0.3-2.5%). The two most common sites of perforation were the thumb and index finger of the nondominant hand. Glove perforation occurred in 15% of cesarean deliveries and 11% of vaginal deliveries, a nonsignificant difference. In contrast, penetration occurred in 28% of major gynecologic procedures (P less than .05 compared with cesarean or vaginal delivery). Chief and thirdyear residents were significantly more likely to sustain perforation than were attending physicians or junior residents (P less than .01). Perforation to the gloves of chief residents typically occurred while they were serving as assistants for firstand second-year residents. Third-year residents usually sustained perforations while functioning as primary surgeons Johanet,H.; Tarantola,A.; Bouvet,E.: Moyens de protection au bloc operatoire et risques d'exposition au sang. Resultats d'une enquête nationale. Ann. Chir. 125: 385-390 (2002). A national survey was conducted with 5,000 randomly chosen surgeons in order to assess the methods of protection used or warranted in the operating room against blood-borne pathogens. The rate of complete vaccination against hepatitis B was 79.2%. The use of double gloves was constant for 72% of orthopedist surgeons but only reached 28.2% for the overall surgical population. Only 46.1% of the gowns used were coated, though the quality of the barrier when it is wet is very risky. The protections taken in the operating room against blood-borne pathogens can be improved
N O S O - i n f o ,
Kovavisarach,E.; Jaravechson,S.: Comparison of perforation between single and double-gloving in perineorrhaphy after vaginal delivery: a randomized controlled trial. Aust. N. Z. J. Obstet. Gynaecol. 38: 58-60 (1998). A prospective randomized controlled trial of single and double-gloving methods in perineorrhaphy after vaginal delivery was performed between August 1, and September 30, 1996 at Rajavithi Hospital to compare glove perforation between both methods. We examined 1,316 individual gloves in the double-gloving method and 742 individual gloves in the single-gloving method. These gloves were tested by immersing in water. The glove perforation rate was 5.2% (107 of 2,058). There was significant reduction in the glove perforation rate of double-inner gloves (2.7%) compared with the single-gloving group (6.7%). The perforation rate of the double outer-gloves group was 5.9%. The perforation rate in the matched outer and inner perforation was found only in 0.3% (2 of 658). The double-gloving method had a significant benefit in protection of the surgeon's hand from the exposure to blood compared with the single-gloving method McLeod,G.: Needlestick injuries at operations for trauma. Are surgical gloves an effective barrier? J. Bone. Joint. Surg. Br. 71: 489-491 (1989). Surgeons are at risk from both hepatitis B and human immunodeficiency viruses. While vaccines have been developed against the former, barrier methods remain the mainstay of protection. Puncture wounds of the hand are a potential source of contamination; the protection afforded by surgical gloves has been investigated. Gloves from 280 orthopaedic operations for trauma were tested for perforations; one or more was found after 30% of the operations in gloves worn by the surgeon or scrub nurse. About 60% of the perforations were noticed at the time of penetration and most affected the dominant thumb and index finger. Puncture was more common during operations lasting more than one hour. The incidence of perforation was 19% for the outer of double gloves, 14% for a single glove and 6% for the inner of double gloves. These results indicate that surgical gloves function poorly as a protective barrier, especially in difficult, lengthy, fracture surgery. The practice of double-gloving confers increased but not absolute protection Thomas,S.; Agarwal,M.; Mehta,G.: Intraoperative glove perforation--single versus double gloving in protection against skin contamination. Postgrad. Med. J. 77: 458-460 (2002). Surgeons have the highest risk of contact with patients' blood and body fluids, and breaches in gloving material may expose operating room staff to risk of infections. This prospective randomised study was done to assess the effectiveness of the practice of double gloving compared with single gloving in decreasing finger contamination during surgery. In 66 consecutive surgical procedures studied, preoperative skin abrasions were detected on the hands of 17.4% of the surgeons. In the double gloving pattern, 32 glove perforations were observed, of which 22 were in the outer glove and 10 in the inner glove. Only four outer glove perforations had
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
matching inner glove perforations, thus indicating that in 82% of cases when the outer glove is perforated the inner glove will protect the surgeon's hand from contamination. The presence of visible skin contamination was also higher in perforation with the single gloving pattern (42.1%) than with the double gloving pattern (22.7%). An overwhelming majority of glove perforations (83.3%) went unnoticed. Double gloving was accepted by the majority of surgeons, especially with repeated use. It is recommended that double gloves are used routinely in all surgical procedures in view of the significantly higher protection it provides Wong,D.; Jones,A.; Lange,K.: Risk of blood contamination of health care workers in spine surgery. A study of 324 cases. Spine 23: 1261-1266 (1998). STUDY DESIGN: The relative risk of blood contamination during spine surgery was studied using data collected from 324 procedures. OBJECTIVES: To analyze demographic factors that predict blood-borne pathogens in the population of spine surgery patients, study the rates and patterns of blood contamination in health care workers (i.e., skin-penetrating incidents and nonpenetrating surface skin contamination from patients' blood) and compare those risks with those in other surgical departments, and analyze the effectiveness of barrier systems worn by the surgical team. SUMMARY OF BACKGROUND DATA: The Centers for Disease Control and Prevention has reported 49 health care workers infected by the human immunodeficiency virus through occupational exposure. Several studies have noted the risk of blood contamination in various surgical departments, but the relative risk during spine surgery has not been determined. METHODS: This year-long survey included 9795 cases, or 60,789 health care worker--patient contacts, of which spine disorders comprised 324 cases (2234 health care workers and patients). Data collection forms were designed and inservice training conducted with operating room staffs. Information regarding type of case, staff position (surgeon, assistant, scrub nurse, circulator), protective clothing worn, length of operating room time, blood loss, incidence of blood spills, was recorded, among other data. RESULTS: Prevalence of human immunodeficiency virus in patients in the overall series was 0.19% versus 0.93% in spine patients. The rate of HCW contamination in the overall series was 7.76%, of which 0.92% resulted from skin-penetrating incidents. Contamination in spine surgery occurred in 31.86% of cases, of which 1.23% were the result of skin-penetrating incidents. CONCLUSIONS: Health care workers in spine surgery have a statistically significant overall higher risk of blood contamination than do those in other surgical departments. The increased risk occurred with blood contacting intact skin. There was no higher risk for skin penetrating injury. Analysis of data suggests that health care workers always should wear double gloves, forearm-reinforced gowns, and eye protection.
21
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
Welke keuze ? Korniewicz DM; El Masri M; Broyles JM; Martin CD; O' Connell KP Performance of latex and nonlatex medical examination gloves during simulated use Am. J. Infect. Control 30 Special Iss. SI:133-138 (2002) Background: In response to the rise in latex allergies, gloves made from a variety of nonlatex materials have been introduced into the health care environment. To date, at least I study, by Rego and Roley (1999), has reported that both latex and nitrile medical examination gloves provide comparable barrier protective qualities. The purpose of our study was to determine the effects of glove stress, type of material (vinyl, nitrile, copolymer, latex), and manufacturer on the barrier effectiveness of medical examination gloves. Method., A total of 5510 medical examination gloves (1464 nitrile, 1052 latex, 1006 copolymer, and 1988 vinyl) were divided into 2 groups: stressed and unstressed, Unstressed gloves were visually inspected and water-tested according to the Food and Drug Administration water-testing standards. Stressed gloves were manipulated according to a designated stress protocol, visually inspected, and then subjected to the same Food and Drug Administration water-testing standards. Results: Our limited sample size demonstrated that nitrile gloves had the lowest failure rate (1.3%), followed by latex (2.2%); vinyl and copolymer gloves had the highest failure rate (both 8.2%). With use of a logistic regression analysis adjusting for manufacturer and stress, latex examination gloves were found to be 3 times more likely to fail than nitrile gloves (odds
ratio, 3.2; 95% Cl, 1.37-7.50). Nitrile gloves were also found to fail significantly less often than vinyl or copolymer gloves (odds ratio, 12,60, 95% Cl, 5.80-27.40). Conclusions: Nitrile examination gloves are a suitable alternative to latex, whereas vinyl and copolymer examination gloves were found to be less effective barriers. Further research is indicated to determine whether nitrile gloves can provide effective barrier qualities during clinical use versus laboratory simulations Aanvullingen Rego et al (1999) stelt dat vinylhandschoenen enkel aangewezen zijn voor laag-risico handelingen van korte duur, terwijl nitrile (en latex) de keuze zou moeten zijn in geval van hoog-risico-situaties met inbegrip van blootstelling aan bloedoverdraagbare pathogenen. (Rego A, Roley L. In-use barrier integrity of gloves: Latex and nitrile superior to vinyl. AJIC 1999;27:405-410). Bij de keuze van het type handschoen, dient men naast de barrière-eigenschappen (zie hoger) ook rekening te houden met de fysieke eigenschappen ervan: - de treksterkte van nitrile is 25% hoger dan vinyl en 10 % lager dan latex; - de rekbaarheid van nitrile is 60% meer dan vinyl en 40% minder dan latex. Ook bij contacten met bepaalde chemicaliën (aceton, ether, tolueen,…) en chemotherapeutica (cisplatinum,…) is het gebruik van vinylhandschoenen niet aangewezen omwille van de slechte chemische resistentie. (F. Van Laer)
ACTUALITEITEN
Antwoorden op enkele aanvullende vragen Voorzorgen te nemen bij anesthesie, zie (deze Franstalige site) http://www.md.ucl.ac.be/virtanes/latex.html Welke is de beste keuze van handschoenen in geval van allergie? Het antwoord op deze vraag met betrekking tot latexallergie wordt in de tekst zelf gegeven. Rubber en in het bijzonder thiuraamderivaten vormen een belangrijke bron van contacteczeem. Het zijn namelijk de thiuramen in de rubberhandschoenen die in hoofdzaak de oorzaak zijn van allergische reacties zoals immunologische contactdermatiden. Ziehier enkele voorbeelden van chirurgische handschoenen zonder thiuraam: Biogel (Regent), Dermaprene (Ansell), Elastyrene (Allerderm Labs), Eudermic (Becton Dickinson), Manex (Beiersdorf), Manex zonder poeder (Beiersdorf), Microtouch (Johnson & Johnson)…Anderzijds staat vast dat het gebruik van handschoenen vervaardigd uit vinyl, ployurethaan, nitrile of neopreen, geen enkel risico inhouden voor personen die allergisch zijn voor latex (in principe bevatten geen van voorgenoemde soorten latexproteïnen).
22
Neopreen, vinyl, polyurethaan, nitrile – de voor - en nadelen van elke soort Het is moeilijk om op deze vraag te antwoorden zonder dermatologische achtergrond. Inderdaad, het gaat hier hoofdzakelijk over handschoenen die men aan de chirurgen en paramedici kan voorstellen, maar de voor - en nadelen zouden voornamelijk door de gebruikers zelf beoordeeld moeten worden. Over het algemeen klaagt men (voornamelijk de chirurgen) dat er bij urenlang gebruik van een soortgelijk type van handschoen, een hoge graad van handvermoeidheid ontstaat. Dit verklaart dat een groot deel van de chirurgen nog steeds een grote voorkeur hebben voor het gebruik van echte latexhandschoenen, want het lijkt erop dat deze aangenamer zijn om dragen. Anderzijds zouden meer in het bijzonder de vinylhandschoenen poreuzer zijn dan latexhandschoenen (zie literatuur) en zouden ze dus eventueel het binnendringen van virussen zoals bijvoorbeeld hepatitis C virus mogelijk maken.
N O S O - i n f o ,
Wat moet men in het operatiekwartier doen als er een personeelslid allergisch is? Het staat vast dat, als een personeelslid allergisch geworden is aan latexproteïnen (type 1 allergie), het noodzakelijk is voor te stellen om de bewuste persoon uit de operatiezaal te weren, voor zover men latex daar nog toepast. Indien het gebruik van latexhandschoenen of het contact met op latex gebaseerde voorwerpen op elk moment kan vermeden worden, is de verwijdering uiteraard niet noodzakelijk. Maar is dit realistisch?
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
Is de latexallergie definitief? Kan men een persoon die daaraan lijdt desensibiliseren? Het antwoord hierop is bijzonder gemakkelijk, aangezien de allergie voor latex (voor latexproteïnen) inderdaad definitief is en praktisch elke poging tot desensibiliseren mislukt is. Er zijn dus tot op heden geen gemakkelijke of betrouwbare behandelingen voorhanden om een persoon die allergisch is te desensibiliseren. Gelieve ook eens de tijd te nemen om de didactische site te bezoeken op http://www.nlm.nih.gov/medlineplus/tutorials/ latexallergies/id039101.html
La monographie de l’infirmier(ère) hygièniste hospitalier(è) (IHH) Site web : http://www.md.ucl.ac.be/nosoinfo/Monographie.pdf (Version actualisée 2002) Table des Matières Avant -propos Chapitre I : Quelques jalons historiques Chapitre II : Sa formation Chapitre III : Sa situation hiérarchique dans l'institution hospitalière Chapitre IV : La répartition de son temps de travail et son financement. Chapitre V : Sa place et son rôle au sein du comité Chapitre VI : Son rôle dans le domaine de la formation et de l'information Chapitre VII : Son rôle en matière de promotion de la qualité des
soins. Chapitre VIII : L'enregistrement des infections et les études épidémiologiques Chapitre IX : Conseillère dans le domaine des bâtiments, des équipements et du matériel. Chapitre X : Aspects juridiques de sa responsabilité Chapitre XI : Ses outils de travail Conclusion. Annexe 1 : Résoudre les problèmes Annexe 2 : Suggestions pour une auto-évaluation en hygiène hospitalière.
WEB-SITE RUBRIEK - Op the URL klikken ... Adressen om niet te vergeten CDC/ HICPAC : http://www.cdc.gov/ncidod/hip/DEFAULT.HTM CSH : http://health.fgov.be/CSH_HGR/Nederlands/AdresHGR.htm Infect. Control & Hosp. Epidemiol., ICHE : http://www.slackinc.com/general/iche/ichetoc.htm
Journal of Hospital Infection, JHI : http://www.harcourt-international.com/journals/jhin/ Nosobase : http://nosobase.univ-lyon1.fr Noso-info : http://www.md.ucl.ac.be/nosoinfo/intro.htm Site UCL : : http://www.md.ucl.ac.be/didac/hosp//intro.htm
Nieuwe adressen • CDC aanbevelingen voor handhygiëne http://www.cdc.gov/handhygiene Guideline for Hand Hygiene in Health-Care Settings. Recommendations of the Healthcare Infection Control Practices Advisory Committee and the HICPAC/SHEA/APIC/IDSA http://www.cdc.gov/mmwr/preview/mmwrhtml/rr5116a1.htm Download in PDF format : http://www.cdc.gov/mmwr/PDF/rr/rr5116.pdf • Kwaliteitsindicatoren NNiIS report, june 1982-june 2002 http://www.cdc.gov/ncidod/hip/NNIS/2002NNISReport AJIC.PDF
• De gids microbiologische Surveillance van omgevings in gezondheidsinstellingen. Lucht, water en oppervlakte is ter beschikking op de site van het ministerie http://www.sante.gouv.fr/htm/pointsur/nosoco/recofin.pdf http://nosobase.univ-lyon1.fr/ et http://cclin-sudest.univ-Lyon1.fr/ • Guidelines for the Prevention of Intravascular Catheter-Related Infections http://www.pediatrics.org/cgi/content/full/110/5/e51 • Nieuwe Franse aanbevelingen voor handontsmetting http://www;sfhh.net/publications.php • Aanbevelingen in het Frans door deskundigen van de Franse Vereniging voor reanimatie : Preventie van kruisbesmettingen bij reanimatie http://srlf.org/reco-expert/reco-expert.html • Rapport 2001 du European Antimicrobial resistance surveillance system http://earss.rivm.nl/FRAMESET/BEGIN.HTM • Richtlijnen van de WIP (Werkgroep Infectie Preventie) - Gids voor goede praktijk sera disponible gratuitement et ce dès le 1er janvier 2003 à l'adresse suivante : http://www.wip.nl/richtlijnendownload.htm
23
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
OFFICIELE TEKST
25 avril 2002. - Koninklijk besluit betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen (Staatsblad 30 mei 2002) Art. 56. § 1. Teneinde te voldoen aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de verpleegkundige-ziekenhuishygiënist en de geneesheer-ziekenhuishygiënist, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 1988, wordt Onderdeel B4 van het budget, met ingang van 1 juli van het dienstjaar, voor beide functies verhoogd met : 46.650,83 EUR (index op 1 januari 2002) per fulltime equivalent verpleegkundige-ziekenhuishygiënist,72.908,27 EUR (index 1 januari 2002) per fulltime equivalent geneesheerziekenhuishygiënist. Het respectievelijk aantal fulltime equivalenten wordt als volgt berekend : • voor de verpleegkundige-ziekenhuishygiënist : Bi x C/1 000 • voor de geneesheer- ziekenhuishygiënist : Bi x C/2 400. Waar : Bi = aantal verantwoorde bedden vastgesteld volgens bijlage 3 van dit besluit voor de betrokken dienst op 1 juli van het dienstjaar. Voor het dienstjaar dat begint op 1 juli 2002 zal echter het aantal bestaande en erkende bedden op 1 januari 2002 worden gebruikt. C = coëfficiënt per dienst Deze coëfficiënt wordt per dienst als volgt vastgesteld : • voor de psychiatrische ziekenhuizen : A = 0,2 T = 0,1 K = 0,2; • voor de ziekenhuizen en Sp-diensten en geïsoleerdë Gdiensten Sp = 0,2 G = 1; • -voor de acute ziekenhuizen : C=3 M = 2,3 A = 0,2 D = 2,3 N = 4,6 T = 0,1 C+D(I)= 4,6 L = 4,6 K = 0,2 E = 2,3 G = 1,5 Het aldus bepaalde bedrag wordt verhoogd met een bedrag gelijk aan 10 percent van voornoemd budget teneinde de werkingskosten te dekken die inherent zijn aan de activiteit van voornoemde functies. § 2. Teneinde de initiatieven " toezicht op de nosocomiale infecties " te bevorderen en te stimuleren in de acute ziekenhuizen, wordt Onderdeel B4 verhoogd met een forfaitair bedrag van 3.920,22 EUR voor de ziekenhuizen die deelnemen aan het opvragen van gegevens in het kader van één van volgende protocols : 1. toezicht pneumonieën en bacteremieën in de eenheden intensieve zorgen volgens het protocol van het Weten-
24
schappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur en de Belgische Maatschappij voor Intensieve en Spoedgevallengeneeskunde; 2. toezicht op septicemieën over het hele ziekenhuis volgens het protocol van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Louis Pasteur, of 3. toezicht op infecties van de operatiewonden volgens het protocol van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur. Om te kunnen genieten van dit bedrag, dienen de ziekenhuizen zich te verbinden tot : • het verzamelen van gegevens volgens één van voornoemde protocollen gedurende minstens één trimester in het jaar; • het overdragen van de voormelde gegevens over het betreffende trimester voor het einde van de tweede maand die volgt op het beschouwde trimester aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur; • het storten aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezonheid Louis Pasteur van een bedrag van 2.231,04 EUR op rekeningnummer 001-1660480-13 aan het IWP Patrimonium met de vermelding "toezicht op nosocomiale infecties" en de naam van het ziekenhuis. Vanaf ontvangst van betaling zal het voormelde Instituut de gevraagde registratiemiddelen doorsturen. De storting dient voor einde maart van ieder jaar vereffend te zijn. Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur zal ieder ziekenhuis een feed-back geven met de analyse van de individuele gegevens en de nationale gegevens. Het zal eveneens iedere zes maanden aan de Minister die de vaststelling van het budget onder zijn bevoegdheid heeft een rapport overmaken met onder andere de nationale gegevens alsook de adviezen of aanbevelingen terzake. § 3. Om het voordeel van de financiering voorzien in § 1 te behouden dienen de ziekenhuizen deel te nemen aan een samenwerkingsplatform op het gebied van de ziekenhuishygiëne waarvan de doeleinden zullen worden vastgelegd door een overeenkomst tussen het platform en de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft. Het aantal platforms wordt vastgelegd op één per provincie met een maximum van tien voor het gehele land. Om de kosten van het secretariaat van voornoemd platform te dekken wordt een bedrag van 2.478,94 EUR toegekend via Onderdeel B4 van één van de aan het platform deelnemende ziekenhuizen. Hiertoe dient een overeenkomst gesloten te worden tussen het ziekenhuis en het platform en moet worden medegedeeld aan de Minister van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Gezondheidszorg.
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
WETENSCHAPPELIJKE AGENDA Gelieve ons de verschillende manifestaties die U organiseert mee te delen ! 22 JANUARI 2003 Seminarie Microbiologie en Infectieuze Ziekten "Designing and auditing antibiotic policies" Prof. Gould, Microbiology, Scotland Plaats : Campus Erasme - ULB Auditoire B1-003 Bâtiment B, 1070 Bruxelles Inlichtingen: F. Jacobs. Tél : 02/555.67.46 - Fax : 02/555.39.12 Email :
[email protected] ou maladies.infectieuses.
[email protected]
29 JANUARI 2003 Seminarie Microbiologie en Infectieuze Ziekten "Complications après BCG thérapie" Dr P. Abena, Clinique des Maladies Infectieuses, Prof JP Van Vooren, Unité de Traitement des Immunodéficiences et Dr A. Zlotta, Urologie, Hôpital Erasme Plaats : Campus Erasme - ULB Auditoire B1-003 Bâtiment B, 1070 Bruxelles Inlichtingen : F. Jacobs. Tél : 02/555.67.46 - Fax : 02/555.39.12 - Email :
[email protected] ou maladies.infectieuses. erasme@ulb;ac.be
4 FEBRUARI 2003 Infectiologie et Microbiologie Clinique : Rencontres Interhospitalières du Namurois "Choix et positionnement clinique des nouvelles molécules antibiotiques" Drs B. Delaere, Y. Glupczynski, Cliniques Universitaires UCL/Mont-Godinne Plaats : Clinique St Luc, Bouge Inlichtingen : Prof. Y. Glupczynski, Microbiologie, UCL/Mont-Godinne Tel : 081.42.32.45 - Fax : 081.42.32.46 - Email :
[email protected]
5 FEBRUARI 2003 Séminaire de Microbiologie et Maladies Infectieuses "Endophtalmites : aspects cliniques, diagnostiques et thérapeutique" Dr D. Konopnicki, Maladies infectieuses et Dr J. Libert,Ophtalmologie, CHU St Pierre Lieu : Campus Erasme - ULB Auditoire B1-003 Bâtiment B, 1070 Bruxelles Renseignements : F. Jacobs. Tél : 02/555.67.46 - Fax : 02/555.39.12 - Email :
[email protected] ou maladies.infectieuses.
[email protected]
20 FEBRUARI 2003 Klinische Microbiologie in de praktijk : " Rencontres interhospitalières de la Province de Hainaut" "Bénéfices et modalités techniques des cultures respiratoires (semi-) quantitatives pour le diagnostic des infections pulmonaires." Dr B. Gordts, Microbiologie, AZ St Jan, Brugge Plaats : Seminariezaal ( verdieping 0), CHU A. Vésale, Montigny-le-Tilleul Inlichtingen : Dr C. Potvliege, Microbiologie,CHU Tivoli, La Louvière, tel : 064/27.64.06 Dr D. Govaerts, Microbiologie, CHU A. Vésale, Montigny-le-Tilleul, tel : 071/29.55.30
25
N O S O - i n f o ,
vo l . V I
n ° 4 ,
2 0 0 2
4 MAART 2003 Infectiologie et Microbiologie Clinique : Rencontres Interhospitalières du Namurois "Identification des bacilles à Gram-négatif non-fermentants" Drs K. Laffineur, Bactériologie, Cliniques Universitaires UCL/Mont-Godinne Plaats : CHR Val de Sambre, Auvelais Inlichtingen : Prof. Y. Glupczynski, Microbiologie, UCL/Mont-Godinne Tel : 081.42.32.45 - Fax : 081.42.32.46 - Email :
[email protected]
20 MAART 2003 Klinische Microbiologie in de praktijk : " Rencontres interhospitalières de la Province de Hainaut" " Malaria : moyens diagnostiques, traitement et prophilaxie" Dr Y. Van Laethem, Maladies Infectieuses, Hôpital Universitaire Saint-Pierre Plaats : Seminariezaal (op 11ste verdieping), CHU Tivoli, La Louvière Inlichtingen : Dr C. Potvliege, Microbiologie,CHU Tivoli, La Louvière, tel : 64/27.64.06 Dr D. Govaerts, Microbiologie, CHU A. Vésale, Montigny-le-Tilleul, tel : 071/29.55.30
1ste APRIL 2003 INFECTIOLOGIE ET MICROBIOLOGIE CLINIQUE : RENCONTRES INTERHOSPITALIERES DU NAMUROIS "Intérêt et limitation clinique de la détermination des concentrations minimales inhibitrices (CMI) par le laboratoire clinique" Drs MG Garrino, Bactériologie, CHR Namur Plaats : CHRNamur, Namur Inlichtingen : Prof. Y. Glupczynski, Microbiologie, UCL/Mont-Godinne Tel : 081.42.32.45 - Fax : 081.42.32.46 - Email :
[email protected]
6 - 8 APRIL 2003 SHEA Annual Scientific Meeting. Plaats : Arlington, USA Inlichtingen : SHEA Meetings Department, 1875 Kings Highway, suite 200, Woodbury New Jersey 08096-3172, USA Tel : (609) 845 1636 - Fax : (609) 853 0411 - E-mail :
[email protected] Website : www.shea-online.org
10 - 13 MEI 2003 13th European Congress of Clinical Microbiology and Infectious Diseases (ECCMID) Plaats : Glasgow, United Kingdom Inlichtingen : AKM Congress Service, PO Box, CH-4005 Basel, Switzerland, Tel : 41 61 686 77 11 - Fax : 41 61 686 77 88 - E-mail:
[email protected]
5 - 6 JUNI 2003 XIV congrès de la Société Française d'Hygiène Hospitalière. Plaats : Paris, France Inlichtingen : http://www.sfhh.net/congres-formations.php
5 - 12 JUNI 2003 Association for Practitioners in Infection Control and Epidemiology (APIC) Plaats : San Antonio Convention Center San Antonio, Texas Inlichtingen : APIC National Office, 1275 K Street NW, Suite 1000, Washington, DC 20036 Tel : (202) 789 1890 - Fax : (202) 789 1899 - Email :
[email protected] Website : www.apic.org
26