Nijmegen Naar het ideaal van Albrecht Dürer De Stratemakerstoren
Een bouwhistorische documentatie, uitwerking en verslaglegging van de Stratemakerstoren te Nijmegen.
H.Hundertmark, juni 2011
Afbeelding voorblad: Schilderij van Jan van Goyen uit 1641. Aan de voet van de Valkhofburcht is de enorme massieve massa van de Stratemakerstoren herkenbaar. Het schilderij bevindt zich in het museum Het Valkhof. 2
Colofon Project Titel Auteur Datum Opdrachtgever Documentatie Tekeningen Rapportage Fotografie
Bouwhistorische documentatie Stratemakerstoren te Nijmegen Nijmegen. Naar het ideaal van Albrecht Dürer. De Stratemakerstoren H.F.G.Hundertmark Juni 2011 Gemeente Nijmegen H.F.G.Hundertmark H.F.G.Hundertmark, tenzij anders vermeldt H.F.G.Hundertmark H.F.G.Hundertmark, tenzij anders vermeldt
Copyright 2011 tekst en tekeningen; H.F.G.Hundertmark. Niets uit deze rapportage mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt doormiddel van druk, fotokopie, microfilm, digitaal of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de hiervoor vermelde opdrachtgever en/of de auteur.
H.F.G.Hundertmark Restauratie - Bouwhistorisch Onderzoek Hofvijver 86 5346 KD Oss Tel. 0412-633870 E-mail
[email protected]
3
Inhoudsopgave
1 Voorwoord
5
2 Historische inleiding
7
3 De Stratemakerstoren 3.1 - Documentatie 3.2 - Documentatietekeningen 3.3 - Bouwgeschiedenis - De dertiende-eeuwse stadsommuring - De Stratemakerstoren - Kanonschietgaten - Haakbus- en kijkgaten - Wijzigingen - Twee bijzondere opmetingen - De bebouwing van de Stratemakerstoren - De ontmanteling - Verbouwing tot museum
11 11 16 22 22 25 35 36 38 40 41 42 43
4 Naar het ideaal van Albrecht Dürer
45
5 Overzicht baksteenformaten
50
6 Conclusie
51
7 Literatuurlijst
52
4
1 Voorwoord Naar aanleiding van verbouwingsplannen van het museum De Stratemakerstoren heeft in opdracht van de gemeente Nijmegen ondergetekende in april-mei 2011 een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd van de Stratemakerstoren te Nijmegen. Deze zogenaamde Stratemakerstoren is gesitueerd aan de Waalkade, aan de voet van de Valkhofberg. Het betreft een deels ruïneuze torenachtige bouw uit de zestiende eeuw dat in 1987 werd herontdekt na de sloop van twee huizen. Na de vrijlegging is het verder vrijgegraven en archeologisch onderzocht. Sinds 1995 heeft het de functie van museum. Voor het bouwhistorisch onderzoek is gebruik gemaakt van de aan mij ter beschikking gestelde stukken: - Archiefmap afd. Bouwen en Wonen
2011
- Kopieën opgravingstekeningen en foto’s 1987-1989 - Bouwhistorisch rapport van P. Joppen
1995
- Historische gegevens stadsommuring en stadsplattegronden
2011
- Onderzoek- en documentatiegegevens en tekeningen 1999
mevr. H. Peterse, Senior beleidsadviseur cultuurhistorie gemeente Nijmegen dhr. K. Brok, Opgravingsmanager gemeente Nijmegen dhr. K. Brok, Opgravingsmanager gemeente Nijmegen mevr. F. de Roode, Seniorarcheoloog gemeente Nijmegen dhr. J. Soentgerath Freelance bouwhistoricus.
Onderzocht/gedocumenteerd zijn de binnenstructuur (gangenstelsel met kanon- en haakbusgaten) van de Stratemakerstoren en de restanten van de voorgaande middeleeuwse stadsommuring met muurtoren. Doordat het overgrote deel van de oorspronkelijke buitengevelzijde in de negentiende-eeuw was afgehakt kon nog maar een klein stuk van de buitengevelafwerking van de Stratemakerstoren worden vastgelegd. Afbeelding 1 Opname van de Stratemakerstoren kort na de vrijlegging in 1987. Opname: Afkomstig uit het archiefmap van de afd. Bouwen en Wonen van de Gemeente Nijmegen. Helaas is niet duidelijk wie de opname gemaakt heeft.
5
Het onderzoek aan de binnengevelzijde is beperkt gebleven tot een bouwhistorische waarneming omdat deze in 1999 door J. Soentgerath al uitgebreid onderzocht is. Ook zijn de gegevens van het archeologisch onderzoek aangevuld, omdat na de afronding van de archeologische documentatie in het gangenstelsel de fundamenten van de dertiende-eeuwse stadsmuurtoren nog verder waren vrijgelegd maar niet vastgelegd. Het onderzoek was niet mogelijk geweest zonder de medewerking van mevr. H. Peterse en dhr. K. Brok van de gemeente Nijmegen. Vooral de rondleiding door dhr. Brok tijdens mijn eerste kennismaking met de Stratemakerstoren was inspirerend. Een bijzondere dank gaat uit naar dhr. J. Soentgerath die geheel belangeloos zijn onderzoeksgegevens ter beschikking stelde. Als laatste wil ik dhr. G. Alofs directeur van het museum De Stratemakerstoren en zijn medewerkers bedanken voor het prettige ontvangst en de samenwerking. De mogelijkheid die zij mij boden om de bouwhistorische kennis te vergroten door op enkele plaatsen het historische muurwerk te mogen afbikken heeft de informatie van het onderzoek enorm verrijkt. Daarnaast is er ook gebruik gemaakt van het historisch onderzoek van J. Soentgerath met in het bijzonder zijn transcriptie van de zestiende-eeuwse stadsrekeningen en het mij overhandigde gedeelte van de dissertatie van G. van Tussenbroek over de familie Van Neurenberg met betrekking tot de natuursteenleveranties voor de zestiende-eeuwse vestingwerken en de nieuwe lakenhal van Nijmegen. Oss, juni 2011 H.F.G. Hundertmark
6
2 Historische inleiding De stad Nijmegen heeft als stedelijke nederzetting een zeer uitgebreide voorgeschiedenis die teruggaat tot in de Romeinse tijdsperiode. In deze historische inleiding zullen we ons dan ook in de aanloop beperken tot de groei en ontwikkeling van het middeleeuwse Nijmegen en haar keizerlijke burcht. Deze ontwikkeling van stad en burcht zijn namelijk bepalend geweest voor de (bouw)geschiedenis van de Stratemakerstoren. Het middeleeuwse Nijmegen is vrijwel letterlijk gegroeid in de schaduw van de Valkhofburcht. Deze burcht dat een zogenaamde Palts (keizerlijk paleis) betreft is mogelijk al in de achtste eeuw gesticht in de Merovingische periode. Waarschijnlijk mede door het meermalige verblijf van keizer Karel de Grote in Nijmegen aan het eind van de achtste en vroege negende eeuw is de Palts vernieuwd en vergroot en verwierf het in de loop van de Karolingische periode een bevoorrechte positie. Deze bevoorrechte positie kwam zwaar onder druk te staan met de opdeling van het Karolingische rijk en de invallen van de Noormannen in het midden van de negende eeuw. Besloten werd de Nijmegense Palts (om Paltsen was vaak geen versterking aangelegd) te versterken en sinds die periode is er sprake van een Noviomagum-Castrum. Ondanks deze versterking zou de burcht worden ingenomen en verwoest door de Noormannen. Na deze verwoesting door krijgsgeweld volgde herbouw, een proces dat zich in de daaropvolgende eeuwen veelvuldig zou herhalen. Mogelijk is er in deze vroege en roerige periode ook al sprake geweest van een versterking rondom de aan voet van de burchtheuvel liggende nederzetting. De mogelijkheid bestaat dat deze versterking gebruik gemaakt heeft van de glooiing van het terrein en dat er sprake was van niet meer dan het accentueren van deze glooiing in de vorm van het graven van een droge gracht en het aanbrengen van een aarden verhoging (wal) met palissade op de top van de glooiing. De versterking rondom de Palts was inmiddels versteend wat onder andere blijkt uit een tiendeeeuwse voorval waarbij plunderende en brandschattende Noormannen de nederzetting weten in te nemen maar de burcht met rust laten en uiteindelijk met vereende krachten (bewoners en de hulpschietende burchtbezetting) worden verdreven. Deze situatie van een stenen burcht en een nederzetting met waarschijnlijk niet meer dan een wal met houten palissaden blijft tot het begin van de dertiende eeuw gehandhaafd. Afbeelding 2 Plattegrond van Nijmegen met daarin aangegeven de ontwikkeling van de stad en haar stadsommuringen. Tekening: H. Hundertmark, 2011. Als ondergrond is gebruik gemaakt van een tekening uit: F. Gorissen, Stedeatlas van Nijmegen, Brugge 1956.
7
De stadsrechtverlening in 1230 door rooms-koning Hendrik VII brengt daarin een definitieve verandering teweeg. Besloten wordt de burgerlijke nederzetting, die in omvang inmiddels flink was toegenomen en grotendeels buiten de hiervoor gesuggereerde palissadenvesting was uitgedijd, grondig te versterken. Als eerste wordt omwille van de veiligheid rondom de grotere nederzetting een (droge) gracht gegraven en aarden wallen met palissaden opgericht. Deels wordt er waarschijnlijk ook gebruik gemaakt van de oude versterking. Ter plaatse van de toegangswegen wordt begonnen stenen poorten op te richten, waaronder de Windmolenpoort, de burchtpoort en de Hezelpoort. Na het gereedkomen van de poorten wordt een begin gemaakt met het verstenen van de aarden wallen met palissaden tussen de stadspoorten. Waarschijnlijk kwam omwille van de veiligheid het versteningsproces van de stadsversterking aan de landzijde als eerste gereed. Dit werd mogelijk gevolgd door de bouw van de stadsmuur aan de minder makkelijke toegankelijke Waalkade en als laatste werd de Valkhofburcht binnen de stadsversterking getrokken. Aan het begin van de vijftiende eeuw wordt mogelijk vanwege de ontwikkeling van het vuurgeschut aan de landzijde van de stad rondom de stadsmuur en haar droge gracht een tweede muur met muurtorens opgetrokken en een tweede gracht gegraven. Deze dubbele ommuring sluit aan op de dertiende-eeuwse stadsommuring aan de voet van de Valkhofburcht en stopt in het westen bij de Waalkade. De situatie van een enkele muur aan de Waalkade blijft gehandhaafd. Aan het eind van de vijftiende eeuw wordt een begin gemaakt met het in twee fasen uitbreiden van de stad. In feite wordt tijdens de eerste fase de bestaande voorstad binnen de muren getrokken en in de loop van de zestiende eeuw worden deze werkzaamheden afgerond met de bouw van de vestingmuur aan de zuid-westzijde van de stad waardoor de stadsplattegrond haar karakteristieke vorm verkrijgt. Deze werkzaamheden vallen samen met de ontwikkeling van het vuurgeschut dat steeds effectiever wordt en de politieke strubbelingen tussen het hertogdom Gelre en de Bourgondische/Habsburgse machtshebbers (1492-1543). In 1492 werd dan ook een voorzichtig begin gemaakt met het verbeteren van de bestaande (nieuwe) vestingmuren. Na 1520 werd begonnen met omvangrijke verbeteringswerkzaamheden aan de vestingwerken en sinds 1533 is er in de stadsrekeningen opvolgend sprake van de bouw van een nieuwe Hezelpoort met rondelen, de bouw van een rondeel aan de haven, de Stratemakerstoren en het vernieuwen van de kraan op de Waalkade. Afbeelding 3 Plattegrond van de vesting Nijmegen van rond 1550. Op de plattegrond zijn met een rode omcirkeling de Hezelpoort, het havenrondeel en de Stratemakerstoren aangegeven. De havenkraan en de lakenhal zijn met een blauwe omcirkeling gemarkeerd. Tekening, J. Soentgerath, 1999. De tek. bevindt zich in het archief van het RCE.
8
Opvallend is dat er dan ook een begin wordt gemaakt met de bouw van een nieuwe lakenhal. De werkzaamheden aan de vestingwerken worden afgerond in 1541-1542 en dat is net op tijd want in 1543 is er in de stadsrekeningen sprake van het op sterkte en in gereedheid brengen (o.a. door het maken en plaatsen van schanskorven) van de Stratemakerstoren vanwege oorlogsdreigingen. Uiteindelijk zal het bij dreigingen blijven want in datzelfde jaar wordt bij het Tractaat van Venlo namelijk bepaald dat het Hertogdom Gelre toevalt aan de Habsburgse Keizer Karel V. In de loop van de zestiende eeuw wordt ook Nijmegen meegetrokken in de maalstroom van de tachtigjarige oorlog en wordt meerdere malen belegerd. De stad weet vaak stand te houden maar wordt ook meerdere malen ingenomen. In 1589 speelt de Stratemakerstoren een belangrijke rol bij de verdediging van de stad wanneer de staatse troepen onder Maarten van Schenck tevergeefs proberen Nijmegen via de Waal in te nemen. Aan het eind van de zestiende- begin zeventiende eeuw wordt begonnen de zestiende-eeuwse vestingwerken wederom te versterken en verbeteren door de aanleg van ring van bastions rondom de vestingwerken aan de landzijde. Aan de Waalzijde werd de verdediging versterk door de bouw van een schans (fort) aan de overzijde van de Waal. Tijdens het rampjaar 1672 wordt de stad met haar inmiddels verouderde en verwaarloosde vestingwerken door de troepen van de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV na een beleg van een week ingenomen en blijft twee jaar bezet. Na deze blamage en een inspectie door de geniale vestingbouwmeester maarschalk Menno van Coehoorn wordt aan het eind van de zeventiende eeuw een aanvang gemaakt de vestingwerken te verbeteren en uit te breiden. Tussen 1726-1732 worden de vestingwerken van Van Coehoorn nogmaals verbeterd en uitgebreid en verkrijgen hun grootste omvang. Afbeelding 4 Plattegrond van de stad Nijmegen en haar vestingwerken. Tussen 1726-1732 hebben de vestingwerken de grootste omvang bereikt. De afbeelding is afkomstig uit: F. Gorissen, Stede-atlas van Nijmegen, Brugge 1956.
9
In de loop van de achttiende eeuw verliest de Stratemakerstoren voor een belangrijk deel haar functie binnen de verdedigingsring van de vesting Nijmegen. In 1789 krijgt een zekere P. van Boven, timmerman, van het stadsbestuur toestemming om het open terrein op de toren te bebouwen. Ook krijgt hij toestemming om eventuele bouwsels op de toren te slopen. Het torenlichaam met haar gangenstelsel blijft behouden. Bij de vestingwet van 1874 wordt Nijmegen als vestingstad opgeheven wordt een begin gemaakt met de ontmanteling van de vestingwerken.
Afbeelding 5 Opname van een gedeelte van de vestingwerken van Nijmegen - met de Hertogpoort - vlak voor de aanvang van ontmantelingwerkzaamheden in 1877. Opname: Verz. bur. Mulder, 1876. De opname is afkomstig uit het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te Amersfoort.
In 1880 waren de ontmantelingwerkzaamheden gereed en bleven slechts de Kronenburgertoren en de Belvedere met het aangrenzende muurwerk behouden. Ook de Stratemakerstoren bleef bespaard van de slopershamers omdat deze inmiddels bebouwd was. Deze bebouwing zou aan het eind van de negentiende eeuw plaats maken voor een pakhuisachtige bebouwing die het torenlichaam volledig zou inkapselen zodat deze uit het zicht verdween. Om extra ruimte te creëren werd het enorme dikke muurwerk met haar schuin oplopende buitengevelzijde recht afgekapt. De laat negentiende-eeuwse bebouwing zou in 1987 gesloopt worden zodat de gehavende torenromp weer in zicht kwam. Ook werd toen besloten de toren aan de binnenzijde vrij te graven zodat de binnengevelzijde voor het eerst sinds de bouw in de jaren dertig van de zestiende eeuw weer in het zicht kwam. In 1995 werd de torengevel aan de Waalkadezijde gefatsoeneerd en vervolgens werd de Stratemakerstoren ingericht als museum.
10
3 De Stratemakerstoren 3.1 - Documentatie Zoals eerder is aangegeven is dit bouwhistorisch onderzoek voorafgegaan door een archeologisch onderzoek uit 1987-1989, een bouwhistorische onderzoek uit 1993-1995 door P. Joppen en een bouwhistorische documentatie uit 1999 door J. Soentgerath. Ook heeft A. Warffemius van het toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ, nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)) in 1987 tijdens de vrijlegging van de Startemakerstoren een bouwhistorische opname verricht. Het archeologisch onderzoek stond onder leiding van H. Sarfaty van het toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB, nu RCE) en werd uitgevoerd door G. Tak en N. de Weerdt. Zij hebben toen de grotendeels vrijgelegde hoefijzervormige torenbouw opgemeten en het op dat moment ook weer grotendeels toegankelijke gangenstelsel in kaart gebracht. Ook werden een aantal verticale doorsneden van het (zeer zware en deels afgehakt) muurwerk van de Stratemakerstoren opgemeten. Tevens is het westelijke uiteinde van de westelijke torengang gedetailleerd vastgelegd en is wederom in het westelijke verlengde ervan aansluitend onderzoek gedaan in een kelderruimte die nu niet meer toegankelijk is.
Afbeelding 6 Documentatietekening van het westelijke uiteinde van de westelijke torengang van de Stratemakerstoren. De documentatietekening is uit 1989 en afkomstig uit het archief van het RCE.
In de oostelijke torengang is de toen grotendeels vrijgelegde middeleeuwse torenfundering van de voorgangerbouw van de huidige Stratemakerstoren vrijgelegd. Een gedeelte van deze
11
torenfundering werd ook op het binnenterrein van de Stratemakerstoren aangetroffen en in kaart gebracht. De torenronding is vervolgens weer toegedekt en in de binnenplaatsbestrating van het Stratemakerstorenmuseum aangegeven.
Afbeelding 7 Opmetingstekening van de hoefijzervormige Stratemakerstoren en het fundament van de middeleeuwse voorganger op het binnenterrein. De documentatie van deze torenfundering is in samenhang met de documentatie van torenfundering in het gangenstelsel apart weergegeven. De documentatietekening is uit 1987 en afkomstig uit het archief van het RCE.
De digitale kopieën van de twee hiervoor afgebeelde documentatietekeningen zijn afkomstig uit het pakket onderzoeksgegevens van J. Soentgerath. Het bouwhistorisch onderzoek van P. Joppen uit 1993-1995 betrof het gedetailleerd opmeten van de wanden van het gangenstelsel van de Stratemakerstoren. Tijdens dit onderzoek werd overigens voor het eerst de oostelijke uiteinde van de oostelijke torengang in kaart gebracht. Deze was tijdens het archeologisch onderzoek van 1987-1989 nog niet toegankelijk. Vervolgens werden in de uitgewerkte tekeningen de aangetroffen fenomenen met een nummering gemarkeerd die wederom in een tekeninglegenda en het bijbehorende bouwhistorische rapport worden verantwoordt. De documentatietekening was als separate tekening toegevoegd aan het bouwhistorische rapport. Zie afbeelding 8 , volgende pagina.
12
Afbeelding 8 Documentatietekening van de wanden van het gangenstelsel van de Startemakerstoren. Enkele onderdelen van de tekening zijn in het bouwhistorisch rapport gepubliceerd. Documentatietekening: P. Joppen, 1993-1994.
Ook werd een tekening gemaakt van de horizontale- en verticale doorsnede van de Stratemakerstoren waarbij de architectentekeningen voor het ontwerp van het Stratemakerstorenmuseum uit 1989 als uitgangspunt werd genomen.1 (Kopieën van deze tekeningen bevinden zich in het archiefmap van de afd. Bouwen en Wonen van de gemeente Nijmegen.) Ook deze tekening was separaat aan het rapport toegevoegd. In het bouwhistorisch rapport zijn ook deelplattegronden van het gangenstelsel opgenomen en reconstructies van de verticale doorsnede van het muurwerk en een schietgatnis. P. Joppen heeft in zijn bouwhistorisch rapport ook gebruik gemaakt van de archeologische opgravingsgegevens op het binnenterrein van de Stratemakerstoren, die ook op de architectentekeningen uit 1989 staan aangegeven. De op dat moment in de oostelijke torengang zichtbare torenfundament stond niet op de architectentekeningen aangegeven en wordt in het bouwhistorisch rapport alleen beschreven. Joppen heeft in de oostelijke uiteinde van de oostelijke torengang wel in een van de schietgatnissen het op dat moment nog niet vastgelegde verloop van de middeleeuwse stadsmuurfundering ingemeten. In 1999 heeft J. Soentgerath een bouwhistorische documentatie en opmeting uitgevoerd van de Stratemakerstoren. Zie afbeelding 9, volgende pagina. 1
Herkenbaar is dat voor deze architectentekeningen uit 1989 de archeologische opmetingen uit 1987-1989 als onderlegger zijn gebruikt.
13
Afbeelding 9 Gefaseerde plattegrondtekening van de Stratemakerstoren met daarin aangegeven de zichtbare fundamenten van de middeleeuwse muurtoren in de oostelijke gang. Ook zijn de aangetroffen middeleeuwse stadsmuurrestanten in de massa van muurwerk van de Stratemakerstoren aangegeven. Plattegrondtekening: J. Soentgerath, 1999, met aanvulling in 2007. De tekening bevindt zich in het archief van het RCE.
Dit initiatief werd genomen in het verlengde van het bouwhistorisch onderzoek naar de twee op dat moment ontdekte en deels vrijgegraven bolwerken in het dijklichaam van de Maaskade van het naburige Brabantse stadje Ravenstein. De Ravensteinse bolwerken en de Stratemakerstoren bleken in dezelfde periode gebouwd en vertoonden vergelijkbare overeenkomsten in opbouw en het gebruik van Namense steen en Mergel. Ook doorslaggevend was de vermelding in 1538 in de Nijmegense stadsrekeningen van een bezoek van Meester Quintijn Peters aan Ravenstein om het werk aan de vestingwerken aldaar te gaan bekijken terwijl de werkzaamheden aan de Stratemakerstoren op dat moment in volle gang waren. Zie afbeelding 10, volgende pagina. Het onderzoek is in 2001 gepresenteerd tijdens een internationaal bouwhistorisch congres te Maastricht en in 2007 in de Duitstalige congresbundel van de Arbeitskreis für Hausforschung gepubliceerd (zie literatuurlijst). Te oordelen naar de opmetingsgegevens (veldwerknotities) heeft Soentgerath waarschijnlijk geen gebruik gemaakt of was mogelijk niet op de hoogte van het rapport en de tekeningen van Joppen. Dit gold aanvankelijk ook voor de archeologische gegevens. Vanwege de digitale kopieën van deze documentatie weten we dat hij daarover later wel beschikte.
14
Afbeelding 10 Documentatietekening van het deels vrijgelegde ’ Kasteelbolwerk’ te Ravenstein. Het bolwerk vertoond net als de Stratemakerstoren aan de buitengevelzijde een plint van Namense steen en aan de binnenzijde een overeenkomstig gebruik van Mergelblokken. Deze rechthoekige Mergelblokken zijn op de plattegrondtekening ingetekend, de blokken van Namense steen zijn op het aanzicht aangegeven. Documentatietekening: J. Soentgerath, 1999.
In 1987 heeft A. Warffemius (RCE) een bouwhistorische opname verricht van een gedeelte van de oostzijde van de Stratemakerstoren, grenzend aan het museum Velorama. Kopieën van de opmetingsnotities zijn door mij ingezien en bevinden zich in de documentatiegegevens van het museum Velorama. Tijdens het recente bouwhistorisch onderzoek is de hiervoor beschreven archeologische documentatie uit 1987-1989 alsmede het bouwhistorisch onderzoek uit 1993-1995 en de documentatiegegevens uit 1999 als uitgangspunt genomen. Van de opname uit 1987 is geen gebruik gemaakt. Van de Stratemakerstoren zijn twee horizontale doorsneden en een verticale doorsnede gedocumenteerd. Ook zijn de deels vrijgelegde en al grotendeels ingemeten restanten van de voorgaande middeleeuwse stadsommuring met muurtoren verder vastgelegd. Doordat de mogelijkheid werd geboden om het historische muurwerk op enkele plaatsen te mogen afbikken kon tot in het detail de bouwgeschiedenis van de Stratemakerstoren worden ontrafeld. Vastgelegd is de bestaande situatie van 2011.
15
3.2 - Documentatietekeningen De documentatiegegevens werden vervolgens inzichtelijk gemaakt in drie uitgewerkte horizontale doorsneden, twee verticale doorsneden en een situatietekening. Op de volgende vijf pagina’s zijn deze documentatietekeningen weergegeven. Als eerste is een horizontale doorsnede over de kanongaten met het bladnummer een afgebeeld. In de tekening is in kleur de bouwfasering aangegeven, met een reconstructie van de middeleeuwse muurtoren en het vermoedelijke verloop van de stadsmuur. Van de zestiende-eeuwse Stratemakerstoren is tevens in kleur het materiaalgebruik aangegeven. De tekening met het bladnummer twee betreft eveneens een horizontale doorsnede, over de haakbus- en observatiegaten vlak boven de kanongaten. In kleur is zowel de bouwfasering als het zestiende-eeuwse materiaalgebruik aangegeven. Van de gangoverwelving zijn met streepstippellijnen de bouwnaden aangegeven. De tekening met het bladnummer drie betreft de verticale doorsnede van de Stratemakerstoren richting het zuiden. Ook hier is in kleur zowel de bouwfasering als het zestiende-eeuwse materiaalgebruik weergegeven. Met stippellijnen is de ontbrekende en de vermoedelijke oorspronkelijke opbouw van de zestiende-eeuwse Stratemakerstoren inzichtelijk gemaakt. De tekening met het bladnummer vier betreft een horizontale doorsnede over de kop van het behouden muurwerk van de Stratemakerstoren. Toegevoegd aan deze tekening is de verticale doorsnede over de punt van de torenronding. Met stippellijnen is de ontbrekende en de vermoedelijke oorspronkelijke opbouw van de zestiende-eeuwse Stratemakerstoren met het arkeltorentje en het vermoedelijke torenwachtershuisje inzichtelijk gemaakt. In zowel de horizontale als verticale doorsnede is in kleur de bouwfasering en het materiaalgebruik in de zestiende- en achttiende eeuw weergegeven. De laatste tekening met het bladnummer vijf betreft een situatietekening waarbij ook een gedeelte van de Valkhofheuvel is getekend. In kleur is de bouwfasering van zowel de restanten van de Valkhofburcht, de dertiende-eeuwse stadsmuur aan de voet van de Valkhofheuvel en de zestiende-eeuwse opvolger van de stadsmuur. Tevens is een reconstructie van het verloop van de dertiende-eeuwse stadsmuur gemaakt en de begrenzing van de heuvelvoet van het Vlakhof.
16
Afbeelding 11 Horizontale doorsnede Stratemakerstoren over de kanongaten. Documentatietekening: H.Hundertmark, 2011.
17
Afbeelding 12 Horizontale doorsnede Stratemakerstoren over de haakbus- en observatiegaten. Documentatietekening: H.Hundertmark, 2011.
18
Afbeelding 12 Verticale doorsnede Stratemakerstoren richting het zuiden. Documentatietekening: H.Hundertmark, 2011.
19
Afbeelding 13 Horizontale en verticale doorsnede Stratemakerstoren. Documentatietekening: H.Hundertmark, 2011.
20
Afbeelding 14 Situatietekening Stratemakerstoren incl. een gedeelte van de Valkhofburcht. Documentatietekening: H.Hundertmark, 2011.
21
3.3 - Bouwgeschiedenis - De dertiende-eeuwse stadommuring In 1230 werd door rooms-koning Hendrik VII aan Nijmegen stadsrechten verleend en werd een begin gemaakt met het aanbrengen van een bevestiging rondom de nederzetting. Als eerste werd omwille van de veiligheid aan de landzijde een (droge) gracht gegraven en aarden wallen met palissaden opgericht. Deels werd er waarschijnlijk ook gebruik gemaakt van een mogelijk oudere versterking rondom de binnenkern van de nederzetting. Ter plaatse van de toegangswegen werden stenen poorten opgericht, waaronder de Windmolenpoort, de Burchtpoort en de Hezelpoort. Na het gereedkomen van de poorten werd een begin gemaakt met het verstenen van de aarden wallen met palissaden tussen de stadspoorten. Waarschijnlijk kwam omwille van de veiligheid het versteningsproces van de stadsversterking aan de landzijde als eerste gereed. Dit werd mogelijk gevolgd door de bouw van de stadsmuur aan de minder makkelijke toegankelijke Waalkade en als laatste werd de Valkhofburcht binnen de stadsversterking getrokken. Mogelijk nam dit versteningsproces van de versterkingen enkele decennia in beslag. In de westelijke uiteinde van de westelijke gang van de Stratemakerstoren zijn enkele restanten van een stuk stadsmuur aangetroffen. In 1989 is archeologisch geconstateerd dat er in de fundering van deze stadsmuur - die nu onder de gangvloer ligt en niet meer toegankelijk is - sprake is van een bouwnaad. Deze bouwnaad markeert een bouwfasering in de stadsommuring. Zoals hiervoor al werd aangenomen is de dertiende-eeuwse ommuring waarschijnlijk gefaseerd tot stand gekomen en is er hier dus sprake van zo’n bouwfasering. Tijdens de bouwhistorische documentatie van het ernaast liggende en nog bereikbare stuk stadsmuur is er sprake van een rommelig Vlaams verband dat richting de bouwnaad overgaat in een zuivere uitvoering van dit metselverband.
Afbeelding 15 Documentatieschets van het stuk stadsmuur dat zich direct links van de bouwnaad bevindt. De uitvoering van het Vlaams verband wordt richting de (op deze schets niet aangegeven) bouwnaad (rechts) steeds zuiverder zodat gesteld kan worden dat er van links naar rechts werd gewerkt. Links is een dichtgezet steigergat zichtbaar. In de zestiende eeuw werd een deel van het dertiende-eeuwse metselwerk afgekapt en voorzien van een halfsteense klamp. Documentatieschets: H.Hundertmark, april 2011
22
Bij benadering van de bouwnaad (tijdelijke bouwstop), die waarschijnlijk met een hoekoplossing was uitgevoerd, te oordelen aan de gedocumenteerde rechte bouwnaad op de archeologische documentatietekening (Zie afbeelding 6, pagina 11, op tekening rechts onder.), werd het metselverband steeds secuurder uitgevoerd. Waarschijnlijk was er met de bouw van de stadsmuur aan de Waalkadezijde sprake van een bouwrichting van west richting oost en eindigde deze bouwfase in de heuvelvoet van de Valkhofburcht.
Afbeelding 16 Zie ook de grotere weergave van deze afbeelding op pagina 21.
Deze tijdelijke bouwbeëindiging was een weloverwogen strategische keuze omdat de stad aan de westzijde beschermt werd door de Valkhofburcht en de noordelijke helling van de Valkhofheuvel met aan haar voet de Waal de toenadering tot de stad met haar in aanbouw zijnde stadsommuring beduidend meer bemoeilijkte dan de havenkade aan de Waal. Zoals aangegeven is er sprake van Vlaams verband wat een indicatie kan zijn voor een bouwdatering in de dertiende eeuw. Dit wordt ondersteund door de gebruikte steenformaten van 7/7½x13½x28/28½/29cm, met een 5lagenmaat van 41½cm, die in de laatste kwart van de dertiende eeuw gedateerd kunnen worden.2 De muur heeft een dikte van ca 115 cm zodat er sprake is van een 4 steens dikke stadsmuur. Er zijn geen sporen of aanwijzigingen aangetroffen voor een stenen of eventuele houten 2
Vriendelijke mededeling J. Thijssen, oud stadsarcheoloog van Nijmegen.
23
weergang. Mogelijk was een weergang niet nodig vanwege de sterke afloop van het terrein naar de Waaloevers/kade. Het niveauverschil aan de stads- en Waalzijde was waarschijnlijk dusdanig verschillend dat de stadsmuur een grondkerende functie bezat en het maaiveldniveau aan de stadszijde tevens het weergangsniveau vormde. Na deze bouwstop werd er verder gebouwd aan stadsmuur, echter niet in het verlengde van de bouwonderbreking. Met het binnen de stadsommuring brengen van het Valkhof werd mogelijk weer eerst de muur aan de landzijde (zuid- en oostzijde) van de Valkhofheuvel opgetrokken om vervolgens te eindigen met de muur tussen de Waal en burchtheuvel. De bouwrichting van de stadsmuur tussen Waal en Valkhofheuvel was van oost naar west en eindigde met de bouw van de voorganger van de huidige Stratemakerstoren. Geconstateerd is dat de binnenhoek tussen de stadsmuur en toren aan de landzijde in verband zat zodat stadsmuur en toren in een bouwfase tot stand kwamen. Zowel in de stadsmuur als het torenrestant is er ook sprake van Vlaams verband met steenformaten van 7/7½x13½x28/28½/29cm, met een 10lagenmaat van 81½cm, die een datering in de laatste kwart van de dertiende eeuw mogelijk maken. De oudste vermelding van de muurtoren komt voor in een keurboek van 1350. De stadsmuur heeft een dikte van ca. 140cm zodat er sprake is van een 5 steens dikke stadsmuur. De stadsmuur heeft een zwaardere dikte dan de stadsmuur van de voorgaande bouwfase wat mogelijk te maken heeft met de grondkerende functie en de gronddruk van de voet van de Valkhofheuvel. Waarschijnlijk was een stenen of houten weergang ook hier niet nodig vanwege het enorme niveauverschil aan de stads - en Waalzijde van de stadsmuur. De toren heeft oorspronkelijk een hoefijzervormige plattegrond gehad met muurdiktes van ca. 230cm, zodat er sprake is van een 8 steens dikke torenmuur. Deze muurdikte is niet massief getuige de aangetroffen restanten van spaarnissen aan de binnenzijde van de toren. In het totaal zijn er twee nissen aangetroffen en was er oorspronkelijk waarschijnlijk sprake van vijf spaarnissen. Deze nissen hadden een breedte van 115 cm en een diepte van 102cm. De nissen werden afgedekt door een halfsteens dikke tongewelf en hadden een hoogten van ca. 190cm tot in de top van het gewelf.
Afbeelding 17 Documentatieschets van een gedeelte van het binnenaanzicht van de deels afgehakte binnengevel van de toren met daarin de restanten van twee spaarnissen. Herkenbaar is dat het binnengevelmetselwerk in Vlaams verband is uitgevoerd. Daar waar dit niet mogelijk was vanwege de kort op elkaar liggende hoekoplossingen was er sprake van staand verband. De hoekoplossingen zijn met kop-klezoor uitgevoerd. Documentatieschets: H.Hundertmark, april 2011.
24
Naar alle waarschijnlijkheid was de onderste torenruimte overwelfd en was er sprake van een kelderruimtefunctie, gezien de afwezigheid van schietgaten en/of spleetvensters. De funderingsaanleg van de toren is overigens niet in baksteen uitgevoerd maar betreft een min. 20cm dikke pakket van gestorte tufsteenbrokken in mortel. Naar alle waarschijnlijkheid betreft het hergebruikt Romeins tufsteen, wat in de middeleeuwse stad Nijmegen een zeer gebruikelijk bouwmateriaal was. Opvallend is dat de hoefijzervormige muurtoren een achtergeveldikte heeft gehad die overeenkomt met de muurdiktes aan de landzijde van de toren. Mogelijk heeft dit te maken met de grondkerende functie en/of was er sprake van een muurtrap in de dikte van de muur. Opvallend is dat de stadsmuur en toren niet in een lijn liggen met de voorgaande bouwfase wat mogelijk door enkele oorzaken bepaald werd waaronder de keuze van de bouwrichting als de omtrek van de Valkhofheuvel. Een ander aspect is dat de voorgaande bouwfase om verdedigingstechnische redenen in de voet Valkhofheuvel eindigde en de tweede bouwfase die de basis van de heuvelvoet volgt. Dit leverde de praktische keuze op van de bouw van een muurtoren die tegelijkertijd de iets ter westen gelegen Veerpoort tijdens een beleg doormiddel van flanken in zijn verdediging kon meenemen. Mogelijk werd nog tijdens de voltooiingswerkzaamheden aan de toren de stadsmuur tussen toren en fase een gesloten. Dit kan als een aparte bouwfase geïnterpreteerd worden. Deze fase heeft een bouwrichting en muurdikte die overeenkomt met de muurdikte van de eerste fase en sloot met een scherpe hoek aan op de achtergevelhoek van de toren van fase twee. Het is onduidelijk of deze fase vanwege de heuvelvoet nog een richtingscorrectie heeft gehad. 3 De baksteenformaten en lagenmaat zijn overeenkomstig met de formaten van de twee voorgaande bouwfasen. Voorzichtig kan hier gesteld worden dat we mogelijk te maken hebben met het sluitstuk van de bouw van de dertiende-eeuwse stadsommuring van Nijmegen, wat zeer uitzonderlijk is om aan te treffen. Naar alle waarschijnlijkheid ging hier voor het laatst de vlag in de top van weer een net voltooide muurtoren en werd vanwege afronding van de bouwwerkzaamheden aan de stadsmuur voor het laatst pannenbier gedronken! - De Stratemakerstoren Door de ontwikkeling van het vuurgeschut, dat steeds effectiever werd en de politieke strubbelingen tussen het hertogdom Gelre en de Bourgondische/Habsburgse machtshebbers (1492-1543) werd na 1520 begonnen met omvangrijke verbeteringswerkzaamheden aan de vestingwerken. Sinds 1533 is er in de stadsrekeningen dan ook opvolgend sprake van de bouw van een nieuwe Hezelpoort met rondelen, de bouw van een rondeel aan de haven, de Stratemakerstoren. In 1533 is er voor het eerst sprake van de levering van zogenaamde blouwe steen (Namense steen) dat voor muurwerk met natte voeten en representatieve zaken wordt toegepast. De vestingswerken van Nijmegen werden omringt door een droge gracht, die bij de laag gelegen westzijde van de stad aansloot op - of overging in - een natte gracht. Deze natte gracht begon en/of grensde tot aan de Hezelpoort. Voor de bouw van de nieuwe Hezelpoort, met rondelen, wordt allereerst begonnen met het afbreken van de oude poort. De afkomende sloopstenen worden hergebruikt in het nieuwe poortcomplex. Bij dit ‘alternatieve’ bouwmateriaal blijft het niet, want naast de aankoop van nieuwe baksteen word ook veelvuldig gebruik gemaakt van mergelblokken voor de niet zichtbare muurdelen. De handel in dit relatief goedkope bouwmateriaal kwam vanaf 1530 goed opgang vanwege het opheffen van het stapelrecht van de stad Venlo. Vanwege de enorme dikte van het muurwerk van de poortrondelen vormde het hergebruikte baksteen en de 3
Tijdens de uitvoering van de eventuele as. verbouwingswerkzaamheden zou dit archeologisch beantwoord kunnen worden.
25
mergelsteen een dankbaar alternatief en aanvulling op de ‘kostbaardere’ partijen nieuwe baksteen. Afbeelding 18 Plattegrond van de Hezelpoort waarin duidelijk de drie rondelen herkenbaar zijn. De plattegrondtekening is afkomstig uit het archief van het RCE en betreft mogelijk een achttiende- of vroeg negentiendeeeuwse opmeting.
De vermeldingen voor de aankoop van hergebruikte steen, nieuwe steen, mergelsteen en Namense steen zal na bouwbegin van de Hezelpoort en de daarop volgende jaren veelvuldig voorkomen in de stadsrekeningen. Deze worden dan ook voor de bouw van het zogenaamde rondeell aan de haven gebruikt en de Stratemakerstoren. In 1535 is er sprake van opstartende werkzaamheden voor het rondeel aan de haven, en in 1536 wordt er volop gewerkt aan de fundamenten en het muurwerk. Vanwege de drassige ondergrond wordt het havenrondeel gebouwd op een groot houten raam int water. Er is sprake van elzenhouten palen, er wordt geheid en er dient dag en nacht gehoosd te worden. Om het houten raam was een tijdelijk dijklichaam aangebracht ter beschutting tegen het rivierwater. Deze werkzaamheden stonden onder leiding van Meester Quirijn Peters, die ook de leiding over het werk aan de Hezelpoort had. Er is dan ook sprake van de levering van Namense steen voor zowel het rondeel als de nieuwe kademuur van het havenbekken. Naast deze werkzaamheden wordt er ook nog gewerkt aan de stadsmuur tussen de Hezelpoort en het havenrondeel. En alsof men het nog niet druk genoeg had werd ook een begin gemaakt met de werkzaamheden voor herbouw van de lakenhal naar ontwerp van Meester Claes de Waell. Deze Claes de Waell blijkt volgens rekeningen ook betrokken te zijn geweest bij de bouw van het havenrondeel. De kans is groot dat de afkomende sloopstenen van de oude Lakenhal in dit rondeel zijn hergebruikt. Nadat er ook nog sprake is van werkzaamheden aan de Kraanpoort en de havenkraan wordt tijdens de afrondende werkzaamheden van het havenrondeel in 1537-1538 begonnen met de werkzaamheden aan de Stratemakerstoren, die zouden duren tot 1541-1542. Helaas zijn er geen rekeningen over het jaar 1537 bewaard zodat we onder andere in het duister blijven tasten of er bij de Stratemakerstoren ook (of althans voor een gedeelte) sprake was van een houten fundament. Want volgens historische afbeeldingen reikte het water van de Waal tot aan de voet van de toren. Zie afbeelding 19, volgende pagina. In 1538 komt er in de stadsrekeningen voor het eerst een vermelding van werkzaamheden aan de Stratemakerstoren voor. Er is dan in één rekening sprake van de levering van 75 karren mergelblokken vant rondeel opten Valkhof en 4 karren leyen (dakleien) voor het rondeel aan de haven.
26
Afbeelding 19 Uitsnede van het schilderij van Jan van Goyen uit 1641. Goed herkenbaar is dat het Water van de Waal reikte tot aan de hardstenen voet van de Stratemakerstoren. Het gehele schilderij is afgebeeld op de voorkaft.
De werkzaamheden worden blijkbaar even voorvarend aangepakt als bij de bouw van het havenrondeel want even verderop is er in de rekeningen van 1538 al sprake van een vergoeding voor tstetten die steigerholter (het plaatsen van steigers). Voordat begonnen kon worden met de bouw diende eerst een gedeelte van de oude stadsmuur en de muurtoren gesloopt te worden. Een gedeelte van het oude en grotendeels neergehaalde muurwerk van de stadsmuur en muurtoren werd opgenomen in de massa van het nieuwe muurwerk.
Afbeelding 20 Zie ook de grotere weergave van deze afbeelding op pagina 17.
27
De afkomende sloopstenen werden ook hergebruikt in het nieuwe rondeelmuurwerk. Voor het muurwerk werd naast hergebruikte bakstenen ook nieuwe bakstenen toegepast, namelijk twee verschillende soorten zestiende-eeuwse baksteenformaten. Een groter formaat met baksteenformaten van: 6x12½/13x25/26cm, met een 10lagenmaat van 75cm en dat hoofdzakelijk binnenin en in de enorme massa’s van de dikke muren werd toegepast. Dit formaat werd veelvuldig in combinatie met hergebruikte baksteen met grotere formaten toegepast. Vanwege de gevelronding en de schuin oplopende buitengevel aan de Waalzijde werd een steense schil in een kleine formaat uitgevoerd, met baksteenformaten van 4½/5x11/11½x23/23½cm en een 5lagenmaat van 30½cm. Dit metselwerk was ook vanwege de gevelronding uitgevoerd in Vlaams verband. Het recht oplopende buitengevelmetselwerk van de bouwmassa’s van de twee ganguiteinden waren overigens in hergebruikte baksteen uitgevoerd. Waarschijnlijk was er in het totale bouwmassa voor wel bijna 50% sprake van hergebruikte baksteen. Het gevelmetselwerk aan de Waalzijde was geplaatst op een plint van Namense steen, die zowel diende als ter bescherming tegen het (hoge) water van de Waal en ter bescherming van de kanon- en haakbusgaten. In deze hardstenen plint waren namelijk de ronde openingen van de kanongaten opgenomen en op de plint de haakbusgaten die wederom omgrensd waren met hardstenen blokken.
Afbeelding 21 Zie ook de grotere weergave van deze afbeelding op pagina 19.
De rechthoekige haakbusgaten waren aan de buitenzijde oorspronkelijk afgeschermd met diefijzers. De gaten waarin deze zaten bevestigd zijn in het hardsteen nog bewaard gebleven. Zie afbeelding 22, volgende pagina. Vanwege de oplopende gangstructuur zijn de kanon- en haakbusgaten in de oostelijke gang hoger aangebracht dan de hardstenen plint zodat een kanon- en haakbusgat hier oorspronkelijk alleen omgrensd werden door in het totaal zes blokken hardsteen. De Namense steen was aan de zichtzijde afgewerkt met een grove scharreerslag. Sommige blokken vertonen aan de blokranden een frijnslagafwerking terwijl de rest van het oppervlak is afgewerkt met een grove scharreerslag. De blokken grenzend aan de kanon- en haakbusgaten vertonen op de rand van deze gaten ook een frijnslagafwerking terwijl de rest van het oppervlak overeenkomstig is afgewerkt met een grove scharreerslag. Voor de niet zichtbare muurdelen werden mergelblokken gebruikt. Dit betrof de muurdelen aan de binnenzijde van de Stratemakerstoren die oorspronkelijk schuil gingen onder de aarden vulling van de torenbinnenste. 28
Afbeelding 22 Opname van een haakbusgat in de buitengevel. Het haakbusgat is op de hardstenen plint geplaatst en wordt omringd door drie hardstenen blokken. De hardstenen blok aan de onderzijde van de haakbus maakt onderdeel uit van de doorlopende blokkenreeks van de plint. Het haakbusgat is afgewerkt met een afgeschuinde rand, waaromheen de zes ingehakte vierkante gaatjes herkenbaar zijn waarin oorspronkelijke de smeedijzeren diefijzers (tralies) waren bevestigd. Opname: H.Hundertmark, april 2011.
In de stadsrekeningen is er bij de levering van het mergel iedere keer sprake van maetstucken en/of cleynsteen. Bij de Stratemakerstoren is er sprake van twee veel voorkomende blokken namelijk de rechthoekige dat waarschijnlijk het maetstuck betreft en een kleinere vrijwel vierkante die ongeveer de halve lengte van een rechthoekige blok heeft en waarschijnlijk het cleynsteen betreft. De hoogte en breedte van beide type blokken is grotendeels overeenkomstig. De mergelblokken vertonen verschillende getrokken merken die betrekking hebben op de laaghoogte van de blok. Getrokken tekens / // /// //// \/ \// \///
laaghoogte in cm 20-21 22-23 24-25 25-26 26-27 30-31 33-34
De mergelblokken werden al in de groeve voorzien van deze getrokken merken. Dit was van belang omdat in het werk mergelblokken laagsgewijs werden aangebracht en in een laag alle blokken een overeenkomstige hoogte dienen te hebben. De met de zaag gewonnen mergelblokken vertonen geen verdere oppervlakteafwerking. Vrijwel de gehele binnengevelzijde van de Stratemakerstoren was afgewerkt met een opeenstapeling van lagen mergelblokken.
29
Afbeelding 23 Opname van een mergelblok in de binnengevel van de Stratemakerstoren. Duidelijk is herkenbaar het getrokken merk ///, dat betrekking heeft op de laaghoogte van de blok. Het merk werd al in de groeve op het blok aangebracht. Opname: H.Hundertmark, mei 2011.
De mergelblokken in het muurwerk van de gangstructuur kwamen oorspronkelijk niet boven het oude vloerniveau uit, zodat aan het niveau van de mergelblokken dit oorspronkelijke vloerniveau nog afleesbaar en reconstrueerbaar is. Een uitzondering vormt een reeks van mergelblokken tussen het noordoostelijke schietgat en de verspringing in het gewelf, die het begin van het stijgpunt van de oplopende oostelijke gang markeert. Afbeelding 24 Opname van een gedeelte van de oostelijke gang van de Stratemakerstoren. De mergelblokkenreeks in de linker wand was oorspronkelijk in het zicht. Het markeert het beginpunt van de trap waarmee oorspronkelijk het hoogteverschil in de gang werd overwonnen. De trap is in de negentiende eeuw verloren gegaan. Opname: H.Hundertmark, april 2011.
Op een achttiende-eeuwse opmeting is te herkennen dat in de oostelijke gang het hoogteverschil waarschijnlijk oorspronkelijk doormiddel van een trap werd overwonnen. Zie afbeelding 37, pagina 40.
30
De Stratemakerstoren bezat oorspronkelijk aan de Waalzijde 3 m dikke en schuin oplopende muren. Achter deze muurmassa was de overdekte gang aangebracht die de schietnissen in de dikte van de muur ontsloot. De gang werd afgedekt door een anderhalfsteens tongewelf, afgedekt met een baksteenlaag.
Afbeelding 25 (links) en 26 Afb. 25: Opname van de doorsnede van het tongewelf. Het tongewelf is anderhalf steens dik en wordt afgedekt door een extra baksteenlaag. Van deze baksteenlaag zijn de bakstenen met een zo dun mogelijke voeg (stootvoeg) tegen elkaar gelegd om het doorsijpelen van water zo veel mogelijk te voorkomen. Het gewelf werd oorspronkelijk afgedekt door een grondpakket die het binnenste van de toren opvulde voor het geschutsplateau op de bovenzijde van de Stratemakerstoren. Links is een stukje van de doorsnede en de schuin oplopende binnengevellijn van het torenmuurwerk (mergelblokken met erboven baksteen) herkenbaar. Het metselwerk boven het gewelf is modern. Afb. 26: Bewerkte opname van een detail van het tongewelf met een bouwnaad van een tijdelijke bouwstop in de vorm van een vertanding (elkaar afwisselende koppen en strekken). Tijdens de daarop volgende fase kon met het metselwerk worden ‘ingetand’ in deze vertanding zodat er geen doorlopende naad ontstond en eventuele scheurvorming werd voorkomen. Dankzij deze vertanding kon de bouwvolgorde en werkrichting van het gewelf worden herleid. Opnames: H.Hundertmark, april 2011.
Dit tongewelf ontspringt uit de massa van de dikke buitengevel en ligt aan andere zijde op, op een eigen muur met een dikte van ca. 1,1 m. De bouwmassa van de gangstructuur was oorspronkelijk niet zichtbaar en afgedekt door de aarden vulling van de binnenzijde van het rondeel. Dankzij bouwsporen in de vorm van vertandingen kon de bouwvolgorde en bouwrichting van het gewelf gereconstrueerd worden. Helaas waren overwelvingen van de beide ganguiteinden in de loop der tijd gesloopt.
31
Afbeelding 27 Plattegrond Stratemakerstoren met daarin aangegeven de bouwvolgorde en bouwrichting van het gewelf.
Het bouwbegin van de behouden gangoverwelving lag in de oostelijke gang waar als eerste werd een tongewelf met een lengte van ca. 6 m werd geslagen.4 Tegelijkertijd werd het gewelf van het aangrenzende schietnis geslagen, gezien de wijze waarop de beide gewelven in elkaar sluiten. Het ganggewelf eindigt bij een verspringing in het gewelf dat tevens de volgende bouwfase markeert. Deze heeft een lengte van ca. 3 m en eindigt bij de volgende verspringing. Zie afbeelding 28, volgende pagina. De daarop volgende fase heeft vanwege de kromming van de gang een lengte van ca. 2½ m en stopt met een vertanding vlak voor een schietnis. De aansluitende bouwfase heeft een vrijwel overeenkomstige lengte van ca. 2½ m en stopt iets voorbij het schietnis. Dit gewelf kwam tegelijkertijd tot stand met de overwelving van het schietnis. Deze bouwvolgorde herhaalt zich vervolgens vier keer tot halverwege de westelijke gang. Hoewel men dan voorbij de kromming van de gang is gekomen wordt toch gekozen voor een overeenkomstige korte bouwlengte van het laatste gewelfstuk vanwege het slaan van het gewelf van het schietnis. Vervolgens is er nog een stuk tongewelf dat bij het begin van het volgende schietnis is afgebroken. Dan zijn we wel net voorbij de plek waar je normaliter een vertanding zou verwachten maar deze bleek daar niet aanwezig te zijn zodat gesteld kan worden dat het laatste stuk gewelf in de westelijke gang ineens over een lengte van ca 10 m werd geslagen, inclusief het gewelf van het schietnis.
4
De lengtematen van de gewelfvakken zijn vanwege de kromming in de gangstructuur in het hart van het gewelf genomen.
32
Afbeelding 28 Opname van een gedeelte van de oostelijke gang in de Stratemakerstoren. De gangstructuur wordt afgedekt met een tongewelf die in de oostelijke gang twee verspringingen vertoond. Deze verspringingen markeerden de plaats waar de gang oorspronkelijk sterk opliep en het niveauverschil oorspronkelijk werd overwonnen door een trap. De verspringingen markeren tevens de bouwfasering en bouwlengte van de eerste twee bouwfasen van het in fasen gebouwde tongewelf. Verder is in het hart van het tongewelf een smeedijzeren ring herkenbaar waarvan de functie samenhing met het geschut dat rechts in het aangrenzende geschutsnis was opgesteld. Opname: H.Hundertmark, april 2011.
Waarschijnlijk was er bij de oostelijke ganguiteinde ook sprake van een tongewelf waarvan de aanzetten hoger waren dan de top van het eerste behouden gewelf in de oostelijke gang. De kopse kant van dit gewelf vormde oorspronkelijk waarschijnlijk een verspringing in het gewelf. Aanwijzigingen voor een aansluitend gewelf op gelijke hoogte zijn namelijk niet gevonden. De overwelving in de westelijke uiteinde van de westelijke gang bestond oorspronkelijk uit drie aparte gewelven waarvan twee een gangstructuur overspanden en de middelste een vierkante ruimte. Van deze gewelven zijn wel de gewelfaanzetten bewaard gebleven. Opvallend is dat in tegenstelling tot de overwelving in het gevelmetselwerk geen bouwnaden (in de vorm van vertandingen) zijn aangetroffen waaruit geconcludeerd kan worden dat het rondeel in een keer werd uitgelegd en opgetrokken. Dit onderschrijft de indicatie van de grote bouwsnelheid van het enorme object. Waarschijnlijk zal er wel sprake zijn van horizontale bouwnaden van tijdelijke bouwstoppen (winterperiode) maar deze konden in het grof afgehakte metselwerk helaas niet meer getraceerd worden. De bouwmassa van de Stratemakerstoren wordt aan de binnenzijde gedomineerd door een bijna torenachtige uitbouw die gefundeerd is bovenop het muurwerk en overwelving van de gangconstructie. Zie afbeelding 1, pagina 5.
33
Deze oorspronkelijk grotendeels door de aarden torenvulling aan het ontrokken en vrijwel geheel in mergel uitgevoerde bouwmassa was mogelijke oorspronkelijk grotendeels hol. Waarschijnlijk was er zelfs sprake van twee boven elkaar gelegen ruimten waarvan de onderste een kelder betrof. Een in de late achttiende eeuw aangebrachte waterkelder in de top van deze torenachtige bouwmassa bemoeilijkt echter het zicht op deze aanname.5 Met het aanbrengen van deze kelder is het historische metselwerk voorzien van een beklamping en is een ‘nieuwe’ waterdichte vloer aangebracht. Het keldertje is afgedekt door een halfsteens tongewelfje en aan de binnenzijde geheel afgesmeerd. In het gewelf is een stortkoker aangebracht en aan de oostelijke kopse zijde een spleetvenstertje voor beluchting(?). Vlak boven het top van het waterkeldergewelfje zijn van de kopse westgevel nog drie baksteenlagen van het originele binnengevel metselwerk zichtbaar met in de kopse westgevel de onderzijde van een één steens brede en één steens diepe nis, waarschijnlijk een kaarsnis.
Afbeelding 29. Zie ook de grotere weergave van deze afbeelding op pagina 20.
Het gereconstrueerde loopvlakniveau ten opzichte van de onderzijde van de vermoedde kaarsnis komt ongeveer halverwege de waterkelder te liggen zodat er voldoende ruimte en 5
Baksteenformaten: 4½x11x22cm.
34
mogelijkheid over is voor een eventuele onderliggende kelderruimte. Mogelijk is er hier sprake geweest van een (kleine) verblijfsruimte voor de eventuele torenwachters. Op het schilderij van Jan van Goyen, die de Stratemakerstoren vanaf de tegenoverliggende Waaloever afbeeld, wordt ter plaatse van de uitbouw een bouwmassa met een lessenaarsdak weergegeven die deels boven de borstwering uitsteekt. Ook is er sprake van een schoorsteen. Zie afbeelding 19, pagina 27. Dat het hier een gebouwtje betrof waarbij sprake was van vensterglas voor een venster voor de daglichttoetreding kan ook opgemaakt worden uit een rekening uit 1541 waarin een sprake is van een vergoeding voor Peter van Poelwyck omdat hij heeft gemaeckt, soe int raethuys die glaess op Sent Huberttorn ende op dat rondeell aen de Verpoirt, daer aff gegeven. Op het schilderij van Jan van Goyen is ook duidelijk herkenbaar dat de ronding van de Stratemakerstoren op de punt oorspronkelijk bekroond werd door een arkeltorentje. Ook is herkenbaar dat de overgang van de schuin oplopende buitengevel naar de rechte borstweringsgevel wordt geaccentueerd door een boogfries. - kanonschietgaten De Stratemakerstoren heeft in het totaal elf schietgaten voor kanonnen gehad. Tien aan de landzijde (Waalzijde) en een aan de stadszijde ter verdediging van de toegangsweg naar de poortentree van de Stratemakerstoren.
Afbeelding 30 Horizontale doorsnede over de kanonschietgaten. Aangegeven zijn de schietrichtingen van de kanonnen in de hardstenen blokken waren smeedijzeren kettingen verankerd, die weer waren bevestigd aan de kanonnen, voor het opvangen van de terugslag van het afgeschoten kanon. In de geschutsnissen zijn de ontluchtingsgaten aangegeven voor de afvoer van de kruitdamp en in het ganggewelf de smeedijzeren ringen waarvan de functie samenhing met het geschut. De meest oostelijke geschutsnis werd tijdens een verbouwing in de derde kwart van de zestiende eeuw opgeheven. Tekening: H.Hundertmark, 2011.
35
Waarschijnlijk was er een permanente opstelling van tien kanonnen. In de westelijke uiteinde van de westelijke gang is er sprake van twee kanonschietgaten maar zijn er geen aanwijzigingen gevonden voor een permanente opstelling zodat er hier mogelijk sprake was van één kanon op een affuit. Dit kanon kon als het nodig was en gezien de oorspronkelijke vierkante ruimte in deze gang gedraaid worden en verrold worden naar het schietgat aan de stadszijde. Bij de overige geschutsnissen was er sprake van een permanente opstelling en werd de terugslag van een afgeschoten kanon opgevangen door kettingen die verankerd waren in twee hardstenen blokken in de zijwanden van de nissen. Een ring in het ganggewelf achter de geschutsnissen heeft hiermee waarschijnlijk ook te maken. De verankering werd mogelijk ook gebruikt om het geladen kanon voor het afschieten naar voren te schuiven. Tijdens het afschieten stak de vuurmond van het kanon iets uit het ronde schietgat zodat het vuur en rook zoveel mogelijk buiten bleven. In de gewelven van de geschutsnissen waren wel ontluchtingsgaten aangebracht waardoor na het afschieten van kanon het kruitdamp niet bleef hangen maar via deze gaten weg kon trekken. In het totaal waren bij zeven geschutsnissen deze openingen aangebracht, waarvan er nog vier zijn behouden. Afbeelding 31 Opname dichtgezet ontluchtingsgat. De tegenoverliggende zijden van de omranding van ontluchtingsgaten waren afwisselend met afgeschuinde bakstenen en mergelblokken afgewerkt. De gaten zijn in de loop van de achttiende- of negentiende eeuw dichtgezet. Opname: H.Hundertmark, april 2011.
Het ontluchtingsgat voor het kanon in de westelijke uiteinde van de westelijke gang bevond zich waarschijnlijk in de overwelving van de vierkante ruimte. Bij de twee geschutsnissen in de oostelijke uiteinde van de oostelijke gang is het onduidelijk of de ontluchtingsgaten in het gewelf van de geschutsnissen of de gangoverwelving hebben gezeten. Tijdens een wijziging in waarschijnlijk de tweede helft van de zestiende eeuw werd het meest oostelijke schietgat opgeheven. - Haakbus- en kijkgaten Vlak boven de schietgaten van de kanonnen zijn zowel haakbus- als observatiegaten (kijkgaten) aangebracht. Haakbusgaten werden ook als kijkgaten door de kanonniers gebruikt en sommige gaten hadden alleen een kijkgaten functie.
36
Afbeelding 32 Verticale doorsnede A-A van de Stratemakerstoren met daarin aangegeven de kanon- en haakbusgaten. De haakbusgaten konden ook als kijkgaten door de kanonniers worden gebruikt. Tekening: H.Hundertmark, 2011.
Bij de vier schietnissen voor de kanonnen waarmee over de Waal geschoten kon worden hebben alleen kijkgaten gehad. De nissen van deze kijkgaten lopen aan de binnenzijde minder breed uit en vertonen op de nisbodem geen horizontale balk waarin of waarachter de haakbus kon worden gehaakt.
Afbeelding 33 Horizontale doorsnede van de Stratemakerstoren over de haakbus- en observatiegaten. Tekening: H.Hundertmark, 2011.
37
Waarschijnlijk waren aan deze zijde haakbussen geen optie vanwege de beperkte reikwijdte. De overige nissen vertonen in de nisbodem een sleuf en in de zijwanden gaten waarin de balk geklemd was voor het haken van de haakbus. Bij een enkele nis is de nog deels behouden houten balk bewaard gebleven. Hieraan is herkenbaar dat de balken zijn ingemetseld tijdens de bouw van de toren. Afbeelding 34 Detailopname van een haakbusnis. Zichtbaar is de rechthoekige schietopening met de in Namense steen uitgevoerde afgeschuinde randen. Onder de schietopening is de uitsparing herkenbaar waarin oorspronkelijk de houten balk was geklemd voor het haken van de haakbus. In de gaten links en rechts zijn nog restanten van deze balk zichtbaar. Het betreft het haakbusgat aan de stadszijde in de westelijke gang Opname: H.Hundertmark, 2011.
De westelijke uiteinde van de westelijke gang vertoond een extra haakbusgat naast een kanongat, en dat waarschijnlijk is aangebracht ter ondersteuning van het flankvuur aan de westzijde van de toren. In waarschijnlijk de derde kwart van de zestiende eeuw is het oostelijke uiteinde van de oostelijke gang gewijzigd en zijn er twee nieuwe haakbusgaten aangebracht voor het geven van flankvuur over en achterlangs(!) de stadsmuur. Hiervoor werd een haakbusgat opgeheven. - Wijzigingen Waarschijnlijk werd in de derde kwart van de zestiende eeuw al een wijziging uitgevoerd aan de Stratemakerstoren. Het oostelijke uiteinde van de oostelijke gang werd deels gesloopt en richting het noorden uitgebreid. Voor deze ingreep werd een geschutsnis in de zuidelijke muur opgeheven en deels gewijzigd in een nieuwe nis ter ontsluiting van een haakbusgat in de nieuwe oostelijke gevel. Deze nieuwe gevel verkreeg in het totaal twee haakbusgaten voor het geven van flankvuur over en achterlangs de aansluitende stadsmuur. Kenmerkend aan deze verbouwing is dat de afkomende sloopstenen zijn hergebruikt, dit in tegenstelling tot de mergelblokken die in het nieuwe muurwerk vrijwel niet voorkomen. De verkregen kelderachtige ruimte aan het eind van de oostelijke gang was mogelijk toegankelijk vanuit het bovengelegen huisje dat waarschijnlijk tijdens deze verbouwing ook tot stand is gekomen. Dit huisje staat afgebeeld op het stadsaanzicht van Braun en Hogenberg uit 1572 en betrof mogelijk een groter en waarschijnlijk aangenamer torenwachtershuisje. Zie afbeelding 35, volgende pagina.
38
Afbeelding 35 Stadsaanzicht van Nijmegen van Braun en Hogenberg uit 1572. Onder de Valkhofburcht links is de Stratemakerstoren herkenbaar, met een enigszins groot uitgevallen arkeltorentje. Links van dit arkeltorentje staat het huisje afgebeeld dat waarschijnlijk tot stand kwam tijdens de verbouwing in de derde kwart van de zestiende eeuw.
Dit huisje komt op latere afbeeldingen ook voor maar dan wordt het dak een kwart slag gedraaid weergegeven. Mogelijk is er dan intussen weer sprake geweest van een verbouwing en/of vergroting van het gebouwtje. Afbeelding 36 Uitsnede van de stadsplattegrond van Feltman uit 1669. Zichtbaar is de Valkhofburcht met aan de voet van de burchtheuvel de hoefijzervormige Stratemakerstoren, die hier als een ronde toren en zonder arkeltoren is afgebeeld. Links tegen de toren is het huisje herkenbaar, dat op hat stadsaanzicht van Braun en Hogenberg een kwart slag gedraaid wordt weergegeven.
39
- Twee bijzondere opmetingen In 1773 wordt van alle torens, rondelen en kruithuizen van de vesting Nijmegen plattegrondopmetingen gemaakt door L.G.v.d.Plaat. Vervolgens zijn ze op een verzameltekening uitgewerkt. Uit de bijschrift op de tekening valt op te maken dat de opgemeten gebouwen dienden voor opslag van het kruit: Plan. Van de rondeelen en toorens van de ringmuur omde stadt Nijmegen voor zo verre dezelve nog in weezen en volgens resolutie van Staat Edele Hogende de Heeren Raaden van Staaten der Vereenigde Nederlanden zijn geapj(?)oprieart tot berging van het Polver. Bijzonder is dat ook de plattegrond van de Stratemakerstoren erop voorkomt. Afbeelding 37 Uitsnede van de tekening uit de 1773. Herkenbaar is de hoefijzervormige plattegrond van de Stratemakerstoren met de dan nog functionerende kanonen haakbusnissen. De hoofdentree in de westelijke gang (links) is inmiddels verplaatst naar het westelijke uiteinde ervan en het kanon- en haakbusschietgat aan de stadszijde is dichtgezet. In de ronding van de toren is het noordoostelijke kanonnis dichtgezet en in de oostelijke gang is de trappartij zichtbaar voor het overwinnen van het niveauverschil in het gangenstelsel. Ook is de in de derde kwart van de zestiende eeuw tot stand gekomen kelderachtige ruimte aan de oostelijke uiteinde van de oostelijke gang herkenbaar. De kopie van de originele tekening is afkomstig uit het pakket onderzoeksgegevens van J. Soentgerath.
In dezelfde periode is een tweede opmeting/tekening gemaakt die identiek is aan de tekening van 1773. Zie afbeelding 38, volgende pagina.
40
Afbeelding 38 Plattegrond van de Stratemakerstoren, mogelijk uit dezelfde periode als de opmeting uit 1773. De afdruk van de tekening is afkomstig uit het archiefmap van de afd. Bouwen en Wonen van de gemeente Nijmegen.
Alleen de trappartij van de hoofdentree in het westelijke uiteinde van de westelijke gang wordt iets anders weergegeven. Opvallend is dat kort na deze twee opmetingen de Stratemakerstoren haar status binnen de vesting Nijmegen zal verliezen. - De bebouwing van de Stratemakerstoren In 1789 krijgt een zekere P. van Boven, timmerman, van het stadsbestuur toestemming om het open terrein op de toren te bebouwen. Ook krijgt hij toestemming om eventuele bouwsels op de toren te slopen. Het torenlichaam met haar gangenstelsel blijft behouden en wordt als opslagruimte in gebruik genomen. Een aantal schietgaten wordt opengebroken en voorzien van toegangsdeuren zodat het gangenstelsel ook van buitenaf (Waalkade) toegankelijk wordt. Op een lithografie van Pieter Caspar Christ uit ca. 1850 is deze situatie vastgelegd.
Afbeelding 39 Uitsnede van het panorama van Nijmegen van Pieter Caspar Christ uit ca. 1850.
41
Herkenbaar onder het Valkhofkapel is de bouwmassa van de Stratemakerstoren die als een soort van basement fungeert voor het complex dat in 1789 erbovenop is verrezen. Van de Stratemakerstoren is de borstwering verdwenen en vervangen voor een hekwerk. Het arkeltorentje heeft plaats moeten maken voor een theekoepelachtige arkeltoren waarop de hoofdvleugel van het woonhuiscomplex aansloot. Links ervan is de massa van het oude torenwachtersgebouwtje herkenbaar, dat in het nieuwe complex werd opgenomen. Rechts van de hoofdvleugel is haaks erop een L-vormige tuinvleugel zichtbaar. Mogelijk omwille van de - ongetwijfeld fraaie - tuinaanleg op de Stratemakerstoren is toen het kleine torenwachtershuisje achter het arkeltorentje op de punt van de toren gesloopt en het waterkeldertje aangebracht. Het gangenstelsel ondergaat in deze periode mogelijk enkele veranderingen, zoals het wijzigen (verlagen) van het vloerniveau in de oostelijke gangstructuur en het aanbrengen van een keldergewelf in het oostelijke uiteinde ervan. Waarschijnlijk is het gedeeltelijk behouden keienstraatje aan het eind van de oostelijke gangstructuur ook in deze periode aangebracht. - De ontmanteling Bij de vestingwet van 1874 wordt Nijmegen als vestingstad opgeheven en wordt een begin gemaakt met de ontmanteling van de vestingwerken. In 1880 waren de ontmantelingwerkzaamheden gereed en bleven slechts de Kronenburgertoren en de Belvedere met het aangrenzende muurwerk behouden. Ook de Stratemakerstoren bleef bespaard van de slopershamers omdat deze inmiddels bebouwd was. Deze bebouwing zou echter aan het eind van de negentiende eeuw plaats maken voor een pakhuisachtige bebouwing die het torenlichaam volledig zou inkapselen zodat deze uit het straatbeeld verdween. Afbeelding 40 Opname van het pakhuisgebouw (met op de bovenste verdieping een doorlopende reeks van negenruitsvensters) in de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Het pakhuis kwam aan het eind van de negentiende eeuw tot stand. Opname afkomstig uit het archief van het RCE.
42
Om vervolgens extra ruimte te creëren viel het enorme dikke muurwerk van het torenlichaam alsnog ten prooi aan een soort van verlate ontmantelingactie door het recht afkappen van de schuin oplopende buitengevelzijde. Ook werden de kanonnissen grotendeels dichtgezet en er werden enkele gangstructuren door de dikte van het muurwerk gehakt. - Verbouwing tot museum De laat negentiende-eeuwse bebouwing zou in 1987 gesloopt worden zodat de gehavende torenromp weer in zicht kwam. Ook werd toen besloten de toren aan de binnenzijde vrij te graven zodat de binnengevelzijde voor het eerst sinds de bouw in de jaren dertig van de zestiende eeuw weer in het zicht kwam. Tijdens de daarop volgende verbouwing van het aangrenzende Museum Velorama is op initiatief van de museumdirectie een gedeelte van de schuin oplopende oostelijke buitengevel van de toren hersteld en samen met het behouden originele gevelmetselwerk opgenomen in de museumopstelling. Helaas is toen een foutieve keuze gemaakt met de reconstructie van de twee schietgatopeningen. De bewaarde originele schietopeningen waren toen namelijk nog niet ontdekt en vrijgelegd. Kort daarop werd besloten dat de overige torenresten - mede omwille van behoud - ook een museumfunctie zouden krijgen. In 1995 werd overgegaan tot het fatsoeneren van de grof afgehakte torengevel aan de Waalkadezijde door de bouw van een moderne torengevel, die waarschijnlijk geïnspireerd is op de architectuur van het Hezelpoortrondeel (zie ook afbeelding 42, volgende pagina). Kort voor de sloop in 1877 is dit rondeel fotografisch vastgelegd. Afbeelding 41 Opname van de Hezelpoort in 1876, met op de achtergrond de top van de Kronenburgertoren. In dat jaar zou begonnen worden met de sloop van de Hezelpoort. De Kronenburgertoren is een van weinige restanten van de stadsommuring die uiteindelijk behouden zou blijven Opname afkomstig van de internetsite Noviomagus.
Een gedeelte van het westelijke gangenstelsel waarvan de overwelving verloren was gegaan werd weer toegankelijk gemaakt en geïncorporeerd in een nieuwbouw. Vervolgens werd de Stratemakerstoren en een gedeelte van de aangrenzende westelijke bebouwing ingericht als museum De Stratemakerstoren.
43
Afbeelding 42 Ontwerptekening voor het museum De Stratemakerstoren van het architectenbureau Pouderoyen Compagnons, Architectuur en Stedebouw uit 1989. Het betreft het ontwerp van een nieuwe torengevel (waarschijnlijk geïnspireerd op de architectuur van het Hezelpoortbolwerk) aan de Waalkade. Het rijzige moderne torentje dat mogelijk geïnspireerd is op het arkeltorentje en als duidelijk herkenbaar markeerpunt de entree moest accentueren is uiteindelijk niet uitgevoerd. De tekening is afkomstig uit het archiefmap van de afd. Bouwen en Wonen van de gemeente Nijmegen.
44
4 Naar het ideaal van Albrecht Dürer Albrecht Dürer (Neurenberg 1471-1528) was een geniale kunstenaar die bekend stond om zijn veelzijdigheid. Hij was kunstschilder, tekenaar en maker van houtsneden en kopergravures. Dürer was een representant van de Renaissance en stond ook bekend als humanist en kunsttheoreticus.
Afbeelding 43 Zelfportret van Albrecht Dürer uit 1500. Het schilderij bevindt zich in het museum Alte Pinakothek te Munchen.
Hij was een bezeten reiziger en in 1520-1521 ondernam hij een reis door de Nederlanden waarbij hij in november 1520 ook Nijmegen aandeed. Mogelijk heeft hij toen ook notie genomen van de beginnende moderniseringswerkzaamheden aan de vestingwerken. Dit zal hem meer dan alleen geïnteresseerd hebben omdat hij zich ook bezighield met het ontwerpen van vestingwerken voor steden. In 1527 verscheen zijn boek Etliche Unterricht zur Befestigung der Stadt, Schloss und Flecken. Hierin wordt beschreven hoe stadsmuren beter bestand gemaakt konden worden tegen het toen moderne vuurgeschut. Albrecht Dürer stelde voor om grote, lage hoefijzervormige torens met een schietplateau te bouwen. Inwendig werden zij voorzien van overwelfde ruimten, eventueel onderverdeeld in meerdere verdiepingen. In deze ruimten konden het vuurgeschut en de kanonniers gedekt worden opgesteld. Omdat deze bouwwerken zich onderscheidde van rondelen worden ze ook wel bastei genoemd. De bastei wordt over het algemeen beschouwd als de voorloper van het bastion.
45
Afbeelding 44 Belegering van een versterkte stad door Albrecht Dürer. De afbeelding is afkomstig uit: W. Waetzoldt, Dürers befestigungslehre, Berlijn 1916.
Door de enorme afmetingen van deze bouwwerken en de hoge kosten die men moest maken om een stad volgens Dürers methode te bevestigen, is zijn methode zelden op grote schaal in de praktijk gebracht. Van de Nederlandse steden wordt aangenomen dat Sittard op een versimpelde manier volgens de methode van Dürer was versterkt. Afbeelding 45 Historische afbeelding van Sittard uit 1536. De afbeelding bevindt zich in het archief van Düsseldorf.
46
Volgens de principes van Albrecht Dürer werd het eigen van een bastei bepaald door een aantal belangrijke kenmerken die we ook terugvinden bij de Stratemakerstoren. In tegenstelling tot het halfronde rondeel en het vrijwel ronde bolwerk is er bij een bastei sprake van een hoefijzervormige torenbouw. Rondelen en bolwerken waren kleiner van opzet en bij de geschutsopstelling in de overwelfde ruimten ervan was er alleen sprake van flankerend vuur. Het vuurgeschut bij een bastei diende zowel flankerend als gericht te zijn. Het flankerend vuur diende ter verdediging van de aangrenzende stadsmuren en het gericht vuur voor het bestrijken van de gracht, in dit geval de rivier de Waal. De buitengevel van het muurwerk is schuin afgewerkt zodat inslaande kogels minder schade kunnen aanrichten. Een bastei moest ook zelfstandig kunnen functioneren, zelfs als de vijand al in de stad was. Dit houdt bij de Stratemakerstoren in dat er niet alleen sprake is van vuurgeschut voor flankerend vuur ter verdediging van de aangrenzende stadsmuren en vuurgeschut dat de Waal bestrijkt maar dat er ook sprake is van flankerend vuur ter bescherming van de eigen muren en vuurgeschut ter bescherming van de stadszijde van de bastei.
Afbeelding 46 Plattegrond Stratemakerstoren met daarin aangegeven de kanon- en haakbusopstelling. De meest oostelijke geschutsnis voor zowel kanon als haakbus is tijdens een verbouwing in de derde kwart van de zestiende eeuw opgeheven. Hiervoor in de plaats kwamen twee haakbusgaten in de nieuwe oostgevel. Tekening: H.Hundertmark, 2011.
De kanonopstellingen zijn geheel naar het idee van Albrecht Dürer in afzonderlijke nissen in de dikte van het muurwerk aangebracht. Deze geschutsnissen zijn vervolgens achterlangs met een overwelfde (gang)ruimte met elkaar zijn verbonden. Hierdoor zouden bij een eventuele beschadiging van één van de schietgaten en/of kanonopstelling de overige geschutsnissen
47
kunnen blijven functioneren. Een zeer belangrijk kenmerk is dat de geschutsnissen zijn voorzien van ontluchtingsgaten voor de afvoer van het kruitdamp.
Afbeelding 47 Principe doorsnede bastei door Albrecht Dürer. In de linker gevel is de langsdoorsnede van een geschutsnis aangegeven met een ontuchtingsgat voor de afvoer van het kruitdamp. Er zou in deze variant ook sprake kunnen zijn van een of meerdere verdiepingen. De afbeelding is afkomstig uit: Waetzoldt.
Afbeelding 48 Principe plattegrond van een bastei met aan elkaar gekoppelde ruimten door Albrecht Dürer. In dit variant zou er ook sprake kunnen zijn van een of meerdere verdiepingen. De afbeelding is afkomstig uit: Waetzoldt.
48
Afbeelding 49 Principe plattegrond en aanzichten van een bastei volgens het tweede variant door Albrecht Dürer. Hier is sprake van een gangenstelsel die de geschutsnissen achterlangs met elkaar verbind. Achter de verbindingsgang bevindt zich een overwelfde ruimte. Hier kan er sprake zijn van een of geen verdieping. De afbeelding is afkomstig uit: Waetzoldt.
Een aantal kenmerken van Albrecht Dürers ideaal die bij de Stratemakerstoren niet voorkomen is het idee van eventueel meerdere aan elkaar gekoppelde ruimten, zowel naast als boven elkaar, ter verdediging en desoriëntatie van indringers. Ook van Dürers tweede variant van een grote overwelfde ruimte achter een verbindingsgang die de geschutsnissen achterlangs met elkaar verbind is geen gebruik gemaakt. Vanwege de rivier de Waal was een diepe gracht niet opportuun. Een belangrijk kenmerkend verschil is dat het flankerend vuur ter verdediging van de eigen muren bij de Stratemakerstoren ondergebracht is in de Bastei zelf. Namelijk de opstellingen in de twee ganguiteinden. Bij Dürer zou dit flankerend vuur vanaf de aangrenzende stadsmuren moeten komen. Gezien de grote overeenkomsten met de principes van Albrecht Dürer kan gesteld worden dat er bij de Stratemakerstoren eerder sprake is van een bastei dan van een rondeel. Mogelijk is er zelfs sprake van het meest representatieve voorbeeld van een bastei in de Nederlanden. De mogelijkheid bestaat dat de twee Meesters Quirijn Peters en Claes de Waell kennis hebben gehad van het werk van Albrecht Dürer. Mogelijk is er informatieoverdracht geweest (bv. in de vorm van afdrukken van kopergravures) tijdens het kortstondige bezoek van Dürer aan Nijmegen in 1520 of men was op de hoogte van de publicatie uit 1527.
49
5 Overzicht Baksteenformaten De baksteenformaten en 10lagenmaten - in de lijst hieronder - zijn genoteerd in centimeters. Datering Lengte Breedte Dikte 10Lagen Bijzonderheden XIIId
2828½29
13½
77/½
81½
15371542
25-26
12½-13
6
75
15371542
2323½
11-11½
4½-5
71
1789
22
11
4½
Vlaamsverband Het torenmetselwerk is gefundeerd op een laag tufsteenbrokken met mortel. In combinatie met hergebruikte bakstenen (met grotere formaten) gebruikt. Vlaamsverband Alleen gebruikt voor de buitengevelschil van de schuin oplopende gevel.
Gebouw, onderdeel Middeleeuwse stadsmuur en muurtoren
Stratemakerstoren
Stratemakerstoren
Waterkelder
Afbeelding 50 Opname van een gedeelte van het gangenstelsel van de Stratemakerstoren in de jaren tachtig van de twintigste eeuw, toen deze nog in gebruik was als opslagruimte van het pakhuis. In 1987 zou dit pakhuis gesloopt worden, waarbij de restanten van de torenmassa in zicht zou komen. Opname afkomstig uit het archief van het RCE.
50
6 Conclusie De Stratemakerstoren vormt een absolute unicum binnen de geschiedenis van de Nederlandse vestingbouwkunde. Deze toren kwam tot stand als antwoord op het verbeterde vuurgeschut en gedurende de strubbelingen tussen Hertogdom Gelre en de Bourgondische/Habsburgse machthebbers. Mogelijk betreft het een zogenaamde bastei, gebouwd naar het ideaal van de beroemde Duitse kunstenaar Albrecht Dürer. Waarschijnlijk is er zelfs sprake van het meest representatieve voorbeeld van een bastei in de Nederlanden. Ook kenmerkend aan de Stratemakerstoren is de geschiedenis van de vele en elkaar opvolgende archeologische en bouwhistorische onderzoeken in de afgelopen drie decennia. Deze onderzoeken werden uitgevoerd toen de toren alsmaar meer vrij kwam te liggen en toegankelijker werd. Hierdoor kon steeds meer kennis worden verworven over de toren met in het bijzonder die delen die tijdens de voorgaande onderzoeken nog niet toegankelijk waren. Deze voorgaande onderzoeken zijn nu voor het eerst samengebracht zodat er een overzicht is van de verzamelde kennis en waarvan dankbaar gebruik is gemaakt in het recente bouwhistorisch onderzoek in dit rapport. Ook het recente bouwhistorisch onderzoek heeft wederom nieuwe en tot dan toe onbekende inzichten toegevoegd aan de kennis over de Stratemakerstoren. De samenvoeging van deze en de voorgaande verzamelde kennis heeft tot een absolute meerwaarde geleid in de inzichten van de Stratemakerstoren. Het opgestelde bouwhistorisch rapport zal ook dienen ter kennisnering en ondersteuning van de op handen zijnde ontwerp- en verbouwingsplannen van het Museum Startemakerstoren. Afbeelding 51 Opname van de binnenzijde van een geschutsnis voor haakbus- en kanonvuur. De geschutsnis bevindt in de noordelijke gevel van de westelijke ganguiteinde. Herkenbaar is de ronde schietgatopening voor het kanon en de rechthoekige schietgatopening voor de haakbus. Beide openingen zijn uitgevoerd in Namense steen. Bij dit schietgat was er waarschijnlijk sprake van een kanon op een afuit. Er zijn geen aanwijzingen voor een opstelling met verankeringen. Het afuit kon gedraaid worden in de aangrenzende vierkante gangruimte om vervolgens opgesteld te worden bij de schietgatopening aan de stadszijde. Deze schietopening verdedigde de toegangsweg tot de poortentree van de Stratemakerstoren. Opname: H.Hundertmark, 2011.
51
7 Literatuurlijst F. Gorissen, Stede-atlas van Nijmegen, Brugge 1956. H.L. Janssen, T.J. Hoekstra & B. Olde Meierink, Fortification of castles in the Northern Netherlands during the Gelre-Habsburg conflict (1492-1543), in: Château Gaillard XIX, Caen 2000, pag. 123-148. P.Joppen, Bouwhistorisch onderzoek De Stratemakerstoren te Nijmegen, Rapport, Nijmegen 1995. J. Kuys, H. Bots (red.), Nijmegen, Geschiedenis van de oudste stad van Nederland, deel 2, Middeleeuwen en nieuwe tijd, Wormer 2005. J.H. Sevenhuijsen - van Genderen e.a. (red.), Gelderse steden omsingeld, Zutphen 1989. J. Soentgenrath, Mergel: die gelbe Alternative, Die Verwendung von Mergel außerhalb Limburgs im 16. Jahrhundert, in: Naturstein als Baumaterial, Jahrbuch für Hausforschung, band 52, Arbeitskreis für Hausforschung, Marburg 2007, pag. 57-62. R. Stenvert e.a., Monumenten in Nederland, Gelderland, Zwolle 2000. G. van Tussenbroek, Bouwen voor stad en land, Overzicht van het handelsnetwerk van de aannemersfamilie Van Neurenberg in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden (1480-1640), Diss. Utrecht, 2001, pag. 63-87. J.J. Weve, De Valkhofburcht te Nijmegen, Een alsnog-uitgave van het manuscript uit 1925, Nijmegen 1993. W. Waetzoldt, Dürers befestigungslehre, Berlijn 1916.
52